Regieboek Jeugd Een handreiking voor gemeenten Frank Beemer Pauline Krauss Martin Schulz Geke van Velzen
1
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding: opstoppingen en ongelukken voorkomen
4
1.1 Kinderen ongehinderd laten opgroeien 1.2 Gemeentelijke regie wettelijk verankerd 1.3 Waarom deze uitgave?
4 5 6
2 Verbinden van activiteiten: regie in de uitvoering 2.1 Regie in de uitvoering 2.2 Het wegennet: overzicht van de jeugdketen 2.3 Drie routes: onderwijs&werk, zorg, veiligheid&overlast 2.4 Het basistraject: signalering, beoordeling, interventie, nazorg 2.5 Leeftijdsgroepen 2.6 Verkeerspleinen: CJG, ZAT en Veiligheidshuis/JCO 2.7 Schakelen: de schaal van samenwerking
8 8 9 11 12 16 16 21
3 Binden van partijen: bestuurlijke regie 3.1 Verkeersmanagement: waarom bestuurlijke afspraken maken? 3.2 Wegbeheerders: met wie afspraken maken? 3.3 Verkeersregels: waarover afspraken maken? 3.4 Push&pull: waarmee worden afspraken nagekomen? 3.5 Verkeerscentrale: hoe de regie te organiseren?
24 24 26 26 30 31
4 De praktische stappen 4.1 Overzicht krijgen 4.2 Verbeterpunten in kaart brengen 4.3 De juiste strategie kiezen
34 34 36 37
Afkortingenlijst Meer informatie? Index van partijen in de jeugdketen
38 39 45
3
1 Inleiding: opstoppingen en ongelukken voorkomen 1.1 Kinderen ongehinderd laten opgroeien De jeugd heeft de toekomst. Daarom moeten alle kinderen en jongeren tussen 0 en 23 jaar, ongeacht culturele achtergrond of handicap, de kans krijgen zich goed te ontwikkelen. Gelukkig vergaat het de meeste kinderen in Nederland goed, heel goed zelfs. Maar met een nog steeds te groot aantal kinderen gaat het niet goed. Hoewel er ten opzichte van enkele jaren geleden al veel bereikt is, zowel op landelijk als op lokaal niveau, zijn er nog te veel kinderen die problemen hebben of juist veroorzaken. Een stimulerende leefomgeving die bevordert dat kinderen gemakkelijk kunnen participeren in de maatschappij, is natuurlijk de beste manier om nog meer kinderen ongehinderd te laten opgroeien. Door een harmonieuze gezinsomgeving, goed onderwijs en veel voorzieningen voor sport en vrije tijd dicht in de buurt te creëren. En door laagdrempelige opvoedondersteuning voor ouders aan te bieden. Dat is belangrijk, maar daar gaat dit regieboek niet over. Want ook bij optimale voorzieningen dreigen sommige kinderen en jongeren buiten de boot te vallen; ook al zijn het er dan minder. Lokaal preventief jeugdbeleid helpt snelle en juiste hulp aan deze kinderen te organiseren, kinderen die een groter risico lopen op maatschappelijke uitval. Over de gemeentelijke verantwoordelijkheid hierbij gaat dit boek. Er zijn tal van professionals dag in dag uit bezig juist deze groep zo snel mogelijk te helpen: docenten, huisartsen, politieagenten, maatschappelijk werkers, leerplichtambtenaren en psychiaters, maar ook officieren van justitie 4
en medewerkers van woningcorporaties. Al deze professionals hebben als gezamenlijk doel dat zo min mogelijk kinderen onnodig gehinderd worden in hun ontwikkeling. Uitgangspunten daarbij zijn: snel ingrijpen (problemen zo vroeg mogelijk signaleren en aanpakken), en één kind één plan (een persoons gerichte aanpak ontwikkelen en uitvoeren voor het kind, of liever nog: het gezin).
1.2 Gemeentelijke regie wettelijk verankerd Om kinderen die risico’s lopen zo goed mogelijk te helpen, is het nodig snel de juiste hulp rond het kind te organiseren. Dat gaat echter niet vanzelf. Van oudsher hebben we in Nederland de hulpverlening namelijk als het ware rond de professional georganiseerd: iedere specialist zijn eigen organisatie. Daardoor is het hulpaanbod vanuit een organisatie vaak niet toereikend: adequate hulp vergt ook samenwerking tussen professionals en hun organisaties. Veel professionals en hun organisaties hebben zich dat de afgelopen jaren gerealiseerd. In vrijwel elke gemeente en regio zijn initiatieven genomen om hulpverlening beter op elkaar af te stemmen. Er zijn nieuwe structuren en netwerken voor samenwerking ontstaan, met namen als buurtnetwerken, wijkzorg-teams en jongereninterventieteams. Ze hebben gemeen dat ze beogen zo snel mogelijk een persoons-gerichte aanpak te bieden voor kinderen of jongeren die risico’s lopen. Het zijn netwerken waarin partners elkaar snel weten te vinden en waarin ze vaak interdisciplinair casuïstiek bespreken. Als de situatie erom vraagt, komen ze samen in een overleg voor multi-probleemgezinnen waarbij ook andere professionals aanwezig kunnen zijn uit de volwassenhulpverlening, zoals schuldhulpverlening of verslavingszorg. De initiatieven laten zien dat er een cultuurverandering aan de gang is in de jeugdsector: het besef van de noodzaak tot samenwerken en informatie delen, is de afgelopen tijd sterk doorgedrongen. De daadwerkelijke samenwerking in netwerken en teams versterkt dat nog eens. Enkele initiatieven hebben landelijk navolging gekregen en worden gestimuleerd door verschillende bewindslieden. Het Zorg- en Adviesteam (ZAT), het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), het Veiligheidshuis/Justitieel Casus Overleg (JCO) en het Jongerenloket zijn de voornaamste. Op allerlei plekken in het land zijn ze (ook onder andere namen) al gedeeltelijk ingevoerd. Om de vrijblijvendheid van de samenwerking terug te dringen, heeft de minister voor Jeugd en Gezin aangekondigd dat de regierol van de gemeente 5
wettelijk verankerd zal worden in de Wet op de jeugdzorg. De gemeente krijgt de wettelijke taak om sluitende afspraken te maken met alle partijen uit de jeugdketen en partijen aan te spreken wanneer zij er niet in slagen om tot een adequate aanpak te komen. Ook andere bewindslieden willen de vrijblijvendheid van samenwerking aan banden leggen en met wettelijke verankeringen de partijen tot afspraken brengen. Hoe die afspraken eruit moeten zien, verschilt per gemeente. Gemeenten hebben veel ruimte om de jeugdketen in te richten, afhankelijk van de aard en omvang van de problemen en de cultuur van samenwerking op hun grondgebied.
1.3 Waarom deze uitgave? Gemeenten hebben een regietaak in het lokaal preventief jeugdbeleid. Het Regieboek Jeugd helpt gemeenten deze regietaak waar te maken. Het boek gaat niet over wat nu de beste zorg is voor een kind, noch over de omvang van de problematiek. Het gaat over hoe gemeenten als regisseur samenwerking binnen het jeugdbeleid kunnen organiseren. Met de vele initiatieven heeft die samenwerking in veel gemeenten een volgende fase bereikt. Sommige professionals komen elkaar wekelijks in verschillend multidisciplinair overleg tegen, voor net een andere doelgroep. En een partij als Bureau Jeugdzorg kan het aantal aanvragen om deel te nemen aan allerlei netwerken al lang niet meer aan. Dan is het zaak om lijn te brengen in de lokale initiatieven en structuren die er al zijn, zodat deze aan elkaar kunnen worden verbonden en de effectiviteit en efficiëntie wordt versterkt. Bovendien komt er dan samenhang voor doelgroepen die nu misschien nog minder worden bediend. Regie moet ambtelijke en bestuurlijke drukte terugdringen, en het aantal overleggen dat daarmee gemoeid is. Dat helpt natuurlijk niet alleen de overheidspartijen, maar juist ook de professionals in het veld. Voorwaarde voor regie is overzicht: welke partijen ontplooien activiteiten voor kinderen die hulp nodig hebben, welke samenwerkingsvormen bestaan er eigenlijk allemaal in onze gemeente en hoe verhouden die zich tot elkaar? En hoe is de aansluiting met de buurgemeenten gewaarborgd? Met deze uitgave kan de gemeentelijke regisseur, en zijn partners trouwens ook, dat overzicht verwerven. We presenteren een model waarmee gemeenten en partners: • de bestaande situatie in hun gemeente in beeld kunnen brengen, over de klassieke sectoren heen; • witte vlekken op het spoor kunnen komen; • overlap kunnen identificeren en wegnemen; • uiteindelijk de noodzakelijke verbindingen tussen de juiste partners tot stand kunnen brengen.
6
En ze kunnen in de index nagaan wat het primaire aandachtsgebied van de meest betrokken instellingen ook al weer is. De ervaring leert namelijk ook dat er veel onzekerheid is over de rol van andere partijen, zeker als ze vanuit een andere sector opereren. Het boek is primair bedoeld voor gemeenten, maar biedt ook anderen inzicht die werken aan een sluitende jeugdketen. Natuurlijk staan niet alle organisaties en samenwerkingsverbanden die in de gemeente actief zijn, ook in dit regieboek. Immers, veel (project)organisaties zijn uniek en soms ook tijdelijk van aard. Het boek behandelt de grootste en meest voorkomende organisaties in de jeugdketen. Er zijn al veel uitgaven verschenen over regie in de (jeugd)keten. Denk aan ‘Ruimte voor regie’ (BZK, 2003) en ‘Het kind als rode draad; standaard voor gemeentelijke regie in het jeugdbeleid’ (Operatie Jong, 2006). Het huidige regieboek doet deze uitgaven niet dunnetjes over, maar bouwt erop voort. Veel gemeenten zijn klaar voor de volgende stap: hoe verbinden we de verschillende samenwerkingsverbanden van onderwijs, werk, zorg, veiligheid en overlast, waarin professionals samenwerken om kinderen te helpen? Welke instrumenten staan ons ter beschikking om partijen beter op weg te helpen? Om een antwoord te vinden op deze vragen heeft Berenschot in 2008 het veld, de wettelijke taken, knelpunten en sturingsmogelijkheden van gemeenten in kaart gebracht. Het resultaat ervan vindt u in deze uitgave. Hoofdstuk 2 gaat in op het verbinden van activiteiten in de gemeente op het terrein van jeugd (‘regie in de uitvoering’). Hoofdstuk 3 gaat over het binden van partijen aan gezamenlijke doelen (‘bestuurlijke regie’). In hoofdstuk 4 beschrijven we de concrete stappen die de gemeentelijk regisseur daarbij kan zetten (‘praktische stappen’). Daarna volgen een afkortingenlijst en verwijzingen naar meer informatie. In de bijlage vindt u verder een index van partijen in de jeugdketen.
7
2 Verbinden van activiteiten: regie in de uitvoering Zo snel mogelijk de juiste hulp bieden aan kinderen die risico’s lopen. Dat is de opgave waar iedere professional die met en voor kinderen werkt voor staat. Hoe eerder risico’s gesignaleerd worden, hoe groter de kans dat de hulp effectief is. En ook hoe goedkoper de hulp kan zijn, zo blijkt. Om dat te bereiken, is het nodig de activiteiten van professionals van verschillende organisaties te verbinden rond de hulpvragen die elk afzonderlijk kind heeft. Het verbinden van die activiteiten noemen we regie in de uitvoering. In dit hoofdstuk zetten we kort uiteen wat uitvoerende regie is, presenteren we een model dat overzicht biedt voor de verbindingen die nodig zijn, en geven we aanwijzingen voor hoe je die verbindingen kunt vormgeven.
2.1 Regie in de uitvoering Kinderen en jongeren leven in verschillende domeinen: gezin, school, werk en buurt. In al die omgevingen zijn mensen actief die risico’s bij kinderen kunnen signaleren; ouders zelf natuurlijk, docenten, jongerenwerkers en vrijwilligers bij de sportvereniging. Dit zijn in veel gevallen echter niet de professionals die hulp kunnen bieden. Hun signalen moeten daarom verbonden worden met de professionals die hulp kunnen bieden: de schakels in de keten van de hulpverlening moeten goed op elkaar aansluiten. Voor de juiste beoordeling van de risico’s is het bovendien nodig dat signalen uit de verschillende domeinen samenkomen. Misschien heeft het kind dat moeilijkheden op school heeft, ook wel gedragsproblemen in de wijk, of is bekend dat er in het gezin geldproblemen zijn. Als de domeinen verbonden worden, werken professionals van verschillende instellingen niet langs elkaar heen.
8
Voor die verbindingen is regie in de uitvoering nodig: sluitende afspraken maken tussen alle partijen zodat voor iedere activiteit en iedere beslissing over een kind duidelijk is welke professional verantwoordelijk is. Dit betekent dat er snel een persoonsgerichte aanpak wordt vastgesteld die voor alle betrokken professionals duidelijk is, waarbij één partij verantwoordelijk is voor de samenhang in de aanpak en die partijen aanspreekt op het nakomen van de afspraken. Onder uitvoerende werkzaamheden verstaan we die activiteiten die gericht zijn op een afzonderlijk kind of gezin. Een intake houden, casuïstiek bespreken, een behandeling geven en dergelijke: het directe werk van professionals. Ervoor zorgen dat de samenwerking tussen professionals in de uitvoering wordt georganiseerd, noemen we regie in de uitvoering. Wanneer een partij regie voert in de uitvoering wil dit niets anders zeggen dan dat deze ervoor zorgt dat afspraken over samenwerking worden gemaakt. Hoe die afspraken eruit zien en wie wat doet, bepalen de partijen gezamenlijk; als zij er samen niet uitkomen heeft de uitvoerend regisseur het laatste woord, zodat het kind niet langer hoeft te wachten op gecoördineerde hulp. Effectieve regie in de uitvoering leidt vaak tot een andere rolverdeling tussen verschillende partijen en hun professionals. Dat is alleen maar mogelijk als de afspraken bestuurlijk geborgd zijn. Het hoe en waarom van bestuurlijke regie bespreken we in hoofdstuk 3.
2.2 Het wegennet: overzicht van de jeugdketen Spreken over ‘de jeugdketen’ is eigenlijk misleidend. In de praktijk is er sprake van vele jeugdketens die naast en door elkaar functioneren. De professionals en partijen die er actief zijn, hebben allemaal hun eigen rolopvatting, en nemen initiatieven om samen te werken. Zo zijn in vrijwel elke gemeente allerlei vormen van samenwerking ontstaan tussen verschillende partijen. De veelheid aan afkortingen is groot: er bestaan Jeugdinterventieteams (JIT), Jeugdpreventieplatforms (JPP), Vroeg Erbij Teams (VET), multiprobleemoverleggen (MPO), 1-2’tjes en 1-2-3’tjes. Voor elk van deze (en andere) samenwerkingsverbanden geldt dat ze nuttig zijn en logisch voor de deelnemende partijen. Maar ook blijkt dat andere partijen ze vaak niet kennen, of niet precies weten wat ze doen. Laat staan dat kinderen of jongeren en hun ouders dat weten. Het uitgangspunt ‘een gezin, een plan’ betekent dat de verschillende initiatieven op een goede manier moeten worden verbonden. Dat is de functie van uitvoerende regie. Startpunt voor regie in de uitvoering is daarom overzicht. Welke initiatieven zijn er eigenlijk voor de hulp aan risicokinderen en jeugd in onze gemeente of in onze regio? En hoe verhouden ze zich ten opzichte van elkaar? Het volgende model kan helpen om overzicht te 9
verkrijgen over de activiteiten, domeinen en partijen die in de jeugdketen actief zijn. Afbeelding 1: Drie routes en vier activiteiten in de jeugdketen
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
De routes van het wegennet bestaan ten eerste uit een traject (‘keten’) van vier activiteiten (signaleren, beoordelen, interveniëren en nazorg/re-integratie) die, licht of zwaar, nodig zijn om kinderen te helpen (zie ook paragraaf 2.4). Ten tweede bestaan de routes van het wegennet uit de drie domeinen (onderwijs & werk, zorg- en veiligheid & overlast) waarin de professionals en hun organisaties opereren met een specifieke taak om kinderen te helpen (zie paragraaf 2.3). Zoals gezegd, in werkelijkheid is er sprake van vele unieke ketentjes van professionals die ervoor zorgen dat een kind de juiste hulp krijgt. Juist de kinderen die in een ingewikkelde omgeving verkeren, zullen verschillende routes in het wegennet bewandelen, soms zelfs gelijktijdig. En juist bij deze kinderen is het risico groot dat we ze kwijtraken of dat iedereen denkt dat een ander de weg wel zal wijzen. Ook dit model is dus een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Maar juist om het overzicht te krijgen en te houden (als er ideeën voor nieuwe initiatieven of verbeteringen zijn), is het model nuttig, zo hebben we in diverse sessies met gemeenten en andere partners ervaren. De kern van uitvoerende regie is dat zowel de horizontale activiteiten van de keten als de verticale schakels tussen de routes eenduidig moeten worden verbonden. Dan is de kans het kleinst dat een kind verloren raakt, bijvoorbeeld doordat: • twee instellingen tegelijk werken met hetzelfde kind zonder het van elkaar te weten; • twee instellingen allebei juist even niet met het kind bezig zijn omdat ze ervan uitgaan dat de ander het doet; • er handelingsverlegenheid blijft bestaan (en dus niemand iets doet) omdat professionals niet weten of de casus wel onder hun verantwoordelijkheid valt, omdat een andere instantie een andere opvatting heeft, of omdat ze die opvatting niet kennen.
10
Misverstand: “In de uitvoering bemoeit iedereen zich met alles” In de uitvoeringspraktijk lijkt het er wel eens op dat álle partijen zich met álle jeugdproblematiek bezighouden. De politie wordt gevraagd op school, maar ook in het buurtnetwerk en in het straatgroepoverleg. En daar komt de politie dan de school weer tegen. Gelukkig hebben veel professionals een optimistische houding, en willen zij graag handelen wanneer zij een jeugdige in problemen zien. De valkuil is wel dat er inefficiënt gebruik wordt gemaakt van de schaarse tijd die professionals beschikbaar hebben. Iedere partij heeft haar eigen rol binnen de lokale jeugdketen. Natuurlijk hoeft niet iedere instelling radicaal terug te vallen op haar oorspronkelijke taken, maar het loont zeker de moeite te bezien of de verdeling van taken tussen organisaties wel aansluit bij de functie van de organisatie. In de index achterin wordt zoveel mogelijk op basis van de wet uitgelegd wat de taak is van elke partij. Als partijen in de gemeente totaal andere functies vervullen, is het zinvol hierover het gesprek te openen en te verkennen of taken nu wel optimaal zijn belegd.
