LANDSVERORDENING van de 24ste april 1969 houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie
Officiële naam regeling Citeertitel Vastgesteld door Onderwerp
Nederlandse Antillen LANDSVERORDENING van de 24ste april 1969 houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren Gouverneur van de Nederlandse Antillen personeel en organisatie
Eigen onderwerp Opmerkingen m.b.t. de regeling Deze regeling vervangt het Curaçaosch Verlofreglement 1946 (P.B. 1946, no. 34), maar zie de overgangsbepalingen in de artikelen 39 t/m 49. Abusievelijk is de wijzigingsverordening van 19 juli 1976 ook gepubliceerd in P.B. 1976, no. 275. De artikelen 21 en 22 zijn een aantal malen tijdelijk buiten werking gesteld, in elk geval bij landsverordening van 31 mei 1985 (P.B. 1985, 72), verlengd bij landsverordening van 11 april 1988 (P.B. 1988, 33) en bij ministeriële beschikking van 29-7-2000 (P.B. 2000, no. 72), bekrachtigd bij landsverordening van 3-8-2001 (P.B. 2001, no. 83). Deze buitenwerkingstellingen zijn inmiddels op 01-06-2002 beëindigd. Artikel 26, tweede lid, is buiten werking gesteld ten behoeve van ambtenaren en werknemers die het lidmaatschap van een eilandsraad aanvaarden, bij de Tijdelijke regeling vrijstelling van dienst ambtenaren en werknemers. De datum van inwerkingtreding van de wijzigingsregeling (art. 8) die is geplaatst in P.B. 1977, no. 67, is niet bekend. Ook de andere niet vermelde wetshistorische gegevens van die regeling zijn niet bekend. De data van inwerkingtreding van de wijzigingsregelingen van 29-05-1978 (P.B. 1978, no. 237) (art. 21), 29-12-1986 (P.B. 1986, no. 165) en 11-04-1988 (P.B. 1988, no. 33) zijn niet bekend. Ook de andere niet vermelde wetshistorische gegevens van die regeling zijn niet bekend. Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Onbekend Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Landsbesluit van 11 juni 1969 (P.B. 1969, 79)
Landsbesluit van 15 februari 1987 (P.B. 1987, 27) Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Datum inwerkingtreding
Terugwerkende kracht t/m
Datum uitwerkingtreding
Betreft
Datum ondertekening Bron bekendmaking
Kenmerk voorstel
01-09-2001
art. 21, 22
03-08-2001 P.B. 2001, no. 83
Onbekend
15-03-2001
art. 4, 16, 20, 24
15-03-2001 P.B. 2001, no. 24
onbekend
01-08-2000
art. 8, 20a, 21, 22
29-07-2000 P.B. 2000, no. 72
onbekend
01-01-1998
art. 1, 2, 4, 5, 7, 8, 8a, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 20, 23, 26, 28
23-12-1997 P.B. 1997, no. 313
onbekend
24-07-1990 P.B. 1990, no. 56
onbekend
26-07-1990
07-05-1990
art. 26
01-02-1987
01-01-1987
art. 34, 35
onbekend
01-06-1985
art. 21
31-05-1985 P.B. 1985, no. 72
onbekend
26-02-1977
art. 2, hoofdstuk II, art. 14, hoofdstuk IIIA, art. 20a, 20b, 20c, 20d, 20e, 20f, 20g
07-02-1977 P.B. 1977, no. 39
onbekend
art. 5, 6, 8, 16, 20, 24, 27, 31, 31a, 31b, 31c, 35a, 35b
19-07-1976 P.B. 1976, no. 150
onbekend
Nieuwe regeling
24-04-1969 P.B. 1969, no. 44
onbekend
19-08-1976
01-07-1971
01-06-1969
Tekst van de regeling Intitulé LANDSVERORDENING van de 24ste april 1969 houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen Artikel 1 1. Ambtenaar in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften is hij die door de Koning of het bevoegde gezag bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in de Nederlandse Antillen dan wel op een of meer eilanden van de Nederlandse Antillen werkzaam te zijn. 2. Tot de openbare dienst behoren alle diensten en bedrijven die door de Nederlandse Antillen, een eilandgebied of een ander openbaar lichaam worden beheerd, de instellingen voor het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs daaronder mede begrepen, tenzij de arbeidsvoorwaarden van het personeel door een bijzonder reglement worden beheerst. 3. Niet zijn ambtenaren in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften: a. zij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten; b. de werklieden. Artikel 2 1. Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften worden niet als ambtenaren beschouwd: a. de Ministers; b. de leden en buitengewone leden van de Raad van Advies; c. de onbezoldigde ambtenaren. 2. Deze landsverordening is voorts niet van toepassing op ambtenaren die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van deze ambtenaren kunnen onderwerpen welke in deze landsverordening geregeld zijn, naarmate zulks met betrekking tot elke dienst of elk bedrijf waarin zij te werk zijn gesteld noodzakelijk blijkt, worden geregeld: bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, indien het de openbare dienst van de Nederlandse Antillen betreft, en bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, indien het de openbare dienst van een eilandgebied betreft. 3. Voor de toepassing van hoofdstuk II van deze landsverordening worden niet als ambtenaar beschouwd: a. het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs. Onder onderwijzend personeel wordt mede begrepen de amanuensis werkzaam bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs; b. de adspirant-agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen die leerling is aan de politieopleidingsschool en de met volledige dagtaak aan deze school verbonden leerkracht. Onder
leerkracht worden mede begrepen het hoofd van de politieopleidingsschool en de aan deze school verbonden internaatscommandant. Artikel 3 De bepalingen van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften vinden slechts toepassing voor zover niet bij een landsverordening of uit kracht daarvan gegeven voorschriften anders is of wordt bepaald. Artikel 4 Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voor schriften wordt verstaan onder:
overheid
het bevoegde gezag
de bevoegde autoriteit
:
:
:
a.
De Nederlandse Antillen, indien de ambtenaar in dienst van deze rechtspersoon is benoemd;
b.
het eilandgebied bij hetwelk de ambtenaar in dienst is benoemd;
a.
de Gouverneur voor wat betreft de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen;
b.
het bestuurscollege voor wat betreft de ambtenaren in dienst van een eilandgebied;
a.
de Gouverneur voor wat betreft de krachtens Staatsregeling of andere wettelijke regeling voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Gezaghebbers der eilandgebieden, de Procureur-Generaal en de Griffier der Staten van de Nederlandse Antillen;
b.
de Minister voor wat betreft de hoofden van dienst in dienst van de Nederlandse Antillen;
c.
het bestuurscollege voor wat betreft de hoofden van dienst in dienst van het betrokken eilandgebied;
d.
het hoofd van dienst voor wat betreft de bij zijn dienst werkzaam gestelde ambtenaren;
de Minister
:
het hoofd van het betrokken ministerie;
hoofd van dienst
:
de bij landsbesluit of eilandsbesluit als zodanig aangewezen ambtenaren;
gezin
:
a.
de echtgenote van de betrokken ambtenaar;
b.
de kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familierechtelijke betrekking staat die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de laatsten voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze pleegkinderen kindertoelage geniet;
c.
