Registratie van drempels inzake REG-toepassingen en energiezuinige investeringen bij maatschappelijk kwetsbare huishoudens via bevraging tijdens huisbezoeken.
Magda Hendrickx, Leen Smets en Ann Van der Wilt
2
3
4
5
Vanaf juni 2009 tot december 2010 werden er in het kader van de werkzaamheden van de energieconsulenten 50 huisbezoeken uitgevoerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen Provincie vzw. Dit project – door ons het project Energie en Woonkwaliteit genoemd - richt zich naar maatschappelijk kwetsbare gezinnen op de private huisvestingsmarkt. Het heeft de bedoeling de kwaliteit van wonen te bevorderen door de woonsituatie van deze gezinnen energiezuiniger te maken. Met de huisbezoeken willen we in de eerste plaats mensen uit kwetsbare groepen informeren over hun persoonlijke energiesituatie. Dit doen we aan de hand van een uitgebreid informatiepakket op maat van het gezin. Tips rond rationeel energieverbruik wijzen op het belang van gedragsverandering. Ook informatie rond structurele energiemaatregelen en de premies die hiervoor gelden, worden overlopen. In de tweede plaats willen we de gezinnen de nodige ondersteuning en begeleiding bieden om hun persoonlijke energiesituatie te verbeteren. Ons aanbod en de inhoud van het informatiepakket wordt verder toegelicht in deel II. Met deze registratie willen we:
weten welk aanbod aan REG-maatregelen gekend is bij kwetsbare groepen en in welke mate zij er gebruik van maken;
weten welk aanbod aan sociale maatregelen inzake energie gekend is bij kwetsbare groepen en in welke mate zij er gebruik van maken;
weten welke drempels bij kwetsbare groepen spelen als zij geïnformeerd worden over de mogelijkheden om hun woning energiezuiniger te maken;
weten in welke mate huisbezoeken een efficiënte methode zijn om kwetsbare groepen te informeren en te sensibiliseren om energiebesparende maatregelen toe te passen.
Op basis van onze analyse formuleren we een aantal bezorgdheden die specifiek spelen bij deze kwetsbare groepen en waarmee overheden rekening moeten houden, willen hun energiebesparende maatregelen ook deze groepen in de samenleving bereiken. De bevraging gebeurde bij 50 gezinnen in de provincie Antwerpen tussen juni 2009 en december 2010. Concreet gaat het over 108 personen. Dit aantal is uiteraard te beperkt om representatieve uitspraken te doen. Dit is ook nooit onze opzet geweest. Wel is het onze bedoeling een aantal drempels - die mensen uit kansengroepen ondervinden om hun woning energiezuiniger te maken - in kaart te brengen. Deze drempels vinden hun oorzaak zowel bij de bestaande beleidsmaatregelen als bij de motivatie en de leefsituatie van de gezinnen. Op basis van de ervaren en beschreven drempels formuleren we een aantal beleidssuggesties voor een efficiënt en doelgericht energiebeleid naar deze groepen. Uiteraard bereiken wij meer gezinnen dan de 50 geregistreerde dossiers. Wij ondersteunen en begeleiden immers ook mensen met specifieke, vaak kleinere, energievragen 1
1
Deze energievragen betreffen vaak informatieve vragen bv. verduidelijkingen van de factuur, sociale maat-regelen, statuut van beschermde klant, het in orde maken van premieaanvragen…
6
zonder dat zij een dossier hebben in het registratiesysteem. Hun ervaringen worden meegenomen in de verwerking en de interpretatie van de registratie. Het project richt zich op maatschappelijk kwetsbare gezinnen op de private huisvestingsmarkt. Toch gaan we soms in op vragen van sociale huurders omdat deze groep geconfronteerd wordt met gelijkaardige energieproblemen. Bovendien hebben ze vaak een gelijkaardig socio-economisch profiel als huurders op de private huisvestingsmarkt. Van de 50 geregistreerde gezinnen zijn 43 private huurder of eigenaar-bewoner. Dit is 84%. Slechts 7 gezinnen zijn sociale huurders. We zoomen niet verder in op deze groep. Zij maken immers geen voorwerp uit van onze analyse. In de cijfers worden zij wel meegenomen om de registratie juist te kunnen interpreteren.
In de periode van juni 2009 tot decemeber 2010 werd bij 50 gezinnen in de provincie Antwerpen een huisbezoek gedaan. Na een rondgang in de woning werd samen met de respondent een uitgebreide vragenlijst 2 ingevuld. Deze bestaat uit drie delen. In een eerste gedeelte worden, naast een aantal algemene gegevens over de bewoners en de woning, gegevens i.v.m. het energieverbruik in de woning genoteerd. Een tweede deel van de vragenlijst bestaat in het overlopen van de verschillende energiebesparende maatregelen en heeft de bedoeling te peilen naar de mate waarin deze maatregelen toegepast worden. In het derde en laatste deel worden de drempels t.a.v. het toepassen van energiebesparende maatregelen in de woning in kaart gebracht. Dit gedeelte wordt alleen door de medewerker ingevuld. Om de gezinnen te vinden werden enerzijds informatiemomenten over het project georganiseerd bij verenigingen 3 die werken met mensen uit kwetsbare groepen. Anderzijds werden permanenties opgezet in de bezoekersruimten van deze verenigingen. Aan gezinnen met hoge energiefacturen werd voorgesteld om tijdens een huisbezoek hun situatie grondiger te bekijken. Reeds hier ondervonden we een eerste drempel. Ook al beseft men een hoge energiefactuur te hebben of in een slecht geïsoleerd huis te wonen, niet iedereen is bereid om onbekend bezoek toe te laten. Een aantal gezinnen vond zelf de weg naar het project of werd door een intermediair uit de hulpverlening of basisvereniging naar ons doorverwezen. Tijdens het huisbezoek maken we gebruik van een informatiepakket energiebesparing dat we in het eerste werkjaar van het project ontwikkelden. Deze map overlopen we met de bewoner. De informatie die niet van toepassing is, halen we eruit. Wat interessant kan zijn voor het gezin lichten we toe. Op die manier kreeg ieder van de 50 gezinnen informatie op maat. Deze manier van werken is zeer arbeidsintensief. Toch merken we dat door extra tijd en uitleg, het geven van tips over rationeel energieverbruik, het nakijken van een aantal so-
2
Zie bijlage 1: Registratieformulier project Energie en Woonkwaliteit Het betreft Verenigingen waar armen het woord nemen, Welzijnsschakels, basisschakels, sociale kruideniers of voedselbedelingen. 3
7
ciale maatregelen, het vergelijken van de tarieven van de verschillende energieleveranciers, het voorrekenen van de investering en de terugverdientijd, uitleg over een FRGElening… onze toehoorders gaan beseffen dat ze een invloed kunnen hebben op hun energiefactuur. Een groot deel van deze gezinnen springt reeds noodzakelijkerwijze zuinig om met energie en past de tips rond rationeel energieverbruik toe. De drempels stellen zich vooral t.a.v. de structurele energiemaatregelen en spelen zowel bij eigenaars-bewoners als bij huurders. Kwetsbare huurders wonen vaak in de slechtste woningen van de huisvestingsmarkt en durven vaak omwille van hun afhankelijkheidsrelatie bij de eigenaars niet aandringen op energiebesparende maatregelen zoals dak- of vloerisolatie, hoogrendementsbeglazing of het veranderen van een oude verwarmingsketel door een condensatieketel. In een aantal gevallen resulteerde het huisbezoek in:
het in orde maken van sociale voordelen: beschermde klant, sociale maximumfactuur;
het veranderen van energieleverancier;
het ondersteunen van het gezin bij grotere structurele maatregelen: het aanvragen en opvolgen van offertes, het aanvragen van premies, het in orde maken van een lening, het administratief opvolgen van de werken.
Tijdens het huisbezoek zijn soms meerdere personen van het gezin aanwezig. De persoon die het meest aan het woord is, wordt de referentiepersoon van het dossier.
De registratie kent vier grote delen.
In een eerste deel worden een aantal algemene gegevens benoemd zoals de woningkwaliteit en het bewonersprofiel. Extra aandacht gaat naar de vraag of huurders een kopie kregen van het sinds 1 januari 2009 wettelijk verplichte energieprestatiecertificaat (EPCattest). Het eerste hoofdstuk benoemt een aantal gegevens van de deelnemende gezinnen. We krijgen een idee van het profiel van de bevraagde gezinnen. Concreet gaat het over:
8
Bewonersstatuut
Aantal bewoners per huishouden
Gezinssamenstelling
Leeftijd van geënquêteerde persoon
Inkomenssituatie van het gezin
Bedrag maandelijkse huurprijs of hypothecaire lening
Leverancier(s) gas en elektriciteit
Beschermde klant/rechthebbende sociale maximumprijs
In het tweede hoofdstuk wordt een aantal indicatoren benoemd die relevant zijn voor de kwaliteit van de woning.
Type woning
Bouwjaar
Type verwarmingsbron
Ouderdom van het verwarmingssysteem
Type verwarmingsbron warm water
Isolatie
Beglazing
Tenslotte wordt in een derde hoofdstuk ingezoomd op de huurders. Aan hen werd gevraagd of ze al dan niet in het bezit zijn van een energieprestatiecertificaat. In deel II wordt het aanbod van energiebesparende maatregelen van de verschillende overheden of leveranciers nader bekeken. Meer bepaald wordt voor elk van de maatregelen nagegaan:
in welke mate de maatregel gekend is of reeds toegepast werd door de gezinnen;
in welke mate er interesse is om de maatregel toe te passen.
In een eerste alinea zoomen we in op ons informatiepakket dat we op maat van het gezin aanpassen tijdens het huisbezoek. Daarna worden de maatregelen overlopen die mogelijks in de huisbezoeken aan bod kwamen:
9
Energiescan
Kortingsbon van €150 voor beschermde klanten voor aankoop van energiezuinige elektrische toestellen
Thermostatische kranen
Condensatieketel
Dak- en vloerisolatie
Superisolerende beglazing
FRGE-lening
Bijkomende steunmaatregelen
Beschermde klant
Sociale maximumprijs
Verandering leverancier
Gratis kWh elektriciteit
Federale korting van €30
Federale korting van €105
Verwarmingstoelage
Deel III zoomt in op de drempels die gezinnen uit kansengroepen ondervinden bij het realiseren van energiebesparende maatregelen in hun woning. Dit kunnen drempels zijn die bij de mensen zelf liggen maar evengoed gaat het over drempels die in het systeem ingebouwd zijn. We maken een onderscheid naar:
Informatieve drempel
Financiële drempel
Administratieve drempel
Technische drempel
Praktische drempel
Sociale drempel
Andere drempels
In Deel IV formuleren we een aantal conclusies en aanbevelingen naar het beleid voor een efficiënter en doelgerichter energiebeleid naar gezinnen uit kwetsbare groepen.
10
DEEL 1.
IN DIT HOOFDSTUK WORDEN EEN AANTAL ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN WEERGEGEVEN. DIT LAAT ONS TOE IN EEN LATERE ANALYSE CORRELATIES TE MAKEN EN DE ANALYSES TE VERFIJNEN. METEEN HEBBEN WE OOK EEN IDEE OVER DE MATE WAARIN WE MET ONZE HUISBEZOEKEN DE VOOROPGESTELDE DOELGROEP – MENSEN UIT KWETSBARE GROEPEN EN MEER IN HET BIJZONDER MENSEN IN ARMOEDE – BEREIKEN.
Sociale huurder: 7 (14%) Eigenaarbewoner: 20 (40%)
Private huurder: 23 (46%)
De werking van het energieconsulentenproject van Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie richt zich hoofdzakelijk naar arme eigenaars en huurders op de private huisvestingsmarkt. Bovenstaande tabel toont aan dat we 20 eigenaars-bewoners, 23 private huurders en 7 sociale huurders bereikten. 4 op 5 van de bevraagden (of 83%) zijn eigenaar of private huurder. Slechts 1 op 7 (of 14%) is sociale huurder. Terecht kunnen we stellen dat we met de huisbezoeken onze beoogde doelgroep bereiken.
12
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
5 bewoners: 2 (4%)
6 bewoners: 1 (2%) 1 bewoner: 20 (40%)
4 bewoners: 6 (12%) 3 bewoners: 6 (12%)
2 bewoners: 15 (30%)
We registreerden de gegevens van 50 gezinnen/huishoudens. Samen vertegenwoordigen zij 108 personen. 7 op de 10 gezinnen bestaan uit 1 of 2 personen. In onderstaande tabel benoemen we het aantal leden per gezin opgesplitst naar het bewonersstatuut.
2
2
Sociale huurder
1 2
Private Huurder
1
7
Eigenaar
2 10
11
2
3 3
1
1 2
1 bewoner 2 bewoners 3 bewoners 4 bewoners 5 bewoners 6 bewoners
Bij de huishoudens die eigenaar zijn van hun woning, zijn de alleenstaanden voor meer dan de helft vertegenwoordigd. Slechts 3 gezinnen die eigenaar zijn, bestaan uit 2 leden. Dit loopt op tot 17 als we gezinnen met ten hoogste 3 leden beschouwen. Grotere gezinnen met meer dan 3 personen vinden we nauwelijks terug in onze registratie. Bij de groep private huurders zijn vooral de gezinnen met 2 persoon (10) of alleenstaanden (7) vertegenwoordigd. 19 gezinnen tellen maximaal 3 leden.
13
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Koppel met kinderen: 9 (18%) Alleenstaand: 20 (40%)
Koppel zonder kinderen: 3 (6%)
Alleenstaand met kinderen: 18 (36%)
Bij de gezinssamenstelling zijn er geen opmerkelijke of opvallende cijfers. De tabel is illustratief om de bereikte doelgroep in kaart te brengen. Bijna 4 op 5 gezinnen in onze registratie (76%) betreft een alleenstaande of een alleenstaande ouder met kinderen.
3 (15%) 1 (5%)
5 (21,7%)
5 (25%)
2 (8,7%)
Eigenaar
Koppel met kinderen Koppel zonder kinderen
9 (39,1%) 11 (55%)
1 (14,3%)
Alleenstaand met kinderen 4 (57,1%)
7 (30,4%)
2 (28,6%)
Private Huurder
Sociale huurder
Alleenstaand
Bij de huishoudens die eigenaar zijn van hun woning, zijn alleenstaanden voor meer dan de helft vertegenwoordigd (55%). In 25% ofwel 1 op 4 huishoudens gaat het over een alleenstaande ouder met kinderen. Deze beide groepen vormen samen 80%. Een gelijkaardige trend zien we bij de groep private huurders. 30,4%, ofwel 3 op de 10 gezinnen die huren op de private huisvestingsmarkt, betreft in onze bevraging een alleenstaande. De groep van alleenstaande ouders met kinderen is eveneens sterk vertegenwoordigd op de private huisvestingsmarkt. Ze maken 40% uit van alle gezinnen.
14
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Bij de leeftijdscategorie zijn er geen opmerkelijke cijfers. De tabel is dan ook louter illustratief bedoeld.
65 jaar en ouder: 7 (14%)
< dan 25 jaar: 1 (2%)
50 tot 64 jaar: 14 (28%)
25 tot 49 jaar: 28 (56%)
In 56% van de gezinnen is onze respondent tussen 25 en 49 jaar. In bijna 3 op 10 gezinnen is dit een persoon tussen de 50 en 64 jaar. Jongeren onder de 25 jaar zijn in onze registratie ondervertegenwoordigd. Dat heeft wellicht te maken met de manier waarop we onze respondenten vonden; jongerenwerkingen werden daarbij niet aangesproken.
4
Sociale huurder 3
2
Private Huurder Eigenaar
14
6
1 5
< dan 25 jaar
10
5
25 tot 49 jaar
50 tot 64 jaar
65 jaar en ouder
Zowel in de groep eigenaars als in de groep private huurders is onze respondent overwegend tussen de 25 en 49 jaar. Respectievelijk gaat het over 50% en 60,9%. Ook de groep 50 tot 64 jaar weegt door. In beide groepen gaat het over respectievelijk 25% en 26,1%. Een opmerkelijk
15
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
verschil zien we bij de personen ouder dan 64 jaar. Bij de eigenaars bedraagt dit 25%. Bij de huurders op de private huisvestingsmarkt is dit slechts 8,7%.
Onbekend: 2 (4%)
Combinatie: 4 (8%)
Inkomen uit arbeid: 8 (16%)
Bijstandsuitkering: 6 (12%)
Sociale zekerheid: 30 (60%)
2 (10%)
1 (4,3%) 2 (8,7%)
1 (14,3%)
Onbekend Combinatie
13 (65%)
13 (56,5%)
4 (57%)
Sociale zekerheid Bijstandsuitkering Inkomen uit arbeid
3 (13%)
1 (14,3%)
3 (15%)
4 (17,4%)
1 (14,3%)
Eigenaar
Private Huurder
Sociale huurder
2 (10%)
11% van de 6.160.000 Vlamingen leeft onder de armoedegrens4. Concreet gaat het over 680.000 personen in 285.000 gezinnen. Een goot deel van hen moet rondkomen met een vervangingsinkomen dat lager is dan de armoedegrens. Net die gezinnen vormen onze doelgroep.
4
De armoedegrens ligt in België op 60% van het mediaan inkomen: het inkomen waarbij de helft van het aantal huishoudens een hoger inkomen en de andere helft van de huishoudens een lager inkomen heeft. Voor 2010 lag
16
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Uit onze cijfers blijkt dat we werkelijk de door ons beoogde doelgroep – gezinnen uit kwetsbare groepen – bereiken. 72% van onze bevraagde groep heeft enkel een vervangingsinkomen (leefloon of inkomen uit de sociale zekerheid). Ook de mensen die een inkomen uit arbeid hebben, situeren zich eerder in de lage inkomens vermits het vaak over secundaire jobs gaat: ongeschoold werk, geen vast werk, deeltijds, in slecht betaalde sectoren… Twee gezinnen met een inkomen uit arbeid vallen onder de collectieve schuldenregeling. Eén alleenstaande met kinderen geeft aan dat hij, ondanks zijn inkomen uit arbeid geen financiële ruimte heeft om grote verbeteringswerken aan te brengen aan zijn woning. Nochtans erkent hij de nood aan dakisolatie en nieuwe ramen. Er zijn in totaal 4 huishoudens die een gecombineerd inkomen hebben (arbeid + vervangingsinkomen). Het gaat hier om twee eigenaars en twee private huurders. Meer bepaald gaat het om één alleenstaande zonder kinderen, één alleenstaande ouder met kinderen en twee koppels met kinderen. Van twee gezinnen hebben we geen gegevens op het vlak van inkomen. Qua inkomen is er geen opvallend verschil tussen sociale huurders, private huurders en eigenaars. We kunnen stellen dat onze respondenten allemaal een economisch zwak profiel hebben.
1 (5%) 1 (5%)
15 (75%)
3 (15%)
1 (5,6%)
13 (72,2%)
2 (11,1%) 2 (11,1%)
Alleenstaand Alleenstaand zonder kinderen met kinderen
2 (66,6%)
1 (11,1%) 2 (22,2%)
Onbekend Combinatie (arbeid + vervangingsinkomen) Sociale zekerheid
1 (33,3%)
6 (66,7%)
Bijstanduitkering Inkomen uit arbeid
Koppel zonder kinderen
Koppel met kinderen
Een andere interessante opsplitsing is die van het inkomen in functie van de gezinssamenstelling. 9 op de 10 alleenstaanden leven van een vervangingsinkomen. Niemand in deze groep heeft een inkomen uit arbeid. Bij de alleenstaanden met kinderen leeft 83,3% van een vervangingsinkomen. Slechts 11,1% uit deze groep heeft een inkomen uit arbeid. 16,1% van hen heeft geheel of gedeeltelijk een inkomen uit arbeid. Bij de groep koppels zonder kinderen – goed voor 6% van de huishoudens in onze steekproef - is de situatie nog schrijnender. Zij leven allemaal van een vervangingsinkomen. Deze lage inkomens vertalen zich uiteraard in financiële drempels. Onze respondenten hebben geen of onvoldoende middelen om hun woningen op structurele wijze energiezuinig te maken. Ook al bestaan er premies voor dakisolatie, hoogrendementsglas of het vervangen van een oude verwarmingsketel, het ontbreekt hen aan financiële reserves om de kosten voor te financieren. Als er al een lokale entiteit van het FRGE actief is, is ook die lening, waarbij de gemaakte kosten in maandelijkse schijven afbetaald worden, niet steeds haalbaar. We komen hier op te-
de armoedegrens voor een alleenstaande op 993,17 euro netto/maand. Voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen bedroeg dit 2085,62 euro netto/maand. Met netto wordt bedoeld na aftrek van sociale bijdragen en voorheffing.
17
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
rug in deel 4 waar we een aantal beleidsvoorstellen formuleren om het bestaande instrumentarium beter af te stemmen op en toegankelijker te maken voor gezinnen uit kwetsbare groepen.
Aan de eigenaars werd geen informatie gevraagd over hun hypothecaire lening, de termijn ervan en de maandelijkse aflossing. Toch kwam het onderwerp soms tijdens het gesprek spontaan aan bod. Aan de huurders werd wel gevraagd hoeveel huur ze maandelijks betalen.
4 (57,1%)
Sociale huurder
Private Huurder
Tot € 450
7 (30,1%)
€ 451 tot € 550
1 (14,3%)
10 (43,1%)
€ 551 tot € 650
2 (28,2%)
3 1 2 (13%) (4,3%)(8,7%)
€ 651 of hoger
Ongekend
Gezinnen die uitsluitend een vervangingsinkomen hebben, betalen vaak noodgedwongen meer dan 40% van hun beschikbare maandelijkse inkomen aan huur. Vaak komen ze terecht in huizen met een slechte woonkwaliteit: niet-geïsoleerde daken, enkel glas, koudebruggen en tocht, vocht en schimmel, enkel glas in versleten (houten) raamprofielen, verouderd verwarmingssysteem. Velen durven het gesprek met de eigenaar om te investeren in energiebesparende maatregelen niet aan, uit schrik om opgezegd te worden. In bovenstaande tabel zien we het verschil tussen de huurprijs van private huurders en sociale huurders. Bijna 6 op de 10 sociale huurders betalen maandelijks minder dan 450€. Bij de private huurders is dit 3 op de 10. Maar liefst 43,1% van de huurders op de private huisvestingsmarkt betaalt maandelijks tussen de €451 en €550 aan huur. Dit is in de groep van sociale huurders slechts 14,3%. Bij de private huurders is er ook een grote groep (17,3%) die maandelijks meer dan €551 huur betaalt. Hiermee wordt nogmaals bevestigd dat de woonkost van een private huurder aanzienlijk hoger ligt dan de woonkost van een sociale huurder. Nochtans weten we dat beide groepen in onze registratie te kampen hebben met heel lage inkomens. Immers 72% van de huishoudens uit onze registratie heeft enkel een vervangingsinkomen. Spijtig genoeg vertaalt de hogere woonkost zich niet in een betere kwaliteit van de woning. Die kwaliteit is op de private huurmarkt vaak bedroevend. Wegens een groot tekort aan sociale woningen, geraken deze woningen toch verhuurd. Vaak aan veel te hoge prijzen. Ook wat energiezuinigheid betreft, scoren deze woningen laag. Het EPC dat een indicatie geeft over de
18
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
energiezuinigheid van de woning en dat sinds 1 januari 2009 wettelijk verplicht is voor iedere huurwoning wordt ondanks de wettelijke verplichting zelden aan de kandidaat-huurder getoond. Huurders weten ook niet altijd dat een EPC-attest verplicht is of durven er niet naar vragen uit schrik daarmee hun kansen om de woning te huren te verspelen. Bovendien geeft het EPC-attest geen informatie over de financiële consequenties voor het energieverbruik.
Niet geweten: 2 (4%) Netbeheerder: 4 (8%)
Commerciële leverancier: 44 (88%)
88% van de gezinnen uit onze registratie koopt zijn elektriciteit bij een commerciële leverancier. 8% wordt beleverd door de netbeheerder. Dit is meer dan het gemiddelde voor Vlaanderen5. In 2009 was 3% van de Vlaamse gezinnen afnemer bij een netbeheerder. Concreet ging het over 72.978 gezinnen.
5
VREG-rapport 2010 - 6: Statistieken 2009 met betrekking tot huishoudelijke afnemers in het kader van de besluiten op de sociale openbaredienstverplichtingen . Zie www.vreg.be
19
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Andere verwarmingsbron: 15 (30%)
Netbeheerder: 2 (4%)
Commerciële leverancier: 33 (66%)
70% van de gezinnen in onze bevraging verwarmt zijn woning met gas. 2/3de van de huishoudens of 66% is huishoudelijke afnemer bij een commerciële leverancier. 4% krijgt gas van de netbeheerder. Onze cijfers liggen daarmee hoger dan de cijfers van de VREG. In 2009 nam in Vlaanderen 2% gezinnen gas af van de netbeheerder. Dit lijkt weinig maar concreet ging het over 50.721 gezinnen. 3 op 10 gezinnen uit onze registratie verwarmen hun woning niet met gas. Ze gebruiken een andere verwarmingsbron zoals hout- of allesbranders. Vergelijking van de cijfers van vorige jaren leert ons dat ieder jaar het aantal gezinnen dat elektriciteit en gas afneemt van de netbeheerder fors toeneemt. In 2009 nam het aantal huishoudelijke klanten van de netbeheerder toe met maar liefst 22% en dit zowel voor elektriciteit als voor aardgas. De VREG geeft voor deze stijging een aantal redenen aan:
steeds meer mensen die hun facturen niet meer kunnen betalen;
de verhoogde energieprijzen;
het verstrengde dropbeleid van commerciële leverancier;
moeilijk een nieuwe commerciële leverancier kunnen vinden;
de keuze van sommige klanten om bij de netbeheerder te blijven omwille van de budgetmeter (meer controle over energieverbruik en angst om meer schulden te maken), dit desondanks de hogere energieprijzen.
We houden er alvast rekening mee dat huishoudelijke afnemers bij de netbeheerder weinig ruimte hebben (of dat denken) om te investeren.
20
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Ongekend: 2 (4%) Ja: 12 (24%)
Niet meer sinds 1 juli 2009: 18 (36%)
Nee: 18 (36%)
1 op 4 bevraagden heeft het statuut van beschermde klant. Dat is veel. Maar nog meer opvallend is dat 36% van onze bevraagden geen beschermde klant meer is sinds 1 juli 2009 wanneer de categorie ‘beschermde afnemer’ gelijkgesteld werd met de federaal bepaalde categorieën die recht hebben op de sociale maximumprijzen. Tot dan kwamen ook personen met een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds, personen in collectieve schuldenregeling en personen in budgetbegeleiding bij het OCMW in aanmerking voor een statuut van beschermde afnemer. Deze ‘gelijkstelling’ heeft er toe geleid dat een grote groep van mensen uit de maatschappelijke zwakke groepen geen beroep kunnen doen op niet onbelangrijke voordelen van dit statuut. Enkele voordelen voor de mensen zijn: de verhoogde premie voor energiebesparende investeringen, de kortingsbon van €150 en de vrijstelling van herinneringskosten van leveranciers. Samenlevingsopbouw vraagt dat - op zijn minst - zou teruggegrepen worden naar de categorieën van rechthebbenden zoals die tot 1 juli 2009 gold. En ook andere categorieën dienen overwogen te worden.
21
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Ongekend: 3 (6%)
Ja: 12 (24%)
Nee: 35 (70%)
Het aantal gezinnen dat de sociale maximumprijs betaalt, neemt jaarlijks toe. Ook in het VREGrapport 2010 over de sociale openbaredienstverplichtingen wordt melding gemaakt van een opvallende stijging van het aantal toegangspunten, geleverd door de netbeheerder waarvan de bewoner recht heeft op de sociale maximumprijs. Dit aantal stijgt van 4.756 eind 2008 naar 9.205 eind 2009. Dit is volgens hen mogelijk een gevolg van de automatische toekenning van de sociale maximumprijs sinds 1 juli 2009. Omdat onze praktijk leert dat de automatische toekenning van de sociale maximumprijs nog zijn kinderziektes vertoont, kijken we tijdens de huisbezoeken steeds na of mensen recht hebben op de sociale maximumprijs en of dit recht ook effectief wordt toegepast. 1 op 4 gezinnen heeft recht op de sociale maximumprijs. Concreet gaat het over 12 gezinnen uit onze registratie. Maar liefst bij 4 van de 12 gezinnen (of 8% van onze bevraagden) hebben we dit recht aangevraagd, ondanks de automatisering en lopende begeleidingen bij het OCMW. Dit is onrustwekkend veel.
22
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Toegepast op verbruiksfactuur: 12 (24%) Gratis kWh niet correct op het verbruiksfactuur: 1 (2%)
Ongekend: 17 (34%)
Gratis kWh elektriciteit zal pas volgend factuur verrekend worden: 3 (6%)
Geen verbruiksfactuur voor handen (wordt rechtstreeks naar schuldbemiddelaar of OCMW gestuurd): 6 (12%)
Geen recht op gratis kWh omwille van gemeenschappelijke meter: 1 (2%) Geen verbruiksfactuur voor handen : 10 (20%)
Waar het mogelijk was, keken we tijdens het huisbezoek na of de gratis kWh elektriciteit automatisch werd toegekend. Slechts in één situatie dienden we de gratis kWh elektriciteit in orde te brengen.
Een opvallende conclusie is dat we bij 1 op 3 gezinnen het verbruiksfactuur niet konden inkijken. Ofwel heeft de respondent zijn facturen niet bewaard, ofwel worden ze door het OCMW of schuldbemiddelaar betaald en bewaard omdat de respondent er in begeleiding is. Deze respondenten hebben vaak geen enkel idee of ze veel of weinig energie verbruiken en/of betalen. 20% van de gezinnen weet niet waar zijn factuur is. Bij 12% konden we het factuur niet inkijken omdat deze rechtstreeks naar het OCMW of naar de schuldbemiddelaar wordt verstuurd. Op onze vraag naar een kopie werd niet altijd ingegaan, ondanks de toestemming van de respondenten. Nochtans is het begrijpen van de factuur een wezenlijk aspect in het cultiveren van een bewustzijn rond REG. Bovendien biedt de vergelijking van het eigen verbruik met het gemiddeld verbruik van een soortgelijk gezin in Vlaanderen een zeer goed idee of men al dan niet energiezuinig leeft.
23
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
IN DIT HOOFDSTUK WORDEN EEN AANTAL GEGEVENS OVER DE WONING IN KAART GEBRACHT. DEZE LATEN ONS TOE OM DE ANALYSES TE VERFIJNEN EN EXACTER AAN TE GEVEN WELKE DREMPELS T.A.V. ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN IN DE WONING GEZINNEN UIT KWETSBARE GROEPEN ERVAREN. IN DEEL 3 WORDT VERDER GEFOCUST OP DE CONCRETE DREMPELS.
Appartement bovenste verdieping: 4 (8%)
Gesloten bebouwing: 10 (20%)
Appartement tussenverdieping: 8 (16%) Appartement gelijkvloers: 4 (8%)
Open bebouwing: 12 (24%)
Half open bebouwing: 12 (24%)
32% van de gezinnen uit onze registratie woont op een appartement. Hier tegenover staat dat bijna 7 op 10 gezinnen (68%) uit onze registratie in een huis woont.
24
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
4 (17,4%) 9 (45%)
5 (25%)
6 (30%)
Appartement bovenste verdieping Appartement tussenverdieping
8 (34,8%)
Appartement gelijkvloers
5 (71,4%)
Open bebouwing Half open bebouwing
4 (17,4%)
Gesloten bebouwing
3 (13%) 2 (28,6%)
2 (8,7%) 2 (8,7%)
Eigenaar
Private Huurder
Sociale huurder
De eigenaars-bewoners uit onze registratie wonen allemaal in een huis. De bevraagde private huurders bewonen hoofdzakelijk appartementen (70%). M.a.w. slechts 28,4% betrekt een woning. Deze cijfers willen we vooral naast het bouwjaar leggen. Het bouwjaar zegt namelijk veel over het isolatieniveau.
Vóór 1921: 6 (12%) Ongekend: 16 (32%)
Vanaf 1991: 5 (10%)
25
1921 tot 1950: 4 (8%)
1951 tot 1970: 12 (24%) 1971 tot 1990: 7: 14%
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
1 (5%) 1 (5%) 5 (25%)
Ongekend 11 (47,8%)
Vanaf 1991 4 (57,1%)
1971 tot 1990 1951 tot 1970
(25%)
1921 tot 1950
3 (12,9%) 3 (15%) 5 (25%) Eigenaar
2 (8,6%) 5 (21,5%) 1 (4,3%) 1 (4,3%) Private Huurder
1 (14,3%)
Vóór 1921
2 (28,6%)
Sociale huurder
Het bouwjaar van de woning is een belangrijke indicator voor de woonkwaliteit en de energieprestatie van de woning. Dit werd eerder al aangetoond door een studie 6 van het Steunpunt Ruimte en Wonen dat een isolatie-index tussen 0 en 10 ontwierp. Des te meer isolatiemaatregelen er worden genomen, hoe hoger de score op de isolatie-index . Des te minder genomen isolatiemaatregelen, des te lager de score op de isolatie-index. Op basis van deze index, werden de verschillende huisvestingssegmenten in kaart gebracht. Volgens deze studie ligt de isolatie-index bij private huurwoningen (4,4) gevoelig lager dan bij woningen van eigenaars-bewoners (6,1). Vooral private huurwoningen vóór 1971 scoren zwak op het vlak van isolatie (van 3,7 tot 2,6). Bij eigenaars-bewoners scoren de woningen vóór 1971 iets beter (van 4,8 tot 4,3). Woningen in Vlaanderen vanaf 1991 scoren zeer goed en dit geldt zowel voor huurwoningen op de private en sociale huisvestingsmarkt als voor woningen van eigenaars-bewoners. De isolatie-index voor deze woningen bedraagt minstens 9. In de studie wordt extra aandacht besteed aan de gezinnen met de laagste inkomens die in het laagste segment van de private huurmarkt zitten. De onderzoekers schrijven: “de situatie blijkt vooral problematisch voor de private huurders die tot de 20% laagste inkomensgezinnen in Vlaanderen behoren. Voor dit segment bedraagt de isolatie-index gemiddeld 2,9. Een aanzienlijk deel van de huurders op de private markt (22%) behoort tot dit laagste inkomenssegment en wordt dus – door de gemiddeld mindere isolatie – geconfronteerd met een relatief hoog energiefactuur.” Onze cijfers en ervaringen liggen in dezelfde lijn. Vanzelfsprekend kennen lang niet alle private huurders het bouwjaar van hun huurwoning maar zelfs wanneer we de ongekende bouwjaren niet meetellen, zien we dat 7 van de 12 van onze bevraagde private huurders in een woning van vóór 1971 wonen. Binnen de groep van private huurders die hun bouwjaar kenden, is dit goed voor 58%. Onze ervaring leert dat private huurders van dergelijke oude woningen – die meestal weinig of niet geïsoleerd zijn - hoge energiefacturen hebben. Zeker bij gezinnen uit de
6
Heylen, K. en Winters, S., Isolatieniveau van private huurwoningen en woonuitgaven, 2009, Steunpunt Ruimte en Wonen, Heverlee. De isolatie-index werd berekend op basis van de vier voornaamste isolatiemaatregelen: isolerende beglazing, vloer-, muur-, en dakisolatie.
