Recht in beeld Juridische vaardigheden voor hoger onderwijs prof. mr. C.J. Loonstra, mr. J.C.W. Meijer
Vierde druk
Recht in beeld
© Noordhoff Uitgevers bv
© Noordhoff Uitgevers bv
Recht in beeld Juridische vaardigheden voor hoger onderwijs
prof. mr. C.J. Loonstra mr. J.C.W. Meijer
Vierde druk Noordhoff Uitgevers Groningen | Houten
© Noordhoff Uitgevers bv
Ontwerp omslag: G2K Designers, Groningen/Amsterdam Omslagillustratie: iStockphoto Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Noordhoff Uitgevers bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail:
[email protected] Met betrekking tot sommige teksten en/of illustratiemateriaal is het de uitgever, ondanks zorgvuldige inspanningen daartoe, niet gelukt eventuele rechthebbende(n) te achterhalen. Mocht u van mening zijn (auteurs)rechten te kunnen doen gelden op teksten en/of illustratiemateriaal in deze uitgave dan verzoeken wij u contact op te nemen met de uitgever.
2 3 4 5 / 12 11 10 09 © 2008 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/reprorecht). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. ISBN (ebook) 978 90 01 84399 1 ISBN 978 90 01 16015 9 NUR 820 © Noordhoff Uitgevers bv
Woord vooraf bij de vierde druk
Binnen veel hbo-opleidingen wordt het vak Recht gedoceerd. Voor dit vak is er wel een aantal inleidende juridische boeken op de markt, maar er is nog geen geschikt boek waarin juridische vaardigheden centraal staan. Met Recht in beeld is in deze leemte voorzien. Daarnaast kan dit boek van nut zijn voor de student die een universitaire studie volgt aan een andere dan de Juridische faculteit. Zonder rechten te studeren moet deze student ook het een en ander van het recht afweten en ermee om kunnen gaan. Recht in beeld stelt vier centrale juridische vaardigheden aan de orde: 1 het opzoeken van wetteksten; 2 het oplossen van casusposities; 3 het analyseren van vonnissen en arresten; 4 het lezen en opstellen van contractbepalingen. Deze vaardigheden hebben wij zo eenvoudig mogelijk gehouden, met daarbij als uitgangspunt dat bij de student geen juridische voorkennis wordt verondersteld. Recht in beeld is zowel geschikt voor behandeling en/of bespreking in de klas als voor zelfstudie. De tekst van de hoofdstukken is zo opgesteld dat de zelfwerkzaamheid van de student centraal staat. Tevens hebben wij ter bevordering van de zelfwerkzaamheid achterin het boek de antwoorden op de opdrachten zodanig uitgewerkt dat naar volledigheid is gestreefd. Voor de docent is er een docentenhandleiding op aanvraag beschikbaar. Deze bevat onder andere voor elke vaardigheid een schatting van de studiebelasting en de antwoorden op de toepassingsvragen. Wij hebben veel plezier beleefd aan de totstandkoming van dit vaardighedenboek en hopen dat dit zijn uitwerking op de inhoud niet heeft gemist. Maar zoals altijd geldt: ‘the proof of the pudding is in its eating’. Zijn er naar het oordeel van student of docent verbeteringen in dit boek aan te brengen, dan horen wij dat graag.
© Noordhoff Uitgevers bv
In de vierde druk zijn alle hoofdstukken gewijzigd. De hoofdstukken 1 en 2 hebben vooral wijzigingen ondergaan in de voorbeelden en opgaven, in de hoofdstukken 3 en 5 is gebruikgemaakt van actuele jurisprudentie. In deze druk zijn we uitgegaan van de stand van wetgeving van 1 januari 2007. Juli 2007
Cees Loonstra, Gouda John Meijer, Aduard
© Noordhoff Uitgevers bv
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Het werken met de wettenbundel 9 Soorten regelingen in de wettenbundel 9 Structuur van regelingen 10 Opbouw van het Burgerlijk Wetboek 13 Opbouw van de Algemene wet bestuursrecht 17 Opbouw van de wettenbundel 18 Zoekstrategieën 20 Combineren van zoekstrategieën 23 Toepassingsvragen 25
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Het oplossen van casusposities 27 Rechtsregels en rechtsgevolgen 27 Bewerken van feitelijke casusgegevens (fase 1) 33 Selecteren en interpreteren van de rechtsregel (fase 2) 36 Toepassen van rechtsregel en rechtsgevolg op een casus (fase 3) 39 De drie fasen van casusoplossen 40 Een andere fasering 41 Rapportage 42 Casus De koninklijke tafelrede 43 Toepassingsvragen 46
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Het lezen van vonnissen en arresten 48 De rechter 49 Een civiel vonnis van de kantonrechter 51 Een vonnis in hoger beroep 55 Twee arresten van de Hoge Raad 59
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Het lezen en opstellen van contractbepalingen 75 Eisen aan een akte 76 Taalproblemen in een akte 77 Leemtes in een akte 81 Standaardcontracten 82 Toepassingsvragen 85
5
Het integreren van juridische vaardigheden 87 Antwoorden 103
© Noordhoff Uitgevers bv
© Noordhoff Uitgevers bv
1 Het werken met de wettenbundel
1.1 1.2 1.3 1.4
Soorten regelingen in de wettenbundel Structuur van regelingen Opbouw van het Burgerlijk Wetboek Opbouw van de Algemene wet bestuursrecht
1.5 1.6 1.7
Opbouw van de wettenbundel Zoekstrategieën Combineren van zoekstrategieën Toepassingsvragen
Ten onrechte menen veel mensen dat er bij juridische studieonderdelen veel uit het hoofd geleerd moet worden. Men vergeet echter dat er een belangrijk hulpmiddel is in het onderwijs (en in de beroepspraktijk!): de wettenbundel. Veel (deel)antwoorden op juridische vragen (casusposities) zijn in de bundel te vinden, dus waarom zou je regels uit je hoofd leren als ze op te zoeken zijn? Zelfs tijdens het tentamen van een juridisch vak mag je de wettenbundel raadplegen. Een probleem is echter dat het nog een hele kunst is binnen een beperkte tijd antwoorden te vinden. De bedoeling van dit hoofdstuk is om je met behulp van theorie en oefeningen vertrouwd te maken met je wettenbundel, zodat je snel en doeltreffend van dit hulpmiddel gebruik kunt maken. Met het doorwerken van dit hoofdstuk ben je er natuurlijk nog niet. Het geeft een eerste aanzet tot het ontwikkelen van zoekvaardigheden die je zelf verder moet uitbouwen. Daarom is het belangrijk dat je tijdens contacturen in het onderwijs steeds je bundel bij je hebt.
