Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers Trierstraat 70 1000 Brussel Tel.: 02-237 26 48 Fax: 02-237 24 35 E-mail:
[email protected] Website: www.rkw.be
Kinderbijslag in de strijd tegen armoede in Europa Een studie: Sociale toeslagen in de Belgische kinderbijslag
Inleiding Het belang van de kinderbijslag in de strijd tegen armoede wordt belicht in deze studie, voorgesteld op de Conferentie «Who Cares? Roadmap for a recommendation to fight child poverty» in Marcheen-Famenne op 2-3 september 2010, georganiseerd ter gelegenheid van het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie door de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie, in samenwerking met de Koning Boudewijnstichting, UNICEF, Eurochild en de Europese Commissie.
Deze studie is een initiatief van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW). De RKW is een federale openbare socialezekerheidsinstelling verantwoordelijk voor de goede werking van de kinderbijslagregeling voor werknemers, maar is ook een kinderbijslagfonds dat uitbetaalt aan gezinnen.
De RKW speelt een belangrijke rol in de strijd tegen kinderarmoede. Als onderdeel van zijn uitbetalingsopdracht (meer bepaald sociale toeslagen, eenoudertoeslag en gewaarborgde gezinsbijslag - een bijzondere regeling voor wie geen recht heeft op enig ander type van kinderbijslag) is het de doelstelling van de RKW om te waarborgen dat alle gezinnen het maximumbedrag aan kinderbijslag ontvangen waarop ze recht hebben, met minimale inspanningen van henzelf, en met de waarborg dat dit bedrag behouden blijft en opgevolgd wordt. Hiertoe regelt de RKW de (grotendeels elektronische) gegevensuitwisseling voor de vaststelling van rechten op kinderbijslag, in het bijzonder met betrekking tot kinderbijslagfondsen.
1
Deze studie bestaat uit drie delen:
Deel I, een studie van de RKW, beschrijft de kinderbijslagregelingen van de 27 Europese Lidstaten met betrekking tot twee vragen. Ten eerste, koppelen de verschillende wettelijke regelingen het recht op kinderbijslag aan verblijf of aan tewerkstelling of beroepssituatie? Ten tweede, zijn de bedragen van de kinderbijslag gekoppeld aan de gezinssituaties of aan andere criteria? Deel II, een studie van Bea Cantillon, Karen Van Aerden en Karel Van den Bosch1, legt een verband tussen recente gegevens over kinderarmoede en kinderbijslag in de Europese Unie. In het eerste deel worden de verschillen in kinderarmoede in de Lidstaten onderzocht aan de hand van drie armoede-indicatoren die centraal staan in de EU2020 doelstelling over sociale inclusie. De resultaten tonen aan dat kinderarmoede een grote uitdaging is in Europa, maar meer problematisch is in sommige Lidstaten dan in andere. Er is ook een positieve verhouding tussen het niveau van de kinderbijslag en de resultaten inzake kinderarmoede van de verschillende staten. In een tweede deel wordt de weerslag van de kinderbijslag op de kinderarmoede in deze staten geanalyseerd. Aan de hand van een interessante simulatie van de basiskinderbijslag in heel Europa tonen ze ook het belang aan van de gezinsbijslag in de preventie van en de strijd tegen kinderarmoede. Natuurlijk varieert de invloed van de kinderbijslag in de diverse Lidstaten, omdat ze deel uitmaken van een verschillend nationaal beleid met een weerslag op de gezinnen.
Sommige studies tonen aan dat een universeel kinderbijslagstelsel betere resultaten oplevert in de strijd tegen armoede dan doelgerichte bijstand. Hoewel er verschillende kinderbijslagregelingen zijn op basis van de tewerkstellingssituatie, heeft België een vrijwel universeel stelsel: er is gewaarborgde gezinsbijslag op basis van een onderzoek naar bestaansmiddelen voor gezinnen zonder werk. Om de doeltreffendheid te onderzoeken van de toeslagen toegekend bovenop de basiskinderbijslag, vroeg de RKW de heer Sergio Perelman en zijn team om onderzoek te verrichten naar deze materie.
1
Universiteit van Antwerpen, Herman Deleeck Centrum voor Sociaal Beleid.
2
Dit is het onderwerp van Deel III, door Claire Maréchal, Sergio Perelman, Ekaterina Tarantchenko2 en Guy Van Camp3 waarin de redistributieve weerslag van mogelijke hervormingen in de Belgische kinderbijslagregeling wordt gesimuleerd. In België is er voor de basiskinderbijslag geen onderzoek van de bestaansmiddelen, maar wel voor de toeslagen voor bepaalde sociale categorieën. Tot deze categorieën behoren de eenoudergezinnen, de werklozen, de gehandicapten en de gepensioneerden. In de studie worden deze toeslagen op de kinderbijslag uitgebreid tot andere kinderen, voornamelijk die in werkende arme gezinnen. Sommige van de gesimuleerde hervormingen raken bijna alle kinderen beneden de armoedegrens. Dit toont aan dat er binnen het bestaande kader van een kinderbijslagregeling kan gericht worden op arme gezinnen.
2 3
Universiteit van Luik, CREPP, HEC-Ulg Management School. FOD Sociale Zekerheid.
3
INHOUDSOPGAVE DEEL I : DE KINDERBIJSLAG IN EUROPA INLEIDING ..................................................................................................................................................... 8 1. KINDERBIJSLAG: DEFINITIE............................................................................................................. 9 2. BESCHRIJVING VAN DE KINDERBIJSLAGREGELINGEN IN EUROPA .................................. 9 2.1. EEN PERSPECTIEF: HET BEGRIP SOCIALE RECHTVAARIDGHEID ................................................ 9 2.2. TOEGANG TOT DE KINDERBIJSLAG ...................................................................................................... 11
2.2.1. Een recht afgeleid van arbeid ..................................................................................................... 11 2.2.2. Een universeel recht.................................................................................................................... 12 2.3. HERVERDELINGSCRITERIA...................................................................................................................... 13
2.3.1. Universele kinderbijslag ............................................................................................................. 14 2.3.2. Beperkt recht............................................................................................................................... 15 2.3.3. Variabele bedragen..................................................................................................................... 16 2.3.4. Synthese ...................................................................................................................................... 21 3. ANALYSE EN PERSPECTIEF ............................................................................................................. 22 3.1. KINDERBIJSLAG: VOOR IEDEREEN? ..................................................................................................... 22
3.1.1. Nagenoeg unanimiteit in Europa................................................................................................ 22 3.1.2. België .......................................................................................................................................... 23 3.2. DIVERSITEIT TEN AANZIEN VAN DE HERVERDELINGSCRITERIA .............................................. 24
3.2.1. Evenwicht tussen horizontale en verticale herverdeling............................................................. 24 3.2.2. Rekening houden met eenoudergezinnen: een Europese tendens? ............................................. 26 3.2.3. Toeslagen op basis van de beroepssituatie? ............................................................................... 27 4. BESLUIT .................................................................................................................................................. 29 5. BIBLIOGRAFIE...................................................................................................................................... 31 BIJLAGEN..................................................................................................................................................... 32
4
DEEL II : KINDERARMOEDE EN KINDERBIJSLAG IN DE EUROPESE UNIE INLEIDING ................................................................................................................................................... 36 1. ARMOEDE EN KINDERARMOEDE IN DE EU ............................................................................... 36 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
ARMOEDERISICOGRAAD.............................................................................................................................. 36 MATERIËLE DEPRIVATIE.............................................................................................................................. 42 GEZINNEN ZONDER WERK........................................................................................................................... 45 HOE STAAN DE KINDERARMOEDE-INDICATOREN MET ELKAAR IN VERHOUDING?................... 48
2. KINDERARMOEDE EN KINDERBIJSLAG/GEZINSBIJSLAG IN DE EU .................................. 54 2.1. ARMOEDERISICOGRAAD VOOR KINDEREN EN KINDERBIJSLAG/GEZINSBIJSLAG ....................... 56 2.2. ARMOEDERISICOGRAAD VOOR KINDEREN, ARMOEDERISICODREMPEL EN KINDERBIJSLAG/GEZINSBIJSLAG ........................................................................................................ 59 2.3. KINDERBIJSLAG GEBRUIKEN OM DE KINDERARMOEDE TE BEPERKEN IN DE EU ....................... 61 2.4. HET ABSOLUTE MINIMUM VEREIST OM KINDERARMOEDE UIT TE BANNEN................................ 62 2.5. EEN GEWAARBORGDE BASISKINDERBIJSLAG IN DE HELE EU EN DE GEVOLGEN ERVAN............................................................................................................................ 63 2.6. EEN STIMULANS VAN DE EUROPESE UNIE?............................................................................................ 65
3. BESLUIT.................................................................................................................................................. 67 4. BIBLIOGRAFIE ..................................................................................................................................... 68
DEEL III : EFFECT VAN EEN MOGELIJKE HERVORMING VAN DE KINDERBIJSLAGREGELING 1. INLEIDING............................................................................................................................................................... 70 2. DE BELGISCHE KINDERBIJSLAGREGELING ............................................................................................... 72 2.1. BASISBEDRAGEN............................................................................................................................................ 72 2.2. TOESLAGEN ..................................................................................................................................................... 73 3. MIMOSIS EN DE GEBRUIKTE DATABASE ..................................................................................................... 76 4. BESCHRIJVING VAN DE GESIMULEERDE HERVORMINGEN ................................................................. 78 5. RESULTATEN ......................................................................................................................................................... 80 5.1. VALIDERING VAN DE RESULTATEN VAN HET BASELINESCENARIO ............................................... 83 5.2. VERGELIJKING TUSSEN HET BASELINESCENARIO EN DE GESIMULEERDE HERVORMINGEN .. 85 6. DISCUSSIE, BESLUIT ............................................................................................................................................ 98 7. BIBLIOGRAFIE..................................................................................................................................................... 101 BIJLAGE 1: SAMENVATTING VAN DE GESIMULEERDE HERVORMINGEN .............................................. 102 BIJLAGE 2: ARMOEDERISICOCIJFER, IMPACT ALLEEN VOOR DE NIEUWE DOELGROEPEN VAN KINDEREN................................................................................................... 104 BIJLAGE 3: ARMOEDERISICOCIJFER, ALLE ONTVANGERS VAN SOCIALE TOESLAGEN INBEGREPEN...................................................................................................................................... 111 BIJLAGE 4: SOCIALE TOESLAGEN EN POSITIE TEN OPZICHTE VAN DE ARMOEDEDREMPEL .......... 118
5
DEEL I: DE KINDERBIJSLAG IN EUROPA Alice Orts
Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers
De Kinderbijslag in Europa Inleiding Het is vandaag in Europa ruim aanvaard dat de gezinnen hulp moeten kunnen krijgen van de overheid bij de opvoeding van hun kinderen. De staten nemen daartoe verschillende maatregelen: belastingvermindering, huisvestingssteun, opvangvoorzieningen voor jonge kinderen, enz. Een van de meest verspreide vormen van hulp is de kinderbijslag.
Deze studie vergelijkt de kinderbijslagregelingen in de 27 landen van de Europese Unie. De benadering die wij kozen, gaat uit van het begrip sociale rechtvaardigheid. De Europese landen kennen elk namelijk sterk verschillende normen op het gebied van sociale rechtvaardigheid, naargelang van hun geschiedenis en de kenmerken van hun samenleving. Voor de kinderbijslag leidt die benadering tot twee vragen. De eerste vraag is die naar de toegang tot de kinderbijslag: verbinden de Europese landen het recht op kinderbijslag aan het verblijf in het land of aan werk, anders gezegd aan het al dan niet betalen (of betaald hebben) van sociale bijdragen? De tweede vraag is die naar de herverdeling van de kinderbijslag: wordt voor de kinderbijslagbedragen rekening gehouden met de situatie van de ouders? En zo ja, op basis van welke criteria (inkomen, socio-professionele situatie en huwelijkssituatie)1?
De studie bestaat uit drie delen. Eerst definiëren we de term 'kinderbijslag' in het licht van de Europese wetgeving. In het tweede deel worden de kinderbijslagregelingen van de 27 landen van de Europese Unie met elkaar vergeleken.2 In het derde en laatste deel analyseren we de resultaten van die vergelijking en focussen we op het systeem in ons land.
1
In sommige landen is ook de situatie van het kind (leeftijd, rang, handicap, enz.) een criterium voor het bedrag van de kinderbijslag, maar dat valt buiten het bestek van deze studie. 2 De in deze studie gebruikte gegevens over de kinderbijslagregelingen van de 27 landen van de Europese Unie zijn gebaseerd op informatie van MISSOC (Mutual Information System on Social Protection) daterend van januari 2009. Die informatie is beschikbaar op: http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/missoc_fr.htm
8
1. Kinderbijslag: definitie Om te beginnen denken wij dat het belangrijk is te bepalen wat we in deze studie onder 'kinderbijslag' verstaan. De landen kunnen namelijk aan de gezinnen vele voordelen in natura of in de vorm van geld verlenen om ze te helpen, en het lijkt nodig om de kinderbijslag te onderscheiden van andere voordelen. Die duidelijke afbakening is des te belangrijker omdat landen vaak verschillende termen gebruiken voor éénzelfde vorm van hulp.
Wij baseren ons in deze studie op de Europese wetgeving om onderscheid te maken tussen kinderbijslag en andere voordelen voor de gezinnen. De verordening (EEG) nr. 1408/71 definieert die twee termen namelijk als volgt.
De gezinsbijslagen zijn "alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader een wettelijke regeling die behoort tot een sociale zekerheidsregeling in een lidstaat".3
De kinderbijslag wordt gedefinieerd als "periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend".4
2. Beschrijving van de kinderbijslagregelingen in Europa 2.1. Een perspectief: het begrip sociale rechtvaardigheid De rode draad in onze vergelijking is het begrip 'sociale rechtvaardigheid'. Dat begrip kan gedefinieerd worden als een morele en politieke constructie die het resultaat is van een reeks collectieve keuzes over wat de verdeelsleutels moeten zijn tussen de leden van een samenleving. De
3
De definitie staat in de verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, artikel 1, punt u) i). 4 Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, artikel 1, punt u) ii).
9
9
sociale rechtvaardigheid steunt dus op principes als gelijke rechten of rechtvaardige situatie, principes die voortvloeien uit de waarden van een samenleving, om de vormen van collectieve solidariteit te bepalen. Ze vertegenwoordigt bijgevolg op een bepaald moment alle keuzes die de definitie van de sociale rechten en plichten gaan bepalen, en als resultaat daarvan de regels voor sociale (her)verdeling5. Het begrip sociale rechtvaardigheid is belangrijk omdat in onze democratische samenlevingen de steun van de bevolking voor politieke maatregelen een bepalende factor is voor de ontwikkeling ervan. Als een groot deel van de samenleving maatregelen onrechtvaardig en dus maar weinig legitiem vindt, riskeren die maar weinig gewaardeerd te worden en dus op termijn te verdwijnen. Als men dus vindt dat kinderbijslag belangrijk is voor de gezinnen, moet bij de regeling ervan rekening gehouden worden met dat begrip sociale rechtvaardigheid wil men de steun van de bevolking verkrijgen. Op Europees vlak situeren de verschillen in termen van criteria voor sociale rechtvaardigheid zich voor de kinderbijslag op twee niveaus. Ten eerste wat de toegang betreft: is kinderbijslag een voordeel voor een bepaalde categorie van personen of heeft iedereen toegang? Anderzijds op het gebied van de herverdeling: krijgen alle gezinnen hetzelfde of krijgen sommige gezinnen meer dan andere op basis van criteria zoals hun inkomen en/of beroepssituatie en/of hun gezinssituatie (alleenstaande ouder of niet). Hierna wordt uiteengezet wat de keuzes zijn in de 27 landen van de Europese Unie voor die twee aspecten.6
Twee vragen in verband met sociale rechtvaardigheid: • Toegang: koppelen de landen de toegang tot kinderbijslag aan het verblijf in het land of aan werk? • Herverdeling: varieert het bedrag van de kinderbijslag met de situatie van het gezin (inkomsten, socioprofessionele situatie en huwelijkssituatie)? 5
Bron: Brises (Banque de Ressources Interactives en Sciences Economiques et Sociales) Ter informatie: als bijlage gaan twee tabellen met enerzijds het percentage van het BBP dat uitgegeven wordt aan kinderbijslag per land, en anderzijds de uitgaven voor kinderbijslag per inwoner per land, uitgedrukt in koopkrachtstandaarden. 6
10 10
2.2. Toegang tot de kinderbijslag De vraag naar de toegang tot de kinderbijslag in Europa moet gezien worden in de ruimere context van de ontwikkeling van de sociale zekerheid. Twee zeer verschillende systemen van sociale bescherming hebben de ontwikkeling van de moderne socialezekerheidsregelingen beïnvloed. Enerzijds het systeem Bismarck, een systeem van sociale verzekering waarin voordelen alleen toegekend worden aan wie bijdraagt. Anderzijds het systeem Beveridge, een bijstandssysteem met universele toegang tot de sociale bescherming.
Meestal hebben de huidige socialezekerheidsregelingen in de Europese landen elementen van beide modellen overgenomen. Voor de kinderbijslag zijn dus twee toegangscriteria mogelijk: een toegangsrecht afgeleid van arbeid of een toegangsrecht gebaseerd op verblijf in het land. 2.2.1. Een recht afgeleid van arbeid Buiten België zijn er momenteel in Europa maar twee landen waarin het recht op kinderbijslag hoofdzakelijk verbonden is met arbeid of een met arbeid gelijkgestelde situatie. Dat zijn Italië en Griekenland. Tabel I : Toegangsvoorwaarden en financiering in Griekenland en Italië
Italië
Griekenland
Voorwaarden werknemers 70 % van het inkomen afkomstig van werk als werknemer (loon, pensioen, werkloosheidsuitkering enz.) 50 dagen verzekerd (50 dagen gewerkt hebben of 50 dagen met werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschikt of 2 maanden moederschapsverlof)7
Voorwaarden zelfstandigen Alleen bepaalde gevallen (vooral landbouwers en gepensioneerde zelfstandigen)
Geen kinderbijslag
Financiering Bijdragen + Staat (subsidie + uitkeringen zelfstandigen)
Bijdrage + Staat (subsidie)
Ook in België steunt het recht op kinderbijslag op arbeid en zijn er afzonderlijke regelingen voor zelfstandigen, werknemers en staatsambtenaren. 7
De bedrijven kunnen op basis van een collectieve overeenkomst aan hun personeel hogere kinderbijslag betalen dan de bedragen waarin de staat voorziet. In dat geval ontvangt het personeel geen kinderbijslag van de staat.
11 11
Voor de financiering zijn de gezinsuitkeringen ondergebracht in de algemene budgetten van de verschillende socialezekerheidsregelingen, die hoofdzakelijk bestaan uit bijdragen – in de werknemersregeling maakten die in 2008 ongeveer 66 % uit van het budget – en daarnaast uit staatssubsidies en alternatieve financiering via fiscale ontvangsten (bijvoorbeeld de BTW) die rechtstreeks naar de sociale zekerheid gaan
Zoals in Griekenland hebben we hier te doen met een systeem van het Bismarck-type. Maar België verschilt van die twee landen omdat het sinds lang universalisme nastreeft. Het heeft de toegangsvoorwaarden voor de werknemersregeling verruimd en in 1971 een restregeling ingevoerd, de gewaarborgde gezinsbijslag. Daardoor kunnen gezinnen die geen recht hebben op kinderbijslag op basis van arbeidsprestaties of daarmee gelijkgestelde situaties in een Belgische of buitenlandse regeling, toch uitkeringen ontvangen voor hun kinderen De kosten van die gewaarborgde gezinsbijslag worden volledig gedragen door de werknemersregeling. Er zijn ook maatregelen getroffen om de verschillen te verkleinen tussen de bedragen van de regeling voor werknemers en die voor zelfstandigen.8
In de praktijk hebben in België bijna alle kinderen toegang tot kinderbijslag. Toch kan niet echt gesproken worden van een egalitair recht, want de regels zijn niet helemaal identiek in de verschillende stelsels (bedragen, toegangsvoorwaarden, financiering, enz.). 2.2.2. Een universeel recht Het universeel recht op kinderbijslag is in Europa sterk verspreid, want 24 van de 27 landen hebben ervoor gekozen.
In de meeste gevallen wordt de kinderbijslag, volgens de opvatting van Beveridge, rechtstreeks met belastingen gefinancierd. Sommige landen (Frankrijk, Luxemburg, Malta en Oostenrijk) zijn echter ook beïnvloed door het systeem Bismarck want de financiering is er gebaseerd op bijdragen van werkgevers en/of werknemers en van zelfstandigen. In die vier landen ziet men echter ook een 8
Op 1 januari 2009 is bijvoorbeeld het basisbedrag voor kinderen van rang 1 in de zelfstandigenregeling verhoogd, waardoor het verschil met het bedrag van de werknemersregeling verkleind is.
12 12
belangrijke bijdrage van de staat tot de financiering van de kinderbijslag, wat wijst op een minder nauwe band met arbeid.
Wat betreft de toegang tot de kinderbijslag: • 24 van de 27 bieden universele toegang tot de kinderbijslag • 3 uitzonderingen: België, Italië en Griekenland. In die drie landen is het recht afgeleid van arbeid. 2.3. Herverdelingscriteria De vraag naar de herverdeling gaat over de manier waarop de middelen die aan kinderbijslag besteed worden, verdeeld worden over de gezinnen.
Hier zijn er twee grote modellen. Het eerste is gebaseerd op horizontale herverdeling. Die beoogt een herverdeling van de inkomsten van gezinnen zonder kinderen ten laste, naar gezinnen met kinderen ten laste. Dit type van herverdeling gaat uit van de gedachte dat de gemeenschap alle gezinnen met kinderen ten laste moet helpen om de kosten daarvan te compenseren. Er wordt geen rekening gehouden met de sociaal-economische situatie van het gezin en dus wordt aan iedereen dezelfde kinderbijslag toegekend. Dat heet dan universele kinderbijslag. Het tweede model is dat van verticale herverdeling, van welstellende gezinnen (met kinderen) naar armere gezinnen met kinderen ten laste. In dat systeem zijn de kinderbijslagbedragen verschillend om meer te geven aan wie het meest nodig heeft.
Wat de kinderbijslag betreft, kent elk land een andere combinatie van beide herverdelingsmodellen: ofwel kent het universele kinderbijslag toe en kiest het dus essentieel voor horizontale herverdeling, ofwel voegt het ook elementen van verticale distributie toe. Dat kan op twee manieren: door het recht te beperken tot bepaalde groepen en/of door de bedragen te moduleren op basis van de gezinssituatie.
13 13
Voor België, Griekenland en Italië hebben we als referentie de regeling voor de werknemers gekozen.
• Herverdeling = kiezen voor / doseren van horizontale of verticale herverdeling • Twee manieren om verticaal te herverdelen: het recht beperken tot bepaalde groepen EN/OF de bedragen moduleren volgens de gezinssituatie
2.3.1. Universele kinderbijslag Acht Europese landen bieden universele kinderbijslag aan. Dat zijn Frankrijk, Ierland, Letland, Luxemburg, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Litouwen en Zweden. De bedragen zijn gelijk ongeacht de situatie van de ouders.
Wel bieden sommige van die landen nog andere soorten voordelen aan de gezinnen, waarvan het recht in sommige gevallen afhangt van de situatie van de ouders.9
9
In Frankrijk kan op basis van het inkomen van alleenstaande ouders een éénoudertoeslag betaald worden.
14 14
2.3.2. Beperkt recht In zeven landen is het recht op kinderbijlslag beperkt: Spanje, Bulgarije, Polen, Italië, Portugal, Slovenië en de Tsjechische Republiek. Dat gaat via een inkomensgrens waarboven de gezinnen geen recht hebben op kinderbijslag. Tabel II: Inkomensgrens voor het recht op kinderbijslag10. Voorwaarden Maandelijks brutoinkomen per gezinslid kleiner dan of gelijk aan 179 €. Maandelijks gezinsinkomen per persoon lager dan of gelijk aan 120 € -140 € als een van de kinderen een handicap heeft. Spanje Jaarlijks gezinsinkomen lager dan of gelijk aan 11.264,01 € - 16.953,05 € als het gezin 4 of meer kinderen telt. Italië Afhankelijk van het jaarlijks gezinsinkomen vóór belasting en van het aantal gezinsleden (bv: inkomensgrens 68.749,20 € voor 4 gezinsleden). Portugal Referentie-inkomen11 lager dan of gelijk aan 5 maal de waarde van index sociale steun (419,22 €)12. Tsjechische Gezinsinkomen lager dan 2,4 maal het bestaansminimum, dat varieert volgens de Republiek gezinssamenstelling. Slovenië Gezinsinkomen lager dan het gemiddelde maandelijks loon van het vorigejaar. Bulgarije Polen
Hoewel verschillende referenties gehanteerd worden voor de grensbedragen proberen we in de tabel hierna toch een basis voor een vergelijking te geven, met als voorbeeld een gezin bestaande uit twee volwassenen en twee kinderen (jonger dan 6 jaar). De tabel geeft het grensbedrag dat voor dat gezinstype geldt in de verschillend landen en daarnaast het gemiddelde inkomen van gezinnen met die samenstelling.
