Rapport Wisselverlieszaak staat nog steeds als een huis Overgenomen van Me Judice - Economen in het publieke debat d.d. 25 augustus 2009 Geschreven door Harry Geels en André ten Dam
Reactie op artikel ‘Rapport over miljardenverlies invoering euro rammelt’ van 18 augustus 2009 op Me Judice - Economen in het publieke debat door Edin Mujagic (monetair econoom Universiteit van Tilburg, redacteur van FEM Business en auteur van het boek ‘Tien jaar euro: biografie van een jonge wereldmunt’).
De Wisselverlieszaak De Wisselverlieszaak betreft de door de Europese Unie (EU) onjuist vastgestelde euro-omwisselkoers van de Nederlandse gulden bij de invoering van de euro per 1999 alsmede de als gevolg daarvan enorme én structurele financiële schade (zowel in de vermogenssfeer als in de inkomens/winstsfeer) voor de Nederlandse burgers, bedrijven en overheid. Economisch onderzoeksrapport Wisselverlieszaak In ons onderzoeksrapport ‘De Wisselverlieszaak: Analyse en schadeberekening’ van mei 2009 (zie http://www.wisselverlies.nl/publicaties/17_publicatie.pdf ) hebben wij deze kwestie vanuit de economische invalshoek geanalyseerd en onze bevindingen en conclusies gerapporteerd. In het rapport hebben wij berekend dat de Nederlandse burgers en bedrijven als gevolg van deze misstand een enorme en structurele schade lijden. Enige schadebedragen op macro en micro niveau: -
totaal wisselverlies sinds de invoering van de euro tot 1 januari 2009 van € 441,5 miljard voor burgers, bedrijven en overheid samen voor burgers, bedrijven en overheid samen; structureel jaarlijks wisselverlies van 10,2% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) of wel anno 2008 € 59,2 miljard voor burgers, bedrijven en overheid samen; structureel jaarlijks wisselverlies van 12,1% van zijn inkomen voor een gemiddelde werknemer of wel anno 2008 € 4.200,-; structureel jaarlijks wisselverlies in de vermogenssfeer (investeringen in vaste activa) van 11,5% voor burgers, bedrijven en overheid samen of wel anno 2008 € 11,8 miljard.
Uitnodiging aan economisch en politiek Nederland voor publiek debat in de Wisselverlieszaak In ons onderzoeksrapport hebben wij als opstellers daarvan economisch en politiek Nederland uitgenodigd om - gelet op het landsbelang van de Wisselverlieszaak - van het rapport kennis te nemen en daarop publiekelijk te reageren. Hoewel wij bij ons onderzoek en onderzoeksrapport zeker niet over één nacht ijs zijn gegaan en daarbij ook diverse experts hebben geraadpleegd, kunnen wij immers vanzelfsprekend niet beweren dat wij ter zake de wijsheid in pacht hebben. Commentaren van Edin Mujagic op onderzoeksrapport Daarom zijn wij verheugd dat monetair econoom Edin Mujagic nu zowel met zijn artikel op Me Judice als zijn uitgebreid commentaar op ons rapport (zie www.allesovereuro.nl) heeft afgetrapt voor het publieke economische debat in de Wisselverlieszaak. En omdat dit publieke debat bij de invoering van de euro en ook daarna niet tot nauwelijks is gevoerd alsmede omdat de Wisselverlieszaak nog iedere dag een zaak van landsbelang is en daarom onder de publieke aandacht dient te komen, spreken wij hierbij, gelijk de heer Mujagic, de hoop en verwachting uit dat economisch Nederland (waaronder vanzelfsprekend de redacteuren van Me Judice) in dit debat nu ook van zich zal laten horen. Reacties Harry Geels en André ten Dam op commentaren van Edin Mujagic Omdat een korte bespreking daarvan geen recht doet aan de commentaren van de heer Mujagic en onze reacties daarop noch aan de Wisselverlieszaak en het daarmee gemoeide landsbelang, geven wij
hieronder onverkort weer de uitgebreide commentaren van de heer Mujagic op ons onderzoeksrapport met, steeds in zijn tekst, onze puntsgewijze reacties daarop. Wij zijn van mening dat wij de kritiekpunten van de heer Mujagic eenvoudig hebben weerlegd en dat ons onderzoeksrapport nog steeds staat als een huis. Maar oordeelt u vanzelfsprekend zelf. Voortzetting publiek debat in de Wisselverlieszaak Bent u het met de heer Mujagic en/of met ons eens of juist oneens dan wel heeft u nog andere aanvullende meningen, dan nemen de heer Mujagic en wij graag kennis van uw standpunten en motiveringen daarvan……. in het publieke debat op Me Judice of elders. Tot een nadere toelichting voor een ieder op het onderzoeksrapport zijn wij graag bereid.
Harry Geels (directeur INMAXXA Research en uitvoerend hoofdredacteur Technische en Kwantitatieve Analyse TKA) en André ten Dam (Stichting Wisselverlies.nl) Dit artikel is overgenomen van www.mejudice.nl en tevens geplaatst op www.wisselverlies.nl
=========================================================================
Evaluatie rapport Stichting Wisselverlies over de economische schade van de invoering van de euro in Nederland Door Edin Mujagic (monetair econoom Universiteit van Tilburg, redacteur van FEM Business en auteur van het boek ‘Tien jaar euro - biografie van een wereldmunt’) Geplaatst op www.allesovereuro.nl d.d. 15 juli 2009
Ik heb met veel aandacht en interesse het rapport ‘De Wisselverlieszaak: Analyse en schadeberekening’ van de Stichting Wisselverlies gelezen. Ik deel uw mening volledig dat de invoering van de euro in Nederland het onderwerp moet zijn van een maatschappelijk, wetenschappelijk en politiek debat. Dat debat is te weinig gevoerd aan de vooravond van de invoering van de euro, wat ten zeerste te betreuren is. Daarom sluit ik me aan bij uw uitnodiging richting economisch en politiek Nederland om kennis te nemen van uw rapport. Reactie 1: Hoewel wij (Harry Geels en André ten Dam) voor het opstellen van het onderzoeksrapport ‘De Wisselverlieszaak: Analyse en schadeberekening’ van mei 2009 uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd, daarbij niet over één nacht ijs zijn gegaan en diverse deskundigen hebben geraadpleegd, kunnen wij daarbij vanzelfsprekend niet beweren dat wij met de in het onderzoeksrapport opgenomen analyse, bevindingen en conclusies de absolute wijsheid in pacht hebben. En omdat het ons in de Wisselverlieszaak er juist om gaat de waarheid zoveel mogelijk boven tafel te krijgen en de Wisselverlieszaak nog iedere dag een zaak van ongekend landsbelang is, hebben wij daarom nu ook economisch en politiek Nederland als ook de media gevraagd van het onderzoeksrapport kennis te nemen en daarop (bij ons en) publiekelijk te reageren (zie Hfst. IX., pagina’s 46 en 47 van het onderzoeksrapport). Zoals daar gezegd zouden we dan met behulp van deskundige anderen de in het onderzoeksrapport gegeven analyse, bevindingen en conclusies (mogelijk) ook nader kunnen concretiseren en, indien daar aanleiding toe zou mogen zijn, zo nodig ook bijstellen. Evenals u hebben wij immers helaas geconstateerd dat economisch Nederland al meer dan 10 jaar lang niet thuis geeft in deze kwestie, dus niet alleen aan de vooravond van de invoering van de euro maar evenmin daarna.