1.1 Soorten regelingen in de wettenbundel
De wettenbundel bevat een verzameling van regelingen (soms uittreksels!) die voor het onderwijs interessant zijn. De belangrijkste regelingen worden wetten in formele zin genoemd. Dit zijn regelingen die tot stand gekomen zijn volgens een bepaalde procedure waarin de Regering en de Staten-Generaal (tezamen de formele wetgever genoemd) hebben samengewerkt.
© Noordhoff Uitgevers bv
1.1 Soorten regelingen in de wettenbundel
9
Daarnaast bevatten sommige wettenbundels ook regelingen die van lagere wetgevers afkomstig zijn, bijvoorbeeld de gemeenteraad (gemeentelijke verordeningen), de Provinciale Staten (provinciale verordeningen), de Regering (Koninklijke Besluiten) en de minister (ministeriële regelingen). Elke regeling heeft een officiële naam. Die naam is vaak te vinden in een van de laatste artikelen van de regeling, de zogenoemde citeertitel. Of een regeling afkomstig is van de formele wetgever of een lagere wetgever is onder andere te herkennen aan die naam: als daarin het woord wet of wetboek voorkomt dan betreft het een wet in formele zin. Ontbreekt dit woord dan hebben we te maken met lagere wetgeving.
Opdracht 1.1
a b
Raadpleeg de Wet op de rechterlijke organisatie. Schrijf op welk artikel de citeertitel bevat. Geef aan de hand van de citeertitel aan of deze regeling afkomstig is van de formele wetgever of van een lagere wetgever.
1.2 Structuur van regelingen
Als je een aantal regelingen naast elkaar legt, zie je overeenkomsten en verschillen. De overeenkomsten betreffen de vaste elementen die in een regeling voorkomen, zoals de considerans, de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen. In subparagraaf 1.2.1 komt aan de orde hoe deze elementen eruitzien en waar ze voor dienen. De verschillen zitten in de opbouw. De ene regeling begint met boeken, de andere met hoofdstukken of titels. Daarop gaan we in subparagraaf 1.2.2 in. In een tentamen van een juridisch vak zal regelmatig gevraagd worden naar de plaats waar je het antwoord gevonden hebt. Om geen misverstanden te krijgen is het goed afspraken te maken over de manier waarop je een artikel uit een regeling aanhaalt (citeert). Dit komt in subparagraaf 1.2.3 aan de orde. Het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wijken zodanig af van andere regelingen dat ze behandeld worden in aparte paragrafen (1.3 en 1.4). 1.2.1 Vaste elementen van een regeling
Een regeling waarin de vaste elementen zijn opgenomen is de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). Zoek deze op in je wettenbundel.
10 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
De Wet RO wordt voorafgegaan door de tekst: ‘Wet op de Samenstelling der Regterlijke Macht…’. Dat betekent niet per se dat de tekst van deze wet nadien ongewijzigd is gebleven. Vaak vind je wel een passage waaruit blijkt dat er nog wijzigingen hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld in een noot onderaan de pagina). In dit geval is de Wet RO sinds 1827 op onderdelen gewijzigd en is de laatste wijziging gepubliceerd in het Staatsblad in 2006 onder nummer 24. Voordat je aan de inhoud van de Wet RO toekomt zie je de volgende zin: ‘Alzo Wij in overweging genomen hebben …’. Deze passage wordt de considerans genoemd. De considerans (het Engelse werkwoord to consider = overwegen) bevat de motivering om de wet te maken. Elke regeling bevat een considerans, maar de uitgever heeft haar niet altijd opgenomen. De wet zelf begint met algemene bepalingen en sluit af met overgangs- en slotbepalingen.
Opdracht 1.2
a b
Raadpleeg de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Omschrijf wat de bedoeling is van algemene bepalingen. Omschrijf wat de bedoeling is van overgangs- en slotbepalingen.
1.2.2 Opbouw van regelingen
Net als veel andere regelingen is de Wet RO ingedeeld in hoofdstukken. Sommige regelingen, zoals de Faillissementswet, kennen in plaats van hoofdstukken titels of afdelingen. Bij een regeling van grote omvang kun je zien dat de tekst is onderverdeeld in (wet)boeken, bijvoorbeeld het BW. Een wetboek bevat regels die een bepaalde samenhang vertonen, regels die op de een of andere wijze bij elkaar horen. Elk wetboek draagt een naam. Wetboeken zijn onderverdeeld in kleinere eenheden: titels. Ook titels hebben een naam gekregen en een nummer (titel 1, titel 2 enzovoort). Een titel van enige omvang is meestal gesplitst in afdelingen, en ook die bevatten een naam en een nummer. Aan de naam van een wetboek, een hoofdstuk, een titel en een afdeling kun je al zien welk onderwerp aan de orde komt. Dat kan erg handig zijn als je op zoek bent naar een artikel (zie verder subparagraaf 1.6.2). De kern van elke regeling wordt gevormd door artikelen. Een artikel bevat alleen een nummer (ook hier oplopend). Veel artikelen zijn onderverdeeld in leden (bijvoorbeeld art. 5 lid 1, lid 2 en lid 3 Wet RO). © Noordhoff Uitgevers bv
1.2 Structuur van regelingen
11
Opdracht 1.3
a b c d
Raadpleeg de Gemeentewet en geef aan welke indeling daarin gebruikt wordt. Zet de indeling van de Grondwet zo gedetailleerd mogelijk op papier. In welk hoofdstuk van de Grondwet kun je iets vinden over de Tweede Kamer? In het onderwijs wordt een wettenbundel ook wel een wetboek genoemd. Verklaar waarom dat onjuist is.
