REACTIE OP 'VERBINDEND WATER' ONDERDEEL RIOLERING DEEL B: ONDERBOUWING
2009
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING DEEL B: ONDERBOUWING WERKGROEP RIOLERING WEST-NEDERLAND
29 oktober 2009
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Inhoud 1 2
Leeswijzer Deel B _____________________________________________________________4 Samenvatting Rijksvisie verbindend water___________________________________________5 2.1
3
2.2
Water in huis in 2050 ________________________________________________________ 6
2.3
Nieuwbouwwijk 2050 _______________________________________________________ 6
2.4
Bestaande stad 2050 ________________________________________________________ 7
Ontwikkelingen _______________________________________________________________9 3.1
4
Inleiding __________________________________________________________________ 5
Inleiding __________________________________________________________________ 9
3.2
Beleidsontwikkelingen ______________________________________________________ 9
3.3
Autonome ontwikkelingen __________________________________________________ 10
3.4
Innovatieve ontwikkelingen _________________________________________________ 12
Reflectie ____________________________________________________________________13 4.1
Inleiding _________________________________________________________________ 13
4.2
Systeem _________________________________________________________________ 13
4.3
Beleid ___________________________________________________________________ 15
4.4
4.5
4.3.1
Terugblik op het beleid_______________________________________________ 15
4.3.2
Waar staan we nu? __________________________________________________ 17
4.3.3
Waar gaan we naar toe? ______________________________________________ 18
Inhoud (kennis en techniek) _________________________________________________ 19 4.4.1
Terugblik op de inhoud_______________________________________________ 19
4.4.2
Waar staan we nu? __________________________________________________ 20
4.4.3
Waar gaan we naar toe? ______________________________________________ 20
Uitvoering (organisatie en samenwerking) _____________________________________ 22 4.5.1
Terugblik op de uitvoering ____________________________________________ 22
4.5.2
Waar staan we nu? __________________________________________________ 22
4.5.3
Waar gaan we naar toe? ______________________________________________ 22
Bijlage 1
Matrix ontwikkelingen ___________________________________________________ 26
Bijlage 2
Recente (academische) onderzoeken _______________________________________ 31
Bijlage 3
Prognose woningbouw ___________________________________________________ 32
3
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
HOOFDSTU
1
Leeswijzer Deel B
Deze lange termijn visie bestaat uit twee delen, Deel A en Deel B. DEEL A
Deel A, Stappenplan, geeft een samenvatting van de stappen die nodig zijn om de toekomstbeelden uit de visie Verbindend Water voor nieuwbouwwijken en bestaande bouw te realiseren. Dit deel beschrijft de planning voor de komende jaren en doet enkele prognoses over de ontwikkelingen tot 2050.
DEEL B
Deel B, Onderbouwing, geeft de benodigde achtergrondinformatie die voor deze stappen noodzakelijk is. Deel B gaat daarbij in hoofdstuk 2, ‘Ontwikkelingen’, in op de huidige ontwikkelingen op het gebied van beleid, innovatie en instituties. In hoofdstuk 4, ‘Reflectie’, houdt de wRw zich als het ware een spiegel voor. Daarbij worden niet alleen de eigen positie, werkwijze en de geleverde prestaties in het recente verleden beschouwd, maar wordt er ook opnieuw positie gekozen, de werkwijze bijgesteld en de benodigde stappen vastgesteld. Dat gebeurt op basis van een aantal onderwerpen: beleid, inhoud (kennis en techniek), en uitvoering (organisatie en samenwerking). In beide documenten wordt veelvuldig de ‘wij-vorm’ gehanteerd. Hiermee worden niet alleen medewerkers van waterschappen aangeduid, maar ook medewerkers van gemeenten die bij de rioleringszorg betrokken zijn. Daar waar de tekst betrekking heeft op een bepaalde partij wordt dit expliciet aangegeven.
4
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
HOOFDSTU
2
Samenvatting Rijksvisie verbindend water 2.1
INLEIDING
VERBINDEND WATER
De klimaatverandering, de hoge vervanging van rioolstelsels en de hogere eisen aan de waterkwaliteit van het oppervlaktewater vragen de komende jaren om grote investeringen in de waterketen. Dit vormde de aanleiding voor het Bestuursakkoord Waterketen 2007, waarin de deelnemende partijen aangeven deze opgaven gezamenlijk op te pakken. Het hoofddoel richt zich op een duurzame, doelmatige en transparante waterketen. Met de lange termijn visie Verbindend Water geven de partijen voor zich zelf de richting aan waarlangs de doelstelling kan worden bereikt. Partijen buiten de watersector worden nadrukkelijk uitgenodigd om met ideeën en oplossingen te komen.
DUURZAAMHEID
Ook in de duurzame waterketen staat de volksgezondheid voorop en is gewaarborgd. Dat verandert dus niet. De toekomstige waterketen moet wel meer flexibiliteit bevatten om ruimte te geven aan nieuwe inzichten en innovaties. De duurzaamheids ambities worden nagestreefd op basis van het principe cradle tot cradle (wieg tot wieg). Afval(water)stromen worden verwerkt tot nieuwe, nuttige producten (energie, verwarming/koeling, kunstmest, enz.), waardoor per saldo geen kwaliteitsverlies optreedt. De woningen worden nog comfortabeler met water als energiedrager.
LEEFOMGEVING
De leefomgeving is schoon, groen en waterrijk, mede door schoon regenwater lokaal vast te houden. Daarnaast wordt gestreefd naar meer comfort in de woningen en een schone, groene en waterrijke leefomgeving. Voldoende kennis, innovaties en nieuwe technieken, gebaseerd op een wereldwijde aanpak, zijn belangrijke randvoorwaarden om de doelen te behalen. Dat geldt ook voor bruikbare ideeën en oplossingen uit andere vakgebieden. Om deze te mobiliseren moeten nieuwe allianties worden aangegaan.
STRATEGIE
De strategie om de doelstellingen voor 2050 te realiseren spitst zich toe op de volgende drie thema’s:
Technische innovaties.
Kennis en educatie.
Netwerken en allianties.
Elk thema heeft een trekker, terwijl de coördinatie plaatsvindt binnen een aanjaagteam. Dit team bestaat uit vertegenwoordigers van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, aangevuld met enkele boegbeelden en externe adviseurs.
5
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
TOEKOMSTBEELDEN
Verbindend Water schetst toekomstbeelden voor vier woonomgevingen:
Water in huis.
Nieuwbouwwijk.
Bestaande bouw.
Landelijk gebied.
In de volgende paragrafen beschrijven we in beknopte vorm drie van de vier toekomstbeelden.
2.2
WATER IN HUIS IN 2050 In de woning van de toekomst zijn vergaande veranderingen doorgevoerd ten opzichte van de huidige, traditionele woningen. De visie richt zich op de water- en energiestromen. Het drinkwaterverbruik is door de toepassing van duurzame installaties sterk gedaald.
AFVALWATER
Urine en fecaliën worden gescheiden ingezameld. Wassen gebeurt met ozon, het afwassen met stoom. Uit GFT-afval, fecaliën en de reststoffen van (af)wassen wordt binnen de woning energie opgewekt (groene afvoer). Urine wordt afgevoerd naar een wijkvoorziening waar, na het verwijderen van medicijnresten, onder meer kunstmest wordt geproduceerd (gele afvoer). Het van huishoudelijke afvalwater is beperkt qua volume en wordt afzonderlijk uit de woning afgevoerd naar de gemeentelijke riolering.
REGENWATER
Het regenwater wordt opgevangen op groene daken, opgeslagen in reservoirs en als huishoudwater en koude-warmte-buffer ingezet (blauwe afvoer). Overtollig regenwater komt op het eigen perceel tot afvoer in de bodem of wordt overgedragen aan gemeentelijke voorzieningen. De daken zijn op uitgebreide schaal voorzien van zonnecollectoren.
Afbeelding 2.1 Water in huis in 2050
2.3
NIEUWBOUWWIJK 2050 Alle woningen in een nieuwbouwwijk anno 2050 zijn voorzien van de duurzame installaties uit het voorgaande toekomstbeeld. Het regenwater en afvalwater zijn van elkaar gescheiden. Door de duurzame installaties in de woningen is het drinkwaterverbruik tot een minimum gedaald.