Hoewel wij ons realiseren dat de Wisselverlieszaak een gevoelige kwestie is (de Europese Unie heeft met medewerking van de toenmalige Nederlandse autoriteiten ons inziens ter zake in 1998 het Nederlandse landsbelang ernstig en structureel geschaad), vinden wij het onbegrijpelijk dat er van de zijde van economisch Nederland ter zake nooit op eigen initiatief serieus en publiekelijk is gereageerd noch ooit economisch onderzoek is gedaan. In onze ogen hebben overigens ook de media helaas en ten onrechte tot op heden ook niet tot nauwelijks serieuze aandacht aan de Wisselverlieszaak willen besteden. In 1997/1998 (aan de vooravond van de omwisseling van de gulden voor de euro) was er voor economisch en politiek Nederland en de media juist alle aanleiding om in actie te komen. Want het gebeurt toch niet dagelijks dat de nationale munt wordt omgeruild voor een Europese gemeenschapsmunt?! En als vanaf de invoering van de euro (1999) iedere Nederlander bemerkt dat de prijzen de pan uit rijzen en de voedselbanken als paddenstoelen uit de grond schieten dan had er toch zeker hier en daar eens een lampje moeten gaan branden en diepgaand onderzoek uitgevoerd moeten worden?! Het is daarom voor ons onbegrijpelijk dat economisch Nederland in 1997/1998 én ook daarna ter zake niet collectief en publiekelijk van zich heeft laten horen. En wat betreft de politiek is relevant dat we inmiddels weten dat de regering de onderwaardering van de gulden bij de invoering van de euro in de Tweede Kamer stelselmatig (in 1998, 2005 en 2007) heeft ontkend en daarbij de Kamer heeft misleid en onjuist geïnformeerd. Omdat er in de Tweede Kamer onvoldoende specialistische kennis van zaken aanwezig was (en nog steeds is), zouden er ons inziens toen maar zeker ook nu vanuit het parlement initiatieven moeten zijn gekomen om in Nederland ter zake onderzoeken te initiëren en daarbij de economische experts te raadplegen. Wellicht dat de (gevestigde) politieke orde, gelet op het voorkomen van maatschappelijke onrust en het oplopen van reputatieschade van (voormalige) Nederlandse politici, nooit hebben willen reageren? Terzijde, eigenlijk is het van de zotte dat een serieus economisch onderzoek in de Wisselverlieszaak heeft moeten voortkomen uit een burgerinitiatief. Gelet op het hiervoor gestelde zijn wij daarom zeer verheugd dat u, zover wij weten, van heel economisch Nederland nu het spits heeft afgebeten met uw publiekelijke reactie van 15 juli 2009 op het onderzoeksrapport. Juist om de door u genoemde redenen hopen wij met u dat economisch en politiek Nederland u - onder het motto beter laat dan nooit - nu eindelijk gaan volgen. En zoals gezegd, is er in dit traject (ook nu nog steeds) een belangrijke rol weggelegd voor de media.
Ik waardeer uw poging de omvang van de economische gevolgen van de invoering van de euro en de afschaffing van de gulden in kaart te brengen. Dit soort analyses zijn bijzonder lastig te maken, omdat niet bekend is hoe de economische wereld eruit had gezien bij een andere wisselkoersverhouding tussen de gulden en de euro. Omdat dat onbekend is, is het niet aan te raden gebruik te maken van aannames die te conservatief zijn noch te positief, om zo de kans op over- dan wel onderschatting van de gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te verkleinen. Reactie 2: Wij zijn het met u eens dat het op voorhand niet gemakkelijk was een dergelijke analyse met simulaties en berekeningen te maken. Eerst na uitgebreid(e) en deugdelijk(e) voorafgaande studie/onderzoek met raadpleging van diverse experts, hebben wij onze economische analyse, bevindingen en conclusies in de Wisselverlieszaak pas in mei 2009 in een onderzoeksrapport kunnen neerleggen en publiekelijk presenteren. Zoals gezegd zijn wij hierbij zeker niet over één nacht ijs gegaan. Hoewel het in 1997/1998 in het kleine en gesloten wereldje van de experts bekend was dat: 1) de gulden toen fors was ondergewaardeerd t.o.v. van de overige munten van het toenmalige EMS,
2) de Nederlandse economie zónder revaluatie van de gulden bij de invoering van de euro afstevende op ‘oververhitting’ van onze binnenlandse economie, en 3) indien de gulden toen niet gerevalueerd zou worden, Nederland in de jaren vanaf 1999 dus te kampen zou krijgen met oververhitting van de binnenlandse economie met forse (doorschietende) prijsstijgingen, aantasting van onze concurrentiepositie en koopkrachtverlies, was er bij DNB (en dus ook bij de Nederlandse regering) en de deskundige economen dus wel degelijk in grote lijnen bekend wat er in Nederland ‘economisch’ zou gaan gebeuren indien de gulden bij/voorafgaande aan de invoering van de euro niét gerevalueerd zou worden. Zie in dit kader bijvoorbeeld FD d.d. 31.01.1998: Sterkere gulden maakt Nederland rijker; De Volkskrant d.d. 27.05.1999: Wellink overwoog euro goedkoper te maken; Het Parool/Nederlands Dagblad d.d. 30.04.2005/02.05.2005: Gulden te goedkoop euro ingeloodst; Het Parool d.d. 25.05.2005: Zalm windt zich op over bankbaas; Zembla d.d. 26.05.2005: Eurobedrog - Prijzen wel toegenomen door onderwaardering gulden; NRC d.d. 26.05.2005: Wellink beaamt: Gulden te goedkoop; HP/De Tijd d.d. 25.05.2005: Euroroof; AD d.d. 27.05.2005: Te lage gulden liet prijzen stijgen; NRC d.d. 31.05.2005: Weg van minste weerstand met euro; AD d.d. 07.06.2008: Gulden geramsjt tegen euro. Juist omdat wij ons onderzoek áchteraf hebben uitgevoerd en wij daarom de beschikking hadden over de exacte economische bewegingen en cijfers, zowel in/van Nederland als in/van de eurozone, zijn wij in staat geweest de vóóraf door economische experts in grote lijnen gegeven analyse nader te concretiseren en daarbij ook een precieze simulatie en schadeberekening te maken. Anders dan U stelt, zijn wij hierbij realistisch en op een aantal belangrijke punten juist eerder terughoudend dan opkloppend te werk gegaan (zie hierna onder Reactie 3. en 5.).