1.2.3 Het aanhalen van regelingen
Om binnen juridische vakken goed met elkaar te kunnen communiceren zijn er afspraken gemaakt over hoe we een gevonden artikel citeren (mondeling en schriftelijk). De volgende vuistregels gelden: 1 Bij de meeste wetten moet je niet het betreffende boek, hoofdstuk, titel of afdeling noemen; je volstaat met de naam van de wet en het artikel, bijvoorbeeld artikel 23 Grondwet. Bij het BW en de Awb ligt dit anders (zie subparagraaf 1.3.3 respectievelijk 1.4.2). 2 Geef altijd zo nauwkeurig mogelijk aan waar je een antwoord op baseert. Noem ten minste een artikel en zo mogelijk een lid van een artikel. Als een artikel of een lid een opsomming bevat, zie bijvoorbeeld art. 1 Wet RO, schrijf dan op welke uit het rijtje je bedoelt, bijvoorbeeld art. 1 sub b ten eerste. Het verschil tussen een lid en een sub is dat een lid een afgeronde zin bevat en een sub niet. Een sub kan alleen gelezen worden in samenhang met een zin die daaraan voorafgaat, de aanhef. 3 Schrijf de letterlijke tekst nooit over! Deze is immers op te zoeken. Je mag echter ook niet volstaan met een antwoord als: zie artikel 1 Grondwet. Maak altijd duidelijk waarom je van mening bent dat de gevonden tekst van toepassing is. 4 Gebruik in je antwoord nooit de paginanummering of andere cijferaanduidingen van de uitgever. Dit stuit op praktische bezwaren: elke wettenbundel is weer anders samengesteld (en dezelfde wet in de ene bundel heeft een ander (pagina)nummer dan in de andere bundel) en niet iedereen gebruikt dezelfde bundel. Daarnaast is het zo dat wettenbundels elk jaar in een geactualiseerde versie verschijnen waardoor regelingen op een andere plek te vinden zijn dan in een vorige versie.
12 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
Aan het juist hanteren van deze vuistregels wordt binnen verschillende onderwijsopleidingen en in de rechtspraktijk zeer veel belang gehecht. Als je ze niet in acht neemt is er een grote kans dat er bij een tentamen of werkstuk puntenaftrek plaatsvindt!
Opdracht 1.4
a b
c
Citeer met behulp van de vuistregels op de juiste wijze Grondwet hoofdstuk 2 ‘Regering’ paragraaf 1 ‘Koning’ artikel 37 lid 1 onder a. Citeer op de juiste wijze Wet op de ondernemingsraden hoofdstuk VII A Heffingen ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden artikel 46b lid 2 onder a. Hoe luidt de aanhef van artikel 37 lid 1 Grondwet precies?
1.3 Opbouw van het Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek (BW) is onderverdeeld in boeken. De meeste boeken zijn gemoderniseerd (boek 1 t/m 3, 5, 6 en 8). Boek 7 moet nog aangevuld worden. Boek 7A bevat het oude, maar nu nog geldende recht dat in een herziene vorm naar boek 7 wordt overgebracht.
Opdracht 1.5
Schrijf de namen op van de boeken van het BW.
Bij de opbouw van deze boeken is gekozen voor een aanpak die we gelaagd noemen. Dit wil zeggen dat de wetgever bepaalde onderwerpen in algemene zin heeft omschreven (de eerste en onderste laag). Vervolgens vind je op een andere plaats in de wet een nadere, meer gedetailleerde uitwerking van die regels (de tweede laag). In het BW tref je soms wel vijf lagen aan. Niet alleen tussen de verschillende boeken is er sprake van een gelaagde structuur, ook binnen de boeken kom je de gelaagde structuur tegen (subparagraaf 1.3.1). Gelaagdheid hangt nauw samen met de zogenoemde schakelbepalingen (subparagraaf 1.3.2). Door de bijzondere opbouw van het BW moeten artikelen uit het BW iets uitgebreider worden geciteerd dan gebruikelijk (subparagraaf 1.3.3).
© Noordhoff Uitgevers bv
1.3 Opbouw van het Burgerlijk Wetboek
13
1.3.1 Gelaagdheid van het BW
Boek 3 vormt het fundament, de onderste laag, onder de naam ‘Vermogensrecht in het algemeen’. Dit boek kenmerkt zich door algemene bepalingen. Van sommige onderwerpen vind je een nadere uitwerking in boek 5, van andere in boek 6. Boek 6 wordt vervolgens verder gedetailleerd in de boeken 7 en 7A. Ook binnen de boeken van het BW is er sprake van een gelaagde opbouw. Titel 5 van boek 6 bijvoorbeeld is een specifieke uitwerking van titel 1. Deze wetgevingstechniek heeft als voordeel dat de wetgever bij bijvoorbeeld de koopovereenkomst (boek 7 titel 1) geen regels voor overeenkomsten in het algemeen (boek 6 titel 5) hoeft op te nemen. Ook bij de huurkoopovereenkomst (boek 7A titel 7) vind je geen regels die voor elke overeenkomst gelden.
