Resolutie Ontwikkelingshulp vs. liberalisering wereldwijde handelsmarkt Voorjaarscongres JOVD 2012 te Dalfsen Indiener: JOVD Groningen
Voorwoord In deze resolutie worden twee zaken tegenover elkaar gezet. Allereerst wordt het ontwikkelingssamenwerkingbeleid van de afgelopen decennia tegen het licht gehouden. Vervolgens wordt gekeken naar het buitenlands beleid waarbij er handelsbelemmeringen zijn aangebracht voor landen waar wij ontwikkelingshulp aan overmaken. Hierna wordt de link gelegd tussen het terugbrengen van ontwikkelingshulp, het verder afbouwen van handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden en kansen voor ontwikkelingslanden. Tenslotte zullen er enkele stellingen worden voorgelegd. De stellingen zijn zo geformuleerd dat ze in lijn zijn met het in 2010 vastgestelde Politiek Kernpunten Programma (2010-‐2014).
Inhoudsopgave 1. Inleidende tekst ontwikkelingshulp 2. Inleidende tekst over liberale markten en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 3. Koppeling tussen ontwikkelingshulp en liberale markten 4. Stellingen
1. Visie op de hedendaagse ontwikkelingshulp Vanaf midden jaren vijftig, de tijd waarin de meeste kolonies werden gedekoloniseerd, heeft er een enorm experiment met betrekking tot ontwikkelingshulp plaatsgevonden. De vergelijking tussen landen die in deze jaren veel ontwikkelingshulp ontvangen en landen die (vrijwel) geen ontwikkelingshulp hebben ontvangen kan nu worden gemaakt. Er is veel onderzoek gedaan naar de redenen van deze verschillen in ontwikkeling en de causaliteit tussen ontwikkeling en het wel of niet ontvangen van ontwikkelingshulp. De laatste jaren worden steeds meer vraagtekens gezet bij de vraag of ontwikkelingshulp nut heeft. Dambisa Moyo toont in haar boek ‘DEAD AID’ duidelijk aan dat ontwikkelingshulp in Afrika niet geholpen heeft. Mevrouw Moyo schrijft alleen over ontwikkelingshulp tussen landen, niet over noodhulp of particuliere hulp. Deze resolutie beperkt het begrip ontwikkelingshulp dan ook tot de hierboven genoemde definitie van Moyo. Volgens het ministerie van Financiën investeert de Rijksoverheid ruim € 4,6 miljard (ongeveer €270,-‐ per Nederlander) in ontwikkelingssamenwerking. Dit geld gaat rechtstreeks naar arme landen, naar multilaterale organisaties als de Verenigde Naties en de Wereldbank en naar bedrijven en maatschappelijke organisaties. Er wordt ongeveer 30% van het totale budget via de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de overheid van een ontwikkelingsland geschonken. Verder gaat 24% van het totale budget middels multilaterale instellingen zoals de EU, de Wereldbank en de VN richting regeringen in ontwikkelingslanden. Tevens wordt 13% van het budget gebruikt om schulden van 1 ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Uit het onderzoek van Moyo komen we tot de volgende redenen waardoor ontwikkelingshulp Afrika de afgelopen jaren niet heeft geholpen en Afrikaanse landen eigenlijk alleen maar verder in de spreekwoordelijke put heeft doen vallen. Door het overmaken van geld aan allerlei organisaties en overheden is er een enorm netwerk van corruptie ontstaan binnen overheden. Daarnaast is er een grote bureaucratie ontstaan binnen overheden waar erg veel geld is blijven hangen. Doordat regeringen in landen die afhankelijk zijn van ontwikkelingshulp voor hun geld niet afhankelijk zijn van belastingbetalers maar van westerse landen, hoeft er ook geen rekening te worden gehouden met de bevolking van het land. Vaak gebeurt dit op een manier dat er eerst geld wordt geleend aan een land en dat dit vervolgens wordt kwijtgescholden. Moyo komt tot de conclusie dat hier vaak tot wel 85% van het budget blijft hangen. De aan Oxford University afgestudeerde Zambiaanse baseert zich in haar werk op cijfers van de Wereldbank, de organisatie waar zij jarenlang gewerkt heeft als 2 consultant voor Afrika. De belangrijkste conclusie van Moyo is dat veel ontwikkelingshulp zorgt voor zeer negatieve ingrepen op kleine lokale economische markten. Hier vertelt Moyo het verhaal van een kleine ondernemer met ongeveer vijftien werknemers in dienst welke mosquito netten produceerde voor de lokale markt. Het bedrijfje liep goed en er waren dan ook veel gezinnen in de buurt die zich een mosquito net konden veroorloven. Na een tijdje kwam een grote hulporganisatie in de hele omgeving mosquito netten uitdelen. Gevolg van deze op het eerste gezicht ‘goede daad’ is dat iedereen zich een mosquito net kan veroorloven. Een negatief gevolg hiervan is dat er vanaf dat moment geen markt meer is voor de kleine onderneming. Hierdoor gaat het bedrijf failliet, worden werknemers ontslagen en vervallen de gezinnen van de werknemers weer in armoede. Daarnaast gaat de kennis over en productiekracht voor de netten verloren, waardoor na enkele jaren een groot tekort aan mosquito netten ontstaat. Deze anekdote is een illustratie geworden voor de goede bedoeling van zogenaamde