Met de tabel kunnen wij het onderscheid maken tussen landen die het recht op kinderbijslag maar beperken voor gezinnen met inkomsten die ruim hoger zijn dan het gemiddelde (Italië, Portugal en Bulgarije) en landen waar de inkomensgrens rond het gemiddelde inkomen ligt en waar dus alleen
10
De bedragen in de tabel zijn die van toepassing op 1 januari 2009. Het referentie-inkomen is het totale gezinsinkomen gedeeld door het aantal kinderen met recht op kinderbijslag verhoogd met de factor 1 (voor een gezin met twee kinderen moeten het inkomen door 3 gedeeld worden 3). 12 Nieuw indexeringsmechanisme sinds 1 januari 2007 in Portugal. Dat referentie-inkomen wordt elk jaar aangepast op basis van de groei van het BBP en van de schommelingen van de index van de consumptieprijzen. 11
15 15
gezinnen met een gemiddeld of een laag inkomen kinderbijslag ontvangen (Polen, Spanje, Tsjechische Republiek, Slovenië). Tabel III: Grensbedrag voor het gezinsinkomen voor het recht op kinderbijslag en gemiddeld inkomen voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen (jonger dan 6 jaar) 13
Bulgarije Polen Spanje Italië Portugal Tsjechische Republiek Slovenië
• •
Inkomensgrens per maand 716 € 480 € 938,60 € 5.72910 € 6.28830 €
Gemiddeld maand14 inkomen 2007 148,17 € 342,92 € 1.11775 € 1.34033 € 793,67 €
777,60 €
500,25 €
15
899,58 €
1.14700 € (2006)
Zeven landen kennen geen kinderbijslag toe als het gezinsinkomen hoger is dan een bepaald grensbedrag. Onderscheid: - Landen die alleen de meest welgestelde gezinnen uitsluiten (Italië, Portugal en Bulgarije) - Landen die alle gezinnen met een bovengemiddeld inkomen uitsluiten (Polen, Spanje, Tsjechische Republiek Slovenië)
2.3.3. Variabele bedragen België en dertien andere Europese landen hebben gekozen voor gemoduleerde kinderbijslag op basis van de gezinssituatie. Het gaat er dan om meer hulp te geven aan groepen die als zwakker beschouwd worden. Er zijn drie verschillende types van moduleren: toeslagen voor alleenstaande ouders, toeslagen volgens de socioprofessionele situatie van de rechthebbende en modulering uitsluitend op basis van het gezinsinkomen.
13
Omdat over de gemiddelde inkomens maar gegevens beschikbaar zijn voor 2007 kunnen we geen precieze vergelijkingen maken met de inkomensgrenzen waarvoor we gegevens hebben van 1 januari 2009. Maar die cijfers geven toch de grootteorde aan. 14 Bron: Eurostat. De laatste beschikbare gegevens zijn die van 2007. 15 Bron: Eurostat. De laatste beschikbare gegevens zijn die van 2006.
16 16
In de tabel hierna staan de landen die variabele bedragen aanbieden, volgens het criterium waarop de modulering gebaseerd is. In de volgend punten zullen we nog terugkomen op die verschillende toeslagen. Tabel IV: Landen die de kinderbijslag moduleren en gehanteerde criteria
Variabele bedragen CRITERIA Oostenrijk België Cyprus Denemarken Estland Finland Griekenland Hongarije Italië Malta Nederland Portugal Roemenië Slowakije Slovenië
Alleenstaande ouders
Socioprofessionele situatie
Alleen inkomen
Nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Nee Nee Ja
Nee Ja Nee Ja Nee Nee Nee Ja Nee Nee Nee Nee Nee Ja Nee
Ja Nee Ja Nee Nee Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja
17 17
Toeslagen voor alleenstaande ouders Tien landen kennen hogere bedragen toe aan eenoudergezinnen. Dat getuigt van de wil op rekening te houden met de veranderde gezinsstructuren in de laatste decennia. Het aantal eenoudergezinnen neemt namelijk toe. In 2008 leefde 13 % van de kinderen in de Europese Unie samen met maar één ouder. Het risico op armoede is voor die groep dubbel zo groot als voor alle kinderen samen.16 Estland, Finland, Denemarken, Slovenië, Hongarije, Portugal en Italië geven een toeslag aan alle eenoudergezinnen.
In Malta, waar het bedrag van de kinderbijslag ook afhangt van het gezinsinkomen, ontvangen eenoudergezinnen het hoogste kinderbijslagbedrag.
België en Griekenland betalen aan eenoudergezinnen een toeslag op voorwaarde dat de gezinsinkomsten een bepaalde grens niet overschrijden. Naast die voorwaarde moet in Griekenland een alleenstaande ouder weduwnaar/weduwe, invalide of soldaat zijn om recht te hebben op de toeslag. Noteer dat alleen Denemarken en België specifieke kinderbijslagbedragen betalen voor kinderen van wie minstens één ouder overleden is. Ook andere landen houden rekening met die bijzondere situatie, maar dan via andere voordelen.
• Acht landen bieden een toeslag aan alle eenoudergezinnen. (Estland, Finland, Denemarken, Slovenië, Hongarije, Portugal, Italië en Malta)
• België en Griekenland bieden eenoudergezinnen een toeslag als de inkomsten niet hoger zijn dan een bepaald grensbedrag. Toeslagen op basis van de socioprofessionele situatie Toeslagen op basis van de socioprofessionele situatie van de persoon die recht heeft op kinderbijslag, zijn in Europa niet erg gebruikelijk. Ze komen maar voor in vier landen: België, Hongarije, Denemarken, en Slowakije.
16
Rapport conjoint sur la protection sociale et l’inclusion sociale 2008, Europese Commissie, 2008.
18 18
Tabel V: voorwaarden voor het recht op toeslagen op basis van de socioprofessionele situatie Hongarije Slowakije
Wie? Gepensioneerden Gepensioneerden
Denemarken Gepensioneerden
België
Gepensioneerden, werklozen, invaliden
Voorwaarden Pensioen niet hoger dan huidig minimumpensioen Inkomen niet hoger dan zes maal het landelijk gemiddeld maandloon Eén ouder gepensioneerd: bedrag gebaseerd op gezinsinkomen. Twee ouders gepensioneerd: geen inkomenvoorwaarde Gezinsinkomen niet hoger dan bepaald grensbedrag
Men stelt vast dat in die vier landen de socioprofessionele situatie alleen niet volstaat om een toeslag te krijgen. Er wordt ook naar de inkomsten gekeken. Dat wijst erop dat men de groepen wil helpen die door hun professionele situatie het grootste risico lopen op bestaansonzekerheid, terwijl nagegaan wordt of de inkomsten inderdaad beperkt zijn.
• Maar vier landen bieden toeslagen op basis van het socioprofessionele statuut van de ouders: Hongarije, Denemarken, Slowakije en België. • In die 4 landen bestaat er naast het socioprofessionele criterium ook een inkomensvoorwaarde.
19 19
Modulering alleen op basis van het inkomen Verschillende kinderbijslagbedragen toekennen volgens het inkomen, komt in Europa vrij veel voor, namelijk in acht landen: Oostenrijk, Nederland, Malta, Cyprus, Roemenië, Italië, Portugal en Slovenië. Sommige van die landen geven een toeslag aan personen van wie het inkomen als laag beschouwd wordt. In andere landen hangt het bedrag van de kinderbijslag rechtstreeks af van het inkomen. Tabel VI : Voorwaarden voor gemoduleerde kinderbijslag volgens het inkomen Toeslag als … Oostenrijk Het belastbaar gezinsinkomen lager is dan 55.000 € (2008) + minstens 3 kinderen. Roemenië Het gezin in aanmerking komt voor sociale bijstand. Nederland Het inkomen lager is dan een bepaald grensbedrag, naargelang van het aantal kinderen. Cyprus Het gezinsinkomen niet hoger is dan een bepaald grensbedrag (2 bedragen). Het bedrag van de kinderbijslag hangt af van … Malta Het jaarinkomen van het gezin (percentages van het verschil tussen een grensbedrag en het werkelijke inkomen + forfaitair jaarlijks minimum als inkomen hoger dan grensbedrag). Italië Het jaarinkomen van het gezin (bedragen veranderen per schijf van 100 €). Portugal Het referentie-inkomen17 van het gezin (vijf schijven volgens de IAS18). Slovenië Het inkomen (acht schijven ten opzichte van het gemiddeld nationaal inkomen).
• Vier landen verhogen de kinderbijslag voor gezinnen waarvan het inkomen een bepaald grensbedrag niet te boven gaan. (Oostenrijk, Roemenië, Nederland en Cyprus)
• Vier landen moduleren het bedrag van de kinderbijslag volgens de inkomsten (vaak per inkomensschijf) (Malta, Italië, Portugal en Slovenië)
17 18
Cf. voetnoot 11, p. 8. Reference of the Indexation of Social Support
20 20
2.3.4. Synthese In de tabel op de volgende pagina zijn de landen van de Europese Unie gerangschikt op basis van de herverdelingscriteria die ze toepassen voor de kinderbijslag. De landen kunnen ingedeeld worden in vier groepen: landen die identieke kinderbijslag toekennen aan alle gezinnen, landen die het recht erop begrenzen, landen met variërende bedragen en landen die gekozen hebben voor een combinatie van de laatste twee formules. Tabel VII: Verdeling van de landen van de Europese Unie naargelang ze al dan niet een inkomensgrens hanteren voor het recht op kinderbijslag en hun bedragen al dan niet moduleren. Variabel bedrag
Ja
Inkomensgrens voor het recht op basiskinderbijslag. Nee
Ja
Nee
Portugal Slovenië Italië
Bulgarije Polen Spanje Tsjechische Republiek
Cyprus Denemarken Estland Malta Nederland Hongarije Oostenrijk België Roemenië Griekenland Finland Slowakije
Duitsland Ierland Letland Litouwen Luxemburg Verenigd Koninkrijk Zweden Frankrijk
21 21
3. Analyse en perspectief 3.1. Kinderbijslag: voor iedereen? 3.1.1. Nagenoeg unanimiteit in Europa Uit de beschrijving van de Europese kinderbijslagregelingen kunnen we besluiten dat de grote meerderheid van de landen van de Europese Unie op dit ogenblik het verblijfsland hanteren als criterium voor de toegang tot de kinderbijslag.
Het gaat dus niet, zoals het geval zou zijn in een regeling van het Bismarck-type, om een uitkering voor werknemers die bijdragen betalen of betaald hebben, maar wel degelijk om een uitkering die voor alle gezinnen toegankelijk is. Je kunt dus spreken van een recht van de burger en niet van een aan arbeid gekoppeld recht. Dat is een vanzelfsprekende keuze in landen waar het gehele systeem van sociale bescherming van het Beveridge-type is, vooral in de Scandinavische landen.
Maar het is interessant te noteren dat die formule ook massaal gekozen wordt door landen die onder invloed staan van de Bismarck-traditie. Zo is in Duitsland de tak 'gezin' van de sociale zekerheid de enige waar het recht op basis van de verblijfplaats bepaald wordt. In Frankrijk hebben, ondanks het financieringssysteem met bijdragen, alle inwoners toegang tot de kinderbijslag sinds 1978.
De landen van Oost-Europa hebben hun systeem van sociale bescherming na de val van het communisme moeten reorganiseren. Hun gezinsbeleid is nog niet erg stabiel19 maar al die landen bieden wel kinderbijslag aan op basis van verblijf in het land. Polen en de Tsjechische Republiek hebben bijvoorbeeld hun wetgeving in die zin veranderd in 1995. Bulgarije deed hetzelfde in 2002.
Het is in de landen van het zuiden van Europa (Griekenland, Italië, Portugal en Spanje) dat je de enige twee landen (Griekenland en Italië) vindt die zoals België kinderbijslag toekennen op basis 19
C. LEFEVRE, Peut-on parler de politique familiale à l’Est ? Entre politique de l’emploi et politique de lutte contre la pauvreté, in Information sociale, 2005/4, nr. 124, pp. 6-14.
22 22
van arbeid of daarmee gelijkgestelde situaties. We wijzen erop dat Portugal kort geleden (2003) dat systeem vaarwel gezegd heeft en vervangen door een universeel recht.
Men kan dus besluiten dat er in Europa een vrij grote consensus bestaat over een recht op kinderbijslag dat niet afhankelijk is van de professionele situatie van het gezin.
Wat ook de historische of economische context is, je merkt in Europa een duidelijke tendens om te kiezen voor verblijf in het land als criterium voor de toegang tot de kinderbijslag.
3.1.2. België In België zijn de toegangscriteria voor de kinderbijslag geëvolueerd in de zin van een universalisering van het recht: invoering van de gewaarborgde gezinsbijslag, verruiming van de toegangsvoorwaarden in de werknemersregeling, toenadering tussen de werknemersregeling en de zelfstandigenregeling. Toch zijn er nog verschillen tussen de kinderbijslagregelingen (werknemers en zelfstandigen) qua bedragen, toegangsvoorwaarden, financiering en beheer.
De onderlinge toenadering van de regelingen is een doelstelling in de nieuwe bestuursovereenkomst van de RKW20. De Rijksdienst verbindt zich er daarin toe voorstellen te doen in die zin, na een fase van inventarisering van de uiteenlopende standpunten en na een analysefase waarbij de diverse actoren betrokken zullen worden. Een van de aangevoerde redenen is het begrip gelijkheid. Daar is namelijk te lezen: "Als de actie van de verschillende regelingen convergent gemaakt is, zal dat het aantal verschillende behandelingen die nu bestaan en die vaak als discriminerend bestempeld worden, aanzienlijk beperken."
• In België: evolutie van de kinderbijslagregeling in de zin van universalisering, gestuurd door het gelijkheidsprincipe. • In de praktijk blijven er echter verschillen tussen de regelingen bestaan. 20
Artikel 27 van de Bestuursovereenkomst 2010-2012 tussen de Belgische Staat en de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers
23 23
3.2. Diversiteit ten aanzien van de herverdelingscriteria
Deze studie is niet bedoeld om de herverdeling van alle voordelen voor gezinnen te analyseren, maar concentreert zich op de analyse van een welbepaald voordeel: de kinderbijslag. Die bestaat in alle Europese landen en verschilt van de andere voordelen doordat hij niet gebonden is aan een speciale situatie zoals bijvoorbeeld het geval is met de uitkering voor kinderopvang die betaald wordt als een ouder stopt met werken om voor de kinderen te zorgen. De kinderbijslag wordt volgens de Europese definitie "uitsluitend opgrond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd [...] toegekend"21. Hij wordt eenvoudigweg toegekend omdat kinderen altijd een financiële last vormen voor de gezinnen.
De vraag naar de toekenningsvoorwaarden en de modulering van de kinderbijslagbedragen kan dus als volgt gesteld worden: in welke mate moet rekening gehouden worden met de situatie van het gezin om het bedrag van de kinderbijslag te bepalen?
3.2.1. Evenwicht tussen horizontale en verticale herverdeling Het antwoord van de landen op die vraag zal de dosering van de horizontale en verticale herverdeling in hun kinderbijslagbeleid beïnvloeden.
Landen die een inkomensgrens hanteren voor het recht op kinderbijslag, hebben een grote mate van verticale herverdeling. Dat is bijvoorbeeld het geval in Spanje, Slovenië, Polen en de Tsjechische Republiek, waar maar kinderbijslag toegekend wordt aan gezinnen met gemiddelde of bescheiden inkomsten. Het is een interessante vaststelling dat die vier landen zijn: een land van Zuid-Europa (Spanje) waar de sociale zekerheid minder ontwikkeld is dan in de landen in het midden van het Europese continent22, en landen van Oost-Europa (Polen, Slovenië, de Tsjechische Republiek) waar 21
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad dd. 14 juni 1971betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, artikel 1, punt u) ii). 22 L. PAQUY (sous la responsabilité scientifique de Patrice Bourdelais), Les systèmes européens de protection sociale : une mise en perspective, In Mire, nr. 6, januari 2004.
24 24
de financiële middelen beperkt zijn. Gelet op hun beperkte middelen hebben die landen er dus voor gekozen diegenen te helpen die dat het meest nodig hebben. Andere landen die ook weinig middelen hebben, beslisten daarentegen om het recht op dat voordeel niet te beperken. Dat is bijvoorbeeld het geval in Estland, dat die keuze maakte uit vrees anders een kloof te doen ontstaan tussen de begunstigden en diegenen die de voordelen financieren door belastingen te betalen23.
De keuze voor herverdeling zonder rekening te houden met de situatie van het gezin, wordt gemaakt in zowel landen van West-Europa zoals Frankrijk en Luxemburg, met een sterk ontwikkelde sociale zekerheid, als in landen met beperktere middelen zoals Letland en Litouwen.
Andere landen, België bijvoorbeeld, nemen een tussenpositie in en geven blijk van de wil om doelstellingen van horizontale herverdeling, die de kosten van kinderen voor de gezinnen verlichten, en doelstellingen van verticale herverdeling, die meer hulp geven aan bestaansonzekere groepen.
Kortom, er is duidelijk geen Europese consensus over het belang dat gegeven moet worden aan respectievelijk horizontale en verticale herverdeling op het gebied van kinderbijslag. Uit de vergelijking kunnen we geen Europese trend afleiden voor of tegen modulering van de bedragen volgens de gezinssituatie.
Wat de doelmatigheid betreft, tonen studies echter aan dat universele kinderbijslag betere resultaten oplevert op het gebied van armoedebestrijding dan gerichte hulp, die dat nochtans expliciet nastreeft. Een van de redenen is dat universele kinderbijslag meestal een grotere legitimiteit geniet24. Volgens Antoine Math krijgen sociale beschermingssystemen gericht op een zo groot mogelijk deel van de bevolking, die dus ten goede komen aan de categorieën die bijdragen aan de
23
KUTSAR D., L’enfant et la politique familiale en Estonie. Dispositifs et débats, In Informations sociales 2005/4, nr. 124, pp. 98-106. 24 B. CANTILLON, T. GOEDEME, De kinderbijslag in het werknemerstelsel: een terugblik in de toekomst. Reflecties bij 75 jaar kinderbijslag, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, nr. 1/2006, pp. 7-36
25 25
financiering, de steun van die categorieën, en blijken ze genereuzer en duurzamer dan sterk gerichte systemen25.
Dat toont aan hoe belangrijk het voor een beleid is dat het door een groot deel van de bevolking als rechtvaardig beschouwd wordt. Als ze willen dat hun beleid doelmatig is, moeten staten rekening houden met dat essentiële gegeven en het verzoenen met de beschikbare middelen. Het gaat erom horizontale en verticale herverdeling optimaal te doseren.
• Om horizontale en verticale herverdeling te doseren, houden de landen rekening met criteria van sociale rechtvaardigheid, doelmatigheid en beschikbare middelen • De landen hebben zeer verschillende keuzes gemaakt. Uit de analyse blijkt geen Europese tendens. 3.2.2. Rekening houden met eenoudergezinnen: een Europese tendens? Een tendens die uit de analyse naar voor komt is de aandacht die alleenstaande ouders krijgen. Die aandacht houdt verband met de veranderingen in de gezinsvormen in de laatste decennia, die tot gevolg hebben dat het aantal kinderen dat samenleeft met een alleenstaande ouder toeneemt. Ongeveer 13 % van de kinderen in de Europese Unie was in dat geval in 2008. Het risico op armoede is voor die gezinnen over het algemeen groter26.
Tien landen hebben ervoor gekozen die groep te helpen via hogere kinderbijslag. Bovendien kennen Frankrijk, Ierland, Roemenië en Polen bovenop de kinderbijslag een speciale uitkering voor alleenstaande ouders, uitkering die eigenlijk buiten het bestek van deze studie valt. Houdt men rekening met die vier landen, dan blijkt dat de helft van de landen van de Europese Unie specifieke hulp aanbieden voor eenoudergezinnen.
25 A. MATH, Cibler les prestations sociales et familiales en fonction des ressources. Eléments de comparaison européenne, in Revue de l’IRES, nr. 41, 2003/2. 26 Rapport conjoint sur la protection sociale et l’inclusion sociale 2008, Europese Commissie, 2008.
26 26
België behoort sinds 1 mei 2007 tot die groep, want toen is een éénoudertoeslag ingevoerd. Maar in tegenstelling tot wat andere landen doen, is die toeslag gekoppeld aan een inkomensvoorwaarde.
Alle landen die de kinderbijslag verhogen voor eenoudergezinnen doen dat namelijk zonder rekening te houden met het gezinsinkomen, met uitzondering van België en Griekenland. Daardoor nemen die landen in aanmerking dat de situatie van een alleenstaande ouder specifieke behoeften met zich brengt, met name wat betreft de combinatie van beroeps- en gezinsleven, ongeacht het inkomen. De hogere kinderbijslag voor eenoudergezinnen afhankelijk stellen van een inkomensvoorwaarde geeft blijk van de wil om het hogere risico op bestaansonzekerheid van die groep te erkennen en tegelijk diegenen te helpen die inderdaad weinig middelen hebben.
Die voorwaardelijke toeslag is maar mogelijk in landen als België, waar de inkomsten geen voldoende voorwaarde vormen voor het recht op de toeslag (er wordt ook rekening gehouden met de beroepssituatie). Landen met verschillende bedragen uitsluitend op basis van de inkomsten bieden namelijk hulp aan alle gezinnen met weinig middelen, omdat het om een alleenstaande ouder gaat of om andere redenen.
We kunnen besluiten dat er in Europa een tendens is om speciaal aandacht te schenken aan de eenoudergezinnen maar dat er geen consensus is over hoe de kinderbijslag met die groep rekening moet houden.
• Veel Europese landen bieden specifieke hulp voor eenoudergezinnen. • Twee visies: - Toeslag voor alle eenoudergezinen - Toeslag afhankelijk van inkomensvoorwaarde 3.2.3. Toeslagen op basis van de beroepssituatie? België is een van de zeldzame landen waar de beroepssituatie een criterium is voor het recht op hogere kinderbijslag. Denemarken, Hongarije, en Slowakije kennen ook een toeslag op basis van dat criterium maar alleen voor gepensioneerden, met een inkomensvoorwaarde. België is echter het
27 27
enige land waar rekening gehouden wordt met werkloosheid of invaliditeit voor het bedrag van de kinderbijslag. Dat betekent echter niet dat ander landen geen hulp bieden aan personen in die situaties die kinderen ten laste hebben. Andere landen doen dat bijvoorbeeld via een hogere werkloosheidsuitkering.
In België wordt de toeslag voor gepensioneerden, werklozen en invaliden toegekend als het gezinsinkomen niet hoger is dan een bepaald bedrag, dat varieert naargelang het al dan niet om een alleenstaande ouder gaat. Bovendien verschilt de toeslag licht naargelang het gaat om een gepensioneerde of werkloze rechthebbende, ofwel om een invalide. In het laatste geval is het bedrag voor een kind van rang 1 namelijk hoger. Er geldt dus een tweevoudige voorwaarde – professionele situatie en inkomen – om recht te hebben op een toeslag.
In andere Europese landen die toeslagen aanbieden, bestaan er naast de inkomensvoorwaarde geen socioprofessionele voorwaarden. De band met arbeid beïnvloedt niet het bedrag van de kinderbijslag.
De speciale situatie in ons land bestaat omdat de band tussen kinderbijslag en arbeid er nog altijd zeer sterk is. De band met arbeid is niet alleen bepalend voor het verkrijgen van recht op kinderbijslag maar ook voor een eventuele toeslag (behalve voor de eenoudergezinnen).
• Toeslagen volgens de socioprofessionele situatie zijn zeldzaam in Europa. • De speciale situatie van ons land is te verklaren door de sterke band tussen kinderbijslag en arbeid.
28 28
4. Besluit In deze studie hebben we de kinderbijslagregeling van de 27 landen van de Europes Unie vergeleken. Wij hebben ons daarbij twee vragen gesteld. De eerste houdt verband met de toegang tot de kinderbijslag: verbinden de Europese landen het recht op kinderbijslag aan het verblijf in het land of aan werk (of gelijkgestelde situaties)? De tweede houdt verband met de kwestie van de herverdeling: wordt rekening gehouden met de gezinssituatie voor de kinderbijslagbedragen die aan de gezinnen betaald worden? En zo ja, wat zijn de criteria? Wat de toegang betreft, hebben we gezien dat een meerderheid van de Europese landen het recht op kinderbijslag niet (meer) koppelt aan de socioprofessionele situatie van de ouders.
België is al geruime tijd geleden de richting ingeslagen van een universalisering van het recht en vandaag ontvangen nagenoeg alle gezinnen er kinderbijslag. Er blijven echter verschillen bestaan tussen de regelingen (zelfstandigen, werknemers en overheidssector). In zijn nieuwe bestuursovereenkomst verbindt de Rijksdienst zich ertoe voorstellen te doen om de regelingen dichter bij elkaar brengen.
