De zeloot
Reza Aslan
De zeloot Het leven van Jezus van Nazaret en de geboorte van een religie Vertaald door Fred Hendriks
Uitgeverij Balans
Oorspronkelijke titel Zealot. The Life and Times of Jesus of Nazareth Oorspronkelijke uitgever Random House, een imprint van The Random House Publishing Group, New York Copyright © 2013 Reza Aslan Copyright illustraties © 2013 Laura Hartman Maestro Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Fred Hendriks / Uitgeverij Balans, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Bas Smidt Omslagbeeld Giovanni Battista Cima da Conegliano; © bpk, Berlijn / Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden / Elke Estel / Hans-Peter Klut / Art Resource, New York Foto auteur Malin Fezehai Typografie en zetwerk CeevanWee, Amsterdam Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen isbn 978 94 600 3736 8 nur 680 www.uitgeverijbalans.nl
Voor mijn vrouw, Jessica Jackley, en de hele Jackley-clan. Hun liefde en tolerantie hebben mij meer over Jezus geleerd dan al mijn jaren van onderzoek en studie.
Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. matteüs 10:34
Inhoud
Kaart van Palestina in de eerste eeuw 11 Tempel van Jeruzalem 12 Noot van de auteur 13 Inleiding 19 Chronologie 30
deel i Proloog – Een ander soort offer 35 1 Een gat in de hoek 43 2 Koning van de Joden 51 3 U weet waar ik vandaan kom 60 4 De vierde filosofie 70 5 Waar is jullie vloot om de Romeinse zeeën te bevaren? 83 6 Het jaar een 96
deel ii Proloog – Hartstocht voor uw huis 113 7 De stem die roept in de woestijn 121 8 Volg mij 133 9 Door de vinger van God 148
10 Laat uw koninkrijk komen 161 11 Wie zegt u dat ik ben? 175 12 Geen andere koning dan de keizer 197
deel iii Proloog – Vleesgeworden God 215 13 Als Christus niet herrezen is 226 14 Ik zou geen apostel zijn? 239 15 De Rechtvaardige 256 Epiloog – Ware God uit de ware God 275 Woord van dank 279 Noten 281 Bibliografie 371 Register 383
Sidon
dde llan dse Z
ee
Syr Tyros
Pro
v
ië
Damascus
e inci Caesarea Filippi
Mi
Giskala
Gau
lanit
is
Nazaret
Tiberias
van Meer Gali lea
Kafarnaüm Sepforis
Tetrarchie van Filippus
Galilea Caesarea
van hie rarc pas Tet Anti
Samaria Gerizi mgebe rgte
Judea Jericho
Jeruzalem
Jordaan
Dekapolis
Perea
Zee
Palestina in de eerste eeuw N
Dod e
Jude
Hebron
se w ilder
nis
Qumran
W O
Idumea Nabatea
Z 0
16 kilometer
Illustratie:
32
lda
Hu
n
rte
po o
Tempel van Jeruzalem
Koninklijk (sanhedrin e Zuilengang )
Voorhof der Israëlieten
Heilige der heiligen
Burcht Antonia
Voorhof der heidenen
Voorhof der priesters Voorhof der vrouwen
berg Olijf
Noot van de auteur
Toen ik vijftien jaar was, vond ik Jezus. Ik bracht de zomer van mijn tweede schooljaar door in een evangelisch jongerenkamp in Noord-Californië. Het is een gebied met bossen en eindeloze blauwe luchten, waar je de stem van God wel móest horen, als je maar geduld had, de stilte voelde en met zachte stem werd aangespoord. Tussen de kunstmatige meren en majestueuze pijnbomen zongen mijn vrienden en ik liederen, speelden we spelletjes en wisselden we geheimen uit. We waren uitgelaten omdat we ons bevrijd voelden van de druk van thuis en van school. ’s Avonds verzamelden we ons rond het haardvuur in een zaal midden in het kamp. Dat was de plek waar ik een opmerkelijk verhaal hoorde dat mijn leven voor altijd zou veranderen. Tweeduizend jaar geleden, zo ging het verhaal, werd in een oud land dat Galilea heette de God van hemel en aarde geboren in de vorm van een hulpeloos kind. Het kind groeide op tot een schuldloze man. De man werd de Christus, de verlosser van de mensheid. Met zijn woorden en wonderen daagde hij de Joden uit, die meenden dat zij de uitverkorenen van God waren. Daarom spijkerden ze hem aan een kruis. Hoewel hij had kunnen ontkomen aan die gruwelijke dood, koos hij uit vrije wil om te sterven. Zijn dood, daar ging het allemaal om, want door zijn offer bevrijdde hij ons allen van de last van onze zonden. Maar het verhaal stopte daar niet. Drie
