Religieuze organisaties als thermometer van de participatiesamenleving Symposium Religie en Participatiesamenleving 2.0 De Haagse Hogeschool, 23 november 2015 14.00-18.00 uur
Verslag Wat zijn de gevolgen van de participatiesamenleving anno 2015? Wat zijn de consequenties hiervan voor kwetsbare groepen in de samenleving? Het lijkt er op dat religieuze organisaties momenteel een belangrijke thermometer zijn voor de staat waarin de participatiesamenleving zich bevindt, vanwege hun bereik, plaats in de gemeenschap en maatschappelijke rol. Welke ontwikkelingen signaleren zij en welke rol zien zij voor zichzelf? Deze vragen stonden centraal tijdens het symposium Religie en participatiesamenleving 2.0 dat op maandag 23 november 2015 werd georganiseerd door Platform INS en het lectoraat Burgerschap en Diversiteit. Tijdens het symposium bespraken we de actuele stand van zaken rondom de participatiesamenleving. Er was aandacht voor recente onderzoeksbevindingen over de impact van de participatiesamenleving op de situatie van kwetsbare mensen. Vertegenwoordigers van diverse religieuze organisaties gingen in gesprek over de gevolgen van een zich terugtrekkende overheid voor bijvoorbeeld ouderen, asielzoekers en mensen met beperkingen. Welke (zorgelijke) ontwikkelingen signaleren zij, hoe pakken zij die uitdagingen op en zijn er terreinen waarop we de overheid toch niet kunnen missen? Deze uitwisseling vond plaats in aanwezigheid van beleidsmakers uit Rotterdam en Den Haag. In gezamenlijkheid werd de balans opgemaakt en gezocht naar oplossingen. Het symposium werd geopend met een lezing door de socioloog Dr. Femmianne Bredewold. 1. Op naar een samenleving waarin we meer voor elkaar zorgen? Misvattingen en kansen. Notities bij de lezing van Femmianne Bredewold.
In haar lezing ging Bredewold in op de misvattingen en kansen van de shift van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Welke romantiseringen en welke misvattingen bestaan er over de participatiesamenleving? Wat is de betekenis van het beleid voor kwetsbare groepen en waar liggen de kansen voor de participatiesamenleving?
Vaak wordt er gesuggereerd dat we terug moeten keren naar de tijd waar we elkaar nog ondersteunden. Naar een tijd dat iedereen veel behulpzamer was, en nog veel over had voor een ander. Aangezien die rol na de Tweede Wereldoorlog verschoof naar de overheid, is die instelling bij veel mensen verdwenen. De vraag van critici was of de verzorgingsstaat mensen niet passief maakt. Het zou anders moeten kunnen, aangezien de kwaliteit van de verzorgingsstaat gebrekkig is en ze bovendien financieel niet meer houdbaar is. Een belangrijk verschil tussen de klassieke verzorgingsstaat en de huidige participatiesamenleving is dat solidariteit vroeger meer was gericht op geld en nu op de relaties die je hebt. Afhankelijkheid van de overheid is niet meer aan de orde, men moet weer afhankelijk zijn van familie, vrienden en buren. De bal ligt niet meer bij de overheid maar bij ons zelf: we moeten meer voor elkaar zorgen. De participatiesamenleving is gebaseerd op een aantal principes, namelijk: 1. Nabijheid: De overheid komt dichterbij (tot ‘achter de voordeur’) en probeert de zorg dichterbij de burger te brengen. De buurt en de wijk spelen hierbij een grotere rol aangezien men op deze schaal begint met handelen. 2. Zelfredzaamheid: Burgers gaan op zoek naar hun eigen kracht en wat zij voor zichzelf en een ander kunnen betekenen. 3. Integraliteit: Zorg en hulp moeten op één plek te halen zijn, zodat men niet voortdurend blijft zoeken naar een oplossing. 4. Wederkerigheid: Partijen krijgen altijd iets van elkaar terug in de relatie die zij onderhouden. Zorginstellingen kunnen gebruik maken van wederkerigheid, waarbij zij verwachten dat men iets teruggeeft en niet alleen iets krijgt.