Mijn indruk na de bestudering van uw rapport is dat u uit bent gegaan van het meest positieve scenario over hoe de economie in Nederland zich ontwikkeld zou hebben bij een andere omrekenkoers voor de gulden. Reactie 3: Wat betreft de economisch juiste euro-omwisselkoers van de gulden per 1997/1998 hebben wij de experts geraadpleegd en gevolgd. Zowel MeesPierson/Fortis bank (7/1997) als ABN-AMRO (1/1998) concludeerden onafhankelijk van elkaar, volgens PPP-analyse met een stabiel basisjaar (1987), op basis van de ter zake relevante OESO MEIprijsindicatoren en met nauwkeurige uitkomsten, dat de economische waarde van de gulden toentertijd praktisch gelijk was aan die van de D-mark als ankermunt van het toenmalige EMS en de euro: 1,00 NLG : 1,00 DM. Zie Bijlage 1., (pagina 49) van het onderzoeksrapport. Uit voornoemde PPP-analyse van MeesPierson/Fortis bank is verder gebleken dat de overige Europese munten die per 1999 voor de euro zijn omgewisseld ten tijde van de vaststelling van de euro-omwisselkoersen - binnen kleine marges - wél economisch correct zijn gewaardeerd. Zie Hfst. II, pagina 10 van het onderzoeksrapport. Op basis van voornoemde onderzoeksresultaten had de euro-omwisselkoers van de gulden dus dienen te zijn NLG 1,95 : Euro 1,00 in plaats van NLG 2,20 : Euro 1,00 en is de gulden dus ca. 13,0% te goedkoop omgewisseld voor de euro. Overigens weten wij dat in 1997 ook een Duitse bank (Dresdner Kleinworth Benson) heeft onderzocht en eveneens geconcludeerd dat de economische waarde van de gulden toen praktisch gelijk was aan die van de D-mark als ankermunt van de euro. Omdat wij op het desbetreffende onderzoeksrapport van deze Duitse bank (nog) niet de hand hebben weten te leggen, hebben wij dit in ons onderzoeksrapport echter niet genoemd. Uit verklaringen van een tijdens ons onderzoek geraadpleegde deskundige en, gelet op zijn functie in de jaren 90 en heden, waardevolle bron weten wij ook dat álle herschikkingen binnen het (voormalige) EMS in de jaren 80 en 90 zijn gebaseerd op PPP-analyse! En hoewel er daarmee, in tegenstelling tot PPP-analyse, geen precieze berekeningen kunnen worden gemaakt, zijn er bovendien nog twee andere belangrijke en in de praktijk gebruikte economische ‘fundamentals’ die
wijzen op een forse onderwaardering van de gulden in de jaren kort voorafgaande aan/bij de invoering van de euro in 1998/1999: 1.) de toen lagere rente in Nederland t.o.v. die van de andere landen die per 1999 met hun munt tot de euro zijn toegetreden en 2.) de toenmalige grote en structurele overschotten op de lopende rekening van Nederland. Terzijde ook de u wel bekende voormalig DNB-directeur André Szász heeft in mei 2005 publiekelijk aangegeven dat de gulden bij de introductie van de euro wel degelijk was ondergewaardeerd (zie Het Parool d.d. 25.05.2005: Zalm windt zich op over bankbaas). Wij hebben overigens geconstateerd dat aan de heer Szász sindsdien van hogerhand ter zake het zwijgen is opgelegd. Bovendien heeft Stichting Wisselverlies.nl ook langs andere weg aangetoond (op basis van vergelijking prijs- en welvaartsniveau tussen Nederland en de eurozone) dat de gulden ca. 13,0% te goedkoop is omgewisseld voor de euro, waarmee de conclusies van genoemde banken ook nog eens wordt bevestigd (Zie Bijlage 1, onderaan pagina 49 en pagina 50 van het onderzoeksrapport). In dit kader is ook een in ons bezit zijnde verklaring uit 2007 van een (andere dan de heer Szász) voormalig DNB-directeur (*) niet alleen veelzeggend maar zeker ook relevant: (* Deze persoon heeft uitdrukkelijk aangegeven dat wij zijn naam niet mogen noemen gelet op zijn geheimhoudingsplicht uit hoofde van zijn voormalige dienstbetrekking bij DNB.)
- “Het is waar dat Nederland tegen een minder gunstige koers de euro is ingestapt dan uit Nederlands welvaartsoogpunt wenselijk zou zijn geweest. Maar zoals zo vaak zijn er soms zwaarwegende redenen een dergelijk verlies te aanvaarden omdat die het grotere politieke doen dienen. En dat was de totstandkoming van de EMU.” - “ ….. bij strúcturele onderwaardering is dat een probleem en dat onderkende men destijds wel degelijk.” - “Dat een te lage instapkoers tot vermogensverlies en een ongunstiger prijzengeheel leidt, kan niet worden ontkend.” In aansluiting hierop is ook veelzeggend en relevant de uitspraak van ECB-bestuurslid/DNB-president Wellink tijdens zijn gesprek in juni 2008 met vertegenwoordigers van Stichting Wisselverlies.nl: “De oprichting van de EMU en als onderdeel daarvan de invoering van de euro waren voor de Nederlandse autoriteiten van hóger belang dan de juiste omwisselkoers van de gulden voor de euro.” Deze uitspraak heeft de heer Wellink vervolgens in min of meer gelijke bewoordingen publiekelijk bevestigd Zie AD d.d. 15.06.2008: Wellink praat over wisselkoers gulden. Opmerking 1. Het door de diverse deskundigen noemen van verschillende percentages van de onderwaardering van de gulden bij invoering van de euro heeft bij ons aanvankelijk voor veel verwarring gezorgd. Zo sprak DNB-directeur Henk Brouwer over een onderwaardering van 5% á 10% (zie Het Parool/Nederlands Dagblad d.d. 30.04.2005/02.05.2005: Gulden te goedkoop euro ingeloodst), voormalig secretaris-generaal van het ministerie van economische zaken Sweder van Wijnbergen over 10% (zie Het Parool/Nederlands Dagblad d.d. 30.04.2005/02.05.2005: Gulden te goedkoop euro ingeloodst) en Fortis bank Head of Economic Research Guy Verberne over 10% á 20% (zie AD d.d. 07.06.2008: Gulden geramsjt tegen euro). Nader onderzoek en contact met experts leerde ons dat voornoemde heren met de door hen genoemde percentages uitsluitend de afwijking van verschillende prijsindicatoren hebben bedoeld, zoals die van consumentenprijzen, BBP-deflator en loonkosten. Om de onderwaardering van een munt (in dit geval de gulden) t.o.v. andere munten (in dit geval t.o.v. de D-mark als euro/EMS-ankermunt) cijfermatig in beeld te brengen, dient er steeds nog een laatste rekenslag gemaakt te worden, daarbij in aanmerking nemende de eventuele herschikkingen van de wisselkoers van de twee munten in de periode vanaf het basisjaar tot aan het gewenste uitkomstjaar. En zoals uiteengezet in Bijlage 2. van het onderzoeksrapport resulteren al deze prijsindicatoren dan in een onderwaardering van de gulden bij de invoering van de euro van ca. 13,0%. Opmerking 2. In dit kader zijn artikel 109 j van het EU-Verdrag 1992 (Verdrag van Maastricht) en het daarop gebaseerde finale convergentieverslag van 25 maart 1998 van het EMI (= de rechtsvoorganger van de ECB) ook relevant.