13
dagen later herrees hij weer, verheven en goddelijk, zodat nu iedereen die in hem gelooft en hem in zijn of haar hart ontvangt, nooit zal sterven, maar eeuwig zal leven. Voor een jongen die was opgegroeid in een bonte familie van halfhartige moslims en geestdriftige atheïsten was dit waarachtig het grootste verhaal dat ooit was verteld. Nooit eerder had ik zo sterk de aantrekkingskracht van God gevoeld. In mijn geboorteland Iran was ik moslim geweest zoals ik een Pers was. Mijn religie en mijn etniciteit waren onderling met elkaar verbonden. Net als de meeste mensen die in een religieuze traditie geboren zijn, was mijn geloof me net zo vertrouwd als mijn huid, en net zo gemakkelijk te veronachtzamen. Nadat mijn familie door de Iraanse revolutie gedwongen was het land te ontvluchten, was religie in het algemeen en de islam in het bijzonder taboe bij ons thuis. De islam stond voor alles wat we hadden verloren aan de moellahs die nu over Iran heersten. Mijn moeder bad nog wel, als niemand het zag, en je kon in een kast of een la nog wel ergens een verdwaalde koran vinden. Maar voor het grootste deel was elk spoor van God uit ons leven gewist. Ik had daar geen problemen mee. Per slot van rekening waren moslims in de jaren tachtig in de Verenigde Staten als marsmannetjes. Mijn geloof was een blauwe plek, het duidelijkste symbool van mijn anders-zijn. Het moest worden verstopt. Jezus daarentegen wás de Verenigde Staten. Hij was de centrale figuur in het Amerikaanse nationale drama. Ik zou me pas echt een Amerikaan kunnen voelen als ik hem in mijn hart ontving. Dat wil niet zeggen dat ik me uit praktische overwegingen heb bekeerd. Ik brandde juist van absolute devotie voor mijn pasgevonden geloof. Ik maakte kennis met een Jezus die niet zozeer ‘Heer en Verlosser’ was, als wel een goede vriend, iemand met wie ik een diepe en persoonlijke relatie kon hebben. Ik was een tiener die probeerde wijs te
14
worden uit een onzekere wereld waarvan ik me nog maar net bewust was geworden. Dit was dan ook een uitnodiging die ik niet kon afslaan. Meteen toen ik terugkeerde uit het kamp, begon ik het goede nieuws over Jezus Christus enthousiast te delen met mijn vrienden en familie, met mijn buren en klasgenoten, met mensen die ik net had ontmoet en met vreemden op straat: sommigen luisterden er graag naar en anderen moesten er niets van hebben. Maar tijdens mijn queeste om de zielen van de wereld te redden gebeurde er iets onverwachts. Hoe meer ik de Bijbel las om mezelf te wapenen tegen de twijfels van ongelovigen, hoe meer verschillen ik ontdekte tussen de Jezus van de evangelies en de Jezus van de geschiedenis – tussen Jezus de Christus en Jezus van Nazaret. Op de universiteit, waar ik godsdienstgeschiedenis ging studeren, ontwikkelde die aanvankelijke verwarring zich tot regelrechte innerlijke twijfels. Het fundament van het evangelische christendom, zo was me geleerd, is het onvoorwaardelijke geloof dat elk woord van de Bijbel door God geïnspireerd en waar is, letterlijk en onfeilbaar. Het plotse besef dat dit geloof overduidelijk en onweerlegbaar onjuist is – zoals ook te verwachten valt bij een document dat in de loop van duizenden jaren door honderden mensen geschreven is – liet me verward achter, losgeslagen van mijn spirituele ankers. Net als veel mensen in mijn situatie nam ik woedend afstand van mijn geloof, alsof het een dure vervalsing was die ik me had laten aansmeren. Ik begon me opnieuw te bezinnen op het geloof en de cultuur van mijn voorvaderen. Daarin vond ik als volwassene een diepere, intiemere vertrouwdheid dan ik als kind ooit had gehad. Een soort vertrouwdheid die je voelt als je na vele jaren weer in contact komt met een oude vriend. Intussen zette ik mijn academische studie van de godsdienstgeschiedenis voort, waarbij ik opnieuw in de Bijbel be-