Wat de herverdeling betreft is aangetoond dat elk land positie moet kiezen ten opzichte van twee visies op sociale rechtvaardigheid: de ene hoofdzakelijk gebaseerd op horizontale herverdeling, waarbij alle gezinnen met kinderen gelijk behandeld moeten worden, de andere gebaseerd op verticale herverdeling, waarbij de wil bestaat om meer te geven aan minder draagkrachtige groepen.
Uit de beschrijving van de verschillende systemen die de Europese landen kennen, zijn grote verschillen gebleken op het gebied van de manier waarop de kinderbijslag verdeeld wordt.
Uit de vergelijking tussen de Europese landen kan dus geen Europese tendens afgeleid worden wat betreft de modulering van de kinderbijslagbedragen volgens de situatie van het gezin (inkomsten, socioprofessionele situatie en burgerlijke situatie).
29 29
De studie toont ook de aandacht die de Europese landen op het gebeid van de kinderbijslag schenken aan eenoudergezinnen, aangezien een groot aantal landen, waaronder België, toeslagen toekennen aan dat gezinstype.
Het besluit is dat de vergelijking van onze kinderbijslagregeling met die van de overige 26 landen van de Europese Unie de specificiteit van België duidelijk maakt als een van de zeldzame Europese landen die de toegang tot de kinderbijslag koppelen aan het professioneel statuut van de rechthebbende.
30 30
5. Bibliografie B. CANTILLON, T. GOEDEME, De kinderbijslag in het werknemerstelsel: een terugblik in de toekomst. Reflecties bij 75 jaar kinderbijslag, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, nr. 1/2006, pp. 7-36. B. CANTILLON, M. CROP, J. DE COEK, E. DELOOF, G. GRINBERG, L. PAEME, G. PERL, P. VAN DER VORST en J. VERSTRAETEN, Naar een harmonisering van de arbeidsongeschiktheid, de gezondheidszorgen en de gezinsbijslagen van zelfstandigen en werknemers. Verslag van de werkgroep Cantillon, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, nr. 2/2001, pp. 311-347 C. LEFEVRE, Peut-on parler de politique familiale à l’Est ? Entre politique de l’emploi et politique de lutte contre la pauvreté. In Informations sociales 2005/4, n°124, pp. 30-40. D. KUTSAR, L’enfant et la politique familiale en Estonie. Dispositifs et débats, In Informations sociales 2005/4, nr. 124, pp. 98-106. J. RAWLS, Een theorie van rechtvaardigheid, 1971. Vertaald door Frank Bestebreurtje, Lemniscaat, 2006. Rapport conjoint sur la protection sociale et l’inclusion sociale 2008, Europese Commissie, 2008. M. CHAUVIERE, M. SASSIER, B. BOUQUET, et Al., Les implicites de la politique familiale : approches historiques, juridiques et politiques, Paris, Dunod, 2000. L. PAQUY (sous la responsabilité scientifique de Patrice Bourdelais), Les systèmes européens de protection sociale : une mise en perspective, in Mire, nr 6, januari 2004. A. MATH, Cibler les prestations sociales et familiales en fonction des ressources. Eléments de comparaison européenne, in Revue de l’IRES, nr. 41, 2003/2. Qu’entend-on par équité horizontale et équité verticale en matière de politique familiale ? Fiche synthèse de transfert de connaissance nr. 9, Partenariat familles en mouvance et dynamique intergénérationnelles, Septembre 2005. http://partenariat-familles.inrs-ucs.uquebec.ca/DocsPDF/fiche9.pdf
31 31
Bijlagen Tabel I: % van het BBP besteed aan kinderbijslag per land in 200527 % van het BBP België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechische Republiek Verenigd Koninkrijk Zweden
1,5 0,5 1,1 1 2,3 0,6 0,9 1,7 0,6 1,2 1,4 0,4 (p)28 0,5 0,4 2 1 0,6 2,2 0,5 0,5 0,6 0,8 1,2 0,2 0,4 1,1 0,8
Bron: Eurostat
27 28
Laatste beschikbare cijfers op Eurostat. Voorlopige waarde
32 32
Tabel 2: Uitgaven voor kinderbijslag per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtstandaarden29 per land in 200530.
België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechische Republiek Verenigd Koninkrijk Zweden
uitgave per inwoner in : 402 41,6 225,9 274,7 593,4 83,2 233,5 417,4 120,7 166,3 440,8 31 95,6(p) 52,1 43,5 1188,5 167,1 184,1 629,6 61,8 79,3 46,8 163,6 157,4 52,5 64,3 294,7 217,5
Bron: Eurostat
29
De koopkrachtstandaard is een gemeenschappelijke referentie-eenheid (artificiële munt) die in de Europese Unie gebruikt wordt om het volume van economische aggregaties uit te drukken met het oog op vergelijkingen op verschillende aggregatieniveaus om de verschillen in prijsniveau tussen de landen te elimineren. Met een KKS-eenheid kan in alle landen eenzelfde volume aan producten of diensten aangekocht worden. 30 Laatste cijfers beschikbaar op Eurostat. 31 Voorlopige waarde
33 33
DEEL II: KINDERARMOEDE EN KINDERBIJSLAG IN DE EUROPESE UNIE
Bea Cantillon Karen Van Aerden
Herman Deleeck Centrum voor Sociaal Beleid Universiteit van Antwerpen
Karel Van den Bosch
35
36 36
Kinderarmoede en kinderbijslag in de Europese Unie Inleiding Dit hoofdstuk biedt een aantal recente gegevens over kinderarmoede en de verhouding ervan met de kinderbijslag in de Europese Unie. Het eerste deel omvat een beschrijvende analyse van armoede en kinderarmoede in de 27 lidstaten van de Europese Unie. We bekijken de drie armoede-indicatoren die centraal staan in de EU2020 doelstelling over sociale inclusie, het armoederisicocijfer, het materiële deprivatiepercentage en het aandeel van mensen levend in gezinnen zonder werk. Het tweede deel spitst zich toe op de weerslag van de kinderbijslag op de kinderarmoede. Het omvat een voorstel van een gewaarborgde kinderbijslag in alle lidstaten van de Europese Unie.
1. Armoede en kinderarmoede in de EU
1.1. Armoederisicograad De armoederisicograad verwijst naar het aandeel van de bevolking dat leeft in gezinnen waar het totale equivalent gezinsinkomen lager is dan 60% van het nationale equivalent gezinsinkomen na sociale overdrachten. Het algemene idee is dat een gezinsinkomen beneden dit niveau de gezinsleden wellicht zal beletten volledig deel te nemen aan het sociaal leven in de lidstaat waar ze verblijven (Atkinson e.a., 2002).
Grafiek 1 toont dat de Tsjechische Republiek de Europese lidstaat is met het laagste aandeel van de bevolking met een armoederisico, terwijl Roemenië het land is met het hoogste armoederisico. In totaal zijn er 15 lidstaten waar het armoederisico beneden het gemiddelde armoederisico in de EU27 ligt, namelijk 16,7%. Deze groep bestaat voornamelijk uit West-Europese en Scandinavische landen, samen met enkele Midden- en Oost-Europese landen, zoals Slovenië en Hongarije. De 12 andere lidstaten, meestal Zuid-, Midden- en Oost-Europese landen, hebben een armoederisico boven het EU27-gemiddelde. Ook de Angelsaksische lidstaten bevinden zich in deze groep. 36
Grafiek 1: Armoederisicograad van de totale bevolking
% p o p u la tio n a t- r is k - o f- p o v e r t y
30 25 20 15 10 5 0 CZ NL SK SE SI DK AT HU FI FR LU MT BE DE CY EU EU EU PL IE PT UK LT EE ES IT GR LV BG RO 25 15 27
Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec. europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/data/database
De tweede indicator die we bespreken is de armoederisicograad voor de leeftijdsgroep van 0 tot 17 jaar. De armoederisico-indicator kan worden gedefinieerd als het aandeel van de kinderen dat leeft in gezinnen waarvan het totale gemiddelde gezinsinkomen lager ligt dan 60% van het nationale gemiddelde gezinsinkomen na sociale overdrachten. Grafiek 2 geeft de situatie weer in de Europese Unie met betrekking tot deze indicator. Er zijn twee landen met een armoederisicograad voor kinderen rond 10%. Een ervan is Finland en het andere is Denemarken, de lidstaat met het laagste aandeel kinderen met een armoederisico. Samen met 16 andere landen haalt Denemarken een armoederisicograad beneden het gemiddelde van de EU27, wat 20% is. Tot deze groep behoren alle West-Europese landen en de Scandinavische lidstaten, samen met enkele landen uit Midden- en Oost-Europa.
37
Er zijn twee lidstaten met een kinderarmoederisico rond 30%, Roemenië en Bulgarije. Er is geen lidstaat met een hoger aandeel van kinderen met een armoederisico dan Roemenië. In totaal zijn er tien landen met een kinderarmoederisico boven het gemiddelde, waaronder alle Zuid-Europese landen en de meeste Midden- en Oost-Europese lidstaten.
Grafiek 2: Armoederisicograad van kinderen
% c h ild re n a t-r is k -o f-p o v e rty
35 30 25 20 15 10 5 0 DK FI SI SE CY NL DE AT FR CZ BE SK EE MT HU EU EU IE LU EU LV PT LT GR UK PL ES IT BG RO 15 25 27
Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007”, Eurostat, http://epp.euro stat.ec.Europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/data/database De verhouding tussen het globale armoederisico (X-as) en het kinderarmoederisico (Y-as) wordt weergegeven in grafiek 3. Een eerste opmerkelijke feit is dat het aandeel van kinderen met een risico van armoede bijna altijd hoger ligt dan het globale armoederisico in de totale bevolking, wat wijst op de kwetsbaarheid van deze leeftijdsgroep qua armoede en de noodzaak om op dit vlak actie te ondernemen. Een eerste indicatie van deze conclusie is het feit dat het kinderarmoederisico in de EU in het algemeen 20% bedraagt, tegen een armoederisico van 16% voor de totale EU-bevolking. Bovendien ligt de armoederisicograad voor kinderen hoger dan het algemene in alle landen behalve Slovenië, Denemarken, Finland, Duitsland, Cyprus, Estland en Letland. Een tweede 38
vermeldenswaardige feit in grafiek 3 is dat de verhouding tussen de twee versies van de armoederisicograad positief is, wat betekent dat een hoog algemeen armoederisico samen blijkt te gaan met een hoog kinderarmoederisico en omgekeerd. Een derde belangrijke conclusie is dat, in weerwil van de algemene tendens, de lidstaten met een hoog algemeen armoederisico niet noodzakelijk ook een hoog kinderarmoederisico kennen. De Tsjechische Republiek is een voorbeeld van een land met een zeer laag algemeen armoederisico, maar met een kinderarmoederisico dat hoger is dan verwacht. Een voorbeeld van een land met een hoog armoederisico in de totale bevolking, maar met een in vergelijking laag armoederisico voor kinderen, is Cyprus. Bovendien is het niet ongewoon voor landen met een gelijkaardige algemene armoederisicograad (zoals bijvoorbeeld Zweden of Slowakije) om zeer verschillende armoederisicograden te kennen met betrekking tot kinderarmoede.
Grafiek 3: Armoederisicograad van de totale bevolking en van kinderen 35 RO
% children at-risk-of-poverty
30
BG
25
IT ES
PL UK
GR
LT
20
EU27 EU25 IE EU15
LU HU CZ
MT
SK AT
EE
FR DE
NL
10
LV
BE
15 SE
PT
CY SI
FI
DK
5 5
10
15
20
25
% population at-risk-of-poverty
- - - EU27 gemiddelde Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007”, Eurostat, http://epp.euro stat.ec.Europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/data/database 39
De EU-27 armoederisicograden voor 15 verschillende, niet-exclusieve gezinstypes worden weergegeven in grafiek 4. Eenoudergezinnen met kinderen worden geconfronteerd met de hoogste armoederisicograad van alle gezinstypes. Hun armoederisico is 33,6%, wat betekent dat niet minder dan een derde van deze gezinnen een inkomen heeft beneden de 60% van het nationale gemiddelde gezinsinkomen, na sociale overdrachten. De top drie van de gezinnen met een hoog armoederisico in de EU wordt vervolledigd door de gezinnen met een volwassene ouder dan 65 en die met een alleenstaande vrouw. Gezinnen met drie of meer volwassenen hebben het laagste armoederisico in de EU. Andere gezinnen met een laag armoederisico zijn die met twee volwassenen jonger dan 65 of twee volwassenen met een kind ten laste.
40
Grafiek 4: Armoederisico per type van gezin Single parent with dependent children
33,6 27,8
One adult older than 65 years
27,5
Single female Two adults with three or more dependent children
25,6
Single person
25,4 23,6
One adult younger than 65 years
22,4
Single male Three or more adults with dependent children
18,3
Households with dependent children
17,8
Two adults, at least one aged 65 years and over
15,8
Households without dependent children
15,5
Two adults with two dependent children
14,4
Two adults with one dependent child
11,9
Two adults younger than 65 years
10,5
Three or more adults
10,3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
At-risk-of-poverty rate
Bron: “At-risk-of-poverty rate by household type, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec. europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/data/database
41
1.2. Materiële deprivatie De tweede armoede-indicator die hier besproken wordt is het aandeel van de bevolking met materiële deprivatie. De indicator is berekend als het aandeel van de bevolking met zware financiële verplichtingen en daardoor niet in staat om zich tenminste drie van de negen activiteiten en consumptiegoederen te veroorloven: onverwachte uitgaven, een week jaarlijks verlof weg van huis, achterstallen betalen, het huis voldoende verwarmen, een maaltijd met vlees, kip of vis om de twee dagen, een wasmachine, een kleuren-TV, een telefoon of een privé-auto (Atkinson e.a., 2002). De resultaten worden weergegeven in grafiek 5 en geven aan dat de indicator van de materiële deprivatie meer varieert binnen de EU dan de armoederisico-indicator. Grafiek 5: Graad van materiële deprivatie van de totale bevolking
% p o p u la tio n m a te ria lly d e p riv e d
80 70 60 50 40 30 20 10 LU NL SE DK FI ES AT IE UK DE E U 15 BE FR MT SI IT E U 25 EE CZ E U 27 GR PT LT SK CY HU PL LV RO BG
0
Bron: “Material deprivation rate – Economic strain and durables dimension, 2007”, Eurostat http://epp.eurostat.ec.Europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/ data/database
42
De gemiddelde materiële deprivatiegraad in de EU is 17,8%, en 17 landen weten onder dit niveau te blijven. Alle West-Europese en Scandinavische landen behoren tot deze groep, met inbegrip van Luxemburg, de lidstaat met de laagste graad inzake materiële deprivatie. De tien landen met een hogere graad qua materiële deprivatie dan het EU27-gemiddelde zijn voornamelijk Midden- en Oost-Europese landen. Bulgarije is de lidstaat met het hoogste bevolkingsaandeel met materiële deprivatie.
Grafiek 6 geeft de situatie weer in de EU wanneer de materiële deprivatiegraad berekend is als het aandeel van de kinderen in gezinnen met materiële deprivatie. Luxemburg en Bulgarije zijn de twee lidstaten aan de twee extremen. Het gemiddelde aandeel van de kinderen met materiële deprivatie in de EU is 19,9%. In vergelijking met de graad qua materiële deprivatie van de volledige bevolking, zijn het dezelfde 17 lidstaten die beneden het EU27-gemiddelde blijven.
Grafiek 6: Graad van materiële deprivatie van kinderen
% c h ild r e n m a te r ia lly d e p r iv e d
80 70 60 50 40 30 20 10 LU NL SE DK ES FI AT SI DE IE E U 15 EE FR BE UK MT E U 25 IT CZ E U 27 GR PT CY LT SK PL HU LV RO BG
0
Bron: “Material deprivation rate – Economic strain and durables dimension by age, 2007”, Eurostat,http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_ protection/data/database
43
Grafiek 7 combineert de twee materiële deprivatie-indicatoren en biedt ons de mogelijkheid om de graad voor de totale bevolking (X-as) te vergelijken met die van de kinderen (Y-as). Roemenië en Bulgarije vallen er uit met een algemene materiële deprivatiegraad van 53,3% en 73,1% en een materiële deprivatiegraad voor de kinderen van 56,9% en 70,4%. Te noteren valt weer dat de materiële deprivatiegraad voor de kinderen doorgaans hoger ligt dan de algemene materiële deprivatiegraad (behalve in Letland, Litouwen, Cyprus, Griekenland, Slovenië en Estland), wat er op wijst dat kinderen kwetsbaarder zijn op het vlak van armoede en sociale uitsluiting. Grafiek 7 toont ook aan dat de verhouding tussen de twee indicatoren qua materiële deprivatie positief en zeer sterk is, wat betekent dat landen met een hoog aandeel van mensen met materiële deprivatie bijna altijd een hoog aandeel kennen van kinderen met materiële deprivatie en omgekeerd.
Grafiek 7: Graad van materiële deprivatie van de totale bevolking en van kinderen 50 % children materially deprived
45
LV
HU
40
PL
35 SK
30
LT CY
25
PT
20
CZ EU27 IT EU25 FR MT UK BE EU15 EE IE DE SI AT FI SE DK ES NL
15 10 5
GR
LU
0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
% population materially deprived
- - - EU27 gemiddelde Bron: “Material deprivation rate – Economic strain and durables dimension by age, 2007”, Eurostat,http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_ protection/data/database 44
1.3.
Gezinnen zonder werk
De derde indicator is gedefinieerd als het aandeel van de volwassenen in gezinnen waar niemand betaald werk heeft (Atkinson e.a., 2002). Grafiek 8 geeft de resultaten voor deze indicator voor 26 EU lidstaten, aangezien er geen gegevens zijn voor Zweden. Het EU27-gemiddelde is 9,3%, en 18 lidstaten halen een aandeel van volwassenen in gezinnen zonder werk beneden deze waarde, wat bij 8 landen niet zo is. Cyprus is het land met het laagste aandeel volwassenen in gezinnen zonder werk, terwijl België de meest extreme positie aan de andere zijde heeft. Merkwaardig genoeg zijn 4 van de 8 landen boven het EU27-gemiddelde West-Europese lidstaten.
Grafiek 8: Aandeel van volwassenen in gezinnen zonder werk
% a d u lt s in jo b le s s h o u s e h o ld s
14 12 10 8 6 4 2
CY PT EE ES NL SI CZ LV LT LU AT MT DK IE GR SK EU 15 FI EU 25 IT EU 27 DE FR BG RO UK PL HU BE
0
Bron: “People living in jobless households, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.europa. eu/ portal/page/portal/employment_unemployment_lfs/data/main_tables
Grafiek 9 geeft een nieuwe definitie van de derde armoede-indicator als het aandeel van de kinderen in gezinnen waar niemand werkt.
45
Grafiek 9:Aandeel van de kinderen in gezinnen zonder werk
% children in jobless households
18 16 14 12 10 8 6 4 2 UK
HU
BG
IE BE
SK
PL
DE RO
EU27
EU15 EU25
MT
LT FR
LV
CZ
NL EE
IT
AT
PT ES
DK
GR FI
CY
SI
LU
0
Bron: “People living in jobless households by age group, 2007”, Eurostat, http://epp. eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/employment_unemployment_lfs/data/main_tables
17 EU-lidstaten slagen erin beneden het EU27-gemiddelde van 9,4% te blijven van kinderen in gezinnen zonder werk, met inbegrip van Slovenië als land met het laagste aantal kinderen in gezinnen waar niemand betaald werk heeft. Anderzijds worden 9 lidstaten geconfronteerd met niveaus van kinderen in gezinnen zonder werk boven het EU27-gemiddelde. Het Verenigd Koninkrijk is in de slechtste positie met meer dan 16% van de kinderen in gezinnen zonder werk.
Grafiek 10 geeft de combinatie weer van deze indicatoren en toont het gebrek aan convergentie tussen de resultaten voor volwassenen en voor kinderen. Het is niet noodzakelijk zo dat de lidstaten met een hoog aandeel van volwassenen in gezinnen zonder werk ook een hoog aandeel hebben van kinderen in gezinnen zonder werk, hoewel de algemene verhouding tussen beide variabelen positief is.
46
Grafiek 10: Aandeel van de volwassenen en de kinderen in gezinnen zonder werk
% c h ild re n in jo b le s s h o u s e h o ld s
18 UK
16 14
HU BG
12
BE
IE SK
10
EU25 DE EU15EU27 FR
MT
8
EE
6
LV LT CZ NL AT
PT ES
4
RO
PL
IT DK FI
CY
LU
GR
SI
2 2
4
6
8
10
12
% population in jobless households - - - EU27 gemiddelde Bron: “People living in jobless households by age group, 2007”, Eurostat, http://epp. eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/employment_unemployment_lfs/data/main_tables
Finland is een voorbeeld van een land met een relatief hoog aandeel van volwassenen in gezinnen zonder werk, maar een in vergelijking laag aandeel van kinderen in dezelfde situatie. Het Verenigd Koninkrijk heeft dan weer een aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk dat veel hoger is dan het aandeel van de volwassenen in gezinnen waar niemand betaald werk heeft. De resultaten van de Tsjechische Republiek en van Slovenië tonen aan dat lidstaten met hetzelfde aandeel van volwassenen in gezinnen zonder werk niet noodzakelijk hetzelfde aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk hebben. 47
1.4. Hoe staan de kinderarmoede-indicatoren met elkaar in verhouding? In deze subsectie tonen we hoe de drie kinderarmoede-indicatoren met elkaar in verhouding staan in de EU-lidstaten.
Grafiek 11 geeft de verhouding weer van de armoederisicogrens en de armoederisicograad voor kinderen in de EU. De armoederisicogrens van de lidstaten in koopkrachtstandaarden voor een eenoudergezin is te vinden op de X-as en verwijst naar het globale welvaartsniveau in een bepaald land. De Y-as toont de positie van de lidstaten met betrekking tot het kinderarmoederisico. Zowel voor de X-as als de Y-as betekent een score van 0 dat het land een resultaat heeft identiek aan het EU27-gemiddelde. Een negatieve score staat voor een resultaat beneden het gemiddelde, een positieve voor een resultaat boven het gemiddelde.
Een eerste groep lidstaten bestaat uit landen met lage gemiddelde inkomens en een hoog kinderarmoederisico, wat betekent dat ze een levensstandaard beneden het gemiddelde hebben en een armoederisico boven het EU27-gemiddelde. Tot deze groep behoren Roemenië, Bulgarije, Polen, Litouwen, Letland, Hongarije, Griekenland en Portugal. Het tweede van de vier vakken bevat de landen die een welvaartsniveau boven het gemiddelde combineren met een hoog kinderarmoederisico, zoals Spanje, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Luxemburg. De derde en grootste groep landen combineert een hoge armoederisicogrens met een armoederisico voor kinderen beneden het gemiddelde. België, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Nederland, Zweden, Cyprus, Finland, Denemarken en Slovenië behoren tot deze groep. Slowakije, Estland, Malta en Tsjechië vormen de groep lidstaten met een lage armoedegrens, maar ook met een laag armoederisico voor kinderen.
48
Grafiek 11: Kwadrant van armoederisicogrens en armoederisicograad voor kinderen Lage armoededrempel Hoog kinderarmoederisico
RO
Hoge armoededrempel Hoog kinderarmoederisico
BG
IT ES
PL
UK
GR LT PT
LV
MT
EE SK
LU
IE
HU BE
CZ FR
SI
AT DE NL CY SE
FI DK
Lage armoededrempel Laag kinderarmoederisico
Hoge armoededrempel Laag kinderarmoederisico
Bron: “At-risk-of-poverty threshold, 2007” and “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007”, Eurostat,
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/ living_
conditions_and_social_protection/data/database
Grafiek 12 visualiseert de verhouding tussen de globale armoederisicograad (X-as) en de graad van materiële deprivatie voor kinderen (Y-as). Op het macroniveau is er tussen de landen (in tegenstelling tot het microniveau tussen gezinnen in om het even welk land) nauwelijks enige verhouding tussen deze twee indicatoren. De voornaamste reden hiervoor is dat de materiële deprivatiegraad voornamelijk wordt bepaald door de gemiddelde levensstandaard in elk land, terwijl de inkomensarmoedegraad in grote mate afhangt van de verdeling van de inkomsten binnen elk land.