1 ministerie van Financiën 2011, ontwikkelingssamenwerking -‐> financiering ontwikkelingssamenwerking 2011, bereikbaar via http://www.rijksoverheid.nl, datum inzage 13-‐03-‐2012 2 Moyo, D., DEAD AID (2009), Why Aid is Not Working and How There is Another Way For Africa, London: Penguin Books. P. 29 t/m 47
structurele ontwikkelingshulp. Het brengen van hengels om vissen te vangen helpt dus niet als daar vervolgens de hengelindustrie de figuurlijke keel doorsnijden. Vele onderzoeken bevestigen de conclusies van Moyo. Zoals te lezen is in de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) evaluaties, is er de afgelopen jaren veel gebeurd op het gebied van scholing en gezondheidszorg in Afrika. In dit onderzoek wordt echter wederom gewaarschuwd voor de economische afhankelijkheid van ontwikkelingslanden in Afrika. Citerend uit het onderzoek: ‘Er was vrijwel geen aandacht voor de inkomensdimensie van armoede, met name voor de betekenis van de agrarische sector waarvan juist het overgrote deel van de Afrikaanse 3 bevolking afhankelijk is’. 2. Visie op de vrije Europese markt in combinatie met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) Aan de andere kant willen wij in deze resolutie de aandacht vestigen op mogelijkheden van landen buiten de Europese Unie, in het bijzonder Afrikaanse landen, om hun landbouwproducten te verkopen op de Europese markt. We kijken, om het enigszins beperkt te houden, alleen naar de relatie EU vs. Afrika en niet naar andere landen zoals de Verenigde Staten van Amerika, welke een grote speler is op de wereldvoedselmarkt. De GLB-‐begroting beslaat jaarlijks ongeveer € 45 miljard, zo’n 40% van het gehele EU-‐budget. Op het moment dat in 1957 de doelstellingen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) werden geformuleerd, lag de voedselschaarste van tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen. Het was toen vooral zaak om de productiviteit snel en duurzaam te verhogen, om de voedselvoorziening veilig te stellen en sociale onrust te voorkomen. Boeren moesten kunnen rekenen op een redelijke levensstandaard en consumenten op voldoende voedselproductie. Voor een aantal landbouwproducten werden daarom zogenaamde marktordeningen ingesteld. Dat zijn stelsels van gegarandeerde prijzen en invoerheffingen; later kwamen daar ook exportsubsidies bij. Dit beleid is succesvol geweest maar kende beslist ook schaduwzijden. Hierbij moet gedacht worden aan de boterbergen en wijn-‐ en melkplassen, welke geloosd zijn in Afrika. De afgelopen jaren zijn de minimumprijzen voor dergelijke producten verder naar de marktprijs gebracht, maar er kan nog niet gesproken worden van marktconforme prijzen. Producenten van landbouwproducten krijgen nog steeds voor veel producten gegarandeerde minimumprijzen. Op 12 oktober 2011 heeft de Europese Commissie haar wetgevingsvoorstel voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de periode 2014-‐2020 gepresenteerd. Het voorstel is om de twee pijlers uit het huidige GLB te handhaven. De eerste pijler omvat het Europese landbouwgarantiefonds voor de directe steunbetalingen aan agrariërs en marktmaatregelen. De tweede pijler omvat het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en is gericht op plattelandsontwikkeling en natuurbehoud. Een belangrijk verschil tussen beide pijlers is dat voor de subsidies in de eerste pijler alleen Europese middelen worden ingezet, terwijl voor de inzet van Europese middelen uit de tweede pijler altijd Nationale cofinanciering noodzakelijk is. De tweede pijler van het GLB wordt dus vooral gebruikt voor natuurbehoud en plattelandsontwikkeling. Dit wordt in samenspraak gedaan met de lidstaten. Dit zou in principe ook prima kunnen worden gedaan door de lidstaten zelf. Momenteel wordt er dus door de lidstaten geld gepompt naar een fonds, welke het geld weer verdeelt onder de lidstaten die dit dan volgens 4 Europese richtlijnen mogen besteden.
3 Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie, Het Nederlandse Afrikabeleid 1998-‐2006 Evaluatie van de bilaterale samenwerking , februari 2008, ISBN nr. 978-‐90-‐5328-‐359-‐2, Bestelcode BZDR6626/N, Den Haag, P 514. 4 Regiebureau POP, Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2013, bereikbaar via
, datum inzage: 13-‐03-‐2012.