26
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
laagste inkomens is dit het geval. Naast de huurprijs nemen ook de energiekosten in verhouding een veel grotere hap uit hun maandelijks budget. Van onze bevraagde eigenaars-bewoners woont 65% in woningen van vóór 1971. Onze ervaring leert dat ondanks de lage inkomens van de eigenaars – er meer mogelijkheden bestaan om energiebesparende investeringen te doen.
Andere: 1 (2%) Stookolie: 8 (16%)
Elektriciteit: 5 (10%)
Gas: 36 (72%)
72% van de huishoudens in onze registratie verwarmt zijn woning met gas. Het gebruik van (aard)gas als verwarmingsbron van de woning is duidelijk in opmars, terwijl het gebruik van stookolie daalt. Dat wordt bevestigd door de Woonsurvey 2005 van het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid. In 2005 was aardgas de belangrijkste energiebron voor woningverwarming bij 54% van de Vlaamse huishoudens, tegenover 33% voor stookolie. In 2001 was dit nog respectievelijk 45% en 39%. Elektriciteit is volgens dezelfde studie nog steeds de voornaamste verwarmingsbron bij 8% van de woningen, ondanks het weinig energiezuinige karakter ervan. In onze registratie zijn de cijfers vergelijkbaar. 10% van de woningen wordt verwarmd met elektriciteit. Wetende dat de kosten van verwarming ongeveer 60% van de energiefactuur bedraagt, is het een belangrijk aandachtspunt tijdens de huisbezoeken.
27
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
1 (5%)
2 (8,7%)
6 (30%)
4 (17,4%)
1 (14,3%)
Andere Stookolie Elektriciteit Gas
13 (65%)
Eigenaar
17 (73,9%)
Private Huurder
6 (85,7%)
Sociale huurder
Het is opvallend dat 4 van de 5 gezinnen die verwarmen met elektriciteit private huurder is. Zij vertegenwoordigen 17,4% van de groep private huurders. Verwarmen met elektriciteit is in verhouding duurder dan verwarmen met gas. Tijdens ons huisbezoek bij die 4 gezinnen, stelden we vast dat 3 van hen geen dubbeltariefmeter hebben die het energiefactuur kan drukken. Bij één private huurder met gemeenschappelijke elektriciteitsmeter bestaat het vermoeden dat de verhuurder een te hoge prijs per kWh vraagt. De huurder betaalt immers maandelijks om en bij de €120 energiekost voor een studio. Dit dossier wordt verder opgevolgd. Eén private huurder die met gas verwarmt, plaatste bijverwarming (petroleumkachels), ondanks de onveiligheid. Tijdens andere huisbezoeken kwamen we regelmatig elektrische bijverwarming tegen in slaapkamers of badkamer. Eén gezin met eigen woning heeft al geruime tijd geen toegang tot aardgas wegens een conflict met de netbeheerder. Ook dit dossier volgen we op.
Een verwarmingssysteem dat ouder is dan 15 jaar verbruikt meer energie dan recentere hoogrendementsketels en condensatieketels. Door je oude ketel te vervangen door een klassieke hoogrendementsketel HR+ kan je onmiddellijk tot 30% besparen. Hoeveel je bespaart, zal afhangen van de leeftijd van je huidige ketel. De condenserende ketels met het label HR TOP verbruiken nog eens 10% minder.
28
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Weet het niet: 5 (10%)
Ja : 21 (42%)
Nee: 24 (48%)
Wij registreerden enkel de ouderdom van het verwarmingssysteem en niet het type ketel. 42% van de woningen heeft een verwarmingssysteem ouder dan 15 jaar. Bij 18 gezinnen (36%) ijverden we voor het plaatsen van een condensatieketel en lichtten we de verschillende premies toe. Wie geïnteresseerd is in het plaatsen van een condensatieketel, toont vaak ook interesse in thermostatische kranen (14 gezinnen (28%)). Over het type ketel weten we uit onderzoek7 van het Vlaams Energieagentschap (VEA) dat het aandeel gewone gas- en stookolieketels jaarlijks terugloopt ten voordele van het aantal hoogrendementsketels en condensatieketels voor gas en stookolie. In 2009 hadden 38% van de gezinnen die hun huis met aardgas verwarmen een gewone ketel. Het aandeel van HR-ketels bedroeg 24%, dat van condensatieketels met HR TOP-label 13%. In 2008 bedroeg het aandeel van gewone ketels bij gezinnen die verwarmen met aardgas nog 52%. Premies, een toenemende kennis dat de huidige generatie ketels veel energiezuiniger zijn, en de toepassing van de Europese richtlijn 2002-19 die voorziet dat op alle verwarmingssystemen ouder dan15 jaar en een vermogen hebben dat groter is dan 20kW, kunnen deze grotere omschakeling naar energiezuinigere toestellen verklaren. Ook m.b.t. de stookolieketels zien we dat enerzijds meer en meer mensen omschakelen naar aardgas en dat anderzijds diegenen die blijven verwarmen met stookolie overschakelen naar een hoogrendementsketel of een condensatieketel. Twee gezinnen uit onze bevraging plaatsten een energiezuinigere verwarmingsketel. Hun lagere eindafrekening bewijst dat investeren in de vervanging van een oud verwarmingssysteem wel degelijk rendeert en een effectief en voelbaar verschil maakt in de energiekosten.
Warm water maakt ongeveer 15% uit van de totale kosten van het energieverbruik. Tijdens de huisbezoeken schenken we hieraan dan ook extra aandacht. We vroegen de mensen of ze warm water produceren via de centrale verwarming, een boiler of een doorstromer.
7
Onderzoek ‘Energiebewustzijn en -gedrag van de Vlaamse huishoudens 2009’ van VEA. 38% heeft een gasketel – gewone type. 61% heeft een stookolieketel – gewone type. Gemiddeld gaat het hier om 49,5% van de Vlaamse huishoudens met een gewone ketel.
29
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Dat een elektrische boiler een zeer grote energieverslinder is, is weinig geweten. De Milieuadvieswinkel in Gent voerde 640 energieaudits uit en maakte bij het analyseren van de elektriciteitsgegevens een onderscheid in de gezinnen met elektrische boiler en de gezinnen zonder elektrische boiler. Daaruit bleek o.a. dat gezinnen bestaande uit 2 personen met een elektrische boiler, een meerverbruik hadden van 83,40%. De gedetailleerde gegevens voor de verschillende grootte van gezinnen staan in bijlage 2. Een doorstromer is dan wel energievriendelijker dan een elektrische boiler maar minder milieuvriendelijk. Immers, iedere keer als de ketel aanslaat, verbruikt hij veel brandstof.
Weet het niet: 4 (8%) Andere: 2 (4%)
Via centrale verwarming: 18 (36%)
Boiler: 16 (32%) Doorstromer: 10 (20%)
36% van onze respondenten produceert warm water via de centrale verwarming. 20% heeft een doorstromer en een derde van de gezinnen (32%) heeft warm water via een boiler. Het is dan ook heel belangrijk om onze respondenten te informeren over het verschil in energieverbruik van de verschillende types.
1 (5%) 3 (15%)
2 (8,7%) 1 (4,3%)
5 (25%)
10 (43,5%)
Weet het niet 2 (28,6%)
Boiler Doorstromer 3 (42,9%)
11 (55%)
30
Via centrale verwarming
4 (17,4%) 6 (26,1%)
Eigenaar
Andere
Private Huurder
1 (14,3%) 1 (14,3%) Sociale huurder
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
In bovenstaande tabel werd het systeem om warm water te produceren opgedeeld per woonsituatie. 55% van de eigenaars verwarmt water via de centrale verwarming en een kwart via een doorstromer. Slechts 15% van de eigenaars verwarmt water met een boiler. Tijdens onze bevraging vroegen we niet systematisch of de boiler op elektriciteit werkt. Het valt op dat huurders op de private huurmarkt veel vaker gebruik (moeten) maken van boilers dan eigenaars. 43,5% verwarmt water met een boiler. Van minstens zeven gezinnen weten we dat het een elektrische boiler betreft. Slechts 26,1% produceert warm water via de centrale verwarming. Dit is de helft minder dan bij de eigenaars. Drie private huurders geven aan dat de boiler dringend aan vervanging toe is. Het gaat om:
een oude boiler met gasflessen (volgens de huurder wenst de verhuurder de boiler niet te vervangen omdat die nog niet versleten is);
een gevoel van onveiligheid (de verhuurder kwam langs maar ondernam geen actie);
een knal van de boiler (de verhuurder zorgde eigenhandig voor de reparatie maar de klachten hielden aan. Pas na een ontploffing in de boiler plaatste de verhuurder een nieuwe boiler.)
60% van het energieverbruik in een woning wordt opgeslokt door verwarming. Door de woning te isoleren, kan men het warmteverlies beperken. Immers 24% van de warmte die verloren gaat, verdwijnt via het dak, 41% via de vensters, 26% via de muren en 9% via de vloer. Investeren in isolatie is de beste garantie om de energiefactuur naar beneden te krijgen. Het Nederlandse onderzoeksbureau Ecofys berekende dat 35% van de economisch rendabele isolatiemaatregelen een terugverdientijd hebben van minder dan vijf jaar en bijna 50% tussen de vijf en vijftien jaar8. VEA gaat in haar berekeningen (waarin ook de diverse steunmaatregelen worden verrekend) in het kader van het Energierenovatieprogramma 2020 uit van een terugverdientijd van 1 jaar (dakisolatie), 10 jaar (vervangen van enkel glas) en 4 à 5 jaar (vervanging oude verwarmingsketel door condensatieketel).
8
Aangehaald in ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel groener – Fiscale en financiële opties voor energiebesparing’, CE-rapport in opdracht van het Nederlandse ministerie VROM (december 2006).
31
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Niet van toepassing: 8 (16%)
Ja : 7 (14%)
Weet het niet: 9 (18%)
Nee: 23 (46%)
Gedeeltelijk: 3 (6%)
In 18% van de woningen is dak- en/of vloerisolatie niet van toepassing, meestal omdat het een appartement betreft dat op een tussenverdieping is gelegen. De helft (46%) van onze bevraagden heeft geen dak- en/of vloerisolatie. Wanneer we dit vergelijken met het bouwjaar, zien we dat 44% van onze bevraagden in een woning woont die voor 1971 gebouwd werd. Net van deze woningen is algemeen geweten dat er geen of weinig isolatie aanwezig is. Slechts 14% van de woningen uit onze registratie heeft volledig dak- en/of vloerisolatie. 6% van de woningen heeft gedeeltelijk vloer- en/of dakisolatie. In de volgende tabel worden de woningen waarbij dak- en/of vloerisolatie niet van toepassing is, geëlimineerd.
Weet het niet: 8 (19,5%)
Ja: 7 (17,1%)
Gedeeltelijk: 3 (7,3%)
Nee: 23 (56,1%)
In dit geval hebben 56,1% woningen geen geïsoleerde vloeren en/of dak. Hier tegenover staat dat slechts 17,1% van de woningen uit onze registratie volledige dak- en/of vloerisolatie heeft.
32
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
In vergelijking met een studie9 van het VEA die bij 1001 Vlaamse gezinnen peilde naar het energiebewustzijn en –gedrag, liggen de cijfers uit onze registratie ver onder het gemiddelde. Uiteraard wordt dit verklaard door het feit dat wij voor het overgrote deel te maken krijgen met gezinnen uit kwetsbare groepen, gezinnen met een laag inkomen die noodgedwongen huren op de secundaire huisvestingsmarkt. Volgens de VEA heeft 73% van de woningen geheel of gedeeltelijk dak- en/of vloerisolatie. In onze steekproef gaat het over 30%. 27% van de woningen uit de VEA-studie hebben geen daken/of vloerisolatie. In onze registratie is dit 56,1%. M.a.w. meer dan dubbel zo veel. Dit opvallend verschil toont aan dat er extra aandacht vanuit de overheid naar de meest kwetsbare groepen moet gaan. Met de recente campagne “Dakisolatie: voor iedereen” wil VEA juist deze groepen in de samenleving sensibiliseren en ondersteunen om het dak van hun (huur)woning te isoleren. Dat hierbij begeleiding op maat nodig is, ondervinden wij ook tijdens onze huisbezoeken. In deel 4 zoomen we in op de drempels die deze groepen ervaren om effectief energiebesparende maatregelen in de woning toe te passen.
3 (15%)
3 (21,4%)
3 (15%)
Weet het niet 2 (28,6%)
Gedeeltelijk Nee Ja
11 (55%)
3 (15%) Eigenaar
8 (57,1%)
3 (21,4%) Private Huurder
4 (57,1%)
1 (14,3%) Sociale huurder
De opsplitsing van dak- en/of vloerisolatie naar bewonersstatuut leert ons dat er bij onze bevraging geen grote verschillen zijn tussen eigenaars en private huurders. Dit verbaast ons enigszins. We hadden verwacht dat huizen van de eigenaars beduidend meer zouden geïsoleerd zijn dan woningen van eigenaars. Toch is dit niet het geval. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat de eigenaars waarmee wij te maken hebben, hetzij jonggepensioneerden zijn die er tegenop zien om deze werken nog aan te vangen, hetzij gezinnen zijn die wel een woning verwierven maar daarbuiten weinig financiële reserves hebben voor energiebesparende maatregelen. Het kiezen en plaatsen van isolatie vereist toch wel enige deskundigheid. Zo geven twee eigenaars aan dat er in hun woning te weinig en te dunne isolatie werd geplaatst.
9
http://www.energiesparen.be/node/880, Energiebewustzijn en -gedrag van de Vlaamse huishoudens. September – oktober 2009
33
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
41% van de warmte die in een woning verloren gaat, verdwijnt via de vensters. Hoogrendementsglas isoleert vijf maal beter dan enkel glas en twee tot drie keer beter dan gewoon dubbel glas. Investeren in hoogrendementsglas is, naast het investeren in dakisolatie, dan ook de beste manier om de energiefactuur te laten dalen.
Gemengd : 7 (14%) Superisolerende beglazing: 3 (6%)
Enkel glas: 14 (28%)
Dubbel glas: 26 (52%)
In onze bevraging heeft meer dan de helft van de woningen dubbel glas. 28% van de woningen heeft alleen maar enkel glas. Slechts 6% heeft hoogrendementsglas. Cijfers van VEA geven aan dat slechts 10% van de Vlaamse gezinnen geen dubbel of superisolerend glas heeft. In onze registratie leeft 28% van de gezinnen in een woning waarvan de ramen enkel glas hebben. Dit is 3x hoger dan het Vlaamse gemiddelde. Dit is niet toevallig. We richten ons immers juist naar kwetsbare groepen die in slechte woningen leven. Cijfers van VEA geven ook aan dat in 2003 nog 22% van de Vlaamse woningen uitsluitend enkel glas had. In 2008 was dit gedaald tot 11%. In deze periode zien we ook een stijging van 34% van het aantal premieaanvragen voor hoogrendementsglas ter vervanging van enkel glas. Ook zien we dat het aandeel van woningen met dubbel glas van 78% in 2003 toeneemt tot 89% in 2008 en 90% in 2009 (studie van juni 2009). Onze 52% blijft daar ruim onder. Maar ook hier weer kan dit verklaard worden door het feit dat wij juist gezinnen uit de maatschappelijk zwakkere groepen zoeken en bereiken.
34
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
1 (4,3%) 6 (30%) 2 (10%)
1 (14,3%)
Weet het niet Gemengd
15 (62,2%)
2 (28,6%)
Superisolerende beglazing Dubbel glas Enkel glas
(45%)
3 (15%) Eigenaar
4 (57,1%) 7 (30,4%)
Private Huurder
Sociale huurder
Opsplitsing naar bewonersstatuut leert ons dat er twee maal zoveel private huurders zijn (30,4%) die in woningen met enkel glas wonen als eigenaars (15%). Tevens heeft niemand van onze bevraagde private huurders superisolerende beglazing. Bij de eigenaars is dit 1 op 10, wat ook wat zegt over het economische profiel van de eigenaars die we bereiken. Daarnaast hebben 30% van de bevraagde eigenaars verschillende types van beglazing in hun woning (bv. enkel glas en superisolerende beglazing) ten opzichte van 4.3% bij de private huurders. Tevens zeggen vijf private huurders uitdrukkelijk dat de ramen in slechte staat zijn. Het gaat dan over rot houtwerk, tocht via de ramen tot water dat binnensijpelt bij regen. Een studie van het Steunpunt Ruimte en Wonen10 maakte een isolatie-index op met de vier voornaamste isolatiemaatregelen: isolerende beglazing, vloer-, muur- en dakisolatie. De isolatie-index schommelt van 0 tot 10; des te meer isolatiemaatregelen er worden genomen, hoe hoger de score op de isolatie-index. Wat het gewicht van elke van deze isolatietypen betreft, berekenden zij dat isolerende beglazing de meeste energie bespaart per vierkante meter terwijl vloerisolatie het minst bespaart. Omdat de geïsoleerde oppervlakte aanzienlijk verschilt naargelang het type isolatie, telt ook het aandeel van de verliesoppervlakten. Rekening hiermee houdend, zien we dat het in appartementen het meest rendabel is om te investeren in gevel- en vloerisolatie terwijl bij open en of halfopen bebouwing vooral de dakisolatie en gevelisolatie belangrijk zijn. Het interessante van deze studie is de toepassing van de isolatie-index naar eigendomsstatuut. In Vlaanderen bedraagt de isolatie-index gemiddeld 5,8. Voor de eigendomssector ligt het gemiddelde iets hoger (6,1) terwijl deze voor de private huursector niet hoger komt dan 4,4. Daarnaast bleek dat appartementen significant beter geïsoleerd zijn dan eengezinswoningen (6,5 versus 5,7), wellicht omdat appartementen gemiddeld recenter gebouwd zijn. Op de private huurmarkt is er een opvallend verschil tussen eengezinswoningen (3,4) en appartementen (5,5). De eengezinswoningen op de private huurmarkt vormen een afgetekend zwak segment op het vlak van isolatie. Als men dan ook nog rekening houdt met de bouwperiode, zien we een sterke samenhang tussen het isolatieniveau en de bouwperiode voor zowel eigendoms- als huurwoningen. 1970 blijkt een kanteljaar: woningen die voor 1971 gebouwd werden, hebben een veel lagere isola-
10
Heylen, K. en Winters, S., Isolatieniveau van private huurwoningen en woonuitgaven, 2009, Steunpunt Ruimte en Wonen, Heverlee. De isolatie-index werd berekend op basis van de vier voornaamste isolatiemaatregelen: isolerende beglazing, vloer-, muur-, en dakisolatie.
35
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
tie-index dan woningen die na 1971 gebouwd werden. De laagste indexen komen voor bij woningen gebouwd tussen 1919 en 1970 op de private huurmarkt. Ze schommelen tussen 2,6 en 3,7. Woningen gebouwd na 1990 hebben allen een isolatie-index boven de 9. Rekeninghoudend met de inkomens, stellen de onderzoekers zowel op de eigendomsmarkt als op de private huurmarkt een significant positief verband vast tussen het equivalent inkomen en de isolatie-index. Des te hoger het inkomen, des te beter de woning geïsoleerd is. Ook valt op dat binnen elke inkomensklasse private huurders een lager isolatieniveau kennen dan eigenaars. Wat de leeftijd betreft, is er een negatief verband met het isolatieniveau, zowel voor eigenaars als private huurders. Hoe ouder de bewoner(s), hoe slechter de woning geïsoleerd is. Aangezien oudere woningen minder goed geïsoleerd zijn, is dit een logische vaststelling. (is dat zo, dat gaat er van uit dat oudere mensen in oude woningen wonen.) Het verband tussen opleidingsniveau en isolatieniveau van de woning is het meest uitgesproken op de eigendomsmarkt. Hoe hoger opgeleid, hoe beter de eigen woning geïsoleerd is. Voor de private huursector is er wel een sterk verschil tussen de hoogst opgeleiden en de overige gezinnen. Er is een oververtegenwoordiging van jonge, welgestelde, hoog opgeleide gezinnen die zich in een overgangsfase naar eigenwoningbezit bevinden. Verder wijst de studie op het feit dat de woningen van alleenstaande eigenaars-bewoners minder goed geïsoleerd zijn dan van andere huishoudtypen. Dit kan verklaard worden door het feit dat zich onder de alleenstaanden veel ouderen bevinden die minder goed geïsoleerde oudere eigendomswoningen betrekken. Op de private huurmarkt is er geen verschil naargelang de huishoudsamenstelling. Tot slot stellen de onderzoekers vast dat een eigen woning beter geïsoleerd is, als de referentiepersoon tewerkgesteld is. Uit onze bevraging merken we dat de eigenaars die ramen vervangen dit vaak - omwille van verschillende redenen - in verschillende fases doen. Er zijn gezinnen die enkel het glas vervangen in de keuken en leefruimte en niet in de rest van de woning. Bij deze situaties spreken we van gemengde beglazing. Daarnaast zijn er drie eigenaars die dubbele beglazing hebben, maar niet de maximale winst eruit halen omdat:
36
het raam stuk is (gedicht met een houten plaat);
een raam niet meer sluit;
het houtwerk rot is waardoor er tocht ontstaat.
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
Vanaf 1 januari 2009 is het energieprestatiecertificaat (EPC) 11 verplicht bij woningen, studio's, appartementen, studentenkamers ... die te huur worden aangeboden. Het EPC moet beschikbaar zijn vanaf het moment dat de woning te koop of te huur wordt aangeboden, zo niet loopt de eigenaar risico op een boete. Op die manier worden potentiële kopers en huurders geïnformeerd over de energiezuinigheid van de woning. 23 van de bevraagde gezinnen (43%) huren op de private huisvestingsmarkt. Hiervan hebben 15 gezinnen een contract van vóór 1 januari 2009, dus vooraleer de regelgeving van EPC’s in voege trad. 1 gezin wist niet of ze ooit een EPC-attest had gezien. 1 verhuurder werd vrijgesteld omdat de verhuurde woning een beschermd monument is. Van de resterende 7 gezinnen hadden er 3 het EPC-attest gezien. Eén huurder had het EPC-attest gezien, maar nooit een kopie ontvangen. Ze weet ook niet meer welke score er op het attest vermeld stond. Vier huurders ontvingen geen kopie. Het kwam ook niet ter sprake.
Geen antwoord: 1 (4,3%)
Ja: 3 (13%)
Nee: 19 (82,6%)
Volgens cijfers van de VEA12 werden in de eerste helft van 2010 al ongeveer 1.700 controles door hen uitgevoerd op aanwezigheid van het EPC bij het te koop of te huur stellen van een woning. Een verbetering van de naleving van de wetgeving ten opzichte van 2009 is merkbaar. Maandelijks worden 12.000 à 14.000 EPC's bij het VEA ingediend. 68% van de gecontroleerde wooneenheden, of iets meer dan 2 op 3, beschikt volgens VEA over een EPC. Dit is een stijging ten opzichte van 2009. Toen beschikte slechts de helft van de ge-
11
Reeds vanaf november 2008 is het energieprestatiecertificaat (EPC) verplicht bij de verkoop van een woning, appartement of studio. 12 Bron: http://www.energiesparen.be/epc/nieuwsbrief/artikel?artikel=79, juni 2010
37
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
controleerde woningen bij een initiële controle over een EPC. Tegelijkertijd met de uitbreiding van het aantal controles wordt ook strenger opgetreden. Als er geen geldig EPC aanwezig is bij het te koop of te huur stellen van de woning, wordt de eigenaar uitgenodigd op een hoorzitting en kan hij een boete krijgen tussen €500 en €5.000. Ook als het EPC te laat werd opgemaakt, bv. pas bij het verlijden van de (koop)akte, kan een boete worden opgelegd. Wij horen geregeld dat nieuwe huurders geen EPC krijgen. Verklaringen hiervoor zijn:
huurders zijn niet op de hoogte van het bestaan en de verplichting van een EPC-attest bij iedere verhuring sinds 1 januari 200;
minstens vier gekende huurders vertrouwden ons toe dat ze het EPC niet opvragen bij de verhuurder - of dit niet melden aan de bevoegde diensten – uit angst dat de verhuring niet zou doorgaan. Alle vier hadden ze het moeilijk om een betaalbare huurwoning te vinden en verkozen de zekerheid van een dak boven hun hoofd. De zorg voor hoge energiefacturen is dan voor later.
Eén verhuurder (met meerdere huurwoningen) zei ons uitdrukkelijk geen EPC–attest te laten opstellen omwille van de kostprijs. Volgens hem is het alweer een kost op de schouders van de verhuurder. Deze verhuurder neemt daarom enkel huurders die niet naar een EPC vragen.
Een andere probleem betreft de verstaanbaarheid van het document. We legden een fictief EPC-attest voor aan mensen in armoede en stellen vast dat de meeste mensen niet weten wat een hoge of lage score juist betekent. Bovendien wordt deze informatie soms ook foutief voorgesteld door de verhuurder. Een huurder uit onze bevraging die zijn woning via een immobiliënkantoor huurde, kreeg een EPC-attest te zien met een score van 790 kWh/m². Dat is een hoge score. Het kantoor interpreteerde het EPC als volgt: “Een energiescore van 790 kWh/m² is wat aan de hogere kant. Maar we hebben zeker niet te maken met een slechte woning. Deze energiescore is normaal voor een Vlaamse woning, zeker voor een oudere woning. En de huurprijs (€630) is niet overdreven voor alles wat je krijgt (groot huis, grote tuin).” De huurders zijn later verhuisd omwille van torenhoge en onbetaalbare energiefacturen. Opmerkelijk is ook het verhaal van een huurder die begin 2009 een woning huurde. Hij werd onder druk gezet om het contract vóór 1 januari 2009 te tekenen zodat de verhuring zonder EPC kon. Aangezien hij dan onmogelijk zijn opzegverplichtingen voor zijn huidige woning kon nakomen, betaalde hij gedurende twee maanden een dubbele huur.
38
DEEL 1. ALGEMENE GEGEVENS OVER DE BEVRAAGDE GEZINNEN EN WONINGKWALITEIT
DEEL 2.
Tijdens de huisbezoeken maken we gebruik van een infopakket energie: een map met allerlei informatie over energie. Ze draagt de titel: Een lagere energiefactuur? Het kan! Reeds op de kaft wordt aan de hand van een tekening duidelijk gemaakt waar in huis energie kan bespaard worden. Dit blijkt een goede insteek te zijn. Respondenten geven onmiddellijk aan waar in de woning knelpunten zijn. Meteen weten we ook waarop we tijdens het gesprek het accent moeten leggen. We vragen ook steeds naar een eindfactuur van gas en elektriciteit. Gemiddeld duurt een huisbezoek ongeveer 2 uur. Dit is vrij lang maar de informatie wordt zo concreet mogelijk en op maat van het gezin gebracht. Tijdens het huisbezoek overlopen we de map met de bewoner. De informatie die van toepassing is, lichten we toe. De informatie die niet van toepassing is, halen we uit de kaft. Op deze manier willen we het overzichtelijk houden. Niet altijd konden we alle informatie toelichten, zeker niet wat betreft de verschillende premies voor energiebesparende maatregelen. We opteerden er dan voor om de informatie in de map te laten zitten zodat onze respondent achteraf de informatie nog kan raadplegen. Ieder gesprek had een eigen verloop. Soms waren de vragen zeer concreet, bij anderen ging het eerder over algemene tips rond rationeel energieverbruik. Vaak ging het ook over concrete facturen, het nakijken van sociale voordelen en het vergelijken van de tarieven van de verschillende commerciële leveranciers. Sommige huisbezoeken waren éénmalig, doch meestal vereisten de concrete vragen een verdere opvolging en opening van een dossier. Tevens hechten we veel aandacht aan het verspreiden van onze contactgegevens. Ervaring leert dat mensen soms veel later na het huisbezoek energievragen hebben en dan teruggrijpen naar de ‘energiemap’ met onze contactgegevens.
Hoe ziet een informatiepakket eruit?
40
Informatie over rationeel energiegebruik
Cijfergegevens van het Vlaams gemiddeld energiegebruik
Cijfergegevens van het Vlaams gemiddeld waterverbruik
Meterkaarten voor gas en elektriciteit (Eandis)
Informatiebrochure energiescan (Eandis) en aanvraagformulier voor een energiescan
Informatiebrochure ‘Hoe zuinig omgaan met energie?’ (Eandis)
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Informatiebrochure ‘Verdien veel geld, zonder grote moeite’ (Eandis)
Informatiebrochure ‘Het energieprestatiecertificaat, een energierapport voor koop- en huurwoningen’ (VEA)
Informatiebrochure ‘Kortingsbon van €150 bij aankoop van koelkast of wasmachine’ (Eandis)
Krantenartikel Gazet van Antwerpen over het verbruik van elektrische apparaten
Informatiebrochure ‘De energiemeter. Meten is weten’ (Eandis)
Informatie over de leveranciersvergelijking en het veranderen van leverancier (VREG)
Verhuispapieren VREG (VREG)
Informatie over sociale maatregelen energie
Informatiebrochure ‘Sociale maatregelen voor wie elektriciteit en aardgas koopt’ (VEA)
Informatiebrochure ‘Hebt u recht op een verwarmingstoelage’ (Sociaal Verwarmingsfonds)
Informatie over grote energiebesparende investeringen
Informatiebrochure ‘Premies voor energiebesparing in Vlaanderen’ (VEA)
Informatiebrochure ‘Hoe uw woning goed isoleren en ventileren’ (Eandis)
Informatiebrochure ‘Lekt uw huis ook geld? Doe er iets aan, isoleer uw dak’ (VEA)
Informatiebrochure ‘Wat moet u weten over uw centrale verwarming’ (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie)
Bijkomende informatie, maar niet standaard in informatiepakket
Informatiebrochure budgetmeter elektriciteit (Eandis)
Informatiebrochure budgetmeter aardgas (Eandis)
Krantenartikel ‘Isoleren verhoogt kadastraal inkomen niet’ (Het Laatste Nieuws – 06/03/10)
Voorbeelden aanvraagformulieren voor energiebesparende investeringen (Eandis)
Informatiebrochure FRGE (Igemo)
Ook bieden wij de mogelijkheid om een energiemeter te ontlenen. Momenteel wordt ook - waar het zinvol is - het startpakket ‘Dakisolatie voor iedereen’ (VEA) tijdens het huisbezoek doorgenomen en achtergelaten, idem voor de ‘brochure CO, een gevaar in huis: doe er iets aan!’. Wat zijn de eerste bevindingen van onze huisbezoeken?
41
Respondenten voelen zich op hun gemak bij deze persoonlijke aanpak: ze krijgen de kans om hun situatie toe te lichten en vragen te stellen.
Respondenten begrijpen nauwelijks hun facturen.
Respondenten hebben geen zicht op hun verbruik. Of dat hoog, normaal of laag verbruik is, kunnen ze niet inschatten. Dat is één van de redenen waarom ‘energie’ een moeilijk thema is.
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Respondenten hebben positieve ervaringen met de gratis energiescans13. Door de informatie die ze van de energiesnoeier kregen, werden ze gemotiveerd om bewuster om te gaan met energie. De concrete tips zijn bovendien ook niet zo moeilijk. Wel vraagt het enige discipline. We vernamen achteraf dat er ook effectief bespaard werd op de energiefactuur. We merken dat het herhalen van tips en informatie zeker bij deze doelgroep nodig is om niet alleen een bewustzijn maar ook gedragsverandering rond REG op gang te brengen.
Respondenten reageren positief op het informatiepakket en de toelichting die ze krijgen bij de verschillende brochures.
Ondanks het feit dat huisbezoeken zeer arbeidsintensief zijn, merken we dat extra tijd en uitleg verantwoord zijn en onze respondenten gaan beseffen dat ze (misschien) een invloed kunnen hebben op hun energiefactuur.
Een groot deel van deze gezinnen springt reeds noodzakelijkerwijze zuinig om met energie en past reeds een groot aantal tips toe. Deze mensen zijn enorm gemotiveerd om nog meer te besparen.
Drempels die we tegenkomen spelen vooral bij de structurele maatregelen en zowel bij eigenaars-bewoners als bij huurders.
Huurders hebben te maken met een specifieke, vaak onoverkomelijke, drempel: hun afhankelijkheid van de eigenaar-verhuurder.
De meest schrijnende situaties merken we bij huurders.
De informatiepakketten worden niet alleen gebruikt tijdens de huisbezoeken. In die zin zijn er meer informatiemappen bij mensen verspreid dan aangegeven in de registratie. Tijdens het vindplaatsgericht werken14 of tijdens informatieavonden worden er steeds infomappen verspreid. Afhankelijk van het verhaal en de vragen van de mensen is het een volledige map of een beperkte map. In 2010 bezochten we volgende basiswerkingen in de provincie Antwerpen om ons voor te stellen. Telkens wordt het aantal mappen vermeld dat we aan de bezoekers overmaakten en bespraken. In totaal werden er ongeveer 200 mappen op maat uitgedeeld.
Sociale kruidenier ‘t Hofke Lier
22 mappen
Welzijnsschakel Lint
5 mappen
Voedselbedeling Kessel
34 mappen
Infonamiddag Al-arm Geel
30 mappen
Infoavonden T'ANtWOORD Turnhout
20 mappen
Coupe Amusée Lier
15 mappen
Welzijnsschakel Beerse
20 mappen
Welzijnsschakel Brecht
21 mappen
Bezoekersvergadering Ons Huis Mol
9 mappen
13
In 22,4% van de gezinnen was reeds een energiescan gebeurd. Het betreft gezinnen waarvoor wij de energiescan aangevraagd hebben, vlak na het eerste contact én voor het huisbezoek. Slechts 1 gezin had reeds via een andere weg een energiescan gekregen. 14 Met vindplaatsgericht werken (ook gekend als outreaching) bedoelen we dat we contact leggen met basiswerkingen die deze kansengroepen bereiken. De werker of vrijwilliger introduceert ons bij de doelgroep of we spreken mensen rechtstreeks aan in de wachtplaats of de koffieruimte.
42
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Andere individuele contacten
15 mappen
We merken dat niet iedereen openstaat voor een gesprek in een ruimte waar ook andere mensen aanwezig zijn. Toch hadden een aantal van hen interesse om de informatiemap thuis door te nemen. Bovendien merken we ook een zeker wantrouwen: bezoekers kennen het project en onze organisatie niet en vrezen dat het gesprek niet vrijblijvend is. Vaak speelt een zekere schroom bij mensen in armoede om een onbekende thuis te ontvangen. Op plaatsen waar we meerdere keren aanwezig waren om toelichting te geven, spraken bezoekers die een eerste keer geen interesse toonden, ons bij een volgende keer toch aan. Intussen hadden we reeds enkele huisbezoeken afgelegd en werd doorverteld wat we kwamen doen en hoe een huisbezoek verloopt. Dit gaf een zeker vertrouwen waardoor sommigen zich alsnog opgaven voor een huisbezoek. Wie de map ontving maar geen huisbezoek wil, kan toch onze contactgegevens bijhouden. Zo ontmoetten we een private huurder bij de sociale kruidenier in Lier die wel een informatiemap kreeg maar op dat moment geen interesse had in een huisbezoek. Zij zei dat ze geen energieproblemen meer had omdat ze verhuisde naar een betere woning. Onverwacht kreeg ze toch nog een moeilijk verstaanbare en hoge energiefactuur en vroeg ons om hulp. Ze liet duidelijk merken dat ze de energiemap had bewaard, moesten er zich ooit problemen stellen.
