Regiobijeenkomst studeren met psychische klachten 8 oktober 2015 HAN Nijmegen Welkom door Egbert Hulshof (HAN). Sietske Sportel introduceert het thema van de dag. Het betreft heel uiteenlopende problematiek: wel of geen diagnose, wel of niet ‘open’ over de aandoening, tijdens de studie zich openbarend of al eerder, etc. Wat vraagt dit van onderwijs, de student en de hulpverlening. Interview Anne, 25 jaar, studeerde 8 jaar geleden bij de HAN en nu 1 ½ bij Hogeschool Windesheim SPH. Ze loopt stage bij start&co, een organisatie gespecialiseerd in de begeleiding van jongeren met een vorm van autisme. Anne heeft depressie gekregen als gevolg van pestverleden. Ze vindt het belangrijk om het taboe te doorbreken om iets te doen aan de beeldvorming. Zo zijn er mensen die vinden dat ze geen goede hulpverlener zou kunnen zijn omdat ze zelf te maken heeft met depressies. Hoe zorg je er binnen het onderwijs voor dat we afkomen van het stigma van normaal - abnormaal? Anne is opgenomen geweest en 5 jaar niet naar school geweest. Ze heeft in die tijd faalangst gekregen. “Je wordt klein gehouden.” Ze ontmoette de SLB-er van haar huidige opleiding, hij geloofde in haar, zag haar als persoon en niet als cliënt. Ze vond het heel fijn om weer te studeren, om weer gewoon, normaal te zijn, een frietje te halen, een keer te spijbelen. In de begeleiding vindt ze het vooral belangrijk dat haar begeleider er voor haar is. Verder heeft ze niet veel nodig. Ze maakt geen gebruik van voorzieningen, ze wil het op eigen kracht doen. Ze heeft wel vragen in verband met de verlenging van prestatiebeurs. Ze heeft een keer een negatieve ervaring met een docent gehad, waarvoor de examencommissie betrokken werd. Ze heeft toen het vak bij een andere docent overgedaan en behaald. Ze heeft haar Propedeuse nog niet gehaald. Door haar faalangst heeft ze veel twijfels bij meerkeuzevragen. Op de vraag uit de zaal of ze overwogen heeft een andere vorm van toetsing aan te vragen geeft ze aan dit niet te hebben gedaan omdat ze niet anders wil zijn. Misschien dat ze nu toch voor het eerst gebruik gaat maken van haar medische verklaring. Naast haar SLB-er zijn er enkele mensen geweest die haar ‘echt zagen’? Het waren mannen, hulpverleners. “Zij namen de tijd. Ik kon anders zijn. Niet alleen maar die etiketjes. Die mannen zeiden waar het op stond: rust-reinheid-regelmaat is dan de basis.” Op school wordt ze soms als cliënt gezien wanneer mensen weten dat ze een depressie hebt. Het afgelopen jaar heeft ze in een vervelende klas gezeten, hier heeft ze ook niet verteld dat ze psychische problemen heeft. Klasgenoten zijn voor Anne niet heel belangrijk. Ze leeft anders dan haar meeste klasgenoten (ze reist 5 uur per dag, gaat vroeg naar bed etc.) en ze is ouder. Op de vraag ‘Wat had de school kunnen doen toen je 18 was?’ geeft Anne aan dat ze toen niet wist wat ze nu weet: ze wist niet wat er aan de hand was. Ze vraagt zich af of het onderwijs iets had kunnen doen. Soms wil iemand niet geholpen worden. Uit de zaal volgt een aanvullende vraag, ‘wat moet je als onderwijs doen als je geen contact meer hebt met de student, hoe ver moet je gaan?’. Anne geeft aan dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de student, dat ook de verantwoordelijkheid van de school een keer ophoudt. Op meerdere instellingen wordt aan het begin van de begeleiding de vraag gesteld, bij wie kan ik terecht als ik me ernstig zorgen maak (of vergelijkbaar). Anne geeft aan dat niet iedereen iemand heeft, dat er veel eenzaamheid is onder studenten. Ze geeft ook aan dat haar ouders van alles hebben geprobeerd maar dat het ook van de student af hangt. Uit de zaal blijkt de ervaring dat de meeste studenten altijd wel een naam van iemand kunnen noemen waar in geval van nood contact mee opgenomen kan worden.