de overige kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familie-rechtelijke betrekking staat, de overige stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar, voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze kinderen kindertoelage geniet;
inkomen
:
de bezoldiging van de ambtenaar, vermeerderd met een eventuele kindertoelage, de bijzondere individuele vergoedingen en de verhogingen en persoonlijke toelagen met een periodiek karakter welke op grond van een organieke regeling van de bezoldiging en ingevolge de artikelen 19 en 26 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht
worden genoten, de continutoelage en vergoedingen van onkosten daaronder niet begrepen; voorts de compensatietoeslag krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering, en de vergoeding voor overwerk, indien deze krachtens een wettelijke regeling in afwijking van artikel 27, derde lid, als een vaste vergoeding wordt genoten, alsmede de vaste vergoedingen voor dienst op zon- en feestdagen en voor onregelmatige dienst. Voor het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs wordt mede als inkomen aangemerkt de aan dit personeel op grond van geldende wettelijke regelingen toegekende vaste toelagen. Voor de berekening van de vakantie-uitkering bedoeld in hoofdstuk IV wordt de compensatietoeslag hiervoor bedoeld niet als deel van het inkomen aangemerkt. HOOFDSTUK II Vakantie van ambtenaren niet behorende tot het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs en tot die bedoeld in Hoofdstuk IIIA. Artikel 5 1. De ambtenaar heeft per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen, op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen gesteld in dit hoofdstuk. Hij is gerechtigd zijn vakantie geheel of gedeeltelijk in het buitenland door te brengen. 2. De vakantie bedoeld in het eerste lid, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend schriftelijk verzoek aaneengesloten verleend door de bevoegde autoriteit. 3. Wanneer de ambtenaar dit verzoekt en de dienst het toelaat, kan in een kalenderjaar ten hoogste de helft van het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft gesplitst worden verleend. Door of namens de Minister, door of namens een Bestuurscollege, en door de Griffier van de Staten kan voor een bepaalde dienst of een bepaald dienstvak of bedrijf het minimum-aantal aaneengesloten uren worden vastgesteld dat op een zelfde dag als vakantieuren kan worden toegekend. Dit aantal mag niet hoger gesteld worden dan het voor een ambtenaar volgens de voor hem geldende werktijd op één dag vastgestelde aantal werkuren. 4. Omtrent de tijdstippen, waarop de vakantie zal ingaan, alsmede omtrent de tijdvakken waarin deze eventueel zal worden gesplitst, beslist de bevoegde autoriteit. 5. Bij het nemen van de beslissing bedoeld in het vorige lid, wordt met inachtneming van de belangen van de dienst zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar, waartoe deze kenbaar maakt, wanneer hij bij voorkeur de hem toekomende vakantie wenst te genieten. Artikel 6 1. Voorzover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantieuren niet is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend. De vakantie van het voorgaande jaar en de vakantie van het lopende jaar worden aaneengesloten genoten, tenzij de ambtenaar te kennen geeft laatstbedoelde vakantie in het daarop volgende kalenderjaar te willen opnemen. Artikel 5 lid 3 blijft in dit laatste geval onverminderd van toepassing. Vakantie over meer dan twee kalenderjaren kan niet aaneengesloten worden verleend.
2. Behoudens het bepaalde in artikel 7 verliest de ambtenaar zijn aanspraak op het door hem niet genoten aantal vakantieuren betrekking hebbende op het kalenderjaar voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar. Artikel 7 1. De in dit hoofdstuk bedoelde vakantie kan wegens dringende redenen van dienstbelang geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken bij gemotiveerde beschikking van de bevoegde autoriteit. 2. Indien de vakantie krachtens het vorige lid geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantieuren. Weigering of intrekking kan voor ten hoogste 12 maanden uitstel van de desbetreffende vakantie tot gevolg hebben. Behalve in het geval dat de dienstverhouding tot de overheid wegens ontslag eindigt, kan aan de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer een langere vakantie worden verleend dan tweemaal het hem volgens artikel 8 toekomende aantal vakantieuren. 3. In geval van intrekking van de vakantie zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt, indien de ambtenaar als gevolg daarvan van de hem op een bepaalde dag toegekende vakantieuren er een deel niet heeft kunnen genieten, geen van de op die dag vallende vakantieuren als zodanig aangemerkt. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. In het geval de ambtenaar zijn vakantie doorbrengt buiten het eiland waar hij werkzaam is, wordt hem, indien hij op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden hervat minder dan 3/4 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hij buiten het eiland waar hij werkzaam is zou doorbrengen heeft genoten, bovendien vergoed de door hem voor zich en zijn gezin gemaakte reiskosten naar de plaats waar hij op het tijdstip van de intrekking met vakantie vertoeft, vermeerderd met een vergoeding van de door hem gemaakte kosten van een rechtstreekse reis van die plaats naar het eiland waar hij werkzaam is. Artikel 8 1. Het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft, bedraagt voor de ambtenaar die ingevolge het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (P.B. 1997, no. 314) of volgens daarmee in andere organieke bezoldigingsregelingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen ingeschaald is in: a. schaal 1 tot en met 5: 152 werkuren; b. schaal 6 tot en met 9: 176 werkuren; c. schaal 10 tot en met 13: 200 werkuren; d. schaal 14 tot en met 17: 224 werkuren. De ambtenaar die niet in een van de bedoelde schalen ingeschaald is, maar eenzelfde bezoldiging geniet overeenkomstig een van de genoemde schalen, dan wel een bezoldiging geniet waarvan de hoogte niet in een van genoemde schalen voorkomt, heeft aanspraak op het aantal werkuren vakantie dat behoort bij de naast-hogere schaal. De ambtenaar die niet ingeschaald is en een hogere bezoldiging geniet dan de ambtenaar die bezoldigd is in schaal 17, heeft aanspraak op 240 werkuren vakantie. 2. Aan de ambtenaar die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- en/of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen moet verrichten wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid,
het totaal aantal vakantieuren verleend, hetwelk is vastgesteld voor de categorie onmiddellijk volgende op die waartoe hij ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel behoort. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid geldt de categorie waartoe de ambtenaar op 1 januari van het kalenderjaar, waarover hij aanspraak op vakantie kan doen gelden behoort, of in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, de categorie waartoe hij behoort op het tijdstip van indiensttreding. 4. Voor een ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het ingevolge het eerste tot en met derde lid van toepassing zijnde aantal vakantieuren vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd. 5. Indien gedurende een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor een ambtenaar geldende werktijd, wordt het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar gedurende dat jaar aanspraak heeft, bepaald door het aantal vakantieuren voor elk tijdvak van het kalenderjaar waarin de voor de ambtenaar geldende werktijd gelijk is, afzonderlijk te berekenen en hiervan de som te bepalen. Het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar gedurende elk tijdvak van het kalenderjaar aanspraak heeft, wordt berekend door het aantal maanden dat het tijdvak heeft geduurd, te delen door 12 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar aanspraak zou hebben als het tijdvak een vol kalenderjaar zou hebben gevormd. 6. Het aantal uren waarvoor ingevolge dit artikel aanspraak op vakantie bestaat, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren. Artikel 8a 1. Het aantal vakantiedagen waarop de politieambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft, bedraagt voor de politieambtenaar die ingevolge het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen 1971 (P.B. 1968, 176) ingeschaald is in: a. schaal 1P tot en met 2P: 152 werkuren; b. schaal 3P tot en met 6P: 176 werkuren; c. schaal 7P tot en met 11P: 200 werkuren; d. schaal 12P en 13P: 224 werkuren. 2. Artikel 8, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 9 1. Indien een ambtenaar tijdens zijn vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal hem verleende vakantieuren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt was, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. 2. Voor het aantal werkuren volgens de voor de ambtenaar geldende werktijd, waarop hij in verband met de toepassing van het eerste lid geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk. Artikel 10