15
gon te spitten. Nu echter niet als een onvoorwaardelijke gelovige, maar als een nieuwsgierige wetenschapper. Doordat ik niet langer gebonden was aan de aanname dat de verhalen die ik las letterlijk waar waren, werd ik me bewust van een betekenisvollere waarheid in de tekst, een waarheid die doelbewust losstond van de vereisten van de geschiedschrijving. Het was ironisch: hoe meer ik leerde over het leven van de historische Jezus, over de turbulente wereld waarin hij leefde en de wreedheid van de Romeinse overheersers die hij tartte, hoe meer ik me tot hem aangetrokken voelde. Die eenvoudige Joodse man en revolutionair die de heerschappij van het machtigste rijk in de geschiedenis had uitgedaagd en de strijd had verloren, vond ik vele malen werkelijker dan de afstandelijke, onaardse man met wie ik in de kerk had kennisgemaakt. Vandaag de dag kan ik met een gerust hart zeggen dat twee decennia van grondig academisch onderzoek naar de oorsprong van het christendom me tot een oprechter toegewijde leerling van Jezus van Nazaret hebben gemaakt dan ik ooit van Jezus Christus was. Met dit boek hoop ik het goede nieuws over de historische Jezus met hetzelfde elan te verkondigen als ik ooit het verhaal van de Christus heb proberen te verspreiden. Voordat we aan ons onderzoek beginnen, wil ik een paar zaken onder de aandacht brengen. Tegenover elk goed geattesteerd, grondig onderzocht en uiterst gezaghebbend argument dat over de historische Jezus naar voren wordt gebracht, hebben anderen een even goed geattesteerd, even grondig onderzocht en even gezaghebbend tegenargument aangevoerd. Ik wil mijn lezers echter niet vermoeien met het eeuwenlange debat over het leven en de missie van Jezus van Nazaret. Ik heb mijn verhaal gebouwd op wat volgens mij het meest accurate en redelijke argument is en ik heb dat gebaseerd op twintig jaar van wetenschappelijk onderzoek naar het Nieuwe Testament en de vroegste geschiedenis van het christendom. Wie
16
in het debat geïnteresseerd is, verwijs ik graag naar het uitvoerige notenapparaat achter in het boek. Daar heb ik de details van mijn onderzoek uiteengezet en heb ik waar mogelijk de argumenten van degenen die mijn opvattingen niet delen gepresenteerd. Voor de Engelse editie geldt dat alle Griekse teksten uit het Nieuwe Testament door mijzelf zijn vertaald (met wat hulp van mijn vrienden Liddell en Scott). In de enkele gevallen waarin ik niet rechtstreeks een passage uit het Nieuwe Testament heb vertaald, vertrouw ik op de vertaling van de New Revised Standard Version of the Bible. Alle Hebreeuwse en Aramese vertalingen zijn van de hand van dr. Ian C. Werrett, hoofddocent godsdienststudies aan de St. Martin’s University.* In de tekst worden alle verwijzingen naar het materiaal uit de Q-bron (het materiaal dat uniek is voor de evangelies van Matteüs en Lucas) als volgt aangegeven: (Matteüs | Lucas), waarbij de volgorde van de boeken aangeeft uit welk evangelie ik rechtstreeks citeer. Mijn schets van het verhaal van Jezus is primair gebaseerd op het evangelie van Marcus en op het Q-materiaal, aangezien dit de vroegste en daarmee betrouwbaarste bronnen over het leven van de Nazarener zijn. In het algemeen besteed ik weinig aandacht aan de zogeheten gnostische evangelies. Hoewel deze teksten ongelofelijk belangrijk zijn voor ons inzicht in het brede scala aan vroegchristelijke opvattingen over de persoon en de leer van Jezus, werpen ze
* Noot van de vertaler: Voor de Nederlandse editie zijn de vertalingen van Bijbelse teksten in principe uit De Nieuwe Bijbelvertaling (nbv) genomen. In sommige gevallen is gekozen voor een andere vertaling omdat die het betoog van de auteur beter ondersteunt; dit wordt aangegeven in een noot. Hier en daar zijn de interpunctie en het hoofdlettergebruik aangepast om de citaten beter in de lopende tekst in te voegen. Alle andere teksten zijn uit het Engels vertaald.