Egbert Hulshof is ombudsman bij de HAN. Daarnaast is hij ook coördinator studeren met een functiebeperking. Vanuit die rol levert hij vandaag een bijdrage. Casus: moeder Piet belt, ze wil in gesprek over studievoortgang van haar zoon. Egbert geeft aan dat hij in gesprek met Piet wil, waarop moeder zegt dat ze zijn wettelijk vertegenwoordiger is. Moeder blijkt bekend bij het campusdecanaat en opleidingen. Ze was vastberaden en werd door Egbert en anderen als irritant ervaren. Student Piet had de droom ALO (opleiding docent lichamelijke opvoeding). Eén van de problemen: samenwerken. Zodra Piet op school werd aangesproken, sprong moeder in de bres. Zij probeerde de competentie ‘samenwerken’ om te bouwen/te vervangen, dat werd geweigerd. Egbert nodigt vader, moeder en Piet uit voor gesprek. Vader en moeder komen. Egbert wil gesprek niet voeren vanwege afwezigheid van Piet. Moeder eist gesprek vanwege wettelijke vertegenwoordiging. Gesprek ging over waarom Piet er niet was: hij was moe van dit soort gesprekken. Egbert wil persé dat Piet in volgende gesprek aanwezig is. Vader, moeder en Piet komen. Piet geeft aan dat hij het moeilijk vindt dat zijn moeder altijd voor hem in de bres moet springen. Moeder: “ik ben getrouwd met een autist en ik heb drie autistische zonen.” Vaardigheidstoetsen zijn voor Piet erg moeilijk, hij krijgt het niet voor elkaar. Om die reden heeft hij zijn Propedeuse niet gehaald. Hij heeft extra training aangeboden gekregen. Hij had ook probleem met multiple choice: vanwege de keuze, tijdsdruk, andere studenten die al klaar zijn, twijfel, faalangst. Dat is heel lastig. Tijdens tentamens kun je niet meer ingrijpen. Veel studenten vragen in zo’n geval een alternatief. Dat is niet eenvoudig. Een mondeling moet bijvoorbeeld met 2 personen, de toets moet HBO waardig zijn. Wat helpt dan wel? Hoe het verder ging? Piet ging op kamp. Hij werkte geweldig samen met de kinderen, hij liet zien over de vaardigheid samenwerken te beschikken. Docent: “nu moet je dat ook op school laten zien.” Die formele momenten zijn dus het probleem. “Toevallige situaties” worden niet geaccepteerd. Een alternatieve mondelinge toets is ook niet goed gegaan. Piet had aangegeven niet met open vragen uit de voeten te kunnen. Hij had een docent die vertrouwen had in zijn kunnen. Die docent gaf wel aan, ik ben geen hulpverlener. Helaas is het niet gelukt. Piet is gestopt met de opleiding en gaan werken. Egbert geeft aan dat de verwachtingen van Piet en ouders niet overeenkwamen met wat school kan bieden. Binnen de HAN zijn er veel SLB-ers die alles uit de kast halen, maar binnen de uren niet voldoende kunnen doen wat misschien nodig is. Het betrekkingsniveau met student is cruciaal. De klik moet er zijn. Als die er niet is: mag een docent dan zeggen dat je geen klik hebt met studenten met autisme? Reactie uit de zaal van een moeder met een kind met autisme: “het gaat niet om de klik, het gaat om de vaardigheid hiermee om te gaan.” Egbert: er is een verandering in het scala aan studenten. Deskundigheidsbevordering is belangrijk. 500 studenten met vraag om extra hulp, daarvan 30 % met psychische problematiek/klachten. Er is een campusdecanaat, er zijn senior-SLB-ers en er zijn studentenpsychologen. Zij hebben een eigen netwerk en kunnen doorverwijzen naar externen, ze behandelen zelf niet. Ze voeren maximaal vijf gesprekken, gericht op problematiek en het in kaart brengen van belemmeringen. Er zijn ook veel studenten die het niet zeggen, die met een schone lei willen beginnen. Van belang: samen feeling hebben. 35.000 Studenten, kleinere leergemeenschappen vormen, zodat studenten geen nummer zijn, maar een naam. NB Piet werkt nu fulltime als bedrijfsleider bij Gamma Lies Korevaar, lector Hanze Hogeschool (presentatie zie website h+s)