1. De aanspraken van de ambtenaar op vakantie worden in alle gevallen waarin de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer al dan niet aaneengesloten anders dan tengevolge van verleende vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk, geen werkelijke dienst doet, verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren voor elk aantal van dertig dagen waarop hij geen werkelijke dienst heeft vervuld. 2. Indien de tijd, gedurende welke de ambtenaar geen werkelijke dienst doet, zich over meer dan één kalenderjaar uitstrekt, worden de aanspraken op vakantie bij toepassing van het vorige lid, over de desbetreffende kalenderjaren naar evenredigheid verminderd. 3. Indien de vermindering bedoeld in het eerste lid niet kan worden toegepast omdat de aan de ambtenaar toekomende vakantie in het desbetreffende kalenderjaar reeds geheel is genoten of daarvoor niet toereikend is, geschiedt de vermindering of verdere vermindering in het eerstvolgende kalenderjaar. 4. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge dit artikel over enig kalenderjaar aanspraak blijft houden op vakantie, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren. Artikel 11 1. Onverminderd het bepaalde in de leden 2, 3, 4 en 5 van artikel 5 heeft de ambtenaar gedurende de eerste zes maanden na aanvaarding van zijn ambt slechts aanspraak op vakantie naar reden van 1/12 gedeelte van het in artikel 8 vastgestelde aantal vakantieuren voor de categorie waartoe hij behoort en wel voor iedere volle kalendermaand, dat hij in genoemd tijdvak werkelijke dienst heeft vervuld. 2. Het aantal uren, waarop ingevolge het voorgaande lid aanspraak op vakantie bestaat, wordt zo nodig naar beneden afgerond op hele uren. Artikel 12 1. Degene die onmiddellijk vóór zijn aanstelling tot ambtenaar in overheidsdienst werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in hoofdstuk III of behorende tot het personeel van het gesubsidieerd bijzonder onderwijs, alsmede degene die bij een publiekrechtelijke instelling, dan wel bij een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantieuren waarop hij tot en met ultimo december van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt aanspraak kon doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn aanstelling tot ambtenaar geldende voorschriften. De in de vorige zin bedoelde vakantie wordt hem verleend met inachtneming van de voorschriften van dit hoofdstuk. 2. Indien de aanstelling in het vorige lid bedoeld plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar kan de ambtenaar over dat kalenderjaar voor elk aantal van dertig dagen dat hij werkelijke dienst vervult aanspraak maken op: a. over het gedeelte van dat kalenderjaar voorafgaande aan zijn aanstelling: 1/12 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hem overeenkomstig de voor hem vóór zijn aanstelling tot ambtenaar geldende voorschriften toekwam; b. over het gedeelte van dat kalenderjaar vanaf zijn aanstelling: 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren.
Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde onder b geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de berekening bedoeld onder a en b aanspraak kan doen gelden op vakantie, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren. De ambtenaar kan over bedoeld kalenderjaar op niet meer dan het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren aanspraak doen gelden. Artikel 13 Het bepaalde in het vorige artikel is van overeenkomstige toepassing op: a. de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen die in dienst van een eilandgebied overgaat; b. de ambtenaar in dienst van een eilandgebied die in dienst van de Nederlandse Antillen overgaat; c. de ambtenaar in dienst van een eilandgebied die in dienst van een ander eilandgebied overgaat; d. degene die werkzaam is bij een publiekrechtelijke instelling, dan wel bij een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon en die in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied overgaat. Artikel 14 1. Degene behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in hoofdstuk III alsmede degene behorende tot het personeel bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs die tot ambtenaar wordt aangesteld kan in dat kalenderjaar voor elk aantal van dertig dagen dat hij in laatstbedoelde hoedanigheid werkelijke dienst vervult aanspraak doen gelden op 1/12 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hem ingevolge artikel 8 toekomt. Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de hiervoor bedoelde berekening aanspraak kan doen gelden op vakantie wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren. 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de adspirant-agent die geen leerling meer is, en de leerkracht wanneer zijn plaatsing aan de politieopleidingsschool eindigt. Artikel 15 1. Indien de ambtenaar in enig kalenderjaar meer vakantie heeft genoten dan hem ingevolge dit hoofdstuk toekomt, wordt dit meerdere verrekend met de hem over een of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt met dien verstande, dat uit dien hoofde in enig kalenderjaar de vakantie nimmer met meer dan een derde gedeelte van hetgeen de ambtenaar ingevolge het bepaalde in artikel 8 over dat jaar toekomt, mag worden verminderd. 3. Het bepaalde in het vierde lid van artikel 10 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 16
1. Ter compensatie van de door de ambtenaar bij zijn overlijden niet genoten of gedeeltelijk niet genoten vakantie, wordt door de overheid aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan de ambtenaar aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien de vakantie zou zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal niet genoten vakantieuren vindt artikel 10 geen toepassing. 2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn.. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 3. Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging. HOOFDSTUK III Vakantie van het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs Artikel 17 1. Het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs geniet vakantie, met behoud van vol inkomen, op dezelfde dagen als waarop voor de leerlingen van de inrichting van onderwijs waaraan het is verbonden de schoolvakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Dit personeel kan, indien het dit wenst, in de tijdvakken waarin het vakantie geniet in het buitenland verblijven. 2. Het onderwijzend personeel houdt zich zo nodig gedurende ten hoogste 6 dagen van de vakantie ter beschikking van het bestuurscollege, ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard. Door of vanwege het bestuurscollege wordt aan het onderwijzend personeel tijdig medegedeeld op welke dagen het zich ter beschikking moet houden. Tenminste een der tijdvakken waarin het onderwijzend personeel vakantie geniet dient een aaneengesloten periode van ten minste vier weken te omvatten. Artikel 18 1. Voor het aantal werkuren gedurende welke de directeur of het hoofd van een school met voorafgaande schriftelijke toestemming van of vanwege het bestuurscollege gedurende de tijd dat het onderwijzend personeel vakantie geniet werkzaamheden verricht van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard waardoor hij op die dagen geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn schriftelijk verzoek extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld. 2. Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Indien deze weigering tot gevolg heeft dat de extra vrije uren waarop de belanghebbende aanspraak kan doen gelden niet in het lopende schooljaar kunnen worden genoten, worden deze extra vrije uren in het daaropvolgende schooljaar toegekend. Mocht ook in laatstbedoeld schooljaar toekenning van de extra vrije uren in het belang van het onderwijs niet mogelijk zijn, dan wordt hem in plaats daarvan een uitkering toegekend. Deze uitkering is gelijk aan het inkomen waarop belanghebbende gedurende deze extra vrije uren aanspraak zou hebben kunnen doen gelden indien de niet genoten vrije uren onmiddellijk voorafgaande aan de laatste schoolvakantie in laatstbedoeld schooljaar zouden zijn toegekend. Artikel 19
1. Indien een lid van het onderwijzend personeel in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring, gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt elk werkuur gedurende welke hij op een bepaalde dag arbeidsongeschikt was die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkuren gedurende welke het lid van het onderwijzend personeel in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn verzoek bij beschikking van het bestuurscollege extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een volgende schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende na een ziekteperiode aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld. 2. Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Het uitstel dat deze weigering tot gevolg heeft mag zich ten hoogste over twee achtereenvolgende schooljaren uitstrekken, met dien verstande dat bij de toekenning in enig schooljaar niet meer extra vrije uren kunnen worden toegekend dan het aantal werkuren dat belanghebbende op grond van artikel 17 over twee achtereenvolgende schooljaren aan vakantie kan genieten. 3. De belanghebbende verliest zijn aanspraak op het aantal extra vrije uren bedoeld in de vorige leden voor de toekenning waarvan hij geen verzoek of nader verzoek tot toekenning heeft ingediend voor zover het betreft extra vrije uren welke in het schooljaar voorafgaande aan het afgelopen schooljaar konden worden aangevraagd. Artikel 20 1. Ter compensatie van het door het lid van het onderwijzend personeel bij zijn overlijden niet genoten aantal extra vrije uren bedoeld in de artikelen 18 en 19, wordt door het eilandgebied aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan dat lid van het onderwijzend personeel aan inkomen zou zijn uitgekeerd indien deze extra vrije uren zouden zijn genoten. Indien een lid van het onderwijzend personeel overlijdt in een tijdvak waarin hij op grond van artikel 17 vakantie geniet, is het bepaalde in de vorige zin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het aantal uren gedurende welke hij, ware hij niet overleden, in dat tijdvak vakantie zou hebben genoten 2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 3. Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging. HOOFDSTUK IIIA Vakantie van de adspirant-agent die leerling is en van de leerkracht die verbonden is aan de politieopleidingsschool Artikel 20a 1. De leerling aan de politieopleidingsschool geniet vakantie met behoud van vol inkomen met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk. Hij kan, indien hij dit wenst, in de tijdvakken waarin hij vakantie geniet in het buitenland verblijven. 2. De vakantie bedoeld in het eerste lid wordt als volgt verleend:
a. vier aaneengesloten werkdagen onmiddellijk aansluitend aan de tweede Paasdag; b. een aaneengesloten periode van drie weken vallende in het tijdvak waarin voor de inrichtingen waar van overheidswege openbaar onderwijs wordt gegeven, de zomervakantie is of zal worden vastgesteld; c. vijf werkdagen rond Kerstmis en Nieuwjaarsdag. 3. Door de hoofdcommissaris van politie worden elk jaar in de maand januari vakantieperioden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid. Artikel 20b 1. De adspirant-agent, die onmiddellijk voorafgaande aan de datum van zijn benoeming als zodanig in overheidsdienst werkzaam was, kan gedurende de tijd dat hij als leerling geplaatst is aan de politieopleidingsschool de door hem niet genoten vakantiedagen, welke hij aan zijn vorige dienstbetrekking ontleende, niet opnemen. 2. Aan de in het vorige lid bedoelde adspirant-agent kan, ter compensatie van de door hem in zijn vorige dienstbetrekking niet genoten vakantie, een geldelijke vergoeding worden toegekend gelijk aan het bedrag dat hem aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien deze zou zijn genoten. Artikel 20c 1. De in artikel 2 lid 3 onder b bedoelde leerkracht geniet vakantie met behoud van vol inkomen op dezelfde dagen als waarop voor de leerling de vakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Hij kan, indien hij dit wenst, in de tijdvakken waarin hij vakantie geniet in het buitenland verblijven. 2. Boven de in het vorige lid bedoelde vakantiedagen kan aan de leerkracht per kalenderjaar ten hoogste twee keer één werkdag gesplitst worden verleend als vakantiedag. Artikel 20d Degene die met een volledige dagtaak als leerkracht aan de politieopleidingsschool wordt verbonden behoudt zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen waarop hij aanspraak kan doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn plaatsing als leerkracht geldende voorschriften Artikel 20e Indien een leerkracht in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring gedurende één of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest wordt elke werkdag gedurende welke hij arbeidsongeschikt was en die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkdagen dat de leerkracht in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend in de loop van hetzelfde of het daarop volgende kalenderjaar. Artikel 20f 1. Wegens dringende redenen van dienstbelang kan bij met redenen omklede beschikking van de hoofdcommissaris van politie worden bepaald, dat de vakantie over een of meer der vakantieperioden, bedoeld in artikel 20a, geheel of gedeeltelijk niet kan worden genoten danwel dat de vakantie geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken.
2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen behoudt de leerling, respectievelijk de leerkracht zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen. 3. In geval van intrekking van de vakantie als bedoeld in het eerste lid wordt een dag waarop de leerling respectievelijk de leerkracht dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten niet als een vakantiedag aangemerkt. Indien de leerling respectievelijk de leerkracht tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. 4. Een vakantie, welke ingevolge het eerste lid niet is genoten, of de vakantie, welke of het gedeelte van een vakantie, dat krachtens het eerste lid is ingetrokken, wordt zo spoedig mogelijk opnieuw verleend nadat de redenen, welke daartoe hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan. Artikel 20g Het bepaalde in artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op de nagelaten betrekkingen van een overleden leerling respectievelijk een overleden leerkracht aan de politieopleidingsschool. HOOFDSTUK IV Vakantie-uitkering Artikel 21 De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor elke kalendermaand, waarin hij als zodanig ten laste van de overheid inkomen heeft genoten. Artikel 22 De vakantie-uitkering bedraagt voor elke daarvoor in aanmerking komende kalendermaand zes ten honderd van het inkomen, voor de ambtenaar geldende op de eerste april van het jaar van uitbetaling, dan wel, bij indiensttreding in de loop van de maand april of de maand mei van dat jaar, op de datum van indiensttreding. Artikel 23 1. Artikel 21 is niet van toepassing ten aanzien van een kalendermaand: a. waarin de ambtenaar minder dan 15 dagen in dienstverhouding tot de overheid heeft gestaan; b. waarin de ambtenaar tengevolge van aan hem verleende vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden voor langer dan 15 dagen geen of gedeeltelijk inkomen ten laste van de overheid heeft genoten; c. waarin de ambtenaar over meer dan 15 dagen tengevolge van aan hem opgelegde disciplinaire straf of schorsing geen of gedeeltelijk inkomen ten laste van de overheid heeft genoten; d. waarin de ambtenaar over meer dan 15 dagen gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk heeft nagelaten zijn dienst te verrichten, geen inkomen ten laste van de overheid heeft genoten. 2. Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd wordt het getal 15, voorkomend in het voorgaande lid, telkens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd. Artikel 24
1. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar, in de tweede helft van de maand juni, uitbetaald over de periode van twaalf maanden aangevangen met de maand juni van het voorafgegane kalenderjaar. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt de uitbetaling van de vakantie-uitkering ook plaats bij ontslag of overlijden van de ambtenaar - tenzij het ontslag zonder onderbreking door een andere benoeming als ambtenaar bij dezelfde overheid wordt gevolgd - en wel over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van het ontslag of het overlijden. 3. Bij overlijden van de ambtenaar geschiedt de uitbetaling van de vakantie-uitkering aan de weduwe of weduwnaar. 4. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 5. Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het vierde lid na, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging. 6. Bij toepassing van het tweede lid wordt het tijdstip van artikel 22 vervangen door de datum, voorafgaande aan die van ingang van het ontslag of aan die van het overlijden. Artikel 25 Ter uitvoering van het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld: a. bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen; b. bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied. HOOFDSTUK V Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden Artikel 26 1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek door de bevoegde autoriteit vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend: I. a. op de dag van zijn ondertrouw; b. bij zijn huwelijk: vier werkdagen; c. op de dag van het huwelijk van bloed- en aanverwanten in de eerste, tweede en derde graad; d. bij bevalling van zijn echtgenote: twee werkdagen;
e. op de dag van zijn kerkelijke bevestiging en Eerste Heilige Communie en op die van zijn echtgenote, kinderen, stief- of pleegkinderen; f. op de dag van herdenking van zijn 25-, 30-, 35- en 40-jarig ambtsjubileum; g. op de dag van herdenking van zijn 25- en 40-jarig huwelijks-jubileum; h. op de dag van herdenking van het 25-, 40-, 50- en 60- jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stief-, schoon-, pleeg- of grootouders; i. bij ernstige ziekte van zijn echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: ten hoogste vijftien dagen; mocht blijken dat dit aantal in bepaalde omstandigheden niet toereikend is, dan kan artikel 29 toepassing vinden; j. bij overlijden van echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: twee werkdagen; k. bij overlijden van grootouders, huisgenoten en bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad: één werkdag; l. op de dag vóór en op de dagen waarop een examen ter verkrijging van een wettelijk erkend diploma wordt afgelegd. II. a. indien hij gehuwd is of een eigen huishouding heeft, bij verhuizing op het eiland waar hij zijn standplaats heeft; twee dagen, en in geval van verhuizing naar een ander eiland: twee dagen zowel vóór het vertrek naar als na aankomst op de nieuwe standplaats; b. indien hij ongehuwd is en geen eigen huishouding heeft, bij verhuizing naar een ander eiland: één dag vóór het vertrek naar de nieuwe standplaats. III. a. voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges of commissies, waarin de ambtenaar is benoemd of aangewezen, en voor zover zulks niet in vrije tijd kan geschieden; b. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is. 2. Aan de ambtenaar, die tot lid van een van de vertegenwoordigende lichamen in de Nederlandse Antillen is verkozen, wordt op zijn verzoek door de bevoegde autoriteit steeds vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend voor het bijwonen van vergaderingen van deze lichamen, alsmede voor het maken van reizen in of buiten de Nederlandse Antillen in zijn hoedanigheid van lid van genoemde lichamen. Het bepaalde in dit artikellid is niet van toepassing op de ambtenaar op wie de bepalingen van de Non-activiteitslandsverordening van toepassing zijn. 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt jaarlijks op de daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek van de ambtenaar door de bevoegde autoriteit ten hoogste vijftien dagen vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:
a. voor zover betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan; b. voor zover betreft vergaderingen van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren; c. voor zover betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren. De vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden in de vorige zin bedoeld, wordt slechts verleend aan ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn vertegenwoordigd in een Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, of van verenigingen van onderwijzend personeel, die het personeel van het bijzonder, uit de openbare kas bekostigde onderwijs mede omvatten, en naar het oordeel van de Gouverneur ten minste voor het onderwijzend personeel van het openbaar onderwijs voldoende representatief zijn. Artikel 27 1. De dagen gedurende welke de ambtenaar op grond van artikel 48 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, is ontzegd, anders dan wegens hinderlijke gedragingen of het gebruik van alcoholhoudende drank, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt. 2. De dagen gedurende welke het de ambtenaar op grond van artikel 51 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) wegens besmettelijke ziekte van een persoon als in dat artikel bedoeld, verboden is aan de dienst deel te nemen, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt. Artikel 28 Indien de ambtenaar op een dag waarop de overheidsdiensten voorzover de belangen van de dienst dit toelaten zijn gesloten, gehouden is dienst te verrichten binnen de vastgestelde werktijden dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, op die dag volgens rooster vrij van dienst is of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting is gehouden, geniet hij op een andere werkdag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden. Al naar gelang hij op de dag waarop de overheidsdienst gesloten is gedurende langer dan vier uur onderscheidenlijk gedurende vier uur of korter dienst heeft verricht dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, volgens rooster vrij van dienst is geweest of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting was gehouden, wordt hem vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden verleend gedurende een aantal uren, overeenkomend met de gebruikelijke werktijd op een gehele, onderscheidenlijk een halve dag. Artikel 29 1. Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan bovendien op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht. 2. Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.
Indien de vrijstelling bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan 15 dagen noch voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door de bevoegde autoriteit verleend. 3. Gedurende de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft de ambtenaar aanspraak op zijn vol inkomen gedurende de eerste maand en naar reden van vijftig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende elk der volgende twee maanden. 4. De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan 30 dagen en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal 30 dagen, bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag. 5. Indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting bedoeld in het voorgaande lid geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. 6. Voor zover de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel verleend is voor een langere duur dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland geschiedt herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag. 7. Tijdens de vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden bedoeld in het eerste lid van dit artikel, ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen welke het zou hebben ondergaan indien deze vrijstelling van dienst niet zou zijn verleend. Artikel 30 1. Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht. 2. De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan drie maanden en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal drie maanden bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag. 3. Indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting bedoeld in het voorgaande lid geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. 4. Herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid geschiedt bij beschikking van het bevoegde gezag. HOOFDSTUK VI Vrijstelling van dienst wegens ziekte Artikel 31 1. De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte. 2. De duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, is ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.
3. De aanvankelijke duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt gesteld op ten hoogste zes maanden. Deze termijn kan met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid, telkens met ten hoogste zes maanden worden verlengd. 4. Gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft de ambtenaar aanspraak op een inkomen naar reden van: I. Voor een ambtenaar in vaste dienst: a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden; b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden; c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden. II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen. 5. Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat tenminste dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat. 6. Het inkomen bedoeld onder lid 4, letters b en c, wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in volle guldens dat een veelvoud is van twaalf. 7. Tijdens de vrijstelling van dienst wegens ziekte ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen, welke het zou hebben ondergaan indien de ambtenaar niet verhinderd zou zijn geweest zijn dienst uit te oefenen. Artikel 31a Geen aanspraak op doorbetaling van inkomen bestaat: a. indien de ziekte is voorgewend althans zodanig overdreven voorgesteld, dat verhindering tot dienstverrichting niet kan worden aangenomen; b. indien de ambtenaar de verhindering tot dienstverrichting opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt; c. indien het ziekteverzuim is veroorzaakt door of het gevolg is van een kwaal of lichaamsgebrek, waarover de ambtenaar bij of vóór zijn indiensttreding opzettelijk het stilzwijgen heeft bewaard of waaromtrent hij opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven. Artikel 31b 1. De doorbetaling van inkomen wordt gestaakt, wanneer en voor zolang de ambtenaar: a. weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt; b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd; d. tijdens de verhindering om dienst te verrichten voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige commissie, voor wat betreft een ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen, werkzaam op Bonaire of op een van de Bovenwindse Eilanden, door een geneeskundige in dienst van de overheid, dan wel door een of meer geneeskundigen bedoeld in artikel 33 leden vier, vijf en zes, in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht; e. in gebreke blijft op het door de geneeskundige commissie, een geneeskundige in dienst van de overheid op Bonaire of op de Bovenwindse Eilanden dan wel een of meer geneeskundigen, als bedoeld onder letter d., bepaalde tijdstip en in de door bedoelde geneeskundige commissie of geneeskundige(n) bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door bedoelde geneeskundige commissie of geneeskundige(n) als geldig erkende reden heeft opgegeven. De in dit lid bedoelde aanspraak vervalt met ingang van de dag, waarop de reden daarvoor voor het eerst aanwezig was. 2. De doorbetaling van inkomen kan geheel of ten dele worden gestaakt, indien de ambtenaar de controle-voorschriften overtreedt, die zijn vastgesteld: a. bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen; b. bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied. Artikel 31c In de gevallen bedoeld in de artikelen 31A en 31B kan het bevoegde gezag op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van het ingehouden inkomen geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Artikel 32 1. Vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt door het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit verleend. Deze vrijstelling van dienst kan, onverminderd het bepaalde in artikel 34, met schriftelijke toestemming van het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht. 2. Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan dertig dagen of voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend. Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan dertig dagen noch voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door de bevoegde autoriteit verleend. Artikel 33 1. De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, geeft daarvan onverwijld kennis aan de bevoegde autoriteit. 2. De bevoegde autoriteit kan van de ambtenaar overlegging van een geneeskundige verklaring vorderen of hem door een geneeskundige laten onderzoeken.