49
Grafiek 12: Kwadrant van de armoederisicograad en graad van materiële deprivatie van kinderen Laag armoederisico Hoge graad van materiële deprivatie voor kinderen
BG
Hoog armoederisico Hoge graad van materiële deprivatie voor kinderen
RO
HU LV PL SK LT
CY PT SI DK
FI SE
CZ MT FR BE EE IE DE AT NL
GR UK
IT
ES
LU
Laag armoederisico Lage graad van materiële deprivatie voor kinderen
Hoog armoederisico Lage graad van materiële deprivatie voor kinderen
Bron: “At-risk-of-poverty rate, 2007” and “Material deprivation rate – economic strain and durables dimension by age, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/ portal/ living_ conditions_and_social_protection/data/database
50
Bulgarije, Roemenië, Litouwen, Letland, Hongarije en Portugal zijn lidstaten met een armoederisico boven het EU-gemiddelde en een hoge graad van materiële deprivatie bij kinderen. Cyprus en Slowakije zijn de enige twee landen die tot het tweede deel van het kwadrant behoren dat de lidstaten omvat met een armoederisico beneden het gemiddelde en een hoge graad van materiële deprivatie voor kinderen. De derde groep is weer de grootste, met Frankrijk, België, Slovenië, Finland, Duitsland, Oostenrijk, Nederland, Zweden, Denemarken, Tsjechië, Estland en Malta. Deze landen combineren een laag globaal armoederisico en een lage graad van materiële deprivatie voor kinderen. De vierde groep landen bestaat uit Luxemburg, Ierland, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Italië, lidstaten met een hoge armoederisicograad en een lage graad van materiële deprivatie voor kinderen in vergelijking met het EU-gemiddelde.
Grafiek 13 toont de verhouding aan tussen de armoederisicograad en het aandeel van de kinderen in gezinnen zonder werk voor de 27 lidstaten van de EU. Hier zien we een gematigde verhouding tussen landen, waar de landen met de laagste kinderarmoedegraden (Denemarken, Finland, Slovenië) ook het laagste aandeel hebben van kinderen in gezinnen zonder werk. Het omgekeerde is echter niet waar: bij de landen waar weinig kinderen in gezinnen zonder werk leven, zijn er ook met kinderarmoedegraden boven het gemiddelde (bv. Luxemburg, Griekenland).
51
Grafiek 13: Kwadrant van de armoederisicogrens en het aandeel van de kinderen in gezinnen zonder werk Laag armoederisico Hoog aandeel kinderen in gezinnen zonder werk
Hoog armoederisico Hoog aandeel kinderen in gezinnen zonder werk
UK
HU BG BE IE SK RO
DE
PL
MT FR
LV LT
CZ EE NL AT
DK
IT PT
ES
FI CY
GR LU
SI
Laag armoederisico Laag aandeel kinderen in gezinnen zonder werk
Hoog armoederisico Laag aandeel kinderen in gezinnen zonder werk
Bron: “At-risk-of-poverty rate, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal /page /portal/living_conditions_and_social_protection/data/database en “People living in jobless households by age group, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/ employment_unemployment_lfs/data/main_tables
52
Het eerste deel van het kwadrant bevat de landen met een hoog armoederisico en een hoog aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk. De lidstaten die tot deze groep behoren zijn Hongarije, Bulgarije, Roemenië, Polen, Letland, Litouwen, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. De tweede groep bestaat uit landen met een armoederisicograad beneden het gemiddelde en een hoog aandeel van kinderen in gezinnen waar niemand werkt, zoals België, Slowakije, Duitsland, Frankrijk, Malta en Tsjechië. Spanje, Italië, Griekenland, Portugal en Luxemburg zijn landen met een combinatie van een hoge armoedegraad en een laag aandeel van kinderen in gezinnen waar niemand betaald werk heeft. Nederland, Finland, Denemarken, Oostenrijk, Cyprus, Estland en Slovenië hebben alle een laag globaal armoederisico in combinatie met een laag aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk.
Onze resultaten zijn gelijkaardig aan die van het Tarki Social Research Institute in een Rapport voor de Europese Commissie over kinderarmoede en kinderwelzijn. Deze studie biedt een typologie van de EU-lidstaten op het vlak van kinderarmoede, gebaseerd op hun prestaties op verschillende indicatoren. Een eerste groep van de best presterende landen omvat Oostenrijk, Frankrijk, Cyprus, Denemarken, Finland, Zweden, Slovenië en Nederland (doorgaans in de linkeronderhoek van grafiek 13). Een tweede groep bestaat uit landen met een hoog aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk maar met een relatief goed resultaat qua kinderarmoede. België, Duitsland, Estland, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Hongarije, en Slowakije behoren tot deze groep (meestal in de linkerbovenhoek van Grafiek 13). De derde groep omvat Letland, Litouwen, Bulgarije, Roemenië en Malta, die op alle vlakken beneden het gemiddelde presteren (meestal rechts bovenaan Grafiek 13). De vierde groep presteert beneden het gemiddelde op alle vlakken, ondanks een laag aandeel kinderen in gezinnen zonder werk. Deze groep omvat Luxemburg, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland en Polen (meestal onderaan rechts Grafiek 13) (TARKI, 2010).
53
2. Kinderarmoede en kinderbijslag/gezinsbijslag in de EU Zoals we zagen in de vorige afdeling leven 20% van alle kinderen in de EU momenteel onder de armoedegrens. Veel onderzoek op dit vlak toonde aan dat in armoede leven zware negatieve gevolgen heeft voor het fysiek en geestelijk welzijn van kinderen, alsook voor hun huidige en toekomstige kansen in het leven. Hoe vroeger kinderen in de armoede belanden en hoe langer de situatie duurt, hoe ernstiger de gevolgen zijn. Het is van cruciaal belang voor de kinderen van Europa en voor de toekomst van Europa zelf om beleidsinitiatieven te vinden en toe te passen om kinderarmoede te voorkomen en te bestrijden (AGF, 2009a). Whiteford en Adema (2007) bestudeerden welk soort beleidsinitiatief het best zou werken om kinderarmoede te beperken, een strategie op basis van uitkeringen of van werk. Ze ontdekten dat de kinderarmoedegraad daalt wanneer de werkintensiteit hoger ligt, zowel op microniveau (gezinnen) als op macroniveau (landen). Niet alle kinderen beneden de armoedegrens leven echter in gezinnen zonder werk of in lidstaten met hoge werkloosheid. Dit betekent dat de nu dominante strategie van het verhogen van de deelname aan de arbeidsmarkt van essentieel belang is, maar onvoldoende om het probleem van de kinderarmoede op te lossen.
Heel wat onderzoek toont namelijk aan dat een effectieve herverdeling naar de gezinnen met kinderen een belangrijke rol speelt in het voorkomen en beperken van armoede bij kinderen. Sociale transfers worden berekend om te zorgen voor een beperking van de kinderarmoede van niet minder dan 44% in de EU als geheel (AGF, 2009b). De conclusie moet dan ook zijn dat bijkomende strategieën vereist zijn om de kinderarmoede aan te pakken, tegelijk met het aanmoedigen van tewerkstelling en het bieden van de gepaste sociale bescherming aan hen met en zonder betaald werk
(Whiteford
en
Adema,
2007).
Zowel
tewerkstellingsprogramma’s
als
sociale
beschermingsstelsels spelen een vitale rol bij het aanpakken van kinderarmoede, en daarom moeten ze dan ook behouden blijven en verbeterd worden. Het is ook van cruciaal belang om rekening te houden met de startpositie en de specifieke (beleids)context van elk individueel land, aangezien het succes van de oplossingen blijkbaar sterk afhangt van de context (COFACE, 2010).
54
Deze afdeling van ons hoofdstuk spitst zich toe op een strategie op basis van uitkeringen, meer bepaald kinderbijslag en gezinsbijslag en hun mogelijke rol in de strijd tegen kinderarmoede. Deze uitkeringen zijn periodieke betalingen, al dan niet onder inkomensvoorwaarden, aan een lid van het gezin met kinderen ten laste als hulp bij de kosten van het opvoeden van kinderen (Eurostat, 2008: 55).
Gezinsbijslagprogramma’s zijn een potentieel erg machtig beleidsinstrument, aangezien ze in staat zijn armoede te beperken, in het bijzonder bij (gezinnen met) kinderen, door het gezinsinkomen te verhogen (AISS, 2010).
Hier wordt een beschrijvende analyse voorgesteld van de verhouding tussen kinderarmoede en kinderbijslag/gezinsbijslag in de EU. De resultaten zijn gebaseerd op de armoederisicograad voor kinderen. De graad van materiële deprivatie van kinderen en het aandeel van kinderen in gezinnen zonder werk zijn hier niet gebruikt als indicatoren, omdat uit de analyse blijkt (resultaten niet getoond) dat de financiële inspanningen van de overheid in de vorm van kinderbijslag en gezinsbijslag geen systematische weerslag hebben op die indicatoren. Terwijl de graad van materiële deprivatie een weergave vormt van de economische situatie van de gezinnen in ruimere zin dan enkel het inkomen, zullen uitkeringen enkel een indirecte weerslag hebben op deze indicator. Er is duidelijk geen reden om een sterke verhouding te verwachten tussen de gezinsbijslag en de activiteitsstatus van de volwassen gezinsleden. Uitkeringen doen het gezinsinkomen direct toenemen, wat verklaart waarom de verhouding met het kinderarmoederisico interessant is om te bespreken. De uitgaven van de lidstaten voor kinderbijslag en gezinsbijslag als een percentage van het BBP zijn gebruikt om de inspanning te meten van de lidstaten voor de herverdeling naar de gezinnen met kinderen.
55
2.1. Armoederisicograad voor kinderen en kinderbijslag/gezinsbijslag Grafiek 14 geeft de verhouding weer tussen de nationale uitgaven voor algemene kind- en gezinsuitkeringen en de armoederisicograad voor kinderen van de lidstaten.
Grafiek 14: Verhouding sociale uitgaven voor kinderen/gezinnen en armoederisicograad voor kinderen 35 % children at-risk-of-poverty
RO
30
BG
25
IT ES UK GR LT PT LV MT EE SK CZ
PL
20 15
IE BE FR
NL SI
10
LU
HU
CY
AT DE FI
SE DK
5 0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
% GDP spend on child/family function
Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007” and “Expenditure – family/children function, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.Europa.eu/portal/ page/portal/ living_conditions_and_social_protection/data/database
De verhouding tussen de twee variabelen is duidelijk negatief, wat betekent dat landen die een hoger percentage van hun BBP uitgeven aan de gezinnen en kinderen doorgaans een lager armoederisico kennen. De Zuid-Europese lidstaten zijn een voorbeeld van landen die een klein aandeel van hun BBP uitgeven aan gezinnen en kinderen, met als resultaat een hoog kinderarmoederisico. De Noord-Europese landen geven doorgaans een in verhouding hoog percentage van hun BBP uit aan gezinnen en kinderen, met als resultaat een lage armoederisicograad voor kinderen. Er zijn uiteraard ook uitzonderingen op deze vaststelling, zoals 56
Luxemburg (hoge uitgaven, relatief hoog armoederisico) en Slovenië (lage uitgaven, laag armoederisico voor kinderen).
De sociale uitgaven voor gezinnen en kinderen kunnen worden geklasseerd in vijf grote onderdelen: uitkeringen in natura, uitkeringen tot behoud van het inkomen bij geboorte, kinderbijslag of gezinsbijslag en kraamgeld, ouderschapsuitkeringen en andere uitkeringen. Grafiek 15 geeft de vijf componenten weer, alsook hun aandeel in het totale percentage van het EU27-BBP uitgegeven aan gezinnen en kinderen. Zoals blijkt uit de grafiek gaat het grootste deel van het geld uitgegeven in de EU27 aan gezinnen en kinderen naar kinderbijslag en gezinsbijslag.
Grafiek 15: Verschillende onderdelen van sociale uitgaven voor kinderen/gezinnen
Benefits in kind
Income maintenance in the event of childbirth Child or family allowance and birth grant Parental leave benefit
Other benefits
Bron: “Expenditure – family/children
function, 2007”,
Eurostat, http://epp.eurostat.ec.
europa.eu/portal/ page/portal/ living_conditions_and_social_protection/data/database
57
Grafiek 16 toont de weerslag van de nationale uitgaven voor kinderbijslag/gezinsbijslag (als een % van het BBP) op het nationale kinderarmoederisico voor de 27 EU-lidstaten.
Grafiek 16: Verhouding uitgaven kinderbijslag/gezinsbijslag en armoederisicograad voor kinderen
%children at-risk-of-poverty
35 RO
30
BG
25
IT PL
ES LT LV
20
GR
UK
PT
EE CZ
15
MT
IE HU BE
SK
FR
NL SE SI FI
10
LU
AT DE
CY DK
5 0
0,5
1
1,5
2
2,5
% GDP spend on child/family allowances
Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007” and “Expenditure – family/children function, 2007”, Eurostat, http://epp.eurostat.ec.Europa.eu/portal/ page/portal/ living_conditions_and_social_protection/data/database
Deze grafiek toont weer een negatieve verhouding tussen de nationale uitgaven voor kinderbijslag en gezinsbijslag en het kinderarmoederisico voor de lidstaten, wat betekent dat landen die meer van hun BBP uitgeven aan gezinnen met kinderen vaak een lagere armoederisicograad halen voor kinderen. De verhouding lijkt echter iets zwakker dan bij de uitgaven voor kinderen en gezinnen als geheel, wat suggereert dat de andere onderdelen van het totaal van deze som ook belangrijk zijn om kinderarmoede te voorkomen.
Grafiek 16 maakt ook duidelijk dat landen met hetzelfde aandeel van het BBP uitgegeven aan gezinsbijslag (bv. Roemenië en Nederland of het Verenigd Koninkrijk en Finland) niet noodzakelijk 58
een gelijkaardig kinderarmoederisico kennen. Blijkbaar dragen verschillen in pre-transfer armoederisico’s en/of minder efficiënte stelsels bij tot dit resultaat. Bijzonder opvallend zijn de lage armoedegraden in Denemarken, Finland, Slovenië, Zweden en Cyprus, ondanks hun in verhouding bescheiden uitgaven aan kinderbijslag. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze landen is dat eerder weinig kinderen in gezinnen zonder werk leven.
2.2. Armoederisicograad voor kinderen, armoederisicodrempel en kinderbijslag/ gezinsbijslag Grafiek 17 toont een kwadrant dat de resultaten combineert van de EU-lidstaten voor drie belangrijke variabelen. De resultaten voor de armoederisicodrempel (als indicator van de nationale levensstandaard) zijn te vinden op de X-as, terwijl de armoederisicograad voor kinderen te vinden is op de Y-as. Aan de verhouding tussen de armoededrempel en het kinderarmoederisico is een derde dimensie toegevoegd in de vorm van bellen die het aandeel van het nationale BBP uitgegeven aan kinderbijslag of gezinsbijslag aanduiden.
59
Grafiek 17: Verhouding tussen armoederisicodrempel en armoederisicograad voor kinderen via uitgaven aan kinderbijslag/gezinsbijslag (grootte van de bellen) Lage armoededrempel Hoog kinderarmoederisico
Hoge armoededrempel Hoog kinderarmoederisico
Lage armoededrempel Laag kinderarmoederisico
Hoge armoededrempel Laag kinderarmoederisico
Bron: “At-risk-of-poverty rate after social transfers by age, 2007”, “At-risk-of-poverty threshold, 2007” and “Expenditure – Family/children function, 2007”, Eurostat, http://epp. eurostat.ec. europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/data/data base/
De grafiek toont aan dat de lidstaten met een hoog aandeel van het BBP uitgegeven aan kinderbijslag of gezinsbijslag meestal gesitueerd zijn in het kwadrant van landen die een hoog welvaartsniveau combineren met een laag kinderarmoederisico. Landen die een laag aandeel van hun BBP uitgeven aan deze bijslag zitten eerder in de groep lidstaten die een lage armoededrempel combineren met een hoge armoederisicograad voor kinderen.
60
2.3. Kinderbijslag gebruiken om de kinderarmoede te beperken in de EU We weten nu dat kinderarmoede een belangrijke uitdaging is in de EU en dat kinderbijslag/ gezinsbijslag een potentieel zeer krachtig beleidsinstrument is om kinderarmoede te voorkomen en de bestrijden. Hoe moet het nu verder? In deze subsectie geven we de resultaten van een oefening die de toepassing simuleert van basiskinderbijslag voor alle kinderen in de EU onder de 18.
Om de armoede te bestrijden moeten we op vele fronten strijd leveren, door andere kinderopvang te voorzien zodat ouders opvang en betaald werk beter kunnen combineren, en door er voor te zorgen dat iedereen genoeg verdient om van te leven. Toegankelijke gezondheidszorg en kwalitatief hoogstaand onderwijs zijn uiteraard ook zeer belangrijk om nadelen op lange termijn te voorkomen. Kinderbijslag uitbetalen is echter ongetwijfeld een essentieel onderdeel van het arsenaal in de strijd tegen kinderarmoede.
Een dergelijk voorstel is ook belangrijk in de context van het EU2020 doel over sociale insluiting, dat stelt dat armoede in de EU (zoals gemeten door de drie bovenvernoemde indicatoren) tegen 2020 beperkt zou moeten zijn tot 20 miljoen. Het verbeteren van sociale insluiting was ook het doel van de EU Lissabon 2000 top. Na een studie van het aanwezige bewijsmateriaal concludeert Cantillon (2010) echter dat er in de laatste twee decennia in het algemeen geen vooruitgang is geboekt in de strijd tegen relatieve inkomensarmoede. De armoedegraad is of gestegen of stabiel gebleven. Om te bepalen hoe de nieuwe doelstelling over sociale insluiting moet behaald worden, is het belangrijk te weten waarom de Agenda van Lissabon er niet in slaagde resultaten te bereiken inzake het beperken van het armoederisico. Zoals Atkinson (2010: 22) schrijft: een vooruitgang van betekenis in het beperken van armoede in de EU vereist overlegde actie. Meer concreet stelt Atkinson voor dat de EU een basisinkomen voor kinderen zou invoeren. Elke lidstaat zou verondersteld worden voor elk kind onvoorwaardelijk een basisinkomen te waarborgen, gedefinieerd als een percentage van het mediaan equivalent inkomen van de lidstaat (en eventueel gekoppeld aan leeftijd). (Atkinson, 2010: 22)
61
Op basis van Atkinsons voorstel simuleerden Levy, Lietz en Sutherland (2006) de gevolgen van een basisinkomen voor het kind in de EU, gebruik makend van het belastingsvoordeelmodel EUROMOD. Ze evalueren ook de mate waarin de bestaande ondersteuningsniveaus voor kinderen er niet in slagen het niveau te bereiken om de doelstelling inzake kinderarmoede in de EU te halen, en berekenen de kostprijs om deze steun tot op dit niveau te krijgen. Ze tonen aan dat kinderarmoede in alle lidstaten van de EU15 zou kunnen gehalveerd worden met een basisinkomen voor kinderen tussen 18% en 27% van het mediaan nationaal inkomen. Hun analyse is echter beperkt tot de oude EU15 lidstaten, zonder de landen uit Oost-Europa die zich bij de EU aansloten na 2000, terwijl de gegevens die ze gebruikten vergaard zijn tussen 1994 en 2001.
Het hierna ontwikkelde scenario volgt nauw het voorstel van Atkinson. Hoewel de details verfijnd moeten worden, toont de oefening wat de omvang zou zijn van een inspanning om de kinderbijslag te verhogen in de hele EU met als doel een aanzienlijke beperking van de kinderarmoede. We gebruiken de EU-SILC gegevens verzameld in 2008 (inkomsten van 2007) voor onze simulaties (gegevens voor Frankrijk komen uit EU-SILC 2007), met uitsluiting van de niet-EU landen Noorwegen en IJsland. We moeten echter benadrukken dat vele praktische en technische kanten in deze ruwe simulaties niet verwerkt werden, zodat de resultaten moeten beschouwd worden als zeer voorlopig en illustratief.
2.4. Het absolute minimum vereist om kinderarmoede uit te bannen Als voorsmaakje hebben we berekend wat de absolute minimumkostprijs zou zijn om kinderarmoede volledig uit te bannen. De totaal onrealistische methode die we hanteren is dat uitkeringen precies gericht zijn aan die gezinnen met kinderen beneden de armoedegrens, zodat hun inkomen verhoogd wordt tot het niveau van de armoedegrens, en niet meer. De totale vereiste kostprijs kan geraamd worden op 52 miljard euro. Om dit in perspectief te plaatsen, dit is maar iets meer dan het budget dat de Europese Commissie in 2010 heeft voorzien voor ‘Sociale Cohesie’ in de rubriek ‘Duurzame Groei’. Het bedraagt 0,94% van het gehele beschikbare gezinsinkomen in de EU. Grafiek 20 toont dat de inspanning ongelijkmatig zou verdeeld zijn onder de lidstaten van de 62
EU. Vele landen in Oost- en Zuid-Europa zouden meer dan 1 percent van hun gehele gezinsinkomen moeten uitgeven, terwijl de vereiste inspanning in verschillende landen in Noord- en Centraal-Europa neerkomt op ongeveer een half procent van het gehele beschikbare inkomen.
Grafiek 18: Gehele armoedekloof voor gezinnen met kinderen als percentage van het gehele inkomen (alle gezinnen) per lidstaat 2,50%
Poverty gap
2,00% 1,50% 1,00% 0,50%
BG
RO
LV
ES
IT
LT
GR
PL
PT
UK
SK
EU total
IE
EE
BE
LU
HU
SE
NL
DK
DE
FR
CZ
AT
SI
CY
FI
0,00%
Bron: EU-SILC, 2008
2.5. Een gewaarborgde basiskinderbijslag in de hele EU en de gevolgen ervan Een meer realistisch scenario volgt het voorstel van Atkinson. We simuleerden een gewaarborgde kinderbijslag voor alle personen jonger dan 18, bepaald op de impliciete kost van deze personen volgens de armoederisicogrens en de gewijzigde OESO-equivalentieschaal die deze omvat. Dit betekent dat voor kinderen jonger dan 14 de uitkering gelijk is aan 18% (0.3*60%) van het mediaan equivalent gezinsinkomen in elke lidstaat, en voor kinderen van 14 tot 17 jaar is het bepaald op 30% (0.5*60%) van hetzelfde bedrag. Deze kinderbijslag wordt dan opgeteld binnen elk gezin en gevoegd bij het gezinsinkomen (na aftrek van de momenteel ontvangen kinderbijslag). Telkens wanneer, net zoals in de simulaties van Levy e.a. (2007), de kinderbijslag die werkelijk ontvangen
63
wordt door het gezin hoger is dan het bedrag van de gesimuleerde bijslag, blijven de bijslagen en inkomens ongewijzigd.
In deze ruwe oefening gaan we voorbij aan de vraag hoe een dergelijke uitkering moet gefinancierd worden. We nemen ook impliciet aan dat het toekennen van een dergelijke bijslag niet zou leiden tot een verandering in de betaling van belastingen of andere uitkeringen ontvangen door het gezin. Die laatste veronderstelling is niet zeer realistisch, aangezien kinderbijslag doorgaans niet wordt belast, en niet wordt meegeteld in de berekening van uitkeringen op basis van het inkomen. Ook wordt het niveau van de armoedegrens verondersteld niet te veranderen.
Grafiek 19 toont dat een dergelijke maatregel in de hele EU 40% van de personen in gezinnen met kinderen die nu een armoederisico hebben boven de armoedegrens zou brengen. In absolute cijfers komt dit neer op 16,7 miljoen personen. Bijna de helft van deze groep bestaat uit kinderen, de andere helft zijn personen van 18 of ouder levend in gezinnen met kinderen. Hoewel deze cijfers maar ruwe ramingen zijn bij wijze van illustratie, gaat men ervan uit dat een dergelijke maatregel sterk zou bijdragen tot de EU2020 doelstelling, aangenomen in juni eerder dit jaar, ter beperking van het aantal personen in sociale uitsluiting met 20 miljoen. Grafiek 19: Beperking van de armoedegraad voor gezinnen met kinderen (linkerschaal) en extra kosten voor kinderbijslag (rechterschaal) Reduction in poverty rate for families with children
Extra expenditure on child benefits
80,00%
6,00%
70,00%
5,00%
60,00% 4,00%
50,00% 40,00%
3,00%
30,00%
2,00%
20,00% 1,00%
10,00%
NL
C Y
G R DK
FR ES
IT SE
SI PT
FI U EU K to ta l SK
PL
LU
BE
EE
DE
LT
CZ LV
IE
AT
0,00% RO
HU BG
0,00%
Bron: EU-SILC, 2008 64
Uit grafiek 19 blijkt ook dat de vermindering eerder ongelijk is verdeeld over de lidstaten van de EU. In landen zoals Cyprus en Nederland worden bijna 3 van de 4 personen in gezinnen met kinderen met een armoederisico uit deze situatie gehaald, terwijl de overeenkomstige ratio in Hongarije 1 op 8 is en in Roemenië minder dan 1 op 4.
De extra kosten vereist om een dergelijke gewaarborgde kinderbijslag te financieren op het aangegeven niveau is in de hele EU gelijk aan ongeveer 3,3% van het totale gezinsinkomen. Er zijn ook weer grote verschillen tussen de EU-lidstaten, van slechts 1,3% in Hongarije tot 5% in Cyprus. In het algemeen komen extra kosten overeen met een grotere beperking van de kinderarmoede, maar er zijn belangrijke uitzonderingen op deze regel. In het bijzonder in Roemenië en Bulgarije, en in sommige van de Baltische landen, leidt een vrij grote bijkomende inspanning niet tot een proportionele terugval van de armoedegraad. Wellicht zijn er in die landen veel gezinnen met kinderen zo ver beneden de armoedegrens dat de gewaarborgde kinderbijslag ontoereikend is om de armoedekloof te dichten.