De eerste pijler heeft ook in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de periode 2014-‐2020 primair de taak om agrarische bedrijven financieel te ondersteunen. Gevolg van dit beleid is dat ondernemers financieel worden ondersteund en worden bevooroordeeld ten opzichte van boeren in Afrika. In deze pijler wordt in de periode tot 2020 jaarlijks een kleine € 40 miljard rondgepompt. De laatste jaren zijn er zeker goede stappen gezet op het gebied van vrijhandel. Zo is in het Everything but Arms Program, de vrije toetreding voor producten uit de 48 armste landen van de wereld geregeld. Dit biedt deze landen de kans om hun producten zonder importheffingen binnen de EU aan te bieden. Doordat er echter nog steeds middels voornamelijk de eerste pijler van het GLB veel steun wordt verleend aan boerenbedrijven, is er vrijwel geen effect voor boeren uit Afrika omdat ze nog steeds moeten concurreren met boerenbedrijven uit Europa die een grote mate van steun ontvangen vanuit de Europese landbouwfondsen. Er kan gesteld worden dat dit eigenlijk een bewuste keus is 5 van bepaalde belangengroepen binnen de EU.
3. Koppeling tussen ontwikkelingshulp en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Al in 1776 toonde Adam Smith in zijn meesterwerk ‘The Wealth of Nations’ aan dat kunstmatige marktbelemmeringen als slavernij, invoerverboden en importheffingen een negatief effect hebben op de welvaart van landen, ook van landen die hun economie beschermen. Hoewel de EU zich openlijk uitspreekt tegen protectionisme moet worden vastgesteld dat deze vorm van economisch beleid wel degelijk voorkomt, zelfs binnen de Unie. Denk hierbij alleen maar eens aan de luchtvaartindustrie, het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie en de automobielindustrie. De Franse regering onder leiding van Sarkozy leende midden in de crisis van 2008 bijvoorbeeld 6 miljard euro uit aan de Franse auto-‐industrie op voorwaarde dat de Franse autobedrijven hun activiteiten in Frankrijk houden en geen gedwongen ontslagen doorvoeren. Moyo maakt aan het eind van haar boek een duidelijk statement wanneer zij uitlegt waarom westerse landen nog steeds doorgaan met het overhevelen van ontwikkelingshulp. Vrij vertaalt komt het op het volgende neer. ‘’Westerse landen gaan door met deze constructie omdat het de aandacht afleidt van de handelsbelemmeringen die ze hebben opgeworpen om westerse banen te beschermen. Belemmeringen die Afrika jaarlijks naar schatting 500 miljard dollar aan handel kosten. Dat is tien keer het bedrag dat Afrika aan ontwikkelingshulp ontvangt.’’ In een interview met het NRC gaf ze als antwoord op de vraag waarom Europese landen nog steeds ontwikkelingshulp geven terwijl ze weten dat dit niets oplost: „Omdat ze toch niet geloven dat het ooit iets wordt met Afrika. Dat vinden ze 6 zielig voor de Afrikanen. Ze kopen hun geweten af.” 4. Stellingen 1. De oorspronkelijke doelstelling (eerste pijler) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid welke na de Tweede Wereldoorlog hebben geholpen om West-‐Europa te voorzien van een duurzame landbouw zijn inmiddels voltooid. (aangenomen) 2. De tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid die bestaat uit Brusselse bemoeienis bij natuurbehoud, milieumaatregelen, verbetering van het waterbeheer en ontwikkeling van voorzieningen voor de plattelandsgemeenschappen, van toerisme en recreatie behoort niet tot het takenpakket van ‘Europa’ en moet grotendeels worden overgelaten aan de lidstaten en ook vanuit de lidstaten zelf worden gefinancierd. (aangenomen)
5 Planbureau voor de leefomgeving, nieuwsbericht van 22-‐02-‐2012, Vergroeningsvoorstel Gemeenschappelijk Landbouwbeleid beperkt effectief, te bereiken via http://www.pbl.nl, datum inzage 17-‐ 03-‐2012. 6 Wittenberg, D., 13-‐03-‐2009, Red Afrika. Draai die geldkraan dicht. In: NRC Handelsblad, achtergrond.
3. Een vrije en liberale wereldhandel wordt door de JOVD gezien als de mogelijkheid om arme landen uit hun armoede te trekken, vrije handel biedt mensen werk en zorgt dat de economie op een duurzame wijze opbloeit. (aangenomen) 4. Door een verregaande afbouw van het protectionistische gemeenschappelijk landbouwbeleid welke is ondergebracht in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, ontstaan kansen voor arme boeren in Afrika die zorgen voor een vorm van economische opbouw, welke duurzaam en effectief is. (aangenomen) 5. De JOVD is voorstander van het drastisch terugschroeven van bilaterale ontwikkelingshulp. (aangenomen) 6. Het geld dat wordt bespaard met het niet meer overhevelen van geld aan corrupte en bureaucratische landen moet worden gebruikt om boeren die niet mee kunnen concurreren op de vrije markt te compenseren wanneer zij moeten stoppen met hun bedrijfsvoering, hiervoor zou ook een deel van het geld van de eerste pijler van ontwikkelingshulp kunnen worden gebruikt. (verworpen)