In voornoemd Verdragsartikel zijn de zogenoemde convergentie-criteria geformuleerd aan de hand waarvan in 1998 werd besloten of een lidstaat per 1999 aan de euro mocht en in bijna alle gevallen ook moest meedoen en op basis waarvan de euro-omwisselkoersen uiteindelijk ook zijn vastgesteld. Dienaangaande diende het EMI (= ECB) en de Europese Commissie verslag uit te brengen aan de Raad van ministers van de EU die vervolgens de euro-omwisselkoersen hebben vastgesteld. In de laatste volzin van het eerste lid van artikel 109 j EU-Verdrag 1992 staat: “In de verslagen van de Commissie en het EMI wordt ook rekening gehouden met de ontwikkelingen van de lopende rekeningen……en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid produkt en andere prijsindicatoren (= volgens de door ons geraadpleegde experts PPP-analyse, HG en AtD).” Het Verdrag bedoelt hiermee dat er bij de oprichting van de EMU en de invoering van de euro 1998/1999 door de landen die per 1999 met hun nationale munt tot de euro zijn toegetreden er wat betreft de toe te passen euroomwisselkoersen dus wel degelijk gekeken diende te worden naar PPP-analyse. En als we dan naar het finale convergentieverslag van het EMI (= ECB) d.d. 25 maart 1998 kijken, dan zien we dat het EMI (= de ECB) wat betreft de toepassing van artikel 109 j lid 1 aangaande wisselkoersontwikkelingen úitsluitend heeft gerapporteerd of een lidstaat ten minste de laatste twee jaren voor het onderzoek zonder grote spanningen van het wisselkoersmechanisme van het EMS heeft kunnen aanhouden maar niét naar de werkelijke economische waarde van de desbetreffende munten die toen tot de euro zouden toetreden. Dit terwijl volgens het EMI (= de ECB) twee leden van de Raad van de EU (vanzelfsprekend en volledig terecht) van mening waren: “….. dat het EMI het Verslag niet zou moeten baseren op een bepaalde interpretatie van deelname aan het wisselkoersarrangement van het EMS, maar uitgebreid verslag zou moeten produceren dat de Raad van de EU in staat zou stellen de feitelijke duurzaamheid van de wisselkoersstabiliteit te beoordelen in het kader van de economische ‘fundamentals’ (= volgens de door ons geraadpleegde experts onder andere PPPanalyse, HG en AtD) in alle Lid-Staten.” Zie noot onder aan pagina 41 van het convergentieverslag krachtens artikel 109 j van het EU-Verdrag 1992 d.d. 25 maart 1998 van het EMI (= ECB). Indien het EMI (= de ECB) dat wél gedaan zou hebben (en dat is dus helaas niet gebeurd) dan hadden ze op basis van de ontwikkeling van de rente, de lopende rekening en de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid produkt en andere prijsindicatoren (= PPP-analyse) wat betreft Nederland niet anders dan moeten concluderen dat de Nederlandse gulden toen fors ondergewaardeerd was. Want ten aanzien van Nederland rapporteert het EMI (= de ECB) in haar verslag wel dat ontwikkeling van de rente en de loonkosten p.e.p. en de ontwikkeling van de inflatie en andere prijsindicies toen al jarenlang op het laagste niveau lagen en Nederland toen eveneens al jarenlang grote overschotten had op de lopende rekening en zelfs ook dat er toen tekenen waren van toekomstig voor Nederland oplopende inflatie bóven de toen daarvoor geformuleerde grens van 2%. Maar over de juiste economische waardering van de wisselkoers van de gulden en genoemd inflatiegevaar voor Nederland (zie op dit punt het énig monetair-economisch beleidsuitgangspunt van het Verdrag en de statuten van de ECB van ‘houdbare prijsstabiliteit’!) eenvoudig kon worden gepareerd met een revaluatie van de gulden, rept het EMI (= de ECB) verder met geen woord. Opmerking 3. En in dit kader is het advies van DNB van 25 maart 1998 aan de Nederlandse regering ook interessant. Volgens haar eigen zeggen in dat regeringsadvies heeft DNB haar advies toen moeten baseren op de Bankwet en met name op artikel 9 lid 1 daarvan, dat toen luidde dat DNB toen tot taak had: “…..de waarde van de Nederlandse geldeenheid te reguleren op zodanige wijze dat als voor ’s lands welvaart het meest dienstig is…”. In het gehele regeringsadvies van DNB wordt echter met geen woord gerept of de toen voorgenomen euroomwisselkoers van de gulden economisch juist en/of “voor de welvaart van het land het meest dienstig was”. Hierbij hebben we nog in gedachte de hier eerder geciteerde uitspraak van een voormalig DNB-directeur: “Het is waar dat Nederland tegen een minder gunstige koers in de euro is ingestapt dan uit Nederlands welvaartsoogpunt wenselijk zou zijn geweest. Maar zoals zo vaak zijn er soms zwaarwegende redenen een dergelijk verlies te aanvaarden omdat die het grotere politieke doen dienen. En dat was de totstandkoming van de EMU.” Punt van aandacht hierbij is natuurlijk ook dat de EMU volgens het EU-Verdrag een économische en monetaire unie is en géén pólitieke en monetaire unie!
Zo stelt u bijvoorbeeld op pagina 35 dat ‘indien de NLG in 1998 gerevalueerd geworden zou zijn geweest, we in Nederland de hiervoor genoemde t.o.v. de eurozone sterk afwijkende economische bewegingen dus niet hebben gekend. De oververhitting van de Nederlandse economie en de economische kater daarna zouden dan dus niet zijn opgetreden.’ Dat zijn conclusies die niet zo stellig getrokken kunnen worden. Reactie 4: Wij zijn het met u eens dat niemand (dus ook wij niet) met 100% zekerheid vóóraf had kunnen zeggen wat er economisch exact gebeurd zou zijn indien de euro-omwisselkoers van de gulden per 1999 NLG 1,95 in plaats van NLG 2,20 zou zijn geweest. Economie is immers geen exacte wetenschap. Maar met de kennis áchteraf van de werkelijke economische ontwikkelingen vanaf 1999, zowel in Nederland als in de eurozone, alsmede van de algemeen geaccepteerde micro- en macro-economische leerstukken, kan er wel degelijk een zeer waarschijnlijke, betrouwbare en nauwkeurige simulatie daarvan gemaakt worden, zoals wij in ons onderzoek hebben gedaan. Daarom kan niet worden ontkend dat het meer dan aannemelijk is dat een revaluatie van de gulden met 13,0% bij de invoering van de euro in de jaren vanaf 1999 de volgende consequenties zouden hebben gehad: 1) Alle importen uit het buitenland zouden structureel 13,0% goedkoper zijn geworden, hetgeen in Nederland reëel lagere prijzen en een (in de tijd oplopend) structureel koopkrachtvoordeel voor de Nederlandse burgers en bedrijven met zich zou meebrengen; 2) Al onze exporten zouden voor het buitenland per 1999 ca. 6,9% duurder zijn geworden en daardoor onze concurrentiepositie licht aangetast (zie Hfst. V. pagina 24 van het onderzoeksrapport); 3) Alsdan zou er in Nederland een lichte verschuiving hebben plaatsgevonden van export-gerelateerd BBP naar binnenland-gerelateerd BBP. De revaluatie van de gulden zou dan dus initieel enerzijds een aantasting van de concurrentiepositie met zich meebrengen maar anderzijds zou onze economie een grotere impuls krijgen door een twéézijdige stimulans van het binnenland-gerelateerde BBP: a) overstappen van werknemers van exportsector naar het in die jaren grote aantal onvervulbare vacatures in de binnenlandse economie en b) extra reële groei van de binnenlandse economie en werkgelegenheid door extra (en in de tijd oplopende) reële koopkrachtgroei van de Nederlandse consument; 4) Als gevolg van één en ander zouden de lonen in Nederland zich in de jaren 1999 t/m 2003 dan véél gematigder hebben ontwikkeld dan werkelijk het geval (zie bijvoorbeeld ook ABN-AMRO, Bijlage 3. van het onderzoeksrapport), zeer aannemelijk in de lijn van de loonontwikkeling in Oostenrijk in die jaren (zie de Hst. IV. pagina’s 15 t/m 19 en Hfst. IV. pagina 25 met Tabel 1. van het onderzoeksrapport). 5) Omdat met een revaluatie van de gulden de economische onevenwichtigheid van de te goedkope gulden zou zijn weggenomen, zou alsdan de oververhitting van de Nederlandse binnenlandse economie in de jaren 1999 t/m 2001 niet zijn opgetreden ergo zouden de economische groeicijfers in Nederland in die jaren dus wel degelijk lager zijn geweest dan werkelijk het geval, hoogstwaarschijnlijk wat boven die van toen gemiddeld in de eurozone. Bijvoorbeeld ook ABN-AMRO trekt al in 1998 overigens een vergelijkbare conclusie (zie Bijlage 3. van het onderzoeksrapport). 6) En door de hiervoor genoemde vanaf 1999 doorgevoerde loonmatiging zou de aangetaste concurrentiepositie van Nederland in de jaren tot en met 2004 weer deels zijn hersteld. Door de oververhitting van de binnenlandse economie en bovenmatige loonstijgingen, met name in de jaren 1999 t/m 2003, is in werkelijkheid (zónder revaluatie van de gulden in 1998) onze concurrentiepositie immers juist ernstig aangetast (zie bijvoorbeeld ook Sweder van Wijnbergen in Het Parool/Nederlands Dagblad d.d. 30.04.2005/02.05.2005: Gulden te goedkoop euro ingeloodst); 7) Dus omdat met een revaluatie van de gulden dan enerzijds de reële koopkracht van de Nederlandse consument in de jaren vanaf 2002 aanzienlijk groter zou zijn geweest dan werkelijk het geval en anderzijds de exportsector van Nederland procentueel aanzienlijk beter zou zijn geweest dan werkelijk het geval, dan zouden de economische groeicijfers van Nederland in de periode vanaf 2002 t/m 2004 dus wel degelijk substantieel hoger zijn geweest dan werkelijk het geval, hoogstwaarschijnlijk wat boven die van toen gemiddeld in de eurozone. Bijvoorbeeld ook ABN-AMRO trekt al in 1998 overigens een vergelijkbare conclusie (zie Bijlage 3. van het onderzoeksrapport).
In uw conclusie, op pagina 44, stelt u dat ‘er geen twijfel meer mogelijk is over de vraag of
het wisselverlies aangetoond kan worden.’ Gegeven het feit dat u gewerkt hebt met het meest optimistische scenario voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie als de gulden gerevalueerd was geweest, ben ik van mening dat niet gesproken kan worden over hard bewijs voor uw stelling dat de totale schade voor de Nederlandse economie per 1 januari 2009 circa 441,5 miljard euro bedraagt en jaarlijks, structureel, 10,2 procent van het bruto binnenlands product. Reactie 5: Onder meer gelet op het gestelde hiervoor onder Reactie 4. blijven wij dus van mening dat wij met ons onderzoek méér dan aannemelijk hebben gemaakt dat er, zowel op micro- als op macro-niveau en zowel in de inkomens- als in de vermogenssfeer, wel degelijk sprake is van Wisselverlies als gevolg van de economisch onjuiste euro-omwisselkoers van de gulden in 1998/1999. Anders dan u stelt, zijn wij met onze simulatie van de BBP-ontwikkeling van Nederland vanaf 1999 (zie Hfst. VI. Paragraaf D pagina 35. met Bijlage 2. van het onderzoeksrapport) niet optimistisch maar juist realistisch respectievelijk terughoudend te werk gegaan. Ten eerste hebben wij het Nederlandse BBP in 1998 niet met 13,0% maar realistischerwijze met 8,19% verhoogd. Bij een revaluatie van de gulden eind 1998 (waarvan wij zijn uitgegaan) zou het Nederlandse BBP in 1998 in euro’s natuurlijk 13% hoger zijn geweest. Maar gelet op de cumulatieve invoerquotiënt van het BBP in 1998/1999 van 37% hebben wij een realistische verhoging van 8,19% in onze simulatie opgenomen. Ten tweede zijn wij wat betreft de economische groeicijfers in de jaren 1999 t/m 2004 uitgegaan van het gemiddelde van de werkelijke groeicijfers van het Nederlandse BBP, terwijl er - zoals uiteengezet hiervoor onder Reactie 4. - juist aanleiding is om dit gemiddelde wat hoger te stellen. Ook ABN-AMRO trekt al in 1998 overigens een vergelijkbare conclusie (zie Bijlage 3. van het onderzoeksrapport). Ten derde zijn wij in de jaren in 2005 en 2006 wederom terughoudend te werk gegaan omdat wij daarbij hebben gehanteerd de werkelijke jaarlijkse groeicijfers van het Nederlandse BBP. Terwijl met een revaluatie van de gulden in 1998 de binnenlandse economie van Nederland en onze exportsector eind 2004/begin 2005 aanzienlijk sterker zou zijn geweest. En daardoor zou Nederland in de jaren 2005 en 2006 logischerwijze ook een wat sterkere groei hebben gekend dan werkelijk het geval. Bijvoorbeeld ook ABNAMRO trekt al in 1998 overigens een vergelijkbare conclusie (zie Bijlage 3. van het onderzoeksrapport). Zoals gesteld in ons onderzoeksrapport zijn de gevolgen van het in 1998 niét revalueren van de gulden immers eerst eind 2006 uitgewerkt (zie Hfst. VI. paragraaf C., pagina 32 t/m 34 met Bijlage 1. van het onderzoeksrapport). Onze hiervoor genoemde terughoudendheden verklaren overigens ons inziens ook waarom wij met ons onderzoek uiteindelijk op een jaarlijks structureel Wisselverlies in de BBP-sfeer uitkomen van ‘slechts’ 10,2% in plaats van de wellicht voor de hand liggende uitkomst daarvan meer in de buurt van 13,0%. Dus wij weten dat óók de in ons onderzoeksrapport genoemde totale BBP-schade per 1 januari 2009 van € 441,5 miljard eigenlijk te laag is vastgesteld. Wij zijn op dit punt van het onderzoek overigens terughoudend te werk gegaan omdat wij vooralsnog geen deugdelijke methoden hebben weten te vinden om de hogere BBP-groei in 2005 en 2006 dan werkelijk het geval nauwkeurig te kunnen berekenen.
Als dat laatste waar zou zijn, zou dat betekenen dat bij de cijfers over economische groei voor de Nederlandse economie steeds 8,1 procent van het bbp erbij opgeteld zou moeten worden om te zien hoe de economische situatie nu zou zijn, als de gulden gerevalueerd was geweest. Dat zou betekenen dat de economische groei in Nederland in het eerste kwartaal van dit jaar met 5,7 procent (schatting Centraal Bureau voor de Statistiek is –4,5, daarbij heb ik uw schatting van de structurele schade van 10,2 procent van het bbp opgeteld) gegroeid zou zijn, te midden van de ergste economische crisis sinds 1930, waarin de wereldeconomie in een diepe recessie zit. Aangezien Nederland een zeer open economie is, is het uitgesloten dat
Nederland gegroeid, laat staan zo sterk, zou zijn in de crisis. Reactie 6: Kennelijk is ons onderzoeksrapport op dit punt onvoldoende duidelijk. Vanzelfsprekend is er in onze BBP-simulatie slechts in één jaar (en wel in 1998) en dus slechts éénmalig sprake van een BBP-sprong van 8,19% en, anders dan u stelt/vermoedt, dus vanaf 1998 niét jaarlijks (zie Hfst. D., pagina 35 met Tabel 2. van het onderzoeksrapport). In de jaren vanaf 1999 t/m 2004 hebben wij het gemiddelde van de werkelijke BBP-groeicijfers in die jaren gevolgd. En vanaf 2005 hebben wij de werkelijke jaarlijkse BBP-groeicijfers gevolgd. Dus bij extrapolatie van onze simulatie, dus ook in 2009, zouden wij eveneens de werkelijke BBPgroei/krimpcijfers volgen. Dus anders dan u stelt, zou Nederland bij extrapolatie van onze simulatie naar 2009 dus in dit jaar (2009) vanzelfsprekend géén groeicijfer hebben gekend van +/+ 5,7% maar zouden wij dus vanzelfsprekend de werkelijke groei/krimp-cijfers opnemen.