2.3 Drie routes: onderwijs&werk, zorg, veiligheid&overlast We onderscheiden drie routes in de jeugdketen. Dit zijn de inhoudelijke domeinen die aansluiten bij de indeling die professionals, beleidsambtenaren en ook gemeenten in hun eigen organisatie gebruiken: onderwijs&werk, zorg, veiligheid&overlast. Op elk van die routes zijn professionals actief. In de index achter in dit boek is te zien hoe de relatie van de gemeente tot elk van deze kernpartners is. Iedere route heeft een veelal eigen logica, een eigen verloop, deels eigen partijen en eigen afkortingen. Ook zijn er eigen voorzieningen, interventies en instrumenten om kinderen te helpen. Maar alle drie de routes werken aan hetzelfde doel: zo vroeg mogelijk signaleren en snel een persoonsgerichte aanpak bieden. Drie voorbeelden uit de drie routes - Een voorbeeld uit de zorgroute: een kind komt voor de tweede keer met zijn moeder bij het consultatiebureau. De consultatiebureauarts signaleert een afwijking in de heupjes en verwijst door naar het ziekenhuis. De specialisten in het ziekenhuis stellen een behandeling voor en voeren die uit. Na behandeling blijft het consultatiebureau de ontwikkeling volgen. - Een voorbeeld uit de veiligheidsroute: een wijkagent ziet dat een groepje jongens constant voor overlast zorgt en de buurtbewoners bang maakt. In het buurtnetwerk bespreekt de wijkagent dat. Wanneer hij de jongens een volgende keer betrapt op het spuiten van graffiti, maakt hij procesverbaal op en krijgen de jongens een HALT-afdoening. Nu worden de jongeren ook in het Jeugdpreventieplatform besproken. De wijkagent, die de verbindende schakel tussen de overleggen is, houdt ze in de gaten.
11
- Een voorbeeld uit de onderwijsroute: een docent op een middelbare school merkt op dat een leerling uit havo 4 absoluut niet gemotiveerd bezig is met zijn opleiding. De leerling haalt veel onvoldoendes en gooit er met de pet naar. De docent zorgt ervoor dat er in het ZAT op school over de leerling wordt gesproken. Daar besluiten de partijen dat het school maatschappelijk werk met de jongen aan de slag moet. Dan komt naar voren dat de jongen liever met zijn handen werkt en ook graag geld wil verdienen. In samenspraak met het CWI wordt hem een leer-werktraject aangeboden. De schoolmaatschappelijk werker zal de leerling volgen. In de kern zien de routes er hetzelfde uit. Steeds komen dezelfde vier activiteiten terug. Iedere route kent signalerende partijen: wijkagenten, leraren of consultatiebureauartsen bijvoorbeeld, die als eerste zien of vermoeden dat een kind problemen heeft of geeft. Zij nemen het initiatief om die kinderen te bespreken, te beoordelen, in een casusoverleg met andere professionals. In de toekomst op advies van de leraar in een ZAT op school, na een tip van de thuiszorg in het CJG en na een waarneming door de wijkagent in het Veiligheidshuis/JCO. Daarna volgt een eventuele interventie en nazorg.
2.4 Het basistraject: signalering, beoordeling, interventie, nazorg Iedere keer als bij een kind of jongere een risico wordt gesignaleerd, stroomt het kind als het ware in in een keten van vier activiteiten: signaleren (risico’s waarnemen bij kinderen en jongeren), beoordelen (van risico’s en de diagnose omzetten in een persoonsgerichte aanpak), interveniëren (behandelen door een gespecialiseerde hulp- of zorgverlener conform de aanpak) en nazorg verlenen (zodat het kind of de jongere goed re-integreert in de maatschappij na afloop van de behandeling). Afbeelding 2: Vier activiteiten in de jeugdketen Signaleren Vindplaats
Beoordelen
Uitvoerende regie Interveniëren
Nazorg/Re-integratie
1. Signaleren Om een kind goed en tijdig te kunnen helpen, is het van belang dat een potentieel risico in de ontwikkeling van het kind zo snel mogelijk wordt herkend, ofwel gesignaleerd. Ouders, buren, de trainer bij de voetbal vereniging: allemaal kunnen ze iets opmerken dat niet past bij de normale ontwikkeling van een kind. We noemen dit ook wel ‘vindplaatsen’. Nietprofessionele signaleerders moeten hun signalen snel kunnen voorleggen aan 12
professionals, bijvoorbeeld in het CJG, ZAT of Veiligheidshuis. Daarnaast zijn er professionele signaleerders zoals het consultatiebureau, de leraar op school, de leidster op de kinderopvang, de huisarts of de schoolarts, die ervoor opgeleid zijn om bij reguliere controles risico’s in de ontwikkeling waar te nemen. Betrokken partijen spreken met elkaar af op welke manier deze professionals hun signalen kenbaar maken. Vaak zal dit zijn via het CJG of in het ZAT. 2. Beoordelen De signaleerders geven hun bevindingen door aan professionals die het signaal kunnen beoordelen, omdat zij over specifieke kennis beschikken. Bijvoorbeeld een maatschappelijk werker of een JGZ-arts. Zij stellen een eerste diagnose. Is er hulp nodig, en zo ja, welke dan? En wie kan die hulp bieden? Uit de beoordeling kan blijken dat er niets aan de hand is, dat heel lichte interventies volstaan, maar ook dat zware interventies nodig zijn. In dat laatste geval is een officiële indicatiestelling nodig van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg, het Centrum Indicatiestelling Zorg of het speciaal onderwijs/PCL. Deze geprotocolleerde manier van beoordelen is vereist, omdat het om zware en veelal dure zorg gaat. Wanneer één van de partners er alleen niet uitkomt, meerdere problemen signaleert waar anderen bij betrokken moeten worden, of vindt dat het eigenlijk niet binnen zijn eigen expertisegebied of verantwoordelijkheid valt, wordt het kind overgedragen aan een andere professional, of voor gedragen in een multidisciplinair team, waarin de verschillende (kern) partners van de route vertegenwoordigd worden. Een goed voorbeeld van een team waarin een beoordeling plaatsvindt, is een ZAT op een school. Resultaat van het overleg kan zowel bestaan uit een handelingsplan op school (zoals extra huiswerkbegeleiding of schoolmaatschappelijk werk), als een doorverwijzing naar lokale hulp of jeugdzorg. 3. Interveniëren De beoordeling leidt, indien er echt iets aan de hand is, tot de daadwerkelijke hulpverlening. Soms zal die bestaan uit één interventie, soms uit een behandelplan met een aantal interventies. Lichte interventies zijn bijvoorbeeld: een programma om kinderen gezonder te laten eten, een assertiviteitscursus, of een gesprek met ouders. Voorbeelden van zwaardere interventies zijn de inzet van een gezinscoach, of de keuze om een kind over te plaatsen van regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs. Ook plaatsing bij een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg (Jeugd GGZ) of justitiële (jeugd)inrichting behoort tot de interventies. Interventies worden altijd gepleegd door individuele organisaties: ook als zij samenwerken in een multidisciplinair netwerk zijn altijd de afzonderlijke deelnemers die hulpverlenen verantwoordelijk, niet het netwerk als geheel. 13
4. Nazorg/re-integratie Als de behandeling officieel is voltooid, kan het kind als het goed is weer functioneren in zijn eigen omgeving, of soms in een nieuwe omgeving. Dat gaat niet altijd vanzelf; het risico om terug te vallen in oude patronen is groot. Daarom is nazorg nodig: minimaal de ontwikkeling van het kind volgen (valt het niet terug?), maar vaak ook begeleiding regelen bij het wennen in de nieuwe (of oude) omgeving. En in een aantal gevallen ook basisvoorzieningen organiseren. Kinderen en jongeren die in een instelling hebben gewoond gedurende een behandeling, hebben een woning, werk of school nodig. Re-integratie van deze jongeren vraagt dan inzet van partijen als woningcorporaties en scholen, en dus om goede afstemming tussen die partijen. Voorbeeld: eetprobleem Wendy zit in 3 havo. Verschillende docenten, maar ook klasgenootjes merken dat Wendy steeds magerder wordt (signaleren). Zou ze een eetprobleem hebben? Haar mentor besluit haar zorgen neer te leggen bij de interne zorgbegeleider op school. Die begeleider raadpleegt hierop de schoolarts van de GGD, één van de partners in het ZAT op school, en de mentor maakt een afspraak met de moeder van Wendy. Na een gesprek tussen Wendy, haar moeder en de schoolarts oordeelt de schoolarts dat het meisje inderdaad een ernstig eetprobleem heeft (beoordelen). Het gezin stemt in met verdere hulpverlening voor Wendy en er wordt een melding gemaakt bij Bureau Jeugdzorg (BJZ). BJZ geeft vervolgens een indicatie voor een deeltijdbehandeling door een Jeugd GGZ-instelling (interveniëren). De moeder van Wendy spreekt met de huisarts af dat hij – na afloop van de behandeling – het meisje en het gezin zal blijven ondersteunen (nazorg). In deze keten van activiteiten zijn verschillende professionals en organisaties actief. Vaak is de signaleerder niet de beoordelaar, en de beoordelaar niet de behandelaar. Bij nazorg komen weer andere partijen in beeld. Regie in de uitvoering betekent sluitende afspraken maken over de overdracht tussen de activiteiten en de partijen. De afspraken zijn sluitend als op elk moment tussen signalering en het einde van de re-integratie, duidelijk is welke professionals actief bezig zijn met het kind en wie er verantwoordelijk is voor de besluitvorming over en de uitvoering van het behandelplan. Wanneer er ten behoeve van individuele jeugdigen of gezinnen meerdere vormen van hulp nodig zijn en de jeugdige en het gezin niet zelf in staat zijn om het overzicht te houden, moet er afstemming zijn tussen de betrokken hulp- en zorgverleners. De functie die de afstemming van alle hulp en zorg regelt voor en met een individuele jeugdige of gezin wordt coördinatie van zorg genoemd.
14
Coördinatie van zorg en afspraken over de samenwerking Het ligt voor de hand dat één van de betrokken zorgverleners tevens belast is met de coördinatie van de zorg, omdat het in het algemeen niet wenselijk is een extra coördinerende instelling toe te voegen aan het soms toch al complexe veld van hulpverleners. Hoewel het niet altijd zo is, zal doorgaans de coördinator van de zorg (als één van de zorgverleners) ook aanspreekpunt zijn voor het gezin. In de praktijk wordt deze persoon ook wel aangeduid als de ‘casemanager’. De professional die belast is met de coördinatie van zorg voor een kind of gezin zorgt ervoor dat het plan wordt uitgevoerd; door hem of haar zelf, samen met de andere betrokken hulpverleners. Naast afspraken over coördinatie van de zorg aan individuele kinderen en gezinnen maken gemeenten met hun partners ook (generieke) afspraken over de coördinatie van het proces van samenwerken. Vaak wordt een functionaris aangewezen die bewaakt dat er bij multidisciplinaire overleggen voor elk kind dat besproken wordt, een duidelijk besluit komt: een (groot of klein) behandelplan met een verantwoordelijke voor de coördinatie van zorg. Hij of zij is doorgaans ook degene die ervoor zorgt, wanneer de coördinator van de zorg vaststelt dat moet worden ’opgeschaald’ (omdat de problematiek te meervoudig of te zwaar is en/of de partijen er onderling niet uitkomen), dat het kind of gezin snel door de goede professionals besproken wordt, en er alsnog een behandelplan wordt gemaakt. Deze persoon wordt in de praktijk ook regelmatig aangeduid als ‘de zorgcoördinator’ of ‘uitvoerend regisseur’. De afgelopen jaren hebben veel professionals en hun organisaties het initiatief genomen om de schakels in de keten goed te verbinden. In een gemeente bijvoorbeeld werken de gemeente, politie, woningbouw corporatie, welzijnsorganisaties samen in een Probleeminterventieteam (PIT) om overlast door jongeren tegen te gaan. Tegelijkertijd is er een Jeugdinterventieteam (JIT) waarin Bureau Jeugdzorg, het algemeen maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg en de Raad voor de Kinderbescherming samenwerken met een individuelere benadering. Vanuit de provincie werd vervolgens ook nog een Vroeg Erbij Team (VET) gestimuleerd, waarin politie, maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg samenwerken. Elk van deze teams voorziet op zichzelf in een behoefte bij specifieke doelgroepen, en doet de snelheid van handelen toenemen. Dat is pure winst. Een garantie voor ‘een gezin, een plan’ is het echter niet; integendeel. Het leidt tot veel onduidelijkheid bij de partijen die er niet direct bij betrokken zijn, en ook bij ouders en de kinderen zelf. Daarnaast veroorzaken ze overload bij partijen die aan meerdere netwerken deelnemen. 15
Het is de opgave voor de gemeente die ketens te verbinden. Het model van het wegennet kan daarbij goed helpen. Door de verschillende netwerken de juiste positie en taken binnen de routes en activiteiten toe te bedelen, kunnen dubbel werk en de regelmatig gevoelde uitvoerings- en/of bestuurlijke drukte worden verholpen, terwijl de snelheid van handelen wordt behouden.
2.5 Leeftijdsgroepen De problematiek van kinderen is natuurlijk ook mede afhankelijk van de leeftijd. Bovendien laten jongeren zich anders aanspreken dan kinderen, en is ook de verhouding tussen ouders en kinderen anders in verschillende leeftijdsgroepen. Tenslotte komen, mede als gevolg van de problematiek, bij iedere leeftijdsgroep weer andere partijen in beeld (bijvoorbeeld het consultatiebureau in de leeftijd van 0-4 en het CWI en sociale dienst in de leeftijdsgroep 18-23). Om goed overzicht te krijgen op de bestaande situatie kan het behulpzaam zijn per leeftijdsgroep (bijvoorbeeld 0-4, 4-12, 12-18 en 18-23) te inventariseren welke voorzieningen en samenwerkingsverbanden er eigenlijk allemaal al zijn op- en tussen de drie routes in de gemeente (en de regio).
2.6 Verkeerspleinen: CJG, ZAT en Veiligheidshuis/JCO In de meeste gevallen kunnen jongeren geholpen worden door de partijen die in een bepaalde route actief zijn: als er alleen sprake is van zorgbehoeftes, onderwijsproblemen of overlast. Zo is het de bedoeling dat ouders en jeugdigen die zich bij het CJG melden direct door het CJG geholpen worden. En kinderen met louter cognitieve problemen kunnen in de meeste gevallen prima bediend worden door de verschillend onderwijsvoorzieningen. Een aantal kinderen heeft echter meervoudige problemen. Een persoonsgerichte aanpak leidt dan vaak tot de keuze om de ene route te verlaten en op de andere in te voegen. Voorbeeld: meervoudige problemen Frans is 17 jaar. Toen hij 14 was, gingen zijn ouders uit elkaar. Na de scheiding is hij vanwege opvoedingsproblemen tijdelijk uit huis geplaatst (jeugdzorg instelling en begeleid op kamers wonen). Op zijn 16e is het contact met Bureau Jeugdzorg beëindigd en is Frans bij zijn vader gaan wonen. Na een aantal forse conflicten thuis, slaapt hij de afgelopen maanden meestal bij vrienden. Hij zou wel op zichzelf willen wonen, maar heeft onvoldoende vast inkomen om de huur op te brengen. Hij zegt soms chaotisch te zijn in zijn hoofd. Hij is dan niet in staat dingen die hij zich voornam, uit te voeren. Hij blowt al twee jaar en hij heeft pillen, coke, speed en paddo’s gebruikt. Frans zegt geld van zijn ouders te hebben gestolen om zijn drugs te kunnen betalen. Hij geeft zijn geld verder uit aan feesten, drank en kleding. Ook heeft hij tweemaal een groot bedrag (€ 2.500) vergokt. Hij heeft daardoor forse
16
schulden. Frans heeft desondanks het vmbo afgerond en staat nu ingeschreven op het ROC (autotechniek), maar is daar zelden aanwezig. Hij is al een paar keer geschorst vanwege drugsgebruik. Ook is hij onder tussen al drie keer in aanraking geweest met de politie vanwege dealen en vechtpartijen. De Centra voor Jeugd en Gezin, Zorg- en Advies-teams en de Veiligheids huizen die nu in heel Nederland in ontwikkeling zijn, kunnen in dit licht gezien worden als verkeerspleinen: hier komen de kernpartners uit een route samen met partners uit andere routes om in een multidisciplinair team tot een integrale beoordeling te komen (zie afbeelding 4). Dat betekent niet per definitie dat ze fysiek bij elkaar komen om elkaar te kunnen vinden. Doel is om te komen tot een persoonsgerichte aanpak voor ieder kind. De verkeerspleinen dienen hierdoor als centrale, duidelijk herkenbare verbindingsschakels tussen de verschillende routes, juist omdat professionals vanuit hun verschillende expertise meedenken met de professional die als eerste zijn of haar zorgen heeft geuit. • De Centra voor Jeugd en Gezin zijn bedoeld als laagdrempelige organisaties waar – achter de schermen – wordt samengewerkt tussen verschillende hulpverleners. Het CJG is er expliciet voor alle kinderen en ouders, ook voor degenen die geen problemen hebben of geven en is erop gericht, ouders en kinderen die zich melden zoveel mogelijk zelf steun of hulp te bieden. • In ZAT’s werken professionals die zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders samen met scholen om problemen van kinderen op te lossen. Op die manier kunnen signalen snel en vakkundig worden beoordeeld en wordt de juiste hulp op ondersteuning ingeschakeld. • Het Veiligheidshuis is een voorziening die vanuit de hele justitieketen criminaliteitsproblemen aanpakt. In deze huizen wordt samengewerkt met onder andere politie, het OM, de Raad voor de Kinderbescherming en zorginstellingen. Het Veiligheidshuis wordt georganiseerd op de schaal van het politiedistrict, en is dus meestal gemeenteoverstijgend. Onderdeel van het Veiligheidshuis is het justitieel casusoverleg (JCO) waarin politie, OM en de Raad voor de Kinderbescherming naar aanleiding van een proces-verbaal de jongere bespreken en beoordelen welke aanpak voor de jongere het meest effectief zal zijn. CJG, ZAT en Veiligheidshuis/JCO worden vaak als verschillende grootheden beschouwd. Dat is in bepaalde opzichten ook zo. De schaal waarop Veiligheidshuizen en ZAT’s opereren, verschilt van elkaar. Zowel Centra voor Jeugd en Gezin als Veiligheidshuizen zijn er nog niet overal en gemeenten maken verschillende keuzes in de vormgeving van deze organisaties: lokaal, dan wel regionaal. Verbindend is hier echter wel dat CJG, ZAT en 17
Veiligheidshuis/JCO integraal werken en zich richten op de gehele jeugdketen. Deze drie schakels, die hierna ook wel ‘verkeerspleinen’ worden genoemd, vervullen in het jeugdbeleid vergelijkbare functies. Het is belangrijk te realiseren dat vanuit deze integrale casusoverleggen niet altijd wordt doorverwezen naar geïndiceerde hulp of naar justitiële ketenpartners. Het is juist de bedoeling dat jeugdigen in het CJG zelf worden geholpen; dat is de snelste manier om een beoordeling in een interventie om te zetten. In navolgende afbeeldingen geven de pijlen de algemene routes aan, niet de eventuele ‘verwijsrichtingen’. Afbeelding 3: Schakelen tussen de routes Persoonsgerichte Aanpak
Veiligheid & Overlast
Zorg
Onderwijs & Werk
Wijkagent/ .....