Nee: 3 (6%)
Zonder antwoord: 1 (2%)
Ja: 46 (92%)
43
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Tijdens de huisbezoeken werd samen met de bewoners overlopen welke energietips 15 ze reeds toepasten in het dagelijkse leven. Op basis van een aantal brochures en een rondgang in de woning werd nagegaan waar ze konden besparen. Met 3 gezinnen werd deze informatie niet systematisch overlopen. Het betreft gezinnen met één enkele specifieke vraag. Maar liefst 92% van de gezinnen kreeg tijdens het huisbezoek tips rond rationeel energieverbruik in de woning en tips om het eigen gedrag bij te stellen. Op verscheidene plaatsen werd ook het verbruik van huishoudelijke toestellen met behulp van een energiemeter nagekeken.
Niet toegepast en toont geen interesse: 3 (6,5%)
Niet toegepast maar toont interesse: 3 (6,5%)
Toegepast: 40 (86,9%)
De bovenstaande tabel geeft een zicht op de mate waarin de gezinnen deze energietips effectief in hun gezin en in de woning toepassen. Het betreft hier enkel gegevens over de gezinnen die deze informatie aangereikt kregen. We waren aangenaam verrast: bijna 87% past in ruime mate de energietips toe. Vermoedelijk heeft dit te maken met het feit dat wij vooral gezinnen bereiken met lage inkomens die noodgedwongen heel zuinig leven. Toch past nog 13% van de gezinnen geen enkele tip toe. Dat is best veel gezien de doelgroep. De helft ervan was duidelijk wel geïnteresseerd en was ook verrast over de mogelijke impact van deze tips op de energiefactuur. Ze zijn gemotiveerd om in de toekomst een aantal zaken in het eigen gedrag aan te passen, bv. de thermostaat een graad lager zetten, regelmatig de koelkast en diepvries ontdooien, op lagere temperatuur wassen… Bij drie gezinnen (6,5%), waarvan we weten dat ze een hoog energieverbruik hebben, was er geen interesse of bereidwilligheid om hun gedrag te veranderen. Enerzijds heeft dit te maken met een gebrek aan inzicht op het aandeel van de energiekosten in hun maandelijkse kosten. Het gaat hier over gezinnen die hetzij in collectieve schuldbemiddeling, hetzij onder budgetbegeleiding staan en geen voeling meer hebben met hun eigen financiële middelen. Anderzijds benoemen zij uitdrukkelijk dat ze niet willen ‘inboeten aan comfort’. Ze zetten bv. de hele dag de tv op tegen eenzaamheid of laten de kerstverlichting hangen omdat er geen geld is voor een andere lichtarmatuur (en omdat het gezellig is). Ook bestaan er hardnekkige misverstanden: de digibox mag niet uitgeschakeld worden want dan verslijt het toestel.
15
Deze energietips gaan over het verbruik van elektrische huishoudelijke toestellen, spaarlampen en verlichting, het energielabel, verschillen tussen koken met gas of elektriciteit, tips rond wassen en drogen van linnen, koelen en diepvriezen, sluimerverbruik, zuinig en voordelig warm water, verwarming enz.
44
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
We beseffen dat het eenmalig geven van informatie onvoldoende is om bij deze mensen een bewustmakingsproces op gang te brengen of hen te motiveren hun gedrag te veranderen.
Nee: 1 (2%) Ja: 49 (98%)
Tijdens de huisbezoeken werd altijd de energiescan voorgesteld: hoe zo’n energiescan verloopt en de voordelen ervan. Voor wie graag een energiescan wil, deden we een aanvraag. De toeleiding naar de energiescans van gezinnen die leven in een woning van slechte kwaliteit, was één van onze grote bekommernissen. We vroegen ook steeds – mits toelating van de bewoners – een kopie van het verslag van de energiescan. Zo kregen we ook via dit kanaal informatie over de energetische kwaliteit van de woning, de staat van de huishoudelijke elektrische toestellen en het feitelijk gedrag van mensen.
45
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Toont interesse: 6 (12,2%)
Al gebeurd: 11 (22,4%) Aangevraagd: 30 (61,2%) Niet toegepast en toont geen interesse: 2 (4%)
Bij 22,4% van de gezinnen was er reeds een energiescan gebeurd. Deze scans werden door ons aangevraagd na het eerste contact met de familie tijdens het vindplaatsgericht werken. Eén gezin had al een energiescan gehad voor wij met hen in contact kwamen. Eén gezin wist van het bestaan van energiescans af via de dienst Samenlevingsopbouw Geel maar had op dat moment niet voldoende draagkracht of interesse. 61% van de gezinnen ging in op ons aanbod. Voor hen werd een energiescan aangevraagd. Indien er specifieke vragen waren, formuleerden we die op de aanvraag zodat de energiesnoeiers zich konden voorbereiden. In minstens 25% van de aanvragen waren er specifieke vragen. Bij 6 gezinnen met een onrustwekkend hoog energieverbruik waren we aanwezig tijdens het bezoek van de energiesnoeier. Deze bewoners appreciëren onze aanwezigheid en benoemen dat er op een grondige manier wordt ingegaan op hun specifieke situatie. Waar we niet aanwezig waren, vroegen we achteraf hoe de scan verliep of kregen we een kopie van het verslag. Er is een prima contact met de plaatselijke energiesnoeiers. In het algemeen zijn de reacties op de energiescan positief en horen we dat de bewoners een aantal zaken rond energiebesparing bijleerden. Een kleine minderheid gaf aan niets te hebben bijgeleerd en vond de scan zinloos. Eén gezin klaagde over het feit dat de energiesnoeier tijdens het huisbezoek enkel spaarlampen aanbracht. Hij beloofde om terug te komen met buisisolatie maar deed dit niet. Bij één gezin werd de energiescan aangevraagd om een deskundig advies te krijgen over het vervangen van een oude verwarmingsketel. Dit leidde tot het plaatsen van een nieuwe verwarmingsketel. Op onze vraag leende de energiescanner ook een vochtmeter uit aan een gezin dat te kampen had met zware vochtproblemen. 12,2% ofwel 6 gezinnen twijfelde over het aanvragen van een scan. Zij kregen alle informatie en een aanvraagformulier. Af en toe krijgen we een zeer concreet beeld over het bedrag dat gezinnen besparen na onze tips en het bezoek van de energiesnoeier. Zo bleek uit het verslag van een opvolgscan dat een gezin liefst 900 kWh elektriciteit en 17.268kWh gas bespaarde door middel van het toepassen van enkele eenvoudige energietips. Op basis van bovenstaande tabel kunnen we besluiten dat we via het vindplaatsgericht werken nog een grote groep van gezinnen uit kwetsbare groepen, die men anders niet bereikt, kunnen toeleiden naar de energiescans. Het gaat om gezinnen die de energiescan niet kennen of er niet toe komen een energiescan aan te vragen. Wij bepleiten een automatische groepsaanpak
46
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
om kwetsbare gezinnen toe te leiden. Zo zouden bv. alle gezinnen die in budgetbeheer zijn of die bij het LAC gekend zijn door het OCMW automatisch het aanbod moeten krijgen. Dat alleen is echter onvoldoende om kansengroepen in voldoende grote getale toe te leiden. Hiervoor zijn netwerken en samenwerkingsverbanden nodig tussen sociale organisaties die dicht bij de leefwereld van mensen in armoede staan (buurt- en opbouwwerkorganisaties, Centra Algemeen Welzijnswerk, Verenigingen waar armen het woord nemen, Welzijnsschakels enz.). Mensen in armoede bereik je immers – zo leert de ervaring ons elke dag – via vertrouwenspersonen. Ook de vertrouwenspersonen dienen overigens voortdurend bewust te worden gemaakt van het bestaan van energiescans: herhaling en voortdurende sensibilisering zijn daarbij de sleutelwoorden.
Naast deze aanvragen, deden we nog 76 aanvragen die niet geregistreerd staan:
Sociaal restaurant Lier
19
Welzijnsschakel Lint
2
Voedselbedeling Kessel
6
Infonamiddag Al-arm Geel
5
Infoavonden in T'ANtWOORD Turnhout
5
Coupe Amusée Lier
3
Welzijnsschakel Beerse
8
Welzijnsschakel Brecht
10
Bezoekersvergadering Ons Huis Mol
3
Andere individuele contacten
15
Ja: 14 (28%)
Nee: 36 (72%)
47
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Het is niet relevant om bij alle gezinnen te spreken over het nut van thermostatische kranen. Immers, op basis van de gegevens over de verwarmingbron weten we dat 6 gezinnen (12%) een andere verwarmingsbron dan gas of stookolie hebben. M.a.w. in 88% van de gezinnen zou het zinvol geweest zijn hierover te spreken. Toch blijkt uit de tabel dat het aanbod in 72% van de huisbezoeken niet werd gedaan. Hiervoor zijn verschillende redenen. Zeven gezinnen (14%) zijn sociale huurder die voor dit soort ingrepen afhankelijk zijn van de huisvestingsmaatschappij. We merken dat bij de renovatie van sociale woningen hier meer en meer rekening mee wordt gehouden. Gelukkig maar. Daarnaast hebben vele woningen een decentrale verwarming. Dit is het geval in appartementsblokken. 16 gezinnen uit onze registratie ofwel 32% woont in een appartement. Private huurders geven aan dat de plaatsing van thermostatische kranen een taak van de verhuurder is.
Toont geen interesse: 1 (7,1%)
Toegepast: 3 (21,4%)
Toont interesse: 4 (28,6%) Niet toegepast: 3 (21,4%) Al gebeurd: 2 (14,3%)
Niet van toepassing: 1 (7,1%)
Slechts bij 14 gezinnen (28%) werd gesproken over het nut van het plaatsen van thermostatische kranen en werd informatie gegeven over de premie en het belastingvoordeel. Bij drie gezinnen waren er reeds thermostatische kranen aanwezig. Bij één gezin was de uitleg niet van toepassing. We merken dat het nut van thermostatische kranen onvoldoende gekend is bij de gezinnen. Ze weten niet dat ze met een eenvoudige en vooral niet zo’n dure investering stevig kunnen besparen op de energiefactuur. Het is één van de goedkoopste ingrepen en daardoor mogelijks nog haalbaar binnen het beperkte budget van mensen in armoede. Eigenaars die interesse tonen, wisten niet dat voor het plaatsen van thermostatische kranen een premie van de netbeheerder bestaat of dat ze recht hebben op een belastingsvoordeel. Daarbij denken eigenaars die geen of weinig belastingen betalen, ook geen recht te hebben op een belastingsvoordeel. Nochtans bestaat het belastingkrediet 16 om net ook die doelgroep te
16
In 2009 en 2010 bestond in Vlaanderen een premie voor niet-belastingsbetalers. Hiervoor dienden aparte formulieren ingevuld te worden. Dit systeem bestond naast de belastingvermindering voor belastingbetalers. Vanaf inkomstenjaar 2010 bestaat er slecht één federaal systeem voor zowel belastingsbetalers als nietbelastingsbetalers: het belastingkrediet.
48
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
laten genieten van een belastingsvoordeel. Slechts weinigen, ook (semi-)professionals zijn op de hoogte van deze mogelijkheid. Eén huurder op de private huurmarkt vermeldde een zeer hoog energiefactuur omwille van een slechte woningkwaliteit. We kenden deze woning en wisten dat vorige huurder naar het vredegerecht was gestapt omwille van absurd hoge energierekeningen. De vrederechter raadde de eigenaar ten stelligste aan om de energiesituatie te verbeteren en aparte meters te plaatsen voor de 2 wooneenheden in het huis. Mede door onze steun, advies en opvolging confronteerde de nieuwe huurder de verhuurder met het advies van de vrederechter en vroeg o.a. een nieuwe verwarmingsketel en thermostatische kranen. De werken werden intussen uitgevoerd. Om hun energiefacturen te betalen, diende het gezin wel een lening aan te gaan. In totaal vroegen we voor 3 gezinnen uit de registratie de premie voor de thermostatische kranen aan.
Ja: 18 (36%)
Nee: 32 (64%)
Volgens de website van de Bouwunie kan je al snel tot 35% van je energiefactuur besparen als je een oude ketel vervangt door een condensatieketel: “Bij renovatie kan je al snel 20% besparen. Oude installaties zijn immers dikwijls overgedimensioneerd. Zij hebben veel stralings- en stilstandsverliezen. Moderne stookplaatsen bereiken een rendement van ± 95%. Wanneer dezelfde stookplaats wordt uitgerust met een condensatieketel komt er een supplementaire besparing van ± 14%. Het jaarrendement is dan ± 109%, wat neerkomt op een totale besparing van ± 35%.” Op basis van de gegevens over de woning weten we dat in ruim 4 gevallen op 10 (21 gezinnen ofwel 42%) het verwarmingssysteem ouder is dan 15 jaar. 5 gezinnen kennen de ouderdom van de installatie niet.
49
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
18 keer (36%) brachten we de voordelen van een condensatieketel ter sprake. Tevens werd informatie gegeven over de bestaande premie van de netbeheerder en de belastingvermindering of belastingkrediet17. Aan 62% deden we het aanbod om een nieuwe condensatieketel te plaatsen niet. Redenen hiervoor waren:
Woningen met een decentrale verwarming
Woningen met elektrische verwarming
Huurderproblematiek: mensen die snelle verhuisbewegingen maken o.a. door hoge energiekosten. Een 5-tal keren deden we het voorstel om een overleg te plegen met de verhuurder, maar huurders weigeren omwille van hun gevoel van woononzekerheid.
Een aantal woningen heeft al minstens een hoogrendementsketel.
Andere energievragen, andere energieprioriteiten (bv. in de eerste plaats aandacht voor REG i.p.v. grote investeringen)
Wanneer we merken dat dit aanbod niet direct aansluit bij hun situatie, gaan we er ook niet verder op in. Dit zou enkel het persoonlijk gesprek verzwaren en ingewikkelder maken. Acht gezinnen uit de registratie (16%) tonen duidelijk interesse in het plaatsen van een condensatieketel (en bijhorend het plaatsen van thermostatische kranen). Van die acht gezinnen, zijn er vijf eigenaars en drie private huurders. De belangrijkste drempel van de vijf eigenaars is de financiële drempel. Het betreft allemaal gezinnen met lage inkomens (vervangingsinkomens) of schulden. Ook is de informatieve drempel duidelijk aanwezig. Twee eigenaars hadden totaal geen idee van het bestaan van premies voor het plaatsen van thermostatische kranen. Eén eigenaar wist niet dat hij beschermde klant is en daarom recht heeft op verhoogde premies. De geïnteresseerden hebben ook weinig zicht op de verhouding tussen de kostprijs van de verbetering, de hoogte van de premies en de lagere facturen in de toekomst. Informatieverstrekking en ondersteuning op maat zijn voor deze gezinnen enorm belangrijk om hen te overtuigen van het nut en terugverdieneffect van deze investeringskost. Bij een groot aantal gezinnen brachten we dit niet ter sprake omwille van verschillende redenen. Bij een aantal gezinnen is het verwarmingssysteem nog niet zo oud. Zeven gezinnen zijn sociale huurder. Voor het vervangen van hun condensatieketel zijn zij afhankelijk van de huisvestingsmaatschappij. De meeste gezinnen kennen de bestaande premie van €125 van de netbeheerder niet. Ook het belastingkrediet om 40% van de uitgaven in te brengen in de persoonlijke belastingaangifte is bij kansengroepen niet gekend. We merken ook dat mensen die geen belasting betalen omwille van een laag inkomen, niet weten dat ook zij in aanmerking komen voor een belastingkrediet of tot en met eind 2009 voor de premie voor niet-belastingbetalers. Dit is een beduidend verschil met de cijfers uit de VEA-studie18 waar gepeild werd naar de kennis van de gemiddelde Vlaming over de premies van netbeheerders. Deze toont aan dat 2 op de 3 Vlamingen in 2009 op de hoogte zijn van het bestaan van energiepremies door de netbeheerders. Kansengroepen hebben veel meer dan andere mensen te maken met informatieve en andere drempels. In deel 4 zoomen we hier op in.
17
Een deel van de huisbezoeken werd in 2009 afgelegd. Toen bestond de term belastingkrediet nog niet. Wel had je enerzijds de belastingvermindering voor mensen die belastingen betaalden en energiebesparende maatregelen uitvoerden. Anderzijds bestond de premie niet-belastingbetaler voor mensen met een laag inkomen . Hiervoor stond een apart formulier. Zowel deze mensen, maar ook vaak professionelen wisten vaak niet dat deze regeling bestond. 18 Onderzoek ‘Energiebewustzijn en -gedrag van de Vlaamse huishoudens 2009’ van VEA.
50
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Private huurders geven over ’t algemeen aan dat het installeren van een condensatieketel de taak is van de verhuurder. Drie private huurders willen de vraag stellen aan hun verhuurder. Bij een gezin dat huurt op de private huisvestingsmarkt merkte we zeer duidelijk hoe de kostprijs van een elektrische boiler kan doorwegen op een energiefactuur. Het betreft een gezin van 5 personen met een elektriciteitsverbruik van 7.971 kWh in een periode van 9 maanden. Dit ligt ver boven het Vlaamse gemiddelde! Om zware betaalplannen te voorkomen, lieten we een energiescan uitvoeren en maakten we gebruik van een energiemeter. De boiler verbruikte dagelijks 11,5 kWh elektriciteit. Op jaarbasis bedraagt dit 4.208 kWh. Omgerekend naar euro betekent dit op jaarbasis €841,6919. Om erger te voorkomen, plaatsten zij een spaardouchekop en een timer op de boiler. Tevens stelden we een gesprek met de verhuurder voor, maar de huurder weigerde om problemen met de verhuurder te voorkomen. De boiler is amper 3 jaar oud. Eén gezin ondersteunden we tijdens het overleg met de verhuurder. De verhuurder reageerde misnoegd en vindt dat de huurder haar onnodig op kosten wil jagen. Immers, de verwarmingsketel – die 20 jaar oud is – werkt nog steeds en is dus niet aan vervanging toe. De relatie met de verhuurder is mede hierdoor verslechterd. Ze heeft de familie gevraagd uit te kijken naar een andere woning. Het is duidelijk dat de meeste huurders bang zijn om hun huiseigenaar aan te spreken over de woonkwaliteit en/of gebreken. Vaak was het voor hen erg moeilijk om een woning te vinden zodat ze niet ‘moeilijk’ willen doen en het risico lopen dat hun contract zal opgezegd worden. Naast onze registratiegegevens weten we dat één gezin een condensatieketel geplaatst heeft en bij ons informatie verkreeg over de premies. Ditzelfde gezin begeleiden we bij de dakrenovatie en het plaatsen van nieuwe ramen. Het gaat om allochtone noodkopers in de Kempen. Een ander gezin dat de elektriciteit wil vernieuwen en centrale verwarming wil plaatsen, leerden we in september 2010 kennen. Het betreft een gezin met weinig financiële reserves. We ondersteunen hen met het aanvragen van een lening bij het Vlaams Woningfonds. Momenteel is deze procedure nog lopende. Nadien zoeken we samen met hen naar een geregistreerde aannemer en zullen we premies aanvragen. Nog een andere gezin toonde tijdens ons huisbezoek wel enige interesse naar een meer energiezuinig verwarmingssysteem. Anderhalf jaar later zetten ze eindelijk de stap om offertes op te vragen voor het plaatsen van een condensatieketel. Voor twee andere gezinnen vroegen we eveneens de premie aan en zochten we voor één gezin naar een lening. Deze werd door het plaatselijke OCMW toegekend. Een eigenaar met een leefloon, vroeg na ons huisbezoek aan het OCMW een lening voor een nieuwe condensatieketel. Deze werd toegestaan en op haar volgende jaarafrekening kreeg deze respondent €700 terug. De bedragen van haar tussentijdse facturen werden intussen ook verlaagd.
19
51
Elektriciteit berekend aan €0,20 / kWh.
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Zonder antwoord: 1 (5,6%) Toont geen interesse: 3 (16,7%)
Toegepast: 2 (11,1%) Niet toegepast: 3 (16,7%)
Al gebeurd: 3 (16,7%)
Toont interesse: 8 (44,4%)
Heel wat eigenaars-bewoners toonden interesse maar zijn toch weigerachtig om grote kosten te doen zolang de verwarmingsketel nog werkt. Grote kosten worden pas gemaakt als het echt niet anders kan. Dit geldt des te meer voor mensen uit kansengroepen die geen financiële reserves hebben en aankopen noodgedwongen zoveel mogelijk uitstellen. Hier speelt vooral het financiële probleem en het probleem van onvoldoende reserve voor voorfinanciering of bijkomende lening. In het bestaande systeem van premies zit geen stimulans voor de eigenaars-verhuurders om energiebesparende maatregelen uit te voeren. Ondanks het feit dat de woningen toch een aanzienlijke meerwaarde krijgen, merken we dat eigenaars-verhuurders dat niet zo zien. De financiële winst van deze maatregelen is uitsluitend voor de huurder in de vorm van een lagere energiefactuur. Om eigenaars-verhuurders te stimuleren tot energiebesparende maatregelen, moet een systeem uitgewerkt worden waarbij de financiële winst verdeeld wordt over de huurder en verhuurder. We spreken hier over een split-incentive-maatregel.
52
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Nee: 14 (28%)
Ja: 36 (72%)
Bij 36 gezinnen (72%) werd gesproken over het nut van dak- en vloerisolatie en over de bestaande premies van de netbeheerder en de Vlaamse overheid. Ook het belastingvoordeel of de premie voor niet-belastingbetalers (indien het een huisbezoek betreft, waarvan de factuur in 2009 werd opgemaakt) kwam ter sprake. Vanaf inkomstenjaar 2010 spreken we zowel voor belastingbetalers als voor niet-belastingbetalers over een belastingkrediet voor o.a. energiebesparende maatregelen. We merken ook in de woninggegevens dat vooral private huurders niet weten of hun woning geïsoleerd is. Met deze gezinnen werden toch het nut en de mogelijke premies besproken. Bij 14 gezinnen (28%) kwam de informatie over dakisolatie en/of vloerisolatie niet ter sprake. Dit was o.a. het geval bij gezinnen die op het gelijkvloers of het tussenverdiep van een appartement wonen (12 gezinnen). Bij 2 gezinnen was er reeds dakisolatie aangebracht. Vermits dakisolatie de eerste belangrijke stap is op weg naar een energiezuinige woning, werd ook bij eenmalige hulpvragen over hoge energiekosten informatie verschaft over het nut, de bestaande premies en het bestaande belastingvoordeel voor belastingbetalers en de nog in 2009 bestaande premie voor niet-belastingbetalers. De aanvraagformulieren voor de premies werd overgemaakt aan een aantal gezinnen.
53
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Toont geen interesse: 4 (11,1%)
Niet toegepast: 1 Niet van (2,8%) toepassing: 1 (2,8%) Al gebeurd: 3 (8,3%) Afgewezen: 1 (2,8%)
Toont interesse: 26 (72,2%)
Bij meer dan 80% van de gezinnen is er een grote interesse voor het plaatsen van dakisolatie of vloerisolatie. De gezinnen weten dat via het dak heel wat energie verloren gaat en dat ze tot 30% op hun energiefactuur kunnen besparen als ze dakisolatie aanbrengen. We merken dat de mensen geen idee hebben van het kostenplaatje, de terugverdientijd of het bestaan van de verschillende premies. De idee leeft dat dak- of vloerisolatie (laten) aanbrengen een zware investering is die ze niet kunnen dragen. Naast de premies van de netbeheerder en de Vlaamse overheid, wordt nagekeken of er ook een gemeentelijke premie bestaat. We moeten vaststellen dat veel gemeenten momenteel premies geven voor zonnepanelen maar dakisolatie lijkt veel minder prioritair. Twee eigenaars die momenteel ten gevolge van een hoog energieverbruik een betaalplan hebben bij hun energieleverancier, toonden wel interesse maar gaven aan momenteel absoluut geen financiële ruimte te hebben. Ze hopen later alsnog de investering te kunnen doen. Twee oudere eigenaars toonden eveneens interesse voor dak- of vloerisolatie. Toch ging de plaatsing niet door. De kinderen van een 83-jarige vrouw raadden aan om geen vloerisolatie te plaatsen. De zolder staat nog vol met materiaal en “het is de moeite niet meer”. Dit ondanks het feit dat de terugverdientijd voor dakisolatie slechts een jaar is en dit bij een eventuele verkoop of verhuring van de woning later een meerwaarde geeft. Immers de score op het energieprestatiecertificaat zal met dakisolatie aanzienlijk dalen. We vermoeden dat veel oudere bewoners in een oud huis zonder isolatie wonen en er tegenop zien om nog aan de werken te beginnen “omdat het zijn tijd wel zal uitdoen”. Of zelfs dat de kinderen deze kosten als een vermindering van hun erfenis beschouwen en ze liever niet doen. Een daling van de successierechten dient overwogen te worden als de investeringskosten groter zijn dan de geschatte winsten op moment van overlijden. Een gelijkaardige regeling kan ook zinvol zijn bij andere energiezuinige maatregelen. Een andere +60-jarige vrouw wil in haar woning dakisolatie plaatsen. Ze kreeg van ons hierover de nodige informatie. We vroegen tevens een energiescan voor haar aan. Toen ze met de energiescanner nog eens over het nut van dakisolatie heeft gepraat, raakte ze nog meer overtuigd van het nut en de mogelijkheid om haar energiefactuur met ongeveer 20 à 30% te laten dalen. Toch werden de werken nog niet aangevat. In dit geval is het gebrek aan financiële reserves om een dergelijke kost voor te financieren het grote probleem.
54
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Dit laatste wordt ook bevestigd door vzw De Troef20 in Turnhout. Deze sociale werkplaats voert isolatiewerken uit. Ook zij hebben de ervaring dat eigenaars met lage inkomens, waarvoor zij offertes met aangepaste prijzen opmaken, toch nog geregeld afhaken. De financiële drempel en het probleem van voorfinanciering schrikt hen af. Bovendien moeten soms eerst andere werken aan het dak gebeuren vooraleer men isolatie kan aanbrengen. En dat zijn werken waarvoor geen premies bestaan. Een doeltreffende begeleiding op maat houdt, naast het informeren en sensibiliseren, ook de zoektocht in naar haalbare financiële leningen. We begeleiden een allochtoon gezin bij het grondig renoveren van zijn woning. Om het voor deze familie haalbaar te maken werd een groene lening bij het Vlaams Woningfonds afgesloten. Deze familie wordt vanaf het begin ondersteund: naast informeren, hielpen we hen om offertes aan te vragen, het dossier van de lening in orde te maken en houden we toezicht op het verloop van de werken. Momenteel zijn de dakwerken en het aanbrengen van de isolatie in orde en zijn de ramen met hoogrendementsglas besteld. Eens de facturen betaald zijn, kunnen we de premies aanvragen. Soms zien we ook dat eigenaars het stap voor stap aanpakken en alvast een deel van de woning isoleren. Zo wordt het een haalbare en vooral betaalbare investering. Ook private huurders tonen interesse, zeker wanneer ze de zolder niet gebruiken (vloerisolatie) of wanneer ze een hoog energiefactuur hebben. Maar ook hier merken we dat ze er meestal niet toe komen om de werken uit te voeren. Verschillende drempels spelen:
men vindt dat het de taak van de verhuurder is;
“ik verhuis nog liever dan het te vragen aan de verhuurder”; de relatie tussen huurder en verhuurder is verzuurd;
men durft het niet te vragen aan de verhuurder of mist de vaardigheden daartoe;
men heeft geen financiële reserves om het zelf te betalen;
de woonsituatie is onzeker;
andere gebreken aan het huis (bv. schimmel- en vochtplekken) zijn prioritair om aan te werken.
Eén plaatsing van dakisolatie werd afgewezen door de sociale huisvestingsmaatschappij. De huurder wilde een zolderkamer omvormen tot een kinderkamer (inclusief isolatie). Deze vraag werd afgewezen. Drie huurders op de private huurmarkt vroegen al meermaals naar isolatie aan hun verhuurder. In twee situaties wil de verhuurder niet ingaan op deze vraag omwille van de prijs en omdat het geen noodzaak is. In de derde situatie was de verhuurder bereid om het materiaal te betalen en een korting van €50 voor enkele maanden toe te staan omdat de huurder de werken zelf ging uitvoeren. Huurder en verhuurder hebben een goede verstandhouding. In dergelijke situaties is het aangewezen dat de verhuurder en huurder een contract opmaken waarbij wordt vermeld wie de materiaalkosten betaalt, wie de werken uitvoert, welke huurvermindering en welke woonzekerheid hieraan gekoppeld worden. Zo vermijdt men achteraf misverstanden. Kort schetsen we welke de belangrijkste drempels zijn voor eigenaars en private huurders om tot plaatsing van dak- en vloerisolatie over te gaan.
20
De Troef vzw is een sociale werkplaats in Turnhout waar langdurig werklozen terechtkunnen voor een opleiding en job in aanvullende bouwwerken, groenonderhoud, energiescanner, isolatiewerken e.a. Zij plaatsen zowel zolder- en vloerisolatie als dakisolatie bij hellende daken. Iedereen in de regio Turnhout kan hen contacteren.
55
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Drempels eigenaars Wel een opvolgscan uitgevoerd voor meer technische uitleg over het plaatsen van vloerisolatie maar niet overgegaan tot de effectieve uitvoering omwille van andere problemen aan de woning en de financiële drempel (kostprijs + prefinanciering). Na twee huisbezoeken, een overzicht van alle premies en het voorstel om twee offertes te laten maken geen interesse meer in het plaatsen van vloerisolatie omdat de kinderen zeggen dat het geen zin meer heeft om de woning te isoleren omwille van de leeftijd van de eigenaar. De hoge kostprijs en de prefinanciering blijven de twee grootste drempels. Geen plaatsing omwille van financiële drempels: “stel dat ik geen geld meer heb om stookolie aan te kopen?” Plaatsing van een condensatieketel is meer nodig. Verschillende eigenaars plaatsten al superisolerende beglazing. Het comfortgevoel is hoger bij het plaatsen van nieuwe ramen dan bij het plaatsen van dakisolatie. 15% weet niet dat er isolatie aanwezig is. Het dak moet volledig gerenoveerd worden.
Drempels private huurders Huurders tonen minder interesse in het plaatsen van dak- of vloerisolatie omdat het volgens hen de taak van de verhuurder is. Maar liefst vier huurders hebben al meermaals isolatie gevraagd aan de verhuurder. Bij minstens twee huurders geeft de verhuurder uitdrukkelijk aan dat hij geen kosten wil maken. Bij twee andere huurders stelden we voor om in overleg te gaan met de verhuurder in verband met het energieefficiënt maken van de woning wegens slechte energieprestatie. De huurders weigerden om de relatie met de verhuurder niet te schaden. De relatie tussen huurders en verhuurders is vaak te fragiel om dergelijke vragen te stellen. De woononzekerheid en de huurprijs zijn de twee belangrijkste drempels om niet naar de verhuurder te stappen. Sommige huurders stellen andere prioriteiten zoals de opvoeding van de kinderen. Eén huurder toonde wel interesse om vloerisolatie te leggen omwille van hoge energiefacturen, maar koos er uiteindelijk voor te verhuizen.
Als we het thema isolatie aanbrengen in ons huisbezoek, merken we dat maar liefst 6 op 10 bevraagden wel degelijk interesse toont in het plaatsen van dakisolatie, de premies en het effect van het plaatsen van dakisolatie op de energierekening. Om de drempels concreter en correcter in beeld te krijgen, is verdere bevraging noodzakelijk. Zeker de kloof tussen het hebben van interesse en de effectieve uitvoering vraagt aandacht bij de eigenaars. Bij de private huurders moet extra aandacht gaan naar het ontwikkelen van een methodiek om samen met eigenaars en (zwakke) huurders het gesprek aan te gaan zonder het risico te lopen dat de relatie tussen beiden verzuurt. Uiteraard ligt ook hier een taak van de overheid om te zoeken naar een systeem waarbij zowel huurder als verhuurder er baat bij hebben om energiebesparende maatregelen door te voeren. Ook hier zijn split-incentivemaatregelen aangewezen.
56
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Ja: 21 (42%) Nee: 29 (58%)
Op basis van de gegevens over de woning, weten we dat 14 woningen uit onze registratie (28%) slechts ramen met enkel glas hebben. In deze groep zijn er dubbel zo veel private huurders dan eigenaars. Maar liefst 26 gezinnen ( 52%) heeft dubbel glas. Slechts 6% van de woningen heeft hoogrendementsglas. De overige gezinnen hebben gemengde beglazing. In deel II haalden we de cijfers aan van een studie van het VEA21: 11% van de Vlaamse huishoudens heeft enkel glas. 18% van de huishoudens leeft in een woning met gedeeltelijk enkel glas. Slechts 13% heeft hoogrendementsglas. De woningen uit onze registratie scoren duidelijk slechter. Dit heeft te maken met het feit dat onze doelgroep, gezinnen uit kansengroepen meer terechtkomen op de secundaire huisvestingsmarkt. Bij 21 gezinnen spraken we over het nut van hoogrendementsglas. Dat isoleert immers vijf keer beter dan enkel glas en twee keer beter dan dubbel glas. Het overgrote deel van hen (60%) heeft wel interesse voor de informatie. Eigenaars die reeds in een woning met dubbele beglazing wonen, hebben meestal geen interesse in hoogrendementsglas. Zij gaven aan andere prioriteiten te hebben. Ook het feit dat het vaak grote kosten zijn en de terugverdientijd gemiddeld 8 à 10 jaar bedraagt, schrikt hen af. Bij deze gezinnen werd dan ook niet verder ingegaan op dit aspect. Tijdens de huisbezoeken lichtten we 19 personen (of 38%) in over de bestaande premies bij het plaatsen van superisolerende beglazing. Dit lijkt weinig, maar niet elk huisbezoek laat toe om te praten over dergelijke grote investeringen. Eerst en vooral hangt dit af van het verloop van het gesprek. Soms liggen de energievragen van onze respondenten op andere terreinen, bv. het nut van een energiescan of een leveranciersvergelijking. Ten tweede maakt het praten over dergelijke investeringen het gesprek soms te zwaar en te lang, zeker voor maatschappelijk kwetsbare mensen. Ook bij oudere respondenten waarvan we voelen dat ze niet meer veel kosten willen doen aan de woning, wordt het enkel benoemd maar niet echt besproken. Ten derde zijn er al een aantal woning met dubbel glas waardoor het vervangen van de beglazing niet de eerste vereiste is.
21
57
EA, Het sociaal energiebeleid in Vlaanderen doorgelicht, Brussel, studiedag 26 november 2010, verslag.