Opdracht 1.6
In het volgende schema hebben we de koopovereenkomst als voorbeeld genomen. We hebben daarin met pijlen relaties aangegeven tussen de verschillende onderwerpen die in het BW staan. Vul de namen van titels en afdelingen in op de stippellijnen.
Boek 3
Vermogensrecht in het algemeen
Boek 6
Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht Titel 1 ......................................................................................................................................................
Boek 6
Titel 5
Boek 6
Titel 5 Afdeling 5
Boek 7
......................................................................................................................................................
............................................................................................................................................
Bijzondere overeenkomsten Titel 1 ......................................................................................................................................................
14 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
Voorbeeld José sluit met Thea een koopovereenkomst met betrekking tot de auto van Thea. Er wordt meteen betaald. Als de auto de volgende dag wordt overgedragen blijkt dat Thea de spoiler van de auto heeft verwijderd. José eist nu haar geld terug wegens wanprestatie, in de wet ‘toerekenbare tekortkoming’ genoemd. In welke boeken, titels en afdelingen vind je regels over toerekenbare tekortkoming? Antwoord Het betreft een koopovereenkomst. Aangezien toerekenbare tekortkoming zich bij elke overeenkomst kan voordoen, moeten de boeken 3 en 6 geraadpleegd worden. Boek 3 bevat echter geen regels voor toerekenbare tekortkoming. In Boek 6 komt de toerekenbare tekortkoming aan de orde in titel 1 afdeling 9 en in titel 5 afdeling 5. Verder ligt het voor de hand boek 7 te raadplegen om na te gaan of toerekenbare tekortkoming bij koop misschien nader is uitgewerkt. In titel 1 van boek 7 (art. 17 en volgende) treffen we inderdaad bepalingen aan. De gelaagde opbouw van het BW maakt het moeilijk te achterhalen welke artikelen op een bepaalde probleemstelling van toepassing zijn. En als je de toepasselijke artikelen hebt gevonden kan het ook nog zijn dat ze tegenstrijdig zijn (zoals in het geval van art. 17 en volgende, boek 7). In dat geval moet je een conflictenregel toepassen: als binnen één en dezelfde wet (BW) tegenstrijdige of andersluidende bepalingen staan, gaan bijzondere (specifieke) bepalingen vóór algemene (een hoofdregel heeft nu eenmaal uitzonderingen). Met betrekking tot een vraag over een koopovereenkomst moeten we dan de volgende conclusies trekken: 1 Bij strijdigheid tussen (artikelen van) deze boeken gaat boek 7 vóór boek 6 en boek 3; boek 6 gaat vóór boek 3. 2 Bij strijdigheid tussen artikelen binnen één en hetzelfde boek, titel of afdeling gaat het meest gedetailleerde artikel vóór. We hebben hiervoor de gelaagde structuur benaderd vanuit het principe van verbijzondering (algemene regels worden elders nader uitgewerkt). Maar de omgekeerde benadering is ook mogelijk en meestal zelfs wenselijk. Waarom zou je bij koop immers allereerst boek 3 moeten raadplegen en vervolgens boek 6 als boek 7 het gezochte antwoord wellicht al geeft en je verder weet dat boek 7 vóór boek 6 en boek 3 gaat!
© Noordhoff Uitgevers bv
1.3 Opbouw van het Burgerlijk Wetboek
15
Opdracht 1.7
a b c
d
Gegeven is dat art. 111 van boek 3 BW en art. 6 van boek 5 BW strijdig zijn met elkaar. Welk artikel gaat vóór? Licht je antwoord toe. Gegeven is dat art. 74 van boek 6 en art. 21 lid 1 van boek 7 strijdig zijn met elkaar. Welk artikel gaat vóór? Licht je antwoord toe. Gegeven is dat afdeling 3 van titel 3 van boek 6 strijdig is met afdeling 1 van titel 3 van boek 6. Welke afdeling gaat vóór? Licht je antwoord toe. Gegeven is dat art. 84 lid 1 boek 3 en art. 86 lid 1 boek 3 met elkaar in strijd zijn. Welk artikel gaat vóór? Licht je antwoord toe.
1.3.2 Schakelbepalingen
De gelaagdheid heeft ook op andere wijze uitdrukking gekregen in het BW. We doelen hier op de schakelbepalingen. De functie van een schakelbepaling is dat er een relatie, een koppeling gelegd wordt. Door een schakelbepaling worden regels van toepassing verklaard op een bepaalde situatie. Voorbeelden van schakelbepalingen zijn: art. 15, art. 59 en art. 78 van boek 3. Schakelbepalingen zijn vaak te vinden aan het begin of aan het eind van een afdeling, titel of hoofdstuk. Voorbeeld Art. 98 boek 3, een schakelbepaling, koppelt artikelen van afdeling 2 van titel 4 aan beperkte rechten. Een beperkt recht is bijvoorbeeld het hypotheekrecht (ook in boek 3 geregeld in titel 9). Bij een casus met betrekking tot het hypotheekrecht moet je niet alleen de artikelen van titel 9 raadplegen maar ook die van afdeling 2 van titel 4. Dat kan als consequentie hebben dat je woorden in artikelen anders moet lezen dan wat er staat: art. 89 lid 1 zegt dat een goed kan worden overgedragen; volgens art. 260 kan een hypotheekrecht worden gevestigd. Bij een vraag over hypotheek dwingt art. 98 je in art. 89 lid 1 niet te lezen ‘overdracht’ maar ‘vestiging’. Het spreekt vanzelf dat de gelaagdheid van wetgeving en het gebruik van schakelbepalingen het bestuderen van een juridisch vak niet eenvoudiger maken. Dit heeft namelijk tot gevolg dat je veel tijd moet steken in het leren kennen van de opbouw en de systematiek van een regeling.