3. Ter verkrijging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan drie achtereenvolgende dagen, is overlegging van een geneeskundige verklaring door de ambtenaar verplicht. 4. Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of verlenging daarvan waardoor deze vrijstelling van dienst van langere duur wordt dan dertig dagen, wordt door het bevoegde gezag slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring afgegeven door een door dat gezag benoemde commissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen, blijkt, dat de betrokken ambtenaar wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen. In de door deze commissie afgegeven verklaring wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 31, lid 3, het tijdvak aangegeven waarin de ambtenaar vermoedelijk zijn dienst niet zal kunnen uitoefenen. Indien verblijf in het buitenland noodzakelijk blijkt, wordt tevens hiervan, met vermelding van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis moet worden volbracht mededeling gedaan. 5. De Gouverneur is bevoegd aan een ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen werkzaam op Bonaire of op een van de Bovenwindse Eilanden, in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, vrijstelling van dienst wegens ziekte te verlenen op grond van een verklaring afgegeven door een geneeskundige in dienst van de overheid. Eenzelfde bevoegdheid heeft het bestuurscollege van gemelde eilandgebieden voor wat betreft een ambtenaar in dienst van het betrokken eilandgebied. 6. Indien een ambtenaar als zodanig of in verband met het bekleden van een functie bedoeld in artikel 26, lid 1 onder III. a of artikel 26, lid 2, in het buitenland vertoeft, kan, in afwijking van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel, vrijstelling van dienst wegens ziekte of verlenging daarvan worden verleend: a. indien de desbetreffende ambtenaar zich in Noord-, Midden-, of Zuid-Amerika bevindt of in een ander werelddeel dan Europa, op grond van een schriftelijke verklaring afgegeven door een of meer door of vanwege de Gouverneur aangewezen geneeskundige(n); b. indien de desbetreffende ambtenaar zich in Europa bevindt, op grond van een schriftelijke verklaring afgegeven door een of meer door of vanwege de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland aangewezen geneeskundige(n). Artikel 34 [vervallen] Artikel 35 1. Van een uitspraak krachtens artikel 33, vierde, vijfde en zesde lid of krachtens artikel 36, eerste lid, staat, binnen 30 dagen nadat de ambtenaar van de uitspraak schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een herkeuringscommissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen. Een van deze geneeskundigen wordt aangewezen door de betrokken ambtenaar. 2. Het krachtens het eerste lid in te dienen beroepschrift wordt aangeboden aan het gezag of de autoriteit die ingevolge het vierde lid de herkeuringscommissie moet benoemen. Het beroepschrift vermeldt tevens de naam en het adres van de geneeskundige die door de betrokken ambtenaar voor benoeming in de herkeuringscommissie is aangewezen. 3. De leden van de herkeuringscommissie mogen niet bij een uitspraak, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, betrokken zijn geweest. 4. De leden van de herkeuringscommissie worden benoemd: a. door het bevoegde gezag, indien de ambtenaar zich in de Nederlandse Antillen bevindt;
b. door of vanwege de Gouverneur, indien de ambtenaar zich in Noord-, Midden- of Zuid-Amerika bevindt of in een ander werelddeel dan Europa; c. door of vanwege de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Nederland, indien de ambtenaar zich in Europa bevindt. Artikel 35a 1. De ambtenaar kan aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst worden onderworpen ter beoordeling van de vraag: a. of er sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte; b. of zich een omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31A of in artikel 31B eerste lid, onder b of c; c. of verdere maatregelen in het belang van het herstel nodig zijn; d. wanneer en in welke mate de dienst kan worden hervat. 2. De vanwege de dienst optredende geneeskundige deelt het oordeel terstond mede aan de ambtenaar en stelt het gezag dat of de autoriteit die het onderzoek aanvroeg, daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. Artikel 35b 1. De ambtenaar, die zich met het oordeel van de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige, niet kan verenigen, kan hiervan, mits binnen de kortst mogelijke tijd, doch in ieder geval binnen 3 maal 24 uur nadat dit oordeel te zijner kennis is gebracht, onder opgave van redenen aan het gezag dat, of autoriteit, die het onderzoek aanvroeg, schriftelijk mededeling doen. Hij kan ter ondersteuning van zijn bezwaar een verklaring overleggen van een geneeskundige, die alsdan door de in het tweede lid bedoelde commissie in de gelegenheid wordt gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. 2. Behalve indien, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in het tweede lid van artikel 35A, door het gezag dat, of de autoriteit, die het onderzoek aanvroeg, het bezwaar van de ambtenaar reeds aanstonds voldoende gegrond wordt geacht, wordt binnen 14 dagen na ontvangst van het bezwaarschrift door een commissie van geneeskundigen - waarin geen zitting zal mogen hebben de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige - een hernieuwd onderzoek ingesteld. De commissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk mede aan het bevoegde gezag, dat vervolgens de ambtenaar daarvan in kennis stelt. 3. De kosten van het hernieuwde onderzoek komen voor rekening van de overheid. Artikel 36 1. De ambtenaar aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van drie maanden of meer, mag de uitoefening van zijn dienst niet hervatten, dan nadat uit een verklaring van de geneeskundige commissie bedoeld in artikel 33, lid 4 of van een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in artikel 33, lid 6, dan wel, indien aan de ambtenaar vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend ingevolge een verklaring van een geneeskundige in dienst van de overheid, uit een door deze afgegeven verklaring blijkt, dat de betrokken ambtenaar is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van zijn dienstuitoefening.
2. De ambtenaar die aan het einde van een tot de maximumduur genoemd in artikel 31 verlengde vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een verklaring afgegeven door de geneeskundige commissie of een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in het vorige lid, dan wel de betrokken geneeskundige in dienst van de overheid, niet geschikt is bevonden om zijn dienstuitoefening te hervatten, wordt, behoudens het bepaalde in het volgende lid, eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend. 3. Indien de geneeskundige commissie of een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in het eerste lid, dan wel de betrokken geneeskundige in dienst van de overheid van oordeel is dat hervatting van de dienstuitoefening door de betrokken ambtenaar niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte van voorbijgaande aard, wordt hem voor de duur van die ziekte vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van zeventig ten honderd van zijn vol inkomen verleend. Artikel 37 Na eindiging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of van een vrijstelling van dienst wegens ziekte voor verblijf in het buitenland, is herstel in activiteit bij beschikking vereist. Deze inactiviteitherstelling geschiedt door het bevoegde gezag. HOOFDSTUK VII Slot- en overgangsbepalingen Artikel 38
1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als "Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren". 2. Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij is afgekondigd. 3. Met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum vervalt het Curaçaosch Verlofreglement 1946 (P.B. 1946, no. 34), met inachtneming nochtans van hetgeen in de volgende artikelen nader is bepaald.