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Van de 19 personen die we aanspraken over superisolerende beglazing toonde 11 personen (of 57.9%) interesse. Twee eigenaars toonden geen interesse. Eén omdat de woning 10 jaar geleden reeds dubbel glas kreeg. De andere eigenaar ziet op tegen de zware investering. We hielpen twee eigenaars met het aanvragen van de premies voor het plaatsen van de beglazing. Omdat de dossiers toen al in de uitvoeringsfase zaten, werd enkel het financiële aspect en de premies met de mensen bekeken en in orde gemaakt. Bij één gezin, dat een huis huurt van het OCMW, werden de problemen met de technische dienst bespoken. Intussen werd alvast een isolerende folie aangebracht. Huurders tonen over het algemeen minder interesse omdat het plaatsen van nieuwe ramen de taak is van de verhuurder. Tijdens de huisbezoeken kwam vaak de moeilijke relaties tussen huurders en verhuurders aan de oppervlakte. Enkele opvallende dingen:
Bij drie huurders deden we uitdrukkelijk het voorstel om in overleg te gaan met de verhuurder omwille van de kwaliteit van de woning. Wij willen daarbij een vertalende, verduidelijkende en bemiddelende rol opnemen met onze aanwezigheid. Twee huurders willen hier niet op in gaan omwille van de woononzekerheid. Bij één huurder hebben we een gesprek gevraagd met de verhuurder, maar die geeft voorlopig niet thuis. Ook deze huurder wil alles met fluwelen handschoenen aanpakken omdat ook zij vreest voor een opzegging van het huurcontract na verloop van tijd.
Twee huurders vroegen al eerder naar herstellingswerken (waaronder het plaatsen van nieuwe ramen), maar de verhuurder wil hier niet op ingaan omdat hij geen kosten wil maken.
Nog twee andere huurders zeggen dat ze liever zo min mogelijk aan de verhuurder vragen omdat de verhuurder volgens hen niet aanspreekbaar is.
Een andere verhuurder (broer van huurder) laat duidelijk merken aan de huurder dat de renovatiewerken pas zullen starten als hijzelf de woning gaat betrekken.
In een situatie waar huurder en verhuurder naast elkaar wonen (aansluitende woningen), durven de huurders niet te veel aan de verhuurder vragen omwille van zijn leeftijd en omwille van de al precaire relatie tussen beide partijen. Blijkt dat de verhuurder wel zijn eigen ramen heeft vervangen met superisolerende beglazing maar het niet van plan is bij zijn huurwoning. We merken dat zeker op de secundaire private verhuurmarkt, verhuurders meestal niet de link maken tussen investeren in energetische maatregelen in hun huurhuizen, de meerwaarde voor de woning en het – op termijn- voorkomen van grotere problemen van vocht, schimmel en verrotting van bv. dakbalken.
58
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Toont geen interesse: 2 (10,5%)
Niet toegepast: 3 (15,8%) Niet van toepassing: 1 (5,3%) Al gebeurd: 2 (10,5%)
Toont interesse: 11 (57,9%)
Ondanks de interesse en het bestaan van premies, merken we dat gezinnen uit kansengroepen er niet toe komen om effectief hun ramen te laten vervangen. Dit heeft te maken met verschillende drempels. We merken dat heel wat eigenaars pas geneigd zijn om de ramen te vervangen als het niet anders meer kan. Meestal betekent dit als de raamprofielen rot zijn of niet meer aansluiten en er tocht binnenkomt. Vooral het probleem van voorfinanciering en het feit dat men geen (bijkomende) afbetaling aankan, weerhoudt hen ervan om hoogrendementsglas te plaatsen. Tijdens een huisbezoek vertelde een eigenaar dat hij enkele maanden geleden nieuwe ramen met hoogrendementsglas had laten plaatsen. De man die in een beschutte werkplaats werkt, betaalt geen belastingen en dacht dus niet in aanmerking te komen voor het belastingvoordeel. Van de premie voor niet-belastingbetalers had hij nog nooit gehoord. Ook had de aannemer hem niet geïnformeerd over premies. We vulden samen met hem de nodige papieren in. Intussen zijn de verschillende premies uitbetaald. Private huurders geven aan dat het vervangen van de ramen of het plaatsen van hoogrendementsglas een taak is van de huurder. Toch zien ze het nut van een dergelijke ingreep in en beseffen ze dat ze hierdoor een lagere energiefactuur kunnen bekomen. Enkele gezinnen spraken na ons huisbezoek de eigenaar/verhuurder aan. Tevergeefs. Eén verhuurder liet duidelijk merken dat de ramen (enkel glas) nog niet aan vervanging toe zijn. Hij wil het raamwerk wel opnieuw verven. Het argument dat de woning een grotere marktwaarde heeft met dubbele beglazing maakte geen indruk. Een andere verhuurder geeft aan dat hij te oud is om aan dergelijke werken te beginnen. Toch liet hij in zijn eigen woning recent nieuwe ramen met hoogrendementsglas plaatsen. Een andere huurder die in een beschermd monument woont, klaagt van tocht en hoge verwarmingskosten. Bovendien is de slaapkamer en de keuken niet warm te krijgen. Voor de ramen (enkel loodglas) werden zware gordijnen aangebracht om de tocht buiten te houden. De verhuurder is zich bewust van het probleem maar mag niets aan het geklasseerde gebouw wijzigen. De meeste huurders durven het gesprek met de verhuurder niet aan. Ze zijn bang dat de verhuurder hen lastig zal vinden. Bovendien zijn er vaak nog andere gebreken aan het huis die ze graag eerst opgelost zien: defecte stopcontacten, schimmel- en vochtplekken. We merken dat de meeste onder hen al blij zijn dat ze een dak boven hun hoofd hebben en niet het risico willen lopen hun woning te verliezen.
59
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
In het bestaande systeem van premies zit geen stimulans voor de eigenaars-verhuurders om energiebesparende maatregelen uit te voeren. Ondanks het feit dat de woningen toch een aanzienlijke meerwaarde krijgen, merken we dat eigenaars-verhuurders dat niet zo zien. De financiële winst van deze maatregelen is uitsluitend voor de huurder in de vorm van een lagere energiefactuur. Om eigenaars-verhuurders te stimuleren toch energiebesparende maatregelen zal een systeem moeten uitgewerkt worden waarbij de financiële winst verdeeld wordt over de huurder en verhuurder. (split-incentive-maatregel)
Ja: 8 (16%)
Nee: 2 (4%) Geen lokale entiteit aanwezig: 40 (80%)
10 gezinnen uit onze registratie wonen in een gemeente waar in 2009 en 2010 reeds een lokale entiteit (IGEMO) van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) actief is. Bij 8 gezinnen werd informatie over het FRGE gegeven. We merken dat het FRGE niet gekend is. Bovendien denken mensen met lage inkomens dat ze sowieso zullen uitgesloten worden omwille van een te laag inkomen. Ondanks de vaak renteloze lening voor gezinnen van kansengroepen en de trajectbegeleiding22 tijdens de werken (de zogenaamde ESCO-dossiers) merken we dat de FRGE-lening de gezinnen geen oplossing biedt voor hun problemen. Dit heeft te maken met de relatief korte aflossingstermijn en te hoge maandelijkse aflossingen.
22
Mensen die tot de doelgroep van de meest behoeftigen behoren, kunnen onder andere rekenen op volgende bijkomende diensten: ESCO zoekt een aannemer/installateur en vraagt offertes; ESCO helpt met kiezen van een aannemer; ESCO volgt de werken op; ESCO onderzoekt welke subsidies en steunmaatregelen van toepassing zijn; ESCO vraagt de beschikbare subsidies en steunmaatregelen aan; ESCO betaalt de aannemer rechtstreeks; ESCO: Energy Service COmpany.
60
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
80% van de gezinnen uit onze registratie woont in een gebied waar tussen 2009 en 2010 nog geen lokale entiteit opgericht werd. Met hen werd hierover niet gesproken. Ondertussen merken we – nu de Vlaamse gemeenschap en niet meer de gemeenten de waarborg op zich neemt – dat steeds meer gemeentes een samenwerkingsovereenkomst afsluiten of in zee gaan met een intercommunale die het statuut van lokale entiteit aanvraagt. Tijdens onze huisbezoeken merkten we dat heel veel mensen niet weten waar ze terechtkunnen voor goedkope leningen voor grotere werken. Bovendien zijn ze bang voor de impact ervan op hun dagelijks leven. We merken dat onze doelgroep minder geneigd is om beslissingen op lange termijn te nemen. De dagelijkse strijd om te overleven is vaak al moeilijk genoeg zodat ze zich niet durven vastzetten op langere termijn. Huurders zijn niet geneigd om zelf investeringen te doen in de woning, zelfs niet als de terugverdientijd relatief kort is (bv. 1 jaar voor dakisolatie). Dit heeft vooral te maken met de woononzekerheid. Eveneens merken we dat de meeste huurders weigerachtig staan om energie-investeringen ter sprake te brengen bij de verhuurder. Eén huurder, die een goede verstandhouding heeft met zijn verhuurder, gaf de informatie over het FRGE door. Tot op heden zonder resultaat.
Hiermee bedoelen we een aantal premies zoals de verbeteringspremie, de renovatiepremie, een lening bij het Vlaams Woningfonds of de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, een groene lening, gemeentelijke of provinciale premies voor energiebesparingen of steunaanvragen bij het OCMW voor energiebesparingen. Twee gezinnen doen beroep op bijkomende steunmaatregelen. In één gezin gaat het om een groene lening bij het Vlaams Woningfonds en de renovatiepremie, bij het andere gezin om de verbeteringspremie. Ook werd er enkele keren een tussenkomst aangevraagd bij het OCMW. In één geval kwam het OCMW tussen voor de plaatsing van een hoogrendementsketel, in een ander geval werden de kosten voor isolerende gordijnen en glasfolie betaald.
61
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Nee: 8 (16%)
Ja: 42 (84%)
Tijdens de huisbezoeken werd systematisch nagegaan of de respondent in aanmerking komt voor het statuut van beschermde klant. Er werd informatie gegeven over het statuut, wie er voor in aanmerking komt en welke voordelen23 er aan verbonden zijn. Soms vermeldde de respondent zelf dat hij beschermde afnemer is, zodat geen verdere toelichting nodig was.
23
62
Aan het statuut van beschermde afnemer zijn volgende voordelen verbonden: Leveranciers mogen geen kosten aanrekenen voor het verzenden van herinneringsbrieven en ingebrekestellingen bij niet-betaling van de elektriciteits- en aardgasfactuur; Tegemoetkomingen voor energiebesparende investeringen zijn hoger (bv. premies van de netbeheerders voor rationeel energiegebruik, Vlaamse premie voor energiebesparende investeringen door nietbelastingbetalers), de Vlaamse dakisolatiepremie; Beschermde afnemers hebben vanaf 2008 recht op kortingbonnen van €150 bij aankoop van een energiezuinige koelkast (A+/A++) of energiezuinige wasmachine (AAA); De distributienetbheerders moeten vanaf 2008 voor beschermde afnemers specifieke informatiesessies rond rationeel energiegebruik inrichten, bv. in samenwerking met de OCMW’s.
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Reeds recht op: 8 (19%)
Niet van toepassing = nooit recht op gehad: 12 (28,5%)
Recht op en toch niet in orde: 4 (9,5%)
Niet meer sinds 1 juli 2009: 18 (42,8%)
8 gezinnen zijn beschermde klant en genieten reeds van de sociale maximumprijs voor gas en elektriciteit. Dit is mede te danken aan het feit dat er sinds mei 2010 een automatische toekenning van het sociaal tarief is door de energieleverancier. De rechthebbenden moeten dus niet langer een attest indienen bij hun leverancier. De automatisering werd mogelijk dankzij een kruising van de gegevens van de kruispuntbank Sociale Zekerheid met het Rijksregister. Op die manier krijgen de energieleveranciers een lijst met personen voor wie ze het sociaal tarief moeten toepassen. Toch is het raadzaam om nog systematisch na te kijken of deze automatische toepassing echt is gebeurd. Slechts één persoon wist dat het sociale tarief samenhangt met het statuut van beschermde afnemer. Het statuut als dusdanig en de voordelen die het geeft, zijn nagenoeg niet gekend door onze doelgroep. Een eigenaar die beschermde afnemer is en dakisolatie gaat aanbrengen, was aangenaam verrast toen hij hoorde dat hij recht heeft op verhoogde premies. Bij 4 mensen die toch behoren tot één van de categorieën van beschermde klant, merkten we dat de automatische toekenning van het sociaal tarief niet orde was. 3 van hen werden voor financiële zaken begeleid door hulpverleningsinstanties. Wij brachten dit in orde. Sinds 1 juli 2009 is de betrokken wetgeving veranderd: er zijn minder categorieën weerhouden om het statuut van beschermde klant te bekomen. Hierdoor valt een grote groep van mensen uit de boot voor verschillende sociale voordelen die enkel verbonden zijn aan het statuut van beschermde klant. In onze bevraging blijken maar liefst 18 gezinnen sinds de verandering van de categorieën beschermde klant in 2009 uit de boot te vallen voor de sociale maximumprijs. Het betreft personen in budgetbegeleiding, personen met een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds of personen in collectieve schuldbemiddeling. Het gaat hier over gezinnen die het moeilijk hebben om maandelijks rond te komen. Wij pleiten er voor dat – op zijn minst - deze vroegere categorieën terug erkend worden.
63
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Nee: 8 (16%)
Ja: 42 (84%)
Maar liefst 84% van de gezinnen (42%) kreeg uitleg over de sociale maximumprijs en de verandering sinds juli 2009 in de categorieën van beschermde afnemer.
Al gebeurd: 8 (19%)
Aangevraagd door ons: 4 (9,5%)
Niet van toepassing: 30 (71,4%)
Bij 4 personen die toch tot één van de categorieën beschermde klant behoren, merkten we dat de automatische toekenning van het sociaal tarief niet orde was. Voor 8 gezinnen (19%) was de toekenning van het sociaal tarief reeds in orde. 71,4% van onze respondenten komt niet in aanmerking voor het sociaal tarief.
64
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Nee: 8 (16%)
Ja: 42 (84%)
8 op 10 gezinnen werden geïnformeerd over het bestaan van een eenmalige kortingsbon voor beschermde afnemers. Indien zij een nieuwe koelkast of wasmachine aankopen die voldoet aan bepaalde energienormen, kunnen zij een kortingsbon van €150 aanvragen bij netbeheerder Eandis. Bij 16% kwam de kortingsbon niet ter sprake. Soms leidden we tijdens het gesprek af dat de wasmachine of koelkast nog niet zo oud was. Vaak speelt ook mee dat mensen pas een toestel willen vervangen als het echt stuk is.
65
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Toont interesse: 9 (21,4%)
Niet aangevraagd (wel recht op de kortingsbon, maar momenteel geen interesse): 3 (7,1%)
Al gebeurd: 2: (4,8%) Niet van toepassing (geen recht op): 28 (66,6%)
Deze tabel gaat enkel over die gezinnen waar we effectief de kortingsbon bespraken. 66,6% van de gezinnen kwam niet aanmerking voor een kortingsbon omdat ze geen beschermde klant zijn. 18 huishoudens die geen beschermde klant meer zijn, komen niet meer in aanmerking voor de kortingsbon. Een respondent ontdekte tijdens ons gesprek dat ze dit recht verliest en reageerde teleurgesteld omdat ze er gebruik van ging maken. 2 gezinnen hadden de kortingsbon reeds gebruikt. Maar liefst 21,4% gezinnen had interesse voor de kortingsbon. Vaak hebben ze verouderde huishoudtoestellen die niet energiezuinig zijn. Ze overwegen om op korte tijd gebruik te maken van de bon of onthouden het voor later. Voor één gezin vroegen we effectief een bon aan voor de aankoop van een nieuwe koelkast. Slechts 3 gezinnen of 7,1% zegden voorlopig geen interesse te hebben omdat hun wasmachine of koelkast nog niet aan vervanging toe is. Uit de bevraging blijkt dat 12 personen of 24% van de bevraagden erkend zijn als beschermde klant. Negen ervan tonen interesse voor de kortingsbon. Twee personen kochten kort geleden een nieuwe koelkast maar wisten niet van het bestaan van de kortingsbon. Ze kozen bovendien omwille van hun financiële beperkingen voor een goedkoper model dat niet voldoet aan de vereiste energienormen. Indien ze op de hoogte geweest waren, hadden ze – met de kortingsbon – een energiezuiniger toestel aan een lagere prijs kunnen kopen. In één van deze gevallen betreft het een persoon die in budgetbegeleiding is bij het OCMW en via een tussenkomst van het OCMW een eenmalige financiële ondersteuning ontving voor de aankoop van een koelkast en wasmachine. Ook de OCMW-medewerkster wist dus niet af van het bestaan van deze kortingsbon. Een andere respondent geeft aan dat ze geen geld heeft voor een nieuw toestel, zelfs niet met de kortingsbon. Twee personen geven aan dat ze eerder een nieuwe energiezuinige diepvriezer nodig hebben dan een koelkast.
66
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Nee: 17 (34%)
Ja: 33 (66%)
Bij 66% van de gezinnen spraken we over de vrijmaking van de energiemarkt en de mogelijkheid om een leverancier voor gas en elektriciteit zelf te kiezen. Volgens de VREG24 kan een gezin met een doorsnee gebruik in 2010 gemiddeld €69,21 besparen op de elektriciteitsfactuur en €168,88 op de aardgasfactuur door een contract te sluiten met de goedkoopste leverancier. We gebruikten hiervoor de V-test van de VREG. Volgens gegevens van de VREG25 weten we dat het maandelijkse percentage van huishoudens die de overstap maakten naar een andere elektriciteitsleverancier tussen juni 2009 en juli 2010 schommelde tussen 0,38% en 0,68%. Voor gas schommelden deze overstapcijfers in dezelfde periode tussen 0,40% en 0,91%. Dit is een verwaarloosbaar cijfer, wetende dat het aantal huishoudens die nog toegewezen zijn aan de standaardleverancier (en dus nog nooit veranderden van leverancier) in deze periode tussen 9,17% en 5,81% ligt voor elektriciteit en tussen 4,23% en 0,43% voor gas. Er zijn m.a.w. veel gezinnen die een forse besparing op de energiekosten laten links liggen. In 34% van de gesprekken kwam dit niet ter sprake omdat het niet relevant was. Dit was bv. het geval bij gezinnen die recht hebben op het sociaal tarief.
24
Zie www.vreg.be marktmonitor 2010. Zie www.vreg.be statistieken/leverancierswissels/leverancierswissels elektriciteit in 2009 en 2010 en Statistieken/leveranciers/leverancierswissels aardgas in 2009 en 2010. 25
67
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Toont interesse en effectief toegepast: 5 (15,1%)
Toont geen interesse: 13 (39,3%)
Al vroeger gebeurd: 2 (7,7%)
Toont interesse maar verandert toch niet: 13 (39,3%)
Bij het ter sprake brengen van de mogelijkheden om van leverancier te veranderen, merkten we dat ongeveer 39,4% helemaal geen interesse toonde. Een aantal onder hen benoemt uitdrukkelijk dat ze best tevreden is en geen problemen heeft met zijn leverancier. Bovendien vinden ze, naast de prijs, ook de service belangrijk. Ook de procedure van opzeg, administratief werk en de angst dat er problemen zullen optreden omwille van de omschakeling, is een drempel. We merken een grote trouw aan de huidige leverancier. Andere respondenten kunnen op dat moment niet veranderen van leverancier omdat hun huidig contract dat niet toelaat. Enkele gezinnen klaagden over de deur-aan-deurverkoop waarbij ze een contract ondertekenden dat toch niet zo voordelig was als verhoopt. Slechts 2 gezinnen waren reeds vroeger van leverancier veranderd. Voor 18 gezinnen maakten we een leveranciersvergelijk via de V-test en ook al is er een goedkoper alternatief, toch blijven respondenten twijfelen en zijn ze bang dat de verandering niet vlot zal verlopen of de dienstverlening te wensen overlaat. Onbekend is onbemind, geldt hier zeker. 13 gezinnen gingen niet in op het aanbod. Slechts voor 5 gezinnen werd effectief een overstap naar een andere leverancier aangevraagd. We merken dat mensen die willen veranderen vlugger geneigd zijn om bij dezelfde leverancier een ander, goedkoper abonnement te nemen dan volledig over te stappen naar een andere leverancier.
Bij die gezinnen waar we inzage kregen in de energiefactuur, controleerden we steeds of de hoeveelheid gratis kWh elektriciteit werd toegekend. Bij één gezin was dit niet in orde en vroegen we een rechtzetting.
68
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
In het kader van het economisch herstelplan, dat eind 2008 door de federale regering werd goedgekeurd, kon Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie in 2009 een eenmalige korting toekennen van €30 op de elektriciteitsfactuur. Deze maatregel werd genomen ten gevolge van de aanzienlijke stijging van de energieprijzen en de gevolgen ervan op de koopkracht van de gezinnen. Deze korting wordt automatisch door de leverancier toegekend tussen 16 april en 16 juli 2009. De meeste mensen herinnerden zich wel iets van een korting op de factuur. Voor 96% van de gezinnen (48 gezinnen) was dit in orde. Toch hebben we voor 2 gezinnen de korting extra moeten aanvragen.
De federale overheid besliste om in 2009 een forfaitaire vermindering van €105 toe te kennen aan gezinnen die hun woning hoofdzakelijk verwarmen met elektriciteit of gas en die voldeden aan volgende voorwaarden:
niemand in het gezin mag genieten van het sociaal tarief;
niemand in het gezin mag een toelage krijgen van het Sociaal Verwarmingsfonds;
het gezamenlijk belastbaar inkomen van het gezin mag niet hoger zijn dan €26.000. Bij een aanvraag vóór 30 juni 2009 wordt gekeken naar het inkomen van 2006, bij een aanvraag na 1 juli 2009 naar dat van 2007.
Een aanvraagformulier werd met de tussentijdse factuur verstuurd. De meeste respondenten uit onze registratie wisten niet af van het bestaan van deze korting. Toen we hen de brief lieten zien die ze -normaal gezien- ontvingen, herinnerden sommigen deze wel maar ze hadden niet begrepen wat ze ermee moesten doen en/of ze in aanmerking kwamen. 13 gezinnen die recht hadden op deze premie hielpen we verder door samen met hen het aanvraagformulier in te vullen. Ook vroegen we deze korting aan voor een aantal gezinnen waar we niet op huisbezoek gingen en die niet opgenomen werden in de registratie. Zo bereikten we via één infomoment in een Welzijnsschakel 7 mensen (!) waarvoor op de valreep de aanvraag nog werd ingediend. We hebben dan ook ernstige bedenkingen bij deze manier van werken en het bereik van maatschappelijk kwetsbare groepen.
69
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
Volgende categorieën komen in aanmerking voor een verwarmingstoelage van de federale overheid voor een levering van maximaal 1.500 liter:
personen in schuldbemiddeling die de verwarmingsfactuur niet kunnen betalen;
gezinnen met een jaarlijks bruto belastbaar inkomen lager of gelijk aan €14.887,5 (verhoogd met €2.756,15 per persoon ten laste) die verwarmen met huisbrandolie (mazout), lamppetroleum type C of bulkpropaangas;
personen met een verhoogde verzekeringstegemoetkoming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en die geen jaarlijks bruto inkomen hebben van €14.887,85 (verhoogd met €2.756,15 per persoon ten laste).
Zij kunnen via het OCMW van hun woonplaats de toelage aanvragen. 8 gezinnen uit onze registratie verwarmen hun woning met huisbrandolie. Minstens 2 gezinnen vroegen na ons huisbezoek de toelage aan bij hun OCMW.
70
DEEL 2. AANBOD VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN TIJDENS DE HUISBEZOEKEN
DEEL 3.
IN DIT DEEL ZOMEN WE IN OP DE DREMPELS DIE GEZINNEN UIT KANSENGROEPEN ONDERVINDEN BIJ HET REALISEREN VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN IN HUN WONING. DEZE DREMPELS KUNNEN ZOWEL BIJ DE MENSEN ZELF LIGGEN ALS INGEBOUWD ZIJN IN PREMIESTELSTELS EN SUBSIDIESYSTEMEN.
We maken een onderscheid naar:
Informatieve drempel
Financiële drempel
Administratieve drempel
Technische drempel
Praktische drempel
Sociale drempel
Andere drempels: relatie huurder - verhuurder
Algemeen kunnen we stellen dat mensen uit maatschappelijk kwetsbare groepen vaak kampen met meerdere drempels waardoor ze een aantal sociale voordelen en mogelijkheden om hun woningen energiezuiniger te maken, mislopen. Tegelijkertijd stellen we vast dat het aanbod van premies en andere maatregelen zeer divers is: er zijn premies van de netbeheerders, premies van de Vlaamse overheid, provinciale en gemeentelijke premies voor energiebesparingen. Er zijn eenmalige kortingen en kortingen die enkel gelden voor bepaalde categorieën. De procedures om een beroep te kunnen doen op deze hoeveelheid aan maatregelen verschillen bovendien alsook de instantie bij wie men ze moet aanvragen. Ook met betrekking tot het aanvragen van een energiescan merken we een grote verscheidenheid: soms dient de aanvraag te gebeuren bij de milieu- of technische dienst van een gemeente, soms bij het OCMW, soms bij de Woonwinkel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat goed bedoelde overheidsinitiatieven nauwelijks maatschappelijk kwetsbare groepen bereiken. Het matteüseffect slaat ook op het vlak van rationeel energieverbruik en energiebesparende maatregelen onverbiddelijk toe. De registratie van de drempels gebeurde op basis van de antwoorden van de betrokkenen én de inschattingen van de medewerkers van het project. Dit laatste blijkt nodig omdat soms in de loop van het gesprek duidelijk wordt dat de respondent geen juiste informatie gaf of er niet over beschikt. We opteren er in dit deel voor om de drempels niet per type maatregel te benoemen. Dit gebeurde immers in deel II waar het aanbod werd besproken. Wel maken we een onderscheid naar type drempel. Er worden zowel algemene cijfers gegeven als cijfers die een onderscheid maken tussen eigenaars en huurders. Bij sommige drempels is dit meer relevant dan bij andere. De algemene cijfers betreffen telkens het totaal aantal gezinnen (eigenaars, huurders op de private huisvestingsmarkt en sociale huurders) die de specifieke drempel ervaren. Tot slot nog even dit: mensen in armoede kampen met problemen op verschillende domeinen in hun leven. Bovendien zijn deze problemen vaak met mekaar verstrengeld. Energie is een belangrijk probleem maar wordt meestal niet als het meest dringende ervaren. Pas als de schulden zich opstapelen en de situatie problematisch wordt, wordt hulp gezocht.
72
DEEL 3. DREMPELS
Nee: 9 (18%)
Ja: 41 (82%)
Negen respondenten (18%) geven aan dat ze geen moeilijkheden hebben om de goede informatie over REG te zoeken. Ze ervaren geen drempel op informatief vlak. Het zijn mensen die graag nieuwe zaken zelf uitzoeken, die het internet kunnen gebruiken, de informatie juist kunnen interpreteren en juist weten te gebruiken. Toch benoemen ook zij dat het zoeken naar de juiste informatie niet makkelijk is: de materie is complex en versnipperd. Niet alle websites zijn klantvriendelijk of hanteren een begrijpbare taal.
26 26 (63,4%) (63,4%)
10 10 (66,7%) (66,7%) 8 (53,3%)
12 (60%)
18 (43,9%) 16 (39%)
13 (31,7%)
5 (12,2%)
5 (33,3%)
13 (65%)
Niet weten waar te beginnen om energiekwesties aan te pakken Moeilijk leesbare informatie
8 (40%) 7 (35%)
4 (26,7%)
Belang van rationeel energiegebruik en de grote maatregelen niet zien
6 (30%)
3 (15%) 1 (6,7%)
Digitale kloof
Onwetendheid over verschillende premies en steunmaatregelen Andere
Algemeen (n=41)
73
DEEL 3. DREMPELS
Eigenaars (n=15) Private huurders (n=20)
Maar liefst 88% van de gezinnen die een informatieve drempel ervaren, is overtuigd van het belang van REG-maatregelen en structurele maatregelen. Ze houden rekening met de tips en hebben bewust hun gedrag aangepast. Vijf gezinnen (12%) waren helemaal niet geïnteresseerd. Soms merkten we tijdens het gesprek dat er op dat moment andere dringende problemen zich stellen en er weinig mentale ruimte rest. Ook merkten we dat gezinnen die in budgetbegeleiding of schuldbeheer of collectieve schuldbemiddeling zitten, geen zicht meer hebben op de energiefactuur. Het is moeilijk om deze mensen te motiveren om hun gedrag aan te passen. Ze zien de link niet tussen de hoge energiekosten en hun manier van leven. Een respondent stelde dat hij geen geloof hecht aan een link tussen het eigen gedrag en hoge energiekosten. Zuinig omspringen met energie haalt volgens hem dan ook niets uit. Twee gezinnen die veel elektrische apparaten gebruiken en voortdurend sluipverbruik toestaan, willen niet “inbinden aan comfort”. Een hoog energieverbruik en de hoge factuur nemen ze er dan wel bij. Een ander gezin slaagt er niet in op langere termijn te denken en wil enkel zijn gedrag aanpassen als dat onmiddellijk winst (lees geld) opbrengt. Het belang van structurele maatregelen wordt meestal wel erkend maar hier spelen dan weer andere (vaak financiële en technische) drempels.
Maar liefst 63% van de mensen die een informatieve drempel ervaren, weet niet waar ze moeten beginnen om energiekwesties of energieproblemen aan te pakken: ze kennen de premies niet, weten niet waar ze informatie kunnen vinden of bij wie ze terechtkunnen met energievragen. Deze vragen omvatten REG, informatie en begeleiding m.b.t. de structurele maatregelen, uitleg over de energiefactuur of over sociale maatregelen. ‘Niet weten waar te beginnen’ hangt nauw samen met de moeilijke materie, de ondoorzichtigheid van de energiesector, met de digitale kloof en met de onwetendheid over het bestaan van de talrijke premies. Hoe kan je iets vragen als je niet afweet van het bestaan? Of als je niet weet bij wie je terecht kan met deze vragen? Feitelijke kennis over energiebesparingen ontbreekt. Ook het premiestelsel is veel te moeilijk en dat geldt zeker niet alleen voor gezinnen uit kansengroepen. Ook het verschil tussen een netbeheerder en een leverancier is nauwelijks gekend. En het onderscheid tussen Vlaamse premies en de federale belastingsvermindering is voor velen te moeilijk om te vatten. Vaak weet men niet dat er verschillende premies van verschillende instanties voor eenzelfde maatregel bestaan. Of dat men recht heeft op een verhoogde premie als men beschermde afnemer is. Mensen zien door het bos de bomen niet meer en dreigen zo een aantal financiële tegemoetkomingen mis te lopen.
74
DEEL 3. DREMPELS
Een administratieve vereenvoudiging van de bestaande premies dringt zich op. Eén aanspreekpunt dat ervoor zorgt dat met één formulier de premies bij verschillende instanties aangevraagd worden, lijkt ons dringend nodig. Bovendien moet er grondig nagedacht worden over de zinvolheid van al die verschillende premieverstrekkers. Beter is het stroomlijnen van het premiebeleid, wat niet wil zeggen dat lokaal maatwerk daarbij hoeft te verdwijnen.
Bijna 39% van de gezinnen met een informatieve drempel vindt dat de beschikbare informatie moeilijk verstaanbaar is. Ze bevat te veel moeilijke woorden, de zinnen zijn lang en er wordt te veel informatie gegeven. Bovendien gaat men in brochures vaak uit van een basiskennis die maatschappelijk kwetsbare groepen ontberen. Naast al deze aspecten merken we ook dat een aantal mensen uit onze doelgroep moeite heeft met lezen of schrijven. Voor anderstaligen is het probleem nog groter: vaak bestaat de informatie niet in een door hen begrepen taal. Brochures met overwegend visueel materiaal kunnen zowel kortgeschoolden als anderstaligen van nut zijn maar de boodschap dient sowieso op maat gebracht te worden. Meermaals krijgen we te horen dat energiefacturen te moeilijk zijn. De respondenten weten niet uit welke verschillende onderdelen de energiekost bestaat en wat men hiermee eigenlijk bedoelt. Ze weten niet welk gedeelte vaste kosten en/of heffingen zijn en welke kosten te maken hebben met het eigenlijke verbruik. Respondenten hebben ook geen idee of hun verbruik een laag, gemiddeld of hoog verbruik is. Ze kijken vooral naar het bedrag dat ze moeten betalen (of terugkrijgen). Hierdoor missen ze de link tussen het eigen verbruik, hun gedrag en de kwaliteit van de woning. Deze drempel hangt ook samen met andere drempels zoals de digitale kloof, niet weten waar te beginnen en de onwetendheid over de verschillende premies en steunmaatregelen.
44% van de bevraagden die een informatieve drempel ervaren, benoemt dat ze de juiste websites niet weten te vinden. Voor hen is de digitale kloof een reële drempel. Vooral ouderen, mensen die moeilijk kunnen lezen en schrijven en anderstaligen hebben het moeilijk met het gebruik van het internet. Daarnaast zijn er verschillende mensen die duidelijk aangeven dat ze geen toegang hebben tot het internet. Anderzijds wordt door allerlei diensten en overheden steeds meer verwezen naar websites, wordt er gevraagd om formulieren te downloaden of via het internet contact op te nemen. Een groot deel van de mensen uit onze doelgroep kan niet mee en wordt hierdoor uitgesloten van mogelijke voordelen.
75
DEEL 3. DREMPELS
63% van de bevraagden met een informatieve drempel weet niet welke premies en steunmaatregelen relevant zijn in zijn situatie. Vooral niet-belastingbetalers (eigenaars) wisten nauwelijks dat er voor 2011 een alternatief bestond voor de belastingsvermindering bij energieinvesteringen, en dat dit sinds 2011 vervangen werd door een belastingkrediet voor nietbelastingbetalers. Hierdoor hebben heel wat mensen het gevoel dat ze t.a.v. van de (rijkere) belastingbetalers minder rechten kunnen laten gelden. Meer nog, we merkten dat een aantal mensen ons aanvankelijk niet geloofde toen we hen vertelden dat er ook een premie voor nietbelastingbetalers bestaat.26 Een van onze respondenten plaatste -met financiële hulp van haar ouders- nieuwe ramen met hoogrendementsglas en bracht de werken in bij de belastingen voor de belastingsvermindering. Als niet-belastingbetaler kreeg ze geen belastingsvermindering maar ze wist ook niets af van het bestaan van de Vlaamse premie voor niet-belastingbetalers. Nul op het rekest dus… Een andere eigenaar die hoogrendementsglas in zijn woning plaatste, dacht dat hij de kosten kon inbrengen bij zijn belastingen van het volgende jaar. Ook hij betaalt geen belastingen. Enkele weken voor de uiterste datum van aanvragen, kwamen we op dit verhaal uit en konden we alsnog de premie aanvragen, alsook de premie bij de netbeheerder. Belastingbetalers hebben meestal al wel gehoord van een belastingsvermindering. Premies zijn lang niet allemaal gekend. Van een premie voor dakisolatie of dubbel glas heeft men al wel eens gehoord maar van wie die premies komen of hoe je ze moet aanvragen, daarop hebben de meeste respondenten geen antwoord. Premies voor thermostatische kranen of het onderhoud van de verwarmingsketel zijn zelfs totaal onbekend bij mensen uit kansengroepen. En net die ingrepen zijn vaak haalbare kaart voor wie met een laag inkomen moet rondkomen. Ook de extra voordelen voor beschermde klanten, bv. verhoogde premies en de kortingsbon, zijn nauwelijks gekend. De drempel ’Onwetendheid over verschillende premies en steunmaatregelen ‘komt vaker voor bij eigenaars omdat zij meer interesse tonen in verbeteringswerken dan huurders. Maar ook huurders hebben hun specifieke drempels. Zo ging een huurder ervan uit dat hij verplicht was bij dezelfde leverancier te blijven als de eigenaar. Ook de belastingsvermindering/belastingkrediet voor het onderhoud van de verwarmingsketel is bij huurders ongekend.