Er zijn ook een aantal misvattingen rondom de participatiesamenleving. Een positief punt is dat de overheid nabijer komt, maar tegelijkertijd wordt er ook heel veel verwacht van de buurt en de buren. Niet iedereen heeft de benodigde kennis of mogelijkheden om iets te doen. Je kunt je dan afvragen: Wat verwacht je van wie? Buren willen wel wat voor elkaar doen, maar daar willen ze wel wat voor terug, zo blijkt uit onderzoek dat Bredewold verrichtte. De zorg aan buren moet ook niet te structureel zijn en er moet niet herhaaldelijk een beroep op worden gedaan. Mensen denken nog in het gedachtengoed van de verzorgingsstaat, waarbij het zelf nemen van verantwoordelijkheden slechts in beperkte mogelijk was. Het blijkt dat buren meer voor elkaar willen doen dan wat ze van anderen vragen. Daarnaast willen ze dingen doen die dichtbij zijn en de vereiste hulp moet niet te zwaar zijn: men is best bereid om de plantjes van de buren water te geven, maar zorgtaken vindt men eerder een taak van verwanten. Er is een onderscheid te maken in de verschillende doelgroepen die zorg nodig hebben. Zo hebben mensen met een verstandelijke beperking of een psychiatrische achtergrond professionele zorg nodig. Maar aangezien die niet meer wordt gegeven moet er een nieuwe oplossing worden gezocht. Deze mensen wonen ook veelal in een groep binnen een bepaalde buurt. De lasten worden daardoor oneerlijk over de buurten verdeeld: de zwaarste lasten komen op de zwakste schouders terecht. Verder heerst er ook een taboe op afhankelijkheid. Mensen schamen zich ervoor om hulp te vragen aan een ander, het liefst redden ze het zelf. We kunnen ons dan ook afvragen welke eisen we stellen aan kwetsbare groepen. Het beleid lijkt eigenlijk helemaal niet gericht te zijn op kwetsbare burgers. Onder het mom van zelfredzaamheid vindt volgens Bredewold nog wel degelijk veel zorgzaamheid plaats. Sociale wijkteams zijn een middel voor het realiseren van de participatiesamenleving: het zijn teams die meerdere kwaliteiten in zich moeten verenigen om in een wijk de benodigde zorg te kunnen verlenen. Het probleem dat hier kan ontstaan is dat een team niet altijd de expertise in huis heeft om een probleem op te lossen. De kwaliteit van de zorg kan hierdoor slechter worden. Men wordt gedwongen om generalistisch te werken, waardoor er moeite ontstaat met loslaten van het eigen specialisme. Je kunt je hierbij afvragen in hoeverre dit
een inbreuk betekent op het vertrouwen tussen professional en cliënt: is een bepaalde persoon wel geschikt en bevoegd om mij hierin te helpen? Hiernaast speelt ook de wederkerigheid in de relatie: men verwacht iets terug. Vertrouwen is hierbij de norm, niet wantrouwen.. Volgens Bredewold moeten we ons ook zorgen maken over de professionals. Generalistisch werken werpt ook voor hen veel vragen op. Beleidsmakers moeten stil staan bij wat reëel is en wat we van wie kunnen vragen.
Actieve solidariteit is volgens Bredewold het antwoord op de participatiesamenleving. Daar liggen de kansen. Maar actieve solidariteit ontstaat niet vanzelf, die moet je arrangeren. Religieuze organisaties kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Creëer daar ruimte voor: kwetsbaarheid, gemarginaliseerden en zorgzaamheid. Zorg voor vertrouwen. Religieuze organisaties hebben vanuit hun geloofsperspectief een bepaalde plicht waaraan voldaan moet worden. Juist vanuit hun principes van aandacht voor kwetsbaarheid en zorgzaamheid en omdat zij zich bezig houden met levensvragen, kunnen zij van betekenis zijn. Hoe kun je binnen de participatiesamenleving kerk, moskee of synagoge zijn? “Richt je op zingeving, actieve solidariteit, geef ruimte aan gemarginaliseerden en geef een stem aan kwetsbare groepen”, adviseerde Femmianne Bredewold aan het slot van haar lezing. 2. De rol van religieuze organisaties in de steun aan kwetsbare groepen: Bevindingen van de ronde tafelgesprekken De rondetafelgesprekken hadden de volgende thema’s : daklozen, psychiatrie, asielzoekers/ vluchtelingen, radicalisering, ouderen, mensen met beperkingen, preventie en armoede. Met betrekking tot deze thema’s worden de volgende signalen en oplossingen genoemd: Daklozen: Er is nu al een toename waar te nemen van verwarde mensen in de publieke ruimte en binnen de opvang. De hulpverlening is gericht op doorstroom (Wmo) en succes. Dat werpt de vraag op waar de ruimte is voor mensen die bijvoorbeeld dakloos blijven, en voor wie zelfregie geen optie is. Dat werpt een ethische vraag op rondom het recht op zelfbeschikking: wat vinden we daarvan? Vinden we dat goed en wat is dan goed? Als je je op succes richt creëer je afstand tot mensen die niet mee kunnen of willen doen. Voor de doelgroep is het van belang om uit te gaan van datgene waar mensen goed in zijn zodat zij