Ouders/arts/.....
Leerkracht/GGD/ leerplichtambtenaar CWI/Sociale Dienst
Signaleren
o.a. Halt, wijkagent, OM Raad voor de Kinderbescherming
Veiligheidshuis
Centrum voor Jeugd en Gezin
Zorgadviesteam(s)
o.a. GGD, BJZ, zorgverzekeraar, CJC, huisarts, AMW
o.a. school, schoolarts, SMW
Jongerenloket
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg
Overigens is het wel zo dat veel van deze integrale verkeerspleinen (nog) niet (overal) bestaan. De dekking van ZAT’s in het voortgezet onderwijs over Nederland is hoog en neemt nog ieder jaar toe. Het primair onderwijs is kleinschaliger georganiseerd en ZAT’s worden er vaak opgezet in samen werking met meerdere schoolbesturen. Centra voor Jeugd en Gezin zijn nog in ontwikkeling. De ene gemeente heeft al een CJG, andere gemeenten wachten nog af wat er in Den Haag besloten gaat worden. Nederland kent daarnaast inmiddels 24 operationele Veiligheidshuizen. Eind 2009 dient van een landelijke dekking sprake te zijn. Er bestaat wel in elk arrondissement een JCO.
18
Onderstaande afbeelding laat zien hoe de routes helpen in het denken over één kind/één plan en over de samenwerking tussen schakels. Afbeelding 4: Twee voorbeelden twee signalen over hetzelfde kind komen bijeen: één kind/éen plan
Persoonsgerichte Aanpak
Veiligheid & Overlast
Zorg
Onderwijs Werk
Wijkagent/ .....
Ouders/arts/.....
Leerkracht/GGD/ leerplichtambtenaar CWI/Sociale Dienst
Signaleren
vindplaats en oplossing liggen niet altijd binnen dezelfde route
o.a. Halt, wijkagent, OM Raad voor de Kinderbescherming
Veiligheidshuis
Centrum voor Jeugd en Gezin
Zorgadviesteam(s)
o.a. GGD, BJZ, zorgverzekeraar, CJC, huisarts, AMW
o.a. school, schoolarts, SMW
Jongerenloket
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg
Goede hulp is ‘systemisch’ In de professionele hulpverlening is algemeen erkend dat het heel moeilijk is het gedrag van kinderen te veranderen zonder dat er thuis iets verandert. Om de risico’s voor uitval te kunnen beoordelen, is het verstandig om ook de thuissituatie mee te wegen. En om die risico’s te kunnen beperken, moeten ook ouders, boers en zussen bij de behandeling worden betrokken. Dit wordt ‘systemische’ hulpverlening genoemd. Partijen als de Jeugd GGZ en het AMW hebben hier veel ervaring mee. Kenmerkend voor CJG, ZAT en Veiligheidshuis is dat voor elk kind zo snel mogelijk een persoonsgerichte aanpak wordt ontwikkeld. Een zorg coördinator heeft binnen het overlegorgaan de verantwoordelijkheid dat deze aanpak ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Wanneer professionals er onderling niet uitkomen wat het beste is voor het kind, beslist de zorgcoördinator.
19
Voorbeeld tienermoeder Evelien is een meisje van 16 jaar en komt in aanraking met de politie omdat ze betrapt is toen ze een zwangerschapstest stal uit een drogist. De politieagenten bespreken met toestemming van Evelien deze casus in een multidisciplinair overleg. Het meisje blijkt niet bekend bij de partners van het veiligheidsoverleg. De voorzitter zal het signaal doorgeven aan het zorgoverleg waar weer andere partners aan deelnemen. Tegelijkertijd wordt Evelien besproken in het ZAT van haar school: een vriendinnetje heeft een docent verteld dat Evelien al zes maanden zwanger blijkt te zijn! De coördinator van het ZAT schakelt daarom het zorgoverleg in. In het zorgoverleg komen nu de signalen van de school en de politie bij elkaar. Besloten wordt dat de GGD de coördinatie van zorg op zich neemt: die organisatie biedt een programma aan voor tienermoeders. Ook de casus van Evelien toont dat het noodzakelijk is de veiligheidsroute, zorgroute en onderwijsroute op elkaar aan te sluiten. Immers, de school en de politie signaleerden hetzelfde risico, maar hebben beide niet de expertise om het meisje adequaat te beoordelen en te helpen. Waarschijnlijk had de GGD op haar beurt het probleem nooit zelf gesignaleerd. Privacy In de casus van tienermoeder Evelien valt verder op dat zij toestemming heeft gegeven aan de politieagenten om haar casus met hulpverleners te bespreken. Zij had dit ook kunnen weigeren. Privacy is een belangrijk thema als het gaat om het bespreken van individuele jeugdigen. Zonder toestemming van jongere en/of ouders (afhankelijk van de leeftijd) lijkt in de zorg vaak niet veel mogelijk. Binnen het JCO en het Veiligheidshuis, waar over strafbare feiten wordt gesproken, ligt dit anders. In het belang van het kind wordt tegenwoordig echter ook door rechters steeds meer gekozen tegen privacybescherming en voor ingrepen ten behoeve van het kind. Vraag daarom vroegtijdig aan ouders of gegevens mogen worden uitgewisseld. Spreek indien haalbaar met de partners af dat gegevensdeling bij het beleid hoort. Maak dit ook aan ouders kenbaar en geef aan dat zij desgewenst bezwaar kunnen maken tegen gegevensuitwisseling. Het opstellen van een privacyprotocol, waarin afspraken worden gemaakt over de omgang met gegevens, helpt de partners om cases op dezelfde wijze te behandelen en beter en sneller geïnformeerd te zijn. Zie bijvoorbeeld de brochure ‘Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg’ (Ministerie van VWS, 2003), het privacyprotocol IKZ (www.zat.nl), of raadpleeg de helpdesk privacy (zie Meer informatie? in de bijlage). Het is zaak de verkeerspleinen zo in te richten dat ze elkaar aanvullen en versterken. Wanneer eenmaal een goed functionerend Centrum voor Jeugd 20
en Gezin bestaat dat in de gemeenten als hét verzamelpunt van risico signalen dient, kunnen de afspraken met bijvoorbeeld het Veiligheidshuis over aansluiting van taken en verantwoordelijkheden ook specifieker worden ingericht. Ook de omvang van de verkeerspleinen (aantal partners of taken) is immers niet voorgeschreven.
2.7 Schakelen: de schaal van de samenwerking Specifiek aandachtspunt bij regie in de uitvoering is de schaal waarop de samenwerking wordt georganiseerd. Daarbij zijn drie elementen van belang: a. de omvang van de problematiek; b. de actieradius van kinderen en jongeren; c. de actieradius van instellingen. Ad a. De omvang van de problematiek
ZAT’s kun je organiseren op het niveau van een school, maar ook voor een aantal scholen samen. En je kunt de ZAT’s smal samenstellen (bijvoorbeeld met alleen de intern begeleider en de schoolmaatschappelijk werker), maar ook juist heel breed. Hetzelfde geldt voor de Centra voor Jeugd en Gezin. De schaal en samenstelling van deze verkeerspleinen moet aansluiten bij de omvang van de problematiek in de wijk, op de school, of in de gemeente. Op veel ROC’s in steden met grootstedelijke problematiek is de politie momenteel op afroep beschikbaar voor ZAT’s en in veel gevallen is ook BJZ een vaste partner, evenals de leerplichtambtenaar. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het type problemen dat zich op die scholen voordoet. In kleinere dorpen of rustigere stadswijken worden ook wel buurtnetwerken samengesteld waarin AMW en JGZ risicokinderen bespreken die in die wijk wonen of naar school gaan in die wijk. Afhankelijk van de problematiek zijn weer andere bezettingen denkbaar: in bijvoorbeeld wijken waar schulden en werkloosheid veel voorkomen, kan juist een vertegenwoordiger van de Sociale Dienst een nuttige rol vervullen. Als op het niveau van de school of de wijk voor een lichte bezetting wordt gekozen, is het wel van belang dat er snel kan worden ‘opgeschaald’ wanneer zich toch een kind met grotere risico’s aandient. Daarom hanteren veel gemeenten op het niveau van de gemeente een beoordelingsteam waarin meerdere specialismen zijn samengebracht die op een goede manier die gevallen kunnen beoordelen en een persoonsgerichte aanpak kunnen opstellen. In die teams is vaak BJZ vertegenwoordigd omdat dit bureau de link met de curatieve jeugdzorg legt.
21
Voorbeeld Eindhoven: stedelijk casusoverleg risicojeugd Wanneer de reguliere netwerken geen oplossing vinden voor een probleem met een jeugdige, wordt in Eindhoven het Stedelijk Casusoverleg Risicojeugd bij elkaar geroepen. Het gaat dan alleen om de zeer complexe gevallen, waarbij meestal meer instellingen betrokken zijn. In dit overleg praten de betrokken instellingen over de gemeenschappelijke analyse en bepalen ze de gezamenlijke oplossingsrichting: welke organisatie actie onderneemt en wie deze aanpak coördineert. Voorbeeld Tilburg: escalatiemodel Aanleiding voor de ontwikkeling van het Tilburgse model voor doorzettings macht was de dringende vraag van de wethouder destijds: “Ik krijg de meest urgente gevallen op mijn bureau, maar ik mis zowel de inhoudelijke expertise als de instrumenten om een doorbraak te forceren. Wat kan ik doen?” Vanaf het moment dat één van de ketenpartners aangeeft dat er actie moet worden ondernomen, maar dat het buiten de handelingsbevoegdheid van die partner ligt, komen alle partijen binnen 24 uur samen om gezamenlijk een oplossing te vinden voor het probleem. Wachten op een regulier casusoverleg is geen optie; een oplossing vinden in de reguliere keten evenmin. Partners hebben in een convenant onderschreven dat de wethouder erop toeziet dat er een gezamenlijke oplossing wordt gevonden. De wethouder heeft met nadruk doorzettingsmacht op het proces, niet op de inhoud. Ad b. De actieradius van kinderen en jongeren
Kinderen begeven zich, vooral als ze ouder dan 12 jaar zijn, vaak buiten de gemeentegrenzen. Ze wonen in de ene gemeente, zitten op school of werken in een andere gemeente, en in hun vrije tijd maken ze gebruik van voorzieningen in de hele regio. Om het principe van een plan voor een gezin te waarborgen, is het daarom van belang dat ook gemeenten onderling afspraken maken over de afstemming: wie is zorgcoördinator wanneer zowel in het buurtnetwerk van de gemeente waar het kind woont, als op het ZAT op school risico’s voor uitval zijn gesignaleerd? Omdat er vaak ook samenhang is in de problematiek tussen gemeenten in dezelfde regio is het verstandig dat gemeenten hier in regionaal verband afspraken over maken. Ad c. De actieradius van instellingen
Het Veiligheidshuis en/of JCO werkt doorgaans op de schaal van het politiedistrict en zo’n district overstijgt de gemeentegrenzen. Ook scholen voor voortgezet onderwijs hebben vaak een regiofunctie. Om ‘een gezin, een plan’ te kunnen bereiken, moeten alle gemeenten die ‘aanleveren’ aan het Veiligheidshuis/JCO en scholen met hen eenduidige afspraken maken over regie. Ook de meeste andere instellingen (JGZ, BJZ, CWI, et cetera) 22
werken regionaal. Wanneer de gemeenten in de regio erin slagen zoveel mogelijk dezelfde afspraken te maken, zal dat de uitvoering ten goede komen: iedereen herkent de afspraken sneller. Het is dan ook raadzaam bestuurlijke afspraken op regionaal niveau te maken. Daarover gaat hoofdstuk 3. Verwijsindex Een krachtig instrument voor het verbinden van routes kan de verwijsindex zijn. De verwijsindex en alle andere digitale risicosignaleringssystemen zijn hulpmiddelen die het samenwerken in de keten efficiënter maken. Maar deze functioneren niet zonder afspraken over regie in de uitvoering. Overigens staat het gemeenten vrij om te kiezen voor een directe aansluiting op de landelijke verwijsindex of voor een aansluiting via een eigen risicosignaleringssysteem, mits het eigen systeem voldoet aan de landelijke randvoorwaarden (technische specificaties). Zie ook www.verwijsindex.nl De gemeente als verkeersregelaar • De routes moeten duidelijk herkenbaar zijn voor alle ketenpartners (in veel gemeenten zijn de routes in meer of mindere mate al aanwezig: soms overlappend, soms met hiaten ertussen). • De regie op de routes is hetzelfde vormgegeven: de coördinatie van de samenwerking is belegd en voor elk kind of gezin met meervoudige problemen wordt een verantwoordelijke aangewezen voor de coördinatie van zorg. • Voor kinderen met enkelvoudige problemen is het vaak afdoende om binnen één route te blijven. • De samenstelling van de multidisciplinaire teams blijft beperkt tot een aantal kernpartners. • De jeugdige wordt niet onnodig in een groot multidisciplinair team besproken. • Ketenpartners weten elkaar sneller en gemakkelijker te vinden, ook buiten de fysieke casusoverleggen, wanneer de ernst van de problematiek daarom vraagt. • Nieuwe initiatieven hebben direct samenhang met bestaande voorzieningen.
23
3 Binden van partijen: bestuurlijke regie Professionals zijn uiteraard onmisbaar om een kind goed te helpen. Maar bestuurders en directeuren zijn onmisbaar om ervoor te zorgen dat professionals hun werk kunnen doen. Bestuurlijke regie is erop gericht de partijen die nodig zijn voor een sluitende aanpak te binden aan een gezamenlijk doel en een gezamenlijke werkwijze in de uitvoering. In dit hoofdstuk bespreken we waarom gemeenten en partners afspraken maken, met wie ze afspraken moeten maken en waarover, en geven we tips over hoe ze die afspraken beter kunnen laten nakomen.