Mijn tweede opmerking betreft het volgende. Meermaals, zoals op pagina 9, noemt u de positieve gevolgen die zich gemanifesteerd zouden hebben als de gulden gerevalueerd was geweest voor de koopkracht van de Nederlandse burgers en bedrijven. U gaat daarbij mijns inziens volledig of voor een groot deel voorbij aan de negatieve gevolgen. Zoals ik al gememoreerd heb, is Nederland een zeer open economie. Een revaluatie van de gulden, zeker ten opzichte van de D-mark, zou voor veel Nederlandse bedrijven een behoorlijke aderlating zijn geweest. Het waarschijnlijke gevolg was een zware klap voor economische groei en oplopende werkloosheid zijn geweest, wat op zijn beurt een behoorlijk negatief effect zou hebben gehad op de koopkracht in Nederland. U erkent wel dat het aantal werklozen hoger zou zijn geweest bij een revaluatie van de gulden. Maar u beweert vervolgens, zoals bijvoorbeeld op pagina 25, dat de extra werklozen ‘gemakkelijk zouden kunnen hebben overstappen naar de vele openstaande vacatures in de Nederlandse binnenlandse economie’. U impliceert daarmee dat elke vacature in Nederland makkelijk vervulbaar is, gelet op het aantal werklozen. Daarmee gaat u geheel voorbij aan de praktijk in Nederland, dat de match tussen werklozen en openstaande vacatures erg slecht is. Ervaringen uit het verleden bieden veel eerder aanleiding te concluderen dat de werkloosheid in Nederland door een revaluatie van de gulden blijvend verhoogd zou zijn geworden. Reactie 7: U heeft volkomen gelijk dat een revaluatie van de gulden in 1998 initieel een aderlating zou zijn geweest voor de export-gerelateerde Nederlandse economie en werkgelegenheid. Echter anders dan u stelt, nemen wij dit in onze analyse, simulatie en berekeningen wel degelijk en in volle omvang mee en gaan wij daaraan in ons rapport dus geenszins voorbij (zie Hfst. V. pagina 24 van het onderzoeksrapport en onze opmerkingen hiervoor onder Reactie 4.). Immers juist door het niét revalueren van de gulden bij de invoering van de euro heeft Nederland in werkelijkheid met een zelfde aderlating te kampen gekregen, zij het een paar jaren later. Zie bijvoorbeeld Sweder van Wijnbergen in Het Parool/Nederlands Dagblad d.d. 30.04.2005/02.05.2005: Gulden te goedkoop euro ingeloodst en Harry Geels in De Financiële Telegraaf d.d. 20.04.2009: Wisselverlieszaak moet uit de Doofpot! en Hfst. IV., pagina’s 17 en 18 van het onderzoeksrapport. En zoals wij immers vervolgens in ons onderzoeksrapport gemotiveerd stellen (zie Hfst. V. pagina’s 24 t/m 27 van het onderzoeksrapport), zou dit initiële nadeel met een revaluatie ruimschoots gecompenseerd zijn geworden
door de voordelen (initieel en op termijn oplopende) voor het binnenland gerelateerde BBP en de werkgelegenheid alsmede door een logischerwijze gematigder loonontwikkeling in de jaren vanaf 1999 t/m 2003 (zie ook hiervoor onder Reactie 4.). Bovendien zou door voornoemde gematigder loonontwikkeling de concurrentiepositie en exportsector van Nederland in 2004 weer voor een belangrijk deel zijn hersteld. Onze analyse is overigens ook in lijn met het reeds in 1998 door ABN-AMRO gestelde (zie Bijlage 3. van het onderzoeksrapport). En zoals gesteld hiervoor onder Reactie 5. zijn wij met onze BBP-simulatie op twee belangrijke onderdelen daarvan juist terughoudend te werk gegaan. U heeft verder gelijk dat het in bepaalde gevallen lastig is een goede match te maken tussen werklozen en openstaande vacatures. Er zal nu eenmaal altijd een groep werklozen blijven die, zelfs met om- en bijscholing, niet aan het werk te krijgen is. Het betreft hier een vaste kern van veelal ongemotiveerde, ongesocialiseerde en/of ongeschoolde mensen. Maar zoals wij in het onderzoeksrapport noemen (zie Hfst. V., pagina 25 van het onderzoeksrapport) betreffen de werknemers die in de exportsector hun baan zouden kwijtraken een geheel andere groep werknemers (gemotiveerd, gesocialiseerd en geschoold) die ons inziens gemakkelijk (soms met wat om/bijscholing) zouden kunnen hebben overstappen naar de in die tijd meer dan ruim voor handen zijnde en met een revaluatie van de gulden verder groeiend aantal vacatures in de binnenlandse economie. Medio 1999 betrof het aantal openstaande en veelal onvervulbare vacatures in Nederland in werkelijkheid volgens het CBS bijvoorbeeld ca. 182.000 . Als gevolg van de door ons gestelde revaluatie zou de werkloosheid in Nederland vanaf 1999 ons inziens dus niet structureel zijn opgelopen in vergelijking met de werkelijke situatie (zonder revaluatie van de gulden). Bovendien is het werkloosheidscijfer in Nederland al ca. minstens 20 jaar met grote afstand het laagste van die in alle landen van de eurozone.
In uw rapport haalt u meermaals twee rapporten, van ABN Amro en MeesPierson, over de wisselkoers van de gulden ten opzichte van de D-mark. Daarbij presenteert u de uitkomsten als zekerheden. Echter, zoals elke econoom zal beamen, voorspellingen over de wisselkoersen zijn de moeilijkste voorspellingen die een econoom moet maken, omdat ze omgeven zijn door buitengewoon veel onzekerheid. Berekeningen die nagaan wat de onder- dan wel overwaardering van een munt ten opzichte van een andere munt is, impliceren dat bekend is wat de juiste waardering is. Dat is echter nooit het geval, waardoor elke berekening, zoals die waarop u uw rapport baseert, hooguit bijzonder onnauwkeurige schattingen zijn. Elke conclusie op basis van die berekeningen, is dus per definitie ook bijzonder onnauwkeurig en is het onmogelijk zulke stellige conclusies te trekken zoals in uw rapport. In de vrije markt economieën die kenmerkend zijn voor Europa, is de prijs van een goed of dienst op de markt per definitie de juiste prijs. Uw rapport stoelt echter op een fictieve koers van 1,95 gulden voor 1 euro, als zijnde de juiste omrekenkoers. Reactie 8: Wat betreft het vaststellen van de economisch juiste wisselkoers van de gulden in 1998 verwijzen wij naar het hiervoor gestelde onder Reactie 3. alsmede naar Bijlage 1. van het onderzoeksrapport. Dus anders dan u stelt, kan een economische over- of onderwaardering van een munt ten opzichte van een andere munt, middels PPP-analyse met een stabiel basisjaar, wel degelijk en nauwkeurig cijfermatig in beeld gebracht worden. In het onderhavige geval kan, anders dan u stelt, dus wel degelijk geconcludeerd worden dat de juiste economische euro-omwisselkoers van de gulden NLG 1,95 in plaats van NLG 2,20 diende te zijn. En juist onder meer omdat Nederland en de Nederlandse gulden in de jaren 80 en 90 in toenemende mate te goedkoop waren geworden t.o.v. van het (euro)buitenland, is de export-sector en het overschot op de lopende rekening van Nederland in die jaren in de Europese vrije markt juist ook fors gegroeid.
Anders dan u op Me Judice en in FEM Business stelt, is de wisselkoers van een munt op de valutamarkten zeker niet altijd de economisch juiste koers. Er kunnen immers omstandigheden zijn op grond waarvan de marktwisselkoers afwijkt van de economisch juiste koers. Een goed voorbeeld hiervan is de marktwisselkoers van het Iers punt in 1997 dat toen, onder invloed van de toenmalige appreciatie van het Engelse pond, ca. 10% boven de toenmalige EMS-spilkoers noteerde. Terwijl volgens PPP-analyse met basisjaar 1987 de economisch juiste koers van het Ierse punt toen slechts ca. 3% was ondergewaardeerd t.o.v. de EMS-spilkoers. Deze omstandigheid, tezamen met het énige monetair-economische uitgangspunt van de EMU van ‘houdbare prijsstabiliteit’, is overigens voor de Europese monetaire autoriteiten ook de aanleiding geweest de EMSspilkoers en dus de euro-omwisselkoers van het Ierse punt per 16 maart 1998 (kort voorafgaande aan de invoering van de euro) uiteindelijk met 3% te verhogen. En een ander goed voorbeeld is natuurlijk de Nederlandse gulden in 1997/1998 (zie hierna onder Reactie 9. en 10.).