Geen informatie of verkeerde informatie krijgen Niet alle aannemers zijn op de hoogte van de premies of geven verkeerde informatie. Ook in winkels krijgt men niet steeds voldoende uitleg.
26
Een deel van de huisbezoeken werd in 2009 afgelegd. Toen bestond de term belastingkrediet nog niet. Wel had je enerzijds de belastingvermindering voor mensen die belastingen betaalden en energiebesparende maatregelen uitvoerden. Anderzijds bestond de Vlaamse premie niet-belastingbetaler voor mensen met een laag inkomen die geen belasting betaalden . Hiervoor bestond een apart formulier. Zowel deze mensen, maar ook vaak professionelen, wisten vaak niet dat deze regeling bestond.
76
DEEL 3. DREMPELS
Verkeerd interpreteren van informatie Sommige respondenten zochten zelf informatie over REG-maatregelen op maar tijdens het huisbezoek werd duidelijk dat de mensen de informatie verkeerd interpreteren of graag in hun voordeel draaien. Hierdoor raken sommigen gefrustreerd over ‘het systeem’. Juiste informatie en vooral opvolging van het dossier zonder hen alles uit handen te nemen, is dan heel belangrijk.
Onvoldoende reflex bij hulpverleners en netbeheerders om mensen te informeren Instanties als de netbeheerder of OCMW’s reageren niet altijd proactief op de energievragen van de mensen. Daardoor gaat een groot deel relevante informatie verloren waarmee ze nochtans financieel voordeel kunnen doen. Nochtans hebben ze wel contact met de juiste informatiekanalen.
Mensen in schuldbemiddeling of schuldbegeleiding hebben geen zicht meer op hun energieverbruik Een eerste voorwaarde voor gedragsverandering is het bewustzijn dat je zelf iets kan doen aan je energiekosten. We merken soms dat mensen in schuldbemiddeling of schuldbeheer geen zicht meer hebben op hun energiefactuur en -verbruik. Het feit dat het ‘OCMW zorgt dat de rekeningen betaald worden’, maakt hen minder gemotiveerd om hun gedrag te veranderen. Het blijft daarom belangrijk dat de hulpverlener de facturen bespreekt, besparingstips aanreikt of spreekt over de verschillende structurele maatregelen.
Nederlands onkundig, analfabetisme, zwakke intellectuele mogelijkheden Wil men deze maatschappelijk zeer kwetsbare groepen informeren over REGmaatregelen, dan zal men hen actief moeten opsporen en, in samenwerking met organisaties waar deze mensen gekend zijn, informatiemateriaal op maat moeten ontwikkelen. Naar deze groepen is extra ondersteuning zeer zeker vereist.
Ontbreken van globale kostprijs en winst van grote werken
Positieve ervaring met vertrouwenspersonen Vijf respondenten geven aan dat ze wel een informatieve drempel ervaren maar dat ze beroep kunnen doen op een ‘vertrouwenspersoon’ in hun familie- of kennissenkring die hen helpt met hun energievragen, bv. de ouders, de kinderen, een medewerker van de armenvereniging of basiswerking, een hulpverlener, de medewerkers van de energieprojecten van Samenlevingsopbouw. We merken dat gezinnen uit kansengroepen die deze vertrouwenspersonen niet hebben, minder geïnformeerd zijn. Onze respondenten brengen tijdens de huisbezoeken aan dat ze eindelijk eens hun specifieke situatie kunnen toelichten en advies op maat krijgen. De informatiemap wordt positief onthaald, maar we merken dat het vooral de toelichting is, het dieper ingaan op bepaalde info en het stilstaan bij de energiefactuur die maakt dat mensen tevreden zijn over het huisbezoek. Informatie op maat en persoonlijke ondersteuning blijken enorm belangrijk voor kansengroepen. Daarom pleit Samenlevingsopbouw voor laagdrempelige woon-, energie en waterwinkels waar iedereen terecht kan met energievragen maar die in hun manier van werken specifieke moeite doen om kansengroepen te bereiken en te ondersteunen.
77
DEEL 3. DREMPELS
Niet aan bod gekomen: 8 (16%)
Nee: 5 (10%)
Ja: 37 (74%)
Drie op vier gezinnen uit de registratie (74%) ervaren een financiële drempel: ze hebben onvoldoende financiële middelen om structurele maatregelen toe te passen zoals dakisolatie, hoogrendementsglas en een energiezuinigere condensatieketel. Slechts 5 gezinnen (10%) geven aan dat ze geen financiële drempel ervaren omdat ze voldoende financiële ondersteuning krijgen van de ouders, omdat ze een verhoogde uitkering krijgen omwille van een arbeidsongeval of omdat de partner een behoorlijk inkomen uit arbeid heeft. Het betreft twee eigenaars en drie huurders op de private huurmarkt. Deze gezinnen wonen in huizen waar de kwaliteit van de woning in orde was en de structurele maatregelen om energie te besparen toegepast werden.
15 (88,2%) 13 (76,5%)
27 (73,0%) 24 (64,9%)
Voorfinanciering 14 (82,4%)
23 (62,2%)
Hoge kostprijs van energie-investeringen
9 (52,9%) 7 (41,2%)
8 (47,1%)
Onwetendheid over verschillende financiële mogelijkheden Andere
3 (8,1%)
2 (11,8%) 0
Algemeen (n=37)
78
DEEL 3. DREMPELS
Eigenaars (n=17) Private huurders (n=17)
Bij de gezinnen die een financiële drempel ervaren, benoemt maar liefst 64,9% het probleem van de voorfinanciering, zowel eigenaars als huurders. Toch merken we een groot verschil tussen beide groepen in onze registratie. Maar liefst 76.5% van de eigenaars benoemt voorfinanciering tegenover 47.1% bij de huurders. Eigenaars en huurders denken bij voorfinanciering aan andere zaken. Eigenaars hebben het bij voorfinanciering over grotere energiemaatregelen zoals dak- of vloerisolatie, een condensatieketel plaatsen of enkel glas vervangen. Voor hen is het vervangen van lampen door spaarlampen, isolatiefolie aanbrengen of het aankopen van thermostatische kranen nog een haalbare kaart. Dat is anders bij huurders. De kosten voor de grotere energiemaatregelen zijn voor de eigenaar. Als zij over voorfinanciering praten, denken ze eerder aan het vervangen van energieverslindende huishoudtoestellen, stopcontactdozen met centrale aan- en uitschakelaar, isolatiemateriaal voor raamkieren, deuren, isolerende gordijnen enz. Met andere woorden de voorfinanciering dient voor andere zaken en is dan ook van een andere grootorde. Huurders geven aan dat grote werken zoals het vervangen van ramen, een taak is voor de verhuurder. De financiële drempels die zij ervaren, gaan veel eerder over de aankoop van een nieuw energiezuinig elektrisch toestel, het plaatsen van nieuwe veilige stopcontacten en eventueel het plaatsen van vloerisolatie. Vele huurders die wij bereiken, hebben naast een laag inkomen vaak ook schulden. We merken dat een groot aantal onder hen ook niet aan de eigenaar durft vragen om te investeren in energiebesparende maatregelen. Zij halen aan dat het soms al zo moeilijk is om de eigenaar te overtuigen kleine herstellingswerken uit te voeren. In het laatste hoofdstuk van dit deel lichten we de relatie huurder-verhuurder als drempel meer toe. Eigenaars zijn gemotiveerd om de mogelijkheden van structurele energiemaatregelen te onderzoeken. Ze zijn vooral geïnteresseerd in het beter isoleren van hun woning. Toch geeft maar liefst 76,5% (13 gezinnen) aan dat ze omwille van hun laag inkomen (vaak een vervangingsinkomen) geen geldreserve hebben en de financiële kosten niet duidelijk zijn. Een aantal onder hen heeft bovendien nog verschillende betaalplannen lopen of is in schuldbemiddeling. Bovendien zijn er in veel gevallen nog andere problemen zoals een slecht dak en rottende balken.
73% van de bevraagden met een financiële drempel zegt dat vooral de hoge kostprijs van energie-investeringen hen tegenhoudt. Dit aantal is groter bij de eigenaars (88,2%) dan bij de verhuurders (52,9%) en kan verklaard worden door het feit dat huurders het niet hun taak vinden om deze investeringen te doen. We merken eveneens dat zowel eigenaars als huurders geen idee hebben van het integrale kostenplaatje van structurele maatregelen. Dit heeft met allerlei factoren te maken. Omdat ze weten dat ze geen financiële reserve hebben en denken dat de financiële kosten niet haalbaar zijn met hun inkomen, zijn heel wat respondenten niet geneigd om de zaken zelf te gaan uitzoeken. Daarbij komt dat ze het bestaan van premies onvoldoende kennen. Ze hebben geen zicht op de financiële bedragen die men via de premies of het belastingkrediet kan recupere-
79
DEEL 3. DREMPELS
ren. Komt daarbij dat ze niet weten op welke termijn ze de investering terugverdienen via een lagere energiefactuur. Die informatie wordt besproken en toegelicht met een voorbeeld. Zelfs op het moment dat er een offerte voor de werken is gemaakt en het bedrag van de premies werd berekend, durven heel wat eigenaars het niet aan om de werken effectief te laten starten. We hopen dat – nu er steeds meer lokale entiteiten opgericht worden – de FRGE-leningen het probleem van de voorfinanciering oplossen. Als de terugbetaaltijd van 5 jaar naar 10 jaar kan opgetrokken worden en als de lokale entiteiten de energiepremies reeds op voorhand in mindering kunnen brengen van het maandelijks aflossingsbedrag (subrogatie), kan dit heel wat potentiële ‘investeerders’ over de schreef helpen.
Met onwetendheid over verschillende financiële mogelijkheden doelen we enerzijds op de grootte van de verschillende premies en steunmaatregelen en anderzijds op systemen van goedkope leningen zoals de groene lening, een lening bij het Vlaams Woningfonds of een FRGE-lening. Bij de informatieve drempel benoemden we dat 63% van de respondenten niet weet welke premies en steunmaatregelen relevant kunnen zijn in hun individuele situatie. Ze leggen ook niet het verband met een lagere energiekost omdat het geld van de premie pas enkele maanden na het betalen van de werken wordt uitbetaald. Het is belangrijk om uitleg te geven over terugverdientijden en wat dat concreet voor de respondent inhoudt, hoe groot de premies zijn voor een bepaalde investering en welke mogelijkheden er bestaan om via een lening de werken te betalen. M.a.w. informatie en uitleg op maat is hier heel belangrijk. FRGE-leningen die voor bepaalde groepen van mensen renteloos zijn, de voordelen van een groene lening of de lage rentes van een lening bij het Vlaams Woningfonds zijn nauwelijks gekend. We merken dat de respondenten uit onze registratie enerzijds wel de nood aan voorfinanciering erkennen maar anderzijds bang zijn om effectief een lening af te sluiten. Bovendien denken sommigen van hen dat ze er niet voor in aanmerking komen. We stellen ook vast dat onze respondenten vaak bang zijn om dergelijke beslissingen alleen te nemen. Ze vrezen dat ze het niet goed begrijpen en misschien ‘iets’ tekenen wat ze niet beoogden. Een vertrouwenspersoon is dan een conditio sine qua non om vooruit te geraken. Voor een aantal gezinnen konden en mochten we deze rol waarmaken.
Lage inkomens en/of onzekere inkomens Maar liefst 72% van de gezinnen uit onze registratie moet rondkomen met een inkomen uit de sociale zekerheid of leeft van een bijstandsuitkering. Wetende dat voor deze groep de huur vaak 40% tot 50% van het inkomen opslorpt, blijft er niet veel over om van te leven of hoge energiefacturen te betalen. 8% heeft een gecombineerd
80
DEEL 3. DREMPELS
inkomen uit sociale zekerheid en arbeid. 16% heeft een inkomen uit arbeid. Algemeen gaat het over jobs met lage lonen. Eén iemand werkt in een beschutte werkplaats, anderen doen interim-arbeid of werken met tijdelijke contracten.
Zeer hoge energiefacturen Met de stijgende energieprijzen krijgen steeds meer mensen het moeilijk om maandelijks hun energiefactuur te betalen. Een aantal van onze respondenten benoemt dat ze amper de huidige energiefactuur kan betalen en stelt ook onmogelijk te kunnen investeren in grotere energiezuinige maatregelen. We merken ook dat huurders die in een slecht geïsoleerde woning wonen, vaker verhuizen omwille van onbetaalbare energiefacturen. Het probleem herhaalt zich dan bij de nieuwe huurders. Zo hebben we een gezin begeleid dat enorme hoge energiekosten had en aan de eigenaar vroeg om energiebesparende maatregelen door te voeren. Omdat deze weigerde, besloot het gezin te verhuizen. Een half jaar later kwamen de nieuwe huurders met eenzelfde verhaal bij ons. Ondertussen heeft de eigenaar wel een nieuwe condensatieketel geplaatst. Een respondent ging een lening bij de ouders aan om de energiefactuur te kunnen betalen. Een ander gezin sloot een bijkomende lening bij de bank af.
Betaalplannen en schuldregelingen Een aantal mensen heeft meerdere schuldeisers af te betalen, zo ook energieleveranciers. Ondanks goedbedoelde betaalplannen, slaagt niet iedereen erin maandelijks het afgesproken bedrag te betalen. Nalatigheidsinteresten, administratieve kosten bij ingebrekestellingen en bijkomende leningen maken dat we deze respondenten wel REGtips aanbieden maar dat grotere energie-investeringen niet aan de orde zijn.
Geen kopie van EPC-attest Van de 7 gezinnen die na 1 januari 2009 een woning huurden, kregen 3 gezinnen het EPC-attest te zien. Dit betekent dat 4 gezinnen hierover niet geïnformeerd werden ondanks de wettelijke verplichting. De 3 gezinnen die wel een kopie hadden ontvangen, zeggen dat ze eigenlijk niet goed weten wat de betekenis is van een hoge of lage score en wat dit concreet in euro’s betekent. M.a.w. de informatie is te vaag. Dit geldt ook voor de aanbevelingen op het EPC.
81
DEEL 3. DREMPELS
Niet aan bod gekomen: 13 (26%)
Ja: 26 (52%)
Nee: 11 (22%)
Meer dan de helft van de gezinnen (52%) ervaart een administratieve drempel. Waarschijnlijk is dit cijfer onderschat vermits we uit de gesprekken bij 26% van de gezinnen niet echt konden uitmaken of deze mensen er tegenop zien om energiemaatregelen door te voeren omwille van de complexe administratieve rompslomp. 22% benoemt dat ze geen administratieve drempel ervaren. Het gaat om mensen die graag alles zelf uitzoeken of die weten waar ze ondersteuning kunnen krijgen. Eén persoon geeft aan dat ze - na het uitvoeren van grote werken - het bijkomend administratief werk moeilijk vond, maar al bij al verliep alles vrij vlot.
10 (90,9%)
21 (80,8%)
Moeilijke materie
7 (63,6%)
8 (72,7%)
Van kastje naar de muur 4 (36,4%)
13 (50%)
4 (36,4%) 5 (19,2%) 4 3 (15,4%) (11,5%)
2 (18,2%)
1 (9,1%)
2 (18,2%)
82
DEEL 3. DREMPELS
Moeite met geschreven informatie Andere
0 0 Algemeen (n=26)
Angst om eraan te beginnen
Eigenaars (n=11)
Private huurders (n=11)
Maar liefst 80% van de gezinnen met een administratieve drempel vindt het energiethema een moeilijke materie. De informatie is versnipperd en de procedures te complex en omslachtig. Bovendien verschillen de instanties bij wie men de premies moet aanvragen alsook de doelgroep van de verschillende premies. Bij sommige aanvragen dienen bepaalde attesten bijgevoegd, bij anderen dan weer een kopie van het belastbaar inkomen of een formulier van de geregistreerde aannemer. Men ziet door het bos de bomen niet meer. Bovendien is de informatie vaak technisch of veronderstelt men een zekere basiskennis. Heel veel mensen -en zeker mensen uit kansengroepen- verstaan dikwijls niet wat men bedoelt. Eigenaars benoemen vaker dan huurders het feit dat het uitzoeken, invullen en aanvragen van premies niet zo makkelijk is. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat vooral de premies voor grote werken gekend zijn: dakisolatie, hoogrendementsglas, condensatieketel… werken die een huurder niet zal uitvoeren. Premies voor de kleinere ingrepen bv. thermostatische kranen zijn nauwelijks gekend, noch bij eigenaars, noch bij huurders. Iets wat niet gekend is, geeft ook geen administratieve drempel. Dit is anders bij de eigenaars die structurele maatregelen laten uitvoeren zoals het plaatsen van vloer- en dakisolatie, het plaatsen van een condensatieketel of hoogrendementsglas. Reeds bij het zoeken van een goede en geregistreerde aannemer, het vergelijken van technische offertes, het uitzoeken welke premies er voor handen zijn en bij wie en wanneer deze moeten aangevraagd worden en met welke bewijsstukken, ervaren zij dat er een grote diversiteit bestaat. Ook het vinden van een goedkope en haalbare lening vraagt heel wat administratieve beslommeringen. Zowel huurders als eigenaars benoemen dat de energiefactuur moeilijk te begrijpen is. Ze weten niet uit welke verschillende onderdelen de energiekost bestaat, welke vaste kosten of heffingen zijn en welke kosten rechtstreeks te maken hebben met het eigenlijke verbruik. Men heeft zelden een idee of men een hoog of laag verbruik heeft. De meeste respondenten kennen wel hun energieleverancier maar weten niet welk abonnement ze hebben of wat de specifieke voordelen ervan zijn. We merken dat huurders meer gelaten of moedeloos zijn m.b.t. de hoge energiefactuur. Ze hebben het gevoel dat ze er niet veel invloed op kunnen uitoefenen. Enerzijds leven zij reeds heel zuinig, anderzijds gaat het niet om de eigen woning en zijn ze totaal afhankelijk van de huiseigenaar om de woning energiezuiniger te maken. Bij hoge facturen zijn ze eerder geneigd om te verhuizen dan om de kwestie met de eigenaar te bespreken. Bij 66% van de gezinnen spraken we over de liberalisering van de energiemarkt en de mogelijkheid om een leverancier voor gas en elektriciteit zelf te kiezen. Voor 18 gezinnen maakten we een leveranciersvergelijk via de V-test. Op basis hiervan zien we dat mensen toch blijven twijfelen en bang zijn dat de verandering niet vlot zal verlopen of de dienstverlening te wensen over laat. Ongekend is onbemind geldt hier zeker. 13 gezinnen gingen niet in op het aanbod. Slechts voor 5 gezinnen werd effectief een overstap naar een andere leverancier aangevraagd. We merken dat mensen die willen veranderen vlugger geneigd zijn om bij dezelfde leverancier een ander, goedkoper abonnement te nemen dan volledig over te stappen naar een andere leverancier. Dit ‘om administratieve en praktische moeilijkheden te vermijden’.
Deze drempel is nauw verbonden met de vorige. Onze respondenten begrijpen niet dat er door verschillende bestuursniveaus of door de netbeheerder financiële premies worden gegeven
83
DEEL 3. DREMPELS
voor eenzelfde ingreep. Dit maakt het allemaal verwarrend waardoor ze nog meer het gevoel hebben dat het voor hen te moeilijk is. Ze weten ook vaak niet waar ze terechtkunnen voor informatie of de nodige formulieren. Ze hebben angst om aan iets te beginnen waarvan ze niet weten wat er allemaal bij komt kijken. Door het feit dat er meer en meer verwezen wordt naar websites, haken heel wat mensen uit kansengroepen af. Zij hebben vaak geen computer of vinden moeilijk de weg naar de juiste websites.
Slechts 15% of 4 gezinnen op een totaal van 26 gezinnen met een administratieve drempel benoemen dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze drempel wordt vooral aangehaald m.b.t. de leveranciers en het telefonisch verduidelijking vragen over de factuur of een betaalplan. Ook het aanvragen van attesten of duplicaten verloopt niet steeds vlot. Aan de andere kant merken we ook dat mensen uit kansengroepen niet steeds duidelijk communiceren wat het probleem is, waardoor ze een verhoogde kans hebben om niet juist doorverwezen te worden.
19,2% van de gezinnen met een administratieve drempel zegt uitdrukkelijk dat ze problemen heeft met geschreven informatie. Dit heeft enerzijds te maken met beperkte leesvaardigheden. Anderzijds zijn een groot aantal folders en websites veel te moeilijk geschreven. Ze veronderstellen meer dan gewone basiskennis. Vaak wordt een moeilijke taal gehanteerd en wordt er veel te veel tekst gebruikt. Voor mensen die niet gewoon zijn veel te lezen is het belangrijk de boodschap eenvoudig en krachtig te brengen. Werken met voorbeelden is verhelderend, alsook foto’s en/of tekeningen. De folder ‘Vraag nu je energiescan’ van Eandis is een mooi voorbeeld van duidelijke informatie. Op basis van een fotoverhaal wordt uitgelegd wat een energiescan allemaal inhoudt. Een ander goed voorbeeld is de folder van de Vlaamse overheid ‘Sociale maatregelen voor wie elektriciteit en aardgas koopt’. Daarin wordt aan de hand van zeer concrete vragen een aantal procedures uitgelegd. Bovendien wordt in een duidelijke overzichtelijke structuur en lay-out niet te veel informatie ineens gegeven. Een voldoende duidelijk lettertype en verduidelijkende schema’s komen de leesbaarheid ten goede. Aan deze folder werd meegeschreven door het project Energie en Armoede van Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie die de doelgroep van binnenuit kent door hun veelvuldige contacten en de maandelijkse vergaderingen met armen uit heel Vlaanderen.
Maar liefst 62,2% van de gezinnen met een administratieve drempel benoemt andere dan de hierboven genoemde drempels. Het valt op dat eigenaars in vergelijking met verhuurders twee maal zoveel verwijzen naar andere administratieve drempels. Dit heeft te maken met het feit
84
DEEL 3. DREMPELS
dat huurders vooral verwijzen naar hun eigenaars om energiezuinige maatregelen door te voeren.
Weinig zelfvertrouwen Een aantal personen geeft duidelijk aan dat ze nood hebben aan extra ondersteuning op het vlak van administratie. Ze vinden de materie te moeilijk en zijn vooral bang om iets verkeerd te doen. Ze geven aan dat ze nood hebben aan iemand die ze vertrouwen en die hen hierbij kan helpen. In een aantal gevallen zijn het welzijnswerkers van armenverenigingen die hen hierbij helpen. Ze benoemen dat als een hele geruststelling.
Onvertrouwd met administratie Mensen uit kansengroepen hebben heel vaak geen zicht op wat administratie opvolgen betekent. Het gebeurt regelmatig dat ze hun facturen of betaalbewijzen niet bijhouden of geen vaste plaats hebben om ze op te bergen. Bij mensen die in schuldbeheer of schuldbemiddeling zitten, merken we dat zij minder goed weten hoe ver het met een bepaald dossier staat. Ze laten het over aan de hulpverlener die hen begeleidt. Bij de huisbezoeken bieden we ook een verzamelmap aan om de facturen van gas en elektriciteit in te bewaren en wijzen we op het nut om hun verbruik op te volgen.
Positieve ervaringen Tijdens de huisbezoeken informeren we onze respondenten over het nut van het invullen van meetkaarten voor gas en elektriciteit. Dit wordt voor de eerste keer samen met hen gedaan. Het invullen van de meterstanden is een heel belangrijke start in de bewustwording van de eigen impact op het verbruik. We ondersteunen een familie die uit een vorige woning verhuisd is omwille van zeer hoge energiekosten. Hun nieuwe huurwoning is beter geïsoleerd. Bovendien zijn deze mensen enorm gemotiveerd om hun gedrag aan te passen: de verwarming wordt minder hoog gezet, aan de buitendeuren liggen tochthonden, lampen werden vervangen door spaarlampen. We leerden hen hoe je de standen moet aflezen en invullen. Tweemaandelijks bellen ze ons op om hun meterstanden door te geven en laten ze ons het verschil berekenen en interpreteren. Deze mensen zijn actief bezig met energie besparen en zullen bij een volgende afrekening daar zeker voor beloond worden.
85
DEEL 3. DREMPELS
Ja: 20 (40%)
Niet aan bod gekomen: 20 (40%)
Nee: 10 (20%)
40% van de gezinnen benoemt uitdrukkelijk een technische drempel. Bij 40% is dit niet uitdrukkelijk uit het gesprek af te leiden. Dit heeft te maken met de samenstelling van onze registratie. Maar liefst 60% van onze gezinnen zijn private of sociale huurders. Structurele werken rond energiebesparing zijn de taak van de eigenaar-verhuurder of sociale bouwmaatschappij. De technische drempels spelen hier dan ook niet. Slechts 20% van de gezinnen zegt dat ze geen technische drempel ervaart.
10 (100%)
18 (90%)
Weinig technische kennis
4 (66,7%)
1 (5%)
Algemeen (n=20)
86
DEEL 3. DREMPELS
1 (16,7%) 0 Eigenaars (n=10) Private huurders (n=6)
Andere
Alle eigenaars die een technische drempel ervaren, geven duidelijk aan dat ze (te) weinig technische kennis hebben. Daardoor voelen ze zich onvoldoende zeker om aan grote werken te beginnen. Ze willen net als iedereen dat de werken goed worden uitgevoerd, maar ze hebben onvoldoende kennis om de technische aspecten van de offerte of de uitleg van de aannemer te kunnen beoordelen. Een gezin dat nieuwe ramen plaatste, klaagde over het afgeleverde werk. Op verschillende plaatsen waren tocht- en trekgaten. Ook wij hebben onvoldoende kennis om een woning technisch door te lichten. Gelukkig konden we enkele keren vooraf met de energiesnoeiers overleggen welke specifieke technische vragen de bewoners hebben. In die gevallen probeerden we in de mate van het mogelijke aanwezig te zijn bij de energiescan zodat we de bewoners konden ondersteunen bij het formuleren van hun vragen. Een overleg naar aanleiding van de gratis energiescan is vaak een eerste stap om zicht te krijgen op hun situatie en de mogelijkheden te bespreken. Zowel de financiële, administratieve en technische kant kan daar aan bod komen. 66,7% van de huurders benoemt dat ze te weinig technische kennis hebben om juist te weten welke maatregelen zinvol zijn om uit te voeren. Het gaat dan eerder over waarop letten bij de aankoop van spaarlampen, is isolatiefolie op het raam efficiënt en kan je dat zelf doen, hoe hanteer je een energiemeter, hoe breng je tochtstrips of isolatiefolie achter de radiatoren aan enz. Een aantal mensen sprak de behoefte uit om hierover meer uitleg te krijgen. In samenwerking met Vormingplus Kempen werd een aantal basisprincipes uitgelegd en gedemonstreerd. Een 15- tal mensen was aanwezig en ging later thuis zelf aan de slag. Een eigenaar die we begeleiden, wil graag zelf vloerisolatie op de zolder aanbrengen maar weet niet waarop te letten. Ze ging naar een informatie- en demonstratiesessie in een naburige gemeente.
Ontbreken van enige technische basiskennis Een gezin met hoge energiefacturen verwarmt zijn huis met propaangas die in de tuin in een gastank opgeslagen is. Omdat ze zo’n hoge verwarmingskosten hebben, vermoeden ze dat er verlies is via de tank. De eigenaar laat een aantal fitten herstellen. Toch daalt de verwarmingsfactuur bijna niet. De huurders denken dat er nog steeds een verlies op de gasleiding zit. Volgens de eigenaar is alles in orde maar hij is bereid een druktest uit te laten voeren. Deze levert niets op. Pas dan begrijpen ze hoe slecht de woonkwaliteit van de woning is en het effect ervan op hun verwarmingsfactuur. Inrtussen zijn de huurders verhuisd. Een andere huurder kreeg van de energiesnoeier te horen dat het vriesvak van de koelkast regelmatig moet ontdooid worden omwille van een te groot energieverbruik. Zij wist niet hoe hieraan te beginnen omdat het stopcontact verstopt zat achter de kast.
87
DEEL 3. DREMPELS
Niet weten bij wie men terecht kan voor een technisch probleem Heel wat mensen hebben geen zicht op het lokale aanbod van dak- en/of schrijnwerkers, firma’s die ramen plaatsen, loodgieters, energiescanners… Het liefst werken ze via positieve referenties. Zelf op zoek gaan naar een aannemer, blijkt voor heel wat mensen een moeilijke stap.
Offertes niet begrijpen Het begrijpen en vergelijken van offertes is voor heel wat mensen moeilijk omwille van het technische jargon. Soms wordt er enkel een totaalprijs voor de werken gegeven, in andere gevallen splitst men verschillende deelactiviteiten op. Dan wordt het moeilijk vergelijken voor een leek. Dit geldt uiteraard niet enkel voor kansengroepen.
Niet aan bod gekomen: 19 (38%)
Ja: 20 (40%)
Nee: 11 (22%)
40% van de gezinnen uit onze registratie benoemt uitdrukkelijk een praktische drempel. Vooral mobiliteitsproblemen, het verplaatsen van materialen en niemand in de nabije omgeving die kan of wil klussen, vormen de grootste praktische drempels. Bij 38% is dit niet uitdrukkelijk uit het gesprek af te leiden. Ook hier weer heeft dit te maken met de samenstelling van onze registratie. Maar liefst 60% van onze gezinnen zijn private of sociale huurders. Structurele werken rond energiebesparing zijn de taak van de eigenaar/verhuurder of sociale huisvestingsmaatschappij. De praktische drempels spelen veel minder bij huurders. 22% van de gezinnen zegt geen technische drempel te ervaren. Ook dit heeft te maken met de verhouding eigenaars-huurders.
88
DEEL 3. DREMPELS
8 (80%)
Verplaatsen van materialen
7 (70%) 12 (60%)
9 (45%) 9 9 (45%) (45%)
1 (5%)
6 (60%)
4 (57,1%)
5 (50%)
Mobiliteitsproblem en
2 (28,6%) 2 (28,6%) 1 (10%)
Niemand die kan klussen
Kosten m.b.t. afval
1 (14,3%)
Andere
0 Algemeen (n=20)
Eigenaars (n=10)
Private huurders (n=7)
Negen van de twintig gezinnen (45%) benoemen dat ze problemen hebben om zwaardere materialen (bv. meubels) te verplaatsen. Dit heeft voornamelijk te maken met gezondheidsproblemen en/of ouderdom. De meeste respondenten zien er ook tegenop om anderen om hulp te vragen. Ze willen niemand tot last zijn en laten alles dan liever bij het oude. In onze streekproef zijn de +65-jarigen vooral eigenaar. Van de 10 eigenaars met een praktische drempel benoemen 7 onder hen dat ze de ruimte niet zelf kunnen leegmaken voor grote werken en dat ze niet graag afhankelijk zijn van derden. Bij de private huurders zijn er dit slechts 2 op de 7. Het gaat hier over huurders met gezondheidsklachten.
45% van de gezinnen die een technische drempel ervaren, benoemt dat ze niemand kennen die voor hen af en toe een herstelling kan doen of een klus uitvoeren. Eigenaars (60%) benoemen dit meer dan huurders (45%). Sommige ouderen durven of willen hun kinderen niet aanspreken omdat ‘ze al zo’n druk leven hebben’ of veraf wonen.
89
DEEL 3. DREMPELS
Heel wat respondenten uit onze bevraging hebben geen eigen wagen. Boodschappen doen ze te voet, met de fiets of het openbaar vervoer. Om huishoudtoestellen te vervoeren of naar het containerpark te rijden, zijn ze afhankelijk van derden. Omdat men niemand tot last wil zijn, laat men dan maar alles bij het oude. Een aantal van onze respondenten is minder mobiel. Omwille van fysieke beperkingen zien ze er tegenop om lange verplaatsingen te doen, bv. naar de technische dienst van het gemeentehuis.
Eén gezin zegt expliciet dat de kosten voor het containerpark te hoog zijn en dat ze daarom heel veel rommel bijhouden, hoewel ze die liever kwijt zijn.
12 gezinnen benoemen andere praktische drempels. Ze zijn bang voor bijkomende problemen eens de werken zijn gestart of voor de opkuis achteraf. Mensen uit kansengroepen hebben meestal een beperkt sociaal netwerk om zich op te beroepen bij praktische problemen.
90
DEEL 3. DREMPELS
Niet aan bod gekomen: 7 (14%)
Nee: 10 (20%)
Ja: 33 (66%)
66% van de gezinnen uit onze bevraging ervaart een sociale drempel. Die zijn heel divers: acute problemen op andere levensdomeinen, het ontbreken van een sociaal netwerk, een tekort aan sociale vaardigheden… 20% ervaart geen sociale drempel. Deze respondenten kunnen bij iemand terecht met hun energievragen: een familielid, een welzijnswerker met wie ze een vertrouwensband hebben… Bij 14% konden we uit het verloop van het gesprek niet afleiden of ze al dan niet een sociale drempel ervaren. Er is geen noemenswaardig verschil wat het soort sociale drempels betreft tussen huurders en eigenaars.
27 (81,8%)
10 (83,3%)
20 (60,6%)
8 (24,2%) 7 (21,2%)
Voorrang aan andere zaken
12 (75%) 10 (62,5%)
7 (58,3%)
Emotionele draagkracht 4 (33,3%)
2 (16,7%)
4 (25%) 3 (18,8%)
Probleemoplossers niet durven aanspreken Andere
Algemeen (n=33)
91
DEEL 3. DREMPELS
Eigenaars (n=12)
Private huurders (n=16)
81,8% van de gezinnen die een sociale drempel ervaren, benoemt dat dit o.a. te maken heeft met zijn algemene situatie en zijn problemen op meerdere levensdomeinen. Maar liefst 72% van de gezinnen uit onze bevraging heeft een laag inkomen uit de sociale zekerheid of een leefloon. Een aantal gezinnen zit in budgetbeheer of -begeleiding en kampt met schulden. Meer dan de helft zijn alleenstaanden of alleenstaanden met kinderen. Huurders betalen soms tot 40% van hun vervangingsinkomen aan de maandelijkse huur. Naast deze veel voorkomende problemen worden werkonzekerheid, de opvoeding van de kinderen en relationele problemen met de (ex-)partner of met andere personen aangehaald. Bij heel wat respondenten wegen deze problemen dermate door dat ze hieraan voorrang willen/moeten geven en geen mentale ruimte hebben voor andere zaken. We merkten tijdens de huisbezoeken dat onze respondenten nood hebben om hun verhaal te doen. In die verhalen valt op hoeveel inspanningen deze mensen doen om vol te houden, om te overleven. Toch hebben ze het gevoel niet vooruit te komen. Dat heeft vaak te maken met hun multiproblematiek. Respect en waardering tonen voor hun inspanningen, hoe klein ook, is dan ook heel belangrijk. Het neemt de druk bij hen een beetje weg waardoor er mentale ruimte komt om te praten over hun energieverbruik en om ons verhaal te brengen.