2.6. Een stimulans van de Europese Unie? Wat kan de EU hier doen? De EU zou natuurlijk richtlijnen kunnen geven, de lidstaten adviseren om een dergelijke gewaarborgde kinderbijslag in te voeren. Elk initiatief van de EU zou meer overtuigend zijn als het gepaard ging met een financiële stimulans, en meer bepaald als de EU zou bijdragen aan het stelsel van de gewaarborgde kinderbijslag in elke lidstaat. Deze bijdrage zou tijdelijk zijn, en van in het begin zou een uitdovingsschema kunnen ingebouwd worden. Aangezien we aannemen dat elk kind in de EU dezelfde waarde heeft vanuit het perspectief van de EU, is de gesimuleerde bijdrage bepaald op hetzelfde bedrag per kind in alle lidstaten. (Alternatief zou rekening kunnen gehouden worden met verschillen in prijsniveau, gebruik makend van koopkrachtpariteiten.) We gaan er hier van uit dat de bijdrage een achtste zou bedragen (12,5%) van de geïmpliceerde kost van mediaan equivalent gezinsinkomen in de hele EU. Dit niveau impliceert dat de bijdrage lager ligt dan de gewaarborgde kinderbijslag in het armste land (Roemenië). Uiteraard zou de bijdrage een veel groter aandeel van de extra kosten dekken in de armere lidstaten, 65
in vergelijking met de lidstaten met hogere inkomens. We nemen aan dat het niveau van de bijdrage niet afhangt van wat de lidstaten nu uitgeven aan kinderbijslag; een andere handelwijze (bv. het proportioneel maken met de extra kosten) zou de landen bestraffen die al een financiële inspanning leveren voor de gezinnen met kinderen.
Grafiek 20 toont aan dat de EU-stimulans inderdaad een groot deel zou dekken van de extra uitgave in de arme lidstaten. In enkele van deze landen die al relatief veel uitgeven aan kinderbijslag, zoals Hongarije, zou de bijdrage zelfs iets van de huidige uitgave dekken. Bij wijze van contrast zou de EU-bijdrage maar een kleine proportie zijn van de vereiste sommen in de rijkere lidstaten van de EU. Onze raming van de totale EU-bijdrage, volgens dit schema, is ongeveer 32 miljard euro. Om dit in perspectief te plaatsen, deze som komt neer op twee derden van het budget dat de Europese Commissie in 2010 voorzag voor ‘Sociale Cohesie’ in de rubriek ‘Duurzame Groei’.
Grafiek 20: Extra nationale kosten voor kinderbijslag en EU-bijdrage Extra nationale kost van kinderbijslag
EU bijdrage
6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% 0,00% -1,00%
HU
BG
RO
IE AT LT CZ LVDE EE LU BE PLFI UK EU SK SI PT ITSE FR ES GRDK CY NL
Bron: EU-SILC, 2008
66
3. Besluit Bij wijze van besluit vat deze afdeling de voornaamste bevindingen samen die in dit hoofdstuk werden voorgesteld. Ten eerste tonen de resultaten van de drie opgenomen indicatoren van sociale uitsluiting (de armoederisicograad, de graad van materiële deprivatie en de werkloze gezinnen) aan dat kinderarmoede een belangrijke uitdaging is in de hele EU, maar dat de situatie problematischer is in sommige lidstaten dan in andere. Er werd in de diverse landen geen of een beperkte correlatie gevonden tussen de drie indicatoren van sociale uitsluiting, wat aangeeft dat de problemen duidelijk en kwalitatief verschillen tussen de landen, en verschillende beleidspakketten vereisen. Een tweede belangrijke vaststelling is het bestaan van een positieve verhouding tussen inspanningen om het inkomen te herverdelen naar de gezinnen met kinderen en de resultaten voor kinderarmoede van de lidstaten. De resultaten van een simulatieoefening van een basiskinderbijslag in de hele EU bevestigen ook dat kinderbijslag een essentieel onderdeel is van elk beleid om kinderarmoede te voorkomen en te bestrijden (alsook armoede in het algemeen). Het is echter belangrijk op te merken dat gezinsbijslag in vele opzichten verschilt en een interactie kent met andere onderdelen van het nationaal sociaal beleid, wat de verschillende weerslag ervan in de lidstaten verklaart (zie Immervoll, Sutherland en de Vos, 2000).
67
4. Bibliografie AGF (2009a), Position Paper. On the fight against and the prevention of child poverty in the European Union, Berlin: AGF, 10p. AGF (2009b), Child Poverty – A European Challenge!, Berlin: AGF, 67p. ATKINSON, T., CANTILLON, B., MARLIER, E. en NOLAN, B. (2002), Social Indicators: The EU and Social Inclusion, Oxford: Oxford University Press, 244p. ATKINSON, T. (2010), Poverty and the EU: the New Decade, Macerata: University of Macerata, 28p. Cantillon, B. (2010), Disambiguating Lisbon, Paper prepared for the EU Presidency Joint Conference ‘Assuring Adequate Pensions & Social Benefits for All European Citizens’, Liège, September 7-8, 2010 COFACE (2010), The role of social protection in the fight against poverty and social exclusion: which safety net for families?, Brussels: COFACE, 6p. EUROSTAT (2008), ESSPROS Manual, Luxembourg: EUROSTAT, 87p. ISSA (2010), Social Policy Highlight: Family benefits and demographic change, Geneva: ISSA, 5p. IMMERVOLL, H., SUTHERLAND, H. en DE VOS, K. (2000), Child Poverty and Child Benefits in the European Union, EUROMOD: Institute for Social and Economic Research, 30p. LEVY, H., LIETZ, C. en SUTHERLAND, H. (2006), A basic income for Europe’s Children?, Essex: ISER, 28p. TARKI (2010), Child poverty and child well-being in the European Union. Report prepared for the DG Employment, Social Affairs and Equal Opportunities of the European Commission, Budapest: Tarki, 207p. WHITEFORD en ADEMA (2007), What Works Best in Reducing Child Poverty: A Benefit or Work Strategy?, OECD: OECD Social, Employment and Migration Working Papers No. 51, 53p.
68
Deel III EFFECT VAN EEN MOGELIJKE HERVORMING VAN DE KINDERBIJSLAGREGELING OP DE KINDERARMOEDE IN BELGIË
Claire Maréchal Sergio Perelman Ekaterina Tarantchenko Guy Van Camp
CREPP, HEC-Ulg Management School, Universiteit Luik
FOD Sociale Zekerheid
Effect van een mogelijke hervorming van de kinderbijslagregeling op de kinderarmoede in België1
Samenvatting In dit artikel maken we gebruik van MIMOSIS, een model voor microsimulatie van de sociale zekerheid en de personenbelasting op het inkomen in België (Decoster et al., 2007) om het herverdelend effect van mogelijke hervormingen in de kinderbijslagregeling te simuleren. Doel van die hervormingen is het bedrag van de sociale toeslagen op de kinderbijslag aan te passen en de dekking ervan uit te breiden tot andere armoederisicogroepen. Tot nu toe zijn er alleen voor éénoudergezinnen en bepaalde categorieën van gerechtigden in de sociale zekerheid (werklozen, invaliden en gepensioneerden) sociale toeslagen. De gesimuleerde hervormingen breiden die sociale toeslagen uit tot andere kinderen, meer bepaald kinderen uit gezinnen van werkende armen, op basis van een inkomensonderzoek. Zoals vaak het geval is, verschillen de concepten die gebruikt worden om de gesimuleerde hervormingen te evalueren van die gebruikt om ze toe te passen. Maar alle voorgestelde maatregelen leiden ertoe dat de sociale toeslagen terecht komen bij een groter aantal kinderen onder de armoededrempel. Sommige van de voorgestelde hervormingen bereiken zelfs bijna alle kinderen onder de armoededrempel, zonder veel weerslag voor de kinderen boven die drempel. Dat toont aan dat de maatregelen goed gericht zijn op de groepen met een hoog armoederisico.
1
Deze studie is uitgevoerd voor de conferentie over kinderarmoede gehouden in het kader van het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie (Marche-en-Famenne, 2-3 september 2010). De auteurs danken de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW-ONAFTS-ZFA) voor zijn financiële steun, en Anne Ottevaere, Frederick Taveirne en Herman Van Wilderode voor hun waardevolle opmerkingen en suggesties. Voor de in de studie verwoorde meningen en mogelijk resterende tekstfouten zijn alleen de auteurs verantwoordelijk.
69
1. Inleiding De open coördinatiemethode (OCM) aangenomen door de Europese Unie in het kader van het Verdrag van Lissabon in 2000, heeft een aantal doelen op het gebied van sociale integratie bepaald, waaronder het terugdringen van armoede. Die doelen zijn gekoppeld aan specifieke indicatoren die door de EU bepaald zijn op de Top van Laken in 2001 en die bekend zijn als het Nationaal Actieplan Sociale Inclusie (NAPincl).
In dit artikel hebben we het over een van die indicatoren, het armoedecijfer voor kinderen in België, en de impact van mogelijke hervormingen in het stelsel van sociale kinderbijslagtoeslagen op die indicator. Wij gebruiken daarvoor MIMOSIS, een model voor microsimulatie van de sociale zekerheid en de personenbelasting op het inkomen in België (Decoster et al., 2007).
Doel van de gesimuleerde hervormingen is het bedrag van de sociale toeslagen op de kinderbijslag aan te passen en/of de dekking ervan uit te breiden tot nog niet gedekte groepen van de populatie. Tot nu toe komen alleen kinderen uit éénoudergezinnen en van bepaalde categorieën van gerechtigden in de socialezekerheidsregeling (werklozen, invaliden en gepensioneerden) in aanmerking voor aanvullende kinderbijslag, op bepaalde voorwaarden qua inkomen. De hierna voorgestelde hervormingen hebben als doel de voorwaarden te verruimen zodat de categorie van de werkende armen en van de werklozen er voordeel uit halen.
Er zijn verschillende simulaties uitgevoerd op basis van verschillende hervormingsscenario's. Alle scenario's voorzien in de uitbreiding van de aanvullende kinderbijslag tot ofwel alle bevolkingscategorieën, ofwel alleen werknemers met een inkomen onder een vooraf bepaalde grens. Die scenario's veranderen de toeslagen voor alle in aanmerking komende kinderen, ofwel door de bedragen te verhogen voor kinderen van de eerste rang, ofwel door gelijke bedragen voor te stellen voor alle kinderen ongeacht hun rang. Er zijn ook scenario's die het effect simuleren van een verhoging van de toegepaste inkomensgrens. 70
De resultaten tonen onder meer aan hoe moeilijk het is de kinderen en de gezinnen met een armoederisico precies te identificeren. In het geval van België bijvoorbeeld is het recht op kinderbijslag en op de sociale toeslagen gebaseerd op een enge definitie van de gezinsamenstelling, namelijk het kerngezin. Dat bestaat meestal uit de vader, de moeder en de kinderen.2
Het begrip kerngezin houdt geen rekening met andere personen die mogelijk tot het gezin behoren, zoals bijvoorbeeld een grootvader. Bij het bestuderen van de armoedegraad wordt echter een ruimer gezinsbegrip gehanteerd, namelijk dat van het sociologisch gezin. Dat omvat alle personen die tot eenzelfde huishouden behoren, d.w.z. ook een grootvader, een niet afhankelijk kind, een schoondochter, enz. Het inkomen van het kerngezin op basis waarvan het recht op de toeslagen gebaseerd wordt, kan dus zeer verschillend zijn van het inkomen van het sociologisch gezin. Als het inkomen van het gezin volgens het eerste concept voldoende laag is vergeleken met dat van het gezin volgens het tweede concept, kan het zijn dat de regeling een toeslag betaalt aan een gezin dat niet noodzakelijk arm is als alle inkomsten van het gezin in aanmerking genomen worden. En ook het omgekeerde is mogelijk: een gezin kan geen recht hebben op de toeslag omdat het inkomen als te hoog beschouwd wordt, terwijl het dat inkomen deelt met andere huisgenoten met een laag inkomen (een grootouder met een zeer laag overlevingspensioen bijvoorbeeld).
Dit artikel bestaat uit een aantal delen. In deel 2 stellen we de Belgische kinderbijslagregeling voor. In deel 3 wordt het microsimulatiemodel MIMOSIS beschreven en ook de database waarvan we gebruik maken. Deel 4 gaat over de gesimuleerde hervormingen in de kinderbijslagregeling en de belangrijkste kenmerken ervan. In deel 5 stellen we onze resultaten voor. Eerst worden daarin de armoedecijfers vergeleken die verkregen werden voor België aan de hand van de EU-SILC en van MIMOSIS. Vervolgens worden de belangrijkste resultaten van de gesimuleerde scenario's getoond, met speciale aandacht voor de verschillende gezinstypes, inclusief de éénoudergezinnen, en ook voor het statuut van de ouders op de arbeidsmarkt. Deel 6 brengt de conclusies van deze studie.
2
Andere voorbeelden van kerngezinnen zijn gezinnen bestaande uit een ouder, diens echtgenoot en de kinderen uit hun vorige relaties, een gezin bestaande uit twee grootouders die hun kleinkinderen grootbrengen, enz.
71
2. De Belgische kinderbijslagregeling 2.1. Basisbedragen Hier wordt de Belgische kinderbijslagregeling beschreven zoals die van toepassing was op 1 januari 2010. In die regeling wordt een basisbedrag toegekend aan alle rechtgevende kinderen voor wie de rechthebbende het recht verkrijgt. In principe verkrijgt een rechthebbende recht op basis van zijn huidige of vroeger betaalde bijdragen als a) werknemer, b) ambtenaar of c) zelfstandige.Over het algemeen is er voor het recht op het basisbedrag voor rechtgevende kinderen geen inkomensvoorwaarde. Maar als een rechthebbende geen recht kan hebben op basis van zijn huidige of vroegere bijdragen, kan hij gewaarborgde gezinsbijslag aanvragen. Dat recht wordt maar toegekend op voorwaarde dat de financiële middelen van het gezin onvoldoende zijn. De kinderen behouden hun recht tot ze 18 zijn zonder andere voorwaarden (tot ze 21 zijn voor gehandicapte kinderen). Na 18 jaar kunnen ze nog recht hebben tot 25 jaar, hoofdzakelijk omdat ze studeren en niet werken. Het basisbedrag verschilt naargelang van de rang van het kind in het gezin, maar is in de verschillende regelingen min of meer hetzelfde, behalve voor kinderen van rang één van zelfstandigen, die een iets lager bedrag ontvangen dan in de andere regelingen. Weeskinderen ontvangen een hoger bedrag zolang de ouder alleen blijft.Tabel 1 hierna geeft de basisbedragen van toepassing op 1 januari 2010 voor de vermelde regelingen en volgens de rang van het kind. Tabel 1: Maandelijkse kinderbijslag per kind in de Belgische regelingen op 1 januari 2010, behalve voor wezen3 Gewaarborgde gezinsbijslag 1 rang 1 83,40 83,40 78,00/83,40 (*) 83,40 2 rang 2 154,33 154,33 154,33 154,33 3 rang 3 230,42 230,42 230,42 230,42 * Gehandicapte kinderen van rang 1 van zelfstandigen en kinderen van rang 1 van invalide zelfstandigen ontvangen 83,40 in plaats van 78,00 EUR. De kinderbijslag voor wezen bedraagt voor alle rangen 320,40 EUR. Rang
3
Werknemer
Ambtenaar
Zelfstandige
De bedragen voor werknemers en die van de gewaarborgde gezinsbijslag staan op de website van de RKW: http://www.rkw.be/Nl/Documentation/Amount/amountAllowance_0000.php De bedragen voor zelfstandigen staan op de website van het RSVZ: http://www.rsvz.be/nl/tools/numbers/familyallowance_child.htm De bedragen voor ambtenaren staan op de website van de RSZPPO: http://www.rszppo.fgov.be/nl/citoyens/allocationsfamiliales/montants.htm
72
2.2. Toeslagen Bovenop het basisbedrag kunnen bepaalde toeslagen betaald worden. Een eerste toeslag wordt betaald volgens de leeftijd van het kind, zonder voorwaarde wat betreft het inkomen van de rechthebbende. Het bedrag varieert volgens de rang van het kind en naargelang het gezin al dan niet recht heeft op een sociale toeslag (zie verder voor een bespreking van de sociale toeslagen). De bedragen zijn in de verschillende regelingen gelijk, behalve voor de jongste en de enige kinderen van zelfstandigen.Tabel 2 bevat de maandelijkse bedragen van de leeftijdstoeslag van toepassing op 1 januari 2010, volgens de rang van het kind en de werksituatie van de rechthebbende.
Tabel 2: Maandelijkse leeftijdstoeslagen in EUR op 1 januari 20104 Rang
Werknemers en ambtenaren Gewone kinderbijslag
Sociale toeslag
Zelfstandigen Gewone kinderbijslag*
Gewaarborgde gezinsbijslag
Sociale bijslag (gehandicapte kinderen of een invalide ouder )
6 tot 11 jaar = 14,53 12 tot 17 jaar = 6 tot 11 jaar = 28,98 6 tot 11 jaar = 28,98 1 rang 1 22,12 12 tot 17 jaar = 12 tot 17 jaar = 6 tot 11 jaar = 28,98 6 tot 11 jaar = 28,98 vanaf 18 jaar = 44,27 44,27 12 tot 17 jaar = 12 tot 17 jaar = 25,50 44,27 vanaf 18 jaar : vanaf 18 jaar: 44,27 6 tot 11 jaar = 28,98 vanaf 18 jaar = 1e kind = 48,86 1e kind = 48,86 vanaf 18 jaar = 2 rang 2 12 tot 17 jaar = 2e kind en volgende 2e kind en volgende 56,29 56,29 44,27 = 56,29 = 56,29 vanaf 18 jaar = 3 rang 3 56,29 Opmerking: de leeftijdstoeslagen worden betaald vanaf 6 jaar. *In de zelfstandigenregeling ontvangen jongste en enige kinderen die alleen recht hebben op de gewone kinderenbijslag geen leeftijdstoeslag.
4
Voor meer details over de kindebijslagbedragen van de werknemersregeling, zie de website van de RKW: http://www.rkw.be/Nl/Documentation/Amount/_pages/amountAllowance_0102.php, Voor de gewaarborgde gezinsbijlsag: http://www.rkw.be/Nl/Documentation/Amount/_pages/amountAllowance_0201.php Voor de bedragen van de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen zie de website van het RSVZ: http://www.rsvz.be/nl/tools/numbers/familyallowance_child.htm Voor de bedragen van de kinderbijslagregeling voor ambteneran zie de website van de RSZPPO: http://www.rszppo.fgov.be/nl/citoyens/allocationsfamiliales/montants.htm
73
Er wordt ook een sociale toeslag betaald aan personen met bepaalde types van vervangingsinkomsten. Het gaat meer bepaald om gerechtigden die langer dan zes maanden werkloos zijn of met ziekteverlof, of die gehandicapt of gepensioneerd zijn. Die voorwaarde qua statuut gaat gepaard met een voorwaarde qua inkomen. Het bruto gezinsinkomen mag een bepaald grensbedrag, variërend met de gezinssituatie, niet overschrijden:
- als de rechthebbende en zijn (huwelijks)partner samenwonen met het kind mag het inkomen uit arbeid en/of het vervangingsinkomen van beiden samen niet hoger zijn dan 2.131,19 EUR bruto per maand; - als de rechthebbende of de bijslagtrekkende alleen woont met het kind mag het inkomen uit arbeid en/of het vervangingsinkomen van beiden samen niet hoger zijn dan 2.060,91 EUR bruto per maand. In principe worden alle soorten inkomsten meegeteld om het bruto inkomen te bepalen, onder meer: - uitkeringen van de werkloosheid, van de ziekteverzekering, voor arbeidsongevallen, voor beroepsziekten, uitkeringen voor gehandicapten en het leefloon, - pensioenen, - lonen, - inkomsten als zelfstandige, - vervangingsinkomsten voor gehandicapten. De volgende soorten inkomsten worden niet meegeteld bij het bruto-inkomen: - kinderbijslag, - alimentatie, - tegemoetkomingen voor hulp van derden, - integratietegemoetkomingen voor gehandicapten.
74
De bijslagtrekkende en zijn (huwelijks)partner worden als een feitelijk gezin beschouwd als ze: - samenwonen op hetzelfde adres, - niet met elkaar verwant zijn tot de derde graad (ouders, kinderen, broers, zusters, grootouders, ooms en tantes zijn hier dus uitgesloten), - samen hun huishouden regelen en daartoe elk financieel of op een andere manier bijdragen. In tabel 3 staan de maandelijkse bedragen van de sociale toeslagen van toepassing op 1 januari 2010, volgens de rang van het kind. Tabel 3: Maandelijks bedrag van de sociale toeslagen 2010 Rang 1 2 3 4
rang 1 rang 2 rang 3 koppel rang 3 éénoudergezin
Voor langdurig werklozen en gepensioneerden 42,46 26,32 4,62 21,22
Voor invaliden 91,35 26,32 4,62 21,22
Bijslagtrekkenden die geen sociale toeslag kunnen ontvangen omdat ze niet aan de voorwaarde qua statuut voldoen (dus geen werkloze zijn, enz.) kunnen recht hebben op een éénoudertoeslag. Die toeslag wordt betaald aan alleenstaande bijslagtrekkenden (die dus geen feitelijk gezin vormen) van wie het bruto inkomen niet hoger is dan het grensbedrag van toepassing voor de sociale toeslag voor éénoudergezinnen (dus 2.060,91 EUR). In tabel 4 staan de maandelijkse bedragen van de éénoudertoeslag van toepassing op 1 januari 2010, volgens de rang van het kind. Tabel 4: Maandelijkse bedragen van de éénoudertoeslag op 1 januari 2010 in EUR Rang 1 rang 1
42,46
2 rang 2
26,32
3 rang 3
21,22
75
Bijslagtrekkenden met recht op een sociale toeslag, een éénoudertoeslag of een toeslag voor kinderen met een handicap, ontvangen ook een hogere leeftijdstoeslag (in de meeste gevallen dubbel zoveel) voor hun kinderen van rang 1. Daarnaast kunnen de sociale toeslag en de éénoudertoeslag niet gecumuleerd worden voor eenzelfde kind. Maar de sociale toeslag voor kinderen van rang 3 die samenwonen met één enkele ouder, is hoger dan de sociale toeslag voor kinderen in een gezin waar de bijslagtrekkende een (huwelijks)partner heeft.
3. MIMOSIS en de gebruikte database MIMOSIS is een microsimulatiemodel voor de Belgische socialezekerheidsregeling en personenbelasting op het inkomen, gebaseerd op administratieve gegevens.5 De gebruikte steekproef bevat individuele identificatievariabelen die voor het merendeel betrekking hebben op het laatste kwartaal van 2001. De nominale variabelen, zoals inkomsten en uitkeringen, zijn opgewaardeerd tot het indexcijfer van het jaar waarvoor deze studie uitgevoerd is, dat wil zeggen dat van toepassing op 1 januari 2010. Voor de samenstelling van de steekproef zijn we in twee fasen tewerk gegaan. Eerst is een aselecte steekproef genomen van 100.000 personen uit de hele Belgische bevolking op 1 januari 2002 volgens het Rijksregister. De personen opgenomen in die aselecte steekproef kunnen behoren tot privé of collectieve huishoudens (bijvoorbeeld rusthuizen of kloosters). In een tweede fase is de steekproef uitgebreid naar alle leden van het huishouden waaruit de in de eerste fase gekozen individuen afkomstig waren. Die tweede fase betreft alleen de privé huishoudens. De uiteindelijke steekproef omvat 305.019 personen. Vervolgens zijn wegingen uitgevoerd om de steekproef op het niveau van ongeveer 10,2 miljoen personen of 4,3 miljoen huishoudens te brengen. Die wegingen
5
Voor meer informatie over dat model, zie op de website van de Belgische FOD Sociale Zekerheid cf. http://socialsecurity.fgov.be/nl/nieuws-publicaties/publicaties/mimosis/mimosis.htm
76
moeten de oververtegenwoordiging van grote gezinnen, te wijten aan de methode van de steekproefname, corrigeren6. Daarnaast is op basis van verschillende administratieve bronnen een database met individuele gegevens aangelegd voor de hele steekproef. Naast enkele individuele gegevens uit het Rijksregister (leeftijd, geslacht, relaties tussen de leden van het huishouden, gewest en bevolkingsdichtheid in het gewest van verblijf), zijn er ook gegevens opgenomen van de datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. De gegevens die wij gebruiken, bevatten: (i) het inkomen uit arbeid en een aantal arbeidsmarktkenmerken voor de werknemers uit zowel de overheids- als de privésector, (ii) bepaalde arbeidsmarktkenmerken en de inkomsten van de zelfstandigen en (iii) gegevens over de diverse sociale uitkeringen zoals werkloosheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en pensioenen. Voor de hele steekproef is een model opgesteld voor verschillende aspecten van de sociale zekerheid: a) de socialezekerheidsbijdragen, b) de werkloosheidsuitkeringen, c) de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, d) de kinderbijslag, e) de welvaartsaanpassing van de pensioenen, f) de leeflonen en g) de personenbelasting op het inkomen. In de huidige versie van het model zijn de zeven modules geparametriseerd voor de fiscale jaren van 2001 tot 20107. Een microsimulatiemodel van dit type gebruiken, is in het kader van deze analyse absoluut nodig om twee redenen. Eerst en vooral kunnen met een dergelijk model de vaak onduidelijke interacties tussen de verschillende componenten van het inkomen en de regels voor het recht op sommige overheidsuitkeringen beschreven worden. Ten tweede is het mogelijk met de gebruikte database, die een representatief staal van de gezinnen of individuen omvat, de samengevoegde resultaten (bijvoorbeeld de budgettaire resultaten) aan te vullen met een rijke en gedetailleerde herverdelingsanalyse. Een van de belangrijkste lacunes van de huidige versie van het model is, dat het misschien te genereus is bij de toekenning van de sociale minima aangezien we geen aangepast programma hebben kunnen ontwikkelen voor dit soort uitkering. Wij hebben inderdaad geen informatie over de personen die 6
Voor deze studie hebben we de steekproef verkleind. Huishoudens met een rechthebbende die niet bekend is in één van de instellingen die kinderbijslag betalen, en waarin de twee partners (de rechthebbende en zijn partner) geen enkele bron van inkomsten hebben, zijn uitgesloten uit het onderzoek. Op de hele Belgische bevolking zijn zo iets meer dan 33.000 huishoudens uitgesloten. 7 De voor elk jaar gebruikte fiscale kenmerken zijn die van toepassing op 1 januari 2010.