17
weinig licht op de historische Jezus zelf. De geleerden zijn het er vrijwel unaniem over eens dat, misschien met uitzondering van het evangelie van Lucas (die waarschijnlijk ook De handelingen van de apostelen heeft geschreven), de evangelies niet zijn geschreven door de mensen naar wie ze zijn vernoemd. Maar voor het gemak en omwille van de duidelijkheid zal ik naar de evangelisten verwijzen met de namen die wij nu kennen en herkennen. Ten slotte gebruik ik in dit boek de aanduidingen gt (Gangbare Tijdrekening) in plaats van ‘na Christus’, en vgt (Voor de Gangbare Tijdrekening) in plaats van ‘voor Christus’. Naar het Oude Testament verwijs ik met de correctere term ‘Hebreeuwse Bijbel’ of ‘Hebreeuwse Schriften’.
18
Inleiding
Het is een wonder dat we überhaupt iets weten over de man die Jezus van Nazaret wordt genoemd. Rondtrekkende predikers die met een bende haveloze volgelingen van dorp naar dorp zwierven om het einde van de wereld te verkondigen, waren een gewone verschijning in de tijd van Jezus. Zelfs zo gewoon dat ze onder de Romeinse elite tot een karikatuur geworden waren. In een kluchtige passage over precies zo’n figuur beschrijft de Griekse filosoof Celsus een Joodse heilige man die over het platteland van Galilea doolt en tegen niemand in het bijzonder roept: ‘Ik ben God, of de dienaar van God, of een goddelijke geest. Maar ik kom eraan, want de wereld wankelt al op de rand van de vernietiging. En jullie zullen me spoedig zien komen met de kracht van de hemel.’ De eerste eeuw was een tijdperk van apocalyptische verwachtingen onder de Joden in Palestina, zoals de Romeinen het grote stuk land noemden dat het moderne Israël/Palestina plus grote delen van Jordanië, Syrië en Libanon omvatte. Talloze profeten, predikers en messiassen trokken door het Heilige Land om Gods aanstaande oordeel aan te kondigen. Veel van deze zogeheten valse messiassen kennen we bij naam. Enkelen van hen worden zelfs in het Nieuwe Testament genoemd. De profeet Teudas had volgens het boek De handelingen van de apostelen (verder kortweg Handelingen genoemd) vierhonderd leerlingen, voordat Rome hem arresteer-
19
de en onthoofdde. Een mysterieuze, charismatische figuur die alleen bekend is als ‘de Egyptenaar’ bracht in de woestijn een leger volgelingen op de been, dat vrijwel volledig door Romeinse troepen werd weggevaagd. In 4 vgt, het jaar waarin volgens de meeste geleerden Jezus van Nazaret geboren is, plaatste een arme herder, Atronges genaamd, een diadeem op zijn hoofd en kroonde zichzelf tot ‘koning der Joden’; hij en zijn volgelingen werden meedogenloos afgeslacht door een legioen soldaten. Een andere messiaanse pretendent, simpelweg ‘de Samaritaan’ geheten, werd door Pontius Pilatus gekruisigd, ook al had hij geen leger op de been gebracht en had hij Rome op geen enkele manier uitgedaagd. Pilatus’ gedrag duidde erop dat de autoriteiten de apocalyptische koorts in de lucht hadden opgesnoven en uiterst gevoelig waren geworden voor alles wat naar opstand riekte. Daarnaast waren er figuren als Hezekia de roverhoofdman, Simon van Perea, Judas de Galileeër, zijn kleinzoon Menahem, Simon zoon van Giora en Simon zoon van Kochba. Zij hadden allemaal messiaanse ambities uitgesproken en waren daarom allemaal door Rome geëxecuteerd. We kunnen deze lijst uitbreiden met enkele groeperingen, zoals de essenen, een sekte waarvan sommige leden in afzondering op het droge plateau Qumran op de noordwestoever van de Dode Zee leefden, of de zogenoemde zeloten, een Joodse revolutionaire partij uit de eerste eeuw die heeft geholpen een bloedige oorlog tegen Rome te beginnen, of de geduchte moordenaars die de Romeinen de sicarii noemden, de dolkmannen. Zo rijst het beeld dat het Palestina van de eerste eeuw ziedde van messiaanse hartstocht. Het is moeilijk Jezus van Nazaret precies in een van de bekende religieus-politieke bewegingen van zijn tijd te plaatsen. Hij was een man van enorme tegenstrijdigheden. De ene dag predikte hij een boodschap van raciale uitsluiting (‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël’; Matteüs 15:24) en de andere dag pleitte hij voor een lief-
20
dadig universalisme (‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen’; Matteüs 28:19); soms riep hij op tot onvoorwaardelijke vrede (‘Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden’; Matteüs 5:9), maar soms pleitte hij voor geweld en conflict (‘Wie er geen heeft moet zijn mantel verkopen en zich een zwaard aanschaffen’; Lucas 22:36). De reden waarom de historische Jezus zo ongrijpbaar is, is dat er buiten het Nieuwe Testament vrijwel geen spoor te vinden is van de man die de loop van de geschiedenis van de mensheid zo ingrijpend zou veranderen. De vroegste en betrouwbaarste niet-Bijbelse verwijzing naar Jezus stamt van de Joodse historicus Flavius Josefus (gest. 100 gt). In een korte, zijdelingse passage in zijn Oude geschiedenis van de Joden schrijft Josefus over een wrede Joodse hogepriester, Annas, die na de dood van de Romeinse gouverneur Festus wederrechtelijk een zekere ‘Jakobus, de broer van de Jezus die ze messias noemen’ had veroordeeld tot dood door steniging wegens het overtreden van de wet. De passage vertelt verder wat er met Annas is gebeurd nadat een nieuwe gouverneur, Albinus, ten slotte in Jeruzalem was gearriveerd. Hoewel deze toespeling vluchtig en geringschattend is (de zinsnede ‘die ze messias noemen’ is zonder meer spottend bedoeld), heeft ze niettemin enorme betekenis voor iedereen die op zoek is naar tekenen van de historische Jezus. In een samenleving zonder achternamen vereiste een gewone naam als Jakobus een nadere aanduiding, zoals een geboorteplaats of de naam van de vader. Alleen zo kon hij worden onderscheiden van alle andere Jakobussen die door Palestina zwierven (vandaar Jezus van Nazaret). In dit geval bestond die aanduiding uit een verwijzing naar zijn broer, van wie Josefus aanneemt dat die bekend is bij zijn publiek. De passage bewijst niet alleen dat ‘de Jezus die ze messias noemen’ vermoedelijk echt bestaan heeft, maar ook dat hij in 94 gt, toen de
21
Oude geschiedenis van de Joden geschreven werd, alom werd erkend als de stichter van een nieuwe en blijvende beweging. Het is die beweging, niet de grondlegger ervan, die de aandacht trekt van geschiedschrijvers als Tacitus (gest. 118 gt) en Plinius de Jongere (gest. 113 gt). Allebei noemen ze Jezus van Nazaret wel, maar ze vertellen weinig over hem, behalve over zijn arrestatie en executie; deze mededeling is historisch gezien weliswaar van belang, zoals we nog zullen zien, maar ze werpt nauwelijks licht op de details van Jezus’ leven. We zijn daarom aangewezen op de weinige informatie die we uit het Nieuwe Testament kunnen putten. De eerste geschreven getuigenis die we over Jezus van Nazaret hebben, komt uit de brieven van Paulus, een vroege volgeling van Jezus, die rond 66 gt gestorven is. (De eerste brief van Paulus, 1 Tessalonicenzen, kan worden gedateerd tussen 48 en 50 gt, zo’n twintig jaar na de dood van Jezus.) Het probleem met Paulus is echter dat hij uitzonderlijk weinig belangstelling toont voor de historische Jezus. In zijn brieven vermeldt hij slechts drie scènes uit het leven van Jezus: het Laatste Avondmaal (1 Korintiërs 11:23-26), de kruisiging (1 Korintiërs 2:2) en de herrijzenis, die voor Paulus essentieel was, want ‘als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos’ (1 Korintiërs 15:14). Paulus mag een uitstekende bron zijn voor wie geïnteresseerd is in het ontstaan van het christendom, maar voor onderzoekers naar de historische Jezus is hij van weinig nut. Daarmee blijven de evangelies als enige bron over, maar die hebben weer hun eigen specifieke problemen. Zo is, met de mogelijke uitzondering van het evangelie van Lucas, geen van de evangelies die we hebben, geschreven door de persoon naar wie ze zijn genoemd. Dat geldt trouwens voor de meeste boeken in het Nieuwe Testament. Zulke zogeheten ‘pseudepigrafische’ werken, werken die zijn toegeschreven aan, maar niet geschreven door een specifieke schrijver, waren gemeen-
22
goed in de oude wereld en mogen daarom beslist niet als vervalsingen worden aangemerkt. Een boek naar een persoon noemen was een standaardmanier om de opvattingen van die persoon uit te dragen of zijn of haar filosofie weer te geven. Maar los daarvan zijn de evangelies geen historische beschrijving van Jezus’ leven, en zo zijn ze ook nooit bedoeld. Dit zijn geen ooggetuigenverslagen van Jezus’ woorden en daden, opgetekend door mensen die hem hebben gekend. Het zijn geloofsgetuigenissen, die vele jaren nadat de beschreven gebeurtenissen zich hebben afgespeeld door geloofsgemeenschappen zijn samengesteld en opgeschreven. Simpel gezegd: de evangelies vertellen ons over Jezus de Christus, en niet over Jezus de mens. De breedst geaccepteerde theorie over het ontstaan van de evangelies is de ‘tweebronnentheorie’, die stelt dat het verslag van Marcus rond 70 gt is opgeschreven, zo’n veertig jaar na Jezus’ dood. Marcus beschikte over een verzameling mondelinge, en misschien enkele schriftelijke overleveringen, die jarenlang onder Jezus’ vroegste volgelingen waren doorverteld. Door deze wirwar aan tradities in een chronologisch verhaal te gieten creëerde Marcus een heel nieuw literair genre: het evangelie, wat Grieks is voor ‘goed nieuws’. Maar het evangelie van Marcus is kort en voor veel christenen wat onbevredigend. Het bevat bijvoorbeeld geen verhalen over Jezus’ jeugd. Jezus komt op een dag gewoon aan bij de oever van de Jordaan om zich door Johannes de Doper te laten dopen. Evenmin vermeldt het verschijningen na de herrijzenis. Jezus wordt gekruisigd, en zijn lichaam wordt in een graf gelegd. Een paar dagen later is zijn graf leeg. Zelfs de vroegste christenen vonden Marcus’ stroeve verslag van Jezus’ leven en optreden te karig. Het was aan Marcus’ opvolgers, Matteüs en Lucas, om de oorspronkelijke tekst te verbeteren. Een twintigtal jaren na Marcus, tussen 90 en 100 gt, schreven de auteurs van Matteüs en Lucas onafhankelijk van
23
elkaar en met het manuscript van Marcus als sjabloon een nieuw evangelie. Om hun christelijke lezers te bevredigen werkten ze het evangelieverhaal verder uit door hun eigen unieke tradities eraan toe te voegen, waaronder twee verschillende en elkaar tegensprekende jeugdverhalen en een reeks uitgebreide herrijzenisverhalen. Matteüs en Lucas baseerden zich ook op een vermoedelijk vroege en behoorlijk goed verspreide verzameling uitspraken van Jezus, die geleerden Q hebben genoemd (van het Duitse Woord Quelle, ‘bron’). Hoewel we geen kopieën van dit document bezitten, kunnen we de inhoud ervan afleiden door de verzen die Matteüs en Lucas allebei wel hebben maar die niet in Marcus voorkomen bij elkaar te zetten. Deze drie evangelies – Marcus, Matteüs en Lucas – zijn gezamenlijk bekend geworden onder de naam ‘synoptische evangelies’ (Grieks voor ‘samen gezien’), omdat ze min of meer een gemeenschappelijke beschrijving en chronologie van het leven en de prediking van Jezus bieden. Als groep tonen deze evangelies enorme verschillen met het vierde evangelie, dat van Johannes, dat waarschijnlijk vlak na de eeuwwisseling is geschreven, tussen 100 en 120 gt. Dit zijn de vier canonieke, door de kerk goedgekeurde evangelies. Maar het zijn niet de enige evangelies. We beschikken nu over een hele bibliotheek van niet-canonieke geschriften, die voor het grootste deel in de tweede en derde eeuw zijn geschreven. Deze geschriften bieden een compleet ander perspectief op het leven van Jezus van Nazaret. Enkele voorbeelden zijn het evangelie van Thomas, het evangelie van Filippus, het geheime boek van Johannes, het evangelie van Maria Magdalena en nog een hele reeks andere zogeheten gnostische geschriften, die in 1945 zijn ontdekt in OpperEgypte, vlak bij de stad Nag Hammadi. Hoewel ze niet zijn opgenomen in wat uiteindelijk het Nieuwe Testament zou worden, zijn deze boeken van groot belang. Ze getuigen van
24