ADHD en autisme zijn vaak al in de jeugd gediagnosticeerd. Iemand mist acceptatieproces van andere aandoeningen, wat ook psychische problemen kan veroorzaken. DSM wordt elke keer dikker. Maar ook: sommige mensen hebben meer uiteenlopende klachten, die ieder apart niet ernstig genoeg zijn voor diagnose, maar samen wel zorgen voor veel klachten en belemmeringen met zich mee brengen. Andere psychische aandoeningen manifesteren zich vaak tussen 17 en 25 jaar. Belemmeringen (per student anders!): •
Cognitieve belemmeringen
•
Sociaal-emotionele belemmeringen o.a. samenwerken, angst voor stigma, laag
•
Omgevingsinvloeden: familie, stigma, ontbreken onbekendheid onvoldoende gebruik
•
Aandoening: fluctuerende aard van de aandoening; bijwerkingen medicatie: sufheid,
zelfvertrouwen, e.d. maken van ondersteuningsmogelijkheden vermoeidheid, droge mond/erge dorst; wazig kijken; trillen van handen. (depressie, psychose, schizofrenie) (beeld luie student, die doorzakt, te laat naar bed gaat; maar kan dus ook komen door….) Beeld stoplicht in China: wel/geen voorzieningen treffen; wel geen hulp bieden/vragen; etc. We zien veel handelingsverlegenheid in onderwijs en GGZ. Onderwijs: wat kunnen we nu met psychische beperkingen? GGZ: wij weten niks van het onderwijs. 2 projecten zijn gestart vanuit het lectoraat: Begeleid leren (Nederlands project gericht op onderwijs en GGz) ImpulSE (Europees project). Beide hebben als doel een toolkit te ontwikkelen op basis van ‘kiezenkrijgen-behouden.’ Doel: studenten met psychische beperkingen helpen beter te functioneren zodat ze met succes en naar hun eigen tevredenheid de opleiding van hun eigen keuze kunnen (ver)volgen. Vaak worden vorm en norm door elkaar gehaald. Meerkeuzevragen is vorm. Je kunt ook op andere manier aantonen dat je iets kunt/weet. Halen diploma op zich is een doel. Geen plicht om dat beroep uit te voeren. HBO-competentie: zijn er alternatieven? Anne: maar op je werk word je hand niet altijd vastgehouden? Lies: wij allemaal kunnen niet functioneren zonder anderen. Iedereen heeft anderen nodig. Bijvoorbeeld het College van Bestuur heeft de meeste hulpbronnen: presentatie wordt voor hen gemaakt, enz. Mensen kiezen ook banen, die bij hen passen. Een HBO-er met autisme kiest voor een computerfunctie. En ervaart weinig hinder van zijn beperking. Een beperking wordt soms een belemmering door de omgeving! Vaak wil men een diagnose weten, want dan weet ik ‘hoe ik met hem om moet gaan.’ Schijnzekerheid. Als ik vertel dat iemand schizofrenie heeft, weet je dan opeens hoe je daarmee om moet gaan? Als je je eigen leven niet kunt voorspellen, dan kun je dat van een ander toch ook niet? Succes kun je niet garanderen, maar je kunt wel het falen beperken. Waar moeten studenten aan voldoen vanuit het onderwijs? Wat vindt de student belangrijk? Vaak haken ze af, omdat ze zich niet prettig voelen (bijv. omdat ze geen contact hebben met andere studenten in de pauze).Wat heb je nodig om met plezier naar school te gaan? (ze haken bijvoorbeeld af omdat ze last hebben van angst en paniek bij het in de rij staan voor koffie). Er zijn twee subgroepen voor kiezen-krijgen-behouden: 1. Uitvallers: instroom bevorderen via kiezen en verkrijgen (deelname: gaat niet om diagnose, maar om kiezen van juiste opleiding); ook voor havo/vwo studenten in kader van gerichtere keuze voor vervolgstudie
2. Huidige studenten: voortijdig schoolverlaten voorkomen door behouden. Voor meer informatie zie website www.begeleidleren.nl en www.supportededucation.eu (16 en 17 november congres) Bij Behouden wordt de 10-stappen methodiek gebruikt met aandacht voor o.a. studentrol, opleiding eigen keuze, vaardigheden en hulpbronnen (leg focus op onmisbare vaardigheden en hulpbronnen obv functionele en hulpbronnen diagnostiek!), stigma & openheid. Ook is er een cursus ‘Vertel ik het wel of vertel ik het niet.’ Je kunt van te voren niet voorspellen of wel of niet vertellen positief of negatief uitpakt. Help een student dit vooraf op een rijtje te zetten. Er is een Bondgenotengroep: Met onderlinge steun studeren (MOSS). Is geen therapie. Momenteel wordt er een training cognitieve remediation voor school ontwikkeld waar studenten compenserende strategieën kunnen leren. Samenwerking onderwijs – GGZ heb je te maken met taal- en cultuur verschillen. Men moet elkaar wel verstaan. Want het is vaak een multi complex probleem. GGZ moet zich meer verdiepen in het onderwijs. Ze moeten beter begrijpen hoe het onderwijs werkt. Interdisciplinaire samenwerking: leren van en met elkaar ter ondersteuning van studentenrol. Niet alleen hardlopers komen vooruit, ook zij die hinken: dit geldt ook voor studenten met een functiebeperking. Frits Niemeijer beleidsmedewerker instroom en student Chantal (3e jaar toegepaste psychologie) vertellen hoe de HAN de studiekeuzecheck (SKC) inzet. Het begint met aansluit management met vo-scholen en mbo-scholen. VO: steeds meer bereid om over muren van hun examens heen te kijken. MBO snapt dat minder goed. Is meer naar binnen gekeerd. Helft studenten gaat werken en leert niet door. Met betrekking tot studeren met een functiebeperking: ouders en jongeren komen heel vaak na afloop naar ons toe. Moeder voert het gesprek, kind staat er beschroomd achter. Moeder is bezig met het probleem. Terwijl het kind al zover is gekomen: wat kan de jongere wel. Drama-driehoek speelt bijna altijd: moeder redt. Kind in de passieve slachtofferrol. Kunst om daar verandering in te brengen. Vraag zaal: SKC wordt toch veelal gezien als selectie instrument. Dus geven a.s. studenten zich niet altijd bloot. Bij de HAN volgt ook altijd een gesprek: dat biedt wel meer mogelijkheden, het is een stapje. Adviezen: ja, ja met aantekeningen; nee zou van de studentzelf moeten komen. Decentrale selectie: in hoeverre is het oordeel van docenten voorspellend? Dat blijkt NIET zo te zijn. Er is een HAN-breed aansluitteam en elke faculteit heeft een eigen aansluit coördinator. Bij DUO kun je je voor maximaal drie opleidingen aanmelden. Ongeveer 10 % is open bij de SKC. Chantal is o.a. betrokken bij SKC. Zij merkte hoe belangrijk het is om te bespreken met de aanstaande studenten wat studeren betekent, wat er bij komt kijken. Frits: contact gaat voor contract bij de SKC. Vraag uit de zaal: voorheen kregen studenten brief met verzoek te melden als er sprake is van een functiebeperking. Daarvan maken ongeveer 300 studenten gebruik. Moet je het dan weer vragen in de SKC? Of??? Het zit nu in de basisvragenlijst.
Marian de Groot (handicap + studie), suïcidepreventie Tijdens de pauze wordt aan Marian gevraagd waarom het onderwerp suïcidepreventie vandaag ook op het programma staat. Met deze vraag start Marian het middagprogramma. Uit de zaal komen antwoorden als: “Komt veel voor”, “Doodsoorzaak nummer 1 onder jongeren” en “psychische klachten kunnen leiden tot zelfmoord.” Op de vraag hoeveel van de aanwezigen binnen de instellingen te maken heeft gehad met zelfmoord, steekt ongeveer de helft de hand op. De presentatie van Marian, in overleg met 113online gemaakt, is te vinden op de website van h+s. In de presentatie komt de missie en visie van 113online, feiten, aantallen do’s en don’ts aan bod. Enkele opmerkingen en vragen die aan bod zijn gekomen: •
Jonge mensen hebben nog niet de ervaring dat iets over kan gaan. Wanneer ze er in zitten kan het voor hen heel heftig zijn. Het kan dan enorm helpen wanneer suïcide gedachten bespreekbaar worden, bijvoorbeeld doordat iemand vanuit het onderwijs er naar vraagt.