3.1 Verkeersmanagement: waarom bestuurlijke afspraken maken? Omdat het een coproductie is Succesvol samenwerken in de jeugdketen is per definitie een coproductie tussen gemeente en partners en partners onderling. Zonder goede afspraken en een gezamenlijk doel waaraan de partijen zich committeren, komt die coproductie niet of niet goed tot stand. Omdat het ander gedrag vraagt van professionals Effectief samenwerken vraagt om ander gedrag van de professionals in de uitvoering. Gemeenten kunnen professionals uit andere organisaties daarop niet direct aansturen of aanspreken; dat moeten de managers in die organisaties zelf doen. Het bestuur van die organisaties moet daarom expliciet voor de samenwerking kiezen. Daar kan de gemeente bestuurders wel toe bewegen. Omdat organisaties aanspreekbaar moeten zijn Samenwerking is niet vrijblijvend. Partijen en hun professionals moeten aanspreekbaar zijn op hun bijdrage aan de uitvoering. Het bestuur is daarvoor aanspreekpunt; van professionals kan niet worden verwacht dat zij hun organisatie bijsturen. 24
Voorbeeld: inzet van wijkagenten De partners in de keten maken afspraken over de deelname van de wijkagent aan het Zorg- en Adviesteam op de middelbare school in de wijk. De wijkagent kan echter niet aan deze toezegging voldoen: hij heeft te veel andere taken. De bestuurlijk regisseur spreekt de districtschef van de politie erop aan dat deze de toezegging van de politie waarmaakt. Omdat het soms strategische beslissingen vereist Effectieve samenwerking vraagt van sommige organisaties dat ze soms méér en soms ook juist mínder doen dan zij gewend zijn te doen. Zulke strategische beslissingen horen thuis op bestuurlijk niveau, zowel binnen de gemeente als binnen de instellingen. Dat betekent bijvoorbeeld dat vmbo-scholen wel de moeite nemen om contact op te nemen met ROC’s om de geschiedenis van een bepaalde leerling door te nemen wanneer het belang van de leerling daarmee is gediend. Ook al staat nergens geschreven dat dat moet. Dat is typisch iets dat op bestuurlijk niveau moet worden afgesproken. Omdat het eindeloze discussies tussen professionals voorkomt Bij het vormgeven van de samenwerking ontstaat er nogal eens discussie tussen professionals over wat wel en niet goed is voor een kind. Voor een deel komt dat de behandeling van een kind ten goede. Maar sommige discussies leveren geen consensus op en dat kan er zelfs toe leiden dat er niet of te laat wordt gehandeld. Bijvoorbeeld als het gaat over privacy: welke normen worden gehanteerd voor informatie-uitwisseling tussen professionals? Er wordt wel gezegd dat er juridisch vaak meer kan dan professionals denken. Het is goed als de partners op bestuurlijk niveau hierover vuistregels afspreken die professionals houvast bieden. En ze kunnen elkaar aanspreken wanneer ze zich toch anders opstellen (zie ook paragraaf 2.6). Omdat het praktijken in verschillende gemeenten verbindt In meerdere gemeenten kunnen problemen van of met jongeren gesignaleerd worden of kunnen jongeren met partners uit de jeugdketen in aanraking komen, terwijl er voor één gezin idealiter één plan van aanpak is voor ondersteuning. Dit vereist verbinding tussen de praktijken in de gemeenten; vaak de centrumgemeente en omliggende gemeenten. Het is dan ook verstandig de bestuurlijke afspraken regionaal te maken. Ook al omdat veel instellingen regionaal werken (zie paragraaf 2.5). Omdat het minder afhankelijk maakt van individuen De afspraken die op bestuurlijk niveau tussen organisaties worden gemaakt, moeten duurzaam zijn, dat wil zeggen: onafhankelijk van de individuele professionals. Hun enthousiasme en ondernemerschap zijn van essentieel belang voor de samenwerking, maar met hun eventuele vertrek mogen geen verworvenheden verloren gaan. 25
3.2 Wegbeheerders: met wie afspraken maken? De gemeente dient als regisseur van de jeugdketen afspraken te maken met de volgende partners: Partners in de uitvoering Uiteraard zijn de partners in de uitvoering nodig, zeker als er van hen ook een expliciete bijdrage wordt verwacht. Het gaat dan niet alleen om de voor de hand liggende partijen zoals scholen, GGD en politie. Het kunnen dus ook de woningcorporaties zijn (voor het beschikbaar stellen van woonruimte aan bepaalde jongeren) en de zorgverzekeraars (bijvoorbeeld voor het financieren van preventieve activiteiten van de Jeugd-GGZ). Houd daarbij rekening met de bestuurlijke context waarin de ketenpartners zich bevinden. De provincie De provincie is een belangrijke partner in het jeugdbeleid, omdat zij verantwoordelijk is voor de toeleiding tot en gedeeltelijke financiering van de curatieve jeugdzorg. De provincie is de opdrachtgever van Bureau Jeugdzorg en financiert de geïndiceerde jeugdzorg. Voor de aansluiting tussen preventieve en curatieve jeugdzorg is de gemeente dus in grote mate afhankelijk van de provincie. De gemeente en de provincie vertalen de bestuurlijke afspraken in werkafspraken. Daaraan is ook een financiële paragraaf gekoppeld. Aangrenzende gemeenten De wegennetten van gemeenten lopen door elkaar. Bovendien hangt de problematiek tussen buurgemeenten vaak samen: bepaalde risicojongeren trekken vaak naar de centrumgemeente. Veel organisaties zijn overigens al regionaal (GGD, politie, schoolbesturen) georganiseerd. Een regionale aanpak is daarom te verkiezen. Dit betekent overigens niet dat alles hetzelfde moet zijn; zeker niet. De gemeenten in de regio moeten het erover eens worden welke zaken ze regionaal aanpakken en welke lokaal, en hoe de verbindingen daartussen vorm krijgen.
3.3 Verkeersregels: waarover afspraken maken? In het algemeen zijn bestuurlijke afspraken in de jeugdketen gericht op het gemeenschappelijke doel: alle partners willen ervoor zorgen dat zo min mogelijk kinderen in hun gemeente of regio gehinderd worden in hun ontwikkeling. De afspraken die daartoe gemaakt moeten worden, gaan over welke partij verantwoordelijkheid neemt voor welk onderdeel. Door de problematiek van risicojongeren samen aan te pakken en te zien als een gemeenschappelijke opdracht, worden de verschillende partijen met elkaar verbonden. Door de rollen en taken te verdelen, zijn zij van elkaar afhankelijk om de opdracht te vervullen. Daarom worden er ook afspraken 26
gemaakt over het uitvoeren van de taken en het nakomen van deze afspraken. Wanneer een partij zich lijkt te onttrekken aan haar verantwoordelijkheid, moeten gemeente en partijen elkaar kunnen aanspreken. Waarover moeten afspraken gemaakt worden? 1. Over een gezamenlijke visie Stel als gemeente samen met de relevante uitvoerders en de provincie een visie op. Doel van de visie is prioriteiten te stellen voor het gemeentelijke of het regionale jeugdbeleid, zodat de middelen gebundeld worden ingezet. Daarnaast werkt een gezamenlijke visie op zichzelf bindend in het proces van samenwerken. Voorwaarde voor een goede visie is natuurlijk een probleemanalyse: waar ligt in deze gemeente of regio het belangrijkste probleem? 2. Over een jeugdprogramma Werk de visie uit tot een programma Jeugd voor de gemeente of regio. Welke activiteiten gaan de partners samen ondernemen om de prioriteiten aan te pakken? En wie doet daarin grofweg wat? Maak een logische taakverdeling, maar laat de precieze invulling over aan de professionals. Een programma Jeugd zorgt ervoor dat de inhoud voorop blijft staan en dat de samenwerkingsstructuren dit ondersteunen. 3. Over de rollen en taken in de uitvoering Maak afspraken over de routes (zie hoofdstuk 2): hoe ziet het basistraject eruit? Wie heeft welke rol daarin? Wie zijn de basispartners in welk netwerk? Wanneer is opschaling naar een verkeersplein nodig? Bijvoorbeeld als een kind in twee verschillende teams wordt besproken. De partners maken het antwoord op dit soort vragen transparant, ook voor de gemeente en de buitenwereld. De gemeente ziet erop toe dat de partners deze afspraken maken, zij hoeft niet mee te beslissen wie wat doet op casus niveau. Aangezien de gemeente in de WMO verantwoordelijk wordt gemaakt voor regie is het wel degelijk haar taak actief te zijn bij het aanwijzen van een zorgcoördinator. De gemeente moet weten welke afspraken er over de rolverdeling zijn gemaakt. Vast onderdeel van de afspraken is de uitwerking van het uitgangspunt ‘een gezin, een plan’. 4. Over nut en noodzaak van de bestaande afspraken en overlegorganen Bekijk samen met de partners uit een bepaalde route of alle bestaande overlegorganen en convenanten nodig zijn: zijn er dubbelingen in buurt netwerken of overlegorganen? Worden sommige kinderen in verschillende organen besproken? Dan is er misschien wel één overbodig. Zo voorkom je dat er overlap ontstaat, of juist hiaten tussen bijvoorbeeld CJG’s en Veiligheidshuizen. Zorg ervoor dat de routes en verkeerspleinen goed op elkaar aansluiten. 27
5. Over de samenwerking en de coördinatie van zorg Regel dat er in elk casusoverleg en verkeersplein één partij het overzicht heeft over de geschiedenis en actuele hulpverlening van de jongeren die daar besproken worden. Die partij is de voorzitter. Dat hoeft niet een partij te zijn voor het hele wegennetwerk: deze functie kan per verkeersplein georganiseerd worden. Als er maar een partij is die de voorzittersrol op zich neemt. De voorzitter ziet erop toe dat het plan dat wordt voorgesteld in het casusoverleg ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en dat één van de betrokken instellingen/professionals wordt aangewezen om de coördinatie van zorg voor een kind of gezin op zich te nemen en ervoor te zorgen dat het plan wordt uitgevoerd; door hem of haar zelf, samen met de andere betrokken hulpverleners. 6 Over het verbinden van routes Bespreek de aanpak van de zogenaamde multiprobleemcases door de uitvoerende partijen. Bijvoorbeeld door verkeerspleinen in te richten en af te spreken hoe er geschakeld kan worden tussen de verkeerspleinen. Dat betekent bijvoorbeeld afspraken maken over wanneer scholen worden ingelicht over een mogelijke medische behandeling. Multiprobleemcases zijn jeugdigen en ouders die zware problemen hebben op de verschillende routes en vaak hulpverlening weigeren. Een voorbeeld is een jongere die overlast veroorzaakt in de buurt, veel spijbelt en waarvan de alleenstaande moeder leeft van een bijstandsuitkering en een alcoholprobleem heeft. Dergelijke problemen houden geen rekening met routes. Het is de taak van de gemeente als regisseur om de partners uit de verschillende routes afspraken te laten maken over de informatieoverdracht en dus de verbinding tussen de drie routes. 7. Over de invoering van een escalatiemodel Bepaal met elkaar een escalatiemodel waarin de gemeente en de andere instellingen met elkaar afspreken wat te doen als er knelpunten optreden in de coördinatie van de zorg voor een individuele jeugdige of gezin en het instellingen niet lukt in onderling overleg tot een oplossing te komen. Wanneer partijen er niet in slagen overeenstemming te bereiken over de juiste hulp, of wanneer partners zich onttrekken aan de gemaakte afspraken, is het nodig om te kunnen opschalen om tot een doorbraak te komen. Bijvoorbeeld als er geen plaats is in de crisisopvang. Dan moet je kunnen terugvallen op een escalatiemodel: het probleem snel op een hoger niveau aanpakken. 8. Over het gebruik van verwijsindex en risicosignaleringssysteem Gemeenten worden verplicht om aan te sluiten op de verwijsindex. De verwijsindex en lokale (of regionale) risicosignaleringssystemen kunnen de samenwerking in het primaire proces vergemakkelijken. De afspraken 28
over deze ICT-toepassingen sluiten aan op de afspraken die gemeente, provincie en partners hebben gemaakt over samenwerking en uitvoering. 9. Over monitoring van de afspraken Maak afspraken met de uitvoerende partners over hoe de uitvoering en de gemaakte afspraken worden gemonitord. Het ligt voor de hand dat de gemeente bij de uitvoering van de monitoring een belangrijke rol speelt. Daarbij passen ook afspraken over de manier waarop met de monitoringsresultaten wordt omgegaan. Enig gevoel van veiligheid van de partners is wenselijk om te garanderen dat de monitor ook daadwerkelijk sturingsinformatie oplevert. 10. Over een aantal specifieke thema’s Enkele thema’s spelen overal, en leiden tot steeds terugkerende discussies onder professionals. Het is zaak hierover bestuurlijke afspraken te maken. De drie belangrijkste zijn: • De aansluiting van het lokaal preventief jeugdbeleid op de jeugdzorg De gemeente en de provincie zijn beide verantwoordelijk voor de aansluiting van het preventieve jeugdbeleid op de curatieve jeugdzorg. Maak hierover dus expliciete en duidelijke afspraken met de provincie. Besteed daarbij onder meer aandacht aan de positie van Bureau Jeugdzorg in het gemeentelijke jeugdbeleid. Hoegroot is de rol van BJZ bij de CJG’s bijvoorbeeld, hoeveel tijd zal dat de medewerkers kosten? • Privacy Informatie uitwisselen over gevoelige en persoonsgebonden gegevens en dossiers is in Nederland aan strikte regels gebonden. Zorg ervoor dat partijen in een privacyprotocol afspraken maken over gegevensuitwisseling en creëer een klimaat waarin de partners elkaar ook durven aan te spreken op het naleven van deze afspraken. Zie ook paragraaf 2.4. • Bemoeizorg Interveniëren in situaties waarin ouders hulp voor hun kind weigeren, is niet eenvoudig. Dikwijls gaat het erom politiek gevoelige besluiten door te voeren waarover niet alle professionals dezelfde opvatting hebben. Stimuleer dat partijen gezamenlijk afspraken maken over de wijze waarop met deze kwesties wordt omgegaan en wees helder over wat het gewenste beleid behelst en beoogt.
29
Gebruik maken van bestaande afspraken Veel afspraken die we hierboven noemen, zijn al gemaakt door partners in afzonderlijke routes. Vaak zijn ze vastgelegd in bestuurlijke convenanten. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat allemaal opnieuw te gaan doen. Het is juist de kunst die verschillende onderdelen eenduidig te verbinden en gebruik te maken van wat al gangbaar beleid is. Vaak ontstaat al meer overzicht als dezelfde terminologie wordt gebruikt. Standaardconvenanten voor onder andere de Verwijsindex en ZAT’s met passende teksten over privacy-aspecten en escalatiemodellen zijn te vinden op www.verwijsindex.nl en www.zat.nl.
3.4 Push&pull: waarmee worden afspraken nagekomen? Misverstand: “De gemeente heeft helemaal geen instrumenten om te sturen” Gemeenten kunnen meer dan zij vaak denken. Ook al kan zij niet alle partijen op dezelfde manier sturen, zij heeft wel veel ruimte om de jeugdketen in te richten. De gemeente kan de verwijzingen in wetgeving, convenanten en akkoorden gebruiken als instrument om partijen te binden aan lokale en regionale ambities. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de gemeente alle instrumenten die zij heeft, ook durft in te zetten om verschillende partners aan te spreken op samenwerking in de jeugdketen. De gemeente heeft tot taak de (bestuurlijke) regie te voeren over het gemeentelijk jeugdbeleid. Sommige partners kunnen direct worden aangestuurd door de gemeente, bijvoorbeeld omdat ze onderdeel zijn van de gemeente zoals de Sociale Dienst en de leerplichtambtenaar. Of omdat de gemeente ze inhuurt, zoals de GGD en het AMW. Bij andere partners moet de gemeente indirect sturen, zoals bij het Openbaar Ministerie. Immers, de minister van Justitie is politiek verantwoordelijk voor het handelen van het OM. Naast directe afspraken met het OM in de betreffende regio, kan de gemeente ook via ’de driehoek’ waarin burgemeester, korpschef en de officier van justitie de veiligheidsprioriteiten bepalen, afspraken maken over het jeugdbeleid. Dit vereist natuurlijk wel dat de burgemeester (die verantwoordelijk is voor openbare orde en veiligheid) goed aangesloten is bij de ambities voor de jeugd. De organisaties die de gemeente niet direct kan aansturen, zijn voor een deel volledig zelfstandig (zoals de huisarts, woningcorporaties en zorg instellingen) en voor een deel vallen ze onder de verantwoordelijkheid van andere bestuurslagen (zoals bij het BJZ en de jeugdzorgaanbieders).
30
Hoe zorginstellingen bij het jeugdbeleid te betrekken? Gemeenten kunnen zorginstellingen betrekken als ze een visie formuleren en doelstellingen of prioriteiten opstellen. Uitkomst kan zijn dat de Jeugd-GGZ meer preventieve activiteiten moet ontplooien. Als de JeugdGGZ-instelling vindt dat ze dat niet uit de bestaande budgetten kan doen, komt de zorgverzekeraar in beeld. Er zijn zorgverzekeraars die inzien dat ze belang hebben bij extra preventie, omdat dat op termijn de instroom in dure behandelingen kan verminderen. Uiteraard zal een zorgverzekeraar daar eerder toe geneigd zijn als de regie in de jeugdketen in de regio op orde is. De gemeente kan de regie voeren over alle partners door ze te enthousias meren en te binden op basis van vrijwilligheid: pas als ze zich hebben gecommitteerd aan de gezamenlijke visie en de daaruit volgende afspraken, kan de gemeente ze aanspreken op hun bijdrage. Samenwerken in de jeugdketen begint bij een cultuuromslag. Het is overigens de bedoeling dat ook partijen die niet direct door de gemeente kunnen worden aangestuurd, in de toekomst verplicht worden om mee te werken aan het maken van afspraken om tot een sluitende aanpak te komen.
3.5 Verskeerscentrale: hoe de regie te organiseren? Bestuurlijke regie vraagt om organisatietalent. Elkaar aanspreken en een cultuurverandering teweeg brengen, gaat niet vanzelf. Wel kan je als gemeente de eigen organisatie zo inrichten dat het de samenwerking in de keten en het verbinden van de routes bevordert. In veel gemeenten en regio’s zijn op veel van de genoemde punten door de verschillende partijen al afspraken gemaakt, en goede afspraken ook, die werken. Ook zijn bestuurlijke voorzieningen gemaakt om er voor te zorgen dat die afspraken ook tot uitvoering leiden. Maar in de meeste gevallen ontbreekt ook het overzicht, omdat in steeds wisselende samenstellingen partijen zich aan bepaalde doelen hebben verbonden. Er zijn veel convenanten en intentieovereenkomsten, waarbij de verbinding tussen die afspraken niet altijd duidelijk zijn. Ook hier geldt dat de gemeente overzicht moet zien te krijgen over de bestuurlijke afspraken die er zijn, en vervolgens de juiste verbindingen te leggen tussen die afspraken. In enkele gemeenten en regio’s is het gelukt om de belangrijkste partners te verbinden aan een integraal programma jeugd, waaronder allerlei specifieke afspraken tussen partijen tot stand komen. Een manier om dat te bereiken is de volgende.
31
Stel een regiegroep in De gemeente stelt een regiegroep in met daarin van elke relevante organisatie een bestuurder of directeur. Een organisatie is relevant als zij uitvoerende taken heeft, of uitvoerende partijen financiert of aanstuurt. Afhankelijk van de problematiek is het aan te bevelen de regiegroep regionaal te laten opereren. In de regiegroep wordt gesproken over beleid, niet over de individuele casus van kinderen. Deze regiegroep bepaalt de eerder genoemde probleemanalyse, visie en prioriteiten. De regiegroep komt een of twee keer per jaar bijeen om de prioriteiten in het jeugdbeleid te bepalen en de voortgang in het programma bespreken. Richt stuurgroepen op De uitvoering van de afspraken die de regiegroep maakt, wordt gemonitord en tussentijds bijgestuurd door stuurgroepen, die zich richten op specifieke onderdelen van het jeugdbeleid, bijvoorbeeld onderwijs, zorg en veiligheid. De stuurgroepen bestaan uit een kleine afvaardiging van relevante bestuurders uit de regiegroep, en deze communiceren rechtstreeks met de partners uit de routes. De stuurgroepen sturen de partners op de activiteiten die volgen uit het programma. Daartoe komen de stuurgroepen drie à vier keer per jaar bijeen. Vaak bestaan deze stuurgroepen al in het kader van specifieke deeltaken en verantwoordelijkheden in een bepaald domein, denk bijvoorbeeld aan een regionale stuurgroep VSV, de lokale educatieve agenda en de stuurgroep van het regionale/districtelijke Veiligheidshuis. Wanneer deze bestaande stuurgroepen ook een sturende rol op onderdelen van het programma jeugd accepteren, ontstaat de gewenste verbinding tussen de domeinen die eenduidige bestuurlijke regie op de jeugdketens mogelijk maakt. Uiteraard zijn er ook andere manieren denkbaar: van belang is om vooral aan te sluiten bij wat er al aan bestuurlijke voorzieningen is. Benoem een programmamanager De regiegroep en de stuurgroepen worden ondersteund door een ambtelijk programmamanager. Dit programmamanagement is de link tussen de uitvoering en het bestuur. De programmamanager heeft contact met de zorgcoördinatoren in het veld over de werking van het verkeersnet en koppelt daarover terug aan stuurgroepen en regiegroep. Daarnaast heeft de programmamanager de taak beleidsinhoudelijke ondersteuning te bieden, managementrapportages op te stellen en te faciliteren dat regiegroep en stuurgroepen hun werk goed kunnen uitvoeren.