kunnen participeren. Vrijwilligers zijn vaak heel goed in staat om mensen te helpen ontdekken waar zij goed in zijn. Religieuze organisaties werken in brede netwerken samen en staan open voor uitbreiding van deze netwerken naar zowel andere organisaties, professionele hulpverlening als naar ondernemers. In bepaalde grotere gemeenten wordt het aantal uren voor dagbesteding voor mensen met psychiatrische problematiek gereduceerd. Daarnaast zijn er steeds minder bedden beschikbaar en onvoldoende geld voor het investeren in participatie. Dit leidt tot grote problemen zoals verveling, stagnatie, agressie of geweld. Religieuze organisaties zijn hierin handelingsverlegen. De professionele ondersteuning wordt zeer gemist. Binnen bepaalde gemeenten doen de pastors goed werk omdat zij actief contact zoeken met kwetsbare mensen en laagdrempelig werken. Het is ook belangrijk om aan te sluiten bij nieuwe vormen van zielzorg: het gaat dan vooral op het aansluiten op mensen zelf en op de waarde van presentie: voor de ander (met aandacht) aanwezig zijn. Helaas is men binnen de GGZ meer gericht op medicatie dan op presentie. De film ‘Gekkenwerk’ van het Trimbos wordt aangeraden omdat hieruit blijkt dat contact de essentie is van het werken met mensen met een psychiatrische problematiek.
Ten aanzien van asielzoekers ziet men dat er veel tegenstanders zijn die opkomen voor eigen belangen. Veelal is dit ingegeven door angst. Er zijn ook veel vrijwilligers waarvoor geen beleid is gemaakt. Het COA heeft onvoldoende professionals in huis om de toestroom te kunnen ondersteunen. Men geeft aan dat het hier van belang is om kleine organisaties te ondersteunen met het ontwikkelen van beleid rondom zorg en vrijwilligers. Daarnaast kan juist in deze situatie van onverwacht grote toestroom van asielzoekers een overheid zich niet terugtrekken; zij moet hier actief informeren en ondersteunen. De participatiewet sluit niet helemaal aan op de situatie van asielzoekers. De overheid moet meer en beter faciliteren zodat maatschappelijke organisaties en burgers haar rol ook (gedeeltelijk) kunnen overnemen. Het “wij”’ gaat over het hebben van lef en moed om elkaar te vinden vanuit het hart. Vraag jezelf af ”wat kan ik doen?”. Tot slot is het belangrijk om te proberen meer te luisteren naar een ander, want: “ieder mens is een waardevol mens.”
Radicalisering: de meeste problemen ontstaan door wij/zij denken en polarisering. Er is onrust en onvrede; gevoelens van onmacht, onrecht en angst spelen hierbij een grote rol. Dat komt o.a. voort uit een eenzijdig historisch perspectief. Het gaat om het vinden van en zoeken naar solidariteit in een globale wereld. Het is belangrijk mensen te erkennen in hun geschiedenis en identiteit. Daarvoor moet je de dialoog aangaan en niet het antwoord in extremisme te zoeken. Als je zorg wilt dragen voor elkaar moet je uit je eigen referentiekader kunnen stappen. Daarom is er o.a. meer aandacht voor het thema diversiteit bij professionals nodig. Het is belangrijk voor elkaar op te durven komen, lef te hebben en de moed om de dialoog hierover aan te gaan. Openheid voor (religieuze) beleving voor allen is wat je voor elkaar kunt betekenen. Signalen m.b.t. ouderen zijn dat er veel ouderen zijn zonder netwerk, tehuizen die sluiten, taalproblemen, autochtone en allochtone ouderen, wederzijdse verwachtingen tussen ouderen en jongeren en kwetsbare ouderen. Wat je hier als organisaties voor elkaar kunt betekenen is goed signaleren, deze signalen aan elkaar koppelen en samen naar oplossingen zoeken. Je kunt je ook richten op die groep (de ‘komende ouderen’ ) die tot de doelgroep gaat horen als het gaat om preventie. Bijvoorbeeld om isolement te voorkomen.
Signalen die men bij mensen met beperkingen opvangt zijn eenzaamheid en gevoelens van zinloosheid. Dat kan leiden tot een zelfgekozen dood. Het is moeilijk voor de hulpverlening om dit te begrijpen. De hulpverlening commercialiseert. Daarnaast is het voor mantelzorgers moeilijk om de juiste volgorde van hulp in te schakelen. Ouders kunnen het moeilijk vinden om hun kind los te laten. Sommigen kunnen gewoon niet participeren in de samenleving. Er worden ook conflicten bij de doelgroep waargenomen. Voorbeelden daarvan zijn conflicten met buren. In het ergste geval is er sprake van uitbuiting. Preventie: Dit thema werd door de deelnemers zelf ingebracht. Hier is vooral gesproken over oplossingen en niet over problemen. Deze groep was op zoek naar preventieve maatregelen om problemen op verschillende domeinen te voorkomen. Er worden een aantal praktische ideeën genoemd in het kader van preventie. In het verbinden van kerken en moskeeën met de buitenwereld ligt een preventieve kracht. Signalen die wijkagenten en huisartsen opvangen moeten gehoord worden. De gemeente kan netwerkanalyses laten
uitvoeren of je kunt gebruik maken van peers: mensen aan elkaar koppelen. Je kunt ook buurthuisprojecten stimuleren zoals het oprichten van een opvoedacademie. Er zou ook een experticecentrum opgericht kunnen worden als het gaat om de gesignaleerde vraagstukken. Armoede: de doelgroep wordt steeds diverser als het gaat over armoede. Een gevolg van armoede is dat het sociale netwerk van mensen kleiner wordt. Er is sprake van armoede als mensen gebrek aan financiële middelen hebben voor het vervullen van de eerste levensbehoeften. Het gaat ook over de eigen beleving van armoede. Factoren die meespelen in het vraagstuk rondom armoede zijn globalisering, corruptie, regeringsbeleid en arbeidsmarkt. Daarnaast wordt alles in onze eigen omgeving grootschaliger aangepakt waardoor mensen elkaar niet meer kennen en de anonimiteit groeit. Je eigen omgeving biedt geen houvast meer wat weer gevolgen heeft voor de sociale cohesie. Er ontstaan scheidsmuren in de samenleving omdat er door de toenemende anonimiteit mensen zijn aangewezen op personen die dezelfde overtuiging delen al zij. Zo zoekt de christen slechts hulp bij de kerk en de moslim bij de moskee. Sociaal ondernemen moet hier uitkomst in bieden. Tot slot is er sprake van schaamte om van onbekenden hulp te vragen. Armoede moet op de volgende drie niveaus aangepakt worden: overheid, middenveld en uitvoering. Bij dit laatste valt te denken aan de eigen omgeving in zijn algemeen en het midden- en kleinbedrijf in het bijzonder. 3. Eindbeschouwing Het symposium heeft de volgende vragen en bevindingen opgeleverd: • Een belangrijke vraag is of mensen lid moeten zijn/worden van een kerkelijke gemeenschap om hulp te kunnen krijgen. Mensen moeten ook beschermd worden tegen evangelisme/ missionarisme. De overheid zou hierin een functie moeten vervullen. Hulp moet namelijk wel professioneel blijven. Religieuze organisaties kunnen dit zelf bewaken door er voor te zorgen dat hulpverleners niet iets terug verwachten van degenen die ze helpen. Het is belangrijk dat dit punt bespreekbaar is en blijft.
• Religieuze organisaties signaleren bij hun kwetsbare doelgroepen dat er weinig vertrouwen is in professionals: zij vertegenwoordigen in hun ogen te veel de overheid en de hulpverlening kan ervaren worden als controle in de eigen levenssfeer. • Niet alleen mantelzorgers raken overbelast, ook bij veel religieuze organisaties is er steeds meer sprake van overbelasting van vrijwilligers. De vraag is hoe je de kwaliteit van zorg kunt borgen als de overheid zich terugtrekt. Dat de overheid los laat is eigenlijk niet goed. Soms moet je ook vasthouden. En als de overheid zich dan toch terug trekt: biedt mensen in de frontlinie dan ook expertise aan voor het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. • Ten aanzien van alle thema’s is het van belang dat juist waar het gaat om kwetsbare groepen de overheid actief informeert, ondersteunt en faciliteert. • Religieuze organisaties werken samen in brede netwerken. Zij staan open voor het vergroten van deze netwerken met andere religieuze organisaties, professionele organisaties en ondernemers. • Als thermometer van de participatiesamenleving signaleren religieuze organisaties veel. Zij bemerken dat participatie voor kwetsbare doelgroepen niet eenvoudig is. Zowel de draagkracht als de draaglast van de kwetsbare groepen als die van de vrijwilligers en mantelzorgers komen onder spanning te staan. We besluiten daarom met het advies van Bredewold: “Richt je op zingeving, actieve solidariteit, geef ruimte aan gemarginaliseerden en geef een stem aan kwetsbare groepen”.