Opdracht 1.8
a b c
Is art. 135 van boek 5 BW ook een schakelbepaling? Zoek in boek 6 BW naar een schakelbepaling. Verklaar waarom de wetgever in slechts twee artikelen de ruilovereenkomst regelt (art. 49 en 50 boek 7).
16 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
1.3.3 Citeren van het BW
De gemoderniseerde boeken van het BW beginnen elk met artikel 1. Vergelijk bijvoorbeeld maar eens het begin van boek 1 met het begin van boek 2 BW. Om misverstanden te voorkomen moet je bij het aanhalen van een artikel uit het BW ook het boeknummer vermelden en wel op de volgende wijze: ‘art(ikel) 1:15 BW’ (op schrift) en ‘artikel vijftien van boek één BW’ (mondeling). Tweede voorbeeld: we schrijven art. 2:20, we zeggen artikel twintig boek twee (niet: ‘artikel twee twintig’!). Indien meer artikelen in een antwoord op een juridische probleemstelling verwerkt moeten worden (bij gebruik van schakelbepalingen is dat per definitie het geval) dan gebruiken we het woord juncto (afgekort j°). Door ‘j°’ tussen de artikelen te plaatsen geef je aan dat de genoemde artikelen in samenhang gelezen moeten worden. Nemen we het hypotheekrecht weer als voorbeeld dan moeten de artikelen als volgt geciteerd worden: art. 3:98 BW j° art. 3:89 lid 1 BW.
Opdracht 1.9
a b c
Schrijf op de juiste wijze op: artikel drie van boek een BW. Schrijf op de juiste wijze op: artikel een van boek drie BW. Schrijf op de juiste wijze op: artikel 26 lid 2 van boek 7 BW in samenhang met artikel 116 van boek 6 BW.
1.4 Opbouw van de Algemene wet bestuursrecht
De Awb is een wet die sinds 1994 in gedeelten (tranches) in werking is getreden. De derde tranche is als laatste ingevoerd (in 1997); de vierde tranche is in 2004 naar het parlement gezonden, maar nog niet vastgesteld. De wettenbundels bevatten al wel de tekst van deze toekomstige wetgeving (afgedrukt in kleinere letters of cursief).
Opdracht 1.10
Zoek in je wettenbundel art. 4.4.2.1. van het Voorontwerp vierde tranche Awb op en geef aan waar dit artikel over gaat.
De hoofdstukken van de Awb zijn nader opgedeeld in titels die op hun beurt weer zijn opgedeeld in afdelingen. Net als het BW kent ook de Awb een gelaagde structuur (subparagraaf 1.4.1). De Awb wordt echter op een andere wijze geciteerd dan het BW (subparagraaf 1.4.2). © Noordhoff Uitgevers bv
1.4 Opbouw van de Algemene wet bestuursrecht
17
1.4.1 Gelaagde structuur
De opmerkingen over de gelaagdheid van wetboeken in paragraaf 1.3 met betrekking tot het BW gelden ook hier (de Awb kent echter geen boeken): • de gelaagde opbouw tussen de hoofdstukken; • de gelaagde opbouw binnen de hoofdstukken; • het gebruik van schakelbepalingen (hoewel je er slechts een paar aantreft). 1.4.2 Citeren van de Awb
Elk hoofdstuk begint met een nieuwe nummering. Verschil met het BW is dat elk artikel bestaat uit het hoofdstuknummer gevolgd door het artikelnummer. Artikel 1 van hoofdstuk 1 draagt bijvoorbeeld het nummer: 1:1. Art. 3 van hoofdstuk 2 draagt het nummer 2:3. We schrijven dan ‘art. 2:3 Awb’ (net als bij het BW) en we zeggen ‘art. twee drie Awb’ (anders dan bij het BW!).
Opdracht 1.11
a b c d
Wat betekent het volgende citaat: ‘zie artikel drie veertig Awb’? Schrijf op de juiste wijze op: artikel 10 van hoofdstuk 8 Awb. Sla schakelbepaling art. 3:1 lid 2 Awb op. Welke afdelingen worden daar precies bedoeld? Geef de relatie aan tussen hoofdstuk 3 Awb en hoofdstuk 4 Awb.
1.5 Opbouw van de wettenbundel
Nu je wat meer weet over de structuur van regelingen (met name van het BW en de Awb) gaan we in deze paragraaf de wettenbundel die jij hanteert wat nauwkeuriger bekijken. Het zal je zijn opgevallen dat er in de kantlijn van de wettenbundel vetgedrukte kopjes staan. Met deze margetekst stelt de uitgever je in staat snel door te dringen tot de essentie van een artikel. Maak er gepast gebruik van: bedenk dat de tekst van de uitgever afkomstig is en niet van de wetgever. Je mag je nooit op de margetekst beroepen! Aangezien er in het hbo verschillende wettenbundels gebruikt worden, hebben we voor de meest gebruikte bundels een opdracht opgenomen. Kies dus alleen de opdracht die betrekking heeft op jouw bundel: • opdracht 1.12A: Kluwers Collegebundel • opdracht 1.12B: Wetteksten voor het HEO, Wolters-Noordhoff.
