Rapport deputaten financiën en beheer
Generale Synode van de Gereformeerde Kerken Harderwijk 2011
Het auteursrecht van deze tekst berust hetzij bij de auteur, hetzij bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Voor alle zaken het auteursrecht betreffend kan contact opgenomen worden met het deputaatschap administratieve ondersteuning via: dao@gkv.nl. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in wat voor vorm of op wat voor manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
2
Inhoudsopgave Inleiding
3
1
Korte omschrijving taken deputaatschap
3
2
Verslag van de structurele werkzaamheden
4
3
Verslag van incidentele opdrachten
9
4
Nieuwe opdracht
10
5
Samenstelling deputaatschap
12
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5.
Opdracht/instructie van de synode Zwolle-Zuid 2008 Voorstel nieuwe opdracht Meerjarenbegroting F&B 2012 – 2014 Overzichten ontwikkeling reserves Samenstelling deputaatschap en rooster van aftreden
6.
Rapport “Dragelijke lasten”, over landelijke financiële lasten, quota en geefgedrag (dit rapport van 26 pagina’s is een integraal onderdeel van het rapport van de deputaten financiën en beheer maar het is apart genummerd)
13 14 15 16 18
1
Inleiding Deputaten financiën en beheer (F&B) leggen in dit rapport verantwoording af over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de opdrachten die door de synode van Zwolle-Zuid 2008 zijn verstrekt. Deze bestaan uit drie onderdelen: a. de opdrachten die vastgelegd zijn in de instructie in Bijlage 3, paragraaf 3 van de Huishoudelijke Regeling generale synoden1. Deze instructie is weergegeven in Bijlage 1 van dit rapport; b. de opdracht om eens in de drie jaar – conform de begrotingscyclus – aan de synode te rapporteren over de omvang van de Centrale Algemene Reserve in relatie tot de risico’s en waarborging van de continuïteit. De tekst van deze opdracht is eveneens vastgelegd in Bijlage 3 van de huishoudelijke regeling, paragraaf 4.2.10 en is eveneens te vinden in bijlage 1 van dit rapport; c. de opdracht om onderzoek te doen inzake quota, financiële lasten en geefgedrag. De taken conform de Huishoudelijke regeling zijn in hoofdstuk 1 kort samengevat. De uitvoering van de daaruit voortvloeiende structurele werkzaamheden wordt in hoofdstuk 2 weergegeven. Hoofdstuk 3 geeft de uitwerking weer van de opdracht onderzoek te doen naar onder andere de quota, de financiële lasten en ontwikkelingen in het geefgedrag. In hoofdstuk 4 komt aan de orde welke taken voor de komende periode wenselijk zijn en of daarvoor wijzigingen in de huidige opdracht noodzakelijk zijn. Ten slotte gaat hoofdstuk 5 in op de (gewenste) samenstelling van het deputaatschap voor de lopende en de komende periode.
1 Korte omschrijving taken deputaatschap Het deputaatschap F&B reguleert en beheert de financiën van de generale synode en de deputaatschappen als geheel, en adviseert de synode over een geïntegreerd financieel beleid voor synode en deputaatschappen. Tevens is F&B verantwoordelijk voor beleid en ondersteuning inzake personele zaken en fiscale aangelegenheden. De besluiten van de synode inzake de opdrachten aan F&B zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze rapportage. Deputaten F&B hebben samengevat de volgende opdracht ontvangen: a. Formuleren en ondersteunen bij de uitvoering van beleid inzake financiële, materiële, personele en fiscale zaken. b. Beoordelen van de begrotingen van de diverse deputaatschappen en het adviseren van de synode over deze begrotingen. Tevens nagaan of de toegezegde budgetten voor de beoogde doeleinden worden gebruikt. c. Centraal innen van het door de GS vastgestelde quotum. d. Tijdig voorzien van de grotere (zelfadministrerende) deputaatschappen van de hun toekomende financiële middelen uit het quotum om hun taken te kunnen uitvoeren. De betalingen voor de kleinere deputaatschappen worden uitgevoerd door de quaestor van de kerken. e. Er op toezien dat deputaatschappen over de noodzakelijke reserves beschikken. f. Het fungeren als vraagbaak voor deputaatschappen en kerken met betrekking tot financiën, fiscale zaken, personeel en organisatie, ter ondersteuning en bevordering van voldoende deskundigheid binnen de deputaatschappen. g. Het onderhouden van regelmatige contacten met de deputaatschappen en met andere (kerkelijke) organisaties die verwante taken uitvoeren zoals bijvoorbeeld het Steunpunt Kerkenwerk en de VSE.
1
Huishoudelijke Regeling zoals GS Zwolle-Zuid 2008 deze heeft vastgesteld
3
4 2 Verslag van de structurele werkzaamheden 2.1 Centrale inning en doorbetaling quota De centrale inning van de quota van de kerken is in de regel ongestoord verlopen. De kerken zijn steeds enkele maanden voor het begin van het nieuwe jaar schriftelijk geïnformeerd over het voorlopige nieuwe quotumbedrag, zodat hiermee in de komende begroting rekening kon worden gehouden. De wijze van inning is vanaf 1 januari 2009 aangepast: zoveel mogelijk is overgegaan op automatische incasso door de quaestor. Daardoor is de regelmaat in de betalingen verbeterd. Niettemin heeft de quaestor aan enkele kerken extra aandacht moeten besteden vanwege structurele betalingsachterstanden. De uitbetaling van de quota aan de zelfadministrerende deputaatschappen en het verzorgen van de centrale administratie van de kleine deputaatschappen zijn goed verlopen. Er loopt onderzoek naar verdere centralisatie van de administraties van een deel van de zelfadministrerende deputaatschappen en in hoeverre daardoor verbetering van efficiency mogelijk is. In nauw overleg met de betrokken deputaatschappen wordt dit verder onderzocht en worden afspraken gemaakt hoe en wanneer dit kan worden gerealiseerd. De quotumbedragen voor 2009 en 2010 konden worden gebaseerd op de begrotingsbedragen zoals vastgesteld door de synode van Zwolle-Zuid. Deputaten F&B zagen geen aanleiding voor aanpassingen om schommelingen of andere onevenwichtigheden te voorkomen. Op de reserves hoefde slechts in enkele gevallen een onvoorzien beslag te worden gelegd. Dit betrof bedragen van beperkte omvang, die in de desbetreffende jaarrekeningen zijn toegelicht. Wel moest het quotum per ziel als gevolg van daling van het ledental van de kerken enigszins hoger worden vastgesteld dan ten tijde van de synodebesluiten werd voorzien. Overzicht begrote en vastgestelde quotumbedragen Omschrijving
2008
2009
2010
2011
3.995.570
4.350.000
4.588.850
4.734.500
Aantal kerkleden per 1-10-2007 volgens begroting Quotum per kerklid volgens begroting (€)
125.253
125.253
125.253
125.253
31,90
34,73
36,64
37,80
Aantal kerkleden werkelijk per 1-10 voorgaand jaar Definitief opgelegd quotum (€)
125.253
124.588
124.260
31,90
34,92
36,93
Bedrag begroting (€)
2.2 Extra informatie voor de kerken in verband met stijgende quota De afgelopen jaren hebben kerken en kerkleden zich steeds vaker kritisch uitgelaten over de omvang van de gevraagde quota. Vooral de flinke stijgingen van de afgelopen jaren gaven daar aanleiding toe. Soms bleek men over onvoldoende achtergrondinformatie te beschikken. Goede informatievoorziening over de synodebesluiten en het werk van deputaatschappen kan bijdragen tot vergroting van het draagvlak voor de vastgestelde quota. Daarom hebben deputaten F&B bij de berichtgeving naar de kerken over de inning van de quota van 2009 en 2010 extra informatie gegeven over achtergronden en oorzaken van de grootste quotumstijgingen en de maatregelen die de synode heeft getroffen om in de toekomst de stijgingen af te remmen of, liever nog, te voorkomen. Dit is gebeurd d.m.v. brieven aan alle kerken dd. 19 januari 2009 en 15 januari 2010.
Op deze informatie heeft een aantal kerkenraden en penningmeesters gereageerd. Alle reflectanten hebben daarop een tweede brief ontvangen met reactie op hun specifieke vragen en opmerkingen. Een aantal kerken blijft bezorgd over de hoogte van de quota en de voortdurende stijgingen. Uit sommige reacties blijkt ook toenemende bezorgdheid van kerken over het sluitend krijgen van de eigen begroting. De toename van betalingsachterstanden die in paragraaf 2.1 is gesignaleerd, kan daar ook een signaal van zijn. Die bezorgdheid is overigens ook door de synode van Zwolle-Zuid reeds gesignaleerd en was mede aanleiding tot de opdracht van die synode aan deputaten F&B inzake een onderzoek naar de omvang van de quota, de financiële lasten en ontwikkelingen in het geefgedrag. Op de resultaten van dat onderzoek wordt in paragraaf 3.1 nader ingegaan. Een overzicht van de ontvangen en verzonden brieven is bij de secretaris van ons deputaatschap beschikbaar. In een brief aan de kerken van 19 oktober 2009 over de voorlopige vaststelling van de quota 2010 heeft de quaestor aandacht gegeven aan de te verwachten effecten van de te ontvangen rijksbijdrage voor de theologische universiteit. In die brief is uitgelegd waarom de rijksbijdrage van ruim € 1,1 miljoen voor de TU, die met ingang van 1 januari 2010 is toegekend, niet van invloed zal kunnen zijn op het quotum voor 2010. Voor verdere informatie over de effecten van de rijksbijdrage verwijzen wij naar paragraaf 3.2 van deze rapportage. In onze contacten over de hoogte van de quota hebben wij de indruk gekregen dat de informatie op de GKv-website onvoldoende gelezen wordt. Dat kan voor een deel veroorzaakt worden doordat daar niet de juiste informatie voldoende gemakkelijk en toegankelijk te vinden is. Daardoor blijken kerken onvoldoende op de hoogte van de activiteiten van deputaatschappen, mede in relatie tot de ontwikkelingen van hun kosten. In de brief over de definitieve quota 2010 is melding gemaakt van de plaatsen waar meer achtergrondinformatie te vinden is. In onze rapportage “Dragelijke lasten” over de quota, landelijke financiële lasten en ontwikkelingen in het geefgedrag wordt uitgebreid ingegaan op onder andere deze communicatie aspecten en worden aanbevelingen gedaan voor te nemen maatregelen. Wij verwijzen hiervoor naar dit rapport. 2.3 Financiële resultaten en jaarrekeningen De jaarrekeningen over 2008 en 2009 zijn voor het overgrote deel tijdig opgesteld en aan de penningmeester van ons deputaatschap beschikbaar gesteld. Waar de termijn niet werd gehaald, bleef de overschrijding beperkt. Alle jaarrekeningen t/m 2009 waren voor augustus 2010 in bezit van de penningmeester. De accountantscontroles en andere controles zijn volgens afspraak uitgevoerd en hebben, waar van toepassing, tot goedkeurende verklaringen geleid, die zijn vastgelegd in controleverslagen. Het voorgeschreven geconsolideerde overzicht (de “totale financiële rapportage”) van de resultaten en balansen van alle deputaatschappen is eveneens opgesteld. Deze gegevens en de (controle)rapporten zijn ter inzage beschikbaar voor de Financiële Commissie van de synode. De financiële resultaten over 2008 en 2009 waren beter dan begroot. Het positieve resultaat volgens de jaarrekening 2008 bedroeg € 167.633. Over 2009 was dit € 179.707,=. De nagekomen positieve resultaten 2009, die in 2010 worden verwerkt, bedroegen € 139.658,=. Daardoor kon over beide jaren in totaal € 486.998,= aan de Centrale Algemene Reserve (CAR) worden toegevoegd, waarmee deze reserve per eind 2009 € 1.005.690,= bedroeg. In alle hier genoemde bedragen zijn de cijfers van ZHT (Zending, Hulpverlening en Toerusting) buiten beschouwing gelaten vanwege de specifieke regelgeving die voor organisaties zoals ZHT geldt. Mutaties in de reserves van zelfadministrerende deputaatschappen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Door reservering van een deel van de positieve financiële resultaten kon het eigen vermogen van de TU worden verhoogd van € 235.000,= naar € 500.000,=.
5
Deze omvang van het eigen vermogen werd noodzakelijk geacht, omdat voor de financiering van de vaste activa (vooral gebouwen) € 460.000,= nodig is (boekwaarde investeringen minus egalisatierekening investeringen). Voor dekking van kleine “normale” risico’s bedrijfsvoering resteert daarna een bescheiden reserve van ca. € 37.000,=. De oorzaken van de meevallende resultaten zijn toegelicht in de jaarrekeningen. De gevolgen hiervan voor de algemene reserve zijn toegelicht in de analyse van de noodzakelijke en werkelijke omvang van de reserves in paragraaf 2.7. De toelichting op de meerjarenbegrotingen 2012 - 2014 zal in een afzonderlijk advies aan de synode worden aangeboden. 2.4 Periodiek overleg F&B met andere deputaatschappen en daarmee verwante instellingen Een aantal opdrachten van de synode is gericht op nauwe samenwerking en goede afstemming met de andere deputaatschappen. Dat vereist goed overleg met de deputaatschappen, klankbord zijn, een adviesrol vervullen. Indien overleg niet leidt tot het beoogde resultaat kunnen deputaten F&B indien nodig bindende aanwijzingen geven. Van die bevoegdheid hoefde in de verslagperiode geen gebruik te worden gemaakt, afspraken over de inrichting van het financiële beheer kwamen steeds in goed overleg tot stand. Ook was er geen aanleiding tot het instellen van doelmatigheidsonderzoeken bij deputaatschappen. Voor het vaststellen van het beleid, de vertaling daarvan in de begrotingen en de uitvoering van het financiële beheer heeft F&B vooral met de grotere deputaatschappen regelmatig mondeling overleg. Met kleinere deputaatschappen vindt dit overleg naar behoefte plaats. Van deze overleggen vindt schriftelijke verslaglegging plaats. Dit (periodiek) overleg is een onmisbaar middel gebleken voor een goede samenwerking met de verschillende deputaatschappen. Enkele opdrachten aan F&B zijn gericht op overleg met de deputaatschappen over de toegestane omvang van reserves en het deel daarvan dat centraal bij de quaestor moet worden ondergebracht. Met de deputaatschappen waar dat in de verslagperiode aan de orde was, kon in alle gevallen in goed overleg overeenstemming worden bereikt. In een aantal gevallen heeft dat, in lijn met het beleid van synoden, geleid tot het onderbrengen van grotere delen van reserves bij de quaestor. Het werk van F&B heeft veel raakvlakken met dat van SKW (Steunpunt Kerkenwerk) en VSE (Vereniging Samenwerking Emeritering). Regelmatig vindt onderling overleg plaats en nemen contactpersonen van F&B deel aan de ledenvergaderingen van deze organisaties. Voortzetting van deze contacten wordt van beide kanten op prijs gesteld, omdat de uitgewisselde informatie en standpunten bijdragen aan het nemen van de juiste beslissingen, het op elkaar afstemmen van beleid en het tijdig signaleren van ontwikkelingen. 2.5 Advisering over specifieke onderwerpen De vorige paragraaf ging vooral over individueel overleg met en advies aan deputaatschappen. Daarnaast is met regelmaat behoefte gebleken aan advies over zaken die voor meer dan één of voor alle deputaatschappen van belang zijn, of aan het regelen van bepaalde zaken voor de kerken in het algemeen. In dat kader is in de verslagperiode aandacht gegeven aan onder andere de volgende onderwerpen: - de juiste toepassing van de btw-wetgeving bij onderlinge dienstverlening; - de noodzaak tot verzekeringen voor personeel, vrijwilligers en bestuurders; - ANBI: de fiscale aftrek van giften aan Algemeen Nut Beogende Instellingen. In samenwerking met deputaten kerk en overheid kon een ANBI-registratie in de vorm van een groepsbeschikking voor onze kerken worden gerealiseerd. Daardoor kon worden
6
-
-
voorkomen dat elke kerk afzonderlijk zo’n registratie nodig heeft. De kerken zijn hierover regelmatig geïnformeerd; het regelen van een gezamenlijke inschrijving voor onze kerken in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel, waarmee eveneens werd voorkomen dat elke kerk afzonderlijk moest worden ingeschreven; eenmalige steunverlening (samen met andere kerken) aan sIKN (Stichting Intermediair Kerkomroep Nederland) om financiële problemen op te lossen ten einde de dienstverlening op het gebied van lokale uitzending van kerkdiensten in stand te houden.
Over deze onderwerpen kon in het algemeen voldoende duidelijkheid worden verschaft, c.q. konden zaken worden geregeld, en kon voorlichting en advies aan betrokkenen worden gegeven. 2.6 Meerjarenbegrotingen deputaatschappen 2012 – 2014 Verwacht wordt dat de komende jaren de besteedbare inkomens van de huishoudens verder onder druk komen te staan als gevolg van de economische crisis en omvangrijke bezuinigingen van de overheid, die in verband daarmee noodzakelijk zullen zijn. De kerken en de kerkelijke instellingen zullen moeilijker een sluitende begroting kunnen maken. Daarover hebben ons ook van verscheidene kerken signalen bereikt. Voordat de deputaatschappen begonnen met het opstellen van hun meerjarenbegrotingen voor de periode 2012 - 2014 heeft F&B hun een brief gestuurd. Met het oog op de genoemde omstandigheden is er op aangedrongen zorgvuldig de mogelijkheden te onderzoeken de komende jaren te volstaan met lagere dan wel gelijkblijvende meerjarenbegrotingen. In het algemeen hebben de deputaatschappen gehoor gegeven aan ons verzoek de meerjarenbegrotingen voor de periode 2012 – 2014 tijdig in te dienen. Daardoor is er voldoende tijd geweest om zowel met de indieners als met DAO over de beleidsvoornemens en de financiële gevolgen het voorgeschreven overleg te voeren. Het totale overzicht van de begrotingen van alle deputaatschappen met de daarbij behorende toelichtingen en adviezen van F&B, en de uit de begrotingen voortvloeiende quotalijst worden zoals gebruikelijk separaat aangeboden aan de synode. 2.7 Reserves deputaatschappen en Centrale Algemene Reserve (CAR) Deputaten F&B hebben de opdracht zorg te dragen voor een toereikende Centrale Algemene Reserve voor het dekken van risico’s en het waarborgen van continuïteit. Voorzover bij grotere deputaatschappen specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen met die deputaatschappen afspraken worden gemaakt over het aanhouden van reserves bij die deputaatschappen zelf. Op basis van de nadere regels over reservebeleid en belegging van de reserves konden in de afgelopen jaren met de desbetreffende deputaatschappen in goed overleg afspraken worden gemaakt over de omvang van deze specifieke reserves en het zoveel mogelijk “beleggen” van deze reserves bij de quaestor. Deputaten F&B hebben de opdracht om “eens per drie jaar -conform de begrotingscyclus van de synode- te rapporteren aan de synode over de omvang van de Centrale Algemene Reserve in relatie tot de risico’s en waarborging van de continuïteit”. De beoordeling van risico’s en continuïteitsaspecten heeft een nauwe relatie met de meerjarenbegrotingen voor de komende jaren (2012 – 2014). Dat geldt ook voor de te verwachten ontwikkeling van de omvang van de beschikbare reserves. De Centrale Algemene Reserve bedroeg op 1 januari 2008 € 518.692,=. Zoals op pagina 5 is aangegeven bedraagt deze reserve per eind 2009 (inclusief nagekomen posten 2010) € 1.005.690,= (zie ook de specificatie in bijlage 4, tabel 4.1).
7
Ten behoeve van de GS 2008 werd een eerste inschatting gemaakt van de benodigde omvang van de Centrale Algemene Reserve om op elk moment te kunnen voorzien in schommelingen in de uitgaven. Om de continuïteit te waarborgen, is destijds geraamd dat de omvang van deze liquiditeitsreserve (als onderdeel van de CAR) € 500.000,= zou moeten zijn. Inmiddels is door een andere wijze van inning (automatische incasso’s) met ingang van 1 januari 2009 deze liquiditeitsreserve niet meer nodig, de quaestor beschikt het gehele jaar door over voldoende middelen om eventuele schommelingen in het uitgavenpatroon op te vangen. De omvang van de benodigde centrale algemene reserve kan op dit moment nauwkeuriger bepaald worden, nu vooral toegespitst op de omvang van de risico’s waarvoor deze reserve dekking moet kunnen bieden. De benodigde omvang van de CAR per ultimo 2009 wordt door deputaten F&B nu als volgt berekend: (N.B.: (N)ZAD = (Niet) Zelfstandig Administrerend Deputaatschap) 1
2 3
4 5 6
Reservering van zes maanden loonsuppletie voor alle deputaatschappen (NZAD’s & ZAD’s, excl. ZHT), als volgt berekend: Aanvulling tot 90% van een 70% WW uitkering, 20% van 50% van ± € 2.800.000,=, zijnde de totale loonsom over 2009 € 280.000 Sociale plannen m.b.t. afvloeiingsregelingen e.d. 50% van € 280.000,= € 140.000 Kosten procedures en onvoorzien, (stelpost) € 80.000 Totale reservering voor personele kosten € 500.000 Overloop werk deputaatschappen (NZAD’s) vanuit 2009 geschat op € 25.000 Reservering t.b.v. van afkoop/beëindiging huur- en andere contracten € 50.000 Reservering i.v.m. onvoorziene ontwikkelingen bij de TUK, ½ jaar voor doorlopende overige kosten (niet zijnde personeelskosten), vanwege de beperkte omvang van de reserve van de TUK € 125.000 Totaal benodigde omvang car
€ 700.000
Van de beschikbare CAR per 31 december 2009 ad € 1.005.690,= kan dus € 305.690,= vrijvallen. Tabel 4.2 in bijlage 4 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de omvang van alle reserves (excl. ZHT) per 31 december van de jaren 2007 t/m 2009. Tabel 4.3 in bijlage 4 geeft ten slotte een overzicht van de bestemming van de eigen vermogens/reserves, het gewenste niveau en de mogelijke vrijval van aanwezige reserves. Alle achterliggende cijferopstellingen zijn beschikbaar voor de leden van de Financiële commissie. Deputaten F&B zullen de bovengenoemde vrijval van de Centrale Algemene Reserve (CAR) per ultimo 2009 gebruiken voor verlaging van het quotum 2011. Daarenboven zullen deputaten F&B de opslag op het quotum 2011 voor extra opbouw van de reserve € 81.000,= niet toepassen, wat eveneens een verlaging van het quotum tot gevolg zal hebben. Het quotum 2011 kan daardoor voorlopig worden bepaald op € 35,06 i.p.v. het eerder voor 2011 vastgesteld quotum van € 37,80. Het definitieve quotum 2011 zal worden bepaald zodra het aantal leden van de GKv per 1 oktober 2010 bekend is. Deputaten F&B zijn verheugd dat een dergelijke verlaging kan plaatsvinden. Vervolgens kan in 2012 verdere verlaging van het quotum plaatsvinden omdat dan, na de voorgeschreven reservevorming voor de TU, in het quotum rekening kan worden gehouden met (een deel van) de rijksbijdrage voor de TU. Op deze wijze wordt naar onze mening de best mogelijke egalisatie van de quota bereikt, overeenkomstig de opdracht aan F&B.
8
9 3 Verslag van de incidentele opdrachten 3.1 Onderzoek financiële lasten, quota en geefgedrag De synode van Zwolle-Zuid 2008 verstrekte met een besluit dat is vastgelegd in artikel 145 van de Acta aan deputaten F&B een opdracht “onderzoek te doen naar de omvang van de landelijke financiële lasten binnen de Gereformeerde Kerken (die voor een belangrijk deel via quota van de kerken worden geheven) en naar ontwikkelingen in het geefgedrag binnen de kerken”. Deze opdracht is uitgevoerd. Het resultaat is vastgelegd in een afzonderlijk rapport “Dragelijke lasten”, dat als Bijlage 6 bij deze rapportage is gevoegd. Voor de inhoud en de aanbevelingen verwijzen wij naar dit rapport. In Bijlage 2 is een voorstel voor een besluittekst opgenomen. 3.2 Rijksbijdrage Theologische Universiteit en risicoreserve Met ingang van 2010 heeft de rijksoverheid aan de TU een rijksbijdrage toegekend van ruim € 1,1 miljoen per jaar. De hoogte van de bijdrage is op dit bedrag bepaald voor de jaren 2010 en 2011. Voor volgende jaren is fluctuatie mogelijk doordat de vaststelling dan zal worden bepaald op basis van de ontwikkelingen van een aantal gedefinieerde prestatiecriteria (aantal studenten, aantal promoties, etc.) De synode van Amersfoort-Centrum 2005 nam over de aanvaardbaarheid van een rijksbijdrage een aantal besluiten, vastgelegd in artikel 125 van de Acta. Daartoe behoort o.a. besluit 4 inzake het vormen van een risicoreserve voor het geval de rijksbijdrage ooit weer wordt beëindigd. Dit besluit luidt als volgt: deputaten financiën en beheer dienen een financiële reserve aan te houden voor het geval op enig moment de aan te vragen jaarlijkse rijksbijdrage komt te vervallen, hetzij omdat de overheid deze intrekt hetzij omdat de kerken deze vanwege ongewenste c.q. ontoelaatbare overheidseisen niet langer wensen te aanvaarden. Deze reservering dient in te gaan op het moment van toekenning door de overheid van de rijksbijdrage en dient een in nader overleg met het College van Bestuur van de Theologische Universiteit te bepalen omvang te bereiken. Na de definitieve toekenning van de rijksbijdrage heeft overleg met de TU plaatsgevonden over de hoogte van de te vormen risicoreserve. Als resultaat van dat overleg is afgesproken de omvang van deze risicoreserve te bepalen op circa twee jaar rijksbijdrage, na aftrek van een beperkt bedrag voor extra kosten die worden gemaakt i.v.m. de rijksbijdrage, omdat die extra kosten weer kunnen vervallen na eventuele beëindiging van de rijksbijdrage. Op basis van de opdracht van de synode Amersfoort en het overleg met de TU is besloten een afgerond bedrag van € 2 miljoen te reserveren. Bij eventuele aanpassing van de omvang van de rijksbijdrage zal in overleg met de TU worden bezien in hoeverre dan ook de omvang van deze risicoreserve moet worden aangepast. Naar verwachting kan genoemde reserve voor de TU worden opgebouwd in de jaren 2010 en 2011 uit de financiële ruimte die ontstaat door het ontvangen van de rijksbijdrage met ingang van 2010. Met ingang van 2012 kan de rijksbijdrage vervolgens leiden tot een nader te bepalen verlaging van het door de kerken af te dragen quotum. In de aanbiedingsbrief bij de begrotingen van de deputaatschappen zal op de omvang van die verlaging nader worden ingegaan. 3.3 Piramidaal stelsel Het piramidale stelsel houdt in dat bepaalde kosten van kerkelijke activiteiten volgens verdeelsleutels worden gedragen door plaatselijke gemeenten, classes, provinciale organen (particuliere synoden) en op landelijk niveau (generale synode). Dit stelsel wordt toegepast
voor evangelisatie- en kerkstichtingsprojecten (ASE) en onderlinge steunverlening kerken krachtens artikel 11 KO. In de aanbevelingen 1 en 2 adviseerde de Financiële Commissie van de synode Zwolle-Zuid dit stelsel op zich, en ook de relatie tussen projectondersteuning ASE en ondersteuning artikel 11 KO, nog eens nader te bekijken. Dit onderzoek te richten op mogelijkheden tot vereenvoudiging en juistheid van de verdeling van de lasten over de verschillende kerkelijke “niveaus”. Met de komst van deputaten OOG (ondersteuning ontwikkeling gemeenten, waarin ook de taken van ASE zijn ondergebracht) als uitkomst van de besluiten van de synode van ZwolleZuid lig de eerste verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit deel van het piramidale stelsel bij dit nieuwe deputaatschap. Het piramidale karakter van de ondersteuning krachtens artikel 11 is versterkt met invoering van een (mogelijke) landelijke bijdrage (besluiten synode Zwolle-Zuid), waarvoor deputaten artikel 11 in samenwerking met deputaten F&B de afgelopen periode richtlijnen en criteria hebben ontwikkeld. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat inmiddels een breed overleg over deze materie is begonnen door deputaten OOG, artikel 11 en F&B. In dit overleg wordt ook aandacht besteed aan de opmerkingen van de Financiële Commissie alert te zijn op verdere verbetering van de inzichtelijkheid van de verslaggeving over het financiële beleid door de projectkerken. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt nu primair bij deputaten OOG. Over de problematiek van het piramidale stelsel en van de samenhang tussen de projectmatige steunverlening aan kerkstichtings projecten (voorheen ASE) en structurele steunverlening aan kerken krachtens artikel 11 KO zullen de drie genoemde deputaatschappen een afzonderlijk advies aan de synode uitbrengen. 3.4 Aanbevelingen Financiële Commissie synode Zwolle-Zuid aan F&B De aanbevelingen 1 en 2 m.b.t. het piramidale stelsel en de steunverlening aan kerken en kerkstichtings projecten hebben aandacht gekregen in paragraaf 3.3. Aan de aanbevelingen 3 en 5 van de FC (bij nieuwe taken en bij taakverschuiving naast de personele ook de financiële gevolgen tonen, en communicatie met de kerken over de omvang van de quota) is uitvoering gegeven. Voorzover van toepassing is daarop in hoofdstuk 2 ingegaan. Ten aanzien van aanbeveling 4 inzake het toepassen van indexering in verband met loon- en prijsontwikkelingen, zijn wij tot de conclusie gekomen dat de bestaande afspraken voldoende mogelijkheden bieden. Indien grote onverwachte mutaties (stijgingen) in de lonen en prijzen door deputaatschappen niet opgevangen kunnen worden, en reserves hierin evenmin kunnen voorzien, kan F&B op grond van de bevoegdheid tot een tijdelijke verhoging van het quotum de periode tot een volgende synode overbruggen. Bovendien wordt het belang hiervan minder indien voorstellen uit de “Werkorde” om generale synoden eens per twee jaar te houden worden overgenomen. Gezien deze argumenten stellen wij geen aanvullende maatregelen voor.
4 Nieuwe opdracht 4.1 Nut en noodzaak van taken voor de nieuwe periode Deputaten F&B hebben de indruk dat zij een nuttige rol vervullen in het adviseren over de ontwikkeling en uitvoering van een transparant en gezond financieel beleid van de deputaatschappen en de GKv als geheel. De motieven die destijds aanleiding waren voor de instelling van het deputaatschap zijn nog onverminderd van toepassing.
10
De deputaatschappen hebben een dienende functie voor de kerken. In de kerken zijn er continu ontwikkelingen gaande, die vragen om eigentijdse antwoorden. De deputaatschappen worden ingeschakeld voor het formuleren van die antwoorden en het bieden van ondersteuning aan de kerken. Zij ervaren veelal dat er behoefte is aan een groter dienstenpakket dan feitelijk geboden kan worden. Daardoor kan een structurele neiging ontstaan het aanbod van diensten te vergroten terwijl de financiële ruimte daarvoor ontbreekt. Bij het ontwikkelen van nieuwe beleidsplannen door de deputaatschappen, is het van belang dat F&B meehelpt de nakoming van de financiële afspraken te bewaken en deputaatschappen en synode daarover te adviseren. F&B kan deze rol optimaal vervullen door zelf geen inhoudelijke en beleidsvormende verantwoordelijkheid te hoeven dragen voor het beleid van de deputaatschappen. Ook de advisering en ondersteuning van deputaatschappen, synode en soms ook rechtstreeks van kerken, voorzien volgens onze waarneming in een behoefte. 4.2 Aanpassingen opdracht Gezien deze overwegingen adviseren deputaten F&B de synode bovengenoemde rollen voor F&B te handhaven. Daarom ziet F&B op dit moment geen noodzaak de structurele opdracht aan F&B zoals die door de GS Zwolle-Zuid 2008 is vastgesteld aan te passen. Indien besluiten van de GS Harderwijk 2011 daartoe aanleiding geven, kan alsnog worden besloten tot aanpassing van de opdracht, c.q. toevoeging van nieuwe opdrachten. Een aanleiding daartoe zou bijvoorbeeld kunnen zijn de evaluatie van de nieuwe werkwijze van de synode en de rol die DAO en F&B daarin hebben gekregen. In bijlage 2 is de voorgestelde instructie voor de komende periode opgenomen. Deze is voorshands gelijk gehouden aan de nu geldende instructie. Voor de wijze van verwerking in de HR van de overige financiële kaders en uitvoeringsbepalingen zie de toelichting in de bijlagen 1 en 2. 4.3 Meerjarenbegroting deputaatschap F&B periode 2012 - 2014 Bij een gelijkblijvende opdracht zullen de kosten ongeveer op hetzelfde niveau moeten worden geraamd. In de afgelopen jaren bleek het budget soms krap, vooral wat betreft de administratie- en accountantskosten. Op basis van het gemiddelde van de lopende driejarige periode (€ 15.000,=) zouden de ramingen voor de komende jaren inclusief inflatie circa € 16.000,= mogen bedragen. In het bijzonder vanwege de druk op de kosten voor onder andere de accountantscontrole hebben we een iets hoger bedrag moeten voorstellen (gemiddeld ca. € 17.500,=). Een specificatie van de begrotingen 2012 - 2014 is opgenomen in Bijlage 3.
11
5 Samenstelling deputaatschap In Bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de samenstelling van het deputaatschap tijdens de verslagperiode. Conform onze voorstellen aan de synode van Zwolle-Zuid hebben wij de lopende periode gewerkt met een iets kleinere bezetting dan daarvoor. Ook werden toen op ons voorstel geen secundi meer benoemd (m.u.v. een secundus-quaestor). Deze bezetting hebben wij als toereikend ervaren. Bij een gelijkblijvende opdracht stellen wij voor het aantal deputaten voor de komende periode gelijk te houden. Twee leden zijn aan het eind van de lopende periode aftredend. Zij zijn niet herbenoembaar, omdat zij dan hun maximale aantal zittingstermijnen hebben vervuld. Voor het benoemen van twee nieuwe leden doen wij separaat een voorstel aan de synode. De overige leden hebben zich beschikbaar gesteld voor herbenoeming. De afgelopen jaren heeft br. S. Jonker, één van de twee nu aftredende leden, tevens de rol van notulist vervuld. In de nieuwe samenstelling van het deputaatschap zal het niet mogelijk zijn deze rol weer door één van de deputaten te laten vervullen. Op verzoek van het deputaatschap is br. Jonker bereid om, ook na zijn aftreden als deputaat, de rol van notulist voorlopig te blijven vervullen. Deputaten F&B willen hiervan graag met dankbaarheid gebruikmaken.
12
Bijlagen 1 Opdracht/instructie van de synode Zwolle-Zuid 2008 (verwijzingen naar de HR verwijzen naar de HR zoals gold in Zwolle-Zuid)
Omdat bij het afronden van dit rapport deputaten administratieve ondersteuning (DAO) het herschrijven van de Huishoudelijke Regeling voor generale synoden (HR) volgens een nieuwe opzet nog niet hadden afgerond, is in de bijlagen 1 en 2 in overleg met DAO de “oude” indeling aangehouden (Bijlage 3 Huishoudelijke Regeling Amersfoort-Centrum). In deze bijlage(n) is volstaan met de instructie voor F&B inzake de “normale” doorlopende activiteiten. Ook enkele andere onderdelen die betrekking hebben op de wijze van uitvoering van de taken van F&B zullen in de (bijlagen van de) nieuwe HR weer worden opgenomen, met verwerking van de besluiten van de GS Zwolle-Zuid. Dit betreft: - instructie voor de quaestor van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Bijlage 3, onderdeel 2); - begrotingen en financieel beleid (te beschouwen als financieel beleidskader) (Bijlage 3, onderdeel 4, paragraaf 4.1); - administratie en rekening (Bijlage 3, onderdeel 4, paragraaf 4.2). Onderdeel 1 uit Bijlage 3 HR zal in de nieuwe HR niet als afzonderlijk onderdeel terugkeren. Sommige aspecten daaruit worden verwerkt in artikelen van de HR. Een groot deel was beschrijvend van aard en al verwerkt in andere onderdelen, met name onderdeel 4 paragraaf 4.1. Voor zover elementen uit onderdeel 1 nog niet voldoende zijn verwerkt, zullen deze voor zover nodig nog worden verwerkt in de nieuwe opzet van de HR, vooral in onderdeel 4 paragraaf 4.1. Doorlopende opdracht aan deputaten F&B Na de door F&B voorgestelde en door de synode van Zwolle-Zuid aanvaarde wijzigingen luidt de redactie van de Instructie deputaten financiën en beheer - onderdeel 3 van Bijlage 3 van de Huishoudelijke Regeling voor generale synoden - als volgt: Deputaten F&B zijn belast met de volgende taken: 1. het innen bij de kerken van het door de synode, op voorstel van deputaten F&B vastgestelde, totaal quotum per ziel. Hierbij zal, na overleg met het deputaatschap OOG vanwege de piramidale opbouw van hun quotum, vooraf bij het opleggen van de quota verrekening van plaatselijk te hoog geheven quotabedragen plaatsvinden, om te voorkomen dat er te hoge quota geheven worden die dan achteraf weer terugbetaald of verrekend moeten worden; 2. teneinde te grote schommelingen van het totale quotumbedrag per ziel te voorkomen zijn deputaten gemachtigd, na overleg met individuele deputaatschappen, tot een tijdelijk lagere of hogere heffing te besluiten, dan wel een kortstondige egalisatiereserve aan te houden; 3. ter financiering van de door de synode aan de onderscheiden deputaatschappen toegekende (maximaal te besteden) budgetten zijn deputaten gemachtigd naast de quotaheffing ook aanwezige reserves aan te wenden, zulks in overleg met het betrokken deputaatschap; 4. het doen van een voordracht aan de generale synode voor de (her)benoeming van de quaestor; 5. indien een goede beheersing van de financiën van afzonderlijke deputaatschappen dit vereist, kunnen deputaten F&B met oog op deze beheersing bindende aanwijzingen geven aan de betreffende deputaatschappen ten aanzien van: a. de te voeren administratie;
13
6. 7. 8.
9. 10. 11. 12.
13. 14. 15.
16.
b. richtlijnen voor de financiële verslaggeving en de externe accountantscontrole daarop; c. vereiste functiescheidingen; d. het afsluiten van overeenkomsten met derden van relatief grote omvang ten opzichte van het budget van het deputaatschap, in verband met mogelijke financiële/fiscale risico’s. Deputaatschappen melden een voornemen tot het afsluiten van dergelijke overeenkomsten tijdig aan hun contactpersonen van F&B, zodat F&B kan beoordelen of advisering/ondersteuning wenselijk wordt geacht en of eventuele bindende aanwijzingen noodzakelijk zijn. Van deze verplichting zijn, vanwege het reeds aanwezige toezicht, de twee grote zelf administrerende deputaatschappen met een specifieke status (TUK en ZHT) vrijgesteld. klankbord voor de deputaatschappen zijn op financieel en personeel gebied; na overleg met de deputaatschappen beslissen, welk deel van de reserves onder centraal beheer van de quaestor gebracht zal worden; het voor de deputaatschappen als geheel vastleggen van een richtlijn voor de gewenste maximale omvang van de totale reserves en deze verder uitwerken per deputaatschap na overleg met de betreffende deputaatschappen; uitvoering geven aan het vastgelegde en met de deputaatschappen te communiceren beleggingsbeleid ten aanzien van de reserves en voorzieningen; het toezicht houden op het functioneren van de centrale administraties al dan niet vallend onder de quaestor; het bewaken van kosten en ontwikkelingen; het opstellen van een totale financiële rapportage van alle deputaatschappen als geheel. Deze rapportage wordt door deputaten F&B zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na het kalenderjaar, bij de synode ingediend en ter beoordeling in handen van de financiële commissie gesteld; de overige taken die voortvloeien uit de regeling voor het financiële beleid van de generale synode; de taken die voortvloeien uit de opgedragen samenwerking met de financiële synodecommissie (artikel 12, Huishoudelijke regeling voor generale synoden); voor de aanvang van de eerstvolgende generale synode de begrotingen van de deputaatschappen te beoordelen en advies daarover aan het begin van de synode aan de financiële synodecommissie te doen toekomen; van hun werkzaamheden rapport uitbrengen aan de volgende synode.
2 Voorstel nieuwe opdracht (Verwijzingen naar de HR verwijzen naar de HR zoals gold in Zwolle-Zuid)
Met onderstaande voorgestelde besluittekst voor Besluit 2 wordt de nieuwe opdracht gelijk gehouden aan de vorige opdracht, zoals weergegeven in Bijlage 1. Indien besluiten van de GS Harderwijk aanleiding geven tot aanpassing van de opdracht kunnen deze alsnog in de instructie worden verwerkt. De overige onderdelen (Instructie quaestor, begrotingen en financieel beleid, administratie en rekening, zie de toelichting aan het begin van Bijlage 1) worden door DAO verwerkt in de nieuwe opzet van de HR. Deputaten F&B hebben DAO laten weten geen wezenlijke inhoudelijke wijzigingen nodig te achten. Na het grote aantal wijzigingen dat door de GS Zwolle-Zuid overeenkomstig de adviezen van F&B is aangebracht zijn de kaders en uitvoeringsbepalingen de afgelopen periode toereikend gebleken. Kleine wijzigingen worden in overleg tussen DAO en F&B in de nieuwe opzet van de HR verwerkt.
14
15
Voorgestelde besluiten: Besluit 1: a. vast te stellen dat deputaten financiën en beheer met het uitbrengen van het rapport “Dragelijke lasten” hebben voldaan aan de opdracht van de synode Zwolle Zuid, zoals vastgelegd in artikel 145 van de Acta inzake “Onderzoek quota”; b. in te stemmen met de aanbevelingen in hoofdstuk 1 van genoemd rapport op grond van de argumenten die daarvoor in het rapport zijn aangevoerd; c. deputaten financiën en beheer en deputaten administratieve organisatie, elk voor hun eigen taken, op te dragen de uitvoering van deze aanbevelingen te bevorderen, en alle deputaatschappen op te dragen voor zover van toepassing mee te werken aan het realiseren van deze aanbevelingen. Besluit 2: Opnieuw deputaten financiën en beheer te benoemen en hen op te dragen hun werkzaamheden te verrichten conform de Huishoudelijke Regeling voor generale synoden, Bijlage 3 en daarbij te handelen overeenkomstig de “Instructie deputaten financiën en beheer” zoals opgenomen in onderdeel 3 van genoemde bijlage.
3 Meerjarenbegroting F&B 2012 - 2014 De conceptbegrotingen F&B 2012 - 2014 zijn als volgt: 2011 Reiskostenvergoeding Zaalhuur en lunches Administratiekosten Accountantskosten Kantoorbenodigdheden Telefoonkosten Internet- en webkosten Porti Abonnementen Overige kosten Totaal
15.000
2012
2013
2014
4.000 850 4.100 6.500 500 100 200 100 50 600
4.750 1.000 4.200 6.600 500 100 200 100 50 500
4.000 850 4.300 6.700 500 100 200 100 50 500
17.000
18.000
17.300
Vanwege de extra vergaderingen in aanloop naar de volgende GS, zullen de reiskosten, zaalhuur en lunchkosten in 2013 hoger zijn dan in de voorgaande jaren. De administratie- en controlekosten betreffen de kosten voor de administratie van de niet zelfadministrerende deputaatschappen, waarvoor F&B de administratie verzorgt. Tevens draagt F&B er zorg voor dat een adequate accountantscontrole voor deze administratie en de jaarrekening plaatsvindt. De toenemende eisen die daaraan worden gesteld, veroorzaken een beperkte opwaartse druk op deze administratie- en controlekosten.
16
4 Overzichten ontwikkeling reserves (bijlagen bij paragraaf 2.7) N.B.: (N)ZAD = (Niet) Zelfstandig Administrerend Deputaatschap. Onderstaande overzichten hebben betrekking op alle deputaatschappen, excl. ZHT vanwege de specifieke regelgeving die voor ZHT als “goede doelen organisatie” geldt. 1 Berekening Centrale Algemene Reserve (CAR) per 31-12-2009 (bedragen in €) Saldo per 1 januari 2008
518.692
Bij: positief saldo volgens jaarrekening 2008
167.633
Saldo per 31 december 2008
686.325
Bij: positief saldo volgens jaarrekening 2009
179.707
Saldo 31 december 2009 (conform jaarrekening F&B)
866.032
Nagekomen in 2010 inzake 2009 (niet in balans 31-12-2009 opgenomen): Terugbetaling Generaal Diaconale deputaten, overschot 2009
36.900
Terugbetaling TU overschot 2009
102.758
Subtotaal nagekomen posten 2009
139.658
Werkelijk saldo per 31 december 2009
1.005.690
2 Overzicht ontwikkeling vermogens/reserves (bedragen in €) 31-12-2009
31-12-2008
31-12-2007
249.997
239.330
243.603
Generaal diaconaal deputaatschap
40.000
62.789
114.197
Deputaatschap doven & slechthorenden
34.518
10.000
10.000
Deputaten art. 19 KO hulpbeh. studenten
100.042
142.867
221.279
Theologische Universiteit Eigen vermogen/reserves (2008 en 2009 verminderd met terugbetaling in volgend jaar) Egalisatierekening investeringen
499.758 288.335
359.577 318.935
235.055 356.636
OOG (ASE, Dteg/Depin en SGO)
601.752
613.049
818.173
1.814.402
1.746.547
1.998.943
35.000
55.700
224.503
1.005.690
686.325
518.692
Subtotaal reserves bij F&B
1.040.690
742.025
743.195
Totaal
2.855.092
2.488.572
2.742.138
Archief en documentatie centrum (incl. Stichting)
Subtotaal ZAD’s
Reserves bij F&B: Deputaatschap BBK Centrale Algemene Reserve (CAR)
17
3 Overzicht bestemming eigen vermogen/reserves eind 2009 (bedragen in €)
Deputaatschap
Saldo per eind 2009
Vastgeleg de middelen
Vrije reserves 2)
1)
Gewenste vrije reserves eind 2009
Vrijval
3)
Archief en documentatie centrum (ADC)
249.997
Generaal diaconaal deputaatschap/steunpunt (GDD) Doven en slechthorenden (DSH) Art. 19 hulpbehoevende studenten
198.492
51.505
51.505
0
40.000
40.000
40.000
0
34.518
34.518
34.518
0
100.042
100.042
100.042
0
Theologische Universiteit Eigen vermogen/reserves Egalisatierekening investeringen
499.758 288.335
751.404
36.689
36.689
0
OOG
601.752
28.876
572.876
572.876
0
35.000
35.000
35.000
0
1.005.690
1005.690
700.000
305.690
1.876.320
1.570.630
305.690
Buitenlandse betrekkingen (BBK) CAR (zie berekening) Totalen 1) 2)
2.855.092
978.772
Eigen vermogen dat is vastgelegd in vaste activa, gebouwen e.a. activa. Reserves die beschikbaar zijn voor dekking van specifieke risico’s van het desbetreffende deputaatschap en/of noodzakelijk worden geacht t.b.v. continuïteit, w.o. de beschikbaarheid van voldoende liquide middelen voor de bedrijfsvoering.
3)
Met alle deputaatschappen zijn afspraken gemaakt over de gewenste omvang van de bij het desbetreffende deputaatschap aan te houden reserve. Waar de werkelijke reserve per eind 2009 geen grote afwijking van deze gewenste omvang van de reserve vertoont is in deze kolom het bedrag van de werkelijk aanwezige reserve weergegeven.
Voor de meeste deputaatschappen is, na de geplande afbouw van reserves in de afgelopen jaren, inmiddels de gewenste omvang van de reserves bereikt. Voor deputaten art. 19 wordt voor de komende jaren verdere afbouw naar een nog nader te bepalen niveau voorzien. Voor het ADC zal een beperkt deel van de vrije reserve worden aangewend voor financiering van de nieuwbouw die in 2010 heeft plaatsgevonden. Het overige deel van deze investering wordt gefinancierd d.m.v. een hypothecaire lening.
5 Samenstelling deputaatschap en rooster van aftreden De Generale Synode van Zwolle-Zuid 2008 heeft de volgende broeders in het deputaatschap F&B benoemd: Primi: J. Cordia, Bunschoten-Spakenburg Joh. Dekens, Ede E.T. Doornbos, Coevorden, (secretaris/personeelsdeskundige) J.Th. Hendriks, Almelo S. Jonker, Drachten J.G. de Kimpe, Kampen, (quaestor) G.J. Laan, Veenendaal, (penningmeester) H. Post, Hattem, (samenroeper, voorzitter) Secundus: H. de Boer, Kampen (secundus quaestor) Postadres deputaatschap: Vuurdoorn 22, 7742 SW Coevorden e-mailadres: financien@gkv.nl
aftredend: 2017 2014 2014 2011 2011 2017 2017 2014
18
6 Rapport dragelijke lasten rapportage over landelijke financiële lasten, quota en ontwikkelingen geefgedrag binnen de GKv
Generale Synode van de Gereformeerde Kerken Harderwijk 2011
Het auteursrecht van deze tekst berust hetzij bij de auteur, hetzij bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Voor alle zaken het auteursrecht betreffend kan contact opgenomen worden met het deputaatschap administratieve ondersteuning via: dao@gkv.nl. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in wat voor vorm of op wat voor manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
1
2
Inhoudsopgave Rapport “Dragelijke lasten” Dit rapport is Bijlage 6 bij het rapport van de deputaten financiën en beheer. In Bijlage 2 is een voorstel voor een besluittekst opgenomen.
1
Samenvatting en aanbevelingen
3
2
Opdracht synode en aanleiding voor de opdracht 2.1 Voorgeschiedenis en aanleiding 2.2 Opdracht aan deputaten financiën & beheer 2.3 Omvang en afgrenzing van het onderzoek
5 5 6 6
3
Omvang kerkelijke lasten en inkomsten GKv 3.1 Lasten GKv 3.2 Simulatie mogelijke ontwikkelingen lasten tot 2025 3.3 Inkomstenbronnen plaatselijke kerken
7 7 9 10
4
Niveau kerkelijke bijdragen in andere kerken
11
5
Verantwoording omvang van landelijke diensten en kosten 5.1 Behoefte bepalend voor de omvang van de diensten 5.2 Welk kostenniveau is verantwoord? 5.3 Ontwikkeling kostenniveau en dalend ledental 5.4 Rijksbijdrage TU
13 14 15 16 16
6
Geefgedrag en geefcultuur 6.1 Bepalende factoren voor geefgedrag 6.2 Ontwikkelingen in de wijze van financiering 6.3 Inspelen op bepalende factoren voor het geefgedrag
17 17 18 19
7
Communicatie
20
Bijlagen A. Tabellen B. Enkele overwegingen bij behoefte aan en aanbod van landelijke diensten
21 25
1 Samenvatting en aanbevelingen Stijgende quota en andere kerkelijke lasten. Veranderend geefgedrag. Zijn de lasten nog dragelijk? Daar ging het om in de opdracht van de synode van Zwolle-Zuid aan deputaten financiën en beheer: “onderzoek te doen naar de omvang van de landelijke financiële lasten binnen de Gereformeerde Kerken en naar ontwikkelingen in het geefgedrag binnen die kerken”. De totale kerkelijke lasten en inkomsten stegen van 2001 tot 2007 met gemiddeld 4,4% per jaar, de landelijke quota met 4,9%. Van 2007 tot 2011 versnelde de stijging van de landelijke quota tot gemiddeld 5,6% per jaar. De grootste stijgingen deden zich voor rond de opleiding van predikanten: TU en financiële ondersteuning studenten. Het begrote landelijke quotum bedraagt in 2011 € 107,= per huishouden, en groeit bij doortrekken van de stijgende trend van de laatste jaren (zonder rekening te houden met inflatie) door naar € 143,= in 2025. Als daarbij het ledental overeenkomstig de somberste prognoses van demografisch onderzoek ook nog zou dalen naar 98.000 in 2025, zou het quotum uitkomen op € 180,= per huishouden. Een globale vergelijking met cijfers over giften aan een aantal andere kerken wijst in de richting dat in de GKv de giften per huishouden gemiddeld aanmerkelijk hoger zijn dan in die andere kerken. De kerkelijke bijdragen per huishouden in de GKv zijn geschat op circa 4,5% van de netto besteedbare inkomens. Kortom: het niveau van de lasten in de GKv lijkt relatief hoog, en stijgt voor een deel sneller dan inflatie en inkomens. Zijn de lasten dragelijk? En zijn ze verantwoord? Dat hangt niet in de eerste plaats af van de omvang van de lasten op zich, maar vooral van wat je er voor “krijgt”. Welke waarde zien en ervaren kerken en kerkleden in de dienstverlening die ze voor de quota ontvangen, individueel of voor het geheel van de kerken? Sluit dat wel aan bij hun behoeften, bij wat ze nuttig of noodzakelijk vinden? Primaire insteek van dit rapport is aansluiten bij en zichtbaar maken van de “waarde” van de dienstverlening die via de quota wordt gefinancierd. Niet de kosten moeten leidend zijn, maar de waarde van de dienstverlening, gebaseerd op behoeften van kerken en kerkleden, en op nut en noodzaak voor de kerken als geheel. Het vinden van aansluiting bij die behoeften en het zichtbaar maken van de waarde van de dienstverlening stelt hoge eisen aan voorbereiding en presentatie van besluitvorming door deputaatschappen en synoden. Cruciaal is het vinden van een basis voor vertrouwen en draagvlak: laten zien dat we de goede (noodzakelijke) dingen doen, dat we ze goed doen en dat de (financiële) middelen goed worden besteed. Naarmate zo’n basis voor vertrouwen en draagvlak beter kan worden bereikt zullen kerken en kerkleden meer bereid zijn het daarvoor benodigde geld (van harte) op te brengen en ontstaat ruimte om de dienstverlening op voldoende peil te brengen of te houden. Hoe hoger de lasten, hoe meer inspanning nodig is om dat vertrouwen en draagvlak te bereiken. Als we dat vertrouwen en draagvlak niet voldoende (kunnen) creëren, zullen kerken en kerkleden niet of minder bereid zijn het benodigde geld op te brengen en eerder klagen over “ondragelijke” lasten. Dan keert de wal het schip en kan de voorgestelde benadering ook worden gebruikt voor het gericht verminderen van dienstverlening en bijbehorende kosten. Sommige kerken hebben de afgelopen tijd signalen gegeven dat de grenzen voor hen in zicht komen en men de stijgende quota niet langer (volledig) kan of wil betalen. Dragelijke lasten: wat brengt mensen “in beweging” geld te geven voor goede doelen in het algemeen en voor de kerk in het bijzonder? Daarbij spelen aspecten een rol zoals: kracht van de religieuze overtuiging (geloof, liefde voor God), aansprekende doelen die “dichtbij voelen”, persoonlijke benadering met kennis van zaken, gevers laten merken dat hun mening telt, leeftijd, opleiding. Voorkeur verschuift naar lokale, concrete en aansprekende doelen. Men geeft gemakkelijker voor tijdelijke, projectmatige activiteiten dan voor permanente
3
activiteiten. Dat maakt het er voor landelijke dienstverlening en quota niet gemakkelijker op. Vanwege de mogelijkheid tot persoonlijke benadering lijkt inning via de kerken nog steeds de beste weg, mits kerken daar hun best voor willen doen. Dat stelt voor de communicatie eisen aan inhoud en te gebruiken media. Dit rapport komt niet met een eenduidige aanbeveling tot bezuiniging. We hebben geen harde kwantitatieve criteria (kengetallen) kunnen vinden op grond waarvan duidelijke conclusies kunnen worden getrokken dat bepaalde onderdelen van de dienstverlening te omvangrijk zouden zijn. Bij de TU is de ruimte voor vrije afweging bovendien beperkt door voorwaarden en criteria van het Rijk voor erkenning van diploma’s en de rijksbijdrage. Daarom zetten we in op verbetering van de besluitvormingsprocessen en veranderen van de insteek van die processen, om de dienstverlening (beter) te laten aansluiten bij de behoeften en om het nut (beter) zichtbaar te maken. Dan blijkt “vanzelf” wat genoeg, te weinig of te veel is. Dat vraagt vooral van deputaatschappen en synoden sterke benen om eerlijk, kritisch en onbevangen naar de eigen dienstverlening te kijken. Om dat proces te ondersteunen geeft het rapport een aantal handvatten, samengevat in de volgende aanbevelingen. Aanbevelingen: planning en voorbereiding besluitvorming o bij elk driejarig beleidsplan nadrukkelijke onderbouwing van nut en noodzaak van de dienstverlening en van de daarmee samenhangende kosten (door deputaatschappen); o regelmatig achterbanonderzoek door dienstverlenende deputaatschappen; o directe doorbelasting van reële kosten bevorderen; o projectmatig organiseren en financieren van activiteiten bevorderen; o bij de planning aandacht voor de ontwikkeling van het ledental, onder andere in relatie tot recente demografische prognoses; communicatie o na elke synode een compacte en goed leesbare folder met informatie over plannen, inhoud en omvang dienstverlening, nut en noodzaak, relatie met kosten etc., naar alle kerkleden; o deze informatie jaarlijks met de nota voor de quota meesturen naar de kerken, mede als instructiemateriaal voor geldwervers; o zorgen voor beamerpresentaties, onder andere voor doelcollecten etc.; o publicaties op websites e.a. nieuwe media; geldwerving (via plaatselijke kerken, ondersteunende rol voor SKW belangrijk) o persoonlijke benadering van gevers bevorderen; o zorgen voor instructie voor geldwervers. En als dit alles niet leidt tot als “dragelijk” ervaren lasten die kerken en kerkleden kunnen en willen opbrengen? Dan zal moeten worden gesnoeid in dienstverlening waarin kerken en/of kerkleden onvoldoende waarde zien. Een synode zou dan b.v. (noodgedwongen) kunnen besluiten complete taakvelden te beëindigen en bijbehorende deputaatschappen op te heffen. Een andere optie zou kunnen zijn deputaatschappen, al of niet selectief, opdracht te geven aangepaste plannen op te stellen op basis van een bepaalde vooraf aangegeven budgetvermindering. Daarin moet dan zichtbaar worden gemaakt welke dienstverlening met de minste nadelige effecten kan vervallen, zodat de synode daarin onderbouwing vindt voor het maken van keuzen. Ten slotte signaleren we dat met ingang van 2012 naar verwachting financiële ruimte ontstaat door de rijksbijdrage voor de TU. Die ruimte zou kunnen worden gebruikt om de lasten “dragelijker” te maken door verlaging van het quotum. Of (ook voor een deel) voor uitbreiding van dienstverlening als kerken en kerkleden zo kunnen worden overtuigd van de waarde voor de kerken dat ze daarvoor willen afzien van quotumverlaging.
4
Ook een financiële “meevaller”, als de rijksbijdrage voor de TU, vermindert de noodzaak van een benadering vanuit nut en noodzaak voor de kerken niet. Zo’n meevaller maakt de noodzaak van bovenstaande aanbevelingen niet ongedaan, doch levert hoogstens (gevoelsmatig?) een tijdelijke vermindering van die noodzaak op. Reacties uit een aantal kerken onderstrepen dat.
2 Opdracht synode en aanleiding voor de opdracht 2.1 Voorgeschiedenis en aanleiding Ter voorbereiding op de Generale Synode Zwolle Zuid 2008 van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv) stelden alle deputaatschappen in 2007 begrotingen op voor de periode 2009 – 2011. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de begrote quota voor 2011 weer ten opzichte van de laatste begroting van de voorgaande periode (quota 2008). Volstaan is met de totaal geraamde bedragen die uit quota moeten worden gedekt en het daaruit voortvloeiende quotum per lid, volgens de door de synode vastgestelde begrotingen. Voor 2011 zijn tevens de bedragen weergegeven volgens de oorspronkelijk ingediende begrotingen, zodat de effecten van bezuinigingen door de synode zichtbaar zijn. In de laatste kolom zijn de stijgingspercentages weergegeven. 2
Tabel 2.1.1 Begrotingen deputaatschappen 2008 en 2011 (bedragen in €) Omschrijving Totaal begrotingen (2008 zoals vastgesteld door de synode, 2011 ingediend incl. wensen nieuw beleid) Hieruit voortvloeiend quotum per lid Vastgesteld door de synode (2011 na bezuinigingen op wensen nieuw beleid) Hieruit voortvloeiend quotum per lid Grootste stijgers/dalers Theologische Universiteit Kampen Ondersteuning studenten (art. 19 KO) Subtotaal opleidingen Hulpbehoevende kerken (art. 11 KO) Generaal synodale publicaties ASE SGO ADC Reservering algemene reserve Totaal grootste stijgers/dalers (vastgestelde bedragen, dus 2011 na bezuinigingen)
Begroting 2008 2011
Stijging Bedrag
%
3.995.570
4.996.700
1.001.130
31,90
39,89
7,99
3.995.570
4.734.500
738.930
31,90
37,80
5,90
1.954.000 50.000 2.004.000
2.382.400 190.000 2.572.400
428.400 140.000 568.400
22 % 280 % 28 %
0
63.000
63.000
-----
46.000 445.000 232.000 109.000 0
75.000 342.000 273.000 147.000 81.000
29.000 -103.000 41.000 38.000 81.000
63 % -23 % 18 % 35 % -----
2.836.000
3.553.400
717.400
25 %
25 %
18 %
N.B.: Het eerste en het laatste percentage van 25% zijn (afgerond) toevallig gelijk, doch hebben betrekking op verschillende stijgingsbedragen. Uit de percentages in de tabel blijkt dat voor een aantal deputaatschappen de stijging aanmerkelijk boven het niveau van de inflatie uitkwam. Voorgaande synoden hebben als algemeen beleid aan deputaatschappen gevraagd kostenstijgingen door inflatie, indien mogelijk, binnen de begrotingen op te vangen. Indien dat niet mogelijk zou blijken (b.v. ten
2
Begrotingscijfers zoals vastgesteld in de quotalijst 2008 door de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005, en in
de quotalijst 2011 door de GS Zwolle-Zuid 2008, verwerkt in de quota per lid voor beide genoemde jaren. De genoemde bedragen zijn dus exclusief bedragen die gedekt zijn uit reserves, en exclusief bedragen die gefinancierd zijn uit andere inkomstenbronnen dan de quota.
5
aanzien van personeelskosten) was daarbij het algemene inflatieniveau als maximum stijgingsniveau aangegeven. Ten aanzien van de TU was tevens expliciet vastgelegd dat stijging van de personeelkosten boven het begrote inflatieniveau (met name a.g.v. van caoontwikkelingen) onder bepaalde voorwaarden diende te worden gecompenseerd. Gezien de omvang van de bedragen, de toename van de kosten en de onderliggende oorzaken, gaf vooral de begroting van de TU zorgen. Dat leidde in de aanbiedingsbrief van F&B bij de begrotingen tot een aantal vragen inzake de gewenste en realiseerbare strategie van de TU. En tot een advies voor nader extern onderzoek: “Deputaten F&B adviseren om, al dan niet met behulp van adviezen van (externe) deskundigen, een grondige afweging te maken in deze materie”. Op grond van een aantal overwegingen besloot de synode v.w.b. de TU aan te haken bij een reeds lopend strategisch onderzoek van de TU, en de TU op te dragen daarbij een extern financieel deskundige in te schakelen. Tevens werd aan deputaten F&B de opdracht gegeven tot een onderzoek inzake de omvang van de landelijke financiële lasten en ontwikkelingen in het geefgedrag. Met dit rapport geven deputaten F&B uitvoering aan deze opdracht. 2.2 Opdracht aan deputaten financiën & beheer (F&B) In de Acta van de synode van Zwolle Zuid is de opdracht aan F&B geformuleerd in artikel 145 “Onderzoek quota”: Besluit: deputaten F&B op te dragen onderzoek te doen naar de omvang van de landelijke financiële lasten binnen de Gereformeerde Kerken (die voor een belangrijk deel via quota van de kerken worden geheven) en naar ontwikkelingen in het geefgedrag binnen de kerken; daarbij tevens het volgende te bepalen: h. waar mogelijk en zinvol betrekken deputaten F&B bij hun onderzoek andere kerkelijke organen en organisaties; i. deputaten F&B geven in hun onderzoek aandacht aan gegevens uit de Gereformeerde Kerken en uit andere kerkgemeenschappen. Zij kunnen daartoe indien nodig externe ondersteuning inschakelen; j. deputaten F&B dienen aan de volgende synode te rapporteren over hun bevindingen met aandacht voor onder andere kengetallen in relatie tot doelstellingen, financieringssystematiek, methoden van geldwerving en communicatie; k. deputaten F&B kunnen voor dit onderzoek beschikken over een budget van in totaal maximaal € 5.000,= ten laste van de algemene reserve. Grond: voor onderbouwing van beleidsontwikkeling in dezen is inzicht nodig in de landelijke inkomsten en uitgaven, geefgedrag en financiële draagkracht binnen de kerken, aangevuld met informatie over deze aspecten op lokaal niveau voor zover daarover informatie te verkrijgen is. Waar mogelijk is normering gewenst. 2.3 Omvang en afgrenzing van het onderzoek Blijkens de opdrachtformulering dient het onderzoek zich in de eerste plaats te richten op (de omvang van) de landelijke lasten. Uit de formulering van de grond blijkt dat de samenhang met de lokale kerkelijke lasten daarbij voorzover mogelijk betrokken moet worden. Wij beperken ons voor de lokale lasten tot informatie die door het Steunpunt 3 Kerkelijke Beheerszaken (SKB) is verzameld in het boekje “Cijfers & Feiten”, over de
3
De naam van het Steunpunt Kerkelijke Beheerszaken is m.i.v. 2010 gewijzigd in Steunpunt KerkenWerk (SKW). In dit rapport is verder (de afkorting van) de “oude” naam gebruikt, in aansluiting bij “Cijfers & Feiten 2006”.
6
financiën van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in de jaren 2000 – 2006 (verder aangeduid als “Cijfers & Feiten 2006”). Kosten van lokale activiteiten en projecten, die niet direct tot de kerkelijke lasten behoren en/of niet via de kerkelijke kassen lopen, zijn buiten beschouwing gelaten. Daardoor kunnen de totale giften die kerkleden geven soms aanmerkelijk hoger zijn dan cijfers in dit rapport aangeven. Hierover zijn echter geen cijfers beschikbaar en het zou ondoenlijk zijn deze met enige betrouwbaarheid te verzamelen. Bovendien zijn ze in andere (vergelijkings)bronnen veelal ook niet meegenomen, waardoor de vergelijkbaarheid van cijfers zou afnemen. De volgende groepen kosten zijn in het onderzoek betrokken: lokale lasten van de plaatselijke kerken, inclusief de landelijke afdracht voor emeritering van predikanten aan de VSE; lokale lasten diaconale ondersteuning; bijdragen zending en evangelisatie [exclusief hulpverlening De Verre Naaste (DVN)]; regionale quota; afdracht landelijke quota aan deputaten F&B en overige landelijke bijdragen. Behalve naar de omvang van de lasten, is overeenkomstig de opdracht ook gekeken naar de wijze van financiering en geldwerving. Naar aanleiding van de vraag in de opdracht over “kengetallen in relatie tot doelstellingen” is tevens ingegaan op de wijze van bepalen van het aanbod van landelijke diensten en voorzieningen in relatie tot behoeften van de kerken. In de tweede plaats bevat de opdracht het verzoek onderzoek te doen naar “ontwikkelingen in het geefgedrag binnen de kerken”. Daarbij zal tevens worden ingegaan op de vraag hoe op die ontwikkelingen kan worden ingespeeld en hoe communicatie kan bijdragen aan het creëren van draagvlak voor de landelijke lasten, op basis van de waarde voor de kerken van de aangeboden dienstverlening. De onderzochte aspecten worden gebruikt ter onderbouwing van een aantal aanbevelingen om de lasten dragelijk te houden, of weer dragelijk te maken wanneer ze als ondragelijk worden ervaren.
3 Omvang kerkelijke lasten en inkomsten GKv In dit hoofdstuk brengen we de totale lasten en inkomsten in beeld. De cijfers voor de GKv zijn ontleend aan “Cijfers & Feiten 2006”, vooral aan een aantal relevante tabellen in de bijlagen van dat boek. De cijfers in het boek zijn gebaseerd op een respons van 43% van de kerken met 47% van het aantal leden. Ten behoeve van vergelijking met gegevens uit enkele andere bronnen zijn cijfers 2006 voor zover relevant via indexering geëxtrapoleerd naar 2007. Met betrekking tot de inkomsten worden op totaalniveau enkele vergelijkingen gemaakt met cijfers van andere kerken en met algemene cijfers over giften in Nederland voor kerkelijke doelen. 3.1 Lasten GKv Onderstaande tabel 3.1.1 geeft een beeld van de omvang en ontwikkeling van de totale lasten per huishouden4 binnen de GKv. In bijlage A is een tabel met gedetailleerde cijfers met een toelichting op de bepaling van de cijfers opgenomen (A-3.1.1).
4
Ten behoeve van vergelijkbaarheid met gegevens uit andere bronnen en met inkomensgegevens zijn de bedragen per lid omgerekend naar bedragen per huishouden. Op basis van gegevens van een aantal kerken met in totaal ruim 5.000 leden is het aantal personen per huishouden in onze kerken geschat op 2,8 (algemeen gemiddelde Nederland 2007 2,2).
7
8 Tabel 3.1.1 Ontwikkeling totale lasten GKv 2001 – 2007 (bedragen in € per huishouden) Stijging 2001 2007 % per Bedrag jaar 98 4,3 47 3,0 45 6,9 6 5,6 20 4,9 216 4,3
Uitgaven 2001
Uitgaven 2007
Kosten predikant etc. Gebouwen, koster etc. Overige kosten Quota regionaal Quota landelijk 1) Subtotaal kerk
381 260 109 17 67 834
479 308 154 22 87 1.050
Diaconie Zending Evangelisatie Subtotaal overig
65 56 8 129
81 78 6 165
17 22 -3 36
4,3 6,7 -5,6 4,7
Totaal
963
1,215
252
4,4
Omschrijving
1) Zie
ook specificatie en extrapolatie naar 2011 in tabel 3.1.2
Als we de gemiddelde stijging van de totale lasten van 2001 – 2007 doortrekken naar 2010 dan komen de gemiddelde totale lasten voor de GKv in 2010 uit op € 1.375,= per huishouden. Kosten predikant, bijdrage VSE In de “Kosten predikant etc.” is de afdracht aan de VSE voor emeritering begrepen. De VSE heeft in de afgelopen jaren de bijdragen (zie tabel A-3.1.1 bijlage A) extra verhoogd in verband met de beperkte omvang van het egalisatiefonds (lager dan 30%, waar voor “echte” pensioenfondsen een dekkingsgraad geldt van 105%). Na de beleidswijzigingen van 2009 wordt de VSE niet meer aangemerkt als pensioeninstelling, doch als een emeritaatsvoorziening, gebaseerd op een omslagstelsel met een egalisatiefonds van circa 30% t.b.v. continuïteit in de uitkeringen. Uit een oogpunt van zekerstelling van toekomstige emeritaatsuitkeringen blijft de omvang van het egalisatiefonds een aandachtspunt. Daarom is in december 2009 besloten ook de komende jaren de bijdragen van de kerken extra te verhogen. De doelstelling voor de in 2014 te bereiken omvang van het egalisatiefonds is vastgesteld op 35%. De bijdrage per lid voor 2010 is vastgesteld op € 30,40 ofwel omgerekend per huishouden € 85,=. Stijging t.o.v. 2007 gemiddeld 4,2% per jaar. Zending en evangelisatie De relatief hoge stijging van de kosten voor zending is voor een groot deel ontstaan doordat in 2006 in twee particuliere ressorten de kosten van grotere regionale evangelisatieprojecten zijn verantwoord onder zending. Zonder deze verschuiving zou de stijging zijn uitgekomen op circa 5% per jaar.5 Hieruit is waarschijnlijk ook de daling van de kosten voor evangelisatie te verklaren, doch dit blijkt niet duidelijk uit de cijfers in “Cijfers & Feiten 2006”. Landelijke quota De landelijke quota worden als één totaalquotum geheven ter financiering van de activiteiten van een groot aantal deputaatschappen. Onderstaande tabel geeft een nadere specificatie van
5
De bedragen voor Zending zijn exclusief de donaties voor De Verre Naasten (DVN), gezien de bestemming van deze donaties voor niet direct kerkelijke doelen. Volgens de jaarrekening 2009 van DVN bedroegen de donaties ongeveer € 1,5 miljoen, ofwel ruim € 30,= per huishouden (op basis van de veronderstelling dat deze donaties voor het overgrote deel door leden van de GKv worden opgebracht).
de belangrijkste hoofdgroepen, en laat de ontwikkeling van de bedragen zien t/m de begroting 2011, vastgesteld door de Generale Synode van Zwolle-Zuid. Rekening houdend met het dalende ledental van de afgelopen jaren is voor de raming van het quotum per lid voor 2011 uitgegaan van een ledental van 123.800 (2010 = 124.260). Voor de TU is nog geen rekening gehouden met de te ontvangen rijksbijdrage. Tabel 3.1.2 Ontwikkeling landelijke quota GKv 2001 – 2011 (bedragen in € per huishouden)
Omschrijving
Uitgaven 2001 Bedrag
Uitgaven 2007 Stijging t.o.v. 2001 % per Bedrag jaar 7 3,8% -
Uitgaven 2011 Stijging t.o.v. 2007 Bedrag % per Bedrag jaar 54 12 6,8% 4 3 70,6% 8 -1 -4,3% 66 14 6,3%
Theologische Universiteit Steun studenten Art. 19 Zending & Hulpverl.: IRTT Subtotaal opleidingen
35 4 -
42 1 9 52
Steunpunten, DTEG, ASE Overige quota
28
23 12
-
-
23 18
-0 6
-0,3% 14,5%
Totaal
67
87
20
4,9
107
20
5,6%
Zie voor een meer gedetailleerde tabel en toelichting bijlage A, tabel A-3.1.2. Vergelijking van de verschillende kostensoorten over de periode 2001 – 2007 is slechts beperkt mogelijk, omdat in 2001 de onderverdeling voor een groot deel nog niet werd geregistreerd. 3.2 Simulatie mogelijke ontwikkelingen lasten tot 2025 In deze paragraaf geven we een globale prognose van de financiële gevolgen als enkele ontwikkelingen die uit bovenstaande cijfers over de periode 2007 – 2011 kunnen worden afgeleid, zich zouden voortzetten tot 2025. Daarbij veronderstellen wij voor die periode op basis van de afgelopen jaren meer dan trendmatige kostenstijgingen voor de TU en voor de groep “overige quota”. Tevens geeft de tabel een beeld van de effecten als prognoses uit recent demografisch onderzoek werkelijkheid zouden worden, met twee varianten: voortzetting van de daling van het ledental van de afgelopen jaren, tot 117.000 in 2025; daling van het ledental overeenkomstig prognoses van het demografisch onderzoek van de GH tot 98.000 in 2025.
9
Tabel 3.2.1 Simulatie mogelijke ontwikkeling landelijke quota GKv 2011 - 2025 (bedragen in € per huishouden) Uitgaven 2011 o.b.v. 123.800 leden 54 4 8 66
Uitgaven 2025 o.b.v. 123.800 leden 82 6 8 96
Diaconaal Steunpunt Steunpunt Gem. Opbouw Evangelisatie (DTEG, ASE) Subtotaal onderst. activiteiten
2 6 15 23
Overige quota
Omschrijving Theologische Universiteit Steun studenten Art. 19 Zending & Hulpverl. IRTT Subtotaal opleidingen
Totaal
Uitgaven 2025 o.b.v. 117.000 leden
Uitgaven 2025 o.b.v. 98.000 leden
86 7 8 101
103 8 9 120
2 6 15 23
2 7 16 25
3 8 19 30
18
24
25
30
107
143
151
180
Voor een meer gedetailleerde tabel en toelichting op de uitgangspunten zie Bijlage A, tabel A3.2.1). Voor de TU is ook in deze tabel nog geen rekening gehouden met de rijksbijdrage. Als deze rijksbijdrage in stand blijft op het voor 2010 toegezegde niveau, ramen we het effect bij de verschillende ledentallen op een lastenverlaging van maximaal € 20,= tot € 25,= per huishouden. Eventuele vermindering van het quotum kan pas plaatsvinden nadat de door de synode van Amersfoort voorgeschreven reservevorming heeft plaatsgevonden, en voorzover aanvullende eisen van het Rijk geen extra kosten veroorzaken (zie ook paragraaf 5.4). Na de forse kostenverhogingen t/m 2011, om te voldoen aan eisen van het Rijk en het ambitieniveau van de strategienota “Dienstbaar en wendbaar”, laat de meerjarenbegroting 2012 – 2014 een beperking van de kostenstijgingen zien tot het niveau van de inflatie (zie nadere toelichting in bijlage A). Als die lijn ook voor volgende jaren kan worden vastgehouden, zal daarmee het negatieve scenario uit bovenstaande tabel t.a.v. de kostenontwikkeling van de TU voor een groot deel worden voorkomen, mits ook de rijksbijdrage mee stijgt met de inflatie. Gezien de grote bezuinigingsoperaties die het Rijk moet uitvoeren is dat laatste een risicofactor. 3.3 Inkomstenbronnen plaatselijke kerken Deze paragraaf geeft een overzicht van omvang en ontwikkeling van de inkomstenbronnen (op basis van “Cijfers & Feiten 2006”, tabel C2 pag. 45). Ook hier is geëxtrapoleerd naar 2007 op basis van de ontwikkeling 2001 – 2006 per inkomstenbron (zie de meer gedetailleerde tabel A-3.3.1 in Bijlage A). In de kolom “In %” is weergegeven hoeveel procent de desbetreffende inkomstenbron uitmaakt van het totaal.
10
11
Tabel 3.3.1 Ontwikkeling inkomsten per huishouden GKv 2001 - 2007 (bedragen in €) Inkomsten 2001 Omschrijving
Inkomsten 2007
Stijging 2001 2007 % per Bedrag jaar 176 4,8% 8 0,9% 20 4,7% 20 5,3% 22 11,1%
Bedrag
In %
Bedrag
In %
VVB kerk Collecten/giften kerk Diaconie Zending/evangelisatie Overig Subtotaal bijdragen van kerkleden
613 157 70 62 34
62,4% 16,0% 7,1% 6,3% 3,4%
790 165 90 81 56
63,5% 13,3% 7,2% 6,5% 4,5%
936
95,2%
1.182
95,0%
246
4,4%
Huur/vrij wonen Rente
39 8
3,9% 0,9%
50 11
4,1% 0,9%
11 3
4,8% 5,6%
983
100%
1.243
100%
260
4,4%
Totaal
Gedurende de periode 2001 – 2007 is het relatieve belang van de VVB toegenomen, en dat van de collecten afgenomen. In “Cijfers & Feiten 2006” is die ontwikkeling ook op langere termijn gesignaleerd: in 1993 bedroeg de VVB 57% van de totale inkomsten, collecten etc. 23%.6
4 Niveau kerkelijke bijdragen in andere kerken In dit hoofdstuk geven we, als basis voor vergelijking met de GKv-inkomsten, enkele vergelijkende getallen over gemiddelde bijdragen die andere kerken ontvangen van huishoudens. Hierover is slechts op beperkte schaal cijfermateriaal voorhanden. Wij hebben de cijfers met name ontleend aan rapportages over de actie “Kerkbalans” van de PKN en de RK Kerk in Nederland, en aan het boek “Geven in Nederland 2003”. Niet altijd is duidelijk, of alle componenten die in de GKv-cijfers zijn meegenomen, ook in de cijfers van andere kerken begrepen zijn. Waar duidelijk was dat componenten ontbraken, hebben we indien mogelijk een geschatte correctie toegepast, of aangegeven wat vermoedelijk ontbreekt. Voor alle cijfers van andere kerken is onduidelijk of cijfers m.b.t. zending en evangelisatie inbegrepen zijn. Meer dan deze globale benadering is niet mogelijk vanwege het ontbreken van nauwkeuriger cijfers. Doel is dan ook nadrukkelijk niet het vergelijken en analyseren van de cijfers van de verschillende kerken onderling, doch “slechts” het geven van een indicatie van de relatieve positie van de GKv. De verschillen tussen de verschillende kerken zijn zo groot, dat hierdoor naar onze mening de conclusies niet worden beïnvloed. Uit verschillende bronnen7 blijkt dat in het algemeen kerkelijke bijdragen tussen 2001 en 2007 met 4 à 5 % per jaar gestegen zijn. Cijfers uit 2001 zijn geëxtrapoleerd naar 2007 door ze te verhogen met 4,5% per jaar (kolom “Bedrag bron 2007”).
6
Deze percentages zijn hier berekend op basis van de totale inkomsten, inclusief diaconie, zending etc. Op sommige plaatsen in “Cijfers & Feiten 2006” is het percentage VVB berekend op basis van de exploitatie-inkomsten van de
7
kerk en resulteren daardoor hogere percentages. De tendens is in beide benaderingen gelijk. Bijvoorbeeld “Cijfers & Feiten 2006” tabel C5, “Geven in Nederland 2009” pag. 107 tabel 7.1.
12
Tabel 4.1 Vergelijkingscijfers inkomsten andere kerken (bedragen in € per huishouden)
Kerk
Bedrag bron
Bron en omschrijving
2001
2007
Bedrag 2007 na correctie
1)
GKv
Bedrag bijdragen van kerkleden uit bovenstaande tabel 3.3.1, kolom 2007.
CGK
“Geven in Nederland 2003” 2)
316
411
550
Ned. Hervormd totaal “Geven in Nederland 2003” 2)
240
312
420
Ned. Hervormd, Gereformeerde Bond “Geven in Nederland 2003” 2)
403
524
700
Geref. Synodaal “Geven in Nederland 2003” 2)
412
536
720
209
260
95
130
70
90
PKN
1.182
Rapportage “Actie Kerkbalans 2007”. 3)
RK 1
2
3
“Geven in Nederland 2003” 2) Rapportage “Actie Kerkbalans 2007”.
73 3)
In deze kolom geschatte correctie van bedragen van andere kerken voor ontbrekende componenten. Bij bronnen waarin GKv-cijfers lager waren dan in de “eigen” bronnen, zijn de cijfers van de andere kerken met het percentage verschil verhoogd. Daarmee is getracht een zo juist mogelijke vergelijkingsbasis te creëren, ook al blijft dit een grove benadering. Tabel 1 in special van Bekkers “De bijdragen der kerckelijken”, De GKv-cijfers liggen in werkelijkheid in 2007 zo’n 35% hoger dan de cijfers op basis van de tabel van Bekkers, ter wille van de vergelijkbaarheid zijn de cijfers van de andere kerken eveneens met 35% verhoogd. Met name deze correctie is een grove benadering, doch levert naar onze mening een reëler (relatief) beeld op dan het achterwege laten van een correctie. Bedragen zijn per bijdragend huishouden, dus niet voor alle huishoudens die lid zijn. De bedragen betreffen alleen vaste bijdragen, voor collecten en giften is een correctie van circa 25% bijgeteld op basis van gegevens uit de rapportages. T.o.v. “Geven in Nederland 2003” en het GKv-getal zullen elementen ontbreken.
Vergelijking totale kerkelijke bijdragen Uit bovenstaande cijfers kan worden afgeleid, ondanks de forse marges die ten aanzien van een deel van de cijfers in acht genomen moeten worden, dat de kerkelijke bijdragen voor de GKv aanmerkelijk hoger lijken te liggen dan in de andere kerken waarvan cijfers konden worden gevonden. Dit beeld wordt ook ondersteund vanuit een andere benadering in “Geven in Nederland 8 2009” , waarbij een beeld wordt gegeven van kerkelijke bijdragen naar politieke voorkeur: CU € 650,=, SGP € 550,=, CDA € 330,=. Ook al liggen de bedragen op wat lager niveau door het waarschijnlijk ontbreken van een aantal elementen, de verhoudingen laten een vergelijkbare tendens zien als in bovenstaande tabel. Omdat de focus in deze rapportage ligt op de landelijke quota, gaan wij op de achtergronden en mogelijke oorzaken van de verschillen in de totale uitgaven niet dieper in. Dat zou een afzonderlijk studie vergen, en behoort niet tot de opdracht voor dit onderzoek.
8
“Geven in Nederland 2009”, grafiek 1.8 pagina 49: “Totaalbedragen aan giften naar politieke voorkeur”, waaruit de giften voor kerkelijke doelen afzonderlijk te herleiden zijn.
Landelijke quota De gepubliceerde algemene cijfers geven geen detailleringen waaruit vergelijkende cijfers m.b.t. landelijke quota kunnen worden afgeleid. Een poging dit wel te doen inzake cijfers van CGK en NGK bleek geen bruikbaar resultaat op te leveren, behalve een globale conclusie dat deze beide kerken lagere totale quota hanteren. Maar die conclusie moet voorzichtig worden gehanteerd: er zijn veel verschillen in structuur, organisatie, aard en omvang van de activiteiten, wijze van financiering. Zo hanteren bijvoorbeeld de CGK voor de periode 2008 – 2010 een landelijk quotum van € 56,= per lid, incl. Theologische Universiteit, Emeritikas, Diaconaat, Zending en Evangelisatie. Hierin is voor de TU van de CGK een bijdrage per lid begrepen van € 3,10. Dit is lager dan bij de GKv vooral vanwege de hogere rijksbijdrage voor de TU van de CGK. De benodigde bijdrage per lid voor de TU GKv bedraagt in 2011 na aftrek van circa € 7,= (netto)rijksbijdrage ruim € 12,= per lid. Tevens is niet duidelijk of er bij de CGK naast de bijdrage voor buitenlandse zending nog regionale bijdragen voor zending worden afgedragen. Deze zijn in de GKv-cijfers wel meegenomen. Als wij de GKv-quota voor deze taken bij elkaar tellen, komen wij globaal uit op ruim € 90,= per lid. Het verschil kan bijna geheel worden verklaard uit lagere bedragen bij de CGK voor TU, Emeritikas en Zending. De verschillen in samenstelling, aard en omvang van de kosten en de activiteiten bieden naar onze mening niet direct houvast voor besluitvorming over wat een verantwoorde omvang van de quota is. Daarvoor zullen andere criteria bepalend moeten zijn.
5 Verantwoorde omvang van landelijke diensten en kosten De basisvraag van de synode onder de opdracht voor dit onderzoek is gericht op een zodanige bepaling van de omvang van de landelijke diensten (dienstverlening aan kerken en kerkleden) en activiteiten, dat kerken en kerkleden de waarde van die dienstverlening voor hun dienst aan God zien en ervaren. Het ervaren van die waarde moet de basis zijn voor (financieel) draagvlak voor de landelijke quota. Het bepalen van de landelijke diensten moet zo transparant en inzichtelijk zijn dat men het gevoel krijgt dat men “waar” voor zijn geld krijgt, zodat men het gevraagde geld daar (graag) voor over heeft. In de opdrachtformulering is in dit verband onder meer een vraag opgenomen naar kengetallen in relatie tot doelstellingen. In bijlage B is een korte beschouwing gewijd aan de (on)mogelijkheden tot het voldoende betrouwbaar vaststellen en hanteren van kengetallen voor dit doel. De conclusie is dat wij op basis van de nu beschikbare gegevens en inzichten geen mogelijkheden zien kengetallen te bepalen die de gevraagde objectieve normering mogelijk maken. Dit hoofdstuk is daarom gericht op het zoeken van andere wegen om een juiste balans te vinden tussen het aanbod van landelijke dienstverlening en activiteiten en de behoefte van de kerken aan die dienstverlening. Onder het begrip “behoefte” wordt in dit rapport ook verstaan dienstverlening die voor de kerken als geheel wordt gezien als noodzakelijk, onmisbaar, onopgeefbaar. Als voorbeeld kan worden genoemd de behoefte van de kerken als geheel aan een wetenschappelijke opleiding voor predikanten. Als die afstemming in orde is, en goede communicatie daarover in de kerken vertrouwen geeft in de waarde van de dienstverlening en activiteiten voor de dienst aan God binnen de kerken, zal dat een belangrijke basis zijn voor (financieel) draagvlak. Daarnaast kunnen ook andere aspecten, zoals het deel van het inkomen dat nodig is voor het betalen van de kerkelijke lasten, en vergelijking van de lasten met andere kerken, een bijkomende rol spelen.
13
5.1 Behoefte bepalend voor de omvang van de diensten Vanuit de relatie behoefte/aanbod onderscheiden we een aantal soorten landelijke diensten en activiteiten. De aard van die relatie is bepalend voor de gewenste wijze van planning en besluitvorming over het aanbod van deze diensten: afstemming van het aanbod op de behoefte. In Bijlage B is dat nader uitgewerkt. We onderscheiden de volgende soorten behoefte-/aanbodrelaties: individuele vraag (doorbelasting aan gebruikers/veroorzakers): o rechtstreeks gevraagd door kerken (trainingen, adviezen b.v.); o rechtstreeks gevraagd door kerkleden (klachtafhandeling b.v.); collectieve behoefte/vraag (gezamenlijke financiering), waarvoor het aanbod verschillend georganiseerd kan zijn: o door niet kerkelijk ingebedde (doel)organisaties; o binnen de kerkelijke bedding, regionaal (b.v. zending), betaling via regionale quota; o binnen de kerkelijke bedding, landelijk, besluitvorming door de Generale Synode, uitvoering door deputaatschappen, steunpunten etc., betaling via landelijke quota. Het gaat in dit hoofdstuk (vooral) om de laatstgenoemde categorie: de landelijke collectieve behoefte/vraag. Voor deze groep gelden specifieke eisen voor de bepaling van de juiste omvang van de landelijke dienstverlening: niet te weinig, maar ook niet meer aanbod dan waaraan behoefte is. Eisen aan planning en voorbereiding besluitvorming inzake de omvang van activiteiten Voor een zo goed mogelijke afstemming van het aanbod van landelijke diensten en activiteiten op de vraag/behoefte dient aan de volgende eisen te worden voldaan: Directe doorbelasting van de reële kosten van individueel gevraagde diensten aan gebruikers (b.v. trainingen, adviezen, geleverde materialen etc.) of veroorzakers (b.v. klachtenprocedures) van diensten en activiteiten. Dit dient als uitgangspunt te worden gehanteerd, tenzij doorbelasting onredelijk is, uit een oogpunt van draagkracht of lastenverdeling niet wenselijk is, of neveneffecten heeft waardoor een noodzakelijke dienst achterwege zou blijven. Voor diensten/activiteiten die moeten worden gefinancierd uit quota, onderbouwing van nut en noodzaak op grond van: o bijdrage aan gebleken vragen/behoeften vanuit de kerken; o bijdrage aan doelstellingen van de kerken als geheel; o noodzaak voor het functioneren/de ontwikkeling van de kerken gezamenlijk. Deze onderbouwing dient bij elk driejarig beleidsplan/begroting gegeven te worden zowel voor nieuwe als voor bestaande (te continueren) activiteiten. Grotere deputaatschappen met duidelijke doelgroepen dienen zich regelmatig een beeld te vormen van de bijdrage aan doelen, en van tevredenheid en draagvlak bij de doelgroepen (achterbanonderzoek e.d.), en de resultaten mede te betrekken bij de meerjarenplannen. DAO (inhoudelijke invalshoek) en F&B (financiële invalshoek) toetsen conceptplannen en -begrotingen voor indiening bij de synode of de onderbouwing aan bovenstaande eisen voldoet, als onderdeel van de besliscriteria voor de synode. Eisen/instrumenten als bezuinigingen nodig zijn Het is denkbaar dat de voorgaande benadering leidt tot een totaalpakket aan diensten en activiteiten met een kostenontwikkeling die onaanvaardbaar wordt geacht. Dat kan b.v. het geval zijn als quotastijgingen ontstaan die hoger zijn dan de stijging van de inkomens, of als daling van het ledental noodzaakt tot bezuinigingen. In die gevallen kunnen extra eisen (instrumenten) helpen inzicht te krijgen in de pijn van het bezuinigen op dienstverlening. Als die situatie zich (naar verwachting) voordoet kan aan deputaatschappen worden gevraagd:
14
Zichtbaar te maken welke dienstverlening moet/kan worden verminderd om een stijging van het budget te voorkomen (te gebruiken als toepassing van het uitgangspunt “oud voor nieuw”, vooral binnen één deputaatschap). Zichtbaar te maken welke dienstverlening zou moeten/kunnen worden verminderd als het budget met een vooraf te bepalen percentage zou moeten worden verlaagd. Daarbij dient te worden aangegeven aan welke behoeften dan niet meer kan worden voldaan, en wat de schadelijke effecten daarvan naar verwachting zullen zijn. Dit middel vooral te gebruiken als instrument voor de afweging van de dienstverlening door alle deputaatschappen samen.
Het eerste middel is de toepassing van het beginsel “oud voor nieuw”, dat door voorgaande synoden ook reeds als richtlijn werd aangegeven. Dit bleek niet altijd voldoende effect te sorteren. Een hulpmiddel om die afweging ook ingrijpender en voor alle deputaatschappen als geheel te kunnen maken ontbrak. Het tweede middel kan daaraan bijdragen. Als dat middel nodig blijkt zal het veel vragen van deputaatschappen (snijden in eigen vlees), en van synoden (kiezen tussen reële behoeften). Ontwikkelingen kunnen het gebruik van een dergelijk hulpmiddel (paardenmiddel) echter onvermijdelijk maken. 5.2 Welk kostenniveau is verantwoord? Een verantwoord pakket van diensten en activiteiten, dat zichtbaar aansluit bij de behoeften van de kerken, is de noodzakelijke basis voor vertrouwen in een verantwoord kostenniveau. Randvoorwaarde is een effectieve en efficiënte inzet van mensen en materiële middelen. Aan het begin van dit hoofdstuk is reeds aangegeven hiervoor geen “harde” kengetallen konden worden gevonden. Daarom is een andere benadering nodig. Basis voor vertrouwen en draagvlak: laten zien dat we de goede dingen doen (afstemming op behoefte, zie voorgaande paragraaf), dat we ze goed doen (doeltreffend, effectief), dat we de middelen goed inzetten (doelmatig, efficiënt). De deputaatschappen verantwoorden zich in hun rapportages aan de synode over de mate waarin de gestelde doelen bereikt zijn, over de effectiviteit van hun dienstverlening en activiteiten dus. Uit eigen waarneming heeft F&B over het geheel genomen geen wezenlijke signalen ontvangen over eventueel tekortschieten van efficiency in de besteding van de middelen. Aan het verbeteren van efficiency en effectiviteit wordt ook organisatorisch gewerkt door stroomlijning van landelijke kerkelijke organen, zoals b.v. de samenvoeging van een aantal deputaatschappen en steunpunten in één deputaatschap OOG en één Centrum Dienstverlening Gereformeerde Kerken krachtens besluit van de GS Zwolle Zuid. Duidelijke en transparante verantwoording over de aanwending van de middelen is de basisvoorwaarde voor een positief gevoel bij de achterban, dat verantwoord met de financiële middelen wordt omgegaan. Daarbij hoort ook transparantie over de relatie tussen prestaties en kosten en over de vraag welke prestaties worden betaald uit deelnemersbijdragen e.d., en welke uit quota. Het creëren van vertrouwen in verantwoorde aanwending van de financiële middelen is voor draagvlak belangrijker dan het zoeken naar een verantwoord bedrag in euro’s. Zie hierover ook de hoofdstukken 6 en 7. Vergelijking lasten met andere kerken Uit hoofdstuk 4, in het bijzonder tabel 4.1, blijkt dat de totale lasten per huishouden binnen onze kerken aanmerkelijk hoger liggen dan in de andere kerken waarvan wij cijfers konden achterhalen. Met betrekking tot de landelijke quota konden wij nauwelijks vergelijkende cijfers vinden. Cijfers van de CGK tenderen naar de conclusie dat ook het niveau van onze landelijke lasten relatief hoog is, al is dat voor een deel wel verklaarbaar.
15
Financiële draagkracht en inkomen Uit tabel 3.3.1 blijkt dat de lasten leiden tot een bijdrage (niveau 2007) van bijna € 1.200,= per huishouden. Het gemiddelde netto inkomen per huishouden bedroeg voor dat jaar ruim € 30.000,=.9 Rekening houdend met een relatief hoog aantal (bijna) éénverdieners binnen de GKv zal het gemiddelde netto inkomen per huishouden, waaruit de kerkelijke bijdragen moeten worden betaald, in de GKv ergens tussen € 25.000,= en € 30.000,= liggen. Het gemiddelde van de kerkelijke bijdragen per huishouden komt dan uit op circa 4,5% van dat gemiddelde netto inkomen, exclusief de bijdragen voor allerlei lokale particuliere initiatieven voor kerkelijke en andere doelen, en donaties aan algemene goede doelen. De naar verhouding hoge kerkelijke bijdragen onderstrepen naar de mening van F&B de juistheid van het financiële beleid om verdere stijging van het niveau van de landelijke financiële lasten te voorkomen, en de lasten waar mogelijk te beperken. In de periode 2009 – 2011 is dat niet gelukt, zoals blijkt uit tabel 3.1.2. Diverse vragen, opmerkingen en afkeurende signalen uit de kerken over de forse toename van de landelijke lasten in deze jaren onderstrepen dat. De begrotingen voor de jaren 2012 – 2014 geven een positiever beeld dat een betere beheersing van de ontwikkeling van de lasten laat zien. 5.3 Ontwikkeling kostenniveau en dalend ledental In paragraaf 3.2 is ingegaan op de tendens van de afgelopen jaren van een teruglopend ledental, en op de prognose in een recente studie van de GH waarin het aantal leden van de GKv zou kunnen dalen van nu circa 124.000 tot iets onder de 100.000 leden. Een zo forse daling zou voor het quotum (niveau van 2011) een stijging veroorzaken van € 107,= naar € 135,= per huishouden. Tevens is aangegeven dat voortgaande boventrendmatige kostenstijgingen in de lijn van de stijging 2007 – 2011, in combinatie met genoemde daling van het ledental, in 2025 zouden leiden tot een quotum van € 180,= per huishouden (loonen prijspeil 2011). Voortzetting van de daling van het ledental in het tempo van de afgelopen jaren zou overigens leiden tot een aanzienlijke afwijking van de GH-prognose, namelijk tot een aantal leden in 2025 van 117.000. Het zal in de komende jaren van belang zijn deze ontwikkeling op de voet te volgen, en de omvang van de landelijke diensten en activiteiten hier op het juiste moment op af te stemmen. Niet te vroeg om te voorkomen, dat afbouw van activiteiten mogelijk de negatieve ontwikkeling van het ledental versterkt. Niet te laat om te voorkomen, dat de wal het schip moet keren via schadelijke schoksgewijze ingrepen op een moment dat financiële gaten niet meer te dichten zijn, zoals in sommige andere kerken inmiddels is gebeurd. Ook vanuit het perspectief van de verwachte verdere daling van het ledental, zou voor de komende 3 tot 6 jaar minimaal een bevriezing van het kostenniveau wenselijk zijn, tenzij de prognoses van de GH reeds voor het einde van die periode bevestiging zouden vinden door een toename van de daling van het ledental. Dan zou het noodzakelijk kunnen worden reeds eerder voorbereidingen voor vermindering van kosten te treffen. 5.4 Rijksbijdrage TU Met ingang van 2010 ontvangt de Theologische Universiteit te Kampen (TU) een rijksbijdrage, voor het jaar 2010 naar verwachting ruim € 1,1 miljoen, ofwel ongeveer € 9,= per lid, € 25,= per huishouden. Verwacht wordt dat het netto voordeel wat lager zal zijn, omdat eisen die door het Rijk aan de bijdrage worden verbonden samen met kwaliteitseisen enige kostenstijgingen zullen veroorzaken (geraamd op € 2,= per lid). Deze rijksbijdrage zal in 2010 – 2011 niet tot verlaging van het quotum kunnen leiden, omdat krachtens een besluit van de GS Amersfoort-Centrum 2005 eerst een reserve moet worden opgebouwd, om eventuele toekomstige beëindiging van de rijksbijdrage zonder
9
CBS, gemiddelde inkomens particuliere huishoudens, besteedbaar inkomen. Het aantal personen met inkomen per huishouden voor Nederland ligt rond 1,7.
16
schokken te kunnen opvangen. Aan de synode zal worden voorgesteld deze reserve te bepalen op circa tweemaal de jaarlijkse rijksbijdrage, afgerond op € 2 miljoen. Na het op peil brengen van genoemde reserve, kan in principe het quotum worden verlaagd met het netto-effect van de rijksbijdrage (rijksbijdrage minus extra kosten a.g.v. eisen van het Rijk en minus andere kosten verbonden aan uitvoering van de strategienota “Dienstbaar en wendbaar"). Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met enkele risico’s en beperkingen in de keuzevrijheid t.a.v. de TU, die het gevolg zijn van de rijksbijdrage: Bij achterwege blijven van aanpassing van de rijksbijdrage of andere kleine beperkingen van de rijksbijdrage i.v.m. bezuinigingen van het Rijk, zal extra verhoging van het quotum nodig zijn om dat op te vangen. In dat geval zullen de quota (opnieuw) sneller stijgen dan de inflatie en de inkomens. Door fluctuaties in de prestatiecriteria kan de rijksbijdrage naar verwachting flinke schommelingen vertonen. Naast de voorwaarden voor erkenning van diploma’s en promoties zal nu ook moeten worden voldaan aan de voorwaarden voor de rijksbijdrage. Daardoor nemen de eigen beïnvloedingsmogelijkheden t.a.v. de kosten van de TU af. Daardoor kan het moeilijker worden de kosten van de TU bij te sturen als de ontwikkeling van de totale landelijke quota beperking van de kosten nodig zou maken.
6 Geefgedrag en geefcultuur Wat beweegt mensen ertoe geld te geven voor “goede doelen”? En voor ons onderwerp in het bijzonder: wat beweegt mensen geld te geven voor de kerk? Sluiten onze wijze van financiering en geldwerving daar wel bij aan? Wat betekent dit voor de manier waarop we de kosten van landelijke activiteiten via quota financieren? Op deze vragen gaan we in dit hoofdstuk nader in. Daarbij willen we voorop stellen dat in onze kerken ook in financieel opzicht veel positieve betrokkenheid en liefde voor de kerken zichtbaar zijn. Dat willen we graag benadrukken aan het begin van dit hoofdstuk, en waarderen als uiting van dankbaarheid van veel kerkleden voor Gods werk in onze kerken. 6.1 Bepalende factoren voor geefgedrag Wat brengt mensen “in beweging” geld te geven voor goede doelen in het algemeen en voor de kerk in het bijzonder? In : “Overdracht” (uitgaven van het toenmalige Platform CvB’s, voorloper van het SKB) van juli 2004 is de volgende uitspraak van prof. M. te Velde opgenomen: “Wel denk ik dat er in de geefcultuur iets is veranderd. Mensen staan kritischer en individualistischer tegenover de kerk. Ze geven minder vaak uit loyaliteit. De VVB voelt als een belastingaanslag. De VVB en quota-methode ademen teveel de sfeer van centralisering en bureaucratie. In de jaren 1960 en 1970 boekten kerken daar winst mee, maar nu moeten we ons op deze methoden bezinnen. Hoe is de geefcultuur in onze eigen tijd en hoe kan de kerk hierbij aansluiten?”. Andere bronnen, zoals b.v. achtereenvolgende uitgaven van “Geven in Nederland”, signaleren echter nog steeds een nadrukkelijke relatie tussen religieuze binding en geregelde kerkgang enerzijds en de hoogte van de financiële bijdrage die men bereid is te geven anderzijds. Het aandeel van de Vaste Vrijwillige Bijdragen (inclusief “Kerkbalans”), in verhouding tot andere vormen van geven zoals met name collecten, ligt in de GKv op een vergelijkbaar niveau als in “Geven in Nederland” voor een bredere kring van kerken wordt gesignaleerd.10 Het SKB heeft in 2009 de handschoen opgepakt en een enquête gehouden over een aantal aspecten m.b.t. de VVB. In het voorjaar 2010 is een drietal regioavonden gehouden over “geefgedrag” in de kerken. Dit zal worden vervolgd.
10
“Geven in Nederland 2009”, pag. 109, tabel 7.3.
17
18 Bij onderstaand overzicht van bepalende factoren, moet vooraf een kanttekening worden gemaakt v.w.b. een bijzonder aspect van geven voor de kerk. Geven voor de kerk, vooral via de Vaste “Vrijwillige” Bijdrage (VVB), zit qua karakter een beetje tussen het geven van vrijwillige giften en het afdragen van contributie in. In veel onderzoeken komt dat onderscheid niet uit de verf, en wordt geven aan de kerk beschouwd als schenken aan een “goed doel”. Het onderscheid zal in sommige opzichten naar onze mening gevolgen (moeten) hebben voor de wijze van geldwerving, zoals b.v. het aantal keren dat mensen worden benaderd en de wijze van inning van de bijdragen. Als belangrijkste bepalende factoren voor het geven aan (religieuze) doelen kunnen worden genoemd: Krachtige religieuze overtuiging, waarbij in het bijzonder de regelmaat van de kerkgang als belangrijke indicator is gemeten. “Een sterkere betrokkenheid bij de eigen religieuze groep vertaalt zich in een hogere geldelijke bijdrage” 11. Aansprekende doelen die voor mensen “dichtbij voelen” en het vertrouwen dat gegeven geld ook werkelijk aan dat doel ten goede komt (voorkeur voor plaatselijke en individuele initiatieven). Dat stelt hoge eisen aan de communicatie over landelijke doelen. Lokale doelen kunnen gemakkelijk landelijke doelen verdringen. Concrete nood/behoefte overtuigt gemakkelijker. Persoonlijke benadering van gevers door mensen met overtuiging, kennis van zaken en enthousiasme. B.v. verwoord zoals in de rapportage “Actie Kerkbalans 2006”: “De kracht van de actie Kerkbalans ligt o.a. in de persoonlijke benadering van de gemeenteleden. Dat betekent dat gemeenteleden (Kerkbalanslopers) andere gemeenteleden bezoeken door het persoonlijk afgeven van de enveloppe met de folder e.d. en het persoonlijk weer ophalen van het antwoord op de actie Kerkbalans. Deze methode van benadering wordt in vrijwel alle gemeenten (96 pct.) toegepast.” Voor “kerkbalanslopers” wordt nadrukkelijk instructie vooraf gestimuleerd: daarvoor wordt centraal materiaal beschikbaar gesteld. Al het mogelijke doen om te zorgen dat mensen “weten waarvoor ze geven”. Mensen aan wie vaker gevraagd wordt te geven, geven meer. Gevers laten merken dat hun mening serieus wordt genomen, ook daarover een citaat uit “Actie Kerkbalans 2006”: “In bijna alle gemeenten (nu al 96 pct.) wordt er actie ondernomen naar aanleiding van opmerkingen van de Kerkbalanslopers die op de looplijst worden vermeld. De aard van die acties is gevarieerd. In de meeste gevallen worden deze opmerkingen besproken door de kerkrentmeesters en doorgegeven aan de predikant, de kerkenraad, ouderlingen of andere medewerkers van het pastoraat. Op deze wijze wordt er door de kerkelijke gemeente tegenover de betreffende gemeenteleden direct en persoonlijk op hun opmerkingen gereageerd.” Leeftijd, waarbij vooral de groep 60+ hogere bedragen geeft, en de jongere groepen m.b.t. kerkelijke bijdragen volgens sommige onderzoeken (b.v. “Geven in Nederland”) niet significant achterblijven bij de middengroepen. Deze tendens is ook bevestigd in onderzoek van “De Verre Naasten” (imago onderzoek 2009). Opleiding: hoger opgeleiden dragen meer bij (blijkend uit dezelfde bronnen als het voorgaande punt). 6.2 Ontwikkelingen in de wijze van financiering Kerkleden geven niet rechtstreeks voor de landelijke quota. De quota worden afgedragen door de kerken. Kerkleden betalen dus indirect: via de VVB, soms ook via afzonderlijke doelcollectes (met name TU, Evangelisatie etc.) of speciale (acceptgiro) acties, plaatselijk, regionaal of landelijk. Ook het gebruik van doelcollectes, en soms ook andere acties, blijft
11
“Geven in Nederland 2003”. Bekkers in special “De bijdrage der kerckelijken”.
min of meer indirect: als ze onvoldoende opbrengen, kan het tekort worden aangevuld uit de VVB. Een groot deel van het “geld voor de kerk” wordt door de leden betaald via de VVB. Het aandeel van de VVB in de kerkelijke inkomsten is de afgelopen jaren geleidelijk toegenomen (par. 3.3): van 57% in 1993 naar 64% in 2007. In diezelfde periode daalde het aandeel van de collecten van 23% naar 13%. De VVB voelt voor velen meer als “contributie” dan als gift, ondanks het woord “vrijwillig” in de naam. Prof. Te Velde signaleert zelfs het gevoel van een belastingaanslag (citaat begin par. 6.1). Hoe dan ook: voor de quota is er niet de gewenste nauwe relatie tussen gevers en het “direct aansprekende doel dat als dichtbij wordt gevoeld en waarvoor de gevers rechtstreeks worden gevraagd” (zie de bepalende factoren in par. 6.1). Ofwel: als iemand € 1.000,= betaalt aan VVB en/of collecten voor de kerk, gaat daarvan bijna € 100,= niet naar de eigen kerk (dichtbij) maar naar de landelijke quota (veraf, verzamelpot van diverse doelen). Bijna 75% van die € 100,= kan overigens heel goed direct worden gekoppeld aan duidelijke doelen: circa € 60,= wordt besteed aan kerkelijke opleidingen (TU, financiële steun studenten theologie, IRTT Zending), € 13,= voor evangelisatie activiteiten. 6.3 Inspelen op bepalende factoren voor het geefgedrag Het directe contact met gevers vindt plaats door de plaatselijke kerken. Ruim 90% van het “geld voor de kerk” wordt gevraagd voor plaatselijke doelen, in het bijzonder de instandhouding van de plaatselijke kerk en plaatselijke activiteiten. Biedt rechtstreekse inning van de quota bij de kerkleden kans op verbetering? Naar onze mening niet, omdat dan het persoonlijke contact tussen vragers en gevers niet meer mogelijk is. En dat bleek een van de belangrijke bepalende factoren te zijn (par. 6.1). Blijven kiezen voor inning via de kerken, betekent dat het inspelen op bepalende factoren in het geefgedrag slechts mogelijk is vanuit de plaatselijke kerken. Zij kunnen daarin landelijk worden ondersteund door informatie, methodieken, training etc. Uit rapportages over de acties “Kerkbalans” (par. 6.1) blijkt deze ondersteuning in die campagnes ook actief plaats te vinden en effectief te zijn. Hier ligt een belangrijke rol voor het SKB, dat inmiddels dit onderwerp op de agenda heeft gezet door het houden van een enquête onder de kerken in 2009 en het organiseren van een aantal regioavonden in het voorjaar 2010. Doel is de ondersteuning van de plaatselijke kerken bij hun geldwerving te verbeteren. Voor de landelijke quota dienen alle deputaatschappen, met ondersteuning door deputaten F&B en deputaten administratieve ondersteuning, daaraan een bijdrage te leveren door inzichtelijk te maken waaraan het geld voor de quota wordt besteed. Voor welke activiteiten wordt het geld gebruikt? Welke behoeften van kerken en kerkleden worden daarmee gediend? (hoofdstuk 5). Inspelen op de behoefte van gevers aan “herkenbare, aansprekende activiteiten die dichtbij voelen”, kan voor het landelijke quotum mogelijk ook worden verbeterd door het heffen van dit quotum te splitsen in twee delen: een bijdrage voor de Theologische Universiteit (exploitatie TU en financiële ondersteuning studenten, 45% van het totale quotum, rekening houdend met de effecten van de rijksbijdrage voor de TU) en een quotum voor de (overige) landelijke deputaatschappen (55%). Tevens kunnen deputaatschappen mogelijkheden voor projectmatige financiering van (nietstructurele) activiteiten zoveel mogelijk benutten, bijvoorbeeld door deze activiteiten te financieren met rechtstreekse giften van mensen die een project een warm hart toedragen (steunfonds o.i.d.). Dat kan “herkenbaarheid” en “dichtbij voelen” versterken, en bijdragen aan beperking van de quota.
19
7 Communicatie Een aantal reacties uit de kerken na de synode van Zwolle-Zuid heeft ons duidelijk gemaakt dat het niet voldoende is gelukt, nut en noodzaak van de (voorgenomen) landelijke activiteiten overtuigend te presenteren. In hoofdstuk 5 hebben wij beargumenteerd dat dit een basisvoorwaarde is voor het creëren van (financieel) draagvlak. Uit vragen en opmerkingen blijkt ook, dat de oorