Richtlijn brandpreventie bij pallets
DCMR Milieudienst Rijnmond 's-Gravelandseweg 565 Postbus 843 3100 AV Schiedam Telefoon (010) 2468 000 Fax (010) 2468 283
Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond (RHRR-brandweer)
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
1
Inhoud Samenvatting
3
1
Inleiding
4
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Relevante Wet- en regelgeving Wet milieubeheer Bouwregelgeving Brandbeveiligingsverordening Ruimtelijke ordening Andere regelgeving
5 5 6 6 6 7
3 3.1 3.2
Berekeningsmethodiek 8 Algemeen 8 De relatie tussen de warmte straling en de afmeting van de palletopslag 9
4
Richtlijn
10
5
Aanbevelingen/acties
11
Literatuur
12
Bijlage 1
13
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
2
Samenvatting In het Rijnmondgebied zijn de meeste pallethandels gevestigd op industrieterreinen, waarbij op korte afstand andere bedrijven zijn gelegen. Vooral bij brand komt bij deze opslagen veel warmte vrij, waardoor brandoverslag kan ontstaan naar derden. Bij zowel de DCMR Milieudienst Rijnmond als Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond (RHRR brandweer) is behoefte de gevolgen van een brand te beperken door middel van preventieve maatregelen. In dit document komen de verschillende wettelijke beleidskaders aan de orde om brandoverslag naar derden te voorkomen via voorschriften. Uit de in dit document beschreven beleidskaders kan worden geconcludeerd dat voor de beleidskaders Bouwregelgeving, Ruimtelijke ordening en de Brandbeveiligingsverordening op dit moment niet zijn te gebruiken, om brandoverslag naar derden te beperken. Dit geldt in vooral voor bestaande bedrijven. Voor nieuw te vestigen bedrijven ligt de zaak anders en kan misschien op grond van dit document op de verschillende beleidsvlakken een nadere invulling worden gegeven. Geconcludeerd kan worden dat op grond van de Wet milieubeheer wel eisen kunnen worden gesteld aan de opslag van pallets om het risico van brandoverslag naar derden te beperken. Voor de meeste palletbedrijven geldt de AmvB bedrijven bouw- en houtbedrijven milieubeheer. De AmvB biedt diverse mogelijkheden tot het stellen van eisen. Voor bestaande palletbedrijven mag, om brandoverslag te voorkomen, onder meer bepaald dat de warmtestraling op de grens van de inrichting niet mag groter zijn dan 15 kW/m2. Dit kan worden bereikt door de stapelhoogte te verkleinen en/of de afstand te vergroten. Dit kan betekenen dat voor sommige bedrijven de opslagmogelijkheid van pallets op betreffende locatie dermate wordt geminimaliseerd, dat de opslag van pallets economisch niet meer rendabel is. Voor nieuwe bedrijven (oprichting) geldt naast de 15 kW/m2 in aanvulling op de in de AmvB gestelde eisen dat een hoeveelheid water geleverd moet worden van twee maal 90 m3 en dat compartimentering moet plaatsvinden met een maximale oppervlakte van 2500 m2. De Wet op de ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden om in ruimtelijke ordening en planvorming rekening te houden met palletbedrijven.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
3
1
Inleiding
Mede naar aanleiding van branden in het verleden bij pallethandels, is binnen de DCMR Milieudienst Rijnmond de vraag gerezen in hoeverre binnen het kader van de Wet milieubeheer (Wm) milieugevolgen ten gevolge van brand via brandpreventieve voorzieningen kunnen worden geregeld. Daarbij is een werkgroep (Brandweer en de DCMR Milieudienst Rijnmond) gestart om brandweeradviezen binnen het kader van de Wet milieubeheer optimaal af te stemmen en een eenduidig en door beide diensten gedragen preventiebeleid voor pallethandels te formuleren. De werkgroep bestaat uit de volgende leden: - de heer A.R. Jonkers - DCMR Milieudienst Rijnmond; - mevrouw C.M.A.W. Flendrie - DCMR Milieudienst Rijnmond; - de heer L.J. Snellink - DCMR Milieudienst Rijnmond; - de heer J.F. Rings - DCMR Milieudienst Rijnmond; - mevrouw I. Rodenburg - RHRR-OBV. Allereerst zal in hoofdstuk 2 worden besproken wat het wettelijk kader voor mogelijkheden biedt om de gevolgen van brand te reguleren. Daarbij zal worden aangesloten bij bestaande berekeningsmethodieken om zoveel mogelijk een objectieve norm te bepalen die op grond van de Wet milieubeheer in de praktijk toepasbaar is. Dit zal worden vertaald in een richtlijn voor vergunningverleners en handhavers. De volgende stap is dan het informeren van de branche-organisaties en de overige overheidsinstanties die met palletbedrijven te maken hebben. In de regio Rotterdam-Rijnmond zijn ongeveer 20 bedrijven aanwezig die grote hoeveelheden pallets opslaan.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
4
2 2.1
Relevante Wet- en regelgeving Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer staat de term "gevolgen voor het milieu" centraal. Dit begrip is niet expliciet gedefinieerd. Volgens de parlementaire geschiedenis is dit begrip ruim bedoeld. In ieder geval wordt hieronder verstaan "gevaar", "schade" en "hinder" uit de voormalige Hinderwet. Op grond van de Hinderwet werden er al voorschriften in een vergunning opgenomen inzake brandpreventie en -bestrijding. Ook in diverse "oude" AMvB’s op grond van de Wet milieubeheer waren brandpreventie en -bestrijding onderwerpen die in voorschriften behorende bij de AMvB’s geregeld werden(zie bijvoorbeeld Besluit opslag goederen, bijlage 1, hoofdstuk XII). In vergunningen op grond van de Wet milieubeheer kunnen onder meer voorschriften worden opgenomen inzake brandblusmiddelen, brandbestrijdingsinstallaties en aanvullende bouwkundige eisen met betrekking tot brandveiligheid. Samengevat is brandveiligheid een onderwerp dat binnen het kader van de Wet milieubeheer kan worden geregeld. Een exacte afbakening van wat daaronder moet worden verstaan, geeft de wet niet. Uit informatie van het ministerie van VROM is het ontstaan van een brand sec geen milieuaspect dat bescherming verdient, maar wel als er ten gevolge van een brand buiten de inrichting milieueffecten optreden. Voorbeelden zijn: - de emissie van stoffen naar de lucht, - verontreinigd bluswater gaat de bodem in en - brandoverslag naar woningen/bedrijven, waarbij gezondheid en veiligheid van personen in het geding is (schade aan eigendommen valt hier niet onder). De brandoverslag naar derden (woningen en bedrijven) is het milieuaspect waar het bij palletbranden omgaat. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat de Afdeling bestuursrechtspraak vindt dat "het Bouwbesluit niet primair is gericht op de bescherming van het milieu, zodat de noodzaak tot het stellen van aanvullende voorschriften in het kader van de Wet milieubeheer daardoor niet op voorhand is uit te sluiten. Daarbij dient op grond van objectieve maatstaven te worden bezien of de door de inrichting zelf te veroorzaken nadelige gevolgen buiten de inrichting op toereikende wijze kunnen worden beperkt". Volgens de Afdeling kan een vergunningvoorschrift de intentie hebben dat overslag en doorslag van brand zoveel mogelijk moeten worden voorkomen, maar in casu was de redactie van het voorschrift niet concreet genoeg, zodat het in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Zie: ABRvS 21 juli 1997, nr. E03.95.1693, Jurisprudentie Milieurecht 1997, nr. 62. In dit project worden diverse inrichtingen die voorheen onder de vergunningplicht vielen, onder de werkingssfeer van een algemene regeling gebracht (8.40 Wet milieubeheer). Tevens is de intentie van dit project, voorschriften te vereenvoudigen, het aantal te reduceren en meer zorgplichtbepalingen te formuleren. Palletbedrijven vallen per 1 december 2000 onder het Besluit bouw en houtbedrijven. In deze AMvB zijn voorschriften ten aanzien van de (brand)veiligheid opgenomen, onder andere voorschrift 1.6.13.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
5
Dit bepaalt dat een brand binnen een inrichting geen grotere stralingsbelasting op de erfgrens mag veroorzaken dan 15 kW per m2. Tevens moet bij opslag op een open terrein de vrije ruimte tussen opslag en erfgrens ten minste 7,5 meter bedragen. Ook zijn er specifieke voorschriften ten aanzien van houtopslag opgenomen onder andere voorschrift 2.3.1, dat nog extra eisen stelt aan de bereikbaarheid met het oog op brandbestrijding (toegangsmogelijkheid en beschikbaar bluswater). Met betrekking tot de wijze en hoogte van de houtopslag en de bereikbaarheid met het oog op brandbestrijding kan een nadere eis worden gesteld, zie voorschrift 4.7.1.