We merken dat door het lang aanslepen van een aantal problemen m.b.t. werk, relaties, slechte huisvesting, opvoeding van de kinderen een aantal gezinnen niet meer de emotionele draagkracht heeft om nog actief naar oplossingen te zoeken. De verhalen zijn dan ook schrijnend. Deze mensen zeggen al te veel te hebben meegemaakt in hun leven om zich nog bezig te houden met energie. Ze weten amper te overleven in de opstapelende problemen. Een aantal onder hen schaamt zich voor zijn leefsituatie of woning. Zeker als er schulden zijn, merken we dat we vooral luisterend oor zijn en dat er weinig mentale ruimte is voor het energieverhaal. Eén respondent zegt bv. dat ze niet de moed heeft om het moeilijke gesprek (over structurele gebreken aan de woning) met de verhuurder te starten. Een andere respondent geeft bv. aan dat ze niet steeds opnieuw om hulp wil vragen omdat ze al voor heel veel zaken afhankelijk is van anderen wegens gezondheidsproblemen. Ze voelt er zich erg schuldig over.
Respondenten die aangeven dat ze de probleemoplossers niet durven aanspreken, hebben meestal een zwakke draagkracht en geven noodgedwongen voorrang aan problemen op andere levensdomeinen. Bovendien spelen vaak ook een tekort aan assertiviteit, te weinig zelfvertrouwen en onvoldoende communicatieve vaardigheden mee.
92
DEEL 3. DREMPELS
Schaamte Maatschappelijk kwetsbare gezinnen hebben vaak het gevoel geen greep meer te hebben op het eigen leven, ondanks hun inspanningen. Sommigen van hen voelen zich machteloos, moedeloos en verloren hun veerkracht. Ze schamen zich voor hun situatie en komen daardoor in een sociaal isolement. Ze durven ook geen hulp te vragen. Soms is een welzijnswerker één van de weinigen met wie ze contact hebben en bij wie ze met hun vragen terechtkunnen.
Geen sociaal netwerk: geen luisterend oor of mensen die hen kunnen helpen 5 gezinnen die geen sociale drempel ervaren, benoemen dat ze voldoende mensen kennen op wie ze een beroep kunnen doen als ze met vragen zitten. Ze hebben een groot sociaal netwerk en het gevoel dat ze er niet alleen voor staan. Ze geraken, met de hulp van anderen aan de nodige antwoorden op hun vragen. Bij de andere respondenten merken we dat net dat het probleem is: omwille van hun leefsituatie gaan ze gekwetst door het leven. Het ontbreekt hen aan energie en vaardigheden om een sociaal netwerk op te bouwen. Daardoor moeten ze een luisterend oor en helpende handen ontberen. Anderzijds spelen er ook mechanismen in de maatschappij die maken dat deze mensen steeds meer structureel in een isolement terechtkomen. Dit geldt zowel op de huisvestingsmarkt, de arbeidsmarkt als op andere terreinen in het leven. Door deze versterkende negatieve mechanismen slagen ze er amper in om te overleven. Op huisbezoek gaan bij deze gezinnen met de bedoeling te spreken over REGmaatregelen en te informeren en sensibiliseren, is geen eenvoudige taak. Gelukkig kunnen we bouwen op een rijke ervaring in het bereiken van en omgaan met mensen in armoede. Het is heel belangrijk om tijdens het huisbezoek de sociale context mee te nemen en respondenten hun verhaal te laten doen. Pas als ze voelen dat dit kan en mag, komt er ruimte vrij om te luisteren naar ons energieverhaal. Een open, vriendelijke houding die niet veroordelend is, respect voor het verhaal en waardering voor de reeds geleverde inspanningen maken dat onze respondenten zich op hun gemak voelen. Huisbezoeken zijn een arbeidsintensieve bezigheid. Niet alleen het huisbezoek zelf maar ook bij de opvolging van een dossier is het belangrijk iedere stap voor te bereiden met de betrokkenen. Dit vraagt tijd maar het loont. Onze respondenten voelen dat ze serieus worden genomen en dat hun mening en beslissing telt. Dit werkt motiverend voor iedereen!
Onvoldoende communicatieve vaardigheden Mensen uit kansengroepen hebben dikwijls een andere communicatieve stijl. Als energieconsulent zijn we ons daar heel erg van bewust. Vaak komt het verhaal weinig gestructureerd en is het belangrijk te vragen naar de ontbrekende stukken. Anderzijds moeten we voortdurend toetsen of ons verhaal wel wordt begrepen.
Wantrouwig tegenover de probleemoplossers Een aantal respondenten staat heel wantrouwig tegenover zijn energieleverancier of netbeheerder. Ze voelen zich niet serieus genomen bij telefonische contacten. Zeker
93
DEEL 3. DREMPELS
gezinnen met schulden stellen zich veel vragen bij de hoge nalatigheidsinteresten en administratieve kosten. Ze hebben het gevoel overgeleverd te zijn aan de almachtige spelers op de energiemarkt. Tijdens één huisbezoek voerden we werkelijk een dovemansgesprek. Onze respondent liep over van ‘toogpraat’ en gelooft niet dat er een oplossing mogelijk is voor zijn situatie. Hij staat dan ook heel weigerachtig om stappen te ondernemen.
Niet aan bod gekomen: 5 (10%)
Nee: 11 (22%)
Ja: 34 (68%)
Naast de informatieve, financiële, administratieve, technische, praktische en sociale drempel, spelen nog andere drempels. Deze zijn een hoge leeftijd, het huurderstatuut, schuldenlast of een lening. Vooral huurder zijn en het afhankelijk zijn van een huiseigenaar is een enorme hindernis om structureel te werken aan energiebesparingen. 68% van de gezinnen uit onze registratie benoemt minstens één van deze bijkomende drempels. 22% ervaart geen andere drempels. En bij 10% van de gesprekken konden we het niet afleiden.
94
DEEL 3. DREMPELS
17 (94,4%)
Hoge leeftijd Huurder Schulden
6 (54,4%)
Lening
5 6 (17,6%) (14,7%) 7 (20,6%) 4 (11,8%) n.v.t.
Algemeen (n=34)
4 (36,4%)
1 1 (9,1%) (9,1%) n.v.t.
Eigenaars (n=11)
Andere 3 (16,7%) 1 (5,6%)
2 (11,1%)
0
Private huurders (n=18)
7 op 34 gezinnen benoemen hun hoge leeftijd als bijkomende drempel om energiewerken aan te vatten. Dit speelt bij meer dan de helft van de eigenaars en slechts bij één huurder op de 18 private huurders. Het is niet toevallig dat in onze registratie 6 eigenaars ouder zijn dan 65 jaar. Een aantal onder hen ziet er tegenop om structurele energiemaatregelen uit te voeren, zowel om op hun leeftijd nog een lening aan te gaan als tegen de praktische en administratieve rompslomp die deze werken met zich meebrengen. Bovendien willen ze niet afhankelijk zijn van derden.
Het is algemeen geweten en gemeten dat mensen uit kansengroepen voornamelijk terechtkomen in het secundaire segment van de private huisvestingsmarkt. Dat zijn oudere huizen met een slechte energetische woonkwaliteit en vaak een gebrek aan minimaal comfort, die nog juist betaalbaar en toegankelijk zijn voor deze groep. Dit werd bevestigd door onze bevraging. Huurders hebben naast de informatieve, financiële, administratieve en sociale drempels ook te maken met specifieke drempels die inherent verbonden zijn met het huurderstatuut. Vooral het afhankelijk zijn van de goodwill van de eigenaar weegt enorm zwaar bij de huurders. Ze voelen zich machteloos. Tijdens onze huisbezoeken viel op dat een heleboel huurders een verzuurde relatie heeft met hun eigenaar. Slechts 1 op de 18 private huurders zegt geen problemen te hebben omwille van het huren. Het huurhuis werd vijf jaar geleden volledig gerenoveerd. Er werd een nieuwe condensatieketel op aardgas geïnstalleerd, de muren en het dak
95
DEEL 3. DREMPELS
werden geïsoleerd en overal werd hoogrendementsglas geplaatst. De woning heeft een gunstig EPC-attest dat ook aan de huurder getoond werd. Huurders investeren niet in energiebesparende maatregen omdat ze geen eigenaar zijn van de woning. Eigenaars-verhuurders investeren niet of onvoldoende in energiebesparende maatregelen omdat ze geen baat hebben bij de lagere energiefacturen. Volgens de gegevens van de Woonsurvey van 200527 voldoen ca 67.500 woningen niet aan de meest elementaire kwaliteitseisen. Een cijfer dat oploopt tot 231.000 woningen als men ook rekening houdt met het subjectieve oordeel van de bewoner. Energiebesparende maatregelen zijn voor de meeste eigenaars-verhuurders niet prioritair omwille van het feit dat de primaire veiligheid van de bewoners niet in gevaar is (bv. door elektrocutiegevaar of gevaar op COvergiftiging). In huizen met bv. grote vochtproblemen of met rotte dakbalken, zijn energiebesparende maatregelen zelfs zinloos en/of onmogelijk. Er is nood aan een ambitieus woonvernieuwingsprogramma dat de energetische kwaliteit van een woning inherent verbindt met de algemene woonkwaliteit. Daartoe moeten een aantal bestaande maatregelen geactiveerd worden en moet er nagedacht worden hoe eigenaarsverhuurders kunnen aangemoedigd worden om energiemaatregelen door te voeren. Een splitincentive - waarbij de winst die gemaakt wordt door de energiebesparing billijk wordt verdeeld over beide partijen - kan eigenaars-verhuurders sensibiliseren en motiveren. Uiteraard kan dit laatste enkel en alleen als er een beschermend kader voor huurders in de vorm van een huurprijsregeling wettelijk wordt vastgelegd, mét garanties omtrent woonzekerheid. Zo niet zullen de gezinnen uit de kansengroepen nog minder terechtkunnen in betaalbare huurhuizen. Naast motiverende maatregelen zullen ook sanctionerende maatregelen uitgewerkt moeten worden. Tijdens onze huisbezoeken viel op dat heel wat huurders een verzuurde relatie hebben met hun eigenaar. Sommige huurders vertellen hoe moeilijk is om kleine herstellingen m.b.t. elektriciteit of sanitaire installatie gedaan te krijgen. Velen raken ontmoedigd en gelaten. Eigenaars beseffen onvoldoende dat het verhuren van een woning plichten met zich meebrengt en dat de woning minstens moet voldoen aan de eisen die in de Vlaamse Wooncode zijn opgenomen. Structurele energiebesparende maatregelen zoals dakisolatie, hoogrendementsglas of een hoogrendementsketel zijn momenteel volledig een zaak van de goedmenende eigenaar. De meeste eigenaars zien deze investeringen niet als een meerwaarde maar als een meerkost voor hun huurwoning. Anderzijds merken we ook dat heel wat huurders liefst zo weinig mogelijk aan hun eigenaar vragen. Vaak durven ze hun verhuurders niet aanspreken uit angst hen voor de borst te stoten en een opzegging te riskeren. Bij een aantal ontbreekt het ook aan communicatieve vaardigheden en inhoudelijke argumenten om een dergelijk gesprek te voeren. Enkele huurders spraken na het huisbezoek hun verhuurders aan… met wisselend succes. Eén verhuurder was bereid het isolatiemateriaal voor het dak te betalen. In ruil kreeg de huurder gedurende enkele maanden een vermindering van €50 op de huurprijs. Twee andere verhuurders wilden niet ingaan op de vraag om dakisolatie te plaatsen omwille van de prijs en omdat ze het niet nodig vonden. Een gelijkaardige reactie kregen twee andere huurders die hun verhuurder vroegen om het enkel glas te vervangen door hoogrendementsglas. Eén verhuurder vindt de ramen nog goed genoeg, de andere verhuurder voelt zich te oud om aan deze werken te beginnen. Bij één huurder deed de vraag naar een nieuwe verwarmingsketel de relatie met de eigenaar om zeep: de familie kreeg de raad uit te kijken naar een andere woning. Als de energiefacturen te hoog zijn, worden betaalplannen aangegaan en wordt uitgekeken naar een andere – hopelijk energiezuinigere – woning. Een nieuw gezin komt in de oorspronkelijke woning en de problemen herhalen zich. Eén van de mogelijkheden om deze cirkel te door-
27
Cijfers gebaseerd op de Woonsurvey 2005, Heylen K., Le Roy M., Vandenbroucke S., Vandekerckhove B., Winters S. in 2007 uitgegeven door het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.
96
DEEL 3. DREMPELS
breken is de activering van het bestaande EPC. Een wezenlijke verbetering kan erin bestaan om een (nader te bepalen) minimale EPC-score als voorwaarde te stellen voor het verhuren van een woning.
17,6% van de 34 gezinnen die andere drempels formuleren, haalt schuldenlast uitdrukkelijk aan. Concreet gaat het over 6 gezinnen. Ze hebben één of meerdere betaalplannen lopen en niet alleen voor energie. Sommigen zijn gedropt door hun commerciële energieleverancier. De netbeheerder plaatste een aardgasbudgetmeter en/of elektriciteitsbudgetmeter. De meeste van hen zijn in budgetbegeleiding, budgetbeheer of collectieve schuldbemiddeling. Tijdens hun huisbezoek werd vooral de nadruk gelegd op de dagdagelijkse REG-tips waarmee ze hun energiefactuur naar beneden kunnen halen, omdat dat het hoogst haalbare is. Toch is dit niet evident: de meeste mensen leven immers al noodgedwongen energiezuinig.
4 van de 34 gezinnen hebben een probleem om een lening te vinden. Het gaat om eigenaars die hetzij dakisolatie, hetzij nieuwe ramen of een condensatieketel willen plaatsen. Het valt op dat ze vooral niet weten hoe eraan te beginnen of waar ze terechtkunnen. Eén gezin ondersteunden we tijdens het overleg met het Vlaams Woningfonds, een ander gezin kon via het OCMW een lening aangaan voor een nieuwe condensatieketel. Eén eigenares wacht tot ze een beroep kan doen op een FRGE-lening voor dakisolatie. Bovendien zijn de mensen bang voor de impact van een (bijkomende) lening op hun leven. Tijdens de huisbezoeken werd in die gemeenten waar een lokale entiteit werkzaam is, gesproken over de gunstige voorwaarden van de FRGE-lening. Dit was op het moment van de huisbezoeken slechts in 10 gemeenten van ons werkgebied het geval. Nagenoeg niemand kende het FRGE. Bovendien is de aflossingstermijn van 5 jaar een te korte tijd voor de meeste mensen uit kansengroepen.
5 van de 34 gezinnen benoemen andere drempels zoals verhuisbewegingen en onvoldoende communicatieve vaardigheden.
97
DEEL 3. DREMPELS
DEEL 4.
In dit deel worden een aantal algemene bevindingen uit de registratie opgelijst. De benoemde drempels zijn één voor één belangrijke aandachtspunten voor het beleid. Wil de Vlaamse overheid haar ambitieuze doelstelling halen om tegen 2020 het aantal energieverslindende woningen te herleiden tot nul en de energiefacturen van maatschappelijk kwetsbare groepen verlichten, zullen er sterke en moedige inspanningen geleverd moeten worden. We formuleren alvast concrete aanbevelingen waardoor een aantal bestaande beleidsinstrumenten veel meer slagkracht krijgen voor gezinnen uit kansengroepen. Door de drempels in kaart te brengen die gezinnen uit kwetsbare groepen ervaren als zij hun woning energiezuiniger willen maken, willen wij VEA ondersteunen om een efficiënt en realistisch energiebeleid uit te tekenen waarvan ook gezinnen uit kansengroepen de vruchten plukken. Enkel op die manier kan het huidige matteüseffect in het energiebeleid omgebogen worden. Vanuit de sector Samenlevingsopbouw werd, samen met Bond Beter Leefmilieu en Vlaams Overleg Bewonersbelangen een visietekst28 opgesteld die naast het algemeen kader en de noodzakelijke flankerende29 maatregelen ook zeer concrete aanbevelingen formuleert voor het beleid. Deze nota werd in september 2010 voorgesteld aan Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Freya Van den Bossche. U vindt de nota in bijlage.
Voor Samenlevingsopbouw kan en mag de energetische kwaliteit van de woning niet los gezien worden van de structurele kwaliteit. Energiebesparende investeringen zoals dakisolatie, hoogrendementsglas of het plaatsen van een condensatieketel zijn binnen woningen met kwaliteitsgebreken vaak niet prioritair, zinloos of soms zelfs onmogelijk. Denk maar aan een dak waarvan de balken rot zijn of woningen waar de primaire veiligheid van de bewoners in het gevaar is omwille van elektrokutiegevaar of gevaar op CO-vergiftiging. Wil de Vlaamse overheid daadkrachtig uitvoering geven aan haar 2020-doelstellingen, moeten er tevens stimulerende maatregelen genomen worden om woningen aan minimale woonkwaliteitseisen, zoals bepaald in de Vlaamse Wooncode, te laten voldoen. Zowel om ethische redenen (de noodzakelijke inspanningen om de CO2-uitstoot drastisch te verminderen mogen de sociale dualiteit in de samenleving niet groter maken dan vandaag het geval is), als om redenen van efficiëntie, moet het beleid omtrent energiebesparende investeringen in woningen gekoppeld worden aan een grootschalig en ambitieus woonvernieuwingsprogramma op Vlaams niveau. Dit woonvernieuwingsprogramma – dat een looptijd van minimaal tien jaar moet kennen - dient zich te richten op de zwakste segmenten van de Vlaamse woningmarkt: op woningen van ondermaatse kwali-
28
Samenlevingsopbouw, BBL en VOB, Naar een ambitieus beleid inzake energie en woonkwaliteit in Vlaanderen, september 2010. 29 Flankerende maatregelen voor een efficiënt woonvernieuwingsprogramma - waarin de energetische kwaliteit van een woning gekoppeld wordt aan de (minimale) woonkwaliteit zoals die beschreven is in de Vlaamse Wooncode - dienen hier opgevat als randvoorwaarden. Een beschrijving vindt u onder 3.5.
100
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
teit op de private huurmarkt en op eenzelfde segment van woningen die eigendom zijn van gezinnen met een lage financiële draagkracht.
De energieprojecten van Samenlevingsopbouw richten zich voornamelijk op kwetsbare gezinnen op de private huisvestingsmarkt. Doorlichting van een aantal algemene gegevens van de gezinnen en de kwaliteit van hun woningen leert ons dat we met ons aanbod effectief de groep bereiken die we beogen: gezinnen of alleenstaanden met een laag inkomen die het moeilijk hebben op tal van terreinen in hun leven. Kenmerken hiervan zijn: geen of slecht betaald tijdelijk werk hebben, wonen in verouderde, slecht geïsoleerde huizen met een minimum aan comfort, gebroken gezinnen,… 72% van de bevraagde groep heeft enkel een vervangingsinkomen om van te leven. Sommigen zitten in schuldbegeleiding, schuldbeheer of collectieve schuldbemiddeling. 1 op 4 bevraagden heeft het statuut van beschermde klant. (En 36% heeft dat niet meer sinds 1 juli 2009!). Ruim de helft van onze respondenten zijn private huurders die voor structurele energiemaatregelen afhankelijk zijn van de goede wil van de eigenaar-verhuurder. Gezinnen uit kansengroepen krijgen tijdens hun leven te maken met tal van structurele uitsluitingsmechanismen die ze onmogelijk op eigen kracht kunnen doorbreken. De drempels die spelen kunnen ingebouwd zijn in het systeem of bij de mensen zelf liggen. Meestal is het een combinatie van beide.
Algemeen kunnen we stellen dat op huisbezoek gaan met een aanbod op maat enorm positief onthaald wordt bij gezinnen uit kansengroepen. Onze doelgroep heeft baat bij deze persoonlijke aanpak: ze krijgen de kans om hun situatie toe te lichten en vragen te stellen. Een open, vriendelijke en betrokken houding die niet veroordelend is, maaktn dat mensen zich op hun gemak voelen. De ervaring leert ons dat heel wat mensen uit kansengroepen nood hebben om hun verhaal te doen. Pas als ze voelen dat dit mag en kan, komt er ruimte vrij om te luisteren naar ons aanbod. Een groot deel van deze gezinnen (bijna 87%) springt noodzakelijkerwijze zuinig om met energie en past reeds een aantal tips dagdagelijks toe. Door hen te waarderen voor de reeds geleverde inspanningen voelen ze zich serieus genomen. Ondanks het feit dat huisbezoeken zeer arbeidsintensief zien, merken we dat door extra tijd en uitleg, het geven van tips over rationeel energieverbruik, het nakijken van een aantal sociale
101
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
maatregelen, het leren invullen van verbruiksmeetkaarten, het vergelijken van de tarieven van de verschillende energieleveranciers, het voorrekenen van de investering en de terugverdientijd, uitleg over FRGE-lening of groene lening, bewoners gaan beseffen dat ze een invloed kunnen hebben op hun energiefactuur. Juist dit bewustzijn is een noodzakelijke voorwaarde om succes te boeken. Heel wat mensen begrijpen nauwelijks hun energiefacturen. Bovendien hebben ze geen zicht op hun verbruik. Is dit een hoog, laag of normaal gebruik? We vergeleken, waar we de eindafrekening te zien kregen, het verbruik met het gemiddelde verbruik van een gezin van gelijke grootte en wonend in een zelfde type woning. We legden de principes uit om het eigen verbruik zelf op te meten en in te vullen op de meterkaarten en deden dit de eerste keer met hen samen. Op basis daarvan kunnen onze respondenten hun verbruik in ’t oog houden en hebben ze een idee van de eindfactuur die gaat volgen. Bovendien zijn de REG-tips vrij eenvoudig toe te passen en zijn ze nog betaalbaar voor onze doelgroep. Denk maar aan tochtstrips voor de ramen, het plaatsen van zware overgordijnen, het regelmatig ontdooien van de diepvries, het gebruik van spaarlampen… Zeker wat betreft de structurele maatregelen zoals dakisolatie, hoogrendementsglas en een condensatieketel hebben gezinnen uit kansengroepen nood aan informatie op maat en ondersteuning en begeleiding. Omwille van verschillende drempels (zie deel III) slagen deze gezinnen er niet in om een dergelijke onderneming aan te vatten of tot een vlot einde te brengen. Problemen kunnen allerlei zijn: niet weten waar te beginnen, geen kennis van premies, onvoldoende financiële middelen en niet weten waar men terecht kan voor een goedkope lening, onvoldoende inzicht op de financiële winst van dergelijke ingrepen, onvoldoende technische kennis, geen beroep kunnen doen op iemand voor de praktische zaken, huurders die afhankelijk zijn van de goede wil van de eigenaar enz. Een overheid die haar ambitieuze doelstellingen op het vlak van energiebesparing wil waarmaken en de energiefacturen van maatschappelijk kwetsbare groepen wil verlichten zal een beleid dienen te ontwikkelen dat elk van deze drempels ongedaan maakt. Parallel daarmee dient alles in het werk te worden gesteld om een vergroot bewustzijn te creëren over de invloed van het eigen gedrag op het totale energieverbruik. Het wegwerken van drempels dient in een ruimer kader bekeken te worden. Drempels kunnen zowel in de bestaande maatregelen ingebouwd zijn als bij de eigenaars, sociale (ver)huurders en private (ver)huurders liggen. Het beleid zal hiermee rekening moeten houden. Ook het socio-economisch profiel van de eigenaar-verhuurders, eigenaars-bewoners, sociale en private huurders is een belangrijke parameter waarmee het beleid rekening moet houden. Doortastend beleid voeren vergt ook voortdurende afstemming tussen de diverse beleidsniveaus en tussen beleidsdomeinen op eenzelfde niveau onderling. Om gezinnen uit kansengroepen te vinden en toe te leiden naar de verschillende maatregelen kan het OCMW een actieve rol spelen. Dit alleen zal echter onvoldoende zijn. Daarnaast zal vindplaatsgericht moeten gewerkt worden en zullen netwerken en samenwerkingsverbanden nodig zijn tussen sociale organisaties die deze groepen reeds bereiken. De ervaring leert ons dat werken met een vertrouwensfiguur van deze gezinnen, naast een gepersonaliseerde aanpak met informatie en ondersteuning op maat de grootste garanties op succes zijn.
102
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
We ontwikkelden een eigen informatiemap rond energie ‘Een lagere energiefactuur? Het kan!’ Reeds op de kaft wordt aan de hand van een tekening van een huis duidelijk gemaakt waar en hoeveel in het huis kan bespaard worden. Aan de hand van deze tekening worden de zeer concrete tips uit de folders ‘Verdien veel geld, zonder grote moeite’ en ‘Hoe zuinig omgaan met energie?’ van Eandis overlopen. Door het feit dat de energietips zo concreet zijn, vaak gratis of nog betaalbaar voor een klein budget, worden onze respondenten bewust dat ze via eigen gedrag een positieve invloed kunnen hebben op hun energiefactuur. Toch springt een groot deel van deze gezinnen reeds noodzakelijkerwijze zuinig om met energie en passen ze een aantal van deze tips reeds toe. We merken dat deze gezinnen enorm gemotiveerd zijn om nog meer te besparen.
We leiden systematisch mensen toe naar de basisenergiescan. Deze wordt door ons aangevraagd na het eerste contact met het gezin en is soms al gebeurd vóór we op huisbezoek gaan. In samenspraak met de energiesnoeiers en de gezinnen wordt ook naar ons een verslag doorgestuurd. Bij 22,4% van de gezinnen uit onze registratie, was de energiescan reeds gebeurd. Het betreft meestal gezinnen die bij het OCMW gekend zijn en waarvoor het OCMW een energiescan heeft aangevraagd. De overige gezinnen wisten niet van het bestaan van een energiescan af. Vooral huurders en verhuurders staan in het begin wantrouwig tegenover de energiescan. Algemeen kunnen we stellen dat gezinnen (zowel eigenaars-bewoners als huurders) die een energiescan meemaakten, zeer positief zijn. De informatie van de energiesnoeier geeft hen zicht op wat er concreet kan of moet gebeuren. De verschillende ingrepen die de energiesnoeiers gratis uitvoeren, maakt hen ervan bewust dat ze reeds met kleine ingrepen hun energiefactuur kunnen verlagen. Dit werkt motiverend. Bovendien zijn de tips ook niet zo moeilijk. Wel vraagt het enige discipline. We vernamen achteraf dat onze respondenten ook effectief energie bespaarden.
De koppeling van de energiescan en het huisbezoek werkt versterkend en aanvullend. Wat de REG-maatregelen betreft, hebben we een overlappende taak. We merken dat herhalen van tips en informatie zeker bij deze doelgroep nuttig en nodig is om niet alleen een bewustzijn
103
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
maar ook gedragsverandering rond REG op gang te brengen. Ons aanbod – zie deel II – is wat informatie betreft ruimer dan dat van de energiesnoeiers. Immers, ook de sociale maatregelen, de verschillende premies en de mogelijkheden voor een goedkope lening komen aan bod. Waar we kunnen ondersteunen we gezinnen met de praktische en administratieve afhandeling van werken of het opvolgen van hun dossier bij de commerciële leverancier of netbeheerder. Het sterke punt van de energiesnoeiers is vooral het effectief uitvoeren van een aantal energiebesparende maatregelen in de woning zoals het gratis aanbrengen van spaarlampen, reflecterende radiatorfolie achter de verwarming, buisisolatie en indien mogelijk het plaatsen van een spaardouchekop.
Beleidssuggesties Energiescans zijn een nuttig instrument in de strijd tegen onnodig energieverbruik en dus in de strijd tegen energiearmoede. Toch heeft dit beleidsinstrument nog een groot potentieel om een actievere en krachtdadigere rol te spelen. In december 2009 maakte het sectoroverleg Energie en Woonkwaliteit van Samenlevingsopbouw een eerste evaluatie30 van de energiescans op. Vanuit onze eigen praktijkervaringen en huisbezoeken in het project maar ook op basis van de ervaringen van collega’s, geven we volgende beleidssuggesties mee:
30
104
een groter bereik van kwetsbare groepen door bv. een automatische toeleiding naar een energiescan van alle gezinnen die een aardgasbudgetmeter of budgetmeter op elektriciteit hebben of door toeleiding van gezinnen met energieproblemen die bij het OCMW gekend zijn;
extra aandacht om gezinnen uit kwetsbare milieus actief op te sporen. Vindplaatsgericht werken en werken met een vertrouwenspersoon zijn noodzakelijke voorwaarden. Bovendien moeten ook die vertrouwenspersonen voortdurend bewust worden gemaakt van het bestaan van energiescans. Herhaling en voortdurende sensibilisering zijn daarbij belangrijke sleutelwoorden. Kan er gedacht worden aan een zichtbare actie om energiebesparende initiatieven zoals de energiescans, maar ook bv. klimaatwijken in de verf te zetten?
Energiesnoeiers moeten voldoende opgeleid zijn om enerzijds efficiënt en gericht de woning door te lichten en een antwoord te geven op de concrete vragen van bewoners. Anderzijds moeten ze inzicht hebben in de sociale context van armoede en rekening houden met de achtergrond van kansengroepen. Het is belangrijk dat zij aandacht hebben voor het persoonlijke verhaal (zonder daarbij afbreuk te doen aan hun doelgerichte aanpak). Vaak leveren kansarme bewoners al enorme inspanningen om (energie)zuiniger te leven. Respect en waardering tonen voor hun inspanningen is dan ook heel belangrijk. Een open, vriendelijke en betrokken houding die niet veroordelend is, is hierbij essentieel. Een te belerende stijl wekt weerstand op en doet mensen afhaken. Verder zijn gerichte en compacte informatie, eenvoudig taalgebruik en het aftoetsen of de informatie begrepen werd, belangrijke aandachtspunten bij gezinnen uit kwetsbare groepen.
Ook het scanrapport kan optimaler aangewend worden. De overtuiging leeft dat met de huidige verwerking niet alle potentiële informatie naar boven wordt gespit. Het rapport zelf is bovendien, ondanks aangebrachte verbeteringen in vergelijking met de eerste rapporten, onvoldoende lezersgericht opgesteld. De structuur is niet
Samenlevingsopbouw, verslag ‘Evaluatie van de energiescans’, december 2009
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
steeds duidelijk. Tevens kan het rapport inhoudelijk nog verrijkt worden als ook structurele elementen van woonkwaliteit opgenomen worden. Immers, de staat van de woning in kwestie wordt nauwelijks beschreven, waardoor de informatie specifiek op maat van de woning - in kwestie (mede daardoor) veelal ontbreekt.
De vaak problematische situatie tussen huurders en verhuurders komt ook via de energiescans aan de oppervlakte. Verhuurders staan niet zelden wantrouwig ten opzichte van de energiescans (en daardoor ook ten opzichte van de huurder die deze aanvroeg). Omgekeerd staan ook een aantal huurders wantrouwig tegenover energiescans: ze vrezen dat ze de verhuurder voor de borst zullen stoten en dat de scan tot een huurprijsstijging of zelfs een uithuiszetting dreigt te leiden. De vaak precaire relatie tussen verhuurder en huurder vormt met andere woorden een vanuit het beleid onderbelicht aandachtspunt. Wellicht is ook hier een rol weggelegd voor toeleiders: zij kunnen ter zake een bemiddelende rol opnemen. Een noodzakelijke (zij het onvoldoende) voorwaarde daartoe is dat toeleiders het scanrapport toegestuurd krijgen.
Een laatste aandachtspunt betreft de uitvoerders van energiescans. Sociale economiebedrijven staan van nature dichter bij zwakke bevolkingsgroepen dan commerciële uitvoerders van energiescans. Ze hebben meer dan de commerciële bedrijven oog voor de sociale, technische of financiële aspecten van het energieverhaal. Scanrapporten worden door de sociale economiebedrijven vaak systematisch toegestuurd naar de toeleidende organisatie31, wat een veel betere opvolging naar de betrokken gezinnen garandeert. Meer algemeen wordt er vanuit sociale economiebedrijven die energiescans uitvoeren veel adequater doorverwezen naar sociale organisaties indien problemen inzake energie, maar ook indien andere (sociale, financiële enz.) problemen worden vastgesteld. Ook voor dringende gevallen worden toeleidende organisaties door sociale economiebedrijven sneller en efficienter voortgeholpen dan in het geval van commerciële uitvoerders van energiescans. Wij stellen dan ook voor om in heel Vlaanderen de energiescans te laten uitvoeren door sociale energiebedrijven.
Energiescans kunnen juist door hun laagdrempeligheid een uitstekend instrument zijn op het vlak van het bewaken van de structurele kwaliteit van woningen. Van energiescanners kan niet verwacht worden dat zij een volwaardige woonkwaliteitscontrole zouden uitvoeren. Wel zijn ze -mits aangepaste opleiding- in staat om tijdens een huisbezoek acute problemen op het vlak van structurele woonkwaliteit (vochtproblemen, instortingsgevaar, elektrocutiegevaar, gevaar op CO-vergiftiging,… ) op te sporen. Daarom pleiten wij voor de uitwerking van een alarmprocedure bij zware gebreken waardoor een erkende inspecteur van de overheid verwittigd wordt en de woning aan een kwaliteitsonderzoek kan onderwerpen. De meeste energiescanners zorgen trouwens nu al voor doorverwijzing naar hulpverlening of gemeentelijke/stedelijke diensten. Komosie experimenteerde het afgelopen jaar trouwens met de ontwikkeling van een totaalscan waar aspecten van structurele woonkwaliteit, veiligheid en energie- en waterbesparing gekoppeld worden. Problemen op het vlak van structurele woonkwaliteit die op die manier aan het licht komen, dienen dan volgens de stimulerende en desnoods sanctionerende mechanismen verbonden aan het Vlaamse woonvernieuwingsprogramma (zie boven) door de eigenaar-verhuurder weg-
31
De intercommunale Igemo voert energiescans uit o.a. in Lier, Duffel, Lint. We spraken af dat we een kopie van het verslag kregen van de woningen van de gezinnen die wij toeleidden als het gezin hiermee akkoord was.
105
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
gewerkt te worden tot dat op zijn minst voldaan is aan de minimale eisen inzake woonkwaliteit zoals voorzien in de Vlaamse Wooncode (waaraan ook minimale eisen op het vlak van energiezuinigheid als toetsingscriterium dienen toegevoegd te worden). Ook eigenaars-bewoners van wie de woning geheel niet voldoet aan de minimale woonkwaliteitseisen kunnen op die manier toegeleid worden naar de verbetertrajecten die zijn voorzien in het Vlaamse woonvernieuwingsprogramma.
Sociale maatregelen Volgende zaken werden waar mogelijk systematisch nagekeken:
gratis hoeveelheid elektriciteit;
sociale maximumprijs;
statuut beschermd klant;
kortingsbon van €150 voor een energiezuinige koelkast of wasmachine;
V-test: vergelijking van commerciële leveranciers;
indien budgetmeter voor gas- en elektriciteit: hoe loopt het?
Indien er tijdens het huisbezoek een verbruiksfactuur voorhanden was, werd nagekeken of het gezin zijn jaarlijkse gratis kWh elektriciteit heeft gekregen. Voor één gezin brachten we dit in orde. Tijdens onze huisbezoeken keken we steeds na of mensen recht hebben op de sociale maximumprijs en of dit recht ook effectief wordt toegepast. 1 op 4 gezinnen heeft recht op de sociale maximumprijs. Concreet gaat het over 12 gezinnen uit onze registratie. Maar liefst bij 4 van de 12 gezinnen (of 8% van onze bevraagden) hebben we dit recht aangevraagd, ondanks de automatisering en lopende begeleidingen bij het OCMW. Dit is onrustwekkend veel. Eveneens werd systematisch nagegaan of de persoon in aanmerking komt voor het statuut van beschermde klant. Algemeen kunnen we stellen dat het statuut als dusdanig en de voordelen die het geeft niet gekend zijn door onze doelgroep. Opmerkelijk is ook dat maar liefst 18 gezinnen sinds de verandering van de categorieën beschermde klant in 2009 uit de boot vallen.