6
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
AFVALWATER
De geringe afvalwaterhoeveelheden worden in wijkvoorzieningen gezuiverd en voor lokale toepassing ingezet (sproeiwater e.d.). De urine wordt vanuit de woningen via relatief kleine leidingen afgevoerd naar een verwerkingsunit in de wijk. Na verwijdering van medicijnresten wordt hieruit kunstmest gemaakt. Er bestaat voor deze wijken geen behoefte meer aan een conventionele AWZI.
REGENWATER
Regenwater wordt opgevangen op groene daken, wordt ingezet als huishoudwater en maakt onderdeel uit van het koude-warmte-buffersysteem. Het overtollige regenwater wordt vertraagd en bovengronds afgevoerd via goten en holle wegen naar bovengrondse infiltratievoorzieningen. Doorlatende verhardingen spelen daarbij, naast wadi’s, een belangrijke rol. Directe afvoer naar oppervlaktewater vindt alleen bij hoge uitzondering plaats. Hiermee voldoet men optimaal aan de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Bovendien voorkomt de duurzame omgang met regenwater rioollozingen op oppervlaktewater. Dit bevordert een gezond watersysteem. Waterpleinen en andere multifunctionele ruimten vangen de extreme neerslaghoeveelheden op. De klimaatverandering veroorzaakt een frequenter water-op-straat, maar heeft niet tot meer overlast geleid.
Afbeelding 2.2 Nieuwbouwwijk in 2050
2.4
BESTAANDE STAD 2050
AFVALWATER
Het afvalwater is afgekoppeld van de riolering in de openbare ruimte. Bij renovatieprojecten van woningcorporaties en grote verbouwingen in particuliere woningen zijn mede door stimuleringsregelingen vele duurzame aanpassingen doorgevoerd die het niveau naderen van de nieuwbouwwoningen. De afvalwaterstromen op wijkniveau zijn daardoor sterk afgenomen. De conventionele AWZI’s hebben daardoor nog steeds bestaansrecht, maar beschikken over nieuw, ruimtebesparende technologieën. Door de geringer aanvoer is uitbreiding van de zuiveringscapaciteit overbodig. Urine wordt door kleine leidingen naar centrale opvang-units in de wijk afgevoerd om daaruit grondstoffen als stikstof, kalium en fosfaat terug te winnen.
REGENWATER
Regenwater van daken en wegen wordt opgevangen in ‘lekke’ rioolbuizen, die afhankelijk van de grondwaterstand een infiltrerende dan wel drainerende functie hebben. Ondergrondse watertanks in de wijk vangen een deel van het regenwater op, waaruit water voor wijkdoeleinden kan worden betrokken (sproeien e.d.). Er is meer ruimte voor water op straat door een aangepaste inrichting van de wegen.
7
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Bij extreme neerslag treden de overstorten van de regenwaterriolering in werking. De regenwaterlozingen vormen geen bedreiging voor het milieu. Voor de afvoer van regenwater, urine en afvalwater wordt van integrale leidingen gebruik gemaakt, waardoor de ondergrondse ruimte minimaal wordt belast. Door de toepassing van verschillende kleuren voor de leidingmaterialen en speciale koppelingen is de kans op foutaansluitingen tot nul gereduceerd. Afbeelding 2.3 Bestaande stad in 2050
8
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
HOOFDSTU
3.1
3
Ontwikkelingen
INLEIDING In het vorige hoofdstuk hebben we de toekomstvisie op de waterketen in 2050 vanuit de invalshoek van het BWK behandeld. Sommige beelden lijken hoog gegrepen, andere roepen vragen op met betrekking tot de doelmatigheid van het systeem, vooral in de publieke ruimte. Een belangrijke succesfactor is de mate waarin we slagen om alle betrokken partijen op korte termijn (enkele jaren) voor de ideeën te winnen. Zonder die saamhorigheid zijn de ambities gedoemd te verzanden. Deze saamhorigheid kan worden bereikt door het vormen van ‘nieuwe allianties’. Dit hoofdstuk gaat in op relevante, al ingezette ontwikkelingen, die de wRw in haar voorbereiding op de toekomst heeft gesignaleerd voordat Verbindend Water werd gepresenteerd in een brede discussiebijeenkomst op 30 oktober 2008. De behandelde ontwikkelingen hebben we verdeeld in drie blokken:
Beleidsontwikkelingen.
Autonome ontwikkelingen.
Innovatieve ontwikkelingen.
In bijlage 1 zijn overzichtstabellen in matrixvorm opgenomen, waarin de resultaten van de verkenningen schematisch zijn weergegeven.
3.2
BELEIDSONTWIKKELINGEN
WB21
De laatste jaren hebben vele beleidsontwikkelingen plaatsgevonden die van grote invloed zijn op de huidige structuur van de riolering. In eerste plaats in het Waterbeleid 21ste eeuw (WB21). De omgang met regenwater moet veranderen op basis van de trits ‘vasthoudenbergen-afvoeren’ om zoveel mogelijk terug te keren naar de natuurlijke wijze van afvoeren. Voor het stedelijk gebied is gesteld dat het watersysteem in staat moet zijn om maatgevende neerslaggebeurtenissen met een herhalingstijd van eenmaal per 100 jaar niet tot inundatie mag leiden.
KRW
Vanuit Europa dient de Kaderrichtlijn Water (KRW) te worden geïmplementeerd. Op basis hiervan worden strengere eisen gesteld aan de waterkwaliteit die uitvoering van aanvullende en vergaande maatregelen nodig maken. De uitwerking van de stroomgebiedvisies, om aan dit Europese beleid gestalte te geven, verkeert in een vergevorderd stadium. Echter, het gekozen aggregatieniveau in de vorm van waterlichamen is zo laag dat de riolering als emissiebron hierin slechts een kleine rol speelt.
9
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
REGENWATERBELEID
Het regeringsstandpunt ten aanzien van de omgang met regenwater in het stedelijk gebied is in eerste instantie uitgewerkt in de herijkingsbrief regenwaterbeleid aan de Tweede kamer. Deze voornemens zijn verder uitgewerkt in de Wet afbakening en bekostiging gemeentelijke watertaken die per 1 januari 2008 van kracht is. De wet geeft gemeenten handvaten om de voorgenomen ontvlechting van watersysteem en waterketen daar waar mogelijk te realiseren, in juridische, technische en financiële zin. De doelstellingen van het regenwaterbeleid zijn: Wateroverlast in stedelijk gebied tegengaan. Risico’s voor volks- en diergezondheid beperken (minimaliseren van gemengde overstorten). Milieuschade verminderen (Ladder van Lansink). Doelmatigheid van AWZI en riolering verbeteren.
BWK-2007
In het Bestuursakkoord Waterketen 2007 (BWK-2007) hebben de participerende partijen afspraken gemaakt om tot een doelmatiger en transparanter waterketen te komen. De samenwerking tussen gemeenten en waterschappen wordt gestimuleerd, terwijl ook aandacht wordt gevraagd voor innovatie en kennisontwikkeling.
WVO-
In het streven naar deregulering zijn in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
LOZINGSVERGUNNING
(Wabo) en in de Waterwet die in 2010 naar verwachting van kracht wordt, een groot aantal vergunningen vervangen door algemene regels: Besluit lozing afvalwater huishoudens, Activiteitenbesluit en het medio 2010 verwachte Besluit lozen buiten inrichtingen. De wetgever gaat ervan uit dat meer geregeld wordt in goed overleg tussen waterschap en gemeente, vooral in de verbrede GRP’s.
SAMENWERKING
Vele gemeenten zijn te kleinschalig om het rioleringsbeheer op doelmatige wijze te kunnen invullen. Schaalvergroting is noodzakelijke om tot een optimaal beheer te komen. De roep om samenwerking vanuit het BWK-2007 geeft daar mogelijkheden toe. Intergemeentelijke samenwerking is een eerste mogelijkheid voor samenwerking. Sommige gemeenten zien daarnaast een waterleidingbedrijf als logische partij, andere juist het waterschap. Het kabinet heeft zich voorgenomen om ontwikkelingen in dit verband in 2010 te evalueren en zonodig maatregelen te treffen.
3.3
AUTONOME ONTWIKKELINGEN Naast bovenstaande beleidsontwikkelingen, die volledig zijn afgestemd op het vakgebied, treden er ook autonome ontwikkelingen op waarop beleidsmakers en beheerders geen of nauwelijks invloed kunnen uitoefenen, de autonome ontwikkelingen. Deze zijn echter wel van doorslaggevende betekenis en verdienen daarom een aparte behandeling.
KLIMAAT
Het beste voorbeeld van een autonome ontwikkeling op dit moment is wel de verwachte klimaatverandering. Wereldwijd is men zich aan het bezinnen welke gevolgen dit met zich mee kan brengen en hoe men zich er op kan voorbereiden. Ook voor het waterbeheer in Nederland geldt dat. Het Waterbeleid 21ste eeuw is daar een direct gevolg van. Geven de prognoses voor 2050 van het KNMI voor het watersysteem nog enig houvast in de zin van de verwachte maatgevende dagsommen, voor de riolering geldt dat nog niet voor de
10
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
extreme regenintensiteiten. En toch krijgt dat riool dat morgen onder de grond gaat de hele klimaatverandering over zich heen en moet erop voorbestemd zijn. Grotere buizen zijn niet de enige oplossing in dit verband, zeker niet voor de riolen die nog betrekkelijk jong zijn. De inrichting op straatniveau kan een welkome of noodzakelijke aanvulling betekenen op een tekortschietende afvoercapaciteit door extra retentievolume te creëren (multifunctioneel ruimtegebruik). Een intensieve samenwerking met stedenbouwers is daarvoor een vereiste. LUCHTVERVUILING
Een belangrijke vervuilingsbron voor regenwater vormen stoffen die in de atmosfeer zweven. Voor sommige stoffen worden waterkwaliteitsnormen voor oppervlaktewater en grondwater al overschreden op het moment dat de neerslag het aardoppervlak bereikt. Dat de emissies in stedelijk gebied toenemen bij het afkoppelen van regenwater uit gemengde riolering is mede een gevolg van de luchtvervuiling. Net als voor de waterkwaliteit is Europees beleid ingesteld om de fijnstofproblematiek op te lossen. Dit moet gunstige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het af te voeren regenwater en kan dus weer van invloed zijn op de systeemkeuzes bij rioolvervanging en nieuwe aanleg in nieuwbouwlocaties.
VERGRIJZING
De bevolking vergrijst. Deze demografische ontwikkeling trekt ook zijn sporen in het afvalwatercircuit. Qua hoeveelheden blijven de gevolgen beperkt. Ouderen gebruiken weliswaar minder drinkwater en wonen vaker op zich zelf, maar binnen de totale afvalwaterproductie zijn deze effecten gering. Anders ligt het bij de stoffen die zich in het afvalwater bevinden. Het medicijngebruik neemt toe en een deel daarvan komt in het afvalwater terecht. De huidige AWZI’s zijn nauwelijks in staat deze stoffen af te vangen. De met de lozingen meegevoerde medicijnresten vormen een toenemend probleem voor de in het oppervlaktewater bevindende organismen en indirect voor de mensen zelf.
PLANOLOGIE
Steden worden steeds dichter gebouwd en het platteland heeft moeite om haar bestaan te handhaven. Deze planologische ontwikkelingen lijken niet te stuiten. Het gevolg is dat we steeds vaker gaan bouwen in gebieden die daar minder geschikt voor zijn. Voor het watersysteem heeft deze ontwikkeling dus grote invloeden; voor de riolering lijkt dat mee te vallen. Wijksanering biedt kansen om de ondergrondse infrastructuur geheel in een nieuw jasje te steken en de afhandeling van afvalwater en regenwater op moderner, doelmatiger wijze te organiseren. Door regenwater zoveel mogelijk de bodem in te leiden komen we tegemoet aan de doelstellingen van zowel WB21 als KRW.
WONINGBOUW
Naar verwachting bestaat in 2050 50% van het woningen bestand uit woningen die vanaf heden gebouwd zullen worden (zie bijlage 3) en zal 20-25% van de woningen zijn uitgerust met de voorzieningen uit Verbindend Water of daarmee vergelijkbare voorzieningen. Van de 50% dan nog bestaande huidige woningen zal naar verwachting niet meer dan 510% in meer of mindere mate met nieuwe voorzieningen zijn uitgerust. Dat zullen vooral huurwoningen zijn, die tussentijds uitgebreid zijn gerenoveerd.
ZETTINGEN
Ongelijkmatige zettingen zijn funest voor de afstromingscondities in de riolering. In bestaande gemengde stelsels worden percentages ‘verloren berging’ aangetroffen van wel 10 tot 20%. De sedimentatie van slib die daarvan een gevolg is leidt tot hoge vuilgehalten in
11
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
het overstortende water. Een belangrijk knelpunt bij de ontwikkeling van nieuwe bouwlocaties vormt de snelheid waarmee men de planning wil realiseren. Nog voordat de grond na een aangebrachte voorbelasting is uitgezakt gaat men al over op de aanleg van de riolering. De restzetting en het bouwverkeer zorgen er vervolgens voor dat de riolering kort nadat de bewoners hun woningen hebben betrokken in feite al niet meer optimaal aan haar taken kan voldoen. Sommige gemeenten passen in bestaande wijken het principe toe van duurzaam ophogen met lichte materialen.
3.4
INNOVATIEVE ONTWIKKELINGEN Door innovatieve ontwikkelingen kunnen we in de toekomst belangrijke verbeteringen in de werking van onze systemen bereiken. Enkele voorbeelden zijn hieronder weergegeven.
MONITOREN
Het monitoren van systeemgedrag is noodzakelijk om in de toekomst doelmatige maatregelen te kunnen vaststellen en tijdig in te kunnen grijpen in ongewenste situaties, bijvoorbeeld bij de toestroom van rioolvreemd water of het detecteren van foutaansluitingen. Tot op heden blijft het monitoren van systeemgedrag beperkt tot kwantitatieve parameters. De ontwikkeling van sensoren gaat echter zo snel, dat binnen afzienbare tijd ook het on-line meten van kwalitatieve meetwaarden mogelijk en betaalbaar wordt. Ook voor de datacommunicatie zijn we steeds minder afhankelijk van vaste lijnen, zodat op elk willekeurige locatie met elke gewenste frequentie meetgegevens kunnen worden overgeseind naar een centrale plaats.
COMPACTE
Op het gebied van compacte randvoorzieningen bestaat veel behoefte aan innovatieve
RANDVOORZIENINGEN
oplossingen, zeker nu er op basis van recentelijk onderzoek twijfels zijn over het rendement van lamellenafscheiders. Ook de ontwikkeling van kleinschalige afvalwaterzuiveringen op MBR-basis biedt perspectief voor de toekomst voor een geheel andere aanpak op lokaal niveau. Het biedt mogelijkheden in de tendens om van centrale naar decentrale zuivering toe te groeien.
SAMENWERKING
Eén van de middelen om de samenwerking tussen waterschappen en gemeenten te bevorderen zijn optimalisatiestudies (OAS). OAS studies dienen meer gericht te zijn op het bereiken van doelmatige maatregelen om de effecten op het watersysteem te minimaliseren. Hiervoor is meer kennis nodig van het functioneren van het afvalwatersysteem en de effecten van lozingen op het watersysteem. De projectmatige samenwerking rondom OAS studies is idealiter een opmaat naar meer structurele samenwerking tussen waterschappen en gemeenten.
12
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
HOOFDSTU
4.1
4
Reflectie
INLEIDING In de voorgaande hoofdstukken hebben we stilgestaan bij de toekomstbeelden en de hedendaagse ontwikkelingen en in hoeverre beide met elkaar overeenstemmen. In dit hoofdstuk schenken we aandacht aan waar we, als waterbeheerders, op dit moment staan, komend vanuit het verleden. Wij houden ons zelf als het ware een spiegel voor en beraden ons van daaruit op de toekomst. Dat laatste doen we op basis van een viertal invalshoeken:
Systeem.
Beleid.
Inhoud (kennis en uitvoering).
Uitvoering (organisatie en samenwerking).
4.2
SYSTEEM
STELSELTYPEN
In 1970 bestond de riolering in Nederland voor ca. 85% uit gemengde stelsels. De verbeterd gescheiden stelsels waren in opkomst toen men eenmaal doorkreeg dat ook gescheiden stelsels tot aanzienlijke vuilvrachten leidden. Volgens Riool in Cijfers 2009-2010 [RIONED] is op dit moment nog ca. 70% van de stelsels gemengd, 20% gescheiden en 10% verbeterd gescheiden. Qua leeftijd is 40% van de riolering ouder dan 40 jaar en 35% jonger dan 20 jaar. Als we de ingezette lijn voortzetten op basis van een autonome ontwikkeling dan zal het aandeel gemengde stelsels in 2050 tot onder de 50% zijn afgenomen. Onder invloed van het voorgestelde stimuleringsbeleid voor het scheiden van waterstromen zal dit aandeel nog verder afnemen naar een geschat percentage van tussen 20 en 40%.
HUISHOUDELIJK
De hoeveelheid huishoudelijk afvalwater staat al vele jaren op een constant niveau. De
AFVALWATER
verdeling van huishoudelijk afvalwater over de verschillende huishoudelijke activiteiten, voor 2001 is in onderstaande tabel weergegeven [STOWA 2005-14]1. Activiteit
Tabel 4.1
baden/douchen
Verdeling huishoudelijk afvalwater
45,7
handen wassen
5,2
kleren wassen
24,6
vaat wassen voedsel bereiding toiletspoeling
1
Volume in l/inw.d
6,0 1,6 34,8
overig
8,2
Totaal
126,2
STOWA 2005-14: Anaerobic treatment of concentrated wastewater in DESAR-concepts
13
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
De samenstelling van huishoudelijk afvalwater is in onderstaande tabel aangegeven voor 2002, afkomstig uit Zweeds onderzoek1 en uitgedrukt in massa per persoon per jaar. Tabel 4.2 Samenstelling huishoudelijk afvalwater
Stofparameter
Eenheid
Urine
Fecaliën
Grijs water
volume
kg
550
40
40000
droge stof
kg
22
18
29
N
g
4015
548
460
P
g
365
183
110 2190
Cu
mg
37
402
Ni
mg
2,6
27
720
Zn
mg
16
3942
12200
Pb
mg
0,7
7,3
1095
Opvallend is het aandeel van urine en fecaliën in de totale vrachten stikstof en fosfaat. Met name urine is verantwoordelijk voor 85% van de stikstofbelasting en voor 47% van de fosfaatbelasting. Voor de overige stoffen geldt dat het aandeel in grijs water verreweg het grootst is. NEERSLAG EN
De huidige rioolstelsels van voor 1995 zijn over het algemeen gedimensioneerd op een
KLIMAATVERANDERING
constante regenintensiteit van 60 tot 90 l/s.ha. Vanaf dat jaar zijn op grond van module C2100 van de Leidraad Riolering hydrodynamische rekenmodellen toegepast en zijn de stelsels gedimensioneerd op variabele standaardbuien met een herhalingstrijd van 1 tot 2 jaar. De verwachte klimaatontwikkeling kan tot een sterke toename van de extreme neerslagintensiteiten leiden. In de toekomst zal de riolering worden gedimensioneerd op basis van een beschermingsniveau waarvoor de gemeente haar burgers tegen wateroverlast wil vrijwaren.
Afbeelding 4.4 Wateroverlastlandschap in
Wateroverlastlandschap
beeld
= gekozen beschermingsniveau
27
DIMENSIONERING
Regenwater- en gemengde riolen zijn onderhevig aan twee tegengestelde ontwikkelingen. Afkoppelen van verhard oppervlak leidt tot ontlasting, de klimaatontwikkeling tot extra belasting van de bestaande riolering. Deze ontwikkelingen hebben echter nauwelijks invloed op de dimensionering van de rioolstelsels, zoals te zien is in onderstaande tabel met het verband tussen de toe- of afname van de hydraulische belasting en de diameterkeuze bij (minimaal) gelijkblijvende veiligheid tegen wateroverlast. De diameterkeuze is dan ook bij voorkeur te baseren op de vuiltechnische werking en niet op de hydraulische belasting.
14
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Tabel 4.3 Relatie tussen procentuele
Q-toename
D
% factor factor
200
250
300
400
500
600
800 1000
mm
mm
mm
mm
mm
mm
mm
mm 800
debietswijziging en diameterwijziging
-50%
0,5
0,76
160
200
250
300
400
500
700
-20%
0,80
0,91
200
250
300
400
500
600
800 1000
-10%
0,90
0,96
200
250
300
400
500
600
800 1000
0%
1,00
1,00
200
250
300
400
500
600
800 1000
20%
1,20
1,08
250
300
400
500
600
700
900 1100
50%
1,50
1,18
250
300
400
500
600
800 1000 1200
100%
2,00
1,32
250
400
400
600
700
800 1100 1400
150%
2,50
1,44
300
400
500
600
800
900 1200 1500
INFILTRATIE-
Infiltratievoorzieningen, boven- of ondergronds, ontlenen hun werking vooral aan het
VOORZIENINGEN
retentievolume (20-30 mm), vergelijkbaar met een polder. Voor de polder en infiltratiesystemen zijn langdurige buien met grote neerslagvolumen maatgevend, terwijl voor de riolering de korte heftige buien met hoge regenintensiteiten bepalend zijn. Deze mechanismen zijn in onderstaande regenduurlijnen grafiek weergegeven.
Afbeelding 4.5 Regenduurlijnen
90 l/s.ha Klimaat en riolering, de pragmatische benadering
B= 40 mm
B= 50 mm B= 7 mm
1,67 l/s.ha
25
4.3
BELEID
4.3.1
TERUGBLIK OP HET BELEID
WVO
In de voorliggende lange termijn visie kijken we 40 jaar vooruit naar het jaar 2050. Maar hoe zag de wereld er 40 jaar geleden uit vanuit ons vakmatige perspectief? In 1970 hadden we net als nu met de Wet Verbreding en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken te maken met een belangrijke mijlpaal in de wetgeving: de inwerkingtreding van de Wet verontreiniging oppervlaktewater. De zuivering van afvalwater werd formeel geregeld en er kwam een verbod om zonder vergunning afvalstoffen op het oppervlaktewater te lozen.
15
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
De lozingen vanuit gemengde rioolstelsels werden in die periode getoetst op basis van de zogenaamde frequentietheorie: het gemiddeld aantal toegestane overstortingen per jaar, vastgesteld met de Stippengrafiek. Afbeelding 4.6 Stippengrafiek
Een goed voorbeeld van een generieke aanpak, een aanpak die de werkelijkheid vereenvoudigt tot breed hanteerbare eisen omdat de kennis en het benodigde instrumentarium ontbreekt. In het geval van de frequentietheorie maakte het niet uit waar je de berging in het stelsel lokaliseerde, ook als deze hydraulisch onbereikbaar was. Als het getal op papier maar klopte voldeed je aan het toetsingscriterium. Het risico op misinvesteringen was hierbij groot. TWEESPORENBELEID
De onvrede met deze situatie leidde in de jaren 1982-1989 tot de uitvoering van een ambitieus onderzoeksprogramma, de NWRW. De resultaten vormden de basis voor het in 1992 door de CIW (toen nog CUWvo) geïntroduceerde nieuw waterkwaliteitsbeleid.
Afbeelding 4.7 Tweesporenbeleid
De emissies vanuit gemengde stelsels moesten aan die van een referentiestelsel voldoen en gescheiden systemen moesten worden omgebouwd tot verbeterde versies.
16
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Het tweesporenbeleid zette de deur open voor vuiluitworpmodellen, maar na een ‘vergelijkend warenonderzoek’ werd het beleid bijgesteld. Emissieberekeningen werden versimpeld tot het product volume en standaard vuilgehalte voor CZV. Een vereenvoudiging van de werkelijkheid die nodig was, omdat de kennis over optredende processen tekort schoot. In deze tijd is door gemeenten een goed resultaat geboekt in emissiereductie. Al heeft de vereenvoudiging soms tot ongewenste situaties geleid, zoals de aanleg van bergbezinkbassins die nog nooit gewerkt hebben. AFKOPPELEN
In de tweede helft van de negentiger jaren kwam het afkoppelen op. In eerste instantie om kwantitatieve redenen (urbanisatie leidt tot wateroverlast), maar al snel werden er ook kwalitatieve voordelen aan het afkoppelen toegedicht (minder overstortvolume, betere waterkwaliteit en lagere effluentvrachten). Om het afkoppelen in goede banen te leiden, ontstonden tal van beslisbomen. Zo hebben ten tijde van het opstellen van het toenmalige hemelwaterbeleid meerdere gemeenten de wRw verzocht om een concrete "beslisboom" te maken waar ze praktisch mee uit de voeten konden.
Afbeelding 4.8 Beslisboom afkoppelen
Alhoewel de beslisbomen een voorkeur aangaven voor een duurzame omgang met hemelwater, werd er in de praktijk snel teruggegrepen op de directe afvoer naar oppervlaktewater. De algemene opzet van de beslisbomen heeft er onbedoeld toe geleid dat er afgekoppeld is zonder dat daarbij een specifiek doel voor ogen stond.
4.3.2
WAAR STAAN WE NU?
VAN GENERIEK
In de afgelopen 40 jaar was het beleid vooral gericht op emissiereductie. Daarbij zijn in de
EMISSIEBELEID NAAR
verschillende stadia generieke beleidsinstrumenten ingezet om tot de beoogde doelen te
LOKAAL EFFECTBELEID
komen. Thans loopt het emissiespoor ten einde en wordt de komende jaren de laatste hand gelegd aan de basisinspanning. De emissies uit de gemengde rioolstelsels zijn sterk teruggedrongen. Door het afkoppelen zijnde piekemissies CZV en O2-dip minder geworden. Daarnaast worden door het afkoppelen ook minder hormoonverstorende stoffen, humanepathogenen en medicijnresten via de overstorten geloosd.
17
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Waar het afkoppelen van verhard oppervlak met een directe afvoer naar oppervlaktewater (gescheiden stelsels) is vormgegeven, zijn de CZV-emissies op jaarbasis echter toegenomen omdat het afgekoppelde regenwater met veel grotere volumen wordt geloosd en het verzamelde regenwater niet schoon is. VERSCHILLENDE
Al met al zijn de emissies uit de gemengde riolering zover teruggedrongen dat ze
VERVUILINGSBRONNEN
tegenwoordig niet altijd meer de belangrijkste bron vormen die de waterkwaliteit bedreigt. In de context van de KRW-waterlichamen spelen ze zelfs geen rol van betekenis. Dat ligt anders op het micro-niveau van de stedelijke waterlopen, de stadssingels, de stadsvijvers, de lokale boezems en hoofdwaterlopen. Daar spelen rioollozingen nog steeds een belangrijke rol, maar kunnen ook andere bronnen de doorslag geven zoals gebladerte, zwemvogels, honden en voederen.
Afbeelding 4.9
zink_min gescheiden
zink_min gemengd
Zink en fosfaat bronnen voor het oppervlaktewater
Eenden Honden Brood Neerslag Bladval Riolering
Eenden Honden Brood Neerslag Bladval Riolering
P_gem gescheiden
P_gem gemengd Afspoeling oevers Afspoeling oevers Eenden Honden
Honden
Brood
Brood
Neerslag
Neerslag
Bladval
Bladval
Riolering
4.3.3
Eenden
Riolering
WAAR GAAN WE NAAR TOE? Als we het Bestuursakkoord Waterketen 2007 (BWK2007) in combinatie met Verbindend Water bezien, dan komen de volgende speerpunten van beleid nadrukkelijk naar voren:
Tabel 4.4 Speerpunten huidig beleid
Thema
Toelichting
Duurzaamheid
Problemen direct en lokaal afhandelen met een minimaal gebruik aan energie en grondstoffen.
Doelmatigheid
Systemen optimaal laten werken tegen een minimum aan kosten.
Samenwerking
Samenwerking binnen de waterketen als fundament onder de doelmatigheid.
Transparantie
Helderheid over de besteding van de inkomsten uit de verschillende waterrekeningen.
Comfort
Waarborgen van het huidige comfortniveau met ruimte voor verhoging.
Leefomgeving
Verwezenlijken van een aangename, schone, groene en waterrijke leefomgeving voor de burger.
WETGEVING LOKAAL
De beleidsmatige en wetgevende onderbouwing van deze doelstellingen voor de
UITWERKEN
waterketen loopt al een aantal jaren. In dit verband kunnen we wijzen op de 4e Nota Waterhuishouding, Waterbeheer 21ste eeuw, Kaderrichtlijn Water, de Rijksvisie op de Waterketen, de Herijkingsbrief voor het regenwaterbeleid, het Nationaal Bestuursakkoord Water, enz. In de Wet Verankering en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken hebben deze beleidsstukken een wettelijke basis gekregen. Zodra de Waterwet van kracht wordt, is de wetgevende cirkel gesloten. Deze van rijkswege opgestelde wetgeving behoeft nog
18
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
regionale of lokale uitwerking. De bestaande beleidsstukken en verordeningen moeten op orde gebracht worden. VERPLICHTEN GESCHEIDEN De Wet Verbreding en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken biedt de gemeente AANBOD
mogelijkheden om de medewerking van eigenaren bij het scheiden van waterstromen desnoods af te dwingen op het moment dat de gemeente plannen heeft de scheiding in het openbare riool door te voeren. Deze verplichting dient te worden uitgebreid tot de situatie dat een ingrijpende verbouwing aan de woning plaatsvindt. Het gescheiden aanbieden van afvalwater en regenwater dient verplicht te worden gesteld los van de aanwezigheid op dat moment van plannen voor ombouw van de bestaande riolering. Deze verplichting kan worden opgenomen in het Bouwbesluit en/of de plaatselijke bouwverordening. De handhaving kan berusten bij de afdeling Bouw- en woningtoezicht van de gemeente.
WATERTOETS OOK VOOR
Op dit moment is in de Wet op de ruimtelijke ordening de verplichting vastgelegd voor de
WATERKETEN
initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen om de watertoetsprocedure te doorlopen. Bij het overleg tussen initiatiefnemers en waterschap komen de waterhuishoudkundige aspecten voor de ontwikkelingslocatie aan bod. De systeemkeuze voor de riolering komt hierbij ook aan de orde, omdat het lozingsgedrag van belang is voor de inrichting van het watersysteem. De aspecten die van belang zijn voor de interacties binnen de waterketen komen hierbij echter niet tot zijn recht. Met het oog op de toekomstige doelen moet het instrument van de watertoets ook specifiek toepasbaar worden op de waterketen. De systemen die in het document verbindend water zijn beschreven hebben impact op de ruimtelijke ordening (denk aan infiltratievoorzieningen, waterberging op straat en meervoudige systemen in de ondergrondse infrastructuur). Het is noodzakelijk om bij de ontwikkeling en implementatie van deze systemen de partners in de RO te betrekken. Het gaat hierbij niet alleen om de technische werking maar ook om de ruimtelijke inpasbaarheid. Recentelijk heeft de gemeente Nijmegen in dit verband succesvol geëxperimenteerd met een ambitieladder water om voor de lange termijn waterambities te kunnen formuleren. Deze methode komt het watertoetsproces ten goede: het helpt de betrokkenen om – in een vroegtijdig stadium - ruimtelijke ordening en waterbeleid bij elkaar te brengen.
4.4
INHOUD (KENNIS EN TECHNIEK)
4.4.1
TERUGBLIK OP DE INHOUD
VERSNIPPERD ONDERZOEK
Sinds de NWRW (1982-1989) hebben we slechts sporadisch onderzoek gepleegd naar de emissies van gemengde stelsels. Pas nadat het afkoppelen van regenwater in de belangstelling is gekomen, is er sprake van een grotere aandacht naar de kwaliteit van geloosd regenwater. Dit heeft geleid tot diverse lokale, individuele onderzoeken die weinig op elkaar zijn afgestemd.
19
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
omslag van generieke aanpak naar lokaal maatwerk
Afbeelding 4.10
NWRW 1970 Wvo
FOCUS OP EMISSIES
KENNIS
MAATWERK
GENERIEKE AANPAK
ONZEKERHEID
Van generiek naar maatwerk
beslisbomen
1992
2010
CIW
Wgw
2050
Vrijwel al het uitgevoerde onderzoek richtte zich op de emissies bij de lozingspunten en niet op oorzaken van de gemeten waarden. Daardoor hebben we weinig inzicht in de processen die in de riolering optreden en die tot geconstateerde variantie in de vulgehalten bij de lozingspunten leiden.
AFKOPPELEN
Er was weinig kennis over rendement en beheer van sommige afkoppelvoorzieningen.
4.4.2
WAAR STAAN WE NU? Het recente rioleringsonderzoek richt zich vooral op de interacties binnen het afvalwatersysteem en de regenwaterstromen en kan worden onderscheiden in enerzijds bureaustudies en anderzijds praktijkonderzoek. In Bijlage 2 is een overzicht opgenomen van recent (academisch) onderzoek.
METEN AAN GEMENGDE
Met uitzondering van de interactie-onderzoeken, zijn de recente onderzoeken geïnspireerd
STELSELS
door de nieuwe omgang met regenwater. Gemeenten en waterschappen staan aan de vooravond van grootschalig meten aan gemengde stelsels.
AFKOPPELEN
Nu wordt er onderzoek gedaan naar rendement en beheer van enkele voorzieningen die een betaalbaar alternatief bieden bij een beperkte drooglegging.
4.4.3
WAAR GAAN WE NAAR TOE?
NIEUW ONDERZOEK
Ondanks de afgeronde en lopende onderzoeken dreigt er een onevenwichtige situatie te
NOODZAKELIJK
ontstaan in de beschikbare kennis voor de verschillende rioleringssystemen. Het is noodzakelijk om met alle betrokken partijen tot een goed doordacht en evenwichtig onderzoeksprogramma voor het vakgebied komen, waaruit de komende periode de noodzakelijke kennis kan worden geput. Bij het verwerven van kennis speelt het waterschap een zeer belangrijke rol. In de eerste plaats bij het formuleren van de onderzoeksvragen waaruit een meerjarig onderprogramma wordt samengesteld. Vervolgens als aanreiker, in overleg met de betreffende gemeente, van geschikte onderzoeklocaties. En tenslotte als mede-financier van en facilitator in het regionale onderzoek.
20
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Productontwikkeling of optimalisering door de branche in samenwerking met en op basis van advies van de overheid, vraagt een actieve rol van Stowa en Rioned. ERVARINGSKENNIS
Naast de ontwikkeling van theoretische kennis is het verzamelen, vastleggen en uitwisselen
OPDOEN
van ervaringskennis van groot belang. Het gaat daarbij niet alleen om het functioneren van de gemengde en gescheiden systemen, maar ook de ervaringen met het beheer en onderhoud met de nieuwe voorzieningen zijn van grote waarde. Al deze informatie kan een bijdrage leveren aan betere ontwerpregels en rekenmethoden en een optimale afstemming tussen de verschillende beheeractiviteiten in de openbare ruimte. Ook voor het verzamelen en vastleggen van ervaringskennis is een belangrijke rol weggelegd voor het waterschap vanuit de reguliere contacten met gemeenten en de betrokkenheid bij regionaal onderzoek. Onder de hoede van RIONED en STOWA kan de regionaal ingewonnen informatie vervolgens op landelijke schaal worden gebundeld op een centrale database. Deze informatiebron kan de basis vormen voor het ontwikkelen en bijstellen van ontwerpregels voor nieuwe voorzieningen en de adviezen voor het beheer en onderhoud.
MONITORING REGIONAAL
De meetverplichting die een aantal waterbeheerders aan de Wvo-lozingsvergunning heeft
OPPAKKEN
gekoppeld heeft er o.a. toe bijgedragen dat steeds meer gemeenten zijn gaan meten. Waterschappen moeten in overweging nemen om regionaal beleid te ontwikkelen voor het monitoren van de riolering op basis van projectmatige samenwerking met gemeenten. Het samenvoegen van relevante meetgegevens uit de riolering met die van de AWZI en de hoofdrioolgemalen is zeker een punt van aandacht om de interacties tussenbeide deelsystemen te optimaliseren.
MONITOREN
Een doelmatig afvalwatersysteem beantwoordt aan de functionele eisen tegen minimale
NOODZAKELIJK VOOR
kosten. Voor het bewaken en verbeteren van het systeem is het volgen van het feitelijk
FUNCTIONEEL BEHEER
systeemgedrag door monitoring noodzakelijk. Monitoren dient in de toekomst een belangrijke positie in te nemen in het operationeel rioleringsbeheer, om tijdig afwijkingen in het functioneren te signaleren en preventieve maatregelen te kunnen nemen. Naar verwachting zal door optimalisering nog een grote emissiewinst behaald kunnen worden.
WATERSYSTEEM
Het monitoren dient te worden uitgebreid tot waterkwantiteit- en waterkwaliteitmetingen
INTEGRAAL MONITOREN
in het watersysteem. Dat betekent uitbreiding van het huidige monitoringsprogramma van het waterschap, zowel qua aantal locaties als qua frequentie.
Afbeelding 4.11
Probleemanalyse Probleemanalyse
Probleem gerichte aanpak Bronanalyse Bronanalyse
Oplossingsrichtingen Oplossingsrichtingen
Kosteneffectiviteit Kosteneffectiviteit
Maatregelenpakket Maatregelenpakket
21
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
REGENWATER
Duurzaamheid betekent dat regenwater zoveel mogelijk in of door de bodem dient te
INFILTREREN IN BODEM
worden geleid om optimaal aan WB21 tegemoet te komen. Dit betekent een reductie van de rioolemissies naar het oppervlaktewater met gunstige effecten voor de waterkwaliteit (KRW) en een herstel van de hydrologische kringloop.
INNOVATIEVE
Gemengde en verbeterd gescheiden rioolstelsels onderscheiden zich door hun robuustheid.
LEIDINGSYSTEMEN
Er zijn geen foutaansluitingen mogelijk of zij worden goed ondervangen door het systeem.
ONTWIKKELEN
Alternatieve omgang met zowel afvalwater als regenwater leidt tot meerdere leidingsystemen in de woningen en de openbare ruimte. De kans op foutaansluitingen wordt hierdoor groter. Innovatieve leidingsystemen met specifieke koppelingen en ander hulpstukken en controle op de uitvoering kunnen deze kansen in de toekomst wellicht tot een minimum beperken.
4.5
UITVOERING (ORGANISATIE EN SAMENWERKING)
4.6
TERUGBLIK OP DE UITVOERING
OVERSTORTVERGUNNING
Volgens landelijke wetgeving moesten gemeenten voor het lozen via de overstorten een vergunning aanvragen. De waterschappen werden daarmee gedwongen tot het opstellen van een handhavingsprotocol richting gemeenten. Vanuit die positie heeft het waterschap een belangrijke regulerende rol gespeeld in de vertaling van beleid naar uitvoering. Het heeft geholpen een enorme emissiereductie te bewerkstelligen.
4.7
WAAR STAAN WE NU?
ONTVLECHTEN
Eén van de doelstellingen uit het BWK2007 is de burger meer inzicht te geven in de
FINANCIERING KETEN EN
bestedingen van de geïnde gelden. De waterschappen hevelen hiertoe een deel van de
SYSTEEM
inkomsten uit de verontreinigingsheffing voor het waterkwaliteitsbeheer over naar de ingezetenen- en eigenarenheffing om een financiële ontvlechting tussen watersysteem en waterketen te bewerkstelligen.
WATERVERBRUIK ALS
Het waterverbruik als heffingsgrondslag voor de waterketen blijkt niet tot verlaging van de
GRONDSLAG HEFFING
lasten voor de bewuste burger te leiden, omdat de lasten voor het waterketensysteem grotendeels langjarig vastleggen. Sterker nog: neemt het waterverbruik af, dan moet de heffing per eenheid omhoog om de noodzakelijke inkomsten te genereren. Bovendien is niet het waterverbruik maar het afvoerende verhard oppervlak bepalend voor de dimensionering van de riolering.
4.7.1
WAAR GAAN WE NAAR TOE?
WATERSCHAP ALS
In het streven naar minder regels door de rijksoverheid verdwijnt op korte termijn de Wvo-
BRUGGENBOUWER
lozingsvergunning. Dit heeft gevolgen voor de positie van waterschappen ten opzichte van de gemeenten. Feitelijk zijn problemen met de waterkwaliteit nog de enige reden om bij gemeenten aan te kloppen. Ook als het gaat om de alternatieve omgang met hemelwater ligt de regie uitdrukkelijk bij de gemeente. Tegelijkertijd dringt het BWK2007 aan op samenwerking met de gemeenten om tot doelmatige maatregelen te komen. Het, op basis van lokaal maatwerk, gezamenlijk wegnemen van de resterende waterkwaliteitsproblemen in het stedelijk gebied, vormt daartoe één van de mogelijkheden.
22
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
De rol van de waterbeheerder is daarbij niet langer die van een politieagent, maar die van een bruggenbouwer. In die nieuwe rol heeft de waterbeheerder ook een belangrijke functie in het overbruggen van de kloof tussen het ‘Haagse beleid’ (macroniveau) en de vertaling naar maatwerk op lokaal niveau (microniveau). Om die kloof te overbruggen moeten de waterschappen zich positioneren in het meso niveau, tussen beleid en uitvoering. Een rol die uitstekend past bij de waterbeheerder in zijn nieuwe positie van bemiddelaar en adviseur. Afbeelding 4.12
Macroniveau
Rijk
Beleid
abstract
Mesoniveau
Waterschap
Strategieën
integratie
Microniveau
Gemeente
Uitvoering
concreet
Positie en rol waterschap
STIMULERINGSBELEID
In de nieuwe rol van bruggenbouwer moeten de waterbeheerders de gemeenten met
ONTWIKKELEN
overtuigingskracht bewegen om duurzame keuzes te maken. Maak de voordelen expliciet en vergaar kennis en ervaring met de nieuwe technieken. Overweeg samen met de rijksoverheid de toepassingen te stimuleren door financiële bijdragen. Hiervoor dient regionaal stimuleringsbeleid te worden opgesteld voor zover dat nog niet bestaat.
SAMENWERKING IN DE
Niet alle gemeenten zijn in staat om de steeds complexer wordende rioleringstaak
WATERKETEN
zelfstandig in te vullen. Zeker bij de personeelsschaarste in de watersector (in 2011 8000
VERSTERKEN
fte’s) moet de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Samenwerking binnen de waterketen is noodzakelijk om deze problemen het hoofd te bieden. Her en der in het land bestaan daarvoor al de nodige initiatieven. De vorm waarin dat gebeurt, varieert weliswaar sterk, maar bijna altijd speelt de waterbeheerder een belangrijke rol. De samenwerking tussen gemeente en waterschap beperkt zich veelal tot het projectniveau. Het samen uitvoeren van optimalisatiestudies (OAS) en monitoren van de riooloverstorten zijn hiervan bekende voorbeelden. Het waterschap kan een belangrijke coördinerende rol spelen naar gemeenten door zorg te dragen voor de uitwisseling van verschillende vaardigheden en ervaringen tussen, bijvoorbeeld op het gebied van beheer.
Afbeelding 4.13 Initiatieven tot samenwerking in de waterketen
Stichting Waternet Watercyclusbedrijf Amsterdam, HHAGV
Aquario BV WF, Vitens, 6 gemeenten
Waterketenbedrijf HHR, DZH, Noordwijkerhout
Vooronderzoek Evides + Bernisse
Reiderland Rioleringszorg naar ARCADIS
RioNoord WG, WNZ, WHA, 6 gemeenten Toekomst Waterketen Gelderland samenwerking in 6 regio’s
Samenscholing Zeeland samenwerking 10 gemeenten Vlaanderen brede overdracht rioleringszorg (67% in 4 jaar)
Limburg samenwerking WSBL, WML, gemeenten
23
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
SAMENWERKING BUITEN
Om de toekomstvisie van Verbindend Water tot een succes te maken is het aangaan van
DE WATERKETEN ZOEKEN
nieuwe allianties van doorslaggevende betekenis. Bij het rijk ligt de taak weggelegd om dit te bereiken via de landelijke koepels van de betrokken partijen, zoals projectontwikkelaars, architecten, stedenbouwers, enz. De waterschappen zullen dat vervolgens moeten doen met de individuele vertegenwoordigers op projectbasis. De partijen waarmee vanuit het BWKteam in 2009 contact wordt gezocht, zijn in onderstaand schema weergegeven.
Afbeelding 4.14 Partners voor de waterketen
INFORMEREN BURGERS
Uitgangspunt voor de lange termijn visie is dat het comfort voor de burger niet aangetast wordt. Daarnaast zal hij moeten wennen aan het gebruik van allerlei nieuwe voorzieningen, zoals een gescheiden stelsel of een vacuümtoilet, waarmee op een aangepaste wijze moet worden omgesprongen. Ervan uitgaande dat de introductie van die voorzieningen in de komende 40 jaar geleidelijk zal plaatsvinden en tegelijkertijd een strikte begeleiding wordt ingesteld, hoeft dit niet tot onoverkomelijke problemen te leiden. De begeleiding van de burgers bij de invoering van nieuwe voorzieningen is een taak voor de gemeente en het waterschap samen, daarin bijgestaan door de leveranciers van de betreffende voorzieningen. De bewoners moeten worden geïnformeerd over de goede omgang met de apparatuur om schade te voorkomen. Zolang de nieuwe apparatuur nog geen gemeengoed is, moeten ook opvolgende bewoners hierover worden ingelicht.
BEWUSTWORDING
Het realiseren van een prettige leefomgeving is een taak van de lokale overheid. Gemeente
STIMULEREN
en waterschap kunnen de randvoorwaarden scheppen. In de eerste plaats door een aantrekkelijke inrichting en verder een adequaat beheer en onderhoud.
24
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Dat stimuleert de bewoners om ook zelf de nodige zorg te besteden aan de inrichting en staat van de eigen percelen. Water vormt een belangrijke basis voor de beleving. Dat betekent dat het oppervlaktewater hygiënisch betrouwbaar moet zijn en van goede kwaliteit. In een intensief bewoond gebied zal stedelijk water over het algemeen echter niet aan de normen voor zwemwater kunnen voldoen. We zullen dus compromissen moeten sluiten en ons bewust moeten zijn, dat de natuur en de stad zich moeilijk laten verenigen.
25
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
1
BIJLAG
Matrix ontwikkelingen In onderstaande tabel zijn de verschillende gedachten, die geleid hebben tot de lange termijn visie, overzichtelijk weergegeven. EFFECTEN
BELEIDSONTWIKKELING
Gezondheidsrisico’s
-
Duurzaamheid
Beheer
Exploitatie
-
+
Lokale gevolgen onbekend Kennisvermeerdering/-uitwisseling
+ +
-
Waterlichamen grootschalig Riolering als bron ondergeschikt
Internationale samenwerking
-
+
Maatregelen lijken mee te vallen
Bronbeleid essentieel
-
+
Monitoren waterkwaliteit Stroomgebiedsvisies
-
-
+
Ladder van Lansink
-
+ -
+ +
Fysisch/chem + ecol. kwaliteit Prioriteitstoffen extra aandacht
Inzichtelijkheid
+ + + +
Investering
Retentievoorzieningen EU-beleid boven NL- beleid
+ + +
Financieel
Robuustheid
Ondergrondse infiltratie
KRW
+ + +
+
Bovengrondse afvoer + infiltratie
Flexibiliteit
Anders omgaan met regenwater
Waterkwantiteit
Vasthouden-bergen-afvoeren
Wateroverlast
Betekenis voor riolering/watersysteem
Waterkwaliteit
eeuw
Trend
Systeemeisen
Emissies oppervlaktewater
WB
21ste
Volksgezondheid
Functioneel
+
+ +
+ +
?
? +
+
26
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
EFFECTEN
BWK
Deregulering
Financiële ontvlechting
Transparantie van kosten/lasten
Samenwerking
Bundeling van kennis en ervaring
Doelmatigheid
Kosteneffectief beheer
Transparantie
Verantwoording naar burger
Innovatie
Effectieve maatregelen
Doelmatiger beheer
Levensduurverlenging
Vergunningenalgemene regels
Actie op basis van kwal. knelpunten Andere positie BRP
-
-
-
+ +
+ +
+ + + +
+ +
+
Activiteitenbelsuit Privatisering
Waterketenbedrijven
Schaalvergroting
Duurzaamheid
Beheer
-
Inzichtelijkheid
-
Exploitatie
Complexer systeem/beheer
Financieel
Investering
-
? + -
Robuustheid
BELEIDSONTWIKKELINGEN
Kans op foutaansluitingen
+ -
Flexibiliteit
Afname effluentvracht
Waterkwantiteit
Toename emissies in stedelijk gebied
Waterkwaliteit
Betekenis voor riolering/watersysteem
Fysieke ontvlechting
Wateroverlast
Trend
Systeemeisen
Emissies oppervlaktewater
Ontvlechten
Volksgezondheid
Functioneel
+
+ +
27
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
EFFECTEN
Klimaat
+ +
Wateroverlastlandschap Beschermingsniveau
AUTONOME ONTWIKKELING
+
Meer afzettingen riolering
Bestrijding fijnstof problematiek
Schoon regenwater
Duurzaamheid
Exploitatie
Investering
Beheer
+
? ? -
Hogere inspectiefrequentie Luchtvervuiling
+
?
Invloed op waterkwaliteit? Langere droge perioden
+ + + +
Risicomanagement Invloed processen in riolering?
Inzichtelijkheid
+
Inrichting maaiveld aanpassen Temperatuurstijging riolering?
Financieel
-
Grotere riolen
Temperatuur atmosfeer neemt toe
Robuustheid
Flexibiliteit
Waterkwantiteit
Systeemeisen
Waterkwaliteit
Kans wateroverlast neemt toe
Emissies
Betekenis voor riolering/watersysteem
Meer extreme buien
Wateroverlast
Trend
Volksgezondheid
Functioneel
+
+
28
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
EFFECTEN
AUTONOME ONTWIKKELING
Demografie
Planologie
Geologie
Kansrijk voor direct afkoppelen
Ongelijkmatige zettingen
Slechte afstromingscondities
+ -
-
+ -
-
?
+ -
-
-
Kortere levensduur Duurzaam ophogen Opleiding
Systemen steeds complexer
Meer basiskennis noodzakelijk
Capaciteit
Weinig aandacht voor techniek
Capaciteitstekort
Duurzaamheid
Kleinere kans op wateroverlast
Bouwen aan water
Beheer
Bouwen op terpen
Exploitatie
Grotere kans op wateroverlast
Investering
Bouwen in natte delen
Financieel
Inzichtelijkheid
Verschuiving over AWZI’s
Robuustheid
Medicijnen in afvalwater
Steden dichter/platteland dunner
Flexibiliteit
Toename medicijngebruik
Waterkwantiteit
Lagere aanvoer naar AWZI
Systeemeisen
Waterkwaliteit
Minder DWA per woning
Geringe afname drinkwater
Emissies
Betekenis voor riolering/watersysteem
Lagere woningbezetting
Wateroverlast
Trend
Volksgezondheid
Functioneel
+
+ -
-
+ -
? -
29
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
EFFECTEN
Kennis
+
Minder faalmomenten
+ + +
Levensduurverlenging Monitoring van systeemgedrag
Praktijk versus theorie Modelkalibratie
INNOVATIEVE ONTWIKKELINGEN
Kennis over probleemstoffen Kennis over rendementen
Effectonderzoek
Bronanalyse (bijdrage riolering)
+ + + +
Imissiebenadering Optimalisatie
Procesonderzoek
Procesoptimalisatie
Gescheiden sanitatie
Uitvoering bronbeleid
+ + +
+ +
+ + + + +
+
+
+ +
Duurzame omgang grondstoffen
Techniek
Gelijkmatige aanvoer AWZI
Rendementsverbetering
Sturen afvalwaterstromen
Optimalisatie emissies
Geavanceerde sensoren
Online kwaliteitsgegevens
Kleinschalige MBR’s/zuiveringen
Centrale/decentrale zuivering
Telemetrie
Bedrijfsvoering op afstand
+ + +
+ + + ? + + +
Monitoring kwaliteit/kwantiteit Bewaken functioneren systeem Sturing emissies uit systeem
Duurzaamheid
Beheer
Exploitatie
+ + + +
Kosteneffectieve maatregelen Emissie-onderzoek
Financieel
Investering
Inzichtelijkheid
Robuustheid
Flexibiliteit
Waterkwantiteit
Systeemeisen
Waterkwaliteit
Doelgerichte rioolvervanging
Emissies
Betekenis voor riolering/watersysteem
Meer inzicht toestand riolering
Wateroverlast
Trend
Volksgezondheid
Functioneel
+ +
+
30
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
BIJLAG
2
Recente (academische) onderzoeken Interactions within wasterwater systems; promotieonderzoek naar het effect van dynamische invloedsfactoren binnen het afvalwatersysteem op zuiveringsrendement en emissies; Jeroen Langeveld (2004). Interacties II (werktitel); promotieonderzoek naar de optimalisatiemogelijkheden van sturing van waterstromen binnen het afvalwatersysteem op basis van online gemeten kwaliteitsparameters, Remy Schilperoort (loopt in 2009 af). Invloed van de systeemkeuze op de emissies van het afvalwatersysteem; bureaustudie naar de effecten van het afkoppelen van regenwater op de emissies van het afvalwatersysteem; STOWA (2009). Oppervlaktewaterkwaliteit: wat zijn relevante emissies?; bureaustudie naar het aandeel van rioolemissies in de totale belasting van het stedelijk oppervlaktewater en het effect van rioleringsmaatregelen op de waterkwaliteit; RIONED/STOWA (2009) Kwaliteit van afstromend regenwater en het rendement van randvoorzieningen in Arnhem-Zuid; praktijkonderzoek; gemeente Arnhem (2008). Ontwikkeling van een afwegingsinstrument (MKBA) voor een integrale afweging over de wijze van de regenwaterafvoer; VROM (pilot loopt). Onderzoek naar het rendement van randvoorzieningen ter behandeling van regenwaterlozingen op diverse locaties; praktijkonderzoek; meerdere initiatiefnemers (in opstartfase). Er zijn bureaustudies verricht naar het effect van het afkoppelen op de emissies uit het afvalwatersysteem en de effecten op de waterkwaliteit2
2
STOWA:
31
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
BIJLAG
3
Prognose woningbouw Op basis van enkele globale uitgangspunten kunnen we tot een prognose komen over het percentage woningen dat in 2015 in overeenstemming met het toekomstbeeld uit Verbindend Water zal zijn uitgerust. Uitgangspunten: Gemiddelde levensduur woningen
80 jaar
Woningbouwproductie
10-15% per jaar
Toepassingspercentages nieuwe woningen: - experimentele toepassing
nihil
- kleinschalige toepassing
<10%
- middelgrote toepassing
10-50% (2021-2030)
- grootschalige toepassing
50-80% (2031-2040)
- standaard toepassing
>80%
(2011-2020)
(2041-2050)
Duurzame woningen Op grond van bovenstaande uitgangspunten bestaat 50% van het woningen bestand uit woningen die vanaf heden gebouwd zullen worden. Bij een schaal van toepassing van nieuwe technieken in de woningen overeenkomstig de hierboven aangegeven decennia zullen in 2050 20-25% van de woningen zijn uitgerust met de voorzieningen uit Verbindend Water of daarmee vergelijkbare voorzieningen. Dit percentage betreft de woningen die nog gebouwd gaan worden. Van de 50% dan nog bestaande huidige woningen zal naar verwachting ook niet meer dan 5-10% in meer of mindere mate met nieuwe voorzieningen zijn uitgerust. Dat zullen vooral huurwoningen zijn, die tussentijds uitgebreid zijn gerenoveerd. Een andere analyse van woningbouwprognoses en planologische verwachtingen kan dit toekomstbeeld verscherpen. Rioleringssystemen Voor de nieuwbouwwijken geldt nu al dat de riolering bestaat uit een (verbeterd) gescheiden systeem. Vanuit duurzaamheidsprincipes moeten de waterschappen, ook in de poldergebieden, aansturen op bodem filtratie of passage. In 2050 zijn dus ongeveer 50% van de woningen aangesloten op de een of andere vorm van gescheiden riolering. De verwachting is gerechtvaardigd dat pas vanaf 2021 de toepassing van vacuümriolering voor de afvoer van urine, fecaliën of GFT naar een wijkvoorziening in betekenisvolle omvang wordt toegepast. Van de thans bestaande woningen is ongeveer nog 70% aangesloten op gemengde riolering. Ook als we optimaal streven naar een zo breed mogelijke realisering van het duurzame toekomstbeeld, zal gemengde riolering in de krappe binnensteden voortbestaan omdat simpelweg de ruimte ontbreekt voor een dubbel leidingnetwerk of infiltratievoorzieningen. We schatten dan ook in dat 20-30 % van de bestaande riolering van het gemengde type blijft. Dat tevens in dat tot 2050 nog eens 40% van de huidige riolering wordt omgebouwd van een gemengd stelsel naar de een of andere vorm van gescheiden stelsel.
32
REACTIE OP “VERBINDEND WATER” ONDERDEEL RIOLERING
Afbeelding B3.15
Ontwikkeling innovatieve toepassingen in woningen
Prognose innovatieve riolering
35,0% Aandeel totale woningvoorraad
in woningbouw
30,0% 25,0% 20,0%
Bestaande bouw
15,0%
Nieuwbouw
10,0% 5,0% 0,0% 2011-2020
2021-2030
2031-2040
2041-2050
33