18 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
Opdracht 1.12A
a
b
c d
e f
g h i
Kluwers Collegebundel bestaat uit twee delen. In welk deel vind je de Grondwet en in welk deel de WOR? Kun je een verklaring geven voor het feit dat deze regelingen in verschillende delen staan? Zowel in deel 1 als in deel 2 tref je in romeinse paginacijfers vier inhoudsopgaven aan. Waarin onderscheiden deze inhoudsopgaven zich van elkaar? De vijfde inhoudsopgave in deel 1 wijkt af van de vijfde in deel 2. Kun je dat verklaren? Zoek de eerste pagina van de Grondwet op. Onderaan vind je een code die bestaat uit een romeins cijfer, een arabisch cijfer, gevolgd door de naam van de regeling. Dit noemen we de voetregel. Welke code heeft de Grondwet in deze bundel gekregen? Als de uitgever de code ‘I.1, art. 7:26’ gebruikt, waar gaat dit artikel dan over? Zoek via het snel bladeren (steeds kijkend naar de voetregel) de Faillissementswet op (afgekort Fw) in deel 1. Welke codering heeft de Fw gekregen? Zoek in een van de inhoudsopgaven naar de Auteurswet. Welke codering heeft deze wet gekregen? Waarom begint de Auteurswet met de code III en niet met bijvoorbeeld II? Waarom moet je nooit de voetregel noteren als je een artikel citeert?
Kenmerkend voor de bundel van Kluwer is dat de uitgever er een vel ‘tabs’ bijgeleverd heeft. Een tab is een uitstekend flapje waardoor je regelingen sneller kunt vinden. Door grijze pagina’s aan de zijkant van de bundel zijn de regelingen van elkaar te onderscheiden. Een ander kenmerk is dat er achter artikelen soms verwijzingsartikelen staan. Dit zijn artikelen die de uitgever tussen haakjes heeft geplaatst. Meestal is het nuttig de verwijzingen na te gaan, vooral als je wel een aanknopingspunt hebt maar de oplossing nog niet (helemaal). Met het ‘sneeuwbaleffect’ kun je dan toch nog een eind komen.
Opdracht 1.12B
a b
c
© Noordhoff Uitgevers bv
Zoek in de Wetteksten voor het HEO van Wolters-Noordhoff de inhoudsopgave op. Hoeveel regelingen kun je in deze bundel vinden? Noem aan de hand van de inhoudsopgave de regeling die niet van de formele wetgever afkomstig is. Hoe weet je dat? Je moet verdragen en verordeningen hier buiten beschouwing laten. Sla de eerste pagina van de Grondwet op. Onder aan de pagina staat: Grondwet. Dit is de voetregel. Zoek via snel bladeren (steeds kijkend naar de voetregel) de Wet arbeid en zorg. Op welke pagina begint deze wet?
1.5 Opbouw van de wettenbundel
19
Kenmerkend voor de bundel van Wolters-Noordhoff is dat de uitgever er een vel ‘tabs’ bijgeleverd heeft. Een tab is een uitstekend flapje, waardoor je regelingen sneller kunt vinden. Een ander kenmerk van deze bundel is dat er achter artikelen soms verwijzingsartikelen staan. Dit zijn artikelen die de uitgever tussen haakjes heeft geplaatst. Meestal is het nuttig de verwijzingen na te gaan, vooral als je wel een aanknopingspunt hebt, maar de oplossing nog niet (helemaal). Met het ‘sneeuwbaleffect’ kun je dan toch een eind komen.
1.6 Zoekstrategieën
Je hebt nu een beter beeld van de wijze waarop regelingen gestructureerd zijn en van de wijze waarop de wettenbundel is samengesteld. Bepaalde regelingen en artikelen heb je in de voorgaande paragrafen al moeten opzoeken. In de volgende paragrafen gaan we dit zoekproces verder uitwerken. Daarbij maken we gebruik van voorgaande theorie en de opzoekvaardigheden die je al ontwikkeld hebt. Er zijn verschillende strategieën om regelingen en artikelen te vinden: • via het trefwoordenregister (subparagraaf 1.6.1); • via de opbouw (systematiek) van een regeling (subparagraaf 1.6.2). 1.6.1 De trefwoordenregistermethode
Achterin de wettenbundel heeft de uitgever op alfabetische wijze een woordenlijst opgenomen: het trefwoordenregister. In Kluwers Collegebundel wordt verwezen naar de regeling en het artikel onder toevoeging van het romeinse cijfer dat we in opdracht 1.12A genoemd hebben. In de bundel van Wolters-Noordhoff vind je de codering waar we in opdracht 1.12B onder c op hebben gewezen.
Opdracht 1.13
a b c d e
Geef via het trefwoordenregister de wet en het artikel: waar de vrijheid van drukpers geregeld is; waar het begrip tussenpersoon wordt omschreven; waar de definitie van overeenkomst staat; waar de definitie van de natuurlijke verbintenis staat; waar de definitie van besluit staat.