77
een gewaarborgd inkomen genieten en zij die er geen hebben. Bovendien beschikken wij niet over alle componenten van het inkomen die nodig zijn voor de reproductie van het inkomensonderzoek voor het recht op die uitkeringen. Dat betekent dat alle personen die volgens onze gegevens beschouwd worden als komende in aanmerking, een gewaarborgd inkomen ontvangen. Maar in werkelijkheid hebben sommigen daarvan geen recht op dat soort uitkering8. In onze analyse worden de verschillende hervormingen statisch gesimuleerd (d.w.z. dat de populatie constant blijft) en afgezien van de wijzigende kinderbijslag verandert er geen andere bron van inkomsten. Bijvoorbeeld is er geen verschil qua werkregeling van de gezinsleden en qua inkomen uit arbeid tussen het basisscenario, baseline genoemd, en de hervormingsscenario's.
4. Beschrijving van de gesimuleerde hervormingen Wij hebben 24 hervormingsscenario's gesimuleerd. Alle scenario's betreffen personen met een laag inkomen die echter geen sociale toeslag of éénoudertoeslag ontvangen op het moment van de simulatie. De simulaties zijn in de eerste plaats gericht op arme werkenden. In tabel 5 zijn de verschillende scenario's samengevat (een meer gedetailleerde voorstelling vindt u in Bijlage 1 van dit document. In de eerste 12 scenario's (hierna scenario's Sim1 tot Sim12 genoemd) behielden we dezelfde inkomensdrempel voor het recht op de toeslagen als in het basisscenario (2.131,19 EUR voor koppels en 2.060,91 EUR voor éénoudergezinnen). In de volgende 12 scenario's (Sim13 tot Sim24) wordt het inkomen getoetst aan een iets hoger grens-bedrag dan in het basisscenario (2.362,04 EUR voor koppels en 2.077,38 EUR voor éénoudergezinnen).
8
Cf. Hernanz, Marlherbet and Pellizzari (2004).
78
Tabel 5: Hervormingen per simulatie Beschrijving van de simulatie Inkomen uit arbeid Totaal gezinsinkomen
Toeslagen Bedrag ongewijzigd Rang 1 = 91,35 € Rang 1 = 53,15 € (*) Alle rangen = 38,87 € (*)
Toeslagen Bedrag ongewijzigd Rang 1 = 91,35 € Rang 1 = 53,15 € (*) Alle rangen = 38,87 € (*) (*)
Type 1
Type 2
Type 3
Ja Onder de drempel Onder de drempel Inkomensdrempel ongewijzigd (éénoudergezin = 2.060,91; koppel = 2.131,19)
Onder de drempel -
Sim1 Sim2 Sim4 Sim5 Sim7 Sim8 Sim10 Sim11 Inkomensdrempel gewijzigd (éénoudergezin = 2.077,38; koppel = 2.362,04)
Sim3 Sim6 Sim9 Sim12
Sim13 Sim16 Sim19 Sim22
Sim14 Sim17 Sim20 Sim23
Sim15 Sim18 Sim21 Sim24
Alle categorieën van gerechtigden op de sociale toeslagen inbegrepen.
Elke reeks van 12 scenario's kan onderverdeeld worden in 4 groepen van 3 scenario's (van Sim1 tot Sim3, van Sim 4 tot Sim6, enz.) waarin dezelfde toeslagen betaald worden maar op verschillende voorwaarden. In de eerste subgroep testen we voor rechthebbenden/bijslagtrekkenden die geen sociale toeslag ontvangen of het globale bruto inkomen van het gezin lager is dan het opgegeven grensbedrag en of het gezin inkomsten uit arbeid heeft (lonen of inkomsten als zelfstandige). Aangezien dat type simulaties gericht is op gezinnen die geen (sociale of éénouder-)toeslag ontvangen in het baselinescenario, is het alleen bedoeld voor koppels die werken. We noemen dit soort hervorming simulaties van Type 1. In de tweede subgroep testen we voor rechthebbenden/bijslagtrekkenden die geen sociale toeslag of éénoudertoeslag ontvangen of het globale bruto inkomen lager is dan de opgegeven drempel. Vergeleken bij het vorige scenario houden wij dus er geen rekening mee of het gezin al dan niet een inkomen uit arbeid heeft. Dit type scenario is dus bedoeld voor koppels met een laag brutoinkomen (uit gelijk welke bronnen). Dit soort simulaties noemen we Type 2.
79
Voor de derde subgroep bekijken we voor de rechthebbenden/bijslagtrekkenden die geen sociale toeslag of éénoudertoeslag ontvangen a) of ze een inkomen uit arbeid hebben, en b) of dat inkomen uit arbeid onder de opgegeven drempel ligt. Daarom is dit scenario ook gericht op koppels met een laag inkomen uit arbeid, maar met andere bronnen van inkomsten waardoor ze boven de drempel kunnen zitten in de simulaties van Type 1 of falen voor de gezinsinkomentest van Type 2. Dat soort hervormingen noemen we simulaties van Type 3. De toegepaste bedragen van de bijkomende kinderbijslag zijn geïnspireerd door die van de bestaande toeslagen. Het zijn kopieën of gewogen gemiddelden van de huidige bedragen. De toeslagen volgens de rang zijn overal identiek aan de sociale toeslagen of de toeslagen voor éénoudergezinnen. Dat verklaart waarom in bepaalde scenario's de huidige toeslag verlaagd is. Met bepaalde hervormingen verliezen sommige individuen dus ten opzichte van de huidige situatie. Dat is het geval in Sim 7 tot Sim12 en Sim19 tot Sim24.9
5. Resultaten De resultaten kunnen op verschillende manieren geanalyseerd worden. Hier concentreren we ons op een onderzoekstype, de armoedegraad. De gebruikte gegevens informeren ons over de samenstelling van het gezin en wij weten welke individuen tot welk sociologisch gezin behoren. Dat betekent in onze studie dat ze in het Rijksregister op hetzelfde adres ingeschreven zijn. Wij kennen ook de leeftijd van de individuen en kijken naar de verschillende componenten van het inkomen, zoals inkomen uit arbeid en vervangingsinkomsten, en ook naar de personenbelasting die daarop betaald is. Met al die gegevens kunnen wij het concept van equivalent beschikbaar inkomen definiëren dat gebruikt wordt bij de berekening van het armoedecijfer. Dat is bepaald op 60 % van het equivalent mediaan beschikbaar inkomen10. Wij berekenen het equivalent beschikbaar inkomen
9
In die scenario's zijn de bedragen van de toeslagen bepaald met de bedoeling dat ze budgettair neutraal zijn, dus geen weerslag hebben op het globaal budget, maar alleen rekening houdend met individuen die in het baselinescenario al een toeslag ontvangen. 10 Die drempel van 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen is het armoedebegrip zoals gehanteerd door de Europese Unie in zijn Open Coördinatiemethode voor de bestrijding van de armoede. Voor meer informatie zie het
80
aan de hand van een equivalentieschaal als volgt: 1,0 voor het gezinshoofd, 0,5 voor andere volwassenen (14 jaar of ouder), 0,3 voor kinderen (jonger dan 14). De op die manier berekende armoededrempel, gebaseerd op de verdeling van de inkomsten over de hele populatie, bedraagt 816,9 EUR voor een alleen levende volwassene, 1.062 EUR voor een alleenstaande ouder met een kind, 1.715,5 EUR voor een koppel met twee kinderen, enz. Ook al kunnen we de definitie van equivalent beschikbaar inkomen toepassen op onze database, dat betekent niet dat we alle bestanddelen van het inkomen kennen die als relevant beschouwd zouden kunnen worden voor een welzijnsconcept. We kennen onder meer niet de onroerende inkomsten, de inkomsten van roerende goederen en de gegevens om de financiële voordelen te identificeren die aan sommige gehandicapten verleend worden. Die gegevens er niet bij betrekken, leidt waarschijnlijk tot een te hoge raming van de armoedegraad, ervan uitgaande dat ze de inkomstenverdeling beïnvloeden en ertoe bijdragen dat sommigen onder de armoededrempel blijven terwijl ze er in werkelijkheid boven zitten. Bovendien kunnen we bij gebrek aan gegevens de toeslag voor kinderen met een handicap niet toekennen. Daardoor kan het zijn dat in onze analyse sommige kinderen als onder de armoededrempel beschouwd kunnen worden, terwijl als wij die toeslag konden toekennen diezelfde kinderen boven de armoededrempel zouden komen. In 2009 ontvingen 2 % van de rechtgevende kinderen zo'n toeslag. Zoals al gezegd kunnen we met de administratieve gegevens waarover we nu beschikken ook geen onderscheid maken tussen personen met een gewaarborgd inkomen en personen die geen gewaarborgd inkomen ontvangen. Wij kunnen echter wel zelf dergelijke voordelen toekennen op basis van de inkomenstest. Maar die sociale voordelen invoeren, leidt tot een te lage raming van het globale armoedecijfer (omdat een deel van de individuen aan wie wij een gewaarborgd inkomen toekennen dat in werkelijkheid niet ontvangt). Anderzijds leidt de uitsluiting van die voordelen bij de berekeningen tot een te hoge waardering van dat cijfer. Aangezien de resultaten zonder het
gezamenlijke Rapport 2009 over sociale bescherming en sociale inclusie: http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en&pubId=323&type=2&furtherPubs=yes
81
gewaarborgd inkomen het dichtst bij die van externe bronnen liggen11, spreken we verder in het artikel alleen daarover.
Met de beschikbare gegevens kunnen wij enkele van de tabellen genereren die in het door de Europese Commissie gepubliceerde Rapport over kinderarmoede staan12. De door de Europese Commissie gepubliceerde resultaten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op onderzoeken van de verschillende lidstaten (de onderzoeken EU_SILC en de Labour Force Survey). Wij hebben hier twee basistabellen van die studie gepubliceerd: - de eerste toont de armoedecijfers alleen op basis van de gezinssamenstelling, - de tweede toont de armoedecijfers op basis van de gezinssamenstelling en de werkregeling. In de tabellen met de resultaten volgens de gezinssamenstelling worden de volgende gezinstypes onderscheiden: a) alleenstaande ouders of éénoudergezinnen, b) koppels met één, twee, of drie of meer kinderen en complexe gezinnen (gezinnen die niet tot een van de vorige categorieën behoren). Een gezinslid jonger dan 18 dat geen gezinshoofd is, wordt als een kind beschouwd. Daarnaast kunnen we met de gegevens van het Rijksregister de koppels identificeren die tot een gezin behoren13. Met de definitie koppel/alleenstaande en de definitie van de kinderen kunnen we expliciet alle gezinstypes identificeren die voorkomen in de tabellen van het Rapport over kinderarmoede, behalve de complexe gezinnen. Die worden gedefinieerd als een restcategorie. Voor alleenstaande ouders en koppels kijken we ook naar het aantal werkuren per week. Diegenen voor wie het aantal officieel geregistreerde uren 0 is, worden als werklozen beschouwd. Wie meer dan 0 uren maar minder dan 38 uren werkt, wordt als een deeltijdwerker beschouwd. Wie 38 of meer muren werkt, en ook de zelfstandigen, worden als voltijdwerkers beschouwd.
11
Zie het Rapport van de Europese Commissie (2007). Zie het Rapport : “Child poverty and child well-being in the EU”, Report of the Indicator’s Sub-Group of the Social Protection Committee, SPC meeting op 13 december 2007. 13 Opmerking: voor deze analyse hanteren we een andere definitie van kind (individu jonger dan 18 jaar) dan die gebruikt door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW) waarin ook jongeren van 18 tot 25 jaar begrepen zijn. Bovendien verschilt die definitie ook van die gebruikt in het armoedeonderzoek (een individu jonger dan 14 jaar wordt als een kind beschouwd, een individu van meer dan 14 jaar wordt als een volwassene beschouwd. 12
82
In de volgende onderafdelingen vergelijken we eerst onze resultaten voor het basisscenario (baseline) met de resultaten van België in het Rapport van de Europese Commissie. Hoewel onze resultaten en die van de Commissie op verschillende jaren gebaseerd zijn, lijkt een vergelijking van de bronnen mogelijk op basis van de veronderstelling dat het armoedecijfer van de onderzochte subpopulaties in de loop van de tijd vrij stabiel blijft. Ten tweede analyseren we de impact van de hervormingen voorgesteld in afdeling 4 ten opzichte van de baselinesituatie. We hebben het in het bijzonder over het effect van de hervormingen op de nieuwe doelgroep en we houden ook rekening met alle consequenties die dat zou kunnen hebben voor diegenen die al ofwel een sociale toeslag ofwel een éénoudertoeslag ontvangen. De volledige resultaten van die sectie worden gepresenteerd in bijlage 2 en 3 bij dit verslag. De tabellen van bijlage 2 houden alleen rekening met de wijzigingen van de sociale toeslag voor nieuwe gerechtigde kinderen terwijl de tabellen in bijlage 3 rekening houden met de veranderingen voor alle gerechtigde kinderen. 5.1. Validering van de resultaten van het baselinescenario Voor 2005 noteert de Commissie een armoedecijfer van 15 % voor de hele Belgische bevolking en voor de kinderen (d.w.z. voor gezinsleden jonger dan 18 jaar) is dat cijfer 18 %14. Op basis van onze administratieve bronnen komen wij uit bij een armoedecijfer van 15,2 % voor de hele bevolking, ook voor de kinderen. Onze lagere raming van de kinderarmoede in vergelijking met de externe bron, zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat bepaalde, in ons inkomensconcept niet, maar in dat van het Rapport 2008 van de Commissie wel begrepen inkomstenbronnen relatief laag zijn bij grote gezinnen en hoog bij gezinnen met weinig kinderen. We stellen dus vast dat het verschil tussen de hele bevolking en alleen de kinderen minder groot is in onze resultaten dan in het Rapport van de Commissie. De resultaten zijn samengevat in tabel 6. Het kinderarmoedecijfer is voor de meeste hier onderzochte subgroepen lager dan dat berekend op basis van de enquêtes en de verschillen tussen de subgroepen lopen uiteen. Maar toch blijft de 14
Zie het rapport van de Europese Commissie (2007), volume I, tabellen A1 en A2.
83
volgorde in termen van armoedecijfer bij de subgroepen min of meer gelijk (de groep met het grootste risico in de externe bron, heeft ook in onze gegevens het hoogste risico). Tabel 6: Populaties onder de armoededrempel (in %). EU_SILC vs. resultaten baseline 15 EU_SILC
baseline
1 Totale populatie
15,0
15,2
2 Kinderen
18,0
15,2
3 Gezinnen 4
Eénoudergezin
37,0
30,8
5
Koppel + 1 kind
8,0
10,5
6
Koppel + 2 kinderen
10,0
9,5
7
Koppel + 3 of meer kinderen
21,0
16,5
8
Complexe gezinnen met kinderen
21,0
10,6
De verschillen tussen de hier verkregen armoedecijfers en die vastgesteld door de externe bron lijken bijzonder frappant voor de complexe gezinnen.16 Dat verschil is ongeveer 50 % terwijl het voor de andere subgroepen kleiner is. Als we de resultaten van de simulaties analyseren, zullen we ons dus niet concentreren op de resultaten voor de complexe gezinnen, die een restcategorie vormen.17 Men stelt ook grote verschillen vast in de resultaten volgens het type gezin en de werkregeling van de volwassenen, te zien in tabel 7. Vooral de onderschatting van de armoedegraad van koppels met kinderen en maar één voltijdwerker is frappant (9,5 % tegen 26,0 %). De onderscheiden van de koppels volgens het aantal kinderen toont dat die onderschatting vooral te wijten is aan de onderschatting van de kinderarmoede bij koppels met drie of meer kinderen ten laste en waarvan maar één persoon voltijds werkt. Aangezien het verschil tussen de globale armoedegraad van die subgroep en de externe bron veel minder geprononceerd is, doet dat denken dat we misschien niet dezelfde definitie van voltijds werk hanteren dan in het Rapport van de Commissie maar ook dat de
15
EU_SILC verwijst hier naar Child Poverty Report, gepubliceerd door de Commissie (zie het rapport: “Child poverty and child well-being in the EU”, Report of the Indicator’s Sub-Group of the Social Protection Committee, SPC meeting van 13 december 2007.) 16 De complexe gezinnen worden hier gedefinieerd als restcategorie in termen van gezinssamenstelling. 17 Maar 1,3 % van het totale aantal kinderen is gecatalogeerd als behorend tot een complex gezin. Die relatief onbelangrijke categorie blijft hier dus buiten beschouwing.
84
subgroep '1 voltijdwerker' in de groep 'koppels met drie of meer kinderen' niet de dominante subgroep is bij dat gezinstype.
Tabel 7: Kinderen onder de armoededrempel (in %) voor verschillende categorieën van gezinnen. EU_SILC vs. resultaten van de baseline18 Professioneel statuut van het gezin 1 Werkloos
Alleenstaande ouders (éénoudergezinnen) SILC baseline 65,0 48,3
Koppel Totaal
1-2 kinderen
3 of meer kinderen
SILC 85,0
baseline 75,0
SILC 75,0
baseline 73,9
SILC 85,0
baseline 76,1 38,9
2 1 deeltijds
33,0
28,5
41,0
36,5
43,0
35,0
41,0
3 1 voltijds
11,0
4,8
26,0
9,5
16,0
10,2
26,0
8,3
-
-
2,0
0,5
2,0
0,4
2,0
0,7
4 1 voltijds + 1 deeltijds 5 2 voltijds 6 Totaal
-
-
2,0
0,6
1,0
0,6
2,0
0,8
37,0
30,8
14,0
12,0
9,0
9,9
21,0
16,5
5.2. Vergelijking tussen het baselinescenario en de gesimuleerde hervormingen Hier bekijken we de impact van de hervormingen op het armoedecijfer. We analyseren eerst de globale impact van de voorgestelde hervormingen rekening houdend met alle wijzigingen aan de toeslagen.
Analyse van de globale impact van de voorgestelde hervormingen rekening houdend met alle wijzigingen aan de toeslagen. Tabel 8 toont het percentage kinderen voor wie het equivalent inkomen stijgt door de hervormingen in alle 24 simulaties. Zoals te verwachten zijn de hervormingen die alle gezinnen met een inkomen onder de drempel beogen (Type 2) in het voordeel van een groter aantal kinderen. Daarna volgen de hervormingen die alleen gericht zijn op gezinnen met een inkomen uit arbeid onder de drempel (Type 3). Bijvoorbeeld bereiken Sim1, Sim2 en Sim3 respectievelijk 6,5 %, 10,5 % en 9,5 % van
18 EU_SILC verwijst hier naar het Child Poverty Report gepubliceerd door de Commissie (zie het rapport “Child poverty and child well-being in the EU”, Report of the Indicator’s Sub-Group of the Social Protection Committee, SPC meeting van 13 december 2007.)
85
alle kinderen (meer dan 2 miljoen). En dat percentage stijgt tot respectievelijk 8,8 % (Sim13), 12,8 % (Sim 14) en 12,1 % (Sim15) met een hogere inkomensgrens. Verschillende simulaties, Sim7 tot Sim12 en Sim19 tot Sim24, simuleren hervormingen die de toeslagen veranderen voor alle categorieën van rechtgevende kinderen. Aangezien die hervormingen ook toegepast worden voor gezinnen die al een sociale toeslag ontvangen in het baselinescenario, stijgt het aantal kinderen die er voordeel uit halen aanzienlijk (tot 26,9 % in Sim20). Maar met bepaalde hervormingsscenario's verliest een deel van de gezinnen die in het baselinescenario een sociale toeslag ontvangen duidelijk na de hervorming: 1,7 % van de kinderen van Rang 1 (met een gehandicapte ouder) in de simulaties Sim7 tot Sim9 en Sim19 tot Sim21, en 5,1 % voor de kinderen van werklozen, gepensioneerden of éénoudergezinnen in de simulaties Sim10 tot Sim12 en Sim22 tot Sim24. Tabel 8: Gesimuleerde hervormingen: Percentage winnende of verliezende kinderen Simulatie
Type 1
Type 2
Type 3
Ja
-
Onder de drempel
Onder de drempel
Onder de drempel
-
Inkomen uit arbeid Totaal gezinsinkomen
Inkomensdrempel ongewijzigd (Eénoudergezinnen = 2.060,91 €; Koppel = 2.131,19 €) Simul.
Winst
Verlies
Simul.
Winst
Verlies
Simul.
Winst
Verlies
Bedrag ongewijzigd
Sim1
6,5
0,0
Sim2
10,5
0,0
Sim3
9,5
0,0
Rang 1 = 91,35 €
Sim4
6,5
0,0
Sim5
10,5
0,0
Sim6
9,5
0,0
Sim7
20,7
1,7
Sim8
24,6
1,7
Sim9
23,6
1,7
Sim10
17,5
5,1
Sim11
21,4
5,1
Sim12
20,4
5,1
0,0
Toeslagen
Rang 1 = 53,15 € (*) Alle rangen = 38,87 €
(*)
Inkomensdrempel gewijzigd (Eénoudergezinnen = 2.077,38 €; Koppel = 2.362,04 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim13
8,8
0,0
Sim14
12,8
0,0
Sim15
12,1
Rang 1 = 91,35 €
Sim16
8,8
0,0
Sim17
12,8
0,0
Sim18
12,1
0,0
Rang 1 = 53,15 € (*)
Sim19
22,9
1,7
Sim20
26,9
1,7
Sim21
26,2
1,7
Alle rangen = 38,87 € (*) Sim22 19,7 5,1 Sim23 23,6 5,1 Sim24 23,0 5,1 Alle categorieën van ontvangers van sociale toeslagen inbegrepen. Zie tabel A3.7 in Bijlage 3 voor gedetailleerde resultaten.
(*)
Tabel 9 toont het kinderarmoedecijfer na de hervormingen. Ten opzichte van de beginsituaties is voor alle simulaties het effect vrij gering, van 0,5 % (Sim1, Sim3, Sim13 en Sim15) tot 1,2 % 86
(Sim23). Van alle hier onderzochte hervormingen hebben die van Type 2, die gericht zijn op alle arme gezinnen ongeacht de bronnen van hun bestaansmiddelen, hoofdzakelijk gezinnen van arme werkenden, de meest overtuigende resultaten, en daarbij zijn de simulaties die éénzelfde bedrag aan sociale toeslag voorstellen het overtuigendst, ongeacht de rang van het kind (Sim10 tot Sim12 en Sim22 tot Sim24).
Tabel 9: Gesimuleerde hervormingen: kinderen onder de armoededrempel (in %). baseline: 15,2 % Simulatie
Type 1
Type 2
Type 3
Ja
-
Onder de drempel
Onder de drempel
Onder de drempel
-
Inkomen uit arbeid Totaal gezinsinkomen
Inkomensdrempel ongewijzigd (Eénoudergezin = 2.060,91 €; Koppel = 2.131,19 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim1
14,7
Sim2
14,6
Sim3
14,7
Rang 1 = 91,35 €
Sim4
14,5
Sim5
14,3
Sim6
14,5
Rang 1 = 53,15 €
(*)
Alle rangen = 38,87 € (*)
Sim7
14,4
Sim8
14,4
Sim9
14,4
Sim10
14,2
Sim11
14,1
Sim12
14,2
Inkomensdrempel gewijzigd (Eénoudergezin = 2.077,38 €; Koppel = 2.362,04 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim13
14,7
Sim14
14,6
Sim15
14,7
Rang 1 = 91,35 €
Sim16
14,4
Sim17
14,3
Sim18
14,4
Sim19
14,4
Sim20
14,3
Sim21
14,4
Alle rangen = 38,87 € (*) Sim22 14,2 Sim23 14,0 Sim24 Alle categorieën van ontvangers van sociale toeslagen inbegrepen.. Zie bijlage 3 voor de gedetailleerde resultaten.
