Rigoureus Renovatieconcepten voor 75% energiebesparing Renoveren is vooruitzien
Februari 2010
Inhoud Samenvatting
3
1.
Inleiding 1.1 Uitgangspunt en doelstelling
6 6
2.
Nationale en internationale ontwikkelingen
8
3.
Renovatieproces 3.1 De Nederlander 3.2 Eigenaar-bewoners en huurders: 3.3 Renovatie door eigenaar-bewoners 3.4 Renovatie door woningcorporaties
10 10 10 11 12
4.
Beslismodellen
14
5.
Renovatieconcepten 5.1 Concept Vereniging eigen Huis (VEH) 5.1.1 Overwegingen 5.1.2 Maatregelen 5.1.3 Grootste knelpunt (uitdaging) 5.2 Concept Schaduwdak 5.2.1 Overwegingen 5.2.2 Maatregelen 5.2.3 Grootste knelpunt (uitdaging) 5.3 Concept koplopers 5.3.1 Overwegingen 5.3.2 Maatregelen
15 17 17 18 18 18 18 19 20 20 20 22
5.3.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Concept corporatie ambachtelijk 5.4.1 Overwegingen 5.4.2 Maatregelen 5.4.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Concept corporatie prefab 5.5.1 Overwegingen 5.5.2 Maatregelen 5.5.3 Grootste knelpunt (uitdaging)
22 24 24 24 25 25 25 26 27
5.4
5.5
6.
Conclusies en aanbevelingen 6.1 Gewenste technische ontwikkelingen 6.2 Gewenste niet-technische ontwikkelingen
28 29 30
7.
Bijdrage van het project aan de doelstellingen van het Programma (duurzame energiehuishouding, versterking van de kennispositie);
32
8.
Spin off binnen en buiten de sector
32
9.
Openbare publicaties over het project en waar deze te vinden of te verkrijgen zijn;
33
10.
Referenties
33
2 33
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Samenvatting De afgelopen jaren is al veel bereikt om het woningenergiegebruik van nieuwbouwwoningen te verlagen. Helaas is dat in de bestaande bouw veel minder het geval. Analyse van de gebouwvoorraad laat zien dat de categorie rijtjeswoningen gebouwd tussen 1945 en 1974 in aantallen en energiegebruik een dominante positie inneemt. Deze woningen zijn in het komende decennium toe aan grootscheepse renovatie. In het Rigoureus project wordt om die reden deze categorie als uitgangspunt genomen voor renovatieconcepten. Doel daarbij is een reductie van 75 procent op het totale energiegebruik (gas plus elektra plus eventueel warmte). Op technisch vlak is begonnen met een verkenning van nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van energiezuinig renoveren. De uitkomsten daarvan zijn vergeleken en beoordeeld op basis van 11 beoordelingscriteria zoals comfort, bouwvriendelijkheid, verkoop / verhuurbaarheid en gebruikersvriendelijkheid en mede gebruikt als bouwstenen voor de technische renovatieconcepten. Voor het creëren van draagvlak voor energetisch ambitieuze renovaties is inzicht nodig in de kansen en knelpunten die woningeigenaren - eigenaar-bewoners en woningcorporaties - ondervinden bij renovaties, en de motieven die eigenaren kunnen doen besluiten tot een duurzame renovatie. Hiertoe is een beperkte literatuurstudie gedaan, zijn twee enquêtes onder leden van de Vereniging Eigen Huis (VEH) gehouden en zijn casestudies van recente renovaties uitgevoerd. Zowel voor eigenaar-bewoners als voor woningcorporaties is een aanzet gegeven voor een beslissingsondersteuningsmodel. Als laatste stap in de ontwikkeling van renovatieconcepten zijn de bouwstenen gecombineerd. Van de vele mogelijke combinaties zijn er vijf uitgewerkt. Deze concepten zijn gekozen met medeneming van de overwegingen die voor corporaties en/of eigenaar-bewoners zijn gevonden om te renoveren. De concepten zijn: 1.
2.
3.
4.
3
Concept Vereniging Eigen Huis De focus in dit concept ligt op eigenaar-bewoners. Deze groep geeft er duidelijk de voorkeur aan om tijdens de renovatie thuis te blijven wonen. Men gaat over tot aanpak van de woning wanneer daar een duidelijke urgentie voor is en laat in de aanpak ervaringen van derden zwaar meewegen. Qua ingrepen wordt de schilaanpak ‘beperkt’ tot spouwisolatie. Hiermee wordt de ingreep minder ambitieus, maar goed toegankelijk voor de meeste aannemers. Een zonneboiler wordt ingezet voor het verwarmen van tapwater. Verder worden een warmtepomp, douche-warmteterugwin unit, standby killers en A++ label apparatuur ingezet. Met deze maatregelen wordt in dit concept een 2 energiereductie van 60% gerealiseerd. Er is daarom nog 14 m PV nodig om de beoogde reductie van 75% te realiseren. Concept Schaduwdak In dit concept wordt gemikt op woningen waar, vanwege beschaduwing van het dak door ongunstige oriëntatie of ligging van de woning, geen opwekking van duurzame energie middels PVpanelen en/of zonnecollectoren mogelijk is. In dit concept is ingezet op het maximaal beperken van de warmtevraag en efficiënte apparatuur in combinatie met maximale aanpassing van het bewonersgedrag. Het blijkt met deze maatregelen mogelijk om een energiereductie van 75% te bereiken. Concept Koplopers Dit concept is gericht op de zogenaamde ‘cultural creatives’, een groep mensen die bereid is te investeren in energiebesparing en dit ook wil uitstralen. Deze mensen zijn, meer dan anderen, bereid hun gedrag aan te passen en willen nieuwe technieken toepassen, mits dit niet ten koste gaat van het comfort. Het concept gaat uit van vraagbeperking op het maximale niveau, een warmtepomp, een grote zonnecollector voor warm tapwater, ruimteverwarming en hot-fill evenals een aanpassing van het bewonersgedrag. Concept Corporatie ambachtelijk Door als uitgangspunt ‘het in de woning houden van de bewoner’ te kiezen ontstaat een concept
5.
waarbij de logistieke operatie van het tijdelijk elders huisvesten van bewoners wordt voorkomen. In dit concept wordt meer ingezet op installatietechnische maatregelen (HRe-ketel, zonnecollector, stand-by killers en A++ label apparatuur) en minder op vraagbeperking. Met deze aanpak kan een 2 energiereductie worden gerealiseerd van ca. 67%. Dit betekent dat er nog 7 m aan PV noodzakelijk is voor het bereiken van de doelstelling. Concept Corporatie prefab Het uitgangspunt voor dit concept is de mogelijkheid van grootschalige aanpak voor corporatiebezit. Het renovatieproces is daarbij dusdanig geoptimaliseerd dat zowel een hoge renovatiesnelheid kan worden bereikt alsmede een minimale (duur van de) overlast voor bewoners. Door maximaal in te zetten op vraagbeperking blijft de ingreep ‘beperkt’ tot de gebouwschil, met minder nadruk op de installaties. Ook is een aanzienlijke aanpassing van het bewonersgedrag verondersteld. Hier ligt, vanwege de geringe invloed van de corporaties op het gedrag van de bewoners, het grootste 2 knelpunt. Bovendien is in dit concept nog zo’n 7 m PV noodzakelijk om de beoogde 75% reductie te bereiken.
Het is geenszins de pretentie dat met deze vijf varianten alle interessante concepten zijn beschreven. Zij geven aan wat de reikwijdte van het veld is. Andere combinaties van maatregelen kunnen minstens zo zinvol zijn. Met de ontwikkelde rekentool (beschikbaar op www.rigoureus.net) kunnen ook deze worden getoetst op hun energiebesparing. Verder kan met de rekentool eenvoudig worden onderzocht wat de effecten zijn van verbeteringen in de prestaties van een volgende generatie apparaten zoals een warmtepomp of HRe-ketel. De resultaten geven aanleiding tot de volgende conclusies. 1.
2.
3.
4.
4 3
Een reductie van 75% op het totale energiegebruik lijkt alleszins haalbaar met maatregelen in de drie categorieën: 1. gebouwschil, 2. installaties en (elektrische) apparatuur en 3. bewonersgedrag. Hoe hoger de inspanning in één categorie, des te lager die in de andere categorieën mag zijn om de doelstelling van 75% energiereductie te halen. Omgekeerd zal een beperkte inspanning op bijvoorbeeld de aanpak van de gebouwschil tot gevolg hebben dat er een uitgebreide installatie moet worden geplaatst en/of dat bewoners energiebewuster moeten worden en hun gedrag moeten aanpassen. Dat laatste (‘willingness to change’), zo blijkt uit onderzoek, is vooralsnog erg moeilijk. Echter, hoe minder de bewoner daartoe bereid is, des te meer de techniek het zal moeten oplossen en des te meer de bewoner daarin zal moeten investeren, bv. in een efficiënte warmtepomp of PVpanelen. Ook dat vraagt verandering van bewonersgedrag in de zin van ‘willingness to pay’. Uit de nationale en internationale verkenningen blijkt geen rechtvaardiging van de verwachting dat er tussen nu en 10 jaar een nieuwe technologie wordt ontwikkeld of ontdekt, welke als een ‘ei van Columbus’ de oplossing biedt voor het energievraagstuk, en waarbij de gebruiker ongestoord energie kan blijven consumeren. Eerder dan een revolutie zal er sprake zijn van een evolutie: geleidelijke en incrementele verbeteringen van bijvoorbeeld de prestatie van de warmtepomp of de kostprijs van PV panelen. Op dezelfde wijze mag worden verwacht dat gebruikersgedrag langzaam kan gaan veranderen om een bijdrage te leveren aan het oplossen van het energievraagstuk in huis. Kortom: Een combinatie van incrementele technologische verbeteringen, beleids- en gedragsveranderingen zal het moeten gaan doen. Van de beschouwde installaties of componenten komen sommige als zeer kansrijk naar voren, maar blijken andere bij integrale aanpak minder besparingen op te leveren dan gedacht. Technisch gesproken blijken vooral de warmtepomp en de HRe-ketel kansrijk door het relatief hoge rendement op primaire energie (PER of Primary Energy Ratio) vergeleken met dat van een ketel. De HRe ketel zou dan liefst een elektrisch rendement moeten hebben van 30% of hoger. Toepassing van PV panelen is in een aantal gevallen noodzakelijk voor het bereiken van het doel. Kostenreductie is een vereiste om deze maatregel ook economisch aantrekkelijk te maken. Door toepassing als BIPV (Building Integrated PV) kan de functie van bescherming tegen weersinvloeden worden gecombineerd met opwekking van duurzame energie. Naast kostenreductie zal dat de uitstraling van de woning verbeteren, waar bepaalde groepen bewoners zoals de ‘cultural creatives’ weer gevoelig voor zijn.
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
5.
6.
7.
8.
9.
De belofte van warmteopslag op basis van TCM (Thermo-Chemische Materialen) houdt een tweetal beloften in. Ten eerste de compactheid of hoge energiedichtheid, mogelijk een factor 5 tot 10 hoger dan van opslag met (warm) water. De tweede belofte is de afwezigheid van warmteverliezen. Het voordeel van de compactheid zou helpen om de toepassing van een opslagvat in kleine woningen aantrekkelijker te maken. Het voordeel van de geringe warmteverliezen blijkt van beperkt belang bij korte- en middellange termijn opslag van zonnewarmte (tot typisch een week). Met name voor 3 grotere systemen (equivalent van 10 m water of meer) voor langduriger (seizoens)opslag komt dit laatste voordeel tot zijn recht. Twee maatregelen scoren goed op besparing op het elektriciteitsgebruik en lijken ook acceptabel voor bewoners omdat dezen hun gedrag er niet of bijna niet voor hoeven aan te passen. Die twee zijn: verlaging van het standby-verbruik en gebruik van energiezuinige (A++) apparatuur. Wat met name de tweede maatregel betreft, zal de bewoner moeten worden ‘verleid’ tot de aanschaf van de duurdere A++ apparatuur, wat weer raakt aan de ‘willingness to pay’. Om specifiek voor renovatieprojecten de warmtevraag voor ruimteverwarming zo veel mogelijk terug te dringen is er behoefte aan maatregelen als dunne hoogwaardige isolatie, warmteterugwinning op de ventilatielucht zonder uitgebreide toe- en afvoerkanalen (vanwege ruimtebeslag) en materialen voor verbetering van de luchtdichtheid zoals een kit die goed hecht op een veelvoud aan bouwmaterialen, flexibel blijft, niet veroudert en niet corrosief is. Voor eigenaar-bewoners lijkt een grootschalige, wijkgerichte aanpak door gemeente en provincie, kansrijk. Een dergelijk concept voorziet niet alleen in communicatie en advisering van mogelijkheden tot energiebesparing en financiering, maar kan ook aangrijpen op andere motieven voor renovatie, zoals verbetering van binnenklimaat, woningvergroting, kostenbesparing, enz. Groot voordeel van een dergelijke strategie is dat ook gebruik gemaakt wordt van het feit dat mensen graag ervaringen horen van voor hen belangrijke personen (buren, familie). Een wijkgerichte benadering maakt daarnaast veel krachtiger gebruik van sociale druk om mee te doen aan voorgestane ontwikkelingen. De benodigde investering kan ook voor woningcorporaties problematisch zijn, temeer daar zij de investeringen slechts in beperkte mate kunnen doorrekenen in de woonlasten van huurders, vaak toch al een groep met de laagste inkomens. Goede communicatie met de huurders ruim vóór, tijdens en na het renovatieproces lijkt een open deur, maar vindt in de praktijk nog steeds veel te weinig plaats. Goede ervaringen zijn er wanneer er een ‘trekker’ opstaat om bewoners erbij te betrekken en erbij betrokken te houden. Liefst is dit een onafhankelijk persoon, bijvoorbeeld een gemotiveerde huurder en niet iemand met banden met de woningcorporatie omdat dat wordt gewantrouwd.
Uit het onderzoek kwamen de relatief hoge woonquota voor zowel eigenaar-bewoners (25%) als huurders (44%) van naoorlogse woningen naar voren, mede veroorzaakt door de gestegen energieprijzen in de laatste jaren. Gezien de eindige voorraden fossiele brandstoffen en het nog steeds stijgend mondiale energiegebruik leidt het geen twijfel dat energieprijzen verder zullen stijgen. Voor zowel eigenaarbewoners als woningcorporaties geldt dat een grondige aanpak van de renovatie met aandacht voor energiebesparende maatregelen jarenlang profijt voor de bewoners oplevert. Een slimme bewoner is op zijn toekomst voorbereid.
Het project is uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van Economische Zaken, regeling EOS: Lange Termijn uitgevoerd door SenterNovem.
5
1.
Inleiding
In de Gebouwde Omgeving wordt circa een derde van het totale Nederlandse energiegebruik (1000 PJ/jaar) gerealiseerd. De energieprestatie van met name nieuwe gebouwen is in de afgelopen decennia sterk verbeterd, maar het potentieel voor betere energieprestaties is nog lang niet uitgeput, vooral in de bestaande bouw. De urgentie om alle maatregelen voor verbetering van de energieprestatie in te zetten, en daarmee aan te sluiten op nationaal en internationaal gevoerd beleid (Kyoto, EPBD), neemt toe. Analyse van de gebouwvoorraad laat zien dat de categorie rijtjeswoningen gebouwd tussen 1945 en 1975 (Figuur 1) een technisch redelijk homogene groep woningen is met een veelal matige tot slechte energetische kwaliteit. Deze woningen zijn in het komende decennium toe aan grootscheepse renovatie.
Figuur 1 Naoorlogse rijtjeswoningen die aan energiezuinige renovatie toe zijn [foto: Joost Paauw, ECN]. In het Rigoureus project wordt om die reden deze categorie als uitgangspunt genomen voor renovatieconcepten. In dit project ontwikkelen ECN, TNO, TU Delft en DHV innovatieve en betaalbare renovatieconcepten om in de bestaande bouw in het segment rijtjeswoningen een reductie van 75 procent op het totale energiegebruik (gas plus elektra+ eventueel warmte) te realiseren. Daarbij blijkt het essentieel om ook het huishoudelijke elektriciteitsgebruik aan te pakken.
1.1
Uitgangspunt en doelstelling
Wat is nu het beoogde energiegebruik van de Rigoureus concepten? Het gasgebruik van een rijtjeswoning, gebouwd tussen 1945 en 1974, is ca. 1850 m3 per jaar en het elektriciteitsgebruik ca. 3600 kWhe per jaar. Omgerekend naar primaire energie bedraagt het energiegebruik van deze rijtjeswoning per m2 ca. 305 kWhp/m2 per jaar. Een besparing van 75 procent betekent dat er jaarlijks nog maar zo’n 76 kWhp/m2 overblijft. Ter vergelijking: om het Passiefhuis keurmerk in Duitsland te verkrijgen, mag maximaal 120 kWhp/m2 per jaar worden verbruikt. Enkel het elektriciteitsgebruik van de rijtjeswoning bedraagt al zo’n 100 kWhp/m2 per jaar, wat hoger is dan het beoogde doel. Aanpak van het (huishoudelijk) elektriciteitsgebruik is dus een vereiste om de energetische doelstelling te halen. Dit is des te urgenter als we bedenken dat het elektriciteitsgebruik in Nederland, net als in de EU, nog steeds een stijgende lijn vertoont, met een jaarlijkse toename van ca. 2% (Figuur 2).
6 5
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
900 800 700
TWh
600 500 400 300 200 100
20 06
20 04
20 02
20 00
19 98
19 96
19 94
19 92
19 90
0
Figuur 2 Elektriciteitsgebruik in de EU27 vertoont een toename van ca. 2% per jaar [bron: Eurostat].
7
2.
Nationale en internationale ontwikkelingen
Om invulling te geven aan de hoge ambities van Rigoureus, is eerst een inventarisatie gemaakt van nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van energie-efficiënt renoveren Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Daarbij is gekeken naar zowel technische als niet-technische oplossingen. De verschillende stappen die genomen worden om vergaand energie te besparen in renovatieprocessen zijn in onderstaande afbeelding weergegeven. Het stappenplan is afgeleid van de Kyoto-piramide, ook wel Trias Energetica genoemd. 1.
Verminderen van de vraag naar warmte en elektriciteit
3.
Gebruik duurzame bronnen en passieve zonne-energie, zoals PV panelen of een zonneboiler
4.
Efficiënt gebruik van de resterende fossiel energie.
Duurzame bronnen zoals windmolens op zee, zonnecellen langs de snelweg, waterkrachtcentrales e.d. behoren ze niet tot het onderwerp van het project Rigoureus omdat de bronnen geen gebouwgebonden karakter hebben. De meest kansrijke technieken zijn in Tabel 1 samengevat. Tabel 1 Overzicht van de meest kansrijke technieken.
1. Vraagbeperking
Ruimteverwarming
Tapwater
Elektriciteit
Passiefhuismaatregelen
Douche-wtw
Feedback bewoners op elektra-verbruik
Feedback bewoners bij douchen
Elimineren standby elektriciteit Hotfill met zonnecollector
2. Duurzame energie
Passieve zonne-energie
Zonneboiler
PV
Zonneboilercombi
Thermo-Chemische warmte opslag
Hotfill met zonnecollector
HR++ ketel
Warmtepomp
A++ apparatuur
Warmtepomp
Micro-wkk
LED lampen
Zonnecollector met Thermo-Chemische warmte opslag 3. Efficiënte installaties / regeling
Micro-wkk
Domotica
Daarnaast is een aantal technieken en ontwikkelingen gevonden die weliswaar potentie hebben, maar die meer dan de bovenstaande technieken, nadelen hebben zoals ruimtebeslag, beperkte opbrengst en (lage) bewonersacceptatie. Over 10 jaar zijn deze technieken naar verwachting beter toepasbaar. Onderstaand een aantal voorbeelden van deze technieken: •
8 7
Warmteterugwinning uit afvalstromen, bijvoorbeeld met compacte warmteopslag i.v.m. ongelijktijdigheid in energievraag en –aanbod.
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
•
Toepassing van een droogkast in de woning, waar ‘afvalwarmte’ van bijvoorbeeld koelkast wordt gebruikt voor het drogen van de was.
•
Koelvriesapparatuur gekoppeld aan buitenklimaat. Gedurende het stookseizoen kan het apparaat direct zijn koeling van buiten halen. Of een koelkelder.
•
Meer gebruik van daglicht in huis, zoals met behulp van Solartube, een compact systeem waarmee daglicht vanaf het dak naar donkere plaatsen in het woonhuis wordt gebracht.
Verder wordt verwacht dat het rendement van een aantal huidige technieken, zoals zonnecellen, zonnecollectoren, wtw units op douchewater en van energiebesparende domotica, zal verbeteren
9
3.
Renovatieproces
Eén van de problemen met de huidige renovatiepraktijk is dat er met bestaande maatregelen en technieken onvoldoende wordt ingespeeld op de behoefte van de particuliere eigenaar en woningcorporaties. Voor het creëren van draagvlak is dan ook meer inzicht nodig in de kansen en knelpunten die woningeigenaren ondervinden bij renovatieprocessen, in het bijzonder meer inzicht in de motieven die eigenaren kunnen doen besluiten tot duurzame renovatie. De vraag kan aldus als volgt worden geformuleerd: voor welke toegevoegde waarde zijn eigenaren en gebruikers bereid de nodige investering in de verbetering van de energieprestatie van hun woningen te doen en welke belemmeringen doen zich daarbij voor in het proces, uitgaande van de huidige renovatiepraktijk en randvoorwaarden. Om een antwoord te vinden op deze vraagstelling is een beperkte literatuurstudie gedaan, zijn twee enquêtes onder leden van de Vereniging Eigen Huis (VEH) gehouden en zijn casestudies uitgevoerd. Er bestaan grote verschillen tussen de woningvoorraadkenmerken van de sociale huursector, de particuliere huursector en de koopsector. Indien wordt gekeken naar de verschillen in de EPBDlabelverdeling tussen koop, sociale huur en particuliere huur komt het volgende beeld naar voren. De particuliere huur sector scoort het slechtst. Procentueel gezien hebben woningcorporaties de minste G woningen maar aangezien de woningcorporaties een zeer grote sector vormen, hebben zij in absolute zin veel woningen in de klassen E, F en G. Voor de koopsector geldt dit in nog sterkere mate: in absolute aantallen is het aantal woningen met slechte isolatie in de koopsector het hoogst.
3.1
De Nederlander
Hoe denkt de gemiddelde Nederlander over energiegebruik en de mogelijkheden om hierop te besparen? In het algemeen is de Nederlander naar zijn eigen mening goed op de hoogte van de mogelijkheden voor energiebesparing: 4 van de 10 Nederlanders schat zijn/haar eigen kennis hierover hoog in (Intomart 2009). Daarentegen passen veel mensen kleine, makkelijk toe te passen maatregelen (het zogenaamde laaghangend fruit) niet toe zoals gebruik van radiatorfolie, spaarlampen etc. Mensen blijken wel degelijk bezorgd over hun energiegebruik, maar de beslissing om te investeren in hun woning wordt gemaakt op basis van overwegingen op het gebied van comfort, gezondheid, status en, heel belangrijk, zo weinig mogelijk ‘gedoe’. Probleem daarbij is dat energiebesparing vaak wordt geassocieerd met inlevering van comfort. Energiegebruik wordt gezien als een verworven recht. Voor de problemen die dat met zich meebrengt (eindige voorraden fossiele brandstoffen, broeikas effect etc.) worden de oplossingen vooral verwacht van de techniek [21minuten.nl 2009; VEH enquête 2009] en weinig of niet in een aanpassing van hun eigen gedrag. Enigszins hypocriet is dat mensen wel energie willen blijven gebruiken, maar daarbij geen elektriciteitscentrale of windmolenpark in hun achtertuin accepteren (NIMBY-syndroom). Van alle Nederlanders stoken ouderen, hogere inkomens en jonge gezinnen het minst zuinig.
3.2
Eigenaar-bewoners en huurders:
Bij het onderzoek naar de bewoners van na-oorlogse rijtjeswoningen blijken er twee verschillende groepen bewoners te bestaan. Enerzijds zijn er de particuliere eigenaren, hierna eigenaar-bewoners genoemd en anderzijds huurders, waarbij de woning veelal in eigendom is van woningcorporaties. Mensen die huren van particuliere eigenaren vormen een kleine groep, die hierna niet meer apart wordt behandeld.
10 9
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
De woonquote, het deel van het besteedbaar inkomen dat aan woonlasten wordt besteed (vooral hypotheek, onderhoud en energielasten) bedraagt voor eigenaar-bewoners ca. 25%. Voor huurders bedraagt de woonquote (vooral huur en energielasten) ca. 44%, bijna het dubbele van dat van eigenaarbewoners. Die hoge waarde verklaart voor een deel waarom deze groep bewoners huiverig is voor huurverhogingen na een renovatie: financieel is er geen ruimte voor terwijl de voorgespiegelde lagere energierekening niet wordt gegarandeerd. Comfort verbetering willen ze wel, maar huurverhoging niet (NIBUD, 2007). Huurders zien zichzelf niet als verantwoordelijk voor energiebesparende maatregelen, dat wordt gezien als de verantwoordelijkheid van de corporatie.
3.3
Renovatie door eigenaar-bewoners
Eigenaar-bewoners beweren energiebesparing belangrijk te vinden, maar de daadwerkelijk investering wordt vooral bepaald door de hoogte van de investering, moeite (gedoe) en uitvoerbaarheid (Intomart 2009). Ook geven eigenaar-bewoners er de voorkeur aan thuis te blijven wonen tijdens de werkzaamheden. Zij nemen liever de rommel voor lief, dan dat ze een maand hun huis uit moeten. Dat betekent dat de voorgestelde renovatieconcepten een oplossing moeten bieden voor de overlast van renovatiewerkzaamheden. Voor eigenaar-bewoners is de urgentie van de renovatie zeer belangrijk. Anders gezegd: de eigenaarbewoners komt pas in actie als er problemen zijn met de constructie, gezondheid, of zelfs schade, bijvoorbeeld als gevolg van achterstallig onderhoud. Dat blijkt ook uit het onderzoek onder eigenaarbewoners dat samen met de VEH is uitgevoerd onder haar leden. Veel van de gedane investeringen betreffen vervanging van bijvoorbeeld CV-ketel en kozijnen. Eigenaar-bewoners lijken meer dan huurders gevoelig voor kostenbesparing, maar schrikken terug voor de hoogte van de investeringen. Deels wordt dit bepaald door hun lager dan gemiddeld besteedbaar inkomen vergeleken met eigenaar-bewoners van woningen uit andere bouwjaren. Deels schrikken eigenaar-bewoners ook terug voor energiebesparende maatregelen door een gebrek aan kennis over de effecten ervan, rendementen en terugverdientijden. Berekende energiebesparingen worden gewantrouwd. Eigenaar-bewoners gaan wel graag af op ervaringen van andere eigenaar-bewoners. Dat pleit voor een aanpak waarbij een pilot-woning wordt gebouwd of gerenoveerd en de ervaringen direct kunnen worden overgedragen op andere eigenaar-bewoners. Voor eigenaar-bewoners zijn comfort, gezondheid, zorg om het milieu andere veel genoemde motieven voor renovatie. Voor een kleine groep van mensen is duurzaamheid een belangrijke motivatie. Deze mensen behoren tot de groepen die als ‘milieu-idealisten’ getypeerd kunnen worden (ca. 2% van de Nederlanders) [2] of de ‘cultural-creatives’ (ca. 15% van de Nederlanders). De laatste groep is een interessante. Deze mensen zijn gevoeliger voor argumenten gericht op duurzaamheid en zijn ook bereid meer te betalen voor duurzaamheid, omdat ze dat als kwaliteit beschouwen. Ze kunnen daardoor relatief gemakkelijk worden verleid tot energiebesparende maatregelen tijdens ‘verandermomenten’ (zoals een verbouwing na aankoop van een woning, of het vervangen van een cv-ketel). Echter, de ‘cultural-creatives’ zijn doorgaans te vinden onder de hoger opgeleiden en het is de vraag of die veel in het onderzochte woningsegment voorkomen. De resterende groep (85%) is die van de ‘gewone’ Nederlanders. De groep is best bereid om milieuvriendelijke producten te kopen, als het maar niets extra’s kost en de kwaliteit vergelijkbaar is met (goedkope) andere producten. Deze groep is erg gevoelig voor financieel voordeel. Zoals al opgemerkt wil een eigenaar bewoner zo weinig mogelijk gedoe, hij wil graag ‘ontzorgd worden. Een aantal partijen speelt hier al op in door een renovatie als totaalpakket aan te bieden, inclusief
11
aanvraag van vergunningen, financiering, uitvoering en soms ook onderhoud en energielevering (één-loket gedachte). Er zijn twee soorten benaderingswijzen te onderscheiden: individuele en grootschalige benadering. Tot de eerste behoort het Meer met Minderprogramma, dat individuele eigenaar-bewoners stimuleert om bij natuurlijke renovatiemomenten zoals bij aankoop, vervanging van een cv-ketel, etc. energiebesparend maatregelen te treffen. Daarentegen maakt de grootschalige benaderingswijze niet per se gebruik van natuurlijke renovatiemomenten. Deze maakt eerder gebruik van een ‘sense of urgency’ en biedt bijvoorbeeld een financieringsconstructie aan die rekening houdt met de draagkracht van de eigenaarbewoners. Een grootschalige, lokale strategie kan verder gebruik maken van de behoefte van eigenaarbewoners om ervaringen te horen van andere eigenaar-bewoners in het sociale netwerk. Het succes van een dergelijke grootschalige, lokale benadering kan versterkt worden als er in dit lokale sociale netwerk iemand is die zich als trekker opwerpt. Een trekker is een eigenaar-bewoner die moeite doet om andere eigenaar-bewoners bij het project te betrekken en niet een professional ‘van buiten’. Een voorbeeld van een dergelijke grootschalige, wijkgerichte benadering is het Wonen ++ concept, ook wel genoemd als een voorbeeld van een succesvolle verleidingsstrategie. Een belangrijk uitgangspunt van het Wonen++ concept is dat gebruik wordt gemaakt van onafhankelijk actoren zoals de gemeente en EPAadviseurs. Mensen blijken in dit opzicht wantrouwend te staan tegenover advisering door MKB-ers vanwege mogelijke belangenverstrengeling. Barrières voor energiezuinige renovaties Eigenaar bewoners zijn niet makkelijk te bewegen tot een grootschalige renovatie en al zeker niet tot een energetisch ambitieuze renovatie. Doorgaans komt men pas in aktie als er problemen zijn, bijvoorbeeld met de constructie, met zijn gezondheid, of door schade. Op dat moment is er altijd nog de optie van verhuizen en de problemen overlaten aan de volgende bewoner. Gemiddeld verhuist een voor eigenaar-bewoners elke 6 jaar en het is maar de vraag of hij de investering in energiebesparende maatregelen terugziet in de verkoopprijs van zijn huis. Ook dat vormt een barrière voor eigenaar-bewoners om te investeren. Daarmee samenhangend: de belangrijkste belemmering voor het toepassen van energiebesparende maatregelen is de eerder genoemde financiering. Het is van groot belangrijk dat er voldoende rekening wordt gehouden met de beperkte draagkracht van de bewoners van woningen uit de periode 1945-1975. Subsidies, een lage rente of een revolverend fonds kunnen de financiële pijn wegnemen of verzachten. Eigenaar bewoners hebben doorgaans het meeste vertrouwen in de lokale aannemer. Helaas is dat nou net de groep die de benodigde expertise vaak ontbeert voor het uitvoeren van een energiezuinige renovatie.
3.4
Renovatie door woningcorporaties
Voor woningcorporaties als professionele verhuurders zijn grootschalige investeringen in energiebesparende maatregelen rationele keuzes, die gemaakt worden aan de hand van de doelstelling van de organisatie. Woningcorporaties hebben naast bedrijfsdoelstellingen ook maatschappelijke doelstellingen. Daarbij zijn er altijd woningcorporaties die een koploperspositie in nemen en verhoudingsgewijs veel gewicht toekennen aan maatschappelijke doelstellingen als energiebesparing en – met de stijgende energiekosten – het betaalbaar houden van de woonlasten. Corporaties willen graag snel en kosten-effectief renoveren, met beperkte overlast voor de bewoners. Renovatieconcepten waarbij de huurders niet uit huis hoeven zouden daar goed bij aansluiten.
12 11
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Barrières voor energiezuinige renovaties Veel mensen in de sociale huursector hebben een beperkt besteedbaar inkomen. Daarbij woont een belangrijk deel van de huurders in woningen met een slechte energieprestatie, waardoor zij baat zouden hebben bij energiebesparende maatregelen. Desondanks lijken huurders minder gevoelig voor kostenbesparing (door de lagere energierekening) dan eigenaar-bewoners. Verder blijkt uit onderzoek dat huurders verbetering van de woning de verantwoordelijkheid van de verhuurder te vinden. Een woningverbetering houdt doorgaans een huurverhoging in, wat door huurders vaak niet wordt geaccepteerd, ook als zij het voordeel inzien van de verbetering van het wooncomfort. Daardoor is de voor een renovatie benodigde instemming van 70% van de huurders vaak een probleem. Voor woningcorporaties was (is) een barrière het probleem van de split-incentive, waarbij huurders de baten hebben van energiebesparende maatregelen door een lagere energierekening en de woningcorporaties de investeringen moeten opbrengen. Het woningwaarderingssysteem bood daarbij slechts beperkte mogelijkheden om de investeringen terug te verdienen via een hogere huur. In het convenant ‘Energiebesparing corporatiesector’ zijn afspraken opgenomen die het probleem van de splitincentive adresseren. Huurders krijgen op wooncomplexniveau een woonlastenwaarborg. Die houdt in dat huurders de garantie krijgen dat - op wooncomplexniveau - de verlaging van de maandelijkse energiekosten door energiebesparende maatregelen groter zal zijn dan de huurverhoging. Deze afspraken zullen verankerd gaan worden in wetgeving. Ook zal naar verwachting de energieprestatie van een woning per juli 2010 zal verdisconteerd worden in het WoningWaarderingStelsel (WWS; brief 2/7/9 WWI aan tweede kamer). Verbeterde ketensamenwerking maakt het mogelijk om de omvang van de investeringen naar beneden bij te stellen. Dergelijke omvangrijke investeringen maken het voor woningcorporaties des te belangrijker dat dergelijke renovaties complexgewijs kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt een goede communicatie met de huurders om ervoor te zorgen dat de vereiste 70% van de huurders instemt met de renovatie.
13
4.
Beslismodellen
Zowel eigenaar-bewoners als woningcorporaties zouden aangezet moeten kunnen worden tot renovaties met een hoge ambitie op het gebied van energiereductie. Daarbij is het de vraag welke technologische en niet-technologische prestatie-indicatoren de besluitvorming van beide groepen bepalen. Met andere woorden: wat zijn de handvaten om eigenaar-bewoners en woningcorporaties aan te pakken. Om hiervan een beeld te kunnen vormen is voor beide groepen een beslismodel opgesteld. Voor eigenaar-bewoners is met een zogenaamd ‘vignetten’ onderzoek onder leden van VEH onderzocht welke waardering (nut, utiliteit) men toekent aan een aantal technologische, en niet-technologische karakteristieken van renovatieconcepten. Op basis hiervan is een voorlopig beslissingsondersteuningsmodel ontwikkeld, waar een aantal voorkeuren van eigenaar-bewoners uit blijkt. Zo geven eigenaar-bewoners de voorkeur aan een concept met isolatie van de spouw in plaats van buitenisolatie of vervanging van gevels door nieuwe prefab gevels. Toepassing van een warmtepomp werd zeer gewaardeerd. Niet verbazingwekkend werd een korte (3-7 jaar) terugverdientijd verkozen boven een langere (7-14 jaar) terwijl terugverdientijden langer dan 14 jaar in het algemeen niet werden geaccepteerd. Verbetering van comfort bleek zoals verwacht een belangrijke drijfveer om te renoveren, alsmede woningvergroting. Toepassing van A++-witgoed werd verkozen boven aanpassing van het gedrag om energie te besparen. Tenslotte verkiest de eigenaar-bewoner ervoor tijdens de renovatiewerkzaamheden in zijn huis te blijven. Voor woningcorporaties is een rekenmodel ontwikkeld waarmee individuele corporaties op basis van hun technische gegevens van de huidige woningen en te maken strategische voorraadbeleidskeuzes kunnen nagaan, wat de consequenties zijn van de gemaakte keuzes op de maximale huur, het EPBD-label, de Energie Index (EI) en de energie- en woonlasten per jaar/maand. Dit raamwerkmodel kan in een vervolgproject worden ingevuld met verdere marktconforme gegevens, dat onder woningcorporaties kan worden verspreid en waarmee zij inzicht kunnen krijgen in de consequenties van hun keuzes ten aanzien van strategisch voorraadbeheer.
14 13
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
5.
Renovatieconcepten
De huidige en toekomstige technische mogelijkheden, die in werkpakket 1 zijn geïdentificeerd kunnen worden gecombineerd tot een groot aantal pakketten van technische maatregelen. Deze pakketten moeten echter aansluiten op de wensen en motivatie van beide groepen actoren die in werkpakketten 2 en 3 zijn onderzocht: de eigenaar-bewoners en de woningcorporaties. Uiteraard zijn er theoretisch vele combinaties mogelijk, elk met specifieke voor- en nadelen. Een vijftal concepten is uitgewerkt met medeneming van de resultaten van de werkpakketten 2 en 3, in het bijzonder de wensen en voorkeuren van eigenaar bewoners en woningcorporaties. Deze overwegingen hebben onder meer betrekking op de rol van eigenaar van het vastgoed, het renovatieproces en de rol van energie gebruiker. Op basis van deze overwegingen is een vijftal concepten doorgerekend en samengevat in Tabel 2. Tevens wordt met de hier gepresenteerde concepten geprobeerd de breedte van de mogelijkheden inzichtelijk te maken. Voor een cijfermatige onderbouwing van de beoogde energiebesparing is een MS-Excel rekentool opgesteld. Elk concept gaat daarbij uit van een ’basisbouwsteen’ om de warmtevraag te beperken. Deze bouwsteen is in drie varianten beschikbaar, te weten: ‘advanced’, ‘medium’ of ‘light’. Aanvullende maatregelen kunnen worden ingezet door ‘j’ of ‘n’ (ja/nee) in te vullen in de betreffende cel van de rekentool, zoals geïllustreerd in Tabel 1. De voorlaatste regel van de tabel geeft de berekende besparing wanneer de aangevinkte maatregelen worden toegepast. Waar deze op minder dan 75% uitkomt, is toepassing van PV panelen nodig om het 2 ambitieniveau van 75% besparing te halen. De onderste regel geeft aan hoeveel m aan PV hiervoor nodig zijn. Hierbij is uitgegaan van een verbetering van de opbrengst van PV-panelen in het komende 2 decennium tot 120 kWhe/m a. 2
Uiteraard is het niet de opzet om het aantal m aan PV-panelen zoveel mogelijk te minimaliseren. In een aantal gevallen kan het om technische, economische of andere redenen heel zinvol zijn een deel van het dak of zelfs het gehele dak vol te leggen met PV-panelen. In dat geval is het voor het bereiken van een besparing van 75% minder nodig in te zetten op andere maatregelen. Door de beschikbaarheid van de rekentool op rigoureus.net staat het eenieder vrij zijn eigen ideeën ten aanzien van renovaties op energetische haalbaarheid te toetsen.
15
Tabel 2 Vijf concepten door combinaties van bouwstenen. Onderaan een indicatie van de gerealiseerde 2 2 besparing (in %) en een schatting van hoeveel m PV panelen(opbrengst 120 kWhe/m a) nodig zijn om (netto) 75% te besparen.
VEH concept
concept: basisbouwsteen zonering + interne isolatie 3 m2 zonnecoll+150 l of: 8 m2 zonnecoll+600 l exergie: wtw douche exergie: wtw tapw (wtw2) HR-ketel of: exergie: warmtepomp of: µ-wkk (HRE) koken: bewustwording bewoners elektr: standby elektr: A-label elektr: elektr->hand elektr: bewustwording bewoners totaal besparingen (%) m2 PV voor bereiken 75%
light n n j n j n n j n n j j n n 59% 14
Schaduw- Koplopers dak concept medium j j n n j j n j n n j j j j 75% 0
advanced n n n j n n n j n j j j n n 75% 0
Corporatie Corporatie ambacht. prefab medium n n j n j n n n j n j j n n 67% 7
advanced n n n n n n n n j j j j j j 71% 4
Trias stap1: besparen Trias stap 2: duurzaam Trias stap3: efficiënt
De concepten‘VEH’, ‘Schaduwdak’ en ‘Koplopers‘ zijn vooral bedoeld voor eigenaar bewoners, de concepten ‘Corporatie concept ambachtelijk’ en ‘Corporatie concept prefab’ zijn toegesneden op de wensen van woningcorporaties. De gekozen concepten worden in de volgende hoofdstukken in detail besproken met inbegrip van de overwegingen die tot die concepten hebben geleid.
16 15
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
5.1
Concept Vereniging eigen Huis (VEH)
5.1.1 Overwegingen De focus in dit concept ligt op eigenaar-bewoners. Deze groep geeft er duidelijk de voorkeur aan om tijdens de renovatie thuis te blijven wonen. Zij nemen liever de rommel voor lief, dan dat ze een maand hun huis uit moeten. Dat betekent dat een goede implementatie van het voorgestelde renovatieconcept vraagt om een oplossing (infrastructuur, contact, toezicht op werkzaamheden) voor de overlast die werkzaamheden met zich meebrengen of om een andersoortige oplossing indien de werkzaamheden vergen dat men toch een tijd uit huis moet. Men gaat over tot aanpak van de woning wanneer daar een duidelijke urgentie voor is en laat in de aanpak ervaringen van derden zwaar meewegen. Qua ingrepen wordt de schilaanpak ‘beperkt’ tot een lichte variant. Hiermee wordt de ingreep minder exotisch en goed toegankelijk voor de meeste aannemers en eigenaar-bewoners. Daarnaast wordt zonering geen aantrekkelijke optie gevonden. Woningvergroting als meerwerk kan voor veel mensen het draagvlak voor een renovatieconcept vergroten. Ook wordt opname van witgoed met A++-label als standaardelement in renovatieconcepten gewaardeerd. In het gedrag wil deze bewoner niet verder gaan dan het elimineren van het stand-by verbruik en het toepassen van A-label apparatuur. Wel wordt een deel van de energie voor het verwarmen van tapwater geleverd door een zonneboiler. Zonder verdere aanvullende energieopwekking wordt met dit concept een 2 energiereductie van 60% gerealiseerd. Er is daarom nog 14 m PV nodig om de beoogde reductie van 75% te realiseren. Concepten hebben bij voorkeur een faseerde aanpak, wat inhoudt dat een bouwdeel wordt aangepakt wanneer er door de bewoner vraag naar is (urgentie). Er zal wel een totaal concept vooraf gekozen moeten worden, om de eindkwaliteit (75% besparing) te waarborgen.
Figuur 3: Illustratie van het concept ‘VEH’, met warmtepomp en spouwisolatie.
17
5.1.2 Maatregelen Vraagbeperking wordt in dit concept op twee manieren gerealiseerd: door reductie van de ruimteverwarming volgens de ‘light’ bouwsteen, toepassing van een douche warmtewisselaar en door aanschaf van stand-by killers en A++ label witgoed. Uit o.m. de enquête onder VEH leden kwam immers naar voren dat eigenaar-bewoners de voorkeur geven aan technologische oplossingen boven aanpassing van hun gedrag. Toepassing van de ‘light’ basisbouwsteen houdt in: matige isolatie van de dichte delen van de gebouwschil door spouwisolatie. Meer bijzonderheden over isolatiewaarden etc. van de ‘light’ variant zijn te vinden in Bijlage 1 van [5]. 2
In dit concept worden 2 vormen van duurzame energie ingezet: een kleine zonnecollector (3 m ) voor 2 warm tapwaterbereiding en 14 m PV cellen voor lokale elektriciteitsopwekking. Toepassing van een warmtepomp is een vereiste om de doelstelling te halen. Dat houdt ook in het gebruik van LTV (Laag Temperatuur Verwarming) in de vorm van vloerverwarming of vergrote radiatoren. Het rendement van een warmtepomp wordt uitgedrukt in de SPF (Seasonal Performance Factor), een seizoengemiddelde verhouding van geleverde warmte en alle daarvoor benodigde elektriciteit. Doorgaans is de SPF voor productie van warm tapwater lager dan die voor ruimteverwarming vanwege de hogere temperatuur van tapwater (60°C) vergeleken met ruim teverwarming (40°C). Indien er over 10 jaar warmtepompen beschikbaar komen met een SPF van 5 en 6 voor tapwater en ruimteverwarming in plaats van de huidige 3,1 en 3,7 zou dat zeer welkom zijn. Tapwater wordt dan zo efficiënt geproduceerd dat de douche wtw kan komen te vervallen om een gelijke energiebesparing op tapwater te bereiken.
5.1.3 Grootste knelpunt (uitdaging) 2
Grootste knelpunt in dit concept is de benodigde 14 m aan PV panelen. Uit de rapportage van WP2 en WP3 kwam al naar voren dat financiering van renovatie in het algemeen en van energiebesparende maatregelen in het bijzonder een knelpunt vormt. Een aanzienlijk oppervlak aan PV panelen, wat de consequentie is van het niet ambitieuzer aanpakken van onder meer de gebouwschil, maakt het knelpunt van financiering nog urgenter. Beschikbaarheid over 10 jaar van betaalbare PV panelen zou dit knelpunt grotendeels kunnen oplossen, mogelijk in de vorm van BIPV (Building Integrated Photo Voltaics). Door de combinatie van functies die het PV vervult, die van duurzame energieopwekker en van bescherming tegen weersinvloeden, kunnen kosten worden bespaard.
5.2
Concept Schaduwdak
5.2.1 Overwegingen In het ‘VEH’-concept uit het vorige hoofdstuk waren een zonnecollector voor warm tapwaterbereiding en 2 14 m PV-panelen nodig voor het behalen van de energetische doelstelling. Voor toepassing van beiden is een niet- beschaduwd dak met juiste oriëntatie nodig. In de praktijk zal dat echter niet altijd mogelijk zijn. Daarom is het uitgangspunt voor het concept ‘Schaduwdak’ de renovatie van woningen waarbij het niet mogelijk is om duurzame energie te oogsten met PV-panelen of zonnecollectoren. Uit het vignetten onderzoek onder eigenaar bewoners kwam uit de aangeboden alternatieven een tweetal concepten als meest aantrekkelijke naar voren. Naast het al besproken ‘VEH’-concept was dit een concept met als belangrijkste kenmerken een warmtepomp en aanpassing van bewonersgedrag. Het schaduwdak concept omvat beide soorten maatregelen.
18 17
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Het blijkt dat het behalen van de doelstelling mogelijk is, maar dat er bij het benutten van het besparingspotentieel door de installatie en bewustwording van bewoners tot het uiterste gegaan zal moeten worden. Het principe van het concept is geïllustreerd in Figuur 4.
Figuur 4 Illustratie van het concept ‘Schaduwdak’, met zonering en ‘medium’ schilisolatie.
5.2.2 Maatregelen Vraagbeperking wordt in dit concept op twee manieren gerealiseerd: door reductie van de ruimteverwarming volgens de ‘medium’ bouwsteen, toepassing van warmtewisselaars op het douche water en het overige warm tapwater (inclusief dat van wasmachine en vaatwasser) en door sterke aanpassing van het bewonersgedrag. Toepassing van de ‘medium’ basisbouwsteen houdt in een redelijke isolatie van de gebouwschil en toepassing van een lokale warmteterugwin unit (Climarad) in de woonkamer. Meer bijzonderheden over isolatiewaarden etc. van de medium variant zijn te vinden in Bijlage 1 van [5]. Ook zoneren (handhaven van een lagere temperatuur op de eerste verdieping en eventueel de zolder) draagt bij aan de lagere ruimteverwarmingsvraag. Die laatste maatregel lijkt in tegenspraak met de wensen van bewoners. Uit het vignettenonderzoek kwam namelijk naar voren dat bewoners geen verlaging van de temperatuur in huis accepteren als hen dit wordt opgelegd, omdat ze dat zien als inleveren van comfort. Daarentegen blijkt dat bewoners uit vrije wil vaak een lagere temperatuur op de slaapkamer verkiezen, met name ’s nachts (open ramen) omdat men graag in ‘frisse lucht’ wil slapen. Zonering lijkt dus zeker geen onhaalbare maatregel, een juiste wijze van communicatie is cruciaal. Toepassing van stand-by killers en A-label apparatuur draagt bij aan een reductie van het elektriciteitsgebruik. Maar dat is niet genoeg. Er wordt daarom van de bewoner ook een aanzienlijke aanpassing van hun gedrag gevraagd. Zoveel mogelijk gebruik van handmatige apparaten in plaats van elektrische (pannen met de hand wassen, de bezem in plaats van de stofzuiger) en alertheid bij
19
verspillingen (apparaten en licht uit indien niet nodig) zijn een vereiste om de beoogde besparing te realiseren. Het toepassen van duurzame energie in de vorm van een zonnecollector voor warm tapwaterbereiding of PV cellen voor lokale elektriciteitsopwekking blijft in dit concept achterwege. Toepassing van een warmtepomp is een vereiste om de doelstelling te halen. Dat houdt ook in het gebruik van LTV (Lage Temperatuur Verwarming) in de vorm van vloerverwarming of vergrote radiatoren. Het rendement van een warmtepomp wordt uitgedrukt in de SPF (Seasonal Performance Factor), een seizoengemiddelde verhouding van geleverde warmte en de daarvoor benodigde elektriciteit. Doorgaans is de SPF voor productie van warm tapwater lager dan die voor ruimteverwarming vanwege de hogere temperatuur van tapwater (60°C) vergeleken met ruim teverwarming (40°C). Indien er over 10 jaar warmtepompen beschikbaar komen met een SPF van 5 en 6 voor tapwater en ruimteverwarming in plaats van de huidige 3,1 en 3,7 zou dat zeer welkom zijn. Uit berekeningen met de rekentool blijkt dat de gevraagde gedragsaanpassing van bewoners op het gebied van elektriciteitsvraagbeperking dan grotendeels kan komen te vervallen.
5.2.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Grootste knelpunt in dit concept is de benodigde aanpassing van het bewonersgedrag. Een lager temperatuurregime op de slaapkamers en zolder (zonering) is nog voorstelbaar voor de meeste bewoners, maar (deels) handmatig afwassen en vegen in plaats van stofzuigen is een stuk moeilijker. Gezien de toenemende elektrificatie van allerlei (huishoudelijke) taken en de daaruit sprekende behoefte aan comfort zijn hier grote vraagtekens bij te stellen. De te verwachten verhoging van de energiekosten kan mogelijk meer bewustzijn met zich mee brengen. Een hoger energiegebruik zal in toenemende mate in de portemonnee worden gevoeld. Energie besparen is dan de goedkoopste oplossing voor lagere energielasten. Verdere mogelijkheden [4] zijn het geven van feedback op het elektriciteitsgebruik middels een energiedisplay in huis, gecombineerd met frequentere (maandelijkse of driemaandelijkse) afrekeningen van het energiegebruik. Op die manier wordt energiebesparing sneller beloond in de vorm van een lagere energierekening dan nu het geval is met een jaarlijkse afrekening. Indien in 2020 het rendement van elektriciteitscentrales is verbeterd van de aangenomen huidige 39% naar 56%, gaat de besparing van 75% naar een kleine 80%, een verbetering, die vergelijkbaar is met die in het VEH concept. Dat komt doordat zowel het huishoudelijk elektriciteitsgebruik als de inzet van de warmtepomp minder fossiele brandstoffen kosten. Het concept is in die zin dan ook, net als het VEH concept, robuust, dat wil zeggen nog steeds goed toepasbaar in 2020.
5.3
Concept koplopers
5.3.1 Overwegingen Uitgangspunt voor dit concept is het zoeken naar een optimaal concept bezien vanuit het perspectief van mensen die beschouwd kunnen worden als milieu-idealisten of als ‘cultural creatives’ (zie ook hoofdstuk 3.3). Koplopers behoren tot de hogere inkomensgroepen. Ze investeren in een duurzame woning en dat willen ze dan ook uitstralen. Ze zijn bereid hun gedrag aan te passen, maar zoeken ook naar technische oplossingen om het comfort niet te laten afnemen. Nieuwe technieken moeten zichtbaar en meetbaar zijn, zoals geïllustreerd in Figuur 5.
20 19
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Figuur 5 Zichtbare toepassing van warmtepompen in Duitse huishoudens. Verder wordt veel gebruik gemaakt van meters om te zien wat maatregelen besparen of zelfs opleveren. Deze doelgroep zal minder belang hebben bij leningen maar zijn er als eerste bij als er een subsidieregeling beschikbaar komt. Men is vooral gecharmeerd van technologische vernieuwingen en in dat opzicht heeft men een duidelijke voorkeur voor een warmtepomp. Voordeel van de warmtepomp, mits voorzien van bodemwarmtewisselaars, is dat er extra comfort wordt geboden door energiezuinige koeling in de zomer. Uit de vignetten methode kwam naar voren dat isolatie op ‘medium’ niveau de voorkeur kreeg boven isolatie op ‘advanced’ niveau. Echter, het verschil in waardering is beperkt en de geassocieerde energiebesparing met het ‘advanced’ niveau is zoveel groter, dat het voor deze groep mensen aantrekkelijk is. Samengevat bestaat het concept uit zeer goede schilisolatie (Passiefhuis niveau), een grote zonnecollector, warmtepomp en energiebewust koken. PV panelen voor opwekking van elektriciteit is wel iets waar men interesse in heeft, maar zijn niet nodig, mede door de goede afstemming tussen thermische isolatie en installaties. Uiteraard zijn er ook varianten te bedenken met toepassing van een aantal m2 aan PV-panelen. Het principe van het concept is geïllustreerd in Figuur 6.
21
Figuur 6 Illustratie van het concept ’Koplopers’, met zonneboiler en warmtepomp.
5.3.2 Maatregelen Vraagbeperking wordt in dit concept op twee manieren gerealiseerd: Enerzijds door vergaande vermindering van de ruimteverwarming wat inhoudt dat bij de renovatie dak en gevel van de woning worden verwijderd en vervangen voor geprefabriceerde hoogwaardig geïsoleerde elementen (RC 6,0 m².K/W). Anderzijds wordt gekozen voor een technologische oplossing voor het verminderen van het elektriciteitsgebruik (eliminatie van stand-by, vervanging van witgoed door witgoed met A++-label). Gebleken is dat voor vermindering van comfort door het verwijderen van strikt gezien onnodige elektrische apparaten als vaatwasser en droger, geen draagvlak bestaat bij koplopers. Aanschaf van energiezuinige producten heeft de voorkeur boven verandering van gedrag omdat dat laatste als verlies aan comfort (en status) wordt gezien. Wel is er een beperkte aanpassing van het gedrag verondersteld middels energiebewust koken (minder water bij de aardappels, stomen van groenten etc.) en alertheid bij verspillingen van elektriciteit (lampen uit in vertrekken waar niemand is). Het toepassen van duurzame energie (lokaal opgewekt) is vanuit het perspectief van de koploper mede vanwege de zichtbaarheid voor de omgeving én zichzelf erg aantrekkelijk. De zonnecollector, die nodig is voor het bereiken van de energetische ambitie zal dan ook uitgebreid en zichtbaar geëtaleerd moeten worden. Toepassing van PV is natuurlijk ook mogelijk. Dit levert een nog grotere besparing op. Bij een dak vol PV zal de woning zelfs energieneutraal zijn. Toepassing van een warmtepomp is een vereiste om de doelstelling te halen. Dat houdt ook in het gebruik van LTV (Lage Temperatuur Verwarming) in de vorm van vloerverwarming of vergrote radiatoren.
5.3.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Het koplopers concept richt zich op een beperkte groep mensen. Dat is een knelpunt voor een bredere toepassing van dit concept. Een ander knelpunt is dat dit concept bij rijtjeswoningen moeilijk kan worden toegepast indien niet de gehele rij woningen meedoet. Dit in verband met de aanpassingen aan gevel en
22 21
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
dak die nodig zijn. Gezien de grootte van de referentiewoning is het mogelijk dat de koplopers die voldoende mogelijkheden hebben tot investeren ondervertegenwoordigd zijn in dit woningsegment. 2
3
Voor de zonneboiler (met 8 m collectoroppervlak) is een opvangvat van 0.6 m voorzien. Plaatsing van een dergelijk vat met bijbehorende isolatie vraagt om nogal wat ruimte en heeft constructieve consequenties. Beschikbaarheid van compacte warmteopslag, bijvoorbeeld op basis van TCM (Thermo Chemische Materialen) zou deze knelpunten oplossen. Dit type opslag heeft als bijkomend voordeel dat de warmteverliezen veel kleiner zijn. De grootste winsten daarvan zijn met name te boeken bij nog grotere opslagvaten en bijbehorende seizoensopslag. Meer informatie hierover is te vinden in [4]. Indien in 2020 het rendement van elektriciteitscentrales is verbeterd van de aangenomen huidige 39% naar 56%, gaat de besparing, net als in het Schaduwdak concept van 75% naar een kleine 80%. Dat komt doordat zowel het huishoudelijk elektriciteitsgebruik als de inzet van de warmtepomp minder fossiele brandstoffen kosten. Het concept is in die zin dan ook, net als beide andere concepten met een warmtepomp, robuust, dat wil zeggen nog steeds goed toepasbaar in 2020.
23
5.4
Concept corporatie ambachtelijk
5.4.1 Overwegingen Corporaties hebben ambitieuze plannen om de CO2–uitstoot te verminderen (AEDES convenant). Als er grootschalig wordt gerenoveerd, moet het ook wel wat opleveren, dus de kosten moeten in de hand gehouden worden. De ‘toegang’ tot de woning is niet altijd eenvoudig: de bewoners moeten instemmen met de renovatie vanwege huurverhoging, of de corporatie kan tijdelijke leegstand accepteren om renovatie door te voeren. Gezocht wordt naar maatregelen die collectief uitgevoerd kunnen worden. In dit concept is er meer aandacht voor het ‘in de woning houden’ van de bewoner (en zijn inventaris) dan in het hierna te presenteren concept ‘corporatie prefab’. Gevolg hiervan is een meer ‘ambachtelijke’ werkwijze die echter langer duurt en arbeidsintensiever is. Paradoxaal is dat door de meer complexe installatietechniek de installateur langduriger in de woning moet zijn met bijbehorende overlast tot gevolg. Het principe van het concept is geïllustreerd in Figuur 7.
Figuur 7 Illustratie van het concept ‘Corporatie ambachtelijk’, met zonnecollector en medium niveau schilisolatie.
5.4.2 Maatregelen Vraagbeperking wordt in dit concept gerealiseerd door goede isolatie van de gebouwschil op het ‘medium’ niveau, beperking van de elektriciteitsvraag door toepassing van standby-killers en A++ label witgoed. Op de warmtevraag voor warm tapwaterbereiding wordt bespaard door toepassing van een douche wtw.
24 23
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Indien er géén A++ label apparatuur wordt gebruikt, neemt het benodigd oppervlak aan PV-panelen toe 2 van 7 naar 15 m . Hoewel die keuze vooral op economische gronden zal worden gemaakt, geeft het aan wat de consequenties zijn van een verstandige reductie van het gebruik als eerste stap. Om de beoogde energiebesparing te realiseren is duurzame energie nodig in de vorm van een 2 2 zonnecollector (3 m ), en PV panelen (7 m ). Om de overlast voor bewoners te beperken is ervoor gekozen de oude VR- of HR-ketel te vervangen door een micro warmtekracht installatie in de vorm van de nieuwste generatie HRe ketel, met een elektrisch rendement van 20%. Voordeel van een dergelijk systeem t.o.v. een warmtepomp is dat er geen warmtebron in vorm van een bodemwarmtewisselaar of luchtstroom nodig is. In feite kan een HRe ketel zonder verdere aanpassingen in de plaats van de bestaande VR- of HR-ketel worden geplaatst, wat de installatie vereenvoudigt. De HRe-ketel is warmtegedreven, wat betekent dat de ketel enkel aanspringt – en dan tevens elektriciteit produceert – als er een warmtevraag is. Bij een elektriciteitsgedreven ketel springt de ketel aan als er een elektriciteitsvraag is, maar dan wordt er veel niet zinvol te benutten warmte geproduceerd. Om die reden is een warmtegedreven ketel te prefereren. Als het elektrisch rendement van de HRe ketel zou toenemen van 20 naar een 40%, mogelijk door toepassing van een brandstofcel gebaseerd systeem, zijn er geen PV panelen meer nodig om het doel te behalen.
5.4.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Grootschalige toepassing van dit concept is alleen mogelijk bij woningen met een geschikte oriëntatie voor PV op het dak. Ook het veelvuldig in de woning moeten zijn van de aannemer en installateur zal leiden tot overlast bij de bewoner. Door extra aandacht te besteden aan de werkzaamheden in de woning, en deze optimaal in te plannen, kan overlast voor de bewoner worden geminimaliseerd. De investering in PV zal in de huidige situatie mogelijk een probleem vormen. Beschikbaarheid over 10 jaar van betaalbare PV panelen zou dit knelpunt grotendeels kunnen oplossen, mogelijk in de vorm van BIPV of Building Integrated Photo Voltaics. Door de combinatie van functies die het PV vervult, die van duurzame energieopwekker en van bescherming tegen weersinvloeden, kunnen kosten worden bespaard. Indien in 2020 het rendement van elektriciteitscentrales is verbeterd van de aangenomen huidige 39% naar 56%, vermindert de totale primaire energiebehoefte ten gevolge van het elektriciteitsgebruik, maar in gelijke mate de gerealiseerde besparingen. De primaire energie voor ruimteverwarming en warm tapwater daarentegen worden, anders dan bij toepassing van een warmtepomp niet minder. Het totale effect is dat eenzelfde oppervlak aan PV-panelen nodig is om het doel te halen. Zoals eerder opgemerkt zal de prestatie van het concept weliswaar toenemen met verbeteringen in het elektrisch rendement van de micro-wkk, maar is het concept minder gevoelig dan de eerdere concepten met een warmtepomp, voor verbeteringen in het centralerendement.
5.5
Concept corporatie prefab
5.5.1 Overwegingen Uitgangspunt voor dit concept is het zoeken naar een optimaal concept bezien vanuit het perspectief van het bouwproces. Dit zal essentieel zijn om in grote aantallen renovaties uit te kunnen voeren met de te verwachten capaciteit van de bouwbranche. Dit kan grofweg op twee wijzen: de gebouwschil radicaal aanpakken en weinig op installaties inzetten, of juist andersom door de schil zo veel mogelijk in tact te laten en de installaties te verbeteren. In dit concept is voor het eerste, een radicale verbetering van de schil, gekozen. Door de gehele schil van de woning (gevel, dak) te vervangen door geprefabriceerde
25
hoogwaardige elementen is op betrekkelijk eenvoudige wijze de woning te isoleren tot een (zeer) hoogwaardig niveau. Een ‘advanced’ isolatieniveau leent zich daarbij uitstekend voor een prefab constructiewijze, wat vooral voor grootschaliger toepassing interessant is en dus met name geschikt is voor corporaties. Verder wordt in plaats van de VR- of HR-ketel een HRe ketel toegepast, die naast warmte ook elektriciteit opwekt. Een dergelijke ketel kan zonder (grote) aanpassingen in plaats van de oude ketel worden geplaatst. Het principe van het concept is geïllustreerd in Figuur 8.
Figuur 8 Illustratie van het concept ‘Corporatie prefab’, met prefab schil en HRe-ketel.
5.5.2 Maatregelen Vraagbeperking wordt in dit concept op twee manieren gerealiseerd: Door vergaande reductie van de ruimteverwarming en door sterke aanpassing van het bewonersgedrag (zonering, elektra maatregelen en bewustwording bij het koken). De beperking van ruimteverwarming omvat het verwijderen van het dak en de voorgevel van de woning en vervanging voor door geprefabriceerde, zeer hoogwaardig geïsoleerde elementen (RC 6,0 m².K/W). Door gebruik te maken van prefabricage is het proces vergaand geoptimaliseerd. Dit vertaalt zich terug in een kortere bouwtijd en lagere kosten. 2
Ca. 4 m aan PV panelen zijn in dit concept nodig om aan de 75% reductie te voldoen. Het toepassen van PV (of van andere vormen van lokaal opgewekte duurzame energie) is vanuit het perspectief van het bouwproces lastiger en dus minder aantrekkelijk. Indien ze toch worden toegepast, dan bij voorkeur ook weer geprefabriceerd in de gebouwschil (BIPV of Building Integrated Photo Voltaics). Indien niet een HRe 2 ketel, maar een ‘gewone’ HR-ketel wordt toegepast, zijn er 9 m aan PV-panelen nodig voor het halen van de energetische doelstelling. De installatie zoals deze in de woning aanwezig is, blijft zoveel mogelijk gehandhaafd om het proces zo eenvoudig mogelijk te houden. Om die reden wordt een micro wkk (HRe ketel) ingezet.
26 25
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
De HRe-ketel is warmtegedreven, wat betekent dat de ketel enkel aanspringt – en dan tevens elektriciteit produceert – als er een warmtevraag is. Bij een elektriciteitsgedreven ketel springt de ketel aan als er een elektriciteitsvraag is, maar dan wordt er veel niet zinvol te benutten warmte geproduceerd. Om die reden is een warmtegedreven ketel te prefereren. We gaan in de berekening uit van een toekomstig elektrisch rendement van 20% (vergeleken met het huidige 10% voor de Stirling gebaseerde HRe ketel). Als het elektrisch rendement van de HRe ketel zou toenemen van 20 naar een kleine 30%, mogelijk door toepassing van een brandstofcel gebaseerd systeem, zijn er geen PV panelen nodig om het doel te halen.
5.5.3 Grootste knelpunt (uitdaging) Grootste knelpunt in dit concept is, vergelijkbaar met het concept Schaduwdak, aanpassing van bewonersgedrag. Omdat dit concept gericht is op woningbouwcorporaties en de invloed van de corporatie op het bewonersgedrag zeer beperkt is, wordt dit knelpunt nog sterker. Indien in 2020 het rendement van elektriciteitscentrales is verbeterd van de aangenomen huidige 39% naar 56%, vermindert de totale primaire energiebehoefte ten gevolge van het elektriciteitsgebruik, maar in gelijke mate de gerealiseerde besparingen. De primaire energie voor ruimteverwarming en warm tapwater daarentegen worden, anders dan bij toepassing van een warmtepomp niet minder. Het totale effect is dat eenzelfde oppervlak aan PV-panelen nodig is om het doel te halen. Zoals eerder opgemerkt zal de prestatie van het concept weliswaar toenemen met verbeteringen in het elektrisch rendement van de micro-wkk, maar is het concept minder gevoelig dan de eerdere concepten met een warmtepomp, voor verbeteringen in het centralerendement.
27
6.
Conclusies en aanbevelingen
Een reductie van 75% op het totale energiegebruik lijkt alleszins haalbaar met maatregelen in de drie categorieën: aanpak van 1. de gebouwschil, 2. installaties en (elektrische) apparatuur en 3. bewonersgedrag. Hoe hoger de inspanning in één categorie, des te lager die in de andere categorieën mag zijn om de doelstelling van 75% energiereductie te halen. Omgekeerd zal een beperkte inspanning op bijvoorbeeld de aanpak van de gebouwschil tot gevolg hebben dat er een uitgebreide installatie moet worden geplaatst en/of dat bewoners energiebewuster moeten worden en hun gedrag moeten aanpassen. Dat laatste (‘willingness to change’), zo blijkt uit onderzoek, is vooralsnog erg moeilijk. Echter, hoe minder de bewoner daartoe bereid is, des te meer de techniek het zal moeten doen en zal de bewoner daarin moeten investeren, bv. in een hoog rendement warmtepomp of PV-panelen. Ook dat vraagt verandering van bewonersgedrag in de zin van ‘willingness to pay’. Uit de nationale en internationale verkenningen blijkt geen rechtvaardiging van de verwachting dat er tussen nu en 10 jaar een nieuwe technologie wordt ontwikkeld of ontdekt, die als een ‘ei van Columbus’ de oplossing biedt voor het energievraagstuk, en waarbij de gebruiker ongestoord energie kan blijven consumeren. Eerder dan een revolutie zal er sprake zijn van een evolutie: geleidelijke en incrementele verbeteringen van bijvoorbeeld de prestatie van de warmtepomp of de kostprijs van PV panelen. Op dezelfde wijze mag worden verwacht dat gebruikersgedrag langzaam kan gaan veranderen om een bijdrage te leveren aan het oplossen van het energievraagstuk in huis. Kortom: Een combinatie van incrementele technologische verbeteringen, beleids- en gedragsveranderingen zal het moeten gaan doen. Wat de gebouwschil betreft, lijkt het – binnen de mogelijkheden van elke specifieke renovatie - een goede keus om te kiezen voor het energetisch hoogst haalbare niveau. De reden is dat de gebouwschil over het algemeen een lange periode tussen renovaties kent. Een grondige aanpak betekent dat de bewoner op de toekomst is voorbereid en jarenlang profijt zal hebben van lage stookkosten. Bovendien bestaat het gevaar dat een halve aanpak nu een grondiger aanpak in de nabije toekomst in de weg staat omdat een bewoner niet twee keer achter elkaar zal renoveren. Tenslotte is aanpak van de gebouwschil een robuuste maatregel, wat betekent dat de verwachte besparingen niet snel door ‘verkeerd’ bewonersgedrag teniet gedaan zullen worden. Het energetisch hoogst haalbare niveau zal niet in alle gevallen het niveau van de Passief Huis standaard zijn. Indien aanpak van de schil gebeurt door een complete vervanging van de gevel(s) en het dak door prefab elementen, kan dat de overlast voor de bewoners aanzienlijk verkorten. Helaas blijkt deze aanpak niet altijd mogelijk. Een ander knelpunt is dat de eigenaar bereid moet zijn te investeren in dit soort maatregelen (‘willingness to pay’). Rekening houdend met de voor- en afkeuren van beide doelgroepen: eigenaar-bewoners en woningcorporaties is een vijftal concepten opgesteld, die de ambitie van 75% besparing halen. Deze zijn het ‘VEH’ concept, het concept ‘schaduwdak’ en het concept ‘koplopers‘, vooral bedoeld voor eigenaar bewoners en het ‘concept corporatie prefab’ en het ‘concept corporatie ambachtelijk’, toegesneden op de wensen van woningcorporaties. Het is geenszins de pretentie dat met deze vijf varianten alle interessante concepten zijn beschreven. Zij geven aan wat de reikwijdte van het veld is. Andere combinaties van componenten en maatregelen uit de drie categorieën kunnen minstens zo zinvol zijn en met de ontwikkelde rekentool kunnen ook deze worden getoetst op hun energiebesparing. Verder kan met de rekentool eenvoudig worden onderzocht hoe met een volgende generatie apparaten de energetische ambitie kan worden gehaald door het invoeren van de veronderstelde prestatie van bijvoorbeeld een warmtepomp of HRe-ketel. In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven voor welke van die componenten of maatregelen verdere ontwikkelingen wenselijk is en welke die ontwikkelingen zijn.