20 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
De antwoorden op deze opdracht zijn snel te vinden door raadpleging van het trefwoordenregister. We zien dat het zelfs mogelijk is via verschillende woorden tot dezelfde vindplaats te komen, bijvoorbeeld bij de vraag naar de vindplaats van de definitie van natuurlijke verbintenis (zowel onder ‘natuurlijke…’ als onder ‘verbintenissen, natuurlijke –’ kom je op hetzelfde artikel). Vaak is het lastiger om de juiste vindplaats te vinden. • De uitgever heeft ‘v.’ of ‘e.v.’ toegevoegd: dat betekent ‘en volgende’. Je zoektocht begint bij het genoemde artikel. Geeft dit artikel geen antwoord op de vraag dan moet je ook de volgende artikelen raadplegen; voorbeeld: ‘ministers’. • De uitgever verwijst naar verschillende artikelen en soms zelfs naar verschillende regelingen. Kijk bijvoorbeeld bij het trefwoord ‘gemeenteraad’. Alle genoemde vindplaatsen zul je moeten onderzoeken. Het kan zijn dat meer vindplaatsen juist zijn. Die moet je dan noemen (‘j°’ gebruiken!) om het volledige antwoord te geven. • Het woord waarmee je wilt zoeken komt niet in het trefwoordenregister voor; voorbeeld: ‘trouwen’. De kunst is dan om een juiste ingang (steekwoord) te vinden. Hoe beter je bent ingevoerd in het juridische jargon (de vaktaal) hoe gemakkelijker dat gaat. Wil je iets weten over trouwen dan zul je bijvoorbeeld onder ‘huwelijk’ moeten zoeken. Deze handeling waarbij je woorden die in de omgangstaal gebruikelijk zijn, omzet in juridische begrippen noemen we juridiseren (zie ook hoofdstuk 2). Met betrekking tot deze drie problemen volgt hier een voorbeeld op terrein van het BW en een voorbeeld op het terrein van de Awb. Voorbeeld BW Stel, je wilt weten of een minderjarige bevoegd is om overeenkomsten te sluiten. In het trefwoordenregister kom je veel steekwoorden tegen die je verder kunnen helpen. Het probleem doet zich dan voor welke verwijzing de vraag oplost. Verwijzingen zijn: ‘Minderjarigheid, arbeidsovereenkomst met – ’, maar ook: ‘Minderjarigen en schenking’ enzovoort. Deze verwijzingen betreffen twee specifieke overeenkomsten. Als je iets wilt weten over bevoegdheden om overeenkomsten te sluiten in het algemeen, dan zul je verder moeten zoeken. In dit geval moet je
© Noordhoff Uitgevers bv
1.6 Zoekstrategieën
21
alle verwijzingen bij het woord minderjarig(en) of minderjarigheid doorlezen. Uiteindelijk staat er: ‘Minderjarigheid’ en vervolgens een verwijzing van de uitgever, bijvoorbeeld: ‘BW art. 1:233 v’, dus art. 233 en volgende van boek 1 BW. Het antwoord vind je in art. 1:233 en 1:234 BW. Als je iets meer van het juridisch woordgebruik weet, had je via het steekwoord ‘handelingsonbekwaamheid’ ook het antwoord kunnen vinden. Voorbeeld Awb Stel, je hebt bij het college van burgemeester en wethouders (een bestuursorgaan) een aanvraag ingediend. Je vraagt om een kapvergunning voor een boom in je tuin. Je bent benieuwd binnen welke termijn het college van burgemeester en wethouders een beslissing moet nemen op jouw aanvraag. In het trefwoordenregister kom je veel steekwoorden tegen die je verder kunnen helpen. Net als in het vorige voorbeeld, doet ook hier zich het probleem voor welke verwijzing de vraag oplost. Verwijzingen kunnen zijn: ‘Besluiten van bestuursorganen’, maar ook: ‘Besluiten van bestuursorganen, aanvraag’ enzovoort. Welke verwijzing je precies aantreft, hangt af van de wettenbundel die je gebruikt. Wil je iets weten over de beslistermijn, dan zul je verder moeten zoeken, want deze verwijzingen helpen je niet veel verder. In dit geval moet je bij Kluwers Collegebundel bijvoorbeeld alle verwijzingen bij het trefwoord ‘Besluiten van bestuursorganen, bijzondere bepalingen’ doorlezen. Er wordt verwezen naar artikel 1 en verder van het vierde hoofdstuk van de Awb. Uiteindelijk vind je in art. 4:13 lid 2 Awb je antwoord: de beslistermijn is ten hoogste acht weken. Ook hier geldt dat je sneller tot je antwoord kunt komen als je het juridisch jargon beter kent; een ander woord voor beslissing is namelijk beschikking. En onder deze term kun je het juiste artikel ook vinden. 1.6.2 De systematische methode
Via de systematische methode ga je op zoek naar de systematiek van de regeling, die af te leiden is uit de opbouw van de regeling. We hebben in paragraaf 1.2 en volgende gezien dat de structuur te herkennen is aan de wijze waarop een regeling is opgebouwd (de namen van de boeken, titels, hoofdstukken, afdelingen).
22 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
Voorwaarde voor het hanteren van deze methode is dat je weet in welke regeling je moet zoeken of dat je in staat bent erachter te komen in welke regeling de oplossing mogelijk te vinden is. De systematische methode vereist dus een zekere mate van kennis en inzicht in het recht en is daarom in het begin een stuk moeilijker te hanteren. In opdracht 1.14 wordt van je gevraagd de systematische methode toe te passen op de Grondwet en op het BW. Controleer elk antwoord. Je mag het trefwoordenregister niet gebruiken!
Opdracht 1.14
a b c
d e f g
In welk artikel van welk hoofdstuk van de Grondwet is het verbod op discriminatie te vinden? Waarom juist in dat hoofdstuk? In welk hoofdstuk van de Grondwet vind je bepalingen over het staatshoofd? Kun je dat verklaren? In een bepaald Grondwetsartikel staat: ‘De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd’. In welk hoofdstuk staat dit artikel? Waarom? In welke titel van boek 3 BW is het begrip goed gedefinieerd? In welke titel van welk boek van het BW worden rechten en plichten van een eigenaar omschreven? Welke titel van welk boek van het BW regelt de huurovereenkomst? Welke afdeling van welke titel van welk boek van het BW regelt de productenaansprakelijkheid?
In deze opdracht is de soort regeling gegeven. Meestal krijg je echter vragen waarbij je zelf de toepasselijke regeling moet vinden. De vaardigheid om dat type problemen op te lossen komt in hoofdstuk 2 aan de orde.
1.7 Combineren van zoekstrategieën
We hebben gezien dat de trefwoordenregistermethode vooral handig is om artikelen te zoeken als je niet weet om welke regeling het eigenlijk gaat. Zeker in het begin gaat het zoeken via het trefwoordenregister het snelst. De systematische methode is toepasbaar, indien de regeling gegeven is of indien je via een denkproces weet in welke regeling het antwoord te vinden moet zijn. Deze methode is een stuk lastiger maar je leert wel de wettelijke systematiek te doorgronden en daar heb je veel meer aan.