Artikel 39
1. De bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 blijven van kracht voor de ambtenaar, die vóór de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening is aangesteld met dien verstande dat deze ambtenaar, behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening nog éénmaal aanspraak kan doen gelden op buitenlands verlof als bedoeld in artikel 20 van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 of buitenlands verlof als bedoeld in artikel 21 van dat Reglement, dan wel binnenlands verlof als bedoeld in artikel 11 van dat Reglement. 2. Het buitenlands verlof of binnenlands verlof van de ambtenaar bedoeld in het vorige lid, dat is aangevangen vóór de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening en eindigt op of na deze datum wordt niet aangemerkt als een buitenlands verlof of een binnenlands verlof als bedoeld in het eerste lid. 3. De ambtenaar bedoeld in het eerste lid wiens buitenlands verlof of binnenlands verlof in het belang van de dienst is uitgesteld, kan, na genot van het uitgesteld buitenlands verlof of uitgesteld binnenlands verlof zowel wanneer dit uitgesteld verlof aanvangt vóór en eindigt op of na de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening, als wanneer dat verlof aanvangt op of na de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening, nog éénmaal aanspraak doen gelden op buitenlands verlof of binnenlands verlof als bedoeld in het eerste lid. 4. De ambtenaar bedoeld in het eerste lid, wiens buitenlands verlof of binnenlands verlof in het belang van de dienst is ingekort, kan, na genot van nader buitenlands verlof of nader binnenlands verlof in verband met deze inkorting, zowel wanneer dit nader verlof aanvangt vóór en eindigt op of na de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening, als wanneer dat verlof aanvangt op of na de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening, nog éénmaal aanspraak doen gelden op buitenlands verlof of binnenlands verlof als bedoeld in het eerste lid. Het bepaalde in de vorige zin is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die
na de inkorting niet in het genot is gesteld van nader verlof doch van verlof wegens langdurige dienst bij het volbrengen van de vereiste diensttijd. 5. Met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar bedoeld in het eerste lid in activiteit is hersteld, nadat hij het buitenlands verlof of binnenlands verlof waarop hij overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden nog éénmaal aanspraak kan doen gelden, heeft genoten, houden de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 op voor hem te gelden. Indien het tijdstip van inactiviteitherstelling niet valt op de eerste dag van een kalendermaand, houden de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 op voor hem te gelden met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij in activiteit is hersteld. Het tijdstip van inactiviteitherstelling alsmede het tijdstip waarop de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 ophouden voor de betrokken ambtenaar te gelden wordt bij beschikking van het bevoegde gezag vastgelegd. 6. Een aangevraagd buitenlands verlof of binnenlands verlof als bedoeld in het eerste lid, kan bij beschikking van het bevoegde gezag wegens dringende redenen van dienstbelang ten hoogste 12 maanden worden uitgesteld. Voor elke volle maand dat het verlof is uitgesteld, geniet de ambtenaar een uitkering overeenkomende met vijf ten honderd van zijn maandelijks inkomen geldende op de eerste januari van het jaar waarin de uitkering plaatsvindt. Voor zover deze ambtenaar krachtens de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 aanspraak kan doen gelden op vrijstelling van dienst, kan hij tevens voor elke volle maand dat het verlof is uitgesteld aanspraak doen gelden op 1/12 gedeelte van het aantal vakantiedagen waarop hij met toepassing van artikel 8 aanspraak zou hebben kunnen doen gelden. Het aantal vakantiedagen dat hem op grond van de vorige zin toekomt wordt naar boven afgerond op hele dagen en wordt hem verleend met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk II. De uitbetaling van het geldsbedrag dat de ambtenaar op grond van dit lid toekomt, vindt krachtens beschikking van het bevoegde gezag plaats nadat het uitstel is geëindigd.
Artikel 40
1. Aan de ambtenaar bedoeld in artikel 39, die op het tijdstip dat het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor hem ophoudt te gelden, krachtens de bepalingen van dat Reglement nog aanspraak zou hebben kunnen doen gelden op vrijstelling van dienst over het kalenderjaar voorafgaande aan dat waarin bedoeld tijdstip valt, wordt de niet genoten vrijstelling van dienst verleend in het kalenderjaar waarin het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor hem ophoudt te gelden. 2. Over het kalenderjaar waarin het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor de ambtenaar bedoeld in artikel 39 ophoudt te gelden, kan deze ambtenaar aanspraak doen gelden op ten hoogste het aantal vakantiedagen dat hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van deze landsverordening toekomt. Het aantal werkdagen waarop de ambtenaar over het kalenderjaar waarin het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor hem ophoudt te gelden, aanspraak kan doen gelden op vrijstelling van dienst op grond van dat Reglement, wordt geacht te zijn begrepen in het maximum aantal vakantiedagen bedoeld in de vorige zin. Het aantal werkdagen gedurende welke de ambtenaar op grond van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 vrijstelling van dienst heeft genoten over het kalenderjaar waarin dat Reglement voor hem ophoudt te gelden, wordt in mindering gebracht van het aantal vakantiedagen dat hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van deze landsverordening toekomt. 3. Indien de ambtenaar op het tijdstip waarop het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor hem ophoudt te gelden in het genot is van ziekteverlof krachtens dat Reglement, wordt hij gerekend vanaf dat tijdstip geacht voor de verdere duur van dat ziekteverlof in het genot te zijn van vrijstelling van dienst wegens ziekte overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI van deze landsverordening.
De tijd gedurende welke de ambtenaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het Curaçaosch Verlofreglement 1946 ophoudt voor hem te gelden aaneengesloten in het genot van ziekteverlof is geweest wordt mede in aanmerking genomen voor de bepaling van de totale duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte waarop de ambtenaar ingevolge de bepalingen van hoofdstuk VI van deze landsverordening aanspraak kan doen gelden.
Artikel 41
1. De ambtenaar bedoeld in artikel 39 is te allen tijde bevoegd door een daartoe strekkende schriftelijke mededeling aan het bevoegde gezag, van zijn aanspraak op nog éénmaal buitenlands verlof of op nog éénmaal binnenlands verlof neergelegd in genoemd artikel afstand te doen. In deze mededeling dient het tijdstip te worden aangegeven met ingang waarvan de ambtenaar van die aanspraak afstand wenst te doen. Dit tijdstip mag niet vallen binnen een periode waarin buitenlands verlof of binnenlands verlof, als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 39, kort-verlof of verlof buiten bezwaar van den Lande op de voet van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 wordt genoten en dient samen te vallen met de eerste dag van een kalendermaand volgende op die waarin de hiervoor bedoelde mededeling is gedaan. 2. Met ingang van het tijdstip bedoeld in het eerste lid houden de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 op te gelden voor de ambtenaar die afstand heeft gedaan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. 3. Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die afstand heeft gedaan volgens het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 42 Voor de ambtenaar bedoeld in artikel 39 wordt de vakantie-uitkering voor de eerste maal berekend over het tijdvak gelegen tussen de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor hem ophoudt te gelden en de eerste dag van de maand waarin de vakantie-uitkering wordt uitbetaald. Artikel 43
o
o
o
1. Aan de ambtenaar bedoeld in artikel 39, die gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening afstand doet overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 41, wordt: a. indien hij behoort tot de categorie die overeenkomstig de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 aanspraak zou kunnen doen gelden op zes maanden buitenlands verlof, een geldsbedrag uitgekeerd overeenkomende met een maand verlofbezoldiging in de zin van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor elk vol jaar onafgebroken dienst dat in de zin van dat Reglement meetelt voor de berekening van de diensttijd vereist voor het verkrijgen van aanspraak op buitenlands verlof, tot een totaal van ten hoogste zes maanden verlofbezoldiging; b. indien hij behoort tot de categorie die overeenkomstig de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 aanspraak zou kunnen doen gelden op vier maanden buitenlands verlof, een geldsbedrag uitgekeerd overeenkomende met 2/3 maand verlofbezoldiging in de zin van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor elk vol jaar onafgebroken dienst dat in de zin van dat Reglement meetelt voor de berekening van de diensttijd vereist voor het verkrijgen van aanspraak op buitenlands verlof tot een totaal van ten hoogste vier maanden verlofbezoldiging; c. indien hij behoort tot de categorie die overeenkomstig de bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 aanspraak zou kunnen doen gelden op twee maanden binnenlands verlof, een geldsbedrag uitgekeerd overeenkomende met 1/3 maand verlofbezoldiging in de zin van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor elk vol jaar onafgebroken dienst dat in de zin van dat Reglement meetelt voor de berekening van de diensttijd vereist voor het verkrijgen van aanspraak op binnenlands verlof tot een totaal van ten hoogste twee maanden verlofbezoldiging. 2. Voor zover de ambtenaar bedoeld in het eerste lid op het tijdstip dat hij afstand doet van de aanspraak op nog éénmaal buitenlands verlof of nog éénmaal binnenlands verlof, zoals bedoeld in artikel 39, een uitgesteld buitenlands verlof of binnenlands verlof niet heeft genoten, wordt het geldsbedrag bedoeld in het vorige lid verhoogd met hetzij een maand, 2/3 maand dan wel 1/3 maand verlofbezoldiging naar de onderscheidingen aangegeven in het eerste lid, voor elk vol jaar waarmede zijn verlof in het belang van de dienst werd uitgesteld. 3. Voor zover de ambtenaar bedoeld in het eerste lid op het tijdstip dat hij afstand doet van de aanspraak op nog éénmaal buitenlands verlof of nog éénmaal binnenlands verlof, zoals bedoeld in artikel 39, aanspraak kan doen gelden op een nader buitenlands verlof of een nader binnenlands verlof, wordt het geldsbedrag bedoeld in het eerste lid verhoogd met de
verlofbezoldiging waarop deze ambtenaar aanspraak zou hebben kunnen doen gelden indien hij bedoeld nader verlof zou hebben genoten. 4. Voor de berekening van het geldsbedrag, bedoeld in de voorgaande leden, geldt als maatstaf het vol inkomen in de zin van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 dat de ambtenaar bedoeld in het eerste lid, geniet per de datum dat hij afstand heeft gedaan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 41.