Beleidssuggestie Samenlevingsopbouw pleit voor een uitbreiding van de categorieën beschermde klant tot minstens de categorieën van rechthebbenden zoals die tot 1 juli 2009 golden: tot dan kwamen immers ook personen met een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds, personen in collectieve schuldenregeling en personen in budgetbegeleiding bij het OCMW in aanmerking voor een statuut van beschermde afnemer. Ook de voordelen die gelden voor beschermde afnemers zijn nagenoeg niet gekend. Informatie op maat is aangewezen.
Bij 1 op de 3 gezinnen konden we de jaarafrekening van de energiefactuur niet inkijken. Ofwel hadden ze hun facturen niet bewaard, ofwel werden ze door het OCMW of schuldbemiddelaar geholpen en werden de facturen daar betaald en bewaard. Deze mensen hebben dan ook geen zicht of ze veel of weinig energie verbruiken en/of betalen. Nochtans is het kunnen verstaan van de factuur een wezenlijk aspect in het cultiveren van een bewustzijn rond REG. Bovendien geeft de vergelijking van het eigen verbruik met het gemiddeld verbruik van een soortgelijk gezin in Vlaanderen een zeer goed idee of men al dan niet energiezuinig leeft.
106
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Beleidssuggestie Ook wie door de hulpverlening wordt begeleid, moet de mogelijkheid behouden om de energiefactuur te ontvangen of op te volgen via betaaloverzichten of kopies (waarop desnoods merktekens werden aangebracht of rekeningnummers werden geschrapt om verwarring over betaling te voorkomen). Hulpverleners dienen meer bewust gemaakt te worden van het feit dat het veranderen van leverancier, het in orde brengen van sociaal tarief en de tips om energie te besparen, aanzienlijk kunnen bijdragen aan het verlagen van de energiefacturen. Daardoor komt er (financiële) ruimte vrij voor andere levensdomeinen.
Indien er een verbruiksfactuur was (66% van de bevraagden), spraken we over de liberalisering van de energiemarkt en de mogelijkheid om van leverancier te veranderen. Voor 18 gezinnen maakten we een leveranciersvergelijk via de V-test. 13 gezinnen gingen niet in op het aanbod. Slechts voor 5 gezinnen werd effectief een overstap naar een andere leverancier aangevraagd. Wie wil veranderen, is vlugger geneigd bij dezelfde leverancier een ander, goedkoper contract af te sluiten dan over te stappen naar een andere leverancier.
Premies van de netbeheerder en de Vlaamse overheid Volgende premies kwamen aan bod:
Vlaamse dakisolatiepremie
Premie netbeheerder voor dak- , buitenmuur- en vloerisolatie
Vlaamse premie ter vervanging van enkel glas met hoogrendementsglas
Premie netbeheerder ter vervanging van dubbel glas met hoogrendementsglas
Premie netbeheerder voor condensatieketel op aardgas of stookolie
Premie netbeheerder voor thermostatische kranen
Gezinnen uit kwetsbare groepen kennen het systeem van de premies onvoldoende. Een klein deel heeft al wel eens gehoord dat er premies bestaan maar weet niet welke premies door de verschillende instanties worden gegeven en wie er voor in aanmerking komt. Kansengroepen hebben veel meer dan andere mensen te maken met informatieve en andere drempels. We merken dat zij niet zelf op zoek gaan naar deze informatie: ze weten vaak niet bij wie ze terechtkunnen voor dergelijke vragen of denken al vlug dat zo’n ingrepen – zelfs met premies – geen haalbare kaart zijn voor hen. Bij meer dan 80% van de gezinnen is er een grote interesse voor het plaatsen van dakisolatie of vloerisolatie. De gezinnen weten dat via het dak heel wat energie verloren gaat en dat ze tot 30% op hun energiefactuur kunnen besparen als ze dakisolatie aanbrengen. We merken dat onze respondenten geen idee hebben van het kostenplaatje, de terugverdientijd, of het bestaan van de verschillende premies. De idee leeft dat dak- of vloerisolatie (laten) aanbrengen een zware investering is die ze niet kunnen dragen. Bovendien stelt zich bij deze woningen ook regelmatig het probleem dat de structurele kwaliteit van het dak eerst moet aangepakt worden. De gezinnen uit onze registratie hebben meestal geen financiële reserves om dit te bekostigen. Een doeltreffende begeleiding op maat houdt naast het informeren en sensibiliseren van mensen ook de zoektocht in naar haalbare financiële leningen.
107
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Bij 21 gezinnen spraken we over het nut van hoogrendementsglas. Toch ook hier weer dezelfde opmerking: ondanks interesse en de uitleg over het nut en de bestaande premies, merken we dat gezinnen uit kansengroepen er niet toe komen om effectief hun ramen te laten vervangen. Dit heeft te maken met verschillende drempels die elkaar versterken. 18 keer (36%) brachten we de voordelen van een condensatieketel ter sprake. De gezinnen kennen de bestaande premie van €125 van de netbeheerder niet. Het nut van thermostatische kranen en het bestaan van de premie van de netbeheerder zijn niet gekend. Mensen uit kansengroepen (maar vaak ook anderen) weten niet dat ze met deze eenvoudige en goedkope investering energie kunnen besparen. Toch is dit één van de goedkoopste ingrepen en daardoor mogelijks nog haalbaar binnen het beperkte budget van mensen in armoede. Omdat we ook steeds gemeentelijke premies voor onze respondenten checken, konden we vaststellen dat in de provincie Antwerpen dubbel zoveel gemeenten een premie voor zonnepanelen (30) verstrekken dan een premie voor dakisolatie (14).32 Ook al begrijpen we vanuit milieuoverwegingen het belang om -zeker in een beginfase- mensen met financiële stimuli aan te zetten tot groenestroomproductie. Maar gemeentelijke premies zijn onvoldoende substantieel om potentiële investeerders te overhalen (in tegenstelling tot de groenestroomcertificaten). Het zijn extra cadeaus voor wie toch al beslist heeft zonnepanelen te plaatsen. Bovendien is de maatregel omwille van de hoge investeringskost uitsluitend betaalbaar voor meer kapitaalkrachtige gezinnen en kan men spreken van een matteüseffect.
Beleidssuggesties Wil men de energiefactuur van vooral de lage inkomens naar beneden halen, zijn aanvullende (gemeentelijke) premies voor dak- en vloerisolatie, hoogrendementsglas en het vervangen van een condensatieketel belangrijk. Premies die eerder ten goede komen aan gezinnen met lage inkomens dan aan gezinnen die financieel meer ruimte hebben. Wil men gezinnen uit kansengroepen informeren, sensibiliseren en ondersteunen om een aantal energiebesparende maatregelen in hun woningen toe te passen, zijn premies onvoldoende. Er moet werk gemaakt worden van een lokaal aanspreekpunt waar alle burgers terechtkunnen met al hun energievragen. Samenlevingsopbouw pleit dan ook voor het opstarten van lokale woon-, water- en energiewinkels33 die voor iedere energievraag die ze krijgen een oplossing zoekt: hetzij door de gezinnen uit kansengroepen zelf actief op maat te begeleiden en te ondersteunen, hetzij door ervoor te zorgen dat de energievraag door de bevoegde instanties wordt opgelost.
32
31 gemeenten geven subsidies voor het plaatsen van zonnepannelen: Ravels, Arendonk, Retie, Dessel, Mol, Balen, Laakdal, Westerlo, Herenthout, Herentals, Beerse, Wuustwezel, Essen, Kalmthout, Brecht, Zoersel, Ranst, Lier, Sint-Katelijne-Waver, Duffel, Mechelen, Willebroek, St-Amands, Schelle, Rumst, Mortsel, Borsbeek, Zwijndrecht, Wommelgem, Schilde en Kapellen. 14 gemeentes geven premies voor de plaatsing van dakisolatie: Laakdal, Baarle-Hertog, Wuustwezel, Essen, Zandhoven, Sint-Amands, Bornem, Schelle, Lint, Mortsel, Borsbeel, Zwijndrecht, Antwerpen en Wommelgem. 33 Marrin, G., ‘Lokale woon-, water- en energiewinkels op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen’ Brussel, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, april 2011.
108
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Belastingsvermindering en de toen bestaande regeling voor niet-belastingsbetalers. In de gezinnen waar we spraken over structurele energie-investeringen zoals dakisolatie, hoogrendementsglas en een condensatieketel kwam naast het rendement, de terugverdientijd en de premies ook telkens de belastingsvermindering van 40% voor de uitgaven met een maximum van €2.770 in 2010 aan bod. Vermits verschillende gezinnen uit onze doelgroep zo’n klein inkomen hebben dat ze vrijgesteld zijn om belastingen te betalen, kwam regelmatig de toen bestaande premie voor nietbelastingsbetalers aan bod. Over de belastingsvermindering hadden sommige belastingbetalers al gehoord. De premie voor niet-belastingsbetalers was nagenoeg onbekend. Gelukkig is sinds 2011 het systeem vereenvoudigd: voortaan spreekt men van een belastingkrediet voor o.a. energiebesparende maatregelen. Hierdoor hebben zowel belastingsbetalers als niet-belastingsbetalers recht op en belastingkrediet van 40%van de gemaakte kosten met een maximum van €2.830.
FRGE-lening en andere voordelige leningen voor energiebesparende maatregelen Een FRGE-lening is een goedkope energielening die uitsluitend dient voor het financieren van bepaalde energiebesparende maatregelen, zoals het isoleren van het dak of het plaatsen van een condensatieketel, hoogrendementsglas of thermostatische kranen. Het FRGE is een federaal fonds dat aan lokale entiteiten energieleningen toekent voor particulieren die de energiezuinigheid van hun woning willen verbeteren. Men leent als particulier niet bij een financiële instelling zoals een bank, maar wel bij een ‘lokale entiteit’. De interesten liggen ver onder de commerciële rentes van banken. En voor doelgroepdossiers – de zogenaamde ESCO’s- zijn de leningen kosteloos. Deze gezinnen krijgen bovendien ook een trajectbegeleiding voor de werken. Voor september 2010 gold nog de regeling dat de gemeenten waartoe een lokale entiteit behoorde voor 95% borg moesten staan voor de leningen. Dat maakte dat slechts in een beperkt aantal gemeenten waar wij werkzaam zijn, een lokale entiteit bestond. De Vlaamse regering heeft in september 2010 beslist om die waarborg over te nemen van de steden en gemeenten. Door een gewestelijke waarborg te verlenen voor de terugbetaling van de leningen neemt de Vlaamse regering een rem weg voor de oprichting van lokale entiteiten. Ondertussen zijn heel wat lokale entiteiten in opstart waardoor op korte termijn de meeste mensen in Vlaanderen hierop een beroep zullen kunnen doen. Slechts 10 gezinnen van onze registratie woonden in een gemeente waar een lokale entiteit werkzaam is. Slechts één huurder gaf de informatie over het FRGE door aan zijn eigenaar met wie hij een goede relatie heeft. Deze goedkope leningen zijn een noodzakelijke aanvulling op de bestaande premiestelsels. Zij bieden heel wat mogelijkheden om energiebesparende investeringen haalbaar te maken voor grote groepen in onze samenleving, inclusief sociaal zwakkere gezinnen met een bescheiden inkomen. Toch zijn er in de bestaande regeling nog een aantal drempels die maken dat te weinig gezinnen uit kansengroepen daadwerkelijk bereikt worden.
Beleidssuggesties Voor Samenlevingsopbouw zijn volgende structurele ingrepen noodzakelijk opdat ook voor de meest kwetsbare groepen de FRGE-lening toegankelijk wordt:
109
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Lokale entiteiten van het FRGE hebben het moeilijk om het vooropgestelde aantal ‘doelgroepdossiers’ (dossiers van maatschappelijk kwetsbare gezinnen) te realiseren of behalen de sociale streefdoelen op oneigenlijke wijze door geld te ontlenen aan sociale huisvestingsmaatschappijen (die ook op andere kanalen een beroep kunnen doen voor goedkope financiering).
Waar dit haalbaar is, zou per lokale entiteit daarom best – naast het OCMW – minimaal één gespecialiseerde sociale partner structureel betrokken moeten worden. Deze sociale organisatie(s) hebben immers voeling met de leefwereld van maatschappelijk kwetsbare gezinnen en kunnen zich om de doelgroepdossiers (zeker om die dossiers waar een volledige trajectbegeleiding noodzakelijk blijkt om de energiebesparende investeringen te realiseren) bekommeren.
De maximale afbetalingstermijn van 60 maanden blijkt voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen onhaalbaar: een maatschappelijk kwetsbaar gezin dat bv. het maximale bedrag van €10.000 renteloos ontleent, ziet het maandelijkse af te lossen bedrag van €175 niet gecompenseerd door een evenredige daling van de energiefactuur (waardoor de derdebetalerlogica niet opgaat). Een verlenging van de afbetalingstermijn tot 120 maanden kan soelaas bieden.
Indien financiële stimuli zoals de premies via de lokale entiteit van het FRGE zouden kunnen verrekend worden (zogenaamde subrogatie) in de eigenlijke lening34, zou dit voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen een grote stap vooruit betekenen. Eerstdaags zal vanuit Samenlevingsopbouw en ACW een gezamenlijke brief naar federaal minister Magnette vertrekken om dit te bepleiten.
De lokale entiteit van het FRGE zou daarnaast (uiteraard in samenspraak met het gezin in kwestie) contact kunnen opnemen met de energieleveranciers om de voorschotfactuur op realistische wijze aan te passen aan de gedane investeringen. Dit om te vermijden dat gezinnen gedurende ruime tijd onnodig ‘dubbel’ betalen in de vorm van een (te) hoog voorschotfactuur en de aflossing van de lening.
Het FRGE dient ingebed te worden in het Vlaamse woonvernieuwingsprogramma en kan de energiesparende ingrepen van dit woonvernieuwingsprogramma financieren. Waar nodig gaven we ook informatie over de voordelen van bv. de groene lening of de lage rentes van een lening bij het Vlaams Woningfonds of de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen.
Vanaf 1 januari 2009 is het energieprestatiecertificaat (EPC)35 verplicht bij woningen, studio's, appartementen, studentenkamers,... die te huur worden aangeboden. Het EPC moet beschikbaar zijn vanaf het moment dat de woning te koop of te huur wordt aangeboden, zo niet loopt de eigenaar risico op een boete. Op die manier worden potentiële kopers en huurders geïn-
34
Her en der tonen praktijkvoorbeelden aan dat dit mits de nodige goodwill perfect kan. Zo slaagt EOS, de lokale FRGE-entiteit van Oostende, er in om in samenspraak met Eandis de premies van Eandis te verrekenen in de uiteindelijke lening. Deze werkwijze dient echter wettelijk verankerd te worden. 35 Reeds vanaf november 2008 is het energieprestatiecertificaat (EPC) verplicht bij de verkoop van een woning, appartement of studio.
110
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
formeerd over de energiezuinigheid van de woning. Een EPC geeft het primair energieverbruik van een woning aan – zonder rekening te houden met het gedrag van bewoners – en geeft tips voor verbetering van het primair energieverbruik van de woning en voor verbetering van de verwarmingsinstallatie. Het EPC is tien jaar geldig. Van de 7 gezinnen in onze bevraging waar een EPC voor hun woning vereist was, hadden er 3 het EPC-attest gezien. Wij horen geregeld dat nieuwe huurders geen EPC krijgen. Verklaringen hiervoor zijn:
Huurders zijn niet of onvoldoende op de hoogte van het bestaan en de verplichting van een EPC-attest bij iedere verhuring sinds 1 januari 2009.
Minstens vier gekende huurders vertrouwden ons toe dat ze het EPC niet durfden opvragen bij de verhuurder - of willen dit niet melden aan de bevoegde diensten – uit schrik dat het huurcontract niet zou doorgaan. Zij hadden het alle vier moeilijk om een betaalbare huurwoning te vinden en verkiezen de zekerheid van een dak boven hun hoofd. De zorg voor hoge energiefacturen is dan voor later.
Eén verhuurder (met meerdere huurwoningen) zei ons uitdrukkelijk geen EPC –attest te laten opstellen omwille van de kostprijs. Volgens hem is het alweer een kost op de schouders van de verhuurder. De verhuurder neemt daarom enkel huurders die niet naar een EPC vragen.
Een mogelijke oplossing is het koppelen van een EPC aan de officiële domiciliëring van de nieuwe bewoner bij de stad of gemeente. Op deze manier is de eigenaar genoodzaakt om een kopie van het EPC aan de huurder te geven. Een andere probleem betreft de verstaanbaarheid van het document. We legden een fictief EPC-attest voor aan mensen in armoede. We merkten dat de meeste mensen niet weten wat een hoge of lage score juist betekent. Bovendien wordt deze informatie soms ook foutief voorgesteld door de verhuurder. Zoals het EPC vandaag geconcipieerd is, dreigt het een lege doos te zijn.
111
Het EPC is een louter informatief en sensibiliserend instrument. De overheid wil toekomstige kopers en huurders enkel bewust maken van het energieverbruik van een woning: men is met andere woorden niet verplicht de aanbevelingen van het EPC op te volgen. En daar wringt net het schoentje. De impact van een slechte EPC-score op de latere energiefacturen dringt – ook omwille van het abstracte karakter van een EPC – op het moment van de woonkeuze maar zelden door. Bovendien hebben vooral kansarme bevolkingsgroepen – huurders, maar ook noodkopers – vaak weinig alternatieven: veel meer dan de energetische kwaliteit is voor hen de prijs van de woning van doorslaggevend belang, maar ook gewoon het feit om een dak boven het hoofd te hebben in tijden dat maatschappelijk kwetsbare gezinnen het steeds moeilijker hebben om überhaupt aan een huurwoning te geraken.
Het EPC geeft weliswaar een indicatie van de energetische kwaliteit van een woning, maar maakt de kandidaat-koper of kandidaat-huurder geenszins wijzer over de structurele kwaliteit van een woning.
Het feit dat enerzijds de opmaak van EPC’s gebeurt door ondernemingen uit de private sector en er anderzijds erg weinig controle van overheidswege gebeurt, leidt tot veelvuldige misbruiken op het terrein: bij de objectiviteit van de via een EPC aangeboden informatie kunnen niet zelden ernstige vragen gesteld worden.
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Beleidssuggesties Het EPC dient daarom omgevormd te worden tot een slagkrachtig beleidsinstrument:
Een eerste verbetering kan er in bestaan het EPC te concretiseren, bv. door naast de huidige weergave van de energetische kwaliteit van een woning uitgedrukt in kwh/m² ook een begrijpbare indicatie van de concrete financiële impact op de energiefactuur weer te geven.
Een tweede meer fundamentele en structurele verbetering kan er in bestaan om het EPC om te vormen tot instrument dat niet alleen de energetische kwaliteit, maar ook de structurele kwaliteit van een woning in kaart brengt: in wezen kan zo een ‘woonprestatiecertificaat’ (‘WPC’) gecreëerd worden dat de bestaande conformiteitsattesten en energieprestatiecertificaten integreert tot één slagkrachtig beleidsinstrument.
Een derde (hieraan verbonden) wezenlijke verbetering kan er in bestaan om een (nader te bepalen) minimale ‘WPC-score’ als voorwaarde te stellen voor het verhuren van een woning. Eigenaars-verhuurders zouden dan –vooraleer ze hun woning zouden kunnen verhuren (of bv. tijdens de eerste zes maanden van het nieuwe huurcontract)– verplicht worden om een aantal investeringen (zowel in de energetische als structurele kwaliteit van de woning) te doen indien de WPC-score volledig ondermaats is. De eerstvolgende jaren –wij stellen voor tot 2020– kunnen ze hiervoor voluit beroep doen op alle voorhanden zijnde stimulerende beleidsinstrumenten. Tegelijk moet duidelijk worden gemaakt dat na deze periode sancties een veel sterker gewicht zullen toebedeeld krijgen dan ondersteuning: een duidelijke boodschap dus om de noodzakelijke investeringen niet langer uit te stellen.
De objectieve totstandkoming van EPC’s dient door de Vlaamse overheid veel sterker gegarandeerd te worden dan vandaag het geval is. Dat kan o.m. door te voorzien in meer en meer gerichte controles waaraan bovendien voldoende zware sancties worden gekoppeld.
Samenlevingsopbouw werkte in het najaar van 2010 en het voorjaar van 2011 aan een conceptnota36 ‘Lokale woon-, water- en energiewinkels op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen’. Hierin worden volgende belangrijke aspecten van een lokale woon-, water- en energiewinkels (WWE-winkel) beschreven:
nood aan brede focus;
samenwerking tussen diverse diensten cruciaal: eenloketprincipe met ruime backoffice;
laagdrempeligheid en toegankelijkheid centraal;
36
Marrin G., Lokale woon-, water- en energiewinkels op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen’. Samenlevingsopbouw, april 2011
112
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
kwaliteitslabel voor lokale WWE-winkels.
Nood aan brede focus Zoals o.m. ook blijkt uit de beleidsvisietekst die de sector Samenlevingsopbouw – met actieve steun van Bond Beter Leefmilieu en Vlaams Overleg Bewonersbelangen – midden 2010 bekendmaakte slaat ook op het vlak van rationeel energieverbruik en energiebesparende investeringen het matteüseffect onverbiddelijk toe: de vele en goedbedoelde initiatieven van de diverse overheden bereiken maatschappelijk kwetsbare groepen niet of nauwelijks, wat zowel vanuit sociaal als ecologisch oogpunt zonder meer problematisch is. Maatschappelijk kwetsbare eigenaars-bewoners kampen met een combinatie van informatieve, administratieve, financiële, technische, praktische en sociale drempels die hen weerhouden om over te gaan tot noodzakelijke investeringen (in een verbetering van de structurele woonkwaliteit en/of van de energetische kwaliteit van een woning). Voor maatschappelijk kwetsbare huurders is de situatie nog meer precair: verhuurders worden economisch nauwelijks geprikkeld om over te gaan tot noodzakelijke investeringen; de overheid treedt nauwelijks op om deze investeringen ook effectief af te dwingen. Alle sociale openbare dienstverplichtingen ten spijt, is in Vlaanderen het recht op energie nog ver van gerealiseerd: nog steeds worden duizenden maatschappelijk kwetsbare gezinnen als gevolg van betalingsproblemen van hun energiefactuur volledig afgesloten van aardgas en elektriciteit, wat indruist tegen het grondwettelijk verankerd recht op een menswaardig leven. Het project Energie en Armoede van de sector Samenlevingsopbouw bestrijdt al meer dan tien jaar alle vormen van energiearmoede. Zij ijveren o.a. voor een gegarandeerde minimumlevering van gas en elektriciteit, de uitbreiding van de categorieën voor sociale maximumprijzen, een optimale en uniforme werking van de lokale adviescommissies , een sterke bescherming van consumentenbelangen van o.a.. maatschappelijk kwetsbare groepen. Ook het effectief recht op water is in Vlaanderen nog ver van gerealiseerd. Zo werden in 2010 liefst 2362 gezinnen afgesloten van water, toch een basisvoorwaarde tot een menswaardig bestaan.37 Het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting ijvert daarom o.m. voor: het toevoegen van water als aandachtspunt in energiebesparingsprogramma’s, de uitwerking van openbaredienstverplichtingen voor water, een statuut van beschermde klant voor water en het recht op lagere tarieven. Indien lokale energiewinkels een reëel verschil willen betekenen in het leven van maatschappelijk kwetsbare groepen, zullen de hoger beschreven drempels en problemen – die samen het recht op wonen en het recht op een menswaardig bestaan stevig op de helling zetten – alle deel moeten uitmaken van hun focus en actieterrein. Lokale energiewinkels zullen – naast aandacht voor rationeel energieverbruik en energiebesparende maatregelen – met andere woorden tegelijk ook voluit aandacht moeten hebben voor:
de structurele kwaliteit van het woningbestand;
vragen en noden die te maken hebben met het effectieve recht op gas en elektriciteit (betalingsproblemen van de energiefactuur, sociale openbare dienstverplichtingen enz.).
vragen en noden die te maken hebben met het effectieve recht op drinkbaar water;
37
Zie ook www.armoedebestrijding.be voor de resultaten van de enquête en de overleggroep water en armoede, beide initiatieven van het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting.
113
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
de consumentenbelangen van burgers in hun contacten met leveranciers en distributeurs van water, gas en elektriciteit.
Samenwerking cruciaal Om al deze redenen samen is het van cruciaal belang dat lokale woon-, water en energiewinkels geen nieuwe, aparte bestuurlijke koker zouden vormen, wel integendeel: idealiter zou de implementatie van lokale woon-, water- en energiewinkels gepaard moeten gaan met een verregaande verstrengeling van alle diensten en beleidsinstrumenten die te maken hebben met energie en woonkwaliteit in brede zin.38 Doel moet zijn om te komen tot lokale woon-, water- en energiewinkels – georganiseerd volgens het éénloket-principe – die de regie uitoefenen op diverse diensten en beleidsinstrumenten:
Bestaande lokale en/of intergemeentelijke woonwinkels kunnen de spil vormen van de nieuw te vormen lokale woon-, water- en energiewinkels. In gemeenten waarvan de inwoners nog geen beroep kunnen doen op de diensten van een lokale woonwinkel, kan de aandacht voor lokale energiewinkels de aanleiding vormen om een lokale of intergemeentelijke woon-, water- en energiewinkel op te starten.39
Uiteraard moeten de huidige kernfuncties40 van bestaande woonwinkels vervat zitten in de kernopdrachten van de op te starten lokale woon-, water- en energiewinkels :
Het verbeteren van de concrete woonsituatie van de bewoner(s) door in te spelen op woningkwaliteit, woonzekerheid, betaalbaarheid, wooncultuur en woonomgeving.
Een algemeen sensibiliserende opdracht met betrekking tot wonen ten aanzien van bewoners.
Het leveren van een actieve bijdrage voor een beter woonbeleid ten aanzien van beleidsmakers.
Ter realisatie van het recht op wonen dienen naast de woonwinkels ook de werkingen van de huurdersbonden en van de Sociale Verhuurkantoren (SVK’s) geënt te zijn op de werking van de lokale woon-, water- en energiewinkels.
Lokale woon-, water- en energiewinkels moeten vanzelfsprekend het voortouw nemen op het vlak van rationeel energieverbruik en energiebesparende investeringen. Het brede gamma aan lokale en bovenlokale steunmaatregelen (denk maar aan de premies van gemeentelijke, provinciale en Vlaamse overheden of aan de fiscale steunmaatregelen van de federale overheid) vormen mee de belangrijkste instrumenten waarmee lokale woon-, water- en energiewinkels actief aan de slag kunnen.
De lokale duurzaamheids- en/of milieuambtenaar dient dan ook nauw betrokken te zijn bij de uitbouw en werking van de lokale woon-, water- en energiewinkel.
Ook de lokale entiteiten van het (federale) Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) – dat goedkope of rentelozen leningen voorziet voor energiebesparende investeringen – zouden deel moeten uitmaken van de werking van lokale woon-,
38
De prille vormen van samenwerking tussen het VEA en het Agentschap Wonen-Vlaanderen dient zich ook te vertalen op lokaal niveau. 39 Een element dat nog verder moet uitgedacht worden betreft het onderscheid tussen de stedelijke en landelijke context: al naargelang de context zal wellicht ook de invulling, functionaliteit enz. van lokale woon-, water- en energiewinkels variëren. 40 Zie de missieverklaring van de woonwinkels op www.vob-vzw.be
114
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
water- en energiewinkels. In gemeenten en gebieden waar pas sinds de recente gewestelijke waarborg wordt gewerkt aan de oprichting van een dergelijke lokale entiteit, lijkt dit vanzelfsprekend. In gemeenten en gebieden waar nu reeds een lokale entiteit operationeel is, wordt deze best ingebed in de op te starten lokale woon-, water- en energiewinkel.
115
Daarnaast is het essentieel dat ook de energiescans ingebed worden in het basisinstrumentarium van lokale woon-, water- en energiewinkels.
Vanuit zijn praktijkervaring bepleit de sector Samenlevingsopbouw dat energiescans zoveel als mogelijk zouden worden uitgevoerd door sociale economiebedrijven: met KOMOSIE (de koepel van milieuondernemers in de sociale economie die in Vlaanderen o.a. de energiesnoeiers vertegenwoordigt) moet dan ook bekeken worden hoe de werking van de energiesnoeiers structureel kan ingebed worden in lokale woon-, water- en energiewinkels.
Belangrijk in dat kader is ook de verbreding van de focus van energiescans waarover KOMOSIE momenteel – met steun van de sector Samenlevingsopbouw, het Vilvoords Zilverpunt en de Vereniging waar armen het woord nemen Leren Ondernemen – onderzoek verricht: doel is te komen tot een totaalscan die naast rationeel energieverbruik ook focust op aspecten van structurele woonkwaliteit, elementaire veiligheid, sociale maatregelen en water. In die zin sluit de ontwikkeling van een dergelijke totaalscan volledig aan op de doelstellingen van de vorm te geven lokale woon-, wateren energiewinkels: de totaalscan kan dan ook uitgroeien tot een heus basisinstrument van deze nieuwe entiteiten.
Lokale woon-, water- en energiewinkels vormen een ideale uitvalsbasis voor sociale economieprojecten als een klusjesdienst, een renovatieteam enz. Deze kunnen immers een sterke complementaire meerwaarde opleveren vanuit het oogpunt van de gebruikers. Dit wordt eveneens bevestigd in de registratie: maar liefst 40% van de gezinnen benoemt dat ze omwille van gezondheidsproblemen niet zelf in staat zijn om bv. materiaal te verplaatsen of kleine herstellingen te doen. Ook geeft maar liefst 45% van de mensen die een praktische drempel ervaren dat ze niemand kennen in hun omgeving die kan klussen.
Hoewel minder bruikbaar voor kansengroepen dient in de lokale woon-, water- en energiewinkels ook duurzaam bouwadvies verstrekt te worden door een technisch deskundige.
Ook het gamma aan sociale maatregelen waarmee mensen die kampen met betalingsproblemen van hun energiefactuur kunnen ondersteund worden, behoort tot de basisinstrumenten van lokale woon-, water- en energiewinkels.
Maatschappelijk werkers van OCMW maken dan ook best mee de back office uit van lokale woon-, water- en energiewinkels. Lokale woon-, water- en energiewinkels dienen – het éénloket-principe indachtig – ook een open communicatie te onderhouden met de Lokale Adviescommissies (LAC’s).
Lokale woon-, water- en energiewinkels maken best ook actief gebruik van de V-test van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (= leveranciersvergelijking, zie www.vreg.be).
Lokale woon-, water- en energiewinkels kunnen ook de motor vormen van groepsaankopen van energie en/of sensibiliserende projecten als de Energiejacht. Er kan ook gedacht worden aan de organisatie van doe-het-zelf-cursussen, aan het opstarten van een (inter)gemeentelijke uitleendienst van bouwgereedschap e.d.
Toegankelijkheid vormt een sleutelwoord wanneer we spreken over de uitdagingen van lokale woon-, water- en energiewinkels. Het structureel betrekken van organisaties en sectoren die voeling hebben met de leefwereld van kansengroepen kan voor
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
lokale woon-, water- en energiewinkels daarom enkel een meerwaarde betekenen. Dat geldt ook voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting: zij kunnen niet alleen het gericht bereiken van de meest kwetsbare groepen mee mogelijk maken, maar kunnen ook de algehele werking van de woon-, water- en energiewinkels blijvend helpen afstemmen op de noden en ervaringen van deze kwetsbare groepen.
Tot slot dient ook nagedacht te worden over de bovenbouw van lokale woon-, wateren energiewinkels. Uiteraard neemt het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) – als overlegplatform voor o.a. de woonwinkels – daarin een centrale positie in. Toch dient verder onderzocht te worden op welke manier ook het VEA, het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid (RWO) en het Agentschap Wonen-Vlaanderen, de VREG, het provinciebestuur, het project Energie en Armoede van de sector Samenlevingsopbouw, het netwerk van sociale huurders VIVAS, KOMOSIE, het FRGE, de (federale) Ombudsdienst voor Energie, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) e.a. structureel kunnen verankerd worden in de noodzakelijke bovenbouw van de lokale woon-, water- en energiewinkels. Niet met het opzet om een nieuwe bovenbouw te creëren waartoe tal van personeels- en werkingsmiddelen moeten vrijgemaakt worden. Wel met het opzet om periodiek samen te komen; knowhow te bundelen; de werking van lokale woon-, water- en energiewinkels te monitoren; evoluties op het vlak van wonen, water en energie te bespreken en ter zake een signaalfunctie op te nemen;…
Het aspect samenwerking is dus van cruciaal belang. Toch dient deze samenwerking van onderuit gestalte te krijgen: een model van samenwerking opleggen vanuit het Vlaamse bestuursniveau zal niet noodzakelijk leiden tot de gewenste resultaten. Wel moet het aspect samenwerking een belangrijk criterium worden in de beoordeling van lokale woon-, water- en energiewinkels en de toekenning van een kwaliteitslabel.
Toegankelijkheid centraal Een brede inhoudelijke focus gekoppeld aan een verregaande samenwerking tussen alle relevante spelers op het terrein is dus van groot belang voor het welslagen van lokale woon-, water- en energiewinkels. Maar minstens even belangrijk is de toegankelijkheid van lokale woon-, water- en energiewinkels: indien zij er in slagen om daadwerkelijk een meerwaarde te betekenen voor kansengroepen (we denken hierbij in de eerste plaats, maar niet uitsluitend aan mensen in armoede, aan senioren en aan mensen van allochtone origine) in onze lokale samenleving, zullen zij ongetwijfeld ook een meerwaarde betekenen voor kansrijkere bevolkingsgroepen. Het gestalte geven van een bij uitstek inclusieve werking vormt dan ook een wezenlijke uitdaging en moet – naast een brede inhoudelijke focus en verregaande vormen van samenwerking – een derde cruciaal toetsingscriterium worden binnen het kwaliteitslabel voor lokale woon-, water- en energiewinkels. De toegankelijkheid van lokale woon-, water- en energiewinkels kan beoordeeld worden op basis van onderstaande zeven basisvoorwaarden41 voor een maatschappelijke dienstverlening die adequaat wil aansluiten bij concrete probleemsituaties die tevens de basis vormen van het charter toegankelijke lokale dienst- en hulpverlening42:
41
Boverne –De Bie, 2005; Het OCMW en het recht op maatschappelijke dienstverlening. In M.Bouverne – De Bie, ‘Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2005’ Leuven, Acco 42 Het Charter is er gekomen op initiatief van de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten en Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen.
116
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
1. Beschikbaarheid: Nieuwe vormen van dienst- en hulpverlening opstarten gebeurt best op zo doordacht mogelijke wijze. Via allerlei vormen van omgevingsanalyse – bij grote voorkeur participatief tot stand gekomen – kunnen o.m. onderstaande vragen een antwoord krijgen:
Welke noden worden er vastgesteld onder de bevolking of onder welbepaalde doelgroepen onder die bevolking? Verschillen de noden per doelgroep?
In welke mate komt de eigen dienst- en hulpverlening (bv. via een reeds bestaande woonwinkel, via een energiewerker binnen het OCMW enz.) nu al tegemoet aan de vastgestelde noden?