14,2
Rang 1 = 53,15 € (*)
(*)
Of de veranderingen in het kinderarmoedecijfer groot of klein zijn, is uiteindelijk een subjectieve kwestie. Volgens ons zijn die veranderingen hier veeleer bescheiden. Dat impliceert dat de voorgestelde hervormingen maar een klein aantal kinderen bereiken die op het punt staan de armoededrempel te overschrijden door de toeslagen terwijl ze zonder die toeslagen onder die drempel blijven. Dat betekent niet dat de voorgestelde hervormingen alleen dat klein aantal kinderen bereiken, zoals de bespreking van tabel 8 al duidelijk gemaakt heeft. Die conclusie moet niet begrepen worden als 87
een oordeel over de mogelijke hoogte van de individueel door de hervorming toegekende toeslagen. De veranderingen in het globale armoedecijfer geven ons de impact van de samengevoegde maatregelen en tonen aan dat de effecten van de hervormingen zich veeleer laten zien op zeer specifieke niveaus van de inkomensverdeling. Ook als het doel van de voorgestelde hervorming was zich alleen te concentreren op de kinderen die bijna de armoededrempel overschrijden, toch zou het niet moeten verwonderen dat maar een beperkt aantal van hen bereikt wordt. Dat komt doordat de nationale institutionele regels waarmee de behoeftige populatie geïdentificeerd wordt, verschillen van die aanbevolen door de internationale instellingen, die in deze sectie gebruikt zijn om de arme kinderen te identificeren. In België bijvoorbeeld is het gezinsinkomen dat meegeteld wordt om na te gaan of de inkomensgrens overschreden is, gebaseerd op een enge definitie van het gezin en zijn financiële middelen. Dat inkomensonderzoek houdt ook rekening met een vereenvoudigde gezinssamenstelling, ofwel een éénoudergezin ofwel een koppel. Daarentegen houdt het concept equivalent beschikbaar inkomen rekening met de gezinsgrootte, met een onderscheid tussen volwassenen en kinderen (jonger dan 14 jaar) die ertoe behoren, en een drempel die beantwoordt aan 60 % van het mediaan equivalent inkomen van de inkomensverdeling in de totale bevolking. Ook al worden de verschillen qua armoedecijfer tussen het baselinescenario en de gesimuleerde hervormingen als bescheiden beschouwd, dat mag niet blind maken voor het feit dat die verschillen heel waarschijnlijk statische significant zijn als er een adequate meting van de statistische interferentie op toegepast wordt. Door de Kakwani-index (1990) toe te passen op de standaardfout van het armoede-cijfer als proxi, verkrijgt men dat met een armoedegraad van 15 % en 70.000 observaties de verschillen van meer dan 0,26 % tussen het baselinescenario en de hervormingen buiten de vertrouwensinterval van 95 % vallen (anders gezegd met een t-stat van meer dan 1,96). Om de mogelijke verbeteringen door de hervormingen voor kinderen onder de armoededrempel te analyseren, hebben we hun situatie in het baselinescenario en met de verschillende hervormingen vergeleken. De resultaten worden voorgesteld in tabel 10.
88
In de huidige situatie ontvangt 53,3 % van de arme kinderen minstens één soort sociale toeslag. Dat percentage stijgt tot 70,0 % voor de hervormingen van Type 1 en Type 3 en tot bijna 97 % voor de hervormingen van Type 2. Vanuit dat oogpunt is het belangrijkste effect van de hervormingen een uitbreiding van de sociale dekking van de kinderbijslag tot nieuwe categorieën van de bevolking, hoofdzakelijk tot gezinnen waarin minstens één ouder geen werk heeft of als een arme werkende beschouwd wordt, zoals later aangetoond zal worden. We hebben ook het percentage kinderen boven de armoededrempel die na de hervorming een sociale toeslag ontvangen berekend (de resultaten staan niet in tabel 10 maar in tabel A4.1. van Bijlage 4). Dat aantal stijgt van 9,2 % in het baselinescenario tot 13,6 % in simulatie Sim1 en tot bijna 20 % bij de simulaties Sim15, Sim18, Sim21 en Sim24. Anders gezegd als de kinderen onder de armoededrempel niet perfect geïdentificeerd worden, profiteren ook kinderen boven de armoededrempel van de hervorming. Vergelijkt men de resultaten van de simulaties met ongewijzigde inkomensdrempel met die van simulaties waarin de drempel gewijzigd is, dan ziet men dat het effect van de verhoging van de inkomensgrens op die maatregel zeer klein is.
89
Tabel 10: Percentage kinderen onder de armoededrempel die een sociale toeslag ontvangen. baseline: 53,3 % Simulatie
Type 1
Type 2
Type 3
Ja
-
Onder de drempel
Onder de drempel
Onder de drempel
-
Inkomen uit arbeid Totaal gezinsinkomen
Inkomensdrempel ongewijzigd (Eénoudergezin = 2.060,91 €; Koppel = 2.131,19 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim1
73,0
Sim2
96,6
Sim3
73,0
Rang 1 = 91,35 €
Sim4
72,6
Sim5
96,5
Sim6
72,6
Sim7
72,8
Sim8
96,6
Sim9
73,0
Sim10
72,8
Sim11
96,6
Sim12
72,8
Rang 1 = 53,15 €
(*)
Alle rangen = 38,87 € (*)
Inkomensdrempel gewijzigd (Eénoudergezin = 2.077,38 €; Koppel = 2.362,04 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim13
73,5
Sim14
97,3
Sim15
73,5
Rang 1 = 91,35 €
Sim16
73,1
Sim17
97,2
Sim18
73,1
Rang 1 = 53,15 € (*)
Sim19
73,5
Sim20
97,3
Sim21
73,5
Alle rangen = 38,87 € (*)
Sim22
73,3
Sim23
97,2
Sim24
73,3
(*)
Alle categorieën van ontvangers van sociale toeslagen inbegrepen. Zie tabel A4.1 in Bijlage 4 voor gedetailleerde resultaten.
De grote impact van de hervormingen die uit tabel 10 blijkt, is niet in tegenspraak met de vaststellingen gedaan op basis van tabel 9. We zien bijvoorbeeld in tabel 10 dat met de hervormingen van Type 2 bijna alle kinderen uit arme gezinnen een sociale toeslag ontvangen, terwijl dat maar het geval is voor een op twee en drie op vier kinderen in respectievelijk het baselinescenario en de hervormingen van Type 1 en Type 3. Vergelijkt men echter de armoedegraad vóór en na de hervorming in tabel 9 dan stelt men lichte verschillen vast. Dat impliceert dat de bijkomende toeslagen door de hervorming het maar voor een beperkt aantal arme gezinnen mogelijk maken de armoededrempel te overschrijden (zie tabel 9) maar ook dat alle voorgestelde hervormingen het grootste deel van de kinderen onder de armoededrempel bereiken (zie tabel 10). Aangezien kinderen boven de armoededrempel veel minder voordeel halen uit de voorgestelde hervormingen, kan gezegd worden dat die vrij goed gericht zijn op diegenen met een hoog armoederisico.
90
Om de mate van armoede van de populatie onder de drempel te onderzoeken, hebben we de armoedekloof berekend19. Het resultaat staat in tabel 11. Ze laten een klein verschil van 0,1 % tot 0,2 % zien tussen het baselinescenario en de verschillende hervormingen.
Tabel 11: Armoedekloof bij kinderen onder de armoededrempel (in %). baseline: 3,2 % Simulatie
Type 1
Type 2
Type 3
Ja
-
Onder de drempel
Onder de drempel
Onder de drempel
-
Inkomen uit arbeid Totaal gezinsinkomen
Inkomensdrempel ongewijzigd (Eénoudergezin = 2.060,91 €; Koppel = 2.131,19 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim1
3,2
Sim2
3,2
Sim3
3,1
Rang 1 = 91,35 €
Sim4
3,1
Sim5
3,0
Sim6
3,0
Rang 1 = 53,15 € (*)
Sim7
3,1
Sim8
3,0
Sim9
3,0
Alle rangen = 38,87 € (*)
Sim10
3,1
Sim11
3,0
Sim12
3,0
Inkomensdrempel gewijzigd (Eénoudergezin = 2.077,38 €; Koppel = 2.362,04 €) Toeslagen Bedrag ongewijzigd
Sim13
3,2
Sim14
3,1
Sim15
3,1
Rang 1 = 91,35 €
Sim16
3,1
Sim17
3,0
Sim18
3,0
Rang 1 = 53,15 € (*)
Sim19
3,1
Sim20
3,0
Sim21
3,0
Sim22
3,1
Sim23
3,0
Sim24
3,0
Alle rangen = 38,87 € (*)
(*)
Alle categorieën van ontvangers van sociale toeslagen inbegrepen. Zie tabel A4.1 in Bijlage 4 voor gedetailleerde resultaten.
Ten slotte interesseert ons de impact van de hervormingen op de verschillende categorieën van gezinnen in termen van de samenstelling ervan (éénoudergezin vs. koppel, aantal kinderen) en van het socio-professioneel statuut van de ouders. De armoedecijfers voor de kinderen van deze categorieën staan in tabel 12, voor het baselinescenario en voor de hervormingen gesimuleerd in Sim1 (Type 1, inkomensdrempel onveranderd, ongewijzigde kinderbijslagbedragen) en Sim23 (Type 2, inkomensdrempel veranderd, identieke kinderbijslag ongeacht de rang). De simulaties Sim
19
De armoedekloof meet de gemiddelde afstand in percentage tussen het equivalent beschikbaar inkomen van de individuen en de armoededrempel voor de hele bevolking (hier voor alle kinderen) onder de armoededrempel.
91
1 en Sim 23 zijn in feite de twee extreemste hervormingen die hier onderzocht worden, waarbij Sim 1 de minst ambitieuze en Sim 23 de meest ambitieuze is. De resultaten voorgesteld in tabel 12 kunnen als volgt samengevat worden: - Zoals te verwachten heeft Sim 1 geen enkel effect op de armoedecijfers voor de kinderen van éénoudergezinnen en maar een licht effect voor kinderen van gezinnen waarin de ouders geen werk hebben. Men moet onthouden dat Sim 1, zoals de andere hervormingen van Type 1, hoofdzakelijk bedoeld is om een sociale toeslag toe te kennen aan kinderen van koppels van arme werkenden. − Daarentegen profiteren in Sim23 de gezinnen van alleenstaande ouders of ouders zonder werk van de hervorming, vooral koppels zonder werk met drie of meer kinderen (het armoedecijfer daalt van 76,1 % tot 68,7 %). De hervorming van Sim23 is geconcipieerd om alle categorieën met een armoederisico te bereiken omdat ze tegelijk de inkomensgrenzen verhoogt en uniforme bedragen invoert voor de kinderen van alle rangen. − Maar het belangrijkste effect van de hervormingen (Sim1 en Sim23) wordt vastgesteld voor kinderen van gezinnen van arme werkenden gevormd door een koppel met kinderen. Als een of beide ouders deeltijds werkt/werken, stijgt in de baseline het armoedecijfer tot 36,5 %. Na de hervormingen daalt het tot 33,5 % (Sim1) of 33,0 % (Sim23). − Zoals we zagen in Afdeling 5.1 (tabel 7) is bovendien bijna één kind op tien (9,5 %) van gezinnen waar maar één volwassene voltijds werkt, arm. Het effect van de hervormingen op de armoede is voor deze categorie naar verhouding het grootst: het armoedecijfer evolueert van 9,5 % naar 8,1 % in Sim1 en tot 7,9 % in Sim23.
92
Tabel 12: Kinderen onder de armoededrempel (in %) voor verschillende categorieën van gezinnen Gezinnen
Eénoudergezin
Koppel 1-2 kinderen Totaal baseline vs. simulatie Sim1 baseline Sim1 baseline Sim1 75,0 74,9 73,9 73,9 36,5 33,5 35,0 32,4 9,5 8,1 10,2 8,8
Statut Zonder werk 1 deeltijds 1 voltijds 1 voltijds + 1 deeltijds 2 voltijds Totaal
baseline 48,3 28,5 4,8
Sim1 48,3 28,5 4,8
-
-
30,8
30,8
Zonder werk 1 deeltijds 1 voltijds 1 voltijds + 1 deeltijds 2 voltijds
baseline 48,3 28,5
Sim23 45,7 27,7
4,8
4,7
9,5
7,9
-
-
0,5
-
-
0,6
30,8
29,3
12,0
Totaal Zonder werk
0,5
3 of meer kinderen baseline 76,1 38,9 8,3
Sim1 76,0 35,2 7,1
0,3
0,7
0,7
0,5 9,3
0,8 16,5
0,7 15,9
Sim23 73,6 32,2
baseline 76,1 38,9
Sim23 68,7 32,7
10,2
8,6
8,3
6,5
0,4
0,4
0,3
0,7
0,7
0,5
0,6
0,5
0,8
0,7
11,4
9,9
9,2
16,5
14,8
0,4
0,4
0,6 0,6 0,6 12,0 11,5 9,9 baseline vs. simulatie Sim23 baseline Sim23 baseline 75,0 73,2 73,9 36,5 33,0 35,0
In bijlage 2 stellen we enkele statistieken voor, alleen voor de nieuw doelpopulatie. Om de resultaten te berekenen is alleen met de nieuwe sociale toeslag rekening gehouden en het bijkomend effect van de aanpassing van de leeftijdstoeslag is genegeerd. Zodoende verkrijgen we de rechtstreekse weerslag van de hervorming. De analyse van deze statistieken en de vergelijking ervan met de globale impact van de tot nu toe besproken maatregelen (cf. bijlage 3) leidt tot een aantal vaststellingen. In het kader hierna worden die resultaten gedetailleerd geanalyseerd.
93
Directe impact van de hervormingen op het globale kinderarmoedecijfer voor de nieuwe doelgroepen van gezinnen Voor de 24 scenario's daalt het totale armoedecijfer van 0,2 % tot 0,4 % (zie tabel A2.1, Col1) terwijl het kinderarmoedecijfer daalt van 0,4 % tot 0,8 % (zie tabel A2.1, Col2). Het is niet verwonderlijk dat in alle gevallen de hervormingen een grotere impact hebben op de armoede van de doelgroep (de kinderen) als op de armoede van de hele bevolking. De scenario's met een verhoogde toeslag voor kinderen van rang 1 en ongewijzigde toeslagen voor de andere kinderen (i.e. Sim4 tot Sim6 en Sim16 tot Sim18) lijken de grootste impact te hebben op het armoedecijfer (cf. Col1 en Col2 van tabel A2.1). Maar de cijfers liggen dichtbij die voor simulaties waarin éénzelfde toeslag betaald wordt ongeacht de rang (Sim10 tot Sim12 en Sim22 tot Sim24). Voor de kinderen van de nieuwe doelgroep lijkt de impact op het armoedecijfer van een verhoging van de inkomensdrempel verwaarloosbaar. Het maximale verschil tussen de armoedecijfers met ongewijzigde inkomensdrempel en de armoedecijfers met gewijzigde inkomensdrempel bedraagt 0,1 procentpunt (vergelijk Sim1 tot Sim12 met Sim13 tot Sim24 in tabel A2.1).
Directe impact van de hervormingen op het globale kinderarmoedecijfer voor de gezinnen van de nieuwe doelgroepen: volgens gezinssamenstelling en werkregeling (Bijlage 2, tabellen A2.1 tot A2.7) Aangezien alle hervormingen in de eerste plaats bedoeld zijn voor koppels met kinderen wordt voor éénoudergezinnen geen effect verwacht (wat bevestigd wordt door de constante cijfers in Col3 van de tabellen A2.1 en A2.2). Voor de koppels varieert het armoedecijfer volgens de verschillende scenario's en de verschillende gezinssamenstellingen. Verwacht zou kunnen worden dat koppels met drie of meer kinderen, die gemiddeld armer zijn dan koppels met minder kinderen, sterker bevoordeeld worden door de hervormingen. Er is inderdaad een verschil qua maximale daling van het armoedecijfer uitgedrukt in procentpunten tussen de verschillende types van koppels, maar uitgedrukt in percent van de
94
armoedegraad in de baseline is die daling van het cijfer min of meer gelijk (zie Col3 tot Col6 in tabel A2.3). Als de opdeling van de resultaten per type koppel volgens de werkregeling onderzocht wordt, ziet men dat zoals verwacht de simulaties van Type 1 en Type 3 geen impact hebben op de armoedecijfers van gezinnen zonder werk (zie Col1 van tabel A2.4 en tabel A2.5). Voor de andere professionele situaties (koppel met minstens één partner die halftijds werkt) stelt men een daling van het armoedecijfer vast in drie groepen volgens de hervormingen. De dalingen van het armoedecijfer lijken dus voor de simulaties van Type 1, Type 2 en Type 3 min of meer gelijkwaardig voor koppels met minstens één halftijds werkende partner (zie Col2 tot Col5 van tabel A2.4 en tabel A2.5). Binnen die subgroepen van simulaties is er echter een zekere variatie qua daling van het armoedecijfer (zie Col2 tot Col5 van tabel A2.4 en tabel A2.5) wegens de verschillen in de toegekende bedragen.
Wij zien dat de effecten op het armoedecijfer bij de simulaties van Type 1 en Type 3 constant zijn voor koppels met minstens één halftijds werkende partner. Dat kan zijn doordat voor arme koppels die bijna de armoededrempel overschrijden andere inkomsten dan inkomsten uit arbeid minder belangrijk zijn. Diezelfde koppels komen in aanmerking voor de toeslagen en overschrijden op dezelfde manier de armoedegrens voor de twee types van hervormingen. Bekijkt men het aantal kinderen en het aantal gezinnen die profiteren van de verschillende hervormingen (zie tabel A2.6 en tabel A2.7) dan is het geen verrassing dat de simulaties van Type 2 altijd het grootste aantal begunstigden tellen. Maar het verschil met de simulaties van Type 3 is wel beperkt, wat nog eens bevestigt dat andere inkomsten dan die uit arbeid minder doorwegen om de inkomensdrempel te overschrijden. Eveneens in overeenstemming met de verwachtingen kennen de simulaties van Type 1 het kleinste aantal winnaars maar het verschil wat het aantal door de hervormingen bereikte personen betreft, is tussen de hervormingen van Type 2 en Type 3 groter dan het verschil tussen de hervormingen van Type 2 en Type 3. We zien dus enerzijds dat voor gezinnen met minstens één werkende ouder de daling van het armoedecijfer constant is voor de verschillende types van simulaties en anderzijds dat voor de 95
gezinnen zonder werk de daling van het armoedecijfer in de simulaties van Type 2 beperkt is. Het besluit is dus dat de simulaties van Type 1 beter gericht lijken op diegenen die op het punt staan de armoededrempel te overschrijden dankzij de nieuwe toeslag (i.e. de daling van het armoedecijfer is gelijk maar het aantal door de hervorming bereikte kinderen is geringer). Bij een keuze voor een scenario van Type 1 weet men dat er geen gevolgen zijn voor gezinnen zonder werk en dat de toegekende toeslag in die scenario's hoe dan ook niet volstaat om ze boven de armoededrempel te helpen. In de tabellen A2.6 en A2.7 is te zien dat een verhoging van de drempels leidt tot een groot aantal bereikte personen (vergelijk het aantal winnenden (Col3) in Sim1 tot Sim12 met het aantal in Sim13 tot Sim24). Uitgedrukt in percentages van het aantal winnenden bij onveranderde drempels zijn er 18 % à 29 % meer winnende kinderen als de drempels verhogen, wat een groot aantal kinderen vertegenwoordigt (zie de cijfers van Col3 van tabel A2.7 en het verschil tussen de cijfers van Sim1 tot Sim12 en die van Sim13 tot Sim24, als percentage van de cijfers van Sim1 tot Sim12). Dit resultaat samen met de eerder gedane vaststellingen over de lage impact van een verhoging van de drempels, kan dus betekenen dat de hervormingen met de huidige inkomensgrenzen maar met een bijkomende toeslag beter gericht zijn op diegenen die bijna de armoededrempel overschrijden (een zelfde daling van het armoedecijfer wordt verkregen met of zonder verhoging van de drempels, maar er worden minder kinderen bereikt als de drempels niet verhoogd worden).
Vergelijking van de impact op het armoedecijfer als alle bereikte personen inbegrepen worden en de impact wanneer alleen de nieuwe begunstigden inbegrepen worden (Bijlagen 2 ent 3, tabel A2.1, en tabellen A3.1 tot A3.3) Als we de impact op het armoedecijfer vergelijken, enerzijds rekening houdend met alle individuen en anderzijds als men alleen naar de impact kijkt voor de nieuwe begunstigden, komen over het algemeen dezelfde tendensen naar voren. De impact op het armoedecijfer is wel nog groter als alle effecten meegeteld worden (cf. tabel A2.1 en tabel A3.1). In de meeste gevallen daalt het armoedecijfer dus significanter als men met alle effecten rekening houdt, ook in de scenario's waar
96
er verliezers kunnen zijn. Maar toch vinden we in enkele zeldzame gevallen een verhoging van het armoedecijfer als gevolg van de hervormingen (zie bijvoorbeeld Sim7, Col1 van tabel A3.3). Wegens de sterkere daling van het armoedecijfer lijken de scenario's die ook tot verliezers leiden nu voordeliger in termen van reductie van de armoede in vergelijking met de hervormingen die een hoge toeslag voorstellen voor kinderen van rang 1 (zie bijvoorbeeld Col2 van de tabellen A2.1 en A3.1). Men ziet ook dat rekening houden met de leeftijdstoeslag in de simulaties die alleen winnenden opleveren, maar een bescheiden impact heeft op de reductie van het armoedecijfer (vergelijk Sim1 tot Sim6 met Sim13 tot Sim18 van de tabellen A2.1 en A3.1). We zien ook de impact op het armoedecijfer van de verhoging van de inkomensdrempels beperkt blijft als met alle effecten rekening gehouden wordt (vergelijk Sim1 tot Sim13 met Sim14 tot Sim24 van tabel A3.1). Bij diegenen die al een toeslag ontvangen is er dus maar een beperkt aantal begunstigden dat op het punt staat de armoededrempel te overschrijden. We zien nu een impact op de armoededrempel bij éénoudergezinnen, niet door de verhoging van de inkomensdrempel maar door een aanpassing van de bestaande toeslagen (zie tabel A3.2).