2.2 Bouwregelgeving Op grond van de bouwregelgeving worden er eisen gesteld met betrekking tot de (brand)veiligheid van bouwwerken. De bouwregelgeving is opgebouwd uit het Bouwbesluit en de (Model) Bouwverordening. Op grond van het Bouwbesluit worden bouwkundige eisen gesteld. Op grond van de gemeentelijke Bouwverordening kunnen eisen ten aanzien van installaties, bereikbaarheid, bluswatervoorziening en het brandveilig gebruik worden gesteld. Voor een bouwwerk, waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zijn, is op grond van de Bouwverordening een gebruiksvergunning vereist. In deze gebruiksvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand. In artikel 7.3.2 van de gemeentelijke Bouwverordening wordt het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen geregeld. Op grond van dit artikel is het verboden in of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben waardoor voor de omgeving hinderlijke stank, rook of roet wordt verspreid of brand- of ander gevaar veroorzaakt. Dit artikel is slechts van toepassing voor zover de Wet milieubeheer niet van toepassing is. Ter onderscheid kan worden gesteld dat in het bouwkader de bouwkundige schil rondom activiteiten wordt geregeld en in het milieukader aanvullende eisen worden gesteld aan de activiteiten die plaatsvinden, zoals opslagactiviteiten. Er kan een zekere overlap optreden tussen beide kaders.
2.3 Brandbeveiligingsverordening Het brandveilig gebruik van inrichtingen wordt geregeld in de gemeentelijke Brandbeveiligingsverordening. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat het brandveilig gebruik van bouwwerken in de gemeentelijke Bouwverordening is geregeld. De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen, voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. De brandveiligheid van palletopslag kan op grond van de Wet milieubeheer worden geregeld. De brandbeveiligingsverordening is derhalve niet van toepassing.
2.4 Ruimtelijke ordening De Wet op de ruimtelijke ordening biedt de gemeente de mogelijkheid om, ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, in het bestemmingsplan voorschriften te geven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond. Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden. Indien het beperken van (brand)gevaar voor de omgeving als een dringende reden wordt gezien, is het mogelijk om in een bestemmingsplan bepalingen op te nemen ten aanzien van palletopslagen.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
6
2.5 Andere regelgeving In de NFPA 46 (46-5) van 1985 wordt gesproken over palletopslagen die een ernstig vuurprobleem veroorzaken. Er wordt in deze NFPA aanbevolen om de opslag van lege pallets op 15 meter van gebouwen te laten opslaan en de hoogte van de opslag van pallets niet meer dan 2,5 meter mag bedragen. Samenvattend Op grond van de Wet milieubeheer kan de brandoverslag naar derden worden geregeld. Hoe die brandoverslag kan worden berekend, volgt uit hoofdstuk 3. De Wet op de ruimtelijke ordening biedt de mogelijkheid om in het bestemmingsplan bepalingen ten aanzien van palletopslagen op te nemen.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
7
3
Berekeningsmethodiek
3.1 Algemeen Om via een rekenmethodiek de minimale benodigde afstand te kunnen berekenen is de warmtestraling, de intensiteit van de straling(stralingsintensiteit), die wordt ontvangen door naastliggende objecten van belang. Maar aan welke waarden moet dan worden gedacht, waarom worden bepaalde waarden gekozen en wat is de onderbouwing hiervan? In het Bouwbesluit wordt voor de berekening van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag verwezen naar de NEN 6068. In deze norm wordt een stralingsintensiteit van 15 kW/m2, aangehouden als grenswaarde voor brandoverslag. In de CPR richtlijnen wordt gesproken over "kritische stralingsintensiteiten". Als grenswaarden worden drie waarden genoemd, 1, 3 en 10 kW/m2. Waarom in de CPR-richtlijnen deze waarden worden aangehouden en wat de onderlinge verhoudingen zijn, zal blijken uit onderstaande beschrijving: - 1 kW/ m2 is de waarde waarbij na geringe blootstellingduur geen pijn wordt gevoeld. Bij langdurige blootstelling kan wel schade optreden. - 3 kW/ m2 is de waarde waaraan voor korte duur blootstelling mag plaatsvinden om te kunnen vluchten. - 10 kW/ m2 is de waarde die in de industrie als maximale stralingsintensiteit wordt gehanteerd. Materiaaloppervlakken kunnen onder invloed van warmtestraling in brand geraken. Van belang hierbij zijn de stralingsintensiteit en de expositieduur. Naarmate de expositie langer aanhoudt, zal in beginsel een steeds geringere stralingsintensiteit nodig zijn om het materiaaloppervlak te laten ontbranden. Echter beneden een bepaalde waarde van de stralingsintensiteit, zal ontbranding niet meer plaatsvinden ongeacht de duur van de expositie. Deze grenswaarde wordt ook wel de kritische stralingsintensiteit genoemd. Behalve van de aard van het beschouwde materiaal, is de kritische stralingsintensiteit afhankelijk van de omstandigheden. Met name het al dan niet aanwezig zijn van primaire warmtebronnen ter plaatse van het materiaaloppervlak, speelt bij brandoverslag een rol. Met primair wordt bedoeld aanwezigheid van vuur met of zonder vlamcontact maar ook warmtebronnen zonder de aanwezigheid van vuur. Tabel 1 : Kritische stralingsintensiteit Materiaal Hout ontbranding Hout zware verkleuring Glas springen Kunststof ontbranding Kunststof beschadiging
kW/m2
Temperatuur (°C)
15 2 4 15 2
410 100 120 410 100
De stralingsintensiteiten, zoals in tabel 1 zijn aangegeven, dienen te worden verondersteld bij langdurige blootstelling, langer dan 30 minuten. Het gaat om de tijd die duurt totdat een brand volledig is ontwikkeld. Zoals in bovenstaande tabel 1 is af te lezen, is de kritische stralingsintensiteit van hout 15 kW/ m2. Hout zal dus na + 30 minuten ontvlammen, indien het wordt aangestraald met 15 kW/ m2. Is echter de inkomende stralingsintensiteit hoger dan deze waarde, dan kan de ontvlamming al plaatsvinden binnen enkele minuten. In het "Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van Brand" wordt een eenvoudige rekenmethode gegeven voor het berekenen van de afstand tussen brandcompartimenten, waarbij brandoverslag voorkomen kan worden. De waarde van 15 kW/ m2is ook de waarde, die de NEN 6068 als grenswaarde hanteert voor de berekening van brandoverslag tussen ruimten.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
8
3.2 De relatie tussen de warmte straling en de afmeting van de palletopslag Pallets worden in grote hoeveelheden opgeslagen en veroorzaken bij brand veel warmte zodat de warmtestraling al snel boven de kritische stralingsintensiteit van 15 kW/m2 komt. In de praktijk blijkt uit proeven dat een pure koolstofbrand een stralingsintensiteit heeft van 140 kW/m2. Aangezien hout cyclische koolwaterstof ketens bevat, mag er vanuit worden gedaan dat bij palletopslagen de bronstraling van een brandende stapel pallets ongeveer 100 kW/m2 bedraagt. Door deze hoge stralingsintensiteit vindt er brandoverslag plaats naar derden, indien bebouwing op geringe afstand van de palletopslag is gelegen. Om brandoverslag naar de omgeving te voorkomen, dient er bij de rekenmethodiek te worden gerekend met een maximale warmtestraling op het ontvangende object van 15 kW/ m2. In het "Brandveiligingsconcept beheersbaarheid van Brand" wordt op een eenvoudige rekenmethode gegeven voor het berekenen van de afstand tussen brandcompartimenten, waarbij brandoverslag kan worden voorkomen. Deze vereenvoudigde rekenmethode is ontleend aan het gele Boek (CPR 14 E). Voor pallets is deze methode verlaten en wordt er gerekend met de formule voor een vlakke straler, die ook afkomstig is uit het gele boek (CPR 14 E). In de berekening wordt de hoogte en breedte van een stapel pallets gebruikt om op een bepaalde afstand de warmtestraling te kunnen berekenen. Hierbij wordt aangenomen dat de atmosferische transmissiecöefficiënt 1 is en dat de Qbron 100 kW/m2 is. Op één punt wordt afgeweken van de formule uit het gele boek. Met de formule uit de CPR 14 E wordt de warmtestraling op het grondniveau berekend. Dat is in dit geval niet logisch. In de praktijk is de warmtestraling op een hoger gelegen punt groter. Daarom is de formule aangepast en wordt de warmtestraling berekend vanuit het midden van het stralende vlak. Met behulp van een spreadsheetprogramma is het makkelijk om de stapelhoogte te bepalen van een stapel pallets te bepalen, zodanig dat op de erfgrens de warmtestraling 15 kW/m2 bedraagt. Een uitleg van het programma en de gebruikte formules zijn opgenomen in bijlage 1.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
9
4
Richtlijn
Onder normale omstandigheden geeft het opslaan van pallets weinig of geen milieubelasting. Alleen bij brand wordt het milieu in hoge mate belast door rook van verbrandingsproducten alsmede door waterschade verontreinigt bluswater. Vooral de externe veiligheid is een probleem, de omgeving loopt gevaar bij brand. Uit de lijst van bedrijven die in het Rijnmondgebied zijn gevestigd (zie bijlage 2), blijkt dat 80% van de bedrijven zal vallen onder de AMvB Bouw- en houtbedrijven milieubeheer. De overige bedrijven zullen blijven vallen onder de vergunningplicht van de Wet milieubeheer. Om binnen het Rijnmondgebied tot een eenduidige brandpreventieve aanpak te komen, zal samenwerking tussen de verschillende disciplines noodzakelijk zijn. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat bij bestaande bedrijven de Wet milieubeheer mogelijkheden biedt om brandwerende voorzieningen te eisen. In milieuvergunningen en via AMvB’s kunnen er regels worden gesteld die tot doel hebben om brandoverslag naar derden te voorkomen. Voor de brandweer is het van belang dat bij brand in een palletopslag de beheersbaarheid van de brand gegarandeerd is. De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van blusmiddelen om de brand te controleren. Vooral bij palletbranden is gebleken dat de inzetbaarheid van blusmiddelen problemen geeft vanwege de hoge warmtestraling. Om een palletbrand beheersbaar te houden, zijn voorschriften nodig die de kans op brandoverslag minimaliseren en het optreden van de brandweer mogelijk maken. Voorgesteld wordt om in het Rijnmondgebied voor de opslag van pallets uniforme basiseisen vast te stellen. Deze eisen kunnen worden opgenomen in milieuvergunningen en kunnen, voor zover nog niet afdoende geregeld in de voorschriften van de AMvB, via een nadere eis dan wel in overleg met de brandweer worden bepaald. Op basis van de AmvB Bouw- en houtbedrijven milieubeheer gelden de volgende eisen: - Om brandoverslag te voorkomen dient bij een brand in de inrichting de warmtestraling op de erfgrens niet groter te zijn dan 15 kW/m2. - Om, naast de beperking van de stralingsintensiteit tot 15 kW/m2, brandoverslag te voorkomen door middel van een brandweerinzet, dient de opslag vanaf minimaal twee tegenoverliggende zijden goed bereikbaar en toegankelijk te zijn voor de brandweer. Wanneer een derde zijde langer is dan 40 meter moet ook deze zijde bereikbaar en toegankelijk zijn voor de brandweer. - De afstand van de palletstapel tot de erfgrens moet minimaal 7,5 meter zijn. - Toevoercapaciteit aanwezig voor bluswater van ten minste 90 m3 per uur. Voor nieuwe inrichtingen en uitbreidingen van bestaande inrichtingen, worden naast de bovengenoemde eisen, de volgende eisen gesteld. - Er moet een hoeveelheid water worden geleverd van tweemaal 90 m3; - Compartimentering van de palletopslag in compartimenten met een maximale oppervlakte van 2500m 2. Er is voor een oppervlakte van 2500 m2 is gekozen, omdat de grootte van het brandoppervlak te beperkt is, waardoor de brandweer in staat is om een brand te blussen, dan wel te beheersen. De maximale diepte heeft te maken met de brandbestrijding en wordt bepaald door de worplengte van de waterstralen van de brandweer. Deze worplengte bedraagt 20 meter. Dus bij een tweezijdige benadering van opslag van pallets mag deze niet meer dan 40 meter diep zijn. In de AMvB bouw- en houtbedrijven zijn al een aantal van deze voorschriften opgenomen, onder andere een afstand tot de erfgrens van minimaal 7,5 meter en een warmtestraling op de erfgrens van 15 kW/m2. Palletbedrijven vallen onder deze AMvB. Deze richtlijn is specifiek voor palletbedrijven, maar kan ook worden toegepast op andere grote houtopslagen (afhankelijk van het soort hout en de opslagmethode).
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
10
5 -
Aanbevelingen/acties Aanvraag Wm-formulier aanpassen (vragen naar maximale hoeveelheid pallets en locatie) en meldingsformulier AmvB bouw- en houtbedrijven milieubeheer. Aanpassen Sesamvoorschriften met betrekking tot opslag van hout. Bekend maken van deze richtlijn binnen de DCMR (via Intranet). Voorlichting naar de Branche. Verspreiding binnen andere organisaties (VROM, BIZA, NIBRA, Infomil, Landelijk Netwerk Brandpreventie, afdeling Ruimtelijke Ordening van gemeenten). Verder onderzoek naar de stralingswarmte en effectrelaties bij brand, met name een nadere onderbouwing van de waarde van 100 kW/m2. Bestaande inrichting opslag grote pallets reguleren door middel van het stellen van nadere eisen. Bij nieuwe bestemmingsplannen rekening houden met de opslag van pallets.
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
11
Literatuur Onderzoeksrapportage Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van brand Ministerie van Binnenlandse Zaken Directie Brandweer en Rampenbestrijding Afdeling Preventiebeleid Den Haag, oktober 1995 CPR-14: Methode voor het berekenen van fysische effecten. Commissie Preventie Rampen door gevaarlijke stoffen SDU, Den Haag, 1e druk 1993 NFPA 13 A National Fire Protection Agency, Quincy, MA, USA;1991
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
12
Bijlage 1 Q = Qbron * T * F
(1)
Q = Warmtestraling op een bepaald punt kW/m T = Atmosferische transmissiecoëfficiënt F = Overzicht factor Qbron = Warmtestraling aan de oppervlakte van de vlam (j/m2s))
Qbron
= ε × τ × (T
4 f
−T
4 a
)
(2)
ε = Emissie factor τ = Stefan Boltzman constante Tf = Temperatuur van de vlam (K) Ta = Omgevingstemperatuur De overzichtsfactor F kan worden berekend door het vlamoppervlak te zien als een horizontaal vlamoppervlak Hierbij wordt aangenomen dat op het grondniveau θ=π/2 waarbij dan geldt:
F
= h
1 1 tan −1 − Ax r tan −1 A} 2π xr
{
(3)
voor het verticale vlak geldt op grondniveau θ=0:
Fv =
1 {hr A tan −1 A + B tan −1 B} 2π hr
Hierbij geldt dat voor: B= tb/2 (5) B Hr L Xr X
= = = = =
hr=L/b
(4)
(6)
xr=X/b
(7)
Breedte van het vlamfront Ratio tussen de vlamlengte L en de hoek van de vlam Gemiddelde vlamhoogte (m) Ratio tussen de afstand het centrum van de vlam en het bestraalde oppervlakte X Afstand tussen het centrum van de vlam en het bestraalde oppervlak.
De maximale overzichtsfactor is dan:
Fmax= (Fh +Fv2 2
)
(8)
De overzichtsfactor (F) wordt in het rekenmodel op grondniveau wordt berekend. In dit geval is het logischer deze te berekenen op de halve hoogte van het vlamfront. Door deze aanname zal de formule 5 als volgt worden aangepast: Hr=h/b/2
(9)
Richtlijn brandpreventie bij pallets - januari 2002
13