32
Afbeelding 4: Bestuurlijke regie georganiseerd
REGIEGROEP
Stuurgroep Onderwijs & Werk
Stuurgroep Zorg
Programma Management
Stuurgroep Veiligheid & Overlast
UITVOERING
= ondersteuning = aansturing = sturen op: 1 voorzieningen 2 prioriteiten 3 projecten
Organiseer regionale en intergemeentelijke samenwerking In veel gevallen vraagt de probleemanalyse, de actieradius van jongeren en de regionale werkwijze van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld het Veiligheidshuis/JCO, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) er om dat bestuurlijke afstemming ook regionaal wordt georganiseerd. De regionale afspraken concentreren zich dan op de regionale voorzieningen en projecten die de gemeenten met de instellingen samen organiseren, en op een eenduidige verbinding met de lokale voorzieningen. Die kunnen best variëren, als de lijn naar de regionale voorzieningen maar eenduidig is. Nog meer bestuurlijke drukte? Levert deze regie nu geen nieuwe (bestuurlijke) drukte op? Immers, er zijn al zoveel overleggen, op zowel professioneel als strategisch niveau. Het is zaak bestaande overleggen te benutten (dan wel op te schalen) om bestuurlijke regie te kunnen voeren. Extra overleggen en nieuwe kosten kunnen worden voorkomen. Sterker nog, door bestuurlijke regie te organiseren, kunnen sommige vaak al lang bestaande overleggen en aparte convenanten worden afgebouwd of zelfs verdwijnen.
33
4 De praktische stappen In dit regieboek hebben we beschreven hoe je overzicht kan scheppen in de kluwen van partijen en relaties die we jeugdketen noemen. Maar welke stappen moet je zetten om vervolgens echte veranderingen te realiseren? Daarover gaat dit laatste hoofdstuk.
Stap 1: Overzicht krijgen A. Wie zijn mijn partners? Een praktische eerste stap is om in beeld te brengen welke organisaties zich bezighouden met de zorg voor jeugd in de gemeente. De factsheets achter in dit boek kunnen daarbij helpen: welke organisatie(s) bieden bijvoorbeeld jeugdgezondheidszorg of het schoolmaatschappelijk werk aan? Wie is mijn contactpersoon voor Halt en in welke RMC-regio valt mijn gemeente? B. Wat doen mijn partners individueel? Vervolgens is het zaak van de meest relevante partijen in beeld te krijgen wát ze precies doen. In de factsheets staan de wettelijke taken van organisaties. Vaak doen de organisaties méér dan alleen hun wettelijke taak, of is hun wettelijke taak juist ondergesneeuwd door nieuwe initiatieven. Voor het in kaart brengen van de individuele organisaties is het model met de drie routes heel geschikt.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
34
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
C. Wat doen mijn partners samen? Er zijn afgelopen jaren veel samenwerkingsverbanden ontstaan op allerlei thema’s, met partners in verschillende samenstellingen. Denk aan zorgteam op school, in de buurt, of een overleg om overlast jongeren aan te pakken. Probeer ook deze samenwerkingsverbanden in kaart te brengen: welke organisaties hebben samenwerkingsafspraken en welke doelstellingen hebben deze teams? Ook hiervoor is het routemodel zeer geschikt. D. Hoe hangen deze samenwerkingsverbanden samen? Zoals we eerder hebben gezien in dit regieboek is de samenhang tússen de samenwerkingsverbanden vaak nog niet vormgegeven: ze hebben wel allemaal hun eigen ’core business’, maar doelstellingen, partners en doel groepen overlappen. Enerzijds is dit niet erg: hoe meer instellingen risico’s bij kinderen signaleren hoe beter. Anderzijds kan het zo zijn dat organisaties – ondanks alle goede initiatieven – toch langs elkaar heen werken. Deze exercitie kan natuurlijk achter de tekentafel gedaan worden. We raden je echter aan om dit samen met de meest relevante partners te doen. Je kunt daarbij gebruik maken van het model met de drie routes; we hebben het met diverse gemeenten en hun partners gedaan, en het werkt goed. 1. Bepaal de leeftijdsgroep, en kies de meest relevante partners. 2. Nodig ze uit voor een sessie van twee en een half uur. 3. Zorg voor een werkomgeving waarin je het schema duidelijk zichtbaar kunt invullen (bijvoorbeeld door een groot vel papier, of door het schema te projecteren op een papier of white board waarop je kunt kliederen). 4. Kies drie herkenbare cases (hoeft niet echt te zijn, de voorbeelden uit dit boek werken ook). 5. Teken in het schema welke instantie, professional of verkeersplein wanneer betrokken wordt, wat de taakverdeling is en hoe de communicatie verloopt. En hoe het zou moeten verlopen. Leeftijdsgroep 0 - 12 3ULPDLURQGHUZLMV .LQGHURSYDQJ 3HXWHUVSHHO]DDO
+XLVDUWV &RQVXOWDWLHEXUHDX 6FKRRODUWV HUN 0DDWVFKDSSHOLMNZ %-=
2YHUOHJVFKRROEHVWXXU32HQ %XUHDX-HXJG]RUJ 2YHUOHJNLQGHURSYDQJHQ FRQVXOWDWLHEXUHDX 3&/ *HHQDDQVOXLWLQJELM$0:
UOHJ
-XVWLWLHHOFDVXVRYH -HXJGSROLWLH +$/7 J .LQGHUEHVFKHUPLQ
35
Stap 2: Verbeterpunten in kaart brengen We hebben bovenstaande methode ook voor het maken van dit regieboek gebruikt in verschillende gemeenten. Daarbij bleek dat we in een middag een goed gezamenlijk beeld konden schetsen en ook een flink aantal concrete, snel te realiseren verbeterpunten konden formuleren. Denk aan het breder kenbaar maken van bestaande samenwerkingsafspraken, elkaar beter leren kennen, of nieuwe afspraken over doorzettingsmacht of privacy. Inventariseer alle knelpunten, categoriseer én prioriteer ze. Het is onze ervaring dat de deelnemers veel van elkaar leren (“doen jullie dat?”), dat er allerlei nieuwe aansluitingen worden gemaakt (“dat betekent dat jullie in dat stadium op de hoogte gebracht moeten worden”), en dat er een duidelijke taakverdeling bij overlap wordt bedacht (“in dat geval moet die functionaris bepalen wie hulp verleent”). En dat de verbeteringen direct aansluiten bij de bestaande situatie.
36
Afhankelijk van de situatie kan de conclusie zijn dat de gemeente de regierol zou moeten intensiveren. Bijvoorbeeld omdat er wel erg weinig samenhang in de activiteiten voor kinderen en jongeren is. In dat geval willen we verwijzen naar de handreiking “Het kind als rode draad”, die we voor Operatie Jong maakten . Die handreiking bevat een stappenplan waarmee de gemeente de regierol stap voor stap professioneel vorm kan geven. Het stappenplan kent vijf stappen: 1. Interne regie: het probleem analyseren, commitment in de gemeente verkrijgen, competenties mobiliseren en middelen vrijmaken. 2. Bestuurlijke regie: partijen binden, commitment expliciet maken en bestuurlijke afspraken maken. 3. Uitvoerende regie: werkproces inrichten, locatie bepalen en verantwoordelijkheden beleggen. 4. Implementatie: de juiste mensen kiezen, inpassen in de organisaties, werkafspraken maken. 5. Professionalisering: effect meten en terugkoppelen, verbeterprojecten starten en gezamenlijk professionaliseren.
Stap 3: De juiste strategie kiezen Wanneer de (belangrijkste) verbeterpunten helder zijn, kun je een actieplan maken: wat gaan we doen, hoe, door wie en op welke termijn? Ook moet een strategie bedacht worden om ook daadwerkelijk verbeterpunten door te voeren in de praktijk, en niet alleen op papier. Dat kunnen professionals in de uitvoering vaak niet alleen: op bestuurlijk niveau moeten beslissingen genomen worden over de te varen koers of mensen en middelen worden vrijgemaakt. Naast het in kaart brengen van alle samenwerkingsverbanden in de uitvoering, is het dus ook van belang in kaart te brengen in welke bestuurlijke gremia deze samenwerking op bestuurlijk niveau wordt geborgd. Is het een issue dat enkel in onze gemeente speelt, of moet het in regionaal verband opgepakt worden? En zo ja: kunnen we aansluiten bij het schaalniveau van het veiligheidsdistrict, de RMC-regio of wellicht op provinciaal niveau? Met andere woorden: bedenk goed op welke bestuurlijke tafel je het actieplan neerlegt.
37
Lijst van afkortingen AMW AWBZ BANS BJZ BZK CIZ CJG CWI GGD GGZ GSD IKZ JCO Jeugd GGZ JGZ JJI JIT JOT JPP LPA LVG MBO MPO OM PCL PIT PO ROC SBO SMW SO SZW BVE VET VO VSV VWS WCPV WMO ZAT
38
Algemeen maatschappelijk werk Algemene wet bijzondere ziektekosten Bestuursakkoord nieuwe stijl Bureau Jeugdzorg Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Centrum Indicatiestelling Zorg Centrum voor Jeugd en Gezin Centrum voor Werk en Inkomen Gemeentelijke Geneeskundige Dienst Geestelijke gezondheidszorg Gemeentelijke Sociale Dienst Intensivering kwaliteit Zorg- en adviesteams Justitieel casusoverleg Jeugd geestelijke gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg Justitiële jeugdinrichting Jeugdinterventieteam Jeugdoverlegteam Jeugdpreventieplatform Leerplichtambtenaar Licht verstandelijk gehandicapten Middelbaar beroepsonderwijs Multiprobleemoverleg Openbaar Ministerie Permanente Commissie Leerlingenzorg Probleeminterventieteam Primair onderwijs Regionaal opleidingscentrum Speciaal basisonderwijs Schoolmaatschappelijk werk Speciaal onderwijs Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Beroeps- en Volwassneneducatie Vroeg Erbij Team Voortgezet onderwijs Voortijdig school verlaten Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet collectieve preventie volksgezondheid Wet maatschappelijke ondersteuning Zorg- en Adviesteam
Meer informatie? Eerdere publicaties over regie Eerdere uitgaven over de regiefunctie van gemeenten zijn op te vragen via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het gaat om: • Naar een methodisch kader voor ketenregie in het openbaar bestuur. Dit is de eindrapportage van een onderzoek dat verricht is naar het concept ketenregie. Het rapport bevat een methodisch kader dat als basis dient voor het beoordelen en bevorderen van de concrete toepassing van ketenregie in het sociale domein. • Ruimte voor regie; handreiking voor ketenregie in het openbaar bestuur. Deze leidraad voor het vormen van ketens geeft antwoorden op vragen als: hoe gaat ketenvorming in zijn werk, welke rollen hebben de verschillende partijen, én welke stappen moet je nemen om een keten te vormen? • Doen of laten? De rol van het Rijk bij ketenvorming. Deze publicatie gaat in op de randvoorwaarden die het Rijk moet stellen om ketens optimaal te laten functioneren. Deze publicaties vindt u op www.minbzk.nl/onderwerpen/openbaarbestuur/ interbestuurlijke/ketenregie Actuele informatie Voor actuele informatie over de drie routes (onderwijs & werk, zorg en veiligheid & overlast) die de basis vormen van dit handboek, kunt u terecht op de volgende sites: • www.jeugdengezin.nl: met onder andere informatie over activiteiten van dit Programmaministerie, factsheets over Centra voor Jeugd en Gezin en links naar andere relevante sites. • www.invoeringcjg.nl, de site van het Programmaministerie en de VNG over de invoering van de centra voor Jeugd en Gezin, met onder andere meest gestelde vragen en handreikingen voor de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin. • www.verwijsindex.nl. • www.zat.nl en www.onderwijsenjeugdzorg.nl: websites van het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg van het Nederlands Jeugdinstituut. HetNJI heeft in opdracht van de ministeries van JenG en OCW een landelijk steunpunt ingericht voor ZAT’s. Gemeenten kunnen hier niet alleen terecht met al hun vragen over Zorg- en Adviesteams, maar kunnen desgewenst ook advies en ondersteuning krijgen bij het inrichten van ZAT’s.
39
• www.minjus.nl/onderwerpen/jeugd: hier is onder andere een helpdesk privacy, jeugdbescherming en jeugdcriminaliteit te vinden en zijn diverse factsheets opgenomen in relatie tot familie en gezin. • www.veiligheidbegintbijvoorkomen.nl: met onder andere informatie over Veiligheidshuizen. • www.vng.nl: de website van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. • www.berenschot.com/regie: website van Berenschot met publicaties over jeugd en regie.
40
Geraadpleegde literatuur Aa, A. van der & Konijn, T. (2001). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Lemma, Utrecht. Aa, van der A., en F. Beemer, T. Konijn, M. van Roost, H. de Ruigh, M. van Twist (2002), Naar een methodisch kader voor ketenregie in het openbaar bestuur. Eindrapportage van Bestuur en Management Consultants, de Verbinding en Berenschot Procesmanagement. Aa., A. van der (2006). Diender in de keten: Ervaringen van de politie met resultaatgericht en integraal samenwerken in ketens en netwerken. INK, Zaltbommel. Beemer, F.A. (2006). Kind als rode draad. Operatie Jong, Berenschot Procesmanagement, Den Haag. Beemer, F.A. & Roost, M.R. van (2003). Ketenregie in de publieke sector vereist meer dan goede wil: het verraderlijke ketenconcept. In Business Process Magazine, 8: 22. Beemer, F.A. & Roost, M.R. van (2004). Ketenregie is meer dan een ketenregisseur. In Openbaar Bestuur, 14 (1): 24-25. Beemer, F.A.; Krauss, P.; Puma, D.; Roost, M.R. van & Teulingen, Y. (2006). Gemeentelijke regie in de jeugdketen. Operatie Jong, Berenschot Procesmanagement, Den Haag. Best, B. (2006). Ketenbeheer in de praktijk. Academic service. Bruijn de, J.A. en E.F. ten Heuvelhof (1991). Sturingsinstrumenten voor de overheid, over complexe netwerken en een tweede generatie sturingsinstrumenten. Stenfert Kroese, Houten. Bruijn J.A. de & E.F. ten Heuvelhof (1999). Management in Netwerken. Lemma, Utrecht. Buurma, H. & Jacobs, C.W.J.M. (red.) (2007). Integraal management in overheid en publieke sector. Lemma, Utrecht. Duivenboden, H. van; Van Twist, M.; Veldhuizen, M. & Veld, R. in ‘t (2000). Ketenmanagement in de publieke sector. Lemma, Utrecht.
41
Joldersma, F., Mouwen, C.A.M., Otto, M.M., Geurts, J.A.L. (2000). Strategisch management voor non-profit organisaties, koersbepaling, procesregie en metabesturing. Van Gorcum, Assen. Kaats, E.; Klaveren, P. van & Opheij, W. (2005).Organiseren tussen organisaties: Inrichting en besturing van samenwerkingsrelaties. Scriptum, Schiedam. Kuilman, K. (2001). Ketenmanagement: van metafoor naar methode. Leusden. Landman, W. (2003). De gemeentelijke regisseur; ‘Een spin in het web, Sturen en gestuurd worden in het lokale veiligheidsbeleid’. Twynstra Gudde, Amersfoort. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2003). Ruimte voor regie: Handreiking voor ketenregie in het openbaar bestuur. Den Haag. Poorthuis, A.; Aa., A. van der; Rheenen, T. van; Konijn, T. & Jager, W. de (2003). Ketens en netwerken: een zoektocht naar samenhang. Boom, Den Haag. Pröpper, I.M.A.M. (2000). Samenwerking of autonomie in eleidsnetwerken. In Bestuurskunde, 9, (3): 106-116. Pröpper, I.M.A.M. (1996). Succes en falen van sturing in beleidsnetwerken: Enkele lessen ten behoeve van een theoretisch model. In Beleidswetenschap, 10, (4): 345-365. Partners & Pröpper (2004). Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie. Raad voor het openbaar bestuur (1999). Op het toneel achter de coulissen, de regiefunctie van gemeenten, Den Haag. Steketee, E. (2007). Ketenregie: Acteren en regisseren in publieke ketens. Reed Business Information.