Artikel 44
o o o o o o
1. Het in artikel 43 bedoelde geldsbedrag wordt afhankelijk van de keuze van de ambtenaar uitgekeerd, òf in zijn geheel bij eindiging van zijn dienstverhouding tot de overheid òf in achtereenvolgende jaarlijkse termijnen overeenkomende met een maand, respectievelijk 2/3 maand dan wel 1/3 maand verlofbezoldiging naar de onderscheidingen aangegeven in artikel 43. 2. De uitbetaling van de jaarlijkse termijnen bedoeld in het eerste lid geschiedt in de tweede helft van de maand juni, voor de eerste maal in het kalenderjaar volgende op dat waarin de ambtenaar afstand heeft gedaan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 41. 3. Aan de ambtenaar die gekozen heeft voor uitbetaling van het in artikel 43 bedoelde geldsbedrag in achtereenvolgende jaarlijkse termijnen en wiens dienstverhouding tot de overheid is geëindigd vóórdat de jaarlijkse termijnen waarop hij aanspraak kan doen gelden volledig zijn uitbetaald, wordt het geldsbedrag dat hem nog aan uitkering toekomt, bij de eindiging van zijn dienstverhouding in zijn geheel uitbetaald. 4. In geval de ambtenaar die afstand heeft gedaan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 41 komt te overlijden vóórdat het hem in totaal toekomende geldsbedrag als bedoeld in artikel 43 is uitbetaald, geschiedt de uitbetaling van dit geldsbedrag of het gedeelte daarvan dat nog niet aan hem is uitgekeerd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24, derde tot en met zesde lid. 5. De uitkeringen bedoeld in dit artikel worden niet beschouwd als inkomen in de zin van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9). 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt de dienstverhouding tot de overheid niet geacht te zijn geëindigd indien: a. de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen overgaat in dienst van een eilandgebied; b. de ambtenaar in dienst van een eilandgebied overgaat in dienst van de Nederlandse Antillen; c. de ambtenaar in dienst van een eilandgebied overgaat in dienst van een ander eilandgebied; d. de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen of van een eilandgebied overgaat in dienst van het gesubsidieerd bijzonder onderwijs; e. de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen of van een eilandgebied overgaat in dienst van een publiekrechtelijke instelling dan wel in dienst van een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon; f. de ambtenaar in dienst van een publiekrechtelijke instelling dan wel in dienst van een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon overgaat in dienst van de Nederlandse Antillen of van een eilandgebied.
Artikel 45 Onverwijld na ontvangst van de mededeling bedoeld in het eerste lid van artikel 41 wordt bij beschikking van het bevoegde gezag vastgelegd dat de betrokken ambtenaar afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op nog éénmaal buitenlands verlof of op nog éénmaal binnenlands verlof neergelegd in artikel 39. In bedoelde beschikking wordt de datum met ingang waarvan hij afstand heeft gedaan en het aan de betrokken ambtenaar krachtens artikel 43 in totaal toekomende geldsbedrag opgenomen en tevens aangegeven of dit geldsbedrag, overeenkomstig de keuze van de betrokken ambtenaar, in zijn geheel bij eindiging van zijn dienstverhouding tot de overheid of in achtereenvolgende jaarlijkse termijnen zal worden uitbetaald. In het laatste geval wordt in de beschikking tevens aangegeven, het aantal achtereenvolgende jaarlijkse termijnen, het bedrag dat jaarlijks zal worden uitgekeerd en het kalenderjaar waarin de eerste uitbetaling zal plaats vinden. Artikel 46
1. De ambtenaar bedoeld in artikel 39, die binnen 3 maanden gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening afstand doet overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 41, heeft, behalve aanspraak op het geldsbedrag bedoeld in artikel 43, tevens aanspraak op een uitkering berekend over de periode juni 1968 tot en met mei 1969. De ambtenaar bedoeld in de vorige zin kan in de daarin aangegeven periode van 3 maanden, van bedoelde aanspraak afstand doen ingaande de datum van inwerkingtreding van deze landsverordening. 2. Voor de berekening van de uitkering bedoeld in het eerste lid vinden de artikelen 21, 22 en 23 van hoofdstuk IV van deze landsverordening overeenkomstige toepassing, terwijl voorts een kalendermaand waarin deze ambtenaar in de periode bedoeld aan het slot van de eerste zin van het eerste lid op de voet van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 voor 15 dagen of langer buitenlands verlof, binnenlands verlof, kortverlof onder genot van een verlofbezoldiging naar reden van vijftig ten honderd van zijn vol inkomen, of verlof buiten bezwaar van den Lande heeft genoten, niet voor de berekening in aanmerking komt. 3. De in dit artikel bedoelde uitkering wordt krachtens beschikking van het bevoegde gezag uitbetaald in de tweede helft van het jaar 1969. 4. In geval de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, vóór het tijdstip van uitbetaling bedoeld in het vorige lid mocht zijn overleden, geschiedt de uitbetaling met inachtneming van het bepaalde in artikel 24, derde tot en met zesde lid.
Artikel 47 De bepalingen van het Curaçaosch Verlofreglement 1946 en van de Landsverordening van de 30ste augustus 1960 (P.B. 1960, no. 168) tot het vaststellen van bijzondere voorzieningen voor de president of het lid van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen, die in aansluiting op een vroegere betrekking van lid van de Nederlandse Rechterlijke Macht, met rechtspraak belast, tot president of lid van dat Hof is benoemd en in verband met die benoeming op de voet van de bepalingen van het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930 (P.B. 1930, no. 84) met een dienstverband van 6 jaren naar de Nederlandse Antillen werd uitgezonden en tot wijziging van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1938, no. 125), blijven tot een bij landsbesluit te bepalen datum van kracht voor de president en de leden van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen, die in aansluiting op een vroegere betrekking van lid van de Nederlandse Rechterlijke Macht, met rechtspraak belast, tot president of lid van dat Hof is benoemd. Artikel 48 Zolang de landsverordening bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen niet tot stand is gekomen, worden de bedienaren en leraren van kerkgenootschappen en godsdienstige gemeenschappen, die een bezoldiging ten laste van de Nederlandse Antillen genieten, voor de toepassing van deze landsverordening beschouwd als ambtenaar in de zin van artikel 1 van deze landsverordening. Artikel 49 Voor de gevallen, waarin de overgangsbepalingen niet of niet naar billijkheid voorzien, kan door het bevoegde gezag een bijzondere voorziening worden getroffen.