97
6. Discussie, besluit In dit artikel simuleren we de herverdelende impact van mogelijke hervormingen in de Belgische kinderbijslagregeling. Doel van die mogelijke hervormingen is, het bedrag van de sociale toeslagen op de kinderbijslag aan te passen en de dekking ervan uit te breiden tot andere groepen met armoederisico. Tot nu toe zijn die alleen bestemd voor éénoudergezinnen en bepaalde categorieën van sociale gerechtigden (werklozen, invaliden en gepensioneerden). De gesimuleerde hervormingen breiden die sociale toeslagen uit tot andere kinderen, meer bepaald kinderen die leven in gezinnen van arme werkenden, op basis van een inkomenscontrole. Daartoe zijn verschillende (24) scenario's gesimuleerd, waarbij ofwel de voor de toeslagen in aanmerking komende populatie (drie scenario's) ofwel de inkomensdrempel (twee scenario's) ofwel het bedrag van de toeslag volgends de rang van het kind (vier scenario's) varieerde. Om het herverdelend effect van die hervormingen te onderzoeken, steunen we op de definitie van de armoedegraad aangenomen door de Europese Unie (indicatoren van Laken) waarmee als arm gedefinieerd worden alle leden van gezinnen met een equivalent beschikbaar inkomen dat lager is dan 60 % van het mediaan inkomen. Uit de resultaten blijkt dat bijna alle kinderen onder de armoededrempel voordeel halen uit de hervormingen: 75 % als expliciet rekening gehouden wordt met het inkomen uit arbeid (scenario's van Type 1 en Type 3) en bijna 100 % als rekening gehouden wordt met alle gezinnen die de inkomensdrempel niet overschrijden, ongeacht de bron van de inkomsten. Maar het verwondert niet dat los van het onderzochte scenario de impact op de armoedecijfers groter is voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die tot huishoudens/gezinnen van arme werkenden behoren. Daarnaast zijn de resultaten gemengd wat betreft de evaluatie van de verschillende gesimuleerde scenario's:
98
- Alle scenario's verlagen het kinderarmoedecijfer sterker dan het armoedecijfer van de hele bevolking. - De grootste impact op het armoedecijfer vertonen scenario's die verliezers kunnen genereren, maar resultaten die dat benaderen kunnen verkregen worden door ze te vervangen door scenario's die een hogere toeslag toekennen aan kinderen van rang 1. - Voor alle kinderen van de nieuwe doelgroep en alle kinderen die door de hervormingen bereikt zouden kunnen worden, heeft de verhoging van de inkomensdrempel nauwelijks effect op het armoedecijfer. - Voor de kinderen van de nieuwe doelgroep verschilt het armoedecijfer weinig in de verschillende types van simulatie (i.e. ofwel alleen het inkomen uit arbeid nagaan ofwel het globaal bruto inkomen nagaan, leidt alleen tot marginale verschillen). - De verschillen qua impact van de hervormingen voor die groep zijn hoofdzakelijk veroorzaakt door de verschillen qua toegekende bedragen. - Als het doel van de hervorming is het armoedecijfer te doen dalen voor de kinderen van de nieuwe doelgroep alleen, lijken de simulaties van Type 1 het meest geschikt. Die hebben bijna overal dezelfde impact op het armoedecijfer als de andere twee types maar ze bereiken minder individuen. Ze zijn dus beter afgestemd op de doelgroep. - Gezinnen zonder werk worden door de simulaties van Type 1 niet bereikt. Als de hervormingen het armoedecijfer moeten verlagen, zou een simulatie van Type 2 kiezen geen grote bijkomende impact hebben voor de koppels zonder werk. Ze lijken te veel onder de armoededrempel te zitten om door de hier voorgestelde hervormingen daarboven te geraken. - Alle scenario's verhogen het aantal kinderen die een toeslag ontvangen en zich onder de armoededrempel bevinden maar de simulaties van Type 2 hebben de grootste impact. De inkomensdrempel verhogen, lijkt weinig impact te hebben. - De verhoging van de drempels leidt ertoe dat meer kinderen en meer gezinnen van de hervormingen profiteren. Tegelijk wordt vastgesteld dat het armoedecijfer nauwelijks verandert door de verhoging van die drempels en dat een vergelijkbaar aantal kinderen onder de 99
armoededrempel een toeslag ontvangen met of zonder de verhoging van de drempels. Het besluit is dus dat scenario's zonder verhoging van de inkomensdrempel beter afgestemd zijn op de kinderen op of onder de armoededrempel. - Blijft dan de vraag of men een maatregel wil die zo goed mogelijk afgestemd is op de verlaging van het armoedecijfer of een maatregel die het merendeel van de kinderen bereikt die zich onder de armoededrempel bevinden. In het eerste geval lijkt een simulatie van Type 1 te verkiezen zonder hogere inkomensdrempel maar met een substantieel hogere toeslag voor kinderen van rang 1 (i.e. Sim4) of een gelijke toeslag ongeachte de rang (i.e. Sim10). - In het tweede geval wordt het best voor een simulatie van Type 2 gekozen, zonder hogere inkomensdrempel maar met een substantiële hogere toeslag voor kinderen van rang 1 (i.e. Sim5) of een gelijke toeslag ongeachte de rang (i.e. Sim11). - De impact op het armoedecijfer van de scenario's Sim4 en Sim5 is iets bescheidener dan die van Sim10 en Sim11, maar Sim4 en Sim5 hebben het voordeel dat ze geen enkele verliezer genereren. De hier verkregen resultaten zijn zeker gestuurd door het concept van de hervormingen. Een grondige analyse is nodig om alternatieve hervormingen te definiëren. Er is ook een aanvullende analyse nodig om specifiek het herverdelend effect van de hervormingen vast te stellen voor koppels waarvan de ene partner zelfstandige is. De moeilijkheid om precies de begunstigden van de sociale toeslagen te identificeren is een andere interessante kwestie voor toekomstig onderzoek. In het hier onderzochte geval België zijn de voorwaarden voor die toeslagen gebaseerd op een enge definitie van de gezinssamenstelling, terwijl de analyse van de armoedecijfers een ruimer concept hanteert dat berust op het sociologische gezin. Als het inkomen bijvoorbeeld in het eerste concept lager is dan in het tweede kan een toeslag verleend worden aan een gezin dat zeker niet arm is wanneer alle inkomsten van het gezin meegeteld worden. Ook het omgekeerde is mogelijk.
100
7. Bibliografie Europese Commisie, 2007, Child poverty and child well-being in the EU, Report of the Indicator’s Sub-Group of the Social Protection Committee, SPC meeting on 13 December 2007 Europese Commissie, 2009, Joint Report on Social Protection and Social Inclusion, http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en&pubId=323&type=2&furtherPubs=yes Decoster, A., De Swerdt, K., Maréchal, C., Orsini, K., Perelman, S., Rombaut, K., Van Camp G. and G. Verbist, 2008, MIMOSIS: A Belgian Microsimulation Model for Social Security and Personal Income Taxes, SPF Social Security, http://www.socialsecurity.fgov.be/docs/nl/publicaties/mimosis/MIMOSISDescribe.pdf Hernanz, V, Malherbet, F and Pellizzari, M (2004), Take-up of Welfare Benefits in OECD Countries:A Review of the Evidence, DELSA/ELSA/WD/SEM(2004)2, Paris: OECD SOCIAL, EMPLOYMENT AND MIGRATION WORKING PAPERS. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van Zelfstandigen, 2010, Family Allowances Amounts for Self-Employed, http://www.rsvz.be/fr/tools/numbers/index.htm Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW), 2010, Family Allowances Amounts for Wage Earners and Guaranteed Scheme, http://www.rkw.be/Nl/Documentation/Amount/amountAllowance_0000.php Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, 2010, Family Allowances Amounts for Civil Servants, http://www.rszppo.fgov.be/nl/citoyens/allocationsfamiliales/montants.htm FOD Sociale Zekerheid, 2006, Beknopt overzicht van de sociale zekerheid in België, http://www.socialsecurity.fgov.be/nl/nieuws-publicaties/publicaties/beknopt-overzicht.htm
101
Bijlage 1: Samenvatting van de gesimuleerde hervormingen Tabel A1.1: Samenvatting van de hervormingsscenario's 1 tot 12 (geen wijziging van de inkomensdrempel)
Baseline Sim 1 Grensbedrag maandinkomen Alleenstaande ouders Koppels
Sim 2
Sim 3
Sim 4
Sim 5
Sim 6
Sim 7
Sim 8
Sim 9
Sim 10 Sim 11 Sim 12
2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2060,91 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19 2131,19
Basiskinderbijslag (per maand) Sociale toeslag (werklozen en gepensioneerden) Rang 1 Rang 2 Rang 3 - geen éénoudergezin Rang 3 - éénoudergezin Sociale toeslag (invaliden) Rang 1 Rang 2 Rang 3 - geen éénoudergezin Rang 3 - éénoudergezin Eénoudertoeslag Rang 1 Rang 2 Rang 3
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87
Extra toeslag Voorwaarden: sociale toeslag éénoudertoeslag inkomen uit arbeid gezinsinkomen Maandelijkse toeslag Rang 1 Rang 2 Rang 3 - geen éénoudergezin Rang 3 - éénoudergezin '-' betekent niet getest
geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag ja laag ja laag ja laag ja laag laag laag laag laag laag laag laag laag 42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
102
38,87 38,87 38,87 38,87
Tabel A1.2: Samenvatting van de hervormingsscenario's 13 tot 24 (inkomensdrempel verhoogd)
Baseline Sim 13 Sim 14 Sim 15 Sim 16 Sim 17 Sim 18 Sim 19 Sim 20 Sim 21 Sim 22 Sim 23 Sim 24 Grensbedrag maandinkomen eenoudergezin koppels
2060,91 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2077,38 2131,19 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04 2362,04
Basiskinderbijslag (per maand) Sociale toeslag (werklozen en gepensioneerden) Rang 1 Rang 2 Rang 3 - geen éénoudergezin Rang 3 - éénoudergezin Sociale toeslag (invaliden) Rang 1 Rang 2 Rang 3 - geen éénoudergezin Rang 3 - éénoudergezin Eénoudertoeslag Rang 1 Rang 2 Rang 3
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
42,46 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
53,15 26,32 21,22
38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87
Extra toeslag Voorwaarden: sociale toeslag éénoudertoeslag inkomen uit arbeid gezinsinkomen Maandelijkse toeslag Rang 1 Rang 2 Rang 3 - zonder éénoudertoeslag Rang 3 - met éénoudertoeslag '-' betekent geen test
geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag toeslag ja laag ja laag ja laag ja laag laag laag laag laag laag laag laag laag 42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
42,46 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
91,35 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
53,15 26,32 4,62 21,22
38,87 38,87 38,87 38,87
38,87 38,87 38,87 38,87
103
38,87 38,87 38,87 38,87
Bijlage 2: Armoederisicocijfer, impact alleen voor de nieuwe doelgroepen van kinderen Tabel A2.1: Kinderarmoedecijfer (%) per gezinstype
Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Hele bevolking
Alle kinderen
Alleenstaande ouder
Koppel 1 kind
Koppel 2 kinderen
Koppel 3+ kinderen
Complex gezin met kinderen
Col1 15,2 15,0 15,0 15,0 14,9 14,8 14,9 15,0 14,9 15,0 15,0 14,9 15,0 15,0 15,0 15,0 14,9 14,8 14,9 15,0 14,9 15,0 14,9 14,9 14,9
Col2 15,2 14,8 14,7 14,8 14,5 14,4 14,5 14,7 14,6 14,7 14,7 14,5 14,7 14,8 14,7 14,8 14,5 14,4 14,5 14,7 14,6 14,7 14,7 14,5 14,7
Col3 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8
Col4 10,5 10,1 10,1 10,1 9,8 9,7 9,8 10,0 10,0 10,0 10,1 10,1 10,1 10,1 10,0 10,1 9,8 9,6 9,8 10,0 9,9 10,0 10,1 10,0 10,1
Col5 9,5 9,0 9,0 9,0 8,7 8,7 8,7 9,0 8,9 9,0 9,0 8,9 8,9 9,0 9,0 9,0 8,7 8,6 8,7 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9
Col6 16,5 16,0 15,8 16,0 15,7 15,5 15,7 15,9 15,7 15,9 15,7 15,3 15,7 16,0 15,8 16,0 15,7 15,4 15,7 15,9 15,7 15,9 15,7 15,2 15,7
Col7 10,6 10,4 10,4 10,4 10,3 10,3 10,2 10,3 10,3 10,3 10,5 10,5 10,4 10,4 10,4 10,4 10,2 10,2 10,2 10,3 10,3 10,3 10,4 10,4 10,4
104
Tabel A2.2: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor alleenstaande ouders Alleenstaande ouder Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
Deeltijds
Voltijds
Totaal
Col1 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3
Col2 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5
Col3 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8
Col4 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8
105
Tabel A2.3: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met kinderen Koppel met kinderen
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
Alleen deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 75,0 74,9 74,2 74,9 74,9 73,4 74,9 74,9 74,0 74,9 74,9 73,2 74,9 74,9 74,2 74,9 74,9 73,4 74,9 74,9 74,0 74,9 74,9 73,2 74,9
Col2 36,5 33,9 33,9 33,9 32,0 32,0 31,9 33,6 33,6 33,6 33,3 33,3 33,3 33,7 33,7 33,7 31,7 31,7 31,7 33,4 33,4 33,4 33,1 33,1 33,1
Col3 9,5 8,3 8,3 8,3 7,6 7,6 7,6 8,1 8,1 8,1 8,0 8,0 8,0 8,3 8,3 8,3 7,6 7,6 7,6 8,1 8,1 8,1 8,0 8,0 8,0
Col4 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Col5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6
Col6 12,0 11,6 11,5 11,6 11,3 11,1 11,3 11,5 11,4 11,5 11,4 11,3 11,4 11,5 11,5 11,5 11,2 11,1 11,2 11,5 11,4 11,5 11,4 11,2 11,4
106
Tabel A2.4: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met 1 of 2 kinderen Koppels met 1 of 2 kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
Alleen deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 73,9 73,9 73,5 73,9 73,9 72,7 73,9 73,9 73,3 73,9 73,9 73,3 73,9 73,9 73,5 73,9 73,9 72,7 73,9 73,9 73,3 73,9 73,9 73,3 73,9
Col2 35,0 32,9 32,9 32,9 30,4 30,4 30,4 32,5 32,5 32,5 32,6 32,6 32,6 32,5 32,5 32,5 30,1 30,1 30,1 32,2 32,2 32,2 32,3 32,3 32,3
Col3 10,2 8,9 8,9 8,9 8,2 8,2 8,2 8,8 8,8 8,8 8,8 8,8 8,8 8,9 8,9 8,9 8,2 8,2 8,2 8,8 8,8 8,8 8,8 8,8 8,8
Col4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
Col5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
Col6 9,9 9,4 9,4 9,4 9,1 9,0 9,1 9,3 9,3 9,3 9,4 9,3 9,4 9,4 9,3 9,4 9,1 9,0 9,1 9,3 9,2 9,3 9,3 9,3 9,3
107
Tabel A2.5: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met 3 of meer kinderen Koppels met 3 of meer kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
Alleen deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 76,1 76,0 74,9 76,0 76,0 74,2 76,0 76,0 74,8 76,0 75,9 73,1 75,9 76,0 74,9 76,0 76,0 74,2 76,0 76,0 74,8 76,0 75,9 73,1 75,9
Col2 38,9 35,7 35,7 35,7 34,5 34,5 34,2 35,5 35,5 35,5 34,5 34,5 34,5 35,7 35,7 35,7 34,2 34,2 34,2 35,5 35,5 35,5 34,5 34,5 34,5
Col3 8,3 7,3 7,3 7,3 6,7 6,7 6,7 7,1 7,1 7,1 6,7 6,7 6,7 7,3 7,3 7,3 6,7 6,7 6,7 7,1 7,1 7,1 6,7 6,7 6,7
Col4 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
Col5 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
Col6 16,5 16,0 15,8 16,0 15,7 15,5 15,7 15,9 15,7 15,9 15,7 15,3 15,7 16,0 15,8 16,0 15,7 15,4 15,7 15,9 15,7 15,9 15,7 15,2 15,7
108
Tabel A2.6: Aantal door de hervormingen bereikte gezinnen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Totaal aantal gezinnen
Niet bereikt
Situatie verbeterd
Situatie verslecht
Col1 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746
Col2 4.285.746 4.199.431 4.147.812 4.158.551 4.199.431 4.147.812 4.158.551 4.199.431 4.147.812 4.158.551 4.199.431 4.147.812 4.158.551 4.175.910 4.124.098 4.129.842 4.175.910 4.124.098 4.129.842 4.175.910 4.124.098 4.129.842 4.175.910 4.124.098 4.129.842
Col3 0 86.315 137.933 127.194 86.315 137.933 127.194 86.315 137.933 127.194 86.315 137.933 127.194 109.836 161.648 155.903 109.836 161.648 155.903 109.836 161.648 155.903 109.836 161.648 155.903
Col4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
109
Tabel A2.7: Aantal door de hervormingen bereikte kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Totaal aantal kinderen
Niet bereikt
Situatie verbeterd
Situatie verslecht
Col1 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553
Col2 2.122.553 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.943.519 1.858.582 1.873.392 1.943.519 1.858.582 1.873.392 1.943.519 1.858.582 1.873.392 1.943.519 1.858.582 1.873.392
Col3 0 139.015 223.743 201.806 139.015 223.743 201.806 139.015 223.743 201.806 139.015 223.743 201.806 179.034 263.971 249.161 179.034 263.971 249.161 179.034 263.971 249.161 179.034 263.971 249.161
Col4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
110
Bijlage 3: Armoederisicocijfer, alle ontvangers van sociale toeslagen inbegrepen Tabel A3.1: Armoedegraad van de hele populatie en van de kinderen (%) per gezinstype
Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Hele bevolking
Alle kinderen
Alleenstaande ouder
Koppel 1 kind
Koppel 2 kinderen
Koppel 3+ kinderen
complexe gezinnen met kinderen
15,2 15,0 14,9 15,0 14,8 14,7 14,8 14,8 14,8 14,8 14,8 14,7 14,8 14,9 14,9 14,9 14,8 14,7 14,8 14,8 14,8 14,8 14,8 14,7 14,8
15,2 14,7 14,6 14,7 14,5 14,3 14,5 14,4 14,4 14,4 14,2 14,1 14,2 14,7 14,6 14,7 14,4 14,3 14,4 14,4 14,3 14,4 14,2 14,0 14,2
30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3
10,5 10,1 10,0 10,1 9,8 9,5 9,7 10,0 9,9 10,0 10,1 10,0 10,1 10,0 9,9 10,0 9,7 9,5 9,7 10,0 9,9 10,0 10,1 10,0 10,1
9,5 9,0 8,9 9,0 8,6 8,5 8,6 9,0 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9 8,9 8,6 8,5 8,6 8,9 8,9 8,9 8,9 8,8 8,9
16,5 15,9 15,7 15,9 15,6 15,3 15,6 15,8 15,6 15,8 14,9 14,4 14,9 15,9 15,7 15,8 15,6 15,2 15,6 15,8 15,6 15,8 14,9 14,4 14,8
10,6 10,4 10,4 10,4 10,3 10,3 10,2 10,2 10,2 10,2 10,5 10,5 10,4 10,3 10,3 10,3 10,0 10,0 10,0 10,1 10,1 10,1 10,2 10,2 10,2
111
Tabel A3.2 : Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor alleenstaande ouders Alleenstaande ouder Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
deeltijds
voltijds
Totaal
Col1 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 45,9 45,9 45,9 45,7 45,7 45,7 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 48,3 45,9 45,9 45,9 45,7 45,7 45,7
Col2 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 27,4 27,4 27,4 27,7 27,7 27,7 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 28,5 27,4 27,4 27,4 27,7 27,7 27,7
Col3 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,6 4,6 4,6 4,7 4,7 4,7 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 4,6 4,6 4,6 4,7 4,7 4,7
Col4 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 30,8 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3 29,3
112
Tabel A3.3: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met kinderen Koppel met kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
1 deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 75,0 74,9 74,0 74,9 74,9 72,9 74,9 75,2 74,2 75,2 73,1 71,2 73,1 74,9 74,0 74,9 74,9 72,9 74,9 75,2 74,2 75,2 73,1 71,2 73,1
Col2 36,5 33,5 33,5 33,5 31,3 31,3 31,2 33,2 33,2 33,2 32,6 32,6 32,6 33,3 33,3 33,3 31,0 31,0 31,0 33,0 33,0 33,0 32,4 32,4 32,4
Col3 9,5 8,1 8,1 8,1 7,5 7,5 7,5 7,9 7,9 7,9 7,8 7,8 7,8 8,1 8,1 8,1 7,5 7,5 7,4 7,9 7,9 7,9 7,8 7,8 7,7
Col4 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Col5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6
Col6 12,0 11,5 11,4 11,5 11,2 11,0 11,2 11,4 11,3 11,4 11,2 11,0 11,1 11,5 11,4 11,5 11,2 10,9 11,1 11,4 11,3 11,4 11,1 10,9 11,1
113
Tabel A3.4: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met 1 of 2 kinderen Koppel met 1 of 2 kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
1 deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 73,9 73,9 73,3 73,9 73,9 72,1 73,9 74,4 73,7 74,4 74,3 73,6 74,3 73,9 73,3 73,9 73,9 72,1 73,9 74,4 73,7 74,4 74,3 73,6 74,3
Col2 35,0 32,4 32,4 32,4 29,9 29,9 29,9 32,3 32,3 32,3 32,5 32,5 32,5 32,1 32,1 32,1 29,5 29,5 29,5 32,0 32,0 32,0 32,2 32,2 32,2
Col3 10,2 8,8 8,8 8,8 8,0 8,0 8,0 8,6 8,6 8,6 8,6 8,6 8,6 8,8 8,8 8,8 8,0 8,0 8,0 8,5 8,5 8,5 8,6 8,6 8,6
Col4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
Col5 0,6 0,5 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
Col6 9,9 9,3 9,3 9,3 9,0 8,9 9,0 9,3 9,3 9,3 9,3 9,3 9,3 9,3 9,3 9,3 9,0 8,8 9,0 9,3 9,2 9,3 9,3 9,2 9,3
114
Tabel A3.5: Kinderarmoedecijfer per gezinstype en volgens de werkregeling van de volwassenen in het gezin: resultaten voor koppels met 3 of meer kinderen Koppel met 3 of meer kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Zonder werk
1 deeltijds
1 voltijds
1 voltijds +1 deeltijds
2 voltijds
Totaal
Col1 76,1 76,0 74,7 76,0 75,9 73,6 75,9 76,0 74,7 76,0 71,8 68,7 71,8 76,0 74,7 76,0 75,9 73,6 75,9 76,0 74,7 76,0 71,8 68,7 71,8
Col2 38,9 35,2 35,2 35,2 33,6 33,6 33,4 34,8 34,8 34,8 32,7 32,7 32,7 35,2 35,2 35,2 33,4 33,4 33,4 34,8 34,8 34,8 32,7 32,7 32,7
Col3 8,3 7,1 7,1 7,1 6,7 6,7 6,7 6,9 6,9 6,9 6,6 6,6 6,5 7,1 7,1 7,1 6,7 6,7 6,6 6,9 6,9 6,9 6,5 6,5 6,5
Col4 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
Col5 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
Col6 16,5 15,9 15,7 15,9 15,6 15,3 15,6 15,8 15,6 15,8 14,9 14,4 14,9 15,9 15,7 15,8 15,6 15,2 15,6 15,8 15,6 15,8 14,9 14,4 14,8
115
Tabel A3.6: Aantal door de hervormingen bereikte gezinnen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Totaal aantal gezinnen
Niet bereikt
Situatie verbeterd
Situatie verslecht
Col1 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746 4.285.746
Col2 4.285.746 4.199.431 4.147.812 4.158.551 4.199.431 4.147.812 4.158.551 3.965.850 3.914.299 3.925.007 3.963.435 3.912.451 3.922.773 4.170.547 4.118.735 4.124.480 4.170.547 4.118.735 4.124.480 3.936.981 3.885.237 3.890.967 3.934.723 3.883.544 3.888.902
Col3 0 86.315 137.933 127.194 86.315 137.933 127.194 293.701 345.252 334.545 188.196 239.248 228.858 115.198 167.011 161.266 115.198 167.011 161.266 322.570 374.315 368.584 216.924 268.170 262.762
Col4 0 0 0 0 0 0 0 26.194 26.194 26.194 134.114 134.046 134.114 0 0 0 0 0 0 26.194 26.194 26.194 134.099 134.032 134.082
116
Tabel A3.7: Aantal door de hervormingen bereikte kinderen Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Totaal aantal kinderen
Niet bereikt
Situatie verbeterd
Situatie verslecht
Col1 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553 2.122.553
Col2 2.122.553 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.983.538 1.898.810 1.920.747 1.647.899 1.563.370 1.585.254 1.642.169 1.559.311 1.579.839 1.936.011 1.851.073 1.865.883 1.936.011 1.851.073 1.865.883 1.600.417 1.515.677 1.530.452 1.595.010 1.511.941 1.525.453
Col3 0 139.015 223.743 201.806 139.015 223.743 201.806 438.512 523.042 501.157 371.294 454.350 433.624 186.542 271.480 256.670 186.542 271.480 256.670 485.995 570.734 555.959 418.497 501.764 488.071
Col4 0 0 0 0 0 0 0 36.141 36.141 36.141 109.090 108.892 109.090 0 0 0 0 0 0 36.141 36.141 36.141 109.046 108.848 109.028
117
Bijlage 4: Sociale toeslagen en positie ten opzichte van de armoededrempel Tabel A4.1: Percentage kinderen met of zonder toeslag dat al dan niet onder de armoededrempel zit Baseline en simulaties
Baseline Sim1 Sim2 Sim3 Sim4 Sim5 Sim6 Sim7 Sim8 Sim9 Sim10 Sim11 Sim12 Sim13 Sim14 Sim15 Sim16 Sim17 Sim18 Sim19 Sim20 Sim21 Sim22 Sim23 Sim24
Kinderen onder de armoededrempel
Kinderen op of boven de armoededrempel
Met een toeslag
Zonder toeslag
Met een toeslag
Zonder toeslag
Col1 8,1 10,8 14,2 10,8 10,6 13,9 10,6 10,7 14,2 10,8 10,7 14,1 10,7 10,8 14,3 10,8 10,6 14,0 10,6 10,8 14,2 10,8 10,7 14,1 10,7
Col2 7,1 4,0 0,5 4,0 4,0 0,5 4,0 4,0 0,5 4,0 4,0 0,5 4,0 3,9 0,4 3,9 3,9 0,4 3,9 3,9 0,4 3,9 3,9 0,4 3,9
Col3 7,8 11,6 12,1 14,5 11,8 12,3 14,7 11,6 12,1 14,5 11,7 12,2 14,6 13,4 13,9 16,7 13,7 14,2 16,9 13,5 14,0 16,7 13,5 14,1 16,8
Col4 77,0 73,6 73,2 70,7 73,6 73,2 70,7 73,6 73,2 70,7 73,6 73,2 70,7 71,8 71,4 68,6 71,8 71,4 68,6 71,8 71,4 68,6 71,8 71,4 68,6
118