•
In hoeverre speelt de identiteit van de school een rol als het om dit onderwerp gaat? De identiteit is niet zozeer bepalend, maar veel meer hoe je naar suïcide kijkt. Het woord suïcidepreventie zegt het al, we willen het voorkomen.
•
Een aantal hogescholen en universiteiten hebben zelf een protocol ontwikkeld. Eén van de aanwezige studentendecanen geeft aan dat ze, nadat ze met zelfmoord te maken hadden gehad, iedereen een training suïcidepreventie kreeg. De belangrijkste les hier uit voor haar: benoem het, maak zelfmoord bespreekbaar.
•
Er volgen diverse voorbeelden uit de zaal over manieren waarop je zelfmoord kunt bespreken met studenten. Op het moment dat je open vragen stelt naar de gedachten over suïcide krijg je (en de student) meer zicht op het hoe en waarom. Een belangrijk inzicht dat zo in het gesprek kan ontstaan is dat zelfmoord niet een behoefte is die al heel lang bestaat om dood te willen, maar het gaat om de behoefte een ander leven te willen, dat het leven op deze manier ondraaglijk is.
•
Waar ligt de grens tussen onderwijs en hulpverlening in geval van suïcidaliteit? Als school kun je heel goed luisteren naar de student, het gesprek aangaan en dan…? Het is van belang dat er binnen de instelling iemand aanwezig is met expertise en ook dat je contacten hebt met de hulpverlening/GGz. De manier waarop de samenwerking met onderwijs en hulpverlening vorm krijgt is divers. Zo is er bij één instelling een collega docent die naast docent ook een ggz achtergrond heeft, op deze manier kan de student op een laagdrempelige manier in contact gebracht worden. Vaak zie je ook dat het op studierichtingsniveau georganiseerd is. Bij veel instellingen lopen de contacten met de GGz via de studentenpsychologen en/of decanen en is er enig contact (wat voor verbetering mogelijk is zo wordt ook benoemd).
•
In geval van crisis hanteren sommige instellingen een crisisprotocol en/of zorgplan. Hier in is opgenomen hoe te handelen bij crisis. De eerste stap bij crisis is doorverwijzen naar de huisarts, deze kan weer doorverwijzen naar de crisisdienst van de GGz. Op één van de universiteiten is er een crisistelefoon die 24/7 bereikbaar is (en bemand wordt door de studentenpsychologen).
Studeren met psychische klachten, aanpak binnen het hoger onderwijs •
Behoefte aan een aanpak zodat het onderwijs GGz beter kan informeren (waardoor behandeling/therapie beter kan aansluiten bij de belemmeringen die studenten tijdens het studeren ervaren).
•
Duidelijk beleid binnen de instelling essentieel
•
Als het over samenwerking tussen onderwijs en GGz gaat, is contact hebben de eerste stap
•
Veel studenten met een diagnose willen het niet vertellen, willen geen stempel
•
Maatjes-projecten worden als zeer succesvol ervaren (uitdaging is het vinden van
•
Lastig blijft, bij psychische klachten en suïcide, dat je het soms niet weet
•
Goede vragen stellen essentieel bij studenten met psychische klachten. Attitude is hierbij
voldoende maatjes )
heel belangrijk: “contact maken, respectvol, laagdrempelig.” •
De samenwerking tussen onderwijs en GGz is goed te organiseren wanneer het initiatief vanuit de student komt. Bijvoorbeeld: zou je contact op willen nemen met mijn hulpverlener, mag mijn hulpverlener bij het gesprek zijn? Lastiger wordt het wanneer student niet bij hulpverlening in beeld is en/of deze behoefte niet heeft.