42
Over de auteurs Drs. F.A. (Frank) Beemer is managing director bij Berenschot. Hij leidt de adviesgroep Procesmanagement, de adviseurs die samenwerking organiseren tussen partijen om maatschappelijke vraagstukken op te lossen, onder meer in het jeugdbeleid, wijkontwikkeling en gebiedsontwikkeling. Regie op samenwerking in de publieke sector, in het bijzonder in de jeugdketen, heeft al een aantal jaren zijn aandacht. Hij maakte onder meer de handreikingen “ruimte voor regie”, in opdracht van BZK en “Het kind als rode draad” in opdracht van Operatie Jong. Daarnaast is Frank actief als procesmanager ketenregie jeugd voor verschillende gemeenten en provincies. Drs. P (Pauline) Krauss is consultant bij Berenschot. Zij houdt zich voornamelijk bezig met het organiseren van samenwerking in het jeugd- en onderwijs beleid. Zij begeleidt gemeenten, provincies en de ketenpartners onder meer in het evalueren van bestaande (keten)samenwerking en het formuleren van verbeterpunten. Tevens ondersteunt ze gemeenten in het ontwerpen en implementeren van Centra voor Jeugd en Gezin. Pauline werkt op het snijvlak tussen zorg, buurt, onderwijs en veiligheid. Drs. J.M. (Martin) Schulz is senior consultant bij Berenschot. In zijn adviespraktijk richt hij zich op complexe vraagstukken van samenwerking, sturing en management in verschillende sectoren. Thans werkt hij bijvoorbeeld aan een onderzoek naar het project- en procesmanagement van grote gebieds ontwikkelingsprojecten in Enschede. Martin heeft ervaring in onder andere het jeugdbeleid, onderwijs, gebiedsontwikkeling, intergemeentelijke samenwerking en het adviesstelsel van de rijksoverheid. Dit zowel in de rol van adviseur als ook onderzoeker en evaluator. Daarnaast is hij als docent voor ‘Overheidsmanagement’ verbonden aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur aan de Universiteit van Tilburg. Binnenkort zal hij zijn proefschrift over de rol van ad hoc commissies in het openbaar bestuur afronden. Drs. G.M. (Geke) van Velzen is senior consultant bij Berenschot. In haar advieswerk houdt zij zich onder andere bezig met grootstedelijke problematiek en de aanpak van achterstandswijken. Zij werkt vanuit de wijkvestiging van Berenschot in de Amsterdamse Slotervaart in creatieve broedplaats de Beehive. Van daaruit doet zij tal van projecten over wijkontwikkeling, samenwerking in de wijkaanpak en branding van wijken. In haar advieswerk legt zij steeds de verbinding tussen het schaalniveau van de professional of het niveau van de wijk en het abstractere, strategische niveau waarbij bijvoorbeeld beleidsvragen op rijksniveau aan de orde zijn. Eerder was zij werkzaam als politiek secretaris van de PvdA Tweede Kamerfractie. Geke studeerde geschiedenis en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
43
De Factsheets Voorbeeldsheet: zo werkt het! In deze eerste factsheet wordt het format aan u toegelicht. Welke onderdelen zitten in een factsheet en waarvoor kunt u deze gebruiken? Onderaan iedere factsheet is ruimte gelaten voor u om zelf de relevante partners uit uw gemeente in te vullen, zodat u altijd het overzicht van partijen en hun taken bij de hand hebt. Wie?
Hier is de partij vermeld op welke deze factsheet betrekking heeft. Weergegeven wordt de naam waaronder de betreffende partij doorgaans in Nederland bekend is. Het is mogelijk dat deze in uw gemeente een andere naam draagt. Om te weten of er een dergelijke partij in uw gemeente bestaat, leest u de factsheet en vergelijkt deze met de taken zoals deze door een bepaalde organisatie in uw gemeente worden uitgeoefend. Wat?
Hier is op hoofdlijnen de taak beschreven zoals deze door de partij wordt uitgeoefend. Uitgangspunt daarbij is de vraag wat nu feitelijk en oorspronkelijk de taak van deze partij is. Het is dus mogelijk dat deze partij in uw gemeente meer taken heeft (of functies vervult) dan in de factsheet is weergegeven. Waar?
Hier is weergegeven binnen welke route deze partij welk type van activiteiten ontplooit. Daartoe wordt een schema gebruikt zoals hieronder weergegeven. De positie van de grote bollen geeft aan waar de partij actief is. Bijvoorbeeld: Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Hier is aangegeven in welke wet de taken van deze partij zijn verankerd. Waarmee?
Hier is aangegeven hoe de diensten van de betreffende partij worden bekostigd. Wat kan de gemeente?
Hier is aangegeven op welke wijze de gemeente invloed kan uitoefenen op de wijze waarop deze partij de taken uitvoert. 44
Zo vind je het! Algemeen Maatschappelijk en Welzijnswerk (AMW) Advies Meldpunt Kindermishandeling (AMK, zie Bureau Jeugdzorg)) Beroeps- en Volwasseneneducatie (BVE) Bureau Jeugdzorg Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) Consultatiebureau (zie Jeugdgezondheidszorg) Commissie voor Indicatiestelling (CVI, zie speciaal onderwijs) Geïndiceerde jeugdzorg, zie: Provinciaal gefinancierde jeugdzorginstelling, Justitiële Jeugdinrichting, Licht Verstandelijke Gehandicapten jeugdzorg, Jeugd-GGZ Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD, zie Jeugdgezondheidszorg) Halt Huisarts Jeugdbeschermingsmaatregelen (zie Bureau Jeugdzorg) Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (Jeugd-GGZ) Jeugdgezondheidszorg (JGZ) Jeugdreclassering (zie Bureau Jeugdzorg) Jongerenloket Justitieel Casus Overleg (JCO) Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Kinderopvang Leerplichtambtenaar Leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) Licht Verstandelijke Gehandicapten jeugdzorg (LVG) MEE Openbaar Ministerie (OM) Peuterspeelzaal Politie Primair Onderwijs (PO) Praktijkonderwijs (PRO) Provinciaal gefinancierde jeugdzorg Raad voor de Kinderbescherming Reclassering (volwassenen) Regionaal Meld-en Coördinatiepunt (RMC) Speciaal Onderwijs Thuiszorg (zie Jeugdgezondheidszorg) Veiligheidshuis Voortgezet Onderwijs (VO) Weer Samen naar School (WSNS) Woningcorporatie Zorg- en Adviesteam (ZAT) Zorgverzekeraars
46 50 47 48 53 55
56 57 51 58 59 52 61 62 63 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 85 45
Wie?
Het Algemeen Maatschappelijk en Welzijnswerk (AMW) bestaat uit diverse organisaties die mensen ondersteunen bij het omgaan met en oplossen van problemen. Wat?
Het AMW signaleert en behandelt enkelvoudige en lichte problemen (niet-geïndiceerde jeugdzorg). De taken van het AMW verschillen per organisatie en per gemeente, afhankelijk van het aanbod van de organisaties voor maatschappelijk werk en de inkoop van zorg door de gemeente. Doorgaans verleent het AMW psychosociale, concrete en informatieve hulpverlening, coördineert hulp- en dienstverlening. Maatschappelijk werk biedt vaak ook schoolmaatschappelijk werk (SMW) aan. Waar?
Het AMW is een partner in de zorgroute die beoordeelt, intervenieert en eventueel ook nazorg verleent. Via het schoolmaatschappelijk werk en de deelname aan ZAT’s heeft het AMW ook een belangrijke rol in de onderwijsroute. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Deze taken staan gedefinieerd in de WMO als gemeentelijke taak. Gemeenten kunnen deze taken aanbesteden aan organisaties voor maatschappelijk en welzijnswerk. Waarmee?
De zorg wordt ingekocht en dus gefinancierd door de gemeentes, op basis van de WMO. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan het AMW alleen aanspreken op contractafspraken waarin de gemeente haar taken heeft belegd bij AMW.
46
Wie?
Een school voor (middelbaar) Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie (BvE) geeft onderwijs aan jeugdigen vanaf ongeveer 16 jaar. Wat?
Naast de onderwijstaak heeft het middelbaar beroepsonderwijs de taak toe te zien dat de leerplicht (en kwalificatieplicht) wordt opgevolgd. Ongeoorloofd verzuim wordt doorgegeven aan de gemeentelijke leerplichtambtenaar. Daarnaast kennen BvEinstellingen beleid voor moeilijke groepen deelnemers en hebben daarvoor Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten middelen (VOA). De educatie kent zogenaamde ‘tweedekansonderwijs’ voor een bepaalde doelgroep (Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs). De meeste instellingen hebben een Zorg- en Adviesteam (ZAT). Waar?
Scholen voor BvE zijn kernpartners in de onderwijsroute en hebben een signalerende rol en dragen bij aan beoordeling en interventies.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Wet Educatie en Beroepsonderwijs en de Leerplichtwet. Waarmee?
Financiering van het onderwijs loopt via het Rijk. De BvE-instelling heeft een regierol en verantwoordelijkheid in het samenstellen van een ZAT, eventueel met provinciale subsidies. Het wordt gefinancierd via de lump sum-financiering van instelling of middelen uit de convenanten ‘Aanval op de uitval’. Wat kan de gemeente?
Gemeenten en onderwijs kunnen via het bestuurlijk overleg Voortijdig schoolverlaten afspraken maken over onder andere de vorming van ZAT’s en de inzet van leerplicht/ RMC, schoolartsen en schoolmaatschappelijk werk. Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. De gemeente kan BvE-instellingen aanspreken op haar wettelijke taken en contract afspraken maken voortvloeiend uit gemeentelijke subsidies.
47
Wie?
Bureau Jeugdzorg (BJZ) is de toegangspoort voor de geïndiceerde jeugdzorg. Het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling (AMK), (gezins)voogdij en de Jeugdreclassering maken onderdeel uit van BJZ. Wat?
Bepaalt of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen en verwijst door naar deze zorg. Daarnaast voert BJZ de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Jeugdbescherming (voogdij, gezinsvoogdij) en Jeugdreclassering uit. Ook kan BJZ de Raad voor de Kinderbescherming vragen een onderzoek te doen naar de leefomstandigheden van een kind. BJZ is er in principe voor jeugdigen tot 18 jaar, maar indien BJZ dit nodig acht kan de zorg tot 23 jaar worden voortgezet. Daarnaast is BJZ het loket voor doorverwezen jongeren door de politie. Alle politiemeldingen komen op één plek binnen waarna BJZ beoordeelt welk vervolgtraject er volgt. Waar?
BJZ is een beoordelende partner in de zorgroute. BJZ intervenieert in haar functie van jeugdbescherming en jeugdreclassering. BJZ neemt deel aan de ZAT’s en het JCO en kan dus ook in de onderwijs- en veiligheidsroute beoordelen, en in de veiligheidsroute levert BJZ ook nazorg. AMK is een verzamelpunt van signalen en beoordeling. Onderwijs & werk Zorg
Jeugd besch.
AMK
Jeugd reclas.
Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van BJZ zijn vastgelegd in de Wet op de Jeugdzorg. De loketfunctie voor de politie is vastgelegd in het convenant ‘Vroegsignalering en doorverwijzing 0-18 jaar’ tussen politie en Bureau Jeugdzorg. Waarmee?
BJZ valt onder de verantwoordelijkheid van de provincies en grootstedelijke regio’s. Elke provincie krijgt een doeluitkering van het Rijk voor de financiering van BJZ.
48
Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de Bureaus Jeugdzorg. De gemeente kan BJZ wel aanspreken op haar wettelijke taken. Daarnaast kan de gemeente afspraken maken met provincie over de inzet van BJZ op lokaal niveau. Bovendien kunnen gemeenten dit vastleggen in convenanten. In het basismodel CJG dat wettelijk verankerd wordt, is opgenomen dat het CJG een schakel heeft met Bureau Jeugdzorg via een zogenaamde ‘voorpostfunctie’.
49
1. Wie
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Wat?
Onderzoekt of sprake is van kindermishandeling, beoordeelt welke stappen genomen moeten worden, stelt andere justitiële autoriteiten in kennis en adviseert personen die kindermishandeling vermoeden. Waar?
Het AMK valt onder Bureau Jeugdzorg.
50
2. Wie?
De Jeugdbeschermingsmaatregelen worden uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg. Wat?
Om de ontwikkeling van een kind veilig te stellen kan de rechter een zogenoemde maatregel van kinderbescherming opleggen. Dit kan alleen als duidelijk is dat jeugdzorg in het vrijwillige kader niet mogelijk is, en de rechten van de minderjarige ernstig (dreigen te) worden geschonden. Maatregelen zijn: (voorlopige) onder toezichtstelling; ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag. BJZ wordt dan de voogdij-instelling. Waar?
De Jeugdbeschermingsmaatregelen vallen onder Bureau Jeugdzorg.
51
3. Wie?
De Jeugdreclassering wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg. Wat?
De Jeugdreclassering begeleidt jeugdigen tussen 12 en 18 jaar, die met de politie in aanraking zijn gekomen en een proces verbaal hebben gekregen, bijvoorbeeld bij diefstal, geweldsdelicten of vernielingen. Voor elke jeugdige wordt een op maat gesneden begeleidingsplan gemaakt met als belangrijkste doel te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. Ook begeleidt de JR jeugdigen bij hun terugkeer in de maatschappij na een verblijf in een JJI. Dit begint met begeleiding tijdens het proefverlof of scholings- en trainingsprogramma (STP) en vervolgt met begeleiding na uitstroom uit de JJI (Plan van Aanpak voor de nazorgfase), hetzij verplicht, hetzij op vrijwillige basis. Voor jeugdigen die tijdens het verblijf in de JJI de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben, wordt de reclasseringsbegeleiding niet door de JR uitgevoerd maar door de volwassenen reclassering (wordt dan dus niet door Bureau Jeugdzorg uitgevoerd). Waar?
De Jeugdreclassering valt onder Bureau Jeugdzorg.
52
Wie?
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een samenwerkingsorganisatie voor het lokaal preventief jeugdbeleid. Wat?
In een CJG worden functies op het gebied van opvoed- en opgroeiondersteuning gebundeld aangeboden. Tot het basismodel van het CJG behoren de jeugdgezondheidszorg en de WMO-functies van het preventief jeugdbeleid: informatie en advies, signalering, beoordeling en toeleiding naar zorg, licht pedagogische hulp en zorgcoördinatie. Daarnaast heeft het CJG aansluiting met Bureau Jeugdzorg en met het onderwijs. Op lokaal niveau kan besloten worden om ook andere voorzieningen onder te brengen in het CJG. Doel is om CJG’s laagdrempelige voorzieningen te maken waar alle ouders en kinderen gemakkelijk naar binnen stappen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien en waar ze direct steun en hulp krijgen. Waar?
Het CJG is een samenwerkingsverband op de zorgroute. Door de laagdrempeligheid is het CJG niet alleen een beoordelende maar ook een signalerende en interveniërende voorziening. De deelnemende organisaties zijn verantwoordelijk voor de interventies. Daarnaast kan het CJG een belangrijk coördinatiepunt zijn met de onderwijs- en veiligheidsroute, respectievelijk ZAT en Veiligheidshuis/JCO.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Op dit moment is de inrichting van een CJG (nog) niet wettelijk verplicht. In brief van 19 november 2007 van minister Rouvoet wordt de wettelijke verankering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de inrichting van een CJG aangekondigd en krijgen gemeenten de regierol voor het CJG. Het CJG zal waarschijnlijk worden verankerd in de Wet op de Jeugdzorg. Waarmee?
Gemeenten zetten middelen in uit de Tijdelijke regeling CJG en eigen middelen uit het gemeentefonds. Daarnaast kunnen ook andere betrokken partijen eigen middelen inzetten, afhankelijk van de lokale afspraken die daarover worden gemaakt.
53
Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de individuele partners in het CJG aanspreken op hun taken (zie hiervoor de schema’s van individuele organisaties) en eventueel op gemaakte convenantafspraken.
54
Wie?
Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) Wat?
Registreren werkzoekenden en vacatures en dragen werkzoekenden voor aan werkgevers. Daarnaast behandelen zij aanvragen voor uitkeringen en geeft het CWI voorlichting over opleidingen en de arbeidsmarkt. Steeds meer gemeenten hebben speciale jongerenloketten ingericht. Hier krijgen jongeren ondersteuning in werk zoeken, werken en leren, solliciteren en informatie over ontslag. Waar?
Partner in de onderwijs&werkroute voor signalering en nazorg van mensen die een uitkering aanvragen: hebben zij bijvoorbeeld een startkwalificatie (leerplicht), schulden, vaste woon- of verblijfplaats et cetera? Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Wet Structuur van de uitvoering werk en inkomen. Jongerenloketten zijn geborgd door convenanten of subsidiecontracten met de gemeente. Waarmee?
Het CWI wordt gefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken. Jongerenloketten krijgen doorgaans gemeentelijke subsidie. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan het CWI aanspreken op haar wettelijke taken. Jongerenloketten zijn aanspreekbaar op de contractafspraken over de subsidiëring door de gemeente.
55
Wie?
HALT is een samenwerking van het Ministerie van Justitie, gemeenten en politie. HALT levert een bijdrage aan de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit. Wat?
De HALT-bureaus voeren de Halt-afdoening en de Stop-reactie uit. Jongeren van 12 tot 18 jaar die door de politie vanwege strafbare feiten zijn aangehouden, gaan naar het OM; voor bepaalde aangewezen feiten kunnen zij ook kiezen voor een Halt-afdoening. Via een Halt- afdoening kunnen jongeren rechtzetten wat zij fout hebben gedaan, zonder dat zij in aanraking komen met Justitie. Voor kinderen jonger dan 12 jaar is een variant op de Halt-maatregel: de Stop-reactie. Waar?
HALT is een interveniërende partner in de veiligheidsroute. Daarnaast kunnen gemeenten HALT vragen om preventieve activiteiten te verzorgen, bijvoorbeeld op scholen. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De Stop-reactie wordt mogelijk gemaakt in de Aanwijzing ‘12-minners inclusief Stop-reactie’ op grond van art 77a t/m 77gg van het Wetboek van Strafrecht. De Halt-afdoening wordt mogelijk gemaakt in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht. Welke feiten zich lenen voor afdoening door een HALT-bureau, is vermeld in een Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit aanwijzing HALT-feiten. Waarmee?
De kosten worden gedragen door de rijksoverheid. Gemeenten zijn de belangrijkste opdrachtgever (en financier) van de preventieve activiteiten van HALT. Wat kan de gemeente?
Op basis van de inkooprelatie kan de gemeente bureau HALT aanspreken op contractafspraken over preventie (advisering, voorlichting en projecten op maat). De gemeente heeft geen bevoegdheden over de repressieve taken van HALT.
56
Wie?
De huisarts is een arts die perifeer (dus niet in een ziekenhuis) werkt. Wat?
De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met gezondheidsproblemen in de ruimste zin van het woord. De huisarts houdt overzicht over de totale situatie van een patiënt en kan optreden als coördinator en vertrouwenspersoon. Indien de huisarts de problemen van een patiënt niet zelf kan afhandelen, verwijst de huisarts door naar andere artsen of hulpverleners. Waar?
De huisarts is een kernpartner op de zorgroute. De huisarts kan optreden als spelverdeler in een lokaal netwerk van eerstelijnszorgverleners, zoals apothekers, verloskundigen, logopedisten, diagnostische centra en maatschappelijk werkers.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De rol van de huisarts in de jeugdketen is te herleiden naar onder andere de WCPV, Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de Zorgverzekeringswet en Gedragsregels voor artsen van de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst). Waarmee?
De huisarts wordt bekostigd door de zorgverzekeraars. De huisarts ontvangt elk jaar een vaste vergoeding per ingeschreven patiënt (€ 52) en declareert daarnaast een tarief per consult (€ 9). Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de huisartsenzorg. Wel kan de gemeente op basis van haar regierol in het preventief jeugdbeleid afstemming en samenwerking stimuleren tussen de huisarts en andere partners.
57
Wie?
Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (Jeugd-GGZ) biedt specialistische hulp voor jeugdigen met ernstige psychische problemen. De JGGZ maakt deel uit van de geïndiceerde jeugdzorg*. Wat?
Jeugd-GGZ heeft als wettelijke taak om jeugdigen geestelijke gezondheidszorg aan te bieden. Jeugd-GGZ is er in principe voor jeugdigen in de leeftijd van 0-18 of tot 23 jaar indien voortzetting van zorg gewenst is. Waar?
JGGZ is vooral een interveniërende partner in de zorgroute. Daarnaast wordt de jeugd-GGZ vanwege haar expertise steeds meer betrokken bij de signalering en beoordeling. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van jeugd-GGZ zijn vastgelegd in de Wet op de Jeugdzorg, Zorgverzekeringswet en AWBZ. Waarmee?
De kortdurende jeugd-GGZ wordt gefinancierd door de zorgverzekeraars (Basispakket). De niet-geneeskundige en intramurale GGZ wordt gefinancierd door de AWBZ. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de jeugd-GGZ. De gemeente kan de jeugd-GGZ wel aanspreken op haar wettelijke taken en afspraken maken over de inzet van Jeugd-GGZ op lokaal niveau. Verder kunnen gemeenten dit vastleggen in convenanten. * Geïndiceerde jeugdzorg omvat: provinciaal gefinancierde jeugdzorg, Jeugd-GGZ, justitiële jeugdinrichting en LVG.
58
Wie?
De jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor 0- tot 19-jarigen wordt uitgevoerd door (thuis) zorgorganisaties en/of GGD’en. Consultatiebureaus voor 0–4-jarigen zijn onderdeel van de jeugdgezondheidszorg. Wat?
De jeugdgezondheidszorg heeft de opdracht om 100% van de kinderen van 0 – 19 jaar te bereiken via vastgestelde contactmomenten en hun ontwikkeling vast te leggen in het JGZ-dossier. De JGZ: • verwerft inzicht in de ontwikkelingen in de gezondheid van jeugdigen en in gezondheidsbevorderende en bedreigende factoren; • raamt de behoefte aan zorg; • verzorgt vroegtijdige opsporing en preventie van enkele specifieke stoornissen; • voert het rijksvaccinatieprogramma uit; • geeft voorlichting, advies, instructie en begeleiding; • formuleert maatregelen om gezondheidsbedreigingen te beïnvloeden, coördineert zorg. Waar?
JGZ is een kernpartner in de zorgroute, met zowel een signalerende functie als een beoordelende en interveniërende. Doordat de JGZ de kinderen in hun ontwikkeling blijft volgen, kan de JGZ in de nazorg helpen voorkomen dat jeugdigen opnieuw risico’s lopen. Via bezoeken van een jeugdarts of jeugdverpleegkundige en via deelname van de JGZ aan de Zorg- en adviesteams heeft de JGZ ook in de onderwijsroute een rol. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van de JGZ zijn vooral vastgelegd in de WCPV, maar ook in het Besluit Jeugdgezondheidszorg, WMO en AWBZ. Het wetsvoorstel Publieke gezondheid ligt momenteel bij de Tweede Kamer. Het is de bedoeling dat deze wet in 2009 de WCPV gaat vervangen. Waarmee?
De JGZ wordt volledig door de gemeente gefinancierd met middelen uit de Tijdelijke regeling CJG en het Gemeentefonds. Het Rijk financiert via de AWBZ alleen de uitvoering van het rijksvaccinatieprogramma en de hielprik.
59
Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de JGZ aanspreken op basis van de taken uit de WCPV en de WMO, via de directe financieringsrelatie en eventuele contractafspraken.
60
Wie?
Het Jongerenloket. Hier krijgen jongeren ondersteuning in werk zoeken, werken en leren en solliciteren en informatie over ontslag. Wat?
Het jongerenloket is een samenwerkingsverband van verschillende organisaties waar jongeren tussen ongeveer 16 en 23 jaar terecht kunnen met vragen over werk, inkomen, opleiding, wonen en/of zorg. Partners kunnen verschillen per gemeente of regio. Over het algemeen gaat het om de gemeente, CWI, Sociale Dienst en RMC-regio’s partners, soms ook woningcorporaties, schuldhulpverlening of zorginstellingen. Waar?
De jongerenloketten zijn voornamelijk een voorziening op de onderwijs&werkroute, en hebben ook een rol in de zorgroute. Ze hebben zowel een signalerende als beoordelende rol. De individuele organisaties zijn verantwoordelijk voor de hulpverlening. Ook hebben jongerenloketten een rol in de nazorg voor de jongvolwassenen die niet meer in aanmerking komen voor begeleiding door Bureau Jeugdzorg.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Jongerenloketten zijn niet in de wet vastgelegd. Samenwerking binnen een loket krijgt meestal vorm via een convenant of subsidiecontract met de gemeente. Waarmee?
Jongerenloketten krijgen doorgaans gemeentelijke subsidie. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de individuele partijen in het jongerenloket aanspreken op hun wettelijke verantwoordelijkheden en eventueel op convenantafspraken.
61
Wie
Het Justitieel Casusoverleg (JCO) Het JCO is een overleg tussen Openbaar Ministerie, politie en Raad voor de Kinderbescherming over jeugdige delinquenten. Wat
In het justitieel casusoverleg worden individuele zaken besproken van jongeren tussen de 12 en 18 jaar die met politie in aanraking zijn gekomen. Als regel komen alleen de zaken aan de orde die door de officier van justitie worden afgedaan, geen Halt- afdoeningen. Waar
Het justitieel casus overleg vindt plaats binnen het verband van het Veiligheidshuis. Zie ook: Veiligheidshuis
62
Wie?
Justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) plaatsen jeugdigen die verdacht worden van, en/of zich schuldig hebben gemaakt aan, een strafbaar feit. Er zijn opvang- en behandel inrichtingen. Tot 2010 kunnen ook jeugdigen met een kinderbeschermingsmaatregel (OTS) in een JJI geplaatst worden. Wat?
Voeren de voorlopige hechtenis, vrijheidsstraffen en PIJ-maatregelen uit en plaatsen tot 2010 ook jeugdigen op civiele titel. De inrichting stelt een verblijfsplan vast of een behandelplan. In principe voor jongeren tot 18 jaar ( maar uitvoering van de Pijmaatregel kan tot 24 jaar duren). De instellingen vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie. Waar?
JJI’s zijn interveniërende partners in de veiligheidsroute (jeugdstrafketen). Bovendien leveren JJI’s een belangrijke bijdrage aan de voorbereiding op terugkeer van de jeugdige in de maatschappij (reïntegratie) en de overdracht naar de ketenpartners die de jeugdige begeleiden bij de nazorg (na uitstroom uit de JJI).
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Wetboek van Strafrecht, Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Waarmee?
De inrichtingen worden onderscheiden in rijks- en particuliere inrichtingen. Rijksinrichtingen worden door het Rijk (Ministerie van Justitie) in stand gehouden; particuliere inrichtingen worden volledig door het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (van het Ministerie van Justitie) gesubsidieerd. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de JJI. Wel hebben de gemeenten een formele verantwoordelijkheid voor jeugdigen die uitstromen uit een JJI (zie ook het Verantwoordelijkheidskader Nazorg Jeugd). Hiertoe worden gemeenten vanaf 1 september 2008 uitgenodigd bij het zogeheten trajectoverleg (een overleg tussen de ketenpartners waarin strafrechtelijke jeugdigen worden besproken) om op die manier tijdig betrokken te zijn bij de uitstromende
63
jeugdigen en de hulp of gemeentelijke voorzieningen die zij op verschillende leefgebieden nodig hebben. * Geïndiceerde jeugdzorg omvat: provinciaal gefinancierde jeugdzorg, Jeugd GGZ, justitiële jeugdinrichting en Jeugd-LVG.
64
Wie?
De Kinderopvang verzorgt betaalde formele verzorging en opvoeding van kinderen tot zij instromen in het primair onderwijs. Buitenschoolse opvang is er voor kinderen in het primair onderwijs. Wat?
Kinderopvangorganisaties moeten bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Daarnaast voeren sommige kinderopvangorganisaties Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) uit. Waar?
Kinderopvang signaleert in de onderwijsroute eventuele ontwikkelachterstanden. Signalen van gezondheidsproblemen en kindermishandeling worden gemeld in de zorgroute. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Kinderopvang is verankerd in de Wet Kinderopvang. Meldingsplicht, als verankerd in Convenant kindermishandeling, zal door het Ministerie van Onderwijs worden opgenomen in ‘Beleidsregels kwaliteitsregels Kinderopvang’. Waarmee?
Ouders kopen de zorg in. Ze ontvangen maandelijks een subsidie van het Rijk en eventueel een aanvullende tegemoetkoming van de gemeente. Wat kan de gemeente?
De gemeente delegeert via de GGD het toezicht op de kinderopvang.
65
Wie?
De leerplichtambtenaar is een gemeentelijk ambtenaar die zich bezighoudt met het toezicht en de controle op de naleving van de leerplicht. Elke gemeente moet ten minste één leerplichtambtenaar aangesteld hebben. De volledige leerplicht geldt vanaf 5 jaar en duurt tot en met het schooljaar waarin de jongere 16 jaar wordt. Daarna geldt de kwalificatieplicht voor jongeren die nog geen 18 jaar zijn en nog geen startkwalificatie hebben behaald. Wat?
De leerplichtambtenaar van de gemeente houdt toezicht op het schoolverzuim. De scholen doen bij de gemeente melding van verzuimende leerlingen. De leerplichtambtenaar zoekt uit wat er aan de hand is en zoekt samen met de leerlingen, ouders en de school naar een oplossing. Indien nodig kan de leerplicht ambtenaar een proces-verbaal opmaken (bij jongeren van 12 jaar of ouder) of de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. Waar?
De leerplichtambtenaar is een beoordelende en interveniërende partij op de onderwijsroute en neemt deel aan het ZAT in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het toezicht op de leerplicht en de aanstelling van een leerplichtambtenaar is geregeld in de Leerplichtwet. Waarmee?
Het Rijk bekostigt leerplichtambtenaren via het Gemeentefonds en vanaf 2007 ook via de specifieke uitkering RMC, waarbij middelen ook besteed worden via de leerplichtfunctie. Wat kan de gemeente?
Het college van Burgemeester en Wethouders stelt een instructie vast voor de leerplichtambtenaar. De gemeente kan het college van B&W aanspreken op het gevoerde beleid.
66
Wie?
Leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) en Praktijkonderwijs (PRO). Leerlingen kunnen terecht in het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs, vallend onder het VMBO wanneer zij meer ondersteuning nodig hebben van reguliere leerlingen. Wat?
LWOO en PRO zijn vormen van voortgezet onderwijs voor leerlingen die voldoende capaciteiten hebben om een VMBO-diploma te halen, maar leerachterstanden of gedragsproblemen hebben. Waar?
Het LWOO en PRO zijn interveniërende partners in de onderwijsroute. Kinderen komen hiervoor in aanmerking na een indicatiestelling (beoordeling) door de Regionale Verwijscommissie (RVC). Ouders kunnen hun kind hiervoor aanmelden. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De belangrijkste wetten zijn de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) Waarmee?
Het Ministerie van OCW stelt aanvullende financiering beschikbaar aan VMBO-scholen met praktijkonderwijs en/of leerwegondersteunend onderwijs. Wat kan de gemeente?
Gemeenten kunnen via de lokale educatieve agenda met het onderwijs afspraken maken over de vorming en inrichting van ZAT’s, de inzet van leerplicht, schoolartsen en schoolmaatschappelijk werk. Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. De gemeente kan het onderwijs aanspreken op zijn taken.
67
Wie?
De organisaties die zich bezighouden met Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG) tot 18 jaar (indien noodzakelijk tot 23 jaar) als onderdeel van de geïndiceerde jeugdzorg. Wat?
De zogenoemde Orthopedische Behandelcentra (OBC’s) behandelen licht verstandelijk gehandicapte kinderen, jongeren en jong-volwassenen met ernstige gedragsproblematiek en psychosociale problematiek, begeleiden bij/bevorderen het zelfstandig functioneren in de maatschappij, voeren diagnostisch onderzoek uit. Waar?
De OBC’s zijn vooral een interveniërende partner in de zorgroute. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Deze organisaties bieden zorg en ondersteuning op basis van de AWBZ. Waarmee?
De LVG wordt op dit moment gefinancierd op basis van de AWBZ. De macrokaders daarvoor worden bepaald door het Ministerie van VWS. Regionaal worden de budgetten beheerd en verdeeld door de zorgkantoren. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de LVG.
68
Wie?
MEE-organisaties zijn organisaties voor mensen met een handicap, beperking of chronische ziekte en hun ouders of verzorgers. Wat?
MEE-organisaties bieden informatie, advies en ondersteuning op alle terreinen van het dagelijks leven. De dienstverlening wordt afgestemd op de vraag van de cliënt. MEEorganisaties coördineren bovendien regionale samenwerkingsverbanden voor Integrale Vroeghulp: zo vroeg mogelijke ondersteuning van ouders met jonge kinderen met een beperking. Waar?
MEE is een hulpverlenende organisatie die intervenieert op de zorgroute, maar tegelijkertijd ook een signalerende en beoordelende rol heeft. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De wettelijke verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning ligt op basis van de WMO (prestatieveld 3) bij gemeenten. Gemeenten maken afspraken met de MEE-organisaties over hoe de MEE-activiteiten bijdragen aan het gemeentelijke beleid. Waarmee?
MEE-organisaties worden bekostigd op basis van een AWBZ-subsidieregeling. Wat kan de gemeente?
In de AWBZ-subsidieregeling is een artikel opgenomen dat gemeenten en MEEorganisaties verplicht een schriftelijke overeenkomst te sluiten over hoe de MEEactiviteiten bijdragen aan het gemeentelijk beleid. Gemeenten kunnen de MEEorganisaties aanspreken op de gemaakte afspraken.
69
Wie?
Het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij wet vastgestelde taken. Wat?
De hoofdtaken van het Openbaar Ministerie zijn 1) de opsporing van strafbare feiten, 2) de vervolging van strafbare feiten, en 3) toezicht op de uitvoering van strafvonnissen. Daarnaast heeft het OM bijkomende taken. In de jeugdstrafketen kan het OM voor lichte strafbare feiten aan jeugdigen een ‘transactievoorstel’ aanbieden (voor taakstraf of boete). Waar?
Het OM is een belangrijke beoordelende partner in de veiligheidsroute (jeugdstrafketen).
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van het OM zijn vastgelegd in de Wet op de rechterlijke organisatie. Waarmee?
De middelen van het OM komen van de rijksoverheid (Ministerie van Justitie). Wat kan de gemeente?
De gemeente kan in de ‘driehoek’ het OM aanspreken op haar wettelijke taken en de onderlinge afspraken.
70
Wie?
Een peuterspeelzaal is een basisvoorziening voor kinderen van 2 tot 4 jaar. Peuterspeelzaalwerk wordt aangeboden door zelfstandige organisaties, welzijnsorganisaties, kinderopvangorganisaties en onderwijsinstellingen. Wat?
Op een peuterspeelzaal kunnen kinderen gedurende meestal twee dagdelen per week samen spelen, met als doel hun ontwikkeling te bevorderen. Daarnaast voeren veel peuterspeelzalen Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) uit. Waar?
De peuterspeelzaal signaleert ontwikkelachterstanden in de onderwijsroute. Bij VVE-peuterspeelzalen volgt hiervan een beoordeling en op kleine schaal een interventie. Signalen van gezondheidsproblemen en kindermishandeling worden gemeld in de zorgroute. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Peuterspeelzaalwerk is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Op gemeentelijk niveau is peuterspeelzaalwerk in gemeentelijke verordeningen geregeld. Daarnaast voeren ze Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) uit en eventuele andere gemaakte afspraken over onderwijsachterstandenbeleid in de lokale educatieve agenda. Waarmee?
Als een gemeente een peuterspeelzaal heeft, wat niet verplicht is, koopt de gemeente peuterspeelzaalwerk in met eigen middelen. Het VVE-gedeelte wordt gefinancierd uit rijksmiddelen (voor de grote steden opgenomen in de BDU voor de sociale pijler van het grotestedenbeleid, voor kleinere gemeenten in een specifieke doeluitkering) op basis van het landelijke VVE-beleid. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de peuterspeelzaal aanspreken op de contractafspraken: de taken die de gemeente het peuterspeelzaalwerk heeft gegund. Dit is dus nadrukkelijk anders dan bij organisaties voor kinderopvang.
71
Wie?
De politie heeft vier kerntaken: hulpverlening, preventie, handhaven van orde en rust en opsporen. Wat?
De politie heeft ook een specifieke jeugdtaak (politiële jeugdtaak), bestaande uit preventie, vroegsignalering & doorverwijzing, en repressie. De politie kan jongeren die zij aanhoudt, doorverwijzen naar HALT voor een Stop-reactie (leeftijd 4-12) of een HALT-afdoening (leeftijd 12-18). Ook kan de politie doorverwijzen naar het OM. Waar?
De politie is een signalerende en beoordelende kernpartner in de veiligheidsroute. Ook kan de politie in de overige routes een rol hebben in signalering (zoals school verzuim signaleren) en de andere ketenpartners op de onderwijs- en zorgroute ondersteunen in de beoordeling, zoals in een ZAT. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Det taken van de politie zijn vastgelegd de Politiewet. Waarmee?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financiert de politiekorpsen. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan in de ‘driehoek’ de politie aanspreken op haar wettelijke taken en de onderlinge afspraken.
72
Wie?
Een school voor primair onderwijs geeft basisonderwijs aan kinderen tussen de 4 en 12 jaar. Wat?
De school biedt (passend) onderwijs en leerlingenzorg. En ziet toe op de leerplicht. Ongeoorloofd verzuim wordt doorgegeven aan de leerplichtambtenaar. Daarnaast voert de school de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) uit. Veel scholen beschikken over een zorgteam op schoolniveau. Alle basisscholen zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband WSNS (Weer Samen Naar School). De meeste WSNS-verbanden beschikken over een ZAT. Waar?