Op pagina 14 stelt u dat de euro-omwisselkoersen door de Raad van de Europese Unie, op voorstel van de Europese Commissie, zijn vastgesteld. Daarmee schetst u het beeld dat een selecte groep ambtenaren vastgesteld zou hebben wat de ‘juiste’ omrekenkoersen zijn. Reactie 9: Het is inderdaad juist dat slechts een selecte groep experts in staat is om de economische juiste koers van een munt cijfermatig in beeld te brengen. Daarbij kan met name gedacht worden aan ter zake gespecialiseerde medewerkers van de ECB, de nationale centrale banken, een beperkt aantal commerciële banken en soms enige experts op ministeries van Financiën. De euro-omwisselkoersen zijn echter natuurlijk uiteindelijk op het hóógste politieke niveau van de regeringsleiders overeengekomen waarbij de ministers van Financiën (in Nederland bijgestaan door de Thesaurier Generaal) en de centrale bank-presidenten de naaste adviseurs van de regeringsleiders zijn geweest. De basis van de in 1998 vastgestelde euro-omwisselkoersen van de munten die per 1999 tot de euro zijn toegetreden is vervolgens in het onderhavige geval formeel neergelegd in het - ontransparante en niet (deugdelijk) gemotiveerde - advies ter zake van de ECB en de Europese Commissie aan de Raad van de EU. Terzijde, volgens het EU-Verdrag (Verdrag van Maastricht) was vanaf 1997 devaluatie van een aan de euro deelnemende munt verboden maar revaluatie van een munt gewoon mogelijk. Zie in dit kader voornoemde revaluatie van het Ierse punt per maart 1998 en ook Léon Cornelissen, Chief Strategist van economisch onderzoeksbureau IRIS (Robeco/Rabo) in NRC d.d. 31 mei 2005: Weg van minste weerstand met euro. Feitelijk heeft ieder land (centrale banken en ministeries van Financiën) op basis van PPP-analyse toen voorafgaand aan de vaststelling van de euro-omwisselkoersen de economisch juiste euro-omwisselkoers van hun nationale munt vastgesteld en ter zake gerapporteerd aan de desbetreffende nationale regeringsleiders en presidenten van de centrale banken. Hierbij is toen conform het énig monetair-economisch uitgangspunt van de EMU van ‘houdbare prijsstabiliteit’ vanzelfsprekend ook goed gekeken naar de relatie tussen de (toen voorgenomen) euro-omwisselkoers van een munt en de te verwachten inflatie-ontwikkeling in de desbetreffende eurolanden. Zie in dit kader ook De Volkskrant d.d. 27.05.1999: Wellink overwoog euro goedkoper te maken. Omdat de D-mark toentertijd de ankermunt van het EMS én de euro was, is de PPP-analyse toen vanzelfsprekend in alle gevallen uitgevoerd voor de desbetreffende nationale munten t.o.v. de D-mark. Behoudens twee gevallen (de Nederlandse gulden en het Ierse punt) is toen gebleken dat de toenmalige EMSspilkoersen (binnen kleine marges) overeenkwamen met de economisch juiste PPP-koersen (zie NRC d.d. 20.09.1997: Eerlijk in de euro?). De EMS-spilkoersen zijn uiteindelijk in 1998 daarom ook gehanteerd als de euro-omwisselkoersen waarbij er, zoals gezegd, voorafgaand per 16 maart 1998 nog een economisch juiste revaluatie heeft plaatsgevonden van het Ierse punt. Maar, zoals in NRC d.d. 20.09.1997 (Eerlijk in de euro?) al werd onderkend, had de Nederlandse gulden op economische gronden toen eveneens gerevalueerd dienen te worden.
Echter vanwege (Duits/Europese) politieke bezwaren is dat echter niet gebeurd. Zie ook de verklaring van de daar genoemde DNB-directeur onder Reactie 3. hiervoor. En zie ook: NRC d.d. 26.05.2005: Wellink beaamt: Gulden te goedkoop; NRC d.d. 31.05.2005: Weg van minste weerstand met euro; AD d.d. 07.06.2009: Gulden geramsjt tegen euro. In dit kader geeft voormalig DNB-directeur André Szász in zijn inleiding/introduction van zijn boek ‘The Road to European Monetary Union (1999)’ een interessant kijkje achter de schermen hoe dit soort trajecten in de praktijk zijn gelopen: - “European integration is about politics, often dealt with at the highest political level. It was on that highest level that monetary issues were pushed to the forefront of the integration process.” - “Monetary issues are power issues. A related subject is how decisions are made. The initiative came from the summit. But though Heads of State or Government can take initiatives, they cannot implement. For that they need the monetary authorities: Finance Ministers and their collaborators on the one hand, central banks on the other.” - “I try to make it clear that Monetary Union is a major political enterprise. As such, it is inevitably based on compromises and contradictions.” Maar hierbij benadrukken we nogmaals dat de EMU volgens het EU-Verdrag een économische en monetaire unie is en géén pólitieke en monetaire unie! Opmerking 4. Nu in 1998 volgens het EU-Verdrag alle euro-omwisselkoersen in EU-verband bij unanimiteit vastgesteld diende te worden (evenals de EMS-spilkoersen in EMS-verband), kon Nederland een voor Nederland rechtvaardige én economisch noodzakelijke revaluatie toen vanzelfsprekend ook niet op eigen houtje doorvoeren. Zo heeft bijvoorbeeld voormalig minister van Financiën Gerrit Zalm ter zake in 2005 in Eurobedrog van Zembla verklaard: “…dat alsdan het hele EMU/euro-project op het spel zou komen te staan.”. Zie in dit kader ook de onder Reactie 3. geciteerde uitspraken van Nout Wellink in 2008 (“De oprichting van de EMU en als onderdeel daarvan de invoering van de euro waren voor de Nederlandse autoriteiten van hoger belang dan de juiste omwisselkoers van de gulden voor de euro.”) en van de daar bedoelde voormalig DNBdirecteur (“Het is waar dat Nederland tegen een minder gunstige koers in de euro is ingestapt dan uit Nederlands welvaartsoogpunt wenselijk zou zijn geweest. Maar zoals zo vaak zijn er soms zwaarwegende redenen een dergelijk verlies te aanvaarden omdat die het grotere politieke doen dienen. En dat was de totstandkoming van de EMU.”). En zie ook Léon Cornelissen, Chief Strategist van economisch onderzoeksbureau IRIS (Robeco/Rabo) in NRC d.d. 31 mei 2005: Weg van minste weerstand met euro.
Volledigheidshalve had u moeten vermelden dat de vastgestelde koersen niets anders zijn dan de koersen op de valutamarkt op dat moment en dus de enige juiste koersen, bij gebrek aan een beter woord, die er zijn. Reactie 10: Normaal gesproken zou de valutamarktkoers als ook de EMS-spilkoers van de gulden toentertijd ook gewoon ca. 13% hoger zijn geweest dan toen werkelijk het geval. Ware het niet dat er voor herschikkingen binnen het EMS unaniem draagvlak was vereist, de gulden sinds begin jaren 80 gekoppeld was aan de D-mark, Duitsland in 1997/1998 een revaluatie van de gulden daarom als gezichtsverlies zag en Duitsland daarom in de Europees-politieke achterkamertjes de voor Nederland rechtvaardige én economisch noodzakelijke revaluatie van de gulden in de aanloop naar de invoering van de euro heeft geblokkeerd (zie ook hiervoor onder Reactie 9.).
Op pagina 14 schrijft u dat het ‘dus de Europese Unie en de Europese Centrale Bank zijn uiteindelijk volledig verantwoordelijk zijn voor de aan de Nederlanders toegebrachte welvaartschade en dus daarvoor ook juridisch aansprakelijk.’ Mijns inziens is door middel van uw rapport niet aangetoond dat er iemand verantwoordelijk is voor de vermeende schade aan de Nederlanders, omdat het bewijs voor het bestaan en de
omvang van de schade niet geleverd is. Als, en ik onderstreep het woord al, al gesproken zou kunnen worden in termen van verantwoordelijkheid voor de ‘onjuiste’ wisselkoers van de gulden ten opzichte van de D-mark en de euro, dan zou Den Haag veel meer voor de hand liggen, gezien het beleid van de Nederlandse overheid inzake wisselkoers van de gulden ten opzichte van de D-mark sinds begin jaren tachtig. Reactie 11: Hoewel ons onderzoeksrapport zich toespitst op en beperkt tot de economische kant van de Wisselverlieszaak, heeft Stichting Wisselverlies.nl inmiddels ook uitgebreid juridisch onderzoek uitgevoerd respectievelijk laten uitvoeren. De bevindingen en conclusies van dit juridische onderzoek zijn echter (nog) niet openbaar gemaakt. In het (economisch) onderzoeksrapport is slechts ‘en passant’ opgenomen het feit dat de Europese Unie en de ECB de formele beslissingen hebben genomen wat betreft de vaststelling van de euro-omwisselkoersen per 1999. En met deze passage wordt slechts een tipje opgelicht van de voor de buitenwereld nog aanwezige ‘juridische’ sluier van de Wisselverlieszaak. De EU en de ECB zijn logischerwijze voor die formele beslissingen en de gevolgen daarvan dus ook formeel verantwoordelijk en, volgens het EU-Verdrag, ook juridisch aansprakelijk, ongeacht het feit dat de euroomwisselkoersen feitelijk in de Europees-politieke achterkamertjes voorafgaand zijn afgesproken en ongeacht het feit dat ook de Nederlandse vertegenwoordigende minister in de Raad van ministers van de EU heeft meegestemd bij de uiteindelijke unanieme vaststelling van de euro-omwisselkoersen door de Raad van ministers van de EU. En omdat het in het geval van de gulden in 1998 zo is geweest dat de euro-omwisselkoers onjuist is vastgesteld en de Nederlandse burgers en bedrijven als gevolg daarvan substantiële schade hebben geleden én nog steeds structureel lijden (hetgeen wij menen nu met ons onderzoeksrapport aangetoond te hebben) dan zijn de EU en de ECB ter zake in beginsel en op grond van het EU-Verdrag ook gewoon juridisch gehouden deze schade te vergoeden. Hierbij dient overigens de precisering gemaakt te worden dat volgens het EU-Verdrag de Europese Unie ook formeel verantwoordelijk en juridisch aansprakelijk is voor onrechtmatig handelen/nalaten van de ECB. Terzijde, zo nu en dan komt het voor dat machtige politici en andere overheidsfunctionarissen, in hun functies zowel op nationaal als op supra-nationaal niveau, denken dat ze over water kunnen lopen en dat ze daarbij juridische regels, zoals verdragen, wetten en rechtsbeginselen (al of niet door hen zelf geïnitieerd), gewoon aan hun laars kunnen lappen. De werkelijkheid is echter anders. Ook zij hebben zich gewoon aan de voor iedereen geldende juridische regels te houden. Doen zij dat niet, dan kunnen de overheden in wiens naam zij handelen (en overigens soms ook de functionarissen zelf) in de rechtsstaat waarin wij in Europa (en in Nederland) gelukkig leven gewoon ter verantwoording worden geroepen. Dat is misschien in de praktijk niet zo gemakkelijk en het gebeurt ook niet zo vaak want dat is natuurlijk afhankelijk van controlerende organen (die helaas in veel gevallen te weinig kennis van zaken hebben en/of de desbetreffende politici de hand boven het hoofd houden) en van doortastende media en soms ook van oplettende andere instanties en personen.
Daarbij moet ik opmerken dat dat beleid Nederland overigens veel meer opgeleverd heeft dat dat het heeft gekost. Reactie 12: Dat de koppeling van de gulden aan de D-mark sinds begin jaren 80 voor Nederland veel opgeleverd heeft. is zeker waar en wordt door ons bevestigd en zeker niet bestreden. De voordelen van voornoemde koppeling voor Nederland zijn in de Wisselverlieszaak echter volstrekt irrelevant. Dat is immers een gegeven en een geheel ander onderwerp en neemt geenszins weg dat de gulden bij de invoering de euro om tal van economische (en overigens ook juridische) redenen gerevalueerd had dienen te worden en dat de juiste euro-omwisselkoers van de gulden NLG 1,95 in plaats van NLG 2,20 had dienen te zijn.
Zoals ik aan het begin van mijn reactie al heb gesteld, juich ik uw poging de economische gevolgen van de invoering van de euro op de Nederlandse economie in kaart te brengen, toe. Ik roep u dan ook op, in samenwerking met de Nederlandse universiteiten, daaraan verder te werken, gebruik makend van de kennis en expertise van de Nederlandse economen en uitgaand van meer realistische aannames over de economische ontwikkeling in Nederland in het geval dat de gulden gedevalueerd (u bedoeld kennelijk ondergewaardeerd, HG en AtD) was geweest. Reactie 13: Wellicht ten overvloede, het onderwerp van ons onderzoek betreft niét alle economische gevolgen voor Nederland van de invoering van de euro. Ons onderzoek en de Wisselverlieszaak betreft en beperkt zich uitsluitend tot de onderwaardering van de gulden bij de invoering van de euro (1999) en de desastreuze economische gevolgen daarvan voor de Nederlandse burgers en bedrijven.
Uiteindelijk is iedereen, economen, politici, beleidsmakers en burgers, gebaat bij een open debat over de invoering van de euro in Nederland. Edin Mujagic monetair econoom Juli 2009
Slotreactie: Wij zijn het geheel met u eens en verwijzen hierbij naar het gestelde onder Reactie 1. Vanaf mei 2009 hebben wij het onderzoeksrapport onder de aandacht gebracht van vele economen op vele universiteiten teneinde onze analyse, bevindingen en conclusies te kunnen toetsen en nader te concretiseren. Een aantal daarvan heeft daarbij echter al bij voorbaat aangegeven niet te willen reageren. Terzijde, wellicht speelt hierbij een rol dat de (gevestigde) economen in 1997/1998 hebben verzuimd ter zake publiekelijk aan de bel te trekken en/of bevreesd waren/zijn om hun mond toen/nu alsnog open te doen, zulks gelet op hun positie en belangen bij de gevestigde orde en de autoriteiten? Wij vermoeden dit omdat diverse in ons onderzoek door ons geraadpleegde experts daaraan ook uitsluitend op basis van vertrouwelijkheid hebben willen meewerken. En tot op heden is er echter, behoudens uw publiekelijke reacties op ons onderzoeksrapport in FEM Business van juli 2009 en op Me Judice (Economen in het publieke debat) d.d. 18 augustus 2009, beiden met een link naar Uw onderhavige meer uitgebreide reactie op de website Allesovereuro.nl van juli 2009, ook niemand geweest die ter zake inhoudelijk heeft gereageerd. Wij hopen overigens wel dat dat nu gaat veranderen. Tot slot nodigen wij u hierbij graag uit om in een persoonlijk overleg ons onderzoek en het onderzoeksrapport juist aan u als euro-expert nader toe te lichten. En wij zouden het zéér op prijs stellen indien u ons behulpzaam zou willen zijn in het traject van het nu alsnog op gang brengen van het door u genoemde open maatschappelijke debat in de Wisselverlieszaak, bijvoorbeeld middels introducties van uw zijde van het onderzoeksrapport bij uw contacten in het universitaire wereldje.
Harry Geels (directeur INMAXXA Research en uitvoerend hoofdredacteur Technische en Kwantitatieve Analyse TKA) en André ten Dam (Stichting Wisselverlies.nl) d.d. 25 augustus 2009
=========================================================================