28 27
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
6.1
Gewenste technische ontwikkelingen
Om specifiek voor renovatieprojecten de warmtevraag voor ruimteverwarming zo veel mogelijk terug te dringen is er behoefte aan maatregelen als dunne hoogwaardige isolatie, warmteterugwinning op de ventilatielucht zonder uitgebreide toe- en afvoerkanalen (vanwege ruimtebeslag) zoals het systeem dat door TNO en Alusta wordt ontwikkeld. Verder is er behoefte aan materialen voor verbetering van de luchtdichtheid zoals een kit die goed hecht op een veelvoud aan bouwmaterialen, flexibel blijft en niet veroudert en niet corrosief is. Van de beschouwde installaties of componenten komen sommige als zeer kansrijk naar voren, maar blijken andere bij integrale aanpak minder besparingen op te leveren dan gedacht. Technisch gesproken blijken vooral de warmtepomp en de HRe-ketel kansrijk door het relatief hoge rendement op primaire energie (PER of Primary Energy Ratio) vergeleken met dat van een ketel. De HRe ketel zou dan liefst een elektrisch rendement moeten hebben van 30% of hoger. Wat warmtepompen betreft, bleek bij toepassingen in de praktijk in de afgelopen jaren dat de uitvoering nogal eens tekort schoot. Slecht ontwerp, slechte dimensionering of regeling van het systeem hadden tegenvallende prestaties tot gevolg. Geluidsoverlast door onjuiste materialen of foute montage is een andere veel gehoorde klacht. Kwaliteitsborging bij de uitvoering kan deze problemen oplossen. Daarnaast is een verdere verhoging van het rendement, bijvoorbeeld een SPF voor ruimteverwarming van 6 i.p.v. de in deze studie aangehouden 3,7 wenselijk om de energievraag nog verder te kunnen terugdringen. Toepassing van PV panelen is in een aantal gevallen noodzakelijk voor het bereiken van het doel. Kostenreductie is een vereiste om deze maatregel ook economisch aantrekkelijk te maken. Door toepassing als BIPV (Building Integrated PV) kan de functie van bescherming tegen weersinvloeden worden gecombineerd met opwekking van duurzame energie. Naast kostenreductie zal dat de uitstraling van de woning verbeteren, waar bepaalde groepen bewoners zoals de ‘cultural creatives’ weer gevoelig voor zijn. De belofte van warmteopslag op basis van TCM (Thermo-Chemische Materialen) houdt een tweetal beloften in. Ten eerste de compactheid of hoge energiedichtheid, mogelijk een factor 5 tot 10 hoger dan van opslag met (warm) water. De tweede belofte is de afwezigheid van warmteverliezen. Het voordeel van de compactheid zou helpen om de toepassing van een opslagvat in kleine woningen aantrekkelijker te maken. Het voordeel van de geringe warmteverliezen blijkt van beperkt belang bij korte- en middellange termijn opslag van zonnewarmte (tot typisch een week). Met name voor grotere systemen (equivalent van 3 10 m water of meer) voor langduriger (seizoens)opslag komt dit laatste voordeel tot zijn recht. Twee maatregelen scoren goed op besparing op het elektriciteitsgebruik en lijken ook acceptabel voor bewoners omdat dezen hun gedrag er niet of bijna niet voor hoeven aan te passen. Die twee zijn: verlaging van het standby-verbruik en gebruik van energiezuinige (A++) apparatuur. De eerste maatregel kan worden gerealiseerd bijvoorbeeld door een aparte serie stopcontacten, bijvoorbeeld in de kleur groen, die al naar gelang de wensen en behoeften van bewoners spanningsloos kan worden gemaakt, bijvoorbeeld ’s nachts of bij afwezigheid van bewoners. Wat de tweede maatregel betreft, zal de bewoner moeten worden ‘verleid’ tot de aanschaf van de duurdere A++ apparatuur, wat weer raakt aan de ‘willingness to pay’. Ontwikkeling van energiezuinige apparatuur wordt nu al ten dele door de witgoed en bruingoed industrie opgepakt. Regelgeving en financiële prikkels kunnen de beschikbaarheid en toepassing verder vergroten, maar dit ligt buiten het kader van het Rigoureus project. Tenslotte is onderzoek nodig naar de integratie en afstemming van de verschillende technologieën inclusief een user-friendly gebruikersinterface om te voorkomen dat componenten elkaar gaan tegenwerken in plaats van samenwerken. De gewenste ontwikkelingen zijn in Tabel 3 samengevat.
29
Tabel 3: Componenten en gewenste ontwikkelingen voor energiezuinige concepten component
verbeterbehoefte
Verbetering gebouwschil
Hoogwaardige dunne isolatie
Warmteterugwinning ventilatie
Natuurlijke toevoer met warmteterugwinning (TNO/Alusta)
Verbetering luchtdichtheid
Materialen zoals een goed hechtende, flexibele, niet verouderende en non-corrosieve kit
warmtepomp
Verbetering rendement (SPF>6), Kwaliteitswaarborging bij de uitvoering
Micro-warmtekracht (HRe-ketel)
Verbetering elektrisch rendement ( el>30%)
PV panelen
Kostenreductie, Toepassing als building integrated PV (BIPV)
Compacte opslag van zonnewarmte
Gebruik van Thermo-Chemische Materialen (TCM)
Vermindering van standby gebruik
Aparte stopcontacten, die naar wens (bv. ’s nachts, bij afwezigheid van bewoners) spanningsloos worden gemaakt
energiezuinige (A++) apparatuur
Regelgeving, fiscale en financiële ondersteuning
Integratie en afstemming technologieën,
Componenten moeten elkaars werking versterken en niet teniet doen. Gebruikersvriendelijke gebruikersinterface.
6.2
Gewenste niet-technische ontwikkelingen
De doelgroepwoningen zijn bij uitstek de woningen die voor starters en andere lagere inkomensgroepen bereikbaar zijn. Deze hebben vaak een dermate beperkte investeringsruimte, dat zonder extra voorzieningen er weinig reële kansen zijn voor implementatie van renovatieconcepten die een dergelijk hoog ambitieniveau nastreven. Voor eigenaar-bewoners lijkt een grootschalige, wijkgerichte aanpak door gemeente en provincie, kansrijk. Een dergelijk concept voorziet niet alleen in communicatie en advisering van mogelijkheden tot energiebesparing, maar kan ook aangrijpen op andere motieven voor renovatie, zoals verbetering van binnenklimaat, woningvergroting, kostenbesparing, enz. Groot voordeel van een dergelijke strategie is dat ook gebruik gemaakt wordt van het feit dat mensen graag ervaringen van voor hen belangrijke anderen (buren, familie) horen. Een wijkgerichte benadering maakt daarom veel krachtiger gebruik van sociale druk om mee te doen aan voorgestane ontwikkelingen. Bijkomend voordeel is dan langs deze weg ook makkelijker gezocht kan worden naar financiële dragers die zijn toegesneden op de financiële draagkracht van de betreffende wijkbewoners. De benodigde investering kan ook voor woningcorporaties problematisch zijn, temeer daar zij de investeringen slechts in beperkte mate kunnen doorrekenen in de woonlasten van huurders, vaak toch al de groep met de laagste inkomens.
30 29
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
Goede communicatie met de huurders ruim vóór, tijdens en na het renovatieproces lijkt een open deur, maar vindt in de praktijk nog steeds veel te weinig plaats. Goede ervaringen zijn er wanneer er een ‘trekker’ opstaat om bewoners erbij te betrekken en erbij betrokken te houden. Liefst is dit een onafhankelijk persoon, bijvoorbeeld een gemotiveerde huurder en niet iemand met banden met de woningcorporatie omdat dat wordt gewantrouwd. Uit het onderzoek in werkpakket 2 kwamen al de relatief hoge woonquota voor zowel eigenaar-bewoners (25%) als huurders (44%) naar voren, vooral veroorzaakt door de gestegen energieprijzen in de laatste jaren. Gezien de eindige voorraden fossiel brandstoffen en het nog steeds stijgend mondiale energiegebruik leidt het geen twijfel dat energieprijzen verder zullen stijgen. Voor zowel eigenaarbewoners als woningcorporaties geldt dat een grondige aanpak van de renovatie met aandacht voor energiebesparende maatregelen jarenlang profijt voor de bewoners oplevert. Een slimme bewoner is op zijn toekomst voorbereid.
31
7. Bijdrage van het project aan de doelstellingen van het Programma (duurzame energiehuishouding, versterking van de kennispositie); De noodzaak om de aandacht voor energiebesparing in de gebouwde omgeving te verleggen van nieuwbouw naar de bestaande voorraad wordt inmiddels breed gedeeld, maar in de praktijk onvoldoende gerealiseerd. De aandacht in de bouwsector is nog steeds vooral op nieuwbouw gericht terwijl de bestaande bouw een enorm, nog grotendeels onbenut potentieel vormt voor verduurzaming van de energievoorziening, zoals nodig in het kader van internationaal klimaatbeleid. De in dit project beoogde ontwikkeling van innovatieve renovatieconcepten met een reductie in fossiel energiegebruik van 75% zijn noodzakelijk voor energieneutraliteit van de gebouwde omgeving medio deze eeuw. Daarnaast zijn ook problemen als leveringszekerheid en energieprijsontwikkeling gebaat bij verduurzaming van de gebouwde omgeving. In met name de Scandinavische en Duitsprekende landen is het Passiefhuis concept ‘state of the art’. Hierbij wordt de warmtevraag voor ruimteverwarming fors gereduceerd door toepassing van maatregelen zoals zeer goede isolatie van de gebouwschil, goede luchtdichting en warmteterugwinning op de ventilatielucht. Warmtevraag voor warm tapwater kan door toepassing van een zonnecollector worden gehalveerd. Voor een besparing van 75% op het totale energiegebruik volstaan deze maatregelen echter niet omdat ook het huishoudelijk elektriciteitsgebruik aanzienlijk moet worden gereduceerd. Hiervoor is in het project een aantal maatregelen voorgesteld, waarbij de bewoner steeds meer in beeld komt als actieve partij. Hij zal moeten veranderen, ofwel in de zin van het vertonen van energiezuiniger gedrag (‘willingness to change’) of om investeringen te doen in energiebesparende technologie (‘willingness to pay’). Een aantal manieren om dat te realiseren is in het project onderzocht. Uit de berekeningen is een aantal technologieën naar voren gekomen als zeer kansrijk voor het realiseren van het beoogde doel, zoals een hoog-rendements warmtepomp. Deze inzichten hebben vooral een strategisch karakter in de zin dat ze duidelijk maken waar een investering in technologische ontwikkelingen zinvol is en waar niet.
8.
Spin off binnen en buiten de sector
Er zijn contacten met Dura-Vermeer voor het ontwikkelen van materialen voor renovatiedoeleinden. De spin off binnen en buiten de sector is vooral de aandacht voor de positie van eigenaar-bewoners, die tot nu toe onderbelicht is gebleven. Bij de VEH (Vereniging Eigen Huis) is ook zeer nadrukkelijk belangstelling (ontstaan) voor het soort van onderzoek uit het Rigoureus project, mede vanwege de aandacht voor de eigenaar-bewoners. De VEH wil dit ook verder gaan oppakken door persoonlijke communicatie aan haar leden.
32 31
EOS-LT05001 Rigoureus openbaar eindrapport 00
9. Openbare publicaties over het project en waar deze te vinden of te verkrijgen zijn; De openbare publicaties over het project zijn in onderstaande tabel samengevat titel
datum
verkrijgbaar via
Rapportage WP 1 – Verkenning nationale en internationale ontwikkelingen
jun-09
Rigoureus.net
Rapportage WP 2 - Renovatieproces
okt-09
Rigoureus.net
Rapportage WP 3 - Beslissingsondersteuningsmodellen
okt-09
Rigoureus.net
Rapportage WP 4 – deel 1: 0-maatregelen en basisbouwstenen
okt-09
Rigoureus.net
Rapportage WP 4 – deel 2: bouwstenen
okt-09
Rigoureus.net
Rapportage WP 4 – deel 3: renovatieconcepten voor 75% energiebesparing
okt-09
Rigoureus.net
10.
Referenties
[1] RapportageRigoureus WP1: Verkenning nationale en internationale ontwikkelingen, mei 2008, beschikbaar via Rigoureus.net [2] Van Ettekoven, 2006 [3] Rigoureus Rapportage WP 4 – deel 1: 0-maatregelen en basisbouwstenen, oktober 2009, beschikbaar via Rigoureus.net [4] Rigoureus Rapportage WP 4 – deel 2: bouwstenen, oktober 2009 beschikbaar via Rigoureus.net [5] Rigoureus Rapportage WP 4 – deel 3: renovatieconcepten voor 75% energiebesparing, oktober 2009 beschikbaar via Rigoureus.net
33