Primair onderwijs signaleert in de onderwijsroute en draagt bij aan beoordeling en interventies.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Wet op het Primair Onderwijs. Waarmee?
Het Rijk financiert het onderwijs. De gemeente heeft samen met het schoolbestuur de regierol in het inrichten van een ZAT, vanuit reguliere- of gemeentelijke middelen, eventueel met provinciale subsidies. Wat kan de gemeente?
Gemeenten en onderwijs kunnen via de lokale educatieve agenda afspraken maken over onder andere VVE, de vorming van ZAT’s en de inzet van schoolartsen en schoolmaatschappelijk werk. Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. De gemeente kan het primair onderwijs aanspreken op haar wettelijke taken en contractafspraken voortvloeiend uit gemeentelijke subsidies.
73
Wie?
De provinciaal gefinancierde jeugdzorgaanbieders zijn diverse hulpverlenende instellingen voor jeugdigen met een indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg. De provinciaal gefinancierde zorg maakt deel uit van de geïndiceerde jeugdzorg*. Wat?
Jeugdzorg is bestemd voor jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, die niet te helpen zijn via de algemene voorzieningen zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk. De jeugdzorg is er voor jeugdigen van 0-18 jaar (of tot 23 als voortzetting van de zorg gewenst is), en ook voor hun ouders of opvoeders. Waar?
De zorgaanbieders zijn interveniërende partners in de zorgroute.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van de zorgaanbieders zijn vastgelegd in de Wet op de Jeugdzorg. Provincies (en grootstedelijke regio’s) zijn verantwoordelijk voor het Bureau Jeugdzorg en de zorg. Waarmee?
Provincies ontvangen geld van het Rijk in de vorm van doeluitkeringen. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de jeugdzorg. De gemeente kan de jeugdzorg wel aanspreken op haar wettelijke taken. Daarnaast kan de gemeente afspraken maken met provincie over de inzet van de jeugdzorg op lokaal niveau. Bovendien kunnen gemeenten dit vastleggen in convenanten. * Geïndiceerde jeugdzorg omvat: provinciaal gefinancierde jeugdzorg, JGGZ, justitiële jeugdinrichting en LVG.
74
Wie?
De Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) is onderdeel van het Ministerie van Justitie (straf- en adoptiezaken) en valt ook onder het Ministerie voor Jeugd en Gezin (jeugdbeschermingszaken). De Raad komt op voor de rechten van kinderen (tot 18 jaar) van wie de ontwikkeling en opvoeding worden bedreigd en wordt betrokken bij jongeren die worden verdacht van het plegen van een misdrijf. Wat?
De Raad onderzoekt op verzoek van BJZ (AMK) of een rechter de situatie van een kind, kan aan de rechter verzoeken om maatregelen van kinderbescherming uit te spreken / op te leggen dan wel de ouders ontheffen van het gezag en het kind uit huis plaatsen. Ook kan de Raad de rechter adviseren omtrent het treffen van scheidingsregelingen. Daarnaast adviseert de Raad het OM en de rechter over de op te leggen straf in jeugdzaken en coördineert de uitvoering van taakstraffen. De Raad heeft zicht op het hele traject dat een jongere doorloopt na melding door de politie totdat de straf ten uitvoer is gelegd en in nazorg is voorzien, en bewaakt in dit traject de ketenprocessen (dit doet de Raad in haar rol van casusregisseur). Waar?
De Raad is voor wat betreft zijn beschermingstaak een partner in de zorgroute. Hij heeft een rol in het adviseren bij civielrechtelijke trajecten voor jeugdigen en is coördinator van de uitvoering van taakstraffen. Zo maakt de Raad ook onderdeel uit van de veiligheidsroute. De Raad beoordeelt en intervenieert. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Internationaal Verdrag Rechten van het Kind, Burgerlijk Wetboek, Pleegkinderenwet, Wetboek van Strafrecht, Wet op de jeugdzorg, Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Waarmee?
De Raad wordt gefinancierd door het Ministerie van Justitie. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de Raad. De gemeente kan de Raad alleen aanspreken op haar wettelijke taken.
75
Wie?
De reclassering voor volwassenen, waaronder jongeren van 18 t/m 23 jaar. Er bestaan drie landelijke reclasseringsinstellingen: Stichting Reclassering Nederland, Reclassering Leger des Heils en Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Wat?
De reclassering begeleidt personen die als gevolg van het (vermoeden van het) plegen van een strafbaar feit met de politie/justitie in aanraking zijn gekomen. Zij heeft verschillende taken waaronder het geven van advies, het uitvoeren van taakstraffen en het uitvoeren van re-integratieprogramma’s. Stichting Verslavingsreclassering GGZ richt zich specifiek op verslaafden die een strafbaar feit hebben gepleegd of hiervan worden verdacht. Waar?
De reclassering heeft een duidelijke rol in de re-integratie en nazorg voor de leeftijdsgroep 18-23. Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De reclassering is geregeld in de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Reclasseringsregeling 1995’. Waarmee?
De reclassering wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de reclassering aanspreken op haar formele taken. Zij kan eventueel samenwerkingsafspraken maken met de reclassering op thema’s als re-integratie van ex-gedetineerden, huiselijk geweld en risicojongeren.
76
Wie?
Gemeenten participeren in één van de 39 RMC-regio’s (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt). Per regio coördineert één contactgemeente de melding en registratie van voortijdig schoolverlaters (VSV’ers) door scholen. Alle gemeenten in Nederland moeten voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar registreren en ervoor zorgen zij via een passend traject (onderwijs, baan of combinatie) alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Wat?
Een RMC-regio heeft de volgende verantwoordelijkheden: een sluitende melding en registratie, doorverwijzing en herplaatsing van VSV’ers; een goede samenwerking bevorderen en coördineren tussen alle partijen in de regio die te maken hebben met jongeren tot 23 jaar; een sluitende aanpak realiseren met een zo goed mogelijk traject op maat voor de jongere die extra zorg nodig heeft. Doel is om het percentage nieuwe VSV’ers met 40% te verminderen. Waar?
Een RMC-regio heeft een signalerende en beoordelende rol in de aanpak van voortijdig schoolverlaten. De interventies (terug naar school) worden uitgevoerd door de betrokken onderwijs- en zorginstellingen.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De belangrijkste wetten zijn de Leerplichtwet en de Wet Voortgezet Onderwijs en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Via de RMC-regeling wordt het volgende geregeld: de financiën, de verantwoording en de regionale indeling. Het convenant Aanval op de Uitval is voor een periode van vier jaar ondertekend door het Ministerie van OCW en de RMC-regio’s. Waarmee?
De RMC-regio’s hebben krijgen een Regionaal Zorgbudget vanuit het Ministerie van OCW.
77
Wie?
Speciaal (voortgezet) onderwijs is er voor leerlingen tussen de 4-20 jaar met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap en leerlingen met gedragsstoornissen. Wat?
Onder het speciaal onderwijs vallen scholen voor visueel gehandicapte kinderen, of meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap (cluster 1); scholen voor dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden (cluster 2); scholen voor lichamelijk (meervoudig) gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap (cluster 3); scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig zieke kinderen (anders dan met een lichamelijke handicap) en onderwijs aan kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (cluster 4). Waar?
Het speciaal onderwijs is een interveniërende partner in de onderwijsroute. Kinderen komen in aanmerking voor het speciaal onderwijs na een indicatiestelling (beoordeling) van de Commissie voor de Indicatiestelling (CvI). Ouders kunnen hun kind hiervoor aanmelden.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Het speciaal onderwijs is vastgelegd in de Wet op de Expertise Centra (WEC). Waarmee?
Het Ministerie van OCW financiert de scholen voor speciaal onderwijs. Wat kan de gemeente?
Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. De gemeente kan het speciaal onderwijs aanspreken op haar taken.
78
Wie?
Het Veiligheidshuis zijn samenwerkingsverbanden van verschillende instellingen die zich richten zich op verdachten en slachtoffers van criminaliteit. Veiligheidshuizen richten zich op alle leeftijden. Over het algemeen zijn politie, OM, Reclassering, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming en de GGZ partners vertegenwoordigd. Veiligheidshuizen kunnen worden ingericht al naar gelang de specifieke lokale en regionale situatie. Wat?
Het Veiligheidshuis biedt één fysiek loket voor diensten op het gebied van overlast en criminaliteit. Kern van de aanpak in het veiligheidshuis is de persoonsgebonden en gebiedsgerichte aanpak. Dat betekent dat er in het Veiligheidshuis gericht aandacht wordt besteed aan personen die in een bepaald gebied criminaliteit veroorzaken. Kenmerkend voor de persoonsgerichte aanpak in het Veiligheidshuis is de combinatie van justitiële en zorgmaatregelen. Waar?
Het Veiligheidshuis is een beoordelend samenwerkingsverband op de veiligheidsroute. De individuele organisaties blijven verantwoordelijk voor de hulpverlening.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De taken van het Veiligheidshuis zijn niet wettelijk vastgelegd. De partners in Veiligheidshuizen leggen in meestal een convenant hun verantwoordelijkheden vast. Waarmee?
De financiering verschilt per Veiligheidshuis. Financiële middelen kunnen afkomstig zijn van het Ministerie van Justitie, de provincie, de gemeente en de participerende instellingen. Wat kan de gemeente?
De gemeente de individuele partners in het Veiligheidshuis aanspreken op hun convenantafspraken en eventueel andere (wettelijke) taken (zie hiervoor de schema’s individuele organisaties).
79
Wie?
Een school voor voortgezet onderwijs geeft onderwijs aan jongeren vanaf ongeveer 12 jaar en is een voorbereiding op hoger onderwijs. Wat?
Naast de onderwijstaak heeft voortgezet onderwijs de taak toe te zien dat de leerplicht wordt gevolgd. Ongeoorloofd verzuim wordt doorgegeven aan de gemeentelijke leerplichtambtenaar. De meeste instellingen beschikken over een Zorg en Adviesteam (ZAT). Waar?
Scholen voor voortgezet onderwijs zijn kernpartners in de onderwijsroute en hebben een signalende rol. Ook dragen zij bij aan beoordeling en interventies.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Wet op het Voortgezet Onderwijs, Leerplichtwet. Waarmee?
Het Rijk financiert het onderwijs. De gemeente heeft samen met het schoolbestuur de regierol in het inrichten van een ZAT, vanuit reguliere- of gemeentelijke middelen, eventueel met provinciale subsidies. Wat kan de gemeente?
Gemeenten en onderwijs kunnen via de lokale educatieve agenda afspraken maken over onder andere schakelklassen, de vorming van ZAT’s en de inzet van leerplicht, schoolartsen en schoolmaatschappelijk werk. Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. De gemeente kan het voortgezet onderwijs aanspreken op haar wettelijke taken en contractafspraken voortvloeiend uit gemeentelijke subsidies.
80
Wie?
Scholen voor regulier basisonderwijs en scholen voor speciaal basisonderwijs werken samen in samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar school (WSNS) met als doel zoveel mogelijk kinderen passende zorg en passend onderwijs te bieden op de basisschool. Wat?
Het basisonderwijs moet leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden goed opvangen. Scholen in het samenwerkingsverband beschrijven samen hoe zij de opvang en begeleiding van deze leerlingen regelen. De speciale scholen voor basisonderwijs vervullen binnen de samenwerkingsverbanden de rol van expertisecentrum en vangen leerlingen op die intensieve zorg nodig hebben. De meeste samenwerkingsverbanden hebben een ZAT ingericht. Waar?
De WSNS-verbanden zijn beoordelende verbanden in de onderwijsroute die bovendien re-integratie verzorgen van leerlingen in het regulier onderwijs. Interventies worden gepleegd door de individuele scholen. Onderdeel van WSNS is de Permanente Commissie Leerlingenzorg die beoordeelt of een kind in aanmerking komt voor speciaal basisonderwijs. Ouders kunnen hun kind hiervoor op school aanmelden.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
Het beleid voor Weer Samen Naar School is vastgelegd in de Wet op het Primair Onderwijs. Waarmee?
Elk samenwerkingsverband heeft een budget voor de opvang van leerlingen met speciale zorgbehoeften. Wat kan de gemeente?
Gemeenten kunnen met het WSNS-verband samenwerkingsafspraken maken over de vorming en inrichting van bovenschoolse ZAT’s voor kinderen op de basisschool. Gemeenten beschikken niet over formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden tenaanzien van het onderwijs. De gemeente kan WSNS aanspreken op zijn taken.
81
Wie?
Woningcorporaties zijn organisaties die zich zonder winstoogmerk richten op het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimte. Wat?
Een van de taken van woningcorporaties is het huisvesten van personen die begeleiding behoeven. Woningcorporaties zijn daarom van belang voor jongeren die zelfstandig gaan wonen (circa 18-23 jaar) en het huisvesten van risicogezinnen (bijvoorbeeld door schulden en/of overlast). Waar?
De woningbouwcorporaties kunnen partner zijn op alle routes. Wet?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden staan in de Woningwet genoemd en staan uitgewerkt in het BBSH (Besluit Beheer Sociale Huursector). Daarnaast kan een zogenaamd ‘afsprakenkader’ gemeenten, woningcorporaties en lokale partijen houvast bieden bij het maken van lokale afspraken over de wijkactieplannen. Waarmee?
Eigen kapitaal van woningcorporaties. Wat kan de gemeente?
De gemeenten kan de woningcorporaties aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
82
Wie?
Een Zorg- en Adviesteam in en om het onderwijs (ZAT) is een multidisciplinair casusoverleg/netwerk/uitvoeringsteam dat ervoor zorgt dat kinderen en jongeren met problemen snel de juiste hulp krijgen. Wat?
Over het algemeen bestaat een ZAT uit een vertegenwoordiger van de school, de jeugdgezondheidszorg, (school)maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg, speciaal onderwijs, de leerplichtambtenaar, politie, eventueel uitgebreid met andere partners (afhankelijk van de problematiek). Tot de taken behoren met name bieden of activeren, afstemmen en coördineren van zorg, na multidisciplinaire probleemtaxatie en zo nodig (integrale) indicatiestelling noodzakelijk, handelingsadvisering, en stimuleren van vroegsignalering. Het ZAT komt in actie als de school of een van de andere partners belemmeringen signaleert rond een leerling, waarvoor hulpverlening noodzakelijk lijkt. In het primair onderwijs zijn ZAT’s meestal op bovenschools niveau vormgegeven (zie ook WSNS). Basisscholen hebben vaak wel een zorgteam op schoolniveau, met jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk. Waar?
Het ZAT is een signalerend, beoordelend en zorgbiedend of -activerend en -afstemmend samenwerkingsverband op de onderwijsroute. De individuele organisaties zijn verantwoordelijk voor de hulp (interventies) die zij verlenen.
Onderwijs & werk Zorg Veiligheid & overlast
Signaleren
Beoordelen
Interveniëren
Nazorg en reintegratie
Wet?
De inrichting van een ZAT kent (vooralsnog) geen wettelijke verankering. Het wets voorstel CJG en regierol gemeenten op het jeugdbeleid creëert de wettelijke basis voor gemeenten om de samenwerking tussen CJG en onderwijs door middel van ZAT’s vorm te geven. Wel is de vorming van ZAT’s in het VO vastgelegd in het BANS-akkoord 2001 “Niemand de deur uit” ondertekend door Rijk, gemeenten en provincies. Ook hebben sommige instellingen een wettelijke taak naar het onderwijs toe. Op lokaal niveau worden in de lokale educatieve agenda (LEA) afspraken gemaakt over doel, organisatie en werkwijze.
83
Waarmee?
Gelden van het Ministerie van OCW, subsidies en reguliere middelen van provincie en gemeente en scholen betalen zelf ook mee. Van partners wordt ook een eigen investering verwacht, omdat samenwerken in ZAT’s bijdraagt aan het vervullen van de eigen kerntaak. Wat kan de gemeente?
De gemeente heeft samen met de schoolbesturen een regierol in het inrichten van ZAT’s. De gemeente kan de partners in het ZAT aanspreken op eventuele convenantafspraken. Zie verder de schema’s van de individuele organisaties.
84
Wie?
Zorgverzekeraars zijn organisaties waarbij cliënten verzekerd zijn. Elke Nederlandse ingezetene is verplicht zich te verzekeren voor het basispakket dat de overheid vaststelt. Kinderen onder de 18 jaar betalen geen premie. Wat?
Zorgverzekeraars zijn de belangrijkste financiers van de gezondheidszorg. Zij onderhandelen met zorgaanbieders over prijs, inhoud en organisatie van de zorg. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht voor hun verzekerden. Dat betekent dat zij moeten zorgen dat hun verzekerden tijdige en goede zorg krijgen. Waar?
De jeugd-GGZ en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugd valt onder de AWBZ en daarmee onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars. Wet?
Op 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) ingevoerd. In geval van langdurige ziekte, handicap of ouderdom geldt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Waarmee?
De AWBZ-premie is opgenomen in de loonheffing van de volksverzekeringen en wordt uitgevoerd door de zorgverzekeraars. Een cliënt is verzekerd voor de AWBZ bij dezelfde zorgverzekeraar als waar hij verzekerd is voor de zorgverzekering. Wat kan de gemeente?
De gemeente kan de zorgverzekeraars aanspreken op hun wettelijke taken. Daarnaast heeft de gemeente in termen van taakafstemming, kostenbeheersing, efficiency en kwaliteit belang bij samenwerking met zorgverzekeraars op vlakken als maatschappelijke zorg en dienstverlening.
85
Colofon Uitgave Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Openbaar Bestuur en Democratie Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.minbzk.nl Samenstelling Berenschot Groep B.V. Postbus 8039 3503 RA Utrecht in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Tekst Frank Beemer Pauline Krauss Martin Schulz Geke van Velzen
Met dank aan Agnes Yachouch (BZK) Rogier van Leent (BZK) Sanneke van Grinsven (BZK) Lieke de Reus (BZK) Ed priester (BZK) Nol Meulendijk (Politie) Ellen Hussman (OCW) Jan Willen Boersma (JUS) Marieke Koppenaal (VWS) Annelies Schutte (VNG)
DTP Formzet, Rijswijk
Print Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Grafische en Multimediale Diensten ISBN 978-90-809430-9-4 Maart 2009
86
Aan deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend. Vermenigvuldigen van informatie uit deze publicatie is toegestaan mits deze uitgave als bron wordt vermeld.
87
88