© Noordhoff Uitgevers bv
1.7 Combineren van zoekstrategieën
23
Omdat de methoden apart zijn besproken en geoefend lijkt het of er van geval tot geval steeds een keuze tussen beide methoden gemaakt moet worden. Niets is minder waar! Vaak moeten beide methoden gecombineerd worden ingezet om tot een bevredigend antwoord op een gestelde vraag te kunnen komen. Voorbeeld Vraag: Hoe moet een huis worden overgedragen? Gegeven is dat een huis een ‘onroerende zaak’ en een ‘registergoed’ is. Antwoord: De registermethode helpt je een eind op weg maar lost de vraag niet op. Het beste artikel waarnaar verwezen wordt is art. 3:10 BW. Je zult nu via de systematische methode verder moeten redeneren: het kopen en overdragen van een huis behoort tot het vermogensrecht (in boek 3 zal het antwoord dus wel te vinden zijn). Titel 4 van boek 3 regelt de verkrijging van goederen, met name afdeling 2. Via de margekopjes kun je deze afdeling snel doorlezen en uiteindelijk kom je dan terecht bij art. 3:89 lid 1.
Opdracht 1.15
Een van de vier vennoten van de vennootschap onder firma (vof) Jansen en Janssen overlijdt. Noch bij de oprichting noch in een later stadium hebben de vennoten afgesproken hoe een dergelijke situatie opgelost moet worden. Wat gebeurt er nu met de vof? Betrek in het antwoord in elk geval art. 1 en art. 16 Wetboek van Koophandel.
Opdracht 1.16
Je hebt bij het college van burgemeester en wethouders een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning. Deze vergunning is geweigerd. Nadat je een bezwaarschrift hebt ingediend (dat ook is afgewezen), ga je in beroep bij de bestuursrechter. De bestuursrechter blijkt echter je buurman te zijn, met wie je al jaren ruzie hebt. Je vreest nu dat de rechter partijdig zal zijn in jouw zaak. In een dergelijk geval kun je een rechter wraken of verschonen. Wat moet je doen?
24 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv
Toepassingsvragen
1
Zoek op wanneer er sprake is van dwaling bij het tot stand komen van een overeenkomst (niet: dwaling bij een huwelijk of bij de erkenning van een kind!). Gegeven is dat dwaling alleen bij overeenkomsten voorkomt. Via welke zoekmethode heb je het antwoord gevonden?
2
‘De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.’ In welk lid van welk artikel van welke wet staat deze bepaling? Probeer eerst de systematische methode!
3
Zoek in een dagblad een publicatie waarin iemand • failliet is verklaard; • onder curatele is gesteld. Via www.rechtspraak.nl kun je dergelijke publicaties digitaal vinden in het Centraal Insolventieregister respectievelijk curateleregister. Wat is het (juridische) gevolg van de schuldenaar als die failliet wordt verklaard? Welk artikel van de Faillissementswet maakt melding van een centraal register? Wat wordt onder curatelestelling verstaan? Noem een relevant wetsartikel waaruit de betekenis van ondercuratelestelling blijkt. Welk artikel van welke wet eist publicatie van de curatelestelling in de krant?
a b c d
4
a b c
© Noordhoff Uitgevers bv
Lees het volgende krantenknipsel. Het gezin doet aangifte. Waar staat dat je in geval van een misdrijf aangifte kunt doen? Waar staat dat mishandeling een misdrijf is? De advocaat meent dat slachtoffers in een civiele prodecure een schadevergoeding kunnen claimen. Op welke juridische grond zou dat kunnen? Hoe ben je tot je antwoord gekomen?
Toepassingsvragen
25
Gezin doet aangifte tegen Blijdorp AMSTERDAM Een Rotterdams gezin doet aangifte tegen Diergaarde Blijdorp vanwege het uitbreken van gorilla Bokito. Volgens hun advocaat Frank van Ardenne verwijten de ouders de dierentuin nalatigheid omdat de gorilla kon ontsnappen. Ook bekritiseren ze de nazorg. De ouders waren afgelopen vrijdag met hun kinderen van een en drie jaar oud in de dierentuin, toen Bokito uitbrak en een vrouw aanviel. De familie vluchtte een restaurant in. Het oudste kind zou sindsdien slecht slapen en last hebben van angstaanvallen.
Van Ardenne, een strafrechtadvocaat, beweerde meteen na de uitbraak van Bokito al dat slachtoffers in een civiele procedure een schadevergoeding van Blijdorp kunnen eisen. Hij wees erop dat ook mensen die de gorilla de vrouw zagen toetakelen ‘shockschade’ kunnen claimen. Het is niet duidelijk of de aangevallen vrouw al een advocaat heeft. Haar echtgenoot kondigde zondag aan dat ‘een vette claim’ wordt ingediend. Bron: de Volkskrant, 23 mei 2007
5
Voor het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen zijn beleidsregels opgesteld met betrekking tot het verlenen of weigeren van een reclamevergunning. Jan, inwoner van de gemeente Assen, heeft een reclamevergunning aangevraagd en deze is hem geweigerd. Hierbij is door het college verwezen naar de beleidsregels. Jan is het oneens met deze beleidsregels. Kan Jan (nadat hij bezwaar heeft gemaakt) in beroep gaan bij de bestuursrechter tegen de beleidsregels?
6
Een vennootschap onder firma (vof) kent een zogenoemde winsten-verliesregeling waarbij één der vennoten is uitgesloten van de winst. Is deze afspraak geoorloofd? Motiveer met de wet.
7
Stel dat het college van B en W van gemeente X een koopovereenkomst sluit met burger A. Kan bij deze handeling de Awb van toepassing zijn? Motiveer met behulp van de Awb.
26 1 Het werken met de wettenbundel
© Noordhoff Uitgevers bv