Welke dienst- en hulpverlening van derden (bv. een bestaande lokale entiteit van het FRGE, een energieproject van de sector Samenlevingsopbouw enz.) speelt op deze noden nu reeds (al dan niet gedeeltelijk) in op het eigen grondgebied? Wat met het bestaande aanbod in naburige gemeenten en/of op bovenlokaal niveau?
Welke hiaten in het aanbod kunnen worden vastgesteld opdat optimaal zou kunnen ingespeeld worden op de noden van (delen van) de bevolking?
2. Bruikbaarheid: De beschikbaarheid van bepaalde vormen van dienst- en hulpverlening is één zaak, de bruikbaarheid ervan een andere. De handleiding van het hoger vermeld toegankelijkheidscharter van lokale besturen stipt dan ook terecht aan dat via (regelmatige) tevredenheidsmetingen, analyse van klachten, behoeftemetingen en participatie kan nagegaan worden of wat het lokaal bestuur aanbiedt (of wat er door anderen lokaal wordt aangeboden) en de wijze waarop dat gebeurt, voldoet aan de verwachtingen en behoeften van de gebruikers. Net in de bruikbaarheid schuilt de grootste uitdaging voor lokale woon-, water- en energiewinkels. De drempels die maatschappelijk kwetsbare gezinnen verhinderen om hun grondwettelijk verankerd recht op een menswaardig leven en recht behoorlijke huisvesting te realiseren, zijn immers talrijk en hardnekkig. Zo is het recht op een minimale levering van aardgas, elektriciteit en water niet gegarandeerd waardoor vele duizenden gezinnen zich niet kunnen verwarmen, niet kunnen koken, zich niet kunnen wassen, het toilet niet kunnen doorspoelen enz. Zo leven vele tienduizenden Vlaamse gezinnen – met een sterke concentratie op de private huurmarkt – in woningen die geheel niet voldoen aan de minimale kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Vlaamse Wooncode. En worstelen honderdduizenden in Vlaanderen met torenhoge (en vaak onbetaalbare) energiefacturen omdat hun dak niet geïsoleerd is, hun woning niet over dubbele beglazing beschikt en ze vaak nog verwarmen met een oude stookketel. En dat vaak zonder enig verbeterperspectief omdat ze huurder zijn (en de verhuurder geen oor heeft naar energiebesparende investeringen), omdat energiebesparende investeringen vaak nog voorafgegaan moeten gegaan worden door (dure) investeringen in de structurele kwaliteit van de woning en/of omdat bestaande steunmaatregelen om tal van redenen onbruikbaar zijn voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Lokale woon-, water- en energiewinkels moeten daarom alles in het werk stellen om actief tegemoet te komen aan de informatieve, administratieve, financiële, technische, praktische en sociale drempels waarmee maatschappelijk kwetsbare groepen kampen op het vlak van energiearmoede, energie-efficiëntie en woonkwaliteit. Van groot belang is het éénloket-principe waarop lokale woon-, water- en energiewinkels hun werking moeten baseren. Eén dossierbeheerder (front office) – inhoudelijk voldoende sterk, maar vooral ook vertrouwd met de doelgroep(en) – gidst mensen die een beroep doen op de lokale woon-, water- en energiewinkel doorheen hun (eenvoudige, maar soms ook complexe) vragen en problemen. Deze dossierbeheerder dient op zijn of haar beurt een beroep te kunnen doen op een veelzijdige en efficiënt georganiseerde back office: een netwerk van dienst- en
117
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
hulpverleners die elk vanuit hun eigen expertise een bijdrage kunnen leveren aan de noden en verwachtingen van de bezoeker in kwestie. Die back office kan o.m. bestaan uit:
Een technisch adviseur (bv. voor advies bij renovatie of energiebesparende investeringen).
Een maatschappelijk assistent van het OCMW (bv. om gezinnen te ondersteunen die hun energiefactuur niet kunnen betalen).
Een deskundige op het vlak van consumentenbelangen (bv. om klachten over de commerciële leverancier op te volgen)
Een administratieve medewerker (bv. om de geldende premies aan te vragen).
Een financieel deskundige (bv. om goedkope leningen te verstrekken op een voor het gezin in kwestie haalbare manier).
Een vertegenwoordiger van de huurdersbond (bv. om te bemiddelen tussen verhuurder en huurder).
Een vertrouwenspersoon van een sociale organisatie (bv. om gezinnen die ook op andere levensterreinen worstelen met problemen doorheen het proces van energiebesparende ingrepen te loodsen).
Voor maatschappelijk kwetsbare groepen zijn doorgedreven en maatgerichte vormen van trajectbegeleiding daarbij van het grootste belang: informeren alleen is ruim onvoldoende, bezoekers moeten reëel worden vooruit geholpen met oplossingen op maat. Ook voor verhuurders kan een dergelijke service (al dan niet tegen betaling) overigens een sterke stimulans betekenen om te investeren in de structurele kwaliteit en energie-efficiëntie van hun huurwoning(en). Lokale woon-, water- en energiewinkels zullen tot slot ook geregeld stoten op drempels waarover ook zij maatschappelijk kwetsbare groepen niet of nauwelijks heen kunnen helpen. Daarom moet ook de beleidssignalerende functie (t.a.v. de lokale, provinciale, Vlaamse en federale overheid) centraal staan in de opdrachtbepaling van lokale woon-, water- en energiewinkels.
3. Betrouwbaarheid: Het toegankelijkheidscharter van lokale besturen stipt terecht aan dat lokale dienst- en hulpverlening dient te streven naar een snelle, vriendelijke, deskundige en transparante behandeling van vragen: elementen die zeker een rol moeten spelen bij de evaluatie door gebruikers van toekomstige woon-, water- en energiewinkels. Datzelfde toegankelijkheidscharter van lokale besturen vermeldt dat mensen die gebruik maken van lokale dienst- en hulpverlening recht hebben op respect voor hun privacy. Ook moeten gebruikers klachten over de werking van de lokale woon-, water- en energiewinkel op laagdrempelige wijze kunnen melden.
4. Bekendheid: Lokale dienst- en hulpverlening waarvan het bestaan niet of nauwelijks geweten is, schiet uiteraard haar doel voorbij. Ook hier steekt het Matteüseffect vaak heel sterk de kop op. Lokale woon-, water- en energiewinkels dienen daarom een uitgekiende communicatiepolitiek uit te werken op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen, waarbij goed voor ogen moet worden gehouden dat deze groepen ook onderling zeer divers zijn. Voor mensen in armoede betekent dit – onder meer – dat er moet gecommuniceerd worden via intermediairen (bv. via
118
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
basisverenigingen) en op plaatsen waar mensen in armoede over de vloer komen (wachtkamers in bv. het OCMW, zichtbare aanwezigheid de plaatselijke markt enz.). In sommige bestaande woonwinkels (o.a. Antwerpen en Turnhout) worden ook de inschrijvingen voor een sociale woningen georganiseerd: ook dat kan een manier zijn om gezinnen die het moeilijk hebben te bereiken.
5. Begrijpbaarheid: Onthaalbedienden en dossierbeheerders in lokale woon-, water- en energiewinkels dienen voeling te hebben met de leefwereld(en) van maatschappelijk kwetsbare groepen: een gemoedelijk en luisterbereid contact met bezoekers verlaagt de drempel en zorgt – uiteraard als ook de geboden service wordt gewaardeerd – mee voor mond-tot-mondreclame. In lokale woon-, water- en energiewinkels moet m.a.w. ‘de taal van de mensen’ gesproken worden. Vaak zal dat zijn in figuurlijke zin. Maar lokale woon-, water- en energiewinkels dienen ook een strategie te ontwikkelen om anderstaligen verder te kunnen helpen.
6. Bereikbaarheid: Lokale woon-, water- en energiewinkels zijn best gevestigd op plaatsen die eenvoudig bereikbaar zijn, d.w.z. centraal gelegen, bereikbaar met het openbaar vervoer, toegankelijk voor ouderen en mensen met een handicap enz. Daarbij moet opgemerkt worden dat mensen in armoede geregeld aangeven dat zowel het OCMW als het gemeentehuis een hoge drempel vormen: een element dat moet meegenomen worden wanneer de keuze voor een locatie gemaakt wordt. Binnen grotere steden of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kan de centrale woon-, water- en energiewinkel ‘geflankeerd’ worden door decentrale antennes (bv. in dienstencentra) waar mensen al terecht kunnen voor hun eerste vragen. De provincies kunnen er mee over waken dat de werking van de diverse lokale woon-, water- en energiewinkels evolueert tot een gebiedsdekkende dienstverlening. Lokale woon-, water- en energiewinkels stappen daarnaast ook best op mensen toe: dat kan bv. via wijkgerichte activiteiten (waar ook de gezelligheidsfactor niet uit het oog wordt verloren), via gerichte huisbezoeken, via een ‘woon- en energiemobiel’, via een kraampje op de plaatselijke markt enz. Vooral voor maatschappelijk kwetsbare groepen kan een dergelijke actieve aanpak drempelverlagend werken. De openingsuren van lokale woon-, water- en energiewinkels moeten voldoende divers zijn opdat zowel werkende als niet-werkende mensen er vlot terecht zouden kunnen.
7. Betaalbaarheid: De basisservice van lokale woon-, water- en energiewinkels dient uiteraard voor iedereen gratis te zijn. Minstens voor maatschappelijk kwetsbare groepen moet dat ook het geval zijn voor de hoger beschreven trajectbegeleiding (bv. in het geval van een renovatieproces). Onder betaalbaarheid moeten uiteraard ook de financiële drempels begrepen worden waarmee maatschappelijk kwetsbare groepen kampen: Voor investeringen in de structurele woonkwaliteit en energiebesparende investeringen zijn o.m. voldoende hoge financiële steunmaatregelen, volledige voorfinanciering van premies, renteloze leningen en een volwaardige derdebetaler logica (in het geval er winst kan geboekt worden op de energiefactuur) van uitermate groot belang.
119
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Ruim 100.000 Vlaamse gezinnen slagen er niet meer in om de factuur van hun commerciële leverancier van gas en elektriciteit te betalen en zijn daarom aangewezen op (duurdere) levering van gas en/of elektriciteit door de netbeheerder. Gezinnen die zijn aangewezen op een naakte budgetmeter voor elektriciteit en/of op een aardgasbudgetmeter hebben in geval van financiële moeilijkheden geen toegang tot zelfs maar een minimum aan elektriciteit en/of aardgas. Het garanderen van het recht op energie moet behoren tot de kernopdrachten van lokale woon-, water- en energiewinkels. Hetzelfde geldt voor het recht op water: in 2010 werden in Vlaanderen liefst 2362 gezinnen volledig afgesloten van water, wat tot mensonterende levensomstandigheden leidt.
8. Betrokkenheid: Vanuit de sector Samenlevingsopbouw voegen we tot slot zelf nog een ‘achtste B’ toe aan de hoger beschreven toegankelijkheidscriteria, meer bepaald het aspect betrokkenheid. Klantenparticipatie – en meer uitdrukkelijk nog participatie van maatschappelijk kwetsbare groepen – vergroot immers de kwaliteit van de dienst- en hulpverlening en verhoogt de betrokkenheid van de gebruikers. Naar een kwaliteitslabel voor lokale woon-, water- en energiewinkels Een brede inhoudelijke focus, structurele samenwerking tussen alle relevante partners op het terrein en doorgedreven aandacht voor optimaal toegankelijke dienst- en hulpverlening: dat vormen voor de sector Samenlevingsopbouw de essentiële criteria waaraan toekomstige lokale woon-, water- en energiewinkels moeten voldoen.
Reeds eerder spraken we over de nood aan een grootschalig en ambitieus woonvernieuwingsprogramma op Vlaams niveau. De contouren van dit Vlaamse woonvernieuwingsprogramma moeten – omdat schaarse overheidsmiddelen een zo efficiënt mogelijke inzet verdienen – weldoordacht worden afgebakend. Het recht op een woning van goede kwaliteit vormt één van de elementen van het recht op een behoorlijke huisvesting, maar kan tegelijk niet los gezien worden van de andere elementen van dit recht, zoals de toegankelijkheid, de betaalbaarheid, de woonzekerheid enz. Het feit dat de private huurmarkt anno 2011 nog veel woningen van slechte kwaliteit telt, heeft te maken met een ontoereikend aanbod van woningen van goede kwaliteit die tevens betaalbaar en dus ook toegankelijk zijn voor huurders. Een woonvernieuwingsprogramma moet dus ingebed zijn in een ruimere beleidsaanpak die ook oog heeft voor zowel de stimulering van het aanbod (op de sociale, maar ook op de private huurmarkt) als voor de betaalbaarheid van de huurprijs. Tevens moet een sociaal en ecologisch woonvernieuwingsprogramma rekening houden met de volgende randvoorwaarden:
120
Een ambitieus woonvernieuwingsprogramma kan niet anders dan geflankeerd te worden door een (door alle stakeholders gedragen) beschermend kader voor huurders in de vorm van huurprijsregulering en garanties omtrent woonzekerheid. Zo niet zijn sociaal ronduit nefaste en ethisch onaanvaardbare inflatoire effecten onvermijdelijk.
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Modellen uit alle (!) van de ons omringende landen (Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland, Luxemburg en Frankrijk) kunnen dienst doen als inspiratiebron voor een Vlaams model dat geënt is op de specificiteit van de eigen woningmarkt. Ook tijdelijke vormen van huurregulering (waarbij woningen die via het woonvernieuwingsprogramma gerenoveerd worden voor bv. negen jaar aan huurprijsregulering worden onderworpen en aan huurders in die periode woonzekerheid wordt gegarandeerd) zijn daarbij denkbaar.
Huurprijsregulering vergt een grondige kennis van de markt. Daarom dient prioriteit gemaakt te worden van een huurprijsdatabank van de private huurprijzen op basis van geregistreerde huurcontracten.
De informatieve, financiële, administratieve, technische, praktische en sociale drempels die eigenaars-bewoners en eigenaars-verhuurders weerhouden om over te gaan tot noodzakelijke investeringen (in een verbetering van de structurele woonkwaliteit en/of van de energetische kwaliteit van een woning), kunnen dienst doen als uitgangspunt voor het bepalen van het pakket van stimulerende maatregelen.
Ook voor eigenaar-verhuurders kunnen maatgerichte trajectbegeleiding en mogelijkheden tot voorfinanciering drempels helpen overwinnen. Daarnaast verdienen vooral fiscale stimuli (via de personenbelasting en/of onroerende voorheffing) prioriteit, waarbij de focus van bestaande stimuli niet langer mag liggen op onderhoud en herstelling, maar voluit moet komen te liggen op structurele renovatie en energiebesparende investeringen. Ook kan gedacht worden aan een verlaging van de successierechten voor de erfgenamen van eigenaar-verhuurders die op oudere leeftijd alsnog besloten tot investeringen in hun woning(en) (mits de erfgenamen zich engageren om de geërfde woning voor een bepaalde termijn en aan een redelijke prijs op de huurmarkt te houden).
121
Er kunnen ook pistes onderzocht worden die eigenaar-verhuurders een grotere betaalzekerheid van huurinkomsten garanderen. Wellicht de beste garantie daartoe is een substantiële uitbreiding van huursubsidiegerechtigden, met voorrang voor gezinnen die na betaling van de woonkost een te laag inkomen overhouden om menswaardig te kunnen leven: door hen een substantiële, niet-degressieve huursubsidie toe te kennen (die bovendien niet verengd wordt tot een verhuispremie), zou het merendeel van huurbetalingsproblemen kunnen voorkomen worden.
Er zijn op langere termijn daarnaast ook collectieve systemen denkbaar waarbij het risico op wanbetaling gespreid wordt over alle eigenaar-verhuurders (en dus waarbij het risico gesocialiseerd wordt): deze methode zou kunnen gelden binnen stedelijke of (inter)gemeentelijke verhuurbedrijven die grote delen van de woningen op de private huurmarkt onder hun hoede zouden kunnen nemen. Zoals dat ook binnen SVK’s het geval is, zouden elementen zoals huurprijsregulering, woonzekerheid enz. integraal deel uitmaken van de kernprincipes van deze stedelijke of (inter)gemeentelijke verhuurbedrijven. Deze verhuurbedrijven kunnen ook een actievere rol spelen in het uitvoeren van energiebesparende en kwaliteitsverbeterende investeringen. Sowieso dienen stimulerende maatregelen voor eigenaar-verhuurders steeds verankerd te zijn in een model van huurregulering (zie boven), met voor huurders beschermende garanties omtrent huurprijs en woonzekerheid.
Voor huurwoningen die niet aan de minimale kwaliteitseisen voldoen zou – in afwachting dat deze via het woonvernieuwingsprogramma gerenoveerd worden – een energiecorrectie onder de vorm van huurprijsverlaging moeten gelden: het is immers weinig rechtvaardig dat alleen huurders moeten opdraaien voor torenhoge energiefacturen die het gevolg zijn van een ondermaatse kwaliteit van een huurwoning.
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In sommige gevallen (bv. indien het relatief vermogende, welwillende en vooruitziende eigenaar-verhuurders betreft) zullen stimulerende maatregelen volstaan om eigenaar-verhuurders toe te leiden naar het woonvernieuwingsprogramma.
In andere, meer problematische gevallen (bv. indien eigenaar-verhuurders ondanks een pakket van stimulerende maatregelen hun woning weigeren aan te passen aan de minimale woonkwaliteitseisen, inclusief minimale energetische eisen) zullen daarnaast ook sanctionerende maatregelen gecreëerd en gehandhaafd moeten worden, waarbij woningen als het ware in een verbetertraject worden gedwongen.
Om een zo groot mogelijke gedeelte van het woningpatrimonium in slechte staat toe te leiden naar het woonvernieuwingsprogramma, zal ondermeer werk moeten gemaakt worden van systematische woonkwaliteitcontroles op grote schaal (waarvan de gegevens in een ontsluitbare databank moeten worden gecentraliseerd), op zo uniform mogelijke wijze uit te voeren door degelijk opgeleide inspecteurs.
Ook indien in het kader van energiescans grote kwaliteitsgebreken aan een woning worden vastgesteld, dient dit gemeld te worden en rechtstreeks aanleiding te geven tot een (officiële) woonkwaliteitscontrole.
Hierbij dient de Vlaamse overheid er sterk over te waken dat het geheel van maatregelen de private huurmarkt niet verder doet inkrimpen, maar net aanbodversterkend werkt en zo de normale marktwerking op de private huurmarkt helpt herstellen. De ontwerpnota ‘Beleidsvisie voor de private huurmarkt’ die de Vlaamse Woonraad hierover recent opstelde, kan – eens goedgekeurd door alle betrokken actoren – daarbij een uiterst interessante leidraad vormen. Naast een noodzakelijk ruim gamma van stimulerende maatregelen kunnen daarbij ook sanctionerende maatregelen worden overwogen die louter speculatieve motieven op de private huurmarkt op gepaste wijze ontmoedigen.
Bij de private huurders moet extra aandacht gaan naar het ontwikkelen van een methodiek om samen met eigenaars en (zwakke) huurders het gesprek aan te gaan zonder het risico te lopen dat de relatie tussen beiden verzuurt. Dit is één van de uitdagingen in de onlangs goedgekeurde projectvraag bij het VEA. We willen onderzoeken hoe we deze relatie kunnen verbeteren door in overleg met het Algemeen Eigenaarssyndicaat te bekijken welke structurele maatregelen eigenaars-verhuurders kunnen aanzetten tot energiezuinige investeringen. Uiteraard ligt ook hier een taak van de overheid. Immers in het bestaande systeem van premies zit geen stimulans voor de eigenaarsverhuurders om energiebesparende maatregelen uit te voeren. Ondanks het feit dat de woningen toch een aanzienlijke meerwaarde krijgen, merken we dat eigenaars-verhuurders hier niet altijd zo over denken. De financiële winst van deze maatregelen is uitsluitend voor de huurder in de vorm van een lagere energiefactuur. Om eigenaars-verhuurders te stimuleren tot energiebesparende maatregelen zal een systeem moeten uitgewerkt worden waarbij de financiële winst verdeeld wordt over de huurder en verhuurder. We spreken hier over een split-incentivemaatregel.
122
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
We willen sterk bepleiten dat de premie van €125 van de netbeheerder voor een condensatieketel in 2012 behouden blijft. Volgens de REG-enquête van de Vlaamse overheid wordt 71% van de woningen nog steeds verwarmd worden met verouderde verwarmingsinstallaties. Concreet betekent dit dat de Vlaamse overheid enkel zijn doelstelling om tegen 2020 het aantal energieverslindende woningen in Vlaanderen te herleiden tot nul, kan behalen als er o.a. jaarlijks 60.000 verwarmingsketels van 20 jaar en ouder worden vervangen door condensatieketels. Bovendien is het vervangen van de verwarmingsketel een maatregel die voor arme eigenaars nog min of meer haalbaar is.
123
DEEL 4. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
BIJLAGE 1.
Project energie en woonkwaliteit Registratie (format)
1.
Algemene gegevens
WAAROVER GAAT HET?
WAT MOET IN DE REGISTRATIE?
EERSTE OPDELING
TWEEDE OPDELING
Deze eerste kolom
Deze kolom kan je zien
zegt over welk
als de grote titels per
In deze kolom komt de eerste opdeling van het registratieonderdeel.
In deze kolom komt een tweede opdeling van het registratieonderdeel.
aspect van de
onderdeel. Bijvoorbeeld: hoeveel personen werden toegeleid naar het project via een basiswerking?
Bijvoorbeeld: van de toeleidingen via de basiswerkingen, hoeveel personen kwamen er via een buurtwerking?
registratie het gaat. Deze komt niet in SPSS.
Uniek Nummer Naam instituut
1 - Rimo Limburg 2 - Riso Vlaams Brabant 3 - SO Antwerpen Provincie 4 - SO Antwerpen Stad 5 - SO Brussel 6 - SO Gent 7 - SO Oost- Vlaanderen 8 - SO Vlaanderen 9 - SO West-Vlaanderen
Persoonsgegevens P1 - Voornaam P2 - Naam P3 - Stad/gemeente Datum
start dossier - Datum start dossier
Van waar komt het Toeleiding: dossier?
1 - Mond-aan-mond reclame
Brusselsepoortstraat 8, 2800 Mechelen T 015 20 13 75 F 015 29 03 17 E
[email protected] W www.samenlevingsopbouw.be
Andere individuele gegevens (IG = individuele gegevens)
2 - Basiswerking
ToeleidingA - Indien toeleiding via basiswerking 1 - VWAWN/basisschakel 2 - Buurtwerking 3 - Opbouwwerk 4 - Andere
3 - Dienst- en hulpverlening
ToeleidingB - Indien toeleiding via dienst- en hulpverlening 1 - OCMW 2 - Huurderbond 3 - CAW 4 - Energiescanner 5 - Andere
4 - Andere
ToeleidingC - Indien toeleiding andere, welke
IG 1 - Aantal bewoners
IG2 - Woonsituatie
1 - Sociale huurder 2 - Private huurder 3 - Eigenaar / bewoner 4 - Eigenaar / verhuurder
IG 3 - Inkomen
1 - Inkomen uit arbeid 2 - Bijstandsuitkering 3 - Sociale zekerheid 4 - Combinatie
IG 3A - Verdere toelichting: Indien er vaste kosten, afbetalingsplannen, schulden of leningen zijn of reëel inkomen
IG 4 - Gezinssamenstelling
1 - Alleenstaand 2 - Alleenstaand met kinderen 3 - Koppel zonder kinderen 4 - Koppel met kinderen
IG 5 - Leeftijdscategorie
1 - < dan 25 jaar 2 - 25 tot 49 jaar 3 - 50 tot 64 jaar 4 - 65 jaar en ouder
IG 6 - Huurprijs IG 8 - Levering elektriciteit
1 - Leverancier
IG 8A - Elektriciteit: indien leverancier
1 - Belpower 2 - Ebem 3 - Ecopower 4 - Electrabel 5 - Essent 6 - Lampiris 7 - Luminus 8 - Nuon
2
2 - Netbeheerder
IG 8B – gas : indien netbeheerder 1 - AGEM 2 - Eandis 3 - Infrax 4 - PBE
IG 9 - Levering gas
1 - Leverancier
IG 9A - Gas: indien leverancier
1 - Ebem 2 - Electrabel 3 - Essent 4 - Lampiris 5 - Luminus 6 - Nuon 2 - Netbeheerder
IG 9B – gas : indien netbeheerder 1 - AGEM 2 - Eandis 3 - Infrax 4 - PBE
IG 10 - Beschermde klant
IG 11 - Wooninspectie
Overzicht van de WoonQ - Staat van de huidige woonkwali- woning teit en een zicht op huidig energieverbruik
1 – Ja 2 – Nee 3 – Niet meer sinds 1 juli 2009 1 - Al geweest 2 - Te vragen 3 - Niet van toepassing 4 - Weet het niet WoonQ 1 - Type woning
IG 11A - Verdere toelichting
1 - Gesloten bebouwing 2 - Half open bebouwing 3 - Open bebouwing 4 - Appartement gelijkvloers 5 - Appartement tussenverdieping 6 - Appartement bovenste verdieping 7 – Kamer 8 - Andere (bijvoorbeeld begeleid wonen)
WoonQ 2 - Bouwjaar WoonQ 3 - Verwarmingsbron
1 – Gas 2 – Elektriciteit 3 – Stookolie 4 – Andere WoonQ 3A – Verwarmingsbron: indien andere
3
WoonQ 4 - Verwarmingssysteem ouder dan 15 jaar
1 - Ja 2 - Nee
WoonQ 5 - Warm water
1 - Via centrale verwarming 2 – Doorstromer 3 – Boiler 4 – Andere
WoonQ 6 - Dakisolatie
WoonQ 7 - Vloerisolatie (zolder)
WoonQ 8 - Beglazing
WoonQ 9 - Vocht
WoonQ 10 - Energieprestatiecertificaat aanwezig Energieverbruik
WoonQ 5A – Verwarmingsbron: indien andere 1 – Ja 2 – Nee 3 – Gedeeltelijk 4 - Weet het niet 5 - Niet van toepassing 1 – Ja 2 – Nee 3 – Gedeeltelijk 4 - Weet het niet 5 - Niet van toepassing 1 – Enkel glas 2 – Dubbel glas 3 – Superisolerend glas 4 – Gemengd 5 - Weet het niet 1 – Ja 2 – Nee 3 – Weet het niet 1 – Ja 2 – Nee 3 – Weet het niet
EV1 - Elektriciteit in kWh EV2 - Gas in kWh EV3 - Stookolie in liter EV4 - Water EV5 - Andere EV6 – Toelichting
2.
Het aanbod
AANBOD
AANBOD EN TOEPASSING
OPDELING
Informatiepakket REG
A1A – Informatiepakket REG: aanbod
1 – ja 2 - nee
4
A1B – informatiepakket REG: toepassing 1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse A1C – Informatiepakket REG: verdere toelichting
Energiescan
A2A – Energiescan: aanbod
1 – ja 2 - nee
A2B – Energiescan: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A2C – Energiescan: verdere toelichting
Kortingsbon voor elektrische toestellen
A3A – Kortingsbon voor elektrische toestellen: aanbod
1 – ja 2 - nee
A3B – Kortingsbon voor elektrische toestellen: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A3C – Kortingsbon voor elektrische toestellen: verdere toelichting
Plaatsing thermostatische kranen Premie net-
A4A – Plaatsing thermostatische kranen: 1 – ja aanbod 2 - nee
5
beheerder Belastingsvermindering
A4B – Plaatsing thermostatische kranen: 1 – toegepast toepassing 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse A4C – Plaatsing van thermostatische kranen: verdere toelichting
Plaatsing condensatieketel Premie netbeheerder Belastingsvermindering Premie nietbelastingbetaler
A5A – Plaatsing condensatieketel: aanbod
1 – ja 2 - nee
A5B – Plaatsing condensatieketel: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A5C – Plaatsing van condensatieketel: verdere toelichting
Plaatsing van dakisolatie / vloerisolatie op zolder Premie netbeheerder Belastingsvermindering Premie nietbelastingbetaler Vlaamse dakisolatiepremie
A6A – Plaatsing van dakisolatie / vloerisolatie op zolder: aanbod
1 – ja 2 - nee
A6B – Plaatsing van dakisolatie / vloerisolatie op zolder: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A6C – Plaatsing dakisolatie / vloerisolatie op zolder: verdere toelichting
6
Plaatsing superisolerend glas Premie netbeheerder Belastingsvermindering Premie nietbelastingbetaler
A7A – Plaatsing superisolerend glas: aanbod
1 – ja 2 - nee
A7B – Plaatsing superisolerend glas: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A7C – Plaatsings superisolerend glas: verdere toelichting
FRGE-lening
A8A – FRGE-lening: aanbod
1 – ja 2 – nee 3 – geen lokale entiteit aanwezig
A8B – FRGE-lening: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A8C – FRGE-lening: verdere toelichting
Bijkomende steunmaatregelen: Vlaamse verbeteringspremie Vlaamse renovatiepremie …
A9A – Bijkomende steunmaatregelen: aanbod
1 – ja 2 - nee
A9B – bijkomende steunmaatregelen: toepassing
1 – toegepast 2 – niet toegepast 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd 5 – afgewezen 6 – toont interesse 7 – toont geen interesse
A9C – Bijkomende steunmaatregelen: verdere toelichting
7
Beschermde klant
A10A – Beschermde klant: aanbod
1 – ja 2 – nee
A10B – Beschermde klant: toepassing
1 – toegepast 2 – niet meer sinds 1 juli 2009 3 – niet van toepassing 4 – al gebeurd
A10C – Beschermde klant: verdere toelichting Sociale maximumprijzen
A11A – Sociale maximumprijs: aanbod
1 – ja 2 – nee
A11B – Sociale maximumprijs: toepassing
1 – toegepast 2 – niet van toepassing 4 – al gebeurd
A11C – Sociale maximumprijs: verdere toelichting Verandering van leverancier
A12A – Verandering van leverancier: aanbod
1 – ja 2 – nee
A12B – Verandering van leverancier: toepassing
1 – toegepast 2 – al gebeurd 3 – toont interesse 4 – toont geen interesse
A12C – Verandering van leverancier: verdere toelichting Gratis kWh
A13A – Gratis kWh: aanbod
1 – ja 2 – nee
A13B – Gratis kWh: toepassing
1 – toegepast 2 – niet van toepassing 3 – al gebeurd
A13C – Gratis kWh: verdere toelichting
Federale korting €30
A14A – Federale korting € 30: aanbod
1 – ja 2 – nee
A14B – Federale korting€ 30: toepassing 1 – toegepast 2 – niet van toepassing 3 – al gebeurd
8
A14C – Federale korting € 30: verdere toelichting Federale korting € A15A – Federale korting € 105: aanbod 105 A15B - Federale korting € 105: toepassing
1 – ja 2 – nee 1 – toegepast 2 – niet van toepassing 3 – al gebeurd
A15C - Federale korting € 105: verdere toelichting
3.
DREMPEL Informatieve drempel
Drempels
AANDUIDING IN HET REGISTRATIESYSTEEM D1A – ID: Informatieve drempel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
OPDELING D1A1 - Belang van REG en grote maatregelen niet zien D1A2 - niet weten waar te beginnen D1A3 - moeilijk leesbare informatie D1A4 - digitale kloof D1A5 - Onwetendheid over verschillende premies D1A6 - Andere
D1B – ID: verdere toelichting
Financiële drempel
D2A – FD: Financiële drempel: FD 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
D2A1 - voorfinanciering D2A2 - hoge kostprijs D2A3 - onwetendheid over financiële mogelijkheden D2A4 - andere
D2B – FD: verdere toelichting
Administratieve drempel
D3A – AdmD: Administratieve drempel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
D3A1 – moeilijke materie D3A2 - wordt van kastje naar de muur gestuurd D3A3 - schrik om eraan te beginnen D3A4 - moeite hebben met geschreven info D3A5 – andere
9
D3B – AdmD: verdere toelichting
Technische drem- D4A – TD: Technische drempel pel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen D4B – TD: verdere toelichting
Praktische drempel
D5A – PD: Praktische drempel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
D4A1 - te weinig technische kennis, D4A2 – andere
D5A1 - verplaatsen van materialen D5A2 - niemand die kan klussen D5A3 - mobiliteitsprobleem D5A4 – kosten m.b.t. afval D5A5 - andere
D5B – PD: verdere toelichting
Sociale drempel
D6A – SD: Sociale drempel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
D6A1 - voorrang aan andere zaken D6A2 - emotionele draagkracht D6A3 - probleemoplossers niet durven aanspreken D6A4 – andere
D6B – SD: verdere toelichting Andere drempels
D7A – AD: Andere drempel 1 – ja 2 – nee 3 – niet aan bod gekomen
D7A1 - leeftijd D7A2 - huurder D7A3 - schulden D7A4 - lening D7A5 – andere
D7B – AD: verdere toelichting
10
4.
Het begeleidingsluik
Wat willen we laten zien aan Vlaams Energieagentschap? De tijdsinvestering per dossier. Wat registreren? AANTALLEN VAN:
Bijvoorbeeld: met de cliënt hadden wij in dit dossier 5x telefonisch contact en 1x was er een overleg met derden. BEGELEIDINGSLUIK Welke contactmomenten? B1 – Cliënt / telefoon B2 – Cliënt / mailverkeer - briefverkeer B3 – Cliënt / huisbezoek B4 – Cliënt / persoonlijk contact B5 – Cliënt / overleg met derden B6 – Derden / telefoon B7 – Derden / mailverkeer B8 – Derden / persoonlijk contact
Aantal
11
BIJLAGE 2.
http://www.bouwwijzer.be/extra/index.php?id=12 Cijfers van MilieuAdvieswinkel Gent over elektriciteitsverbruik per persoon. Elektriciteitsverbruik per persoon Van 493 gezinnen met minder dan 6 gezinsleden hebben we de jaarafrekening ontvangen voor het huishoudelijk elektriciteitsverbruik. Huishoudens die het hun huis verwarmen met elektriciteit werden niet in rekening genomen. We hebben de grootste gezinnen (6 personen of meer) niet meegerekend omdat deze weinig voorkomen en daardoor geen bruikbaar gemiddelde opleveren. Aantal gezinnen Zonder elektrische boiler
391
Met elektrische boiler
102
We hebben deze groep gesplitst is gezinnen zonder elektrische boiler (> 60l) voor waterverwarming en gezinnen met elektrische boiler (> 60l) om de impact van zo’n toestel te kunnen meten. De resultaten van de gezinnen zonder grote boiler zijn: Zonder elektrische boiler
Aantal gezinnen
Gem. verbruik in kWh
100
1516
1 persoon 2 personen
124
2397
3 personen
87
3551
4 personen
58
3875
5 personen
22
4238
Het verbruik van gezinnen met elektrische boiler ligt fors hoger. Opvallend is dat het meerverbruik van een elektrische boiler groter is voor kleinere gezinnen dan voor grote. Vaak komt dit omdat kleine gezinnen een te grote boiler plaatsen waardoor onnodig veel warm water op temperatuur wordt gehouden. Met elektr. boiler
Aantal gezinnen
Gem. verbruik in kWh
Meerverbruik
1 persoon
10
3225
112,80%
2 personen
21
4395
83,40%
3 personen
8
4461
25,60%
4 personen
11
4646
19,90%
5 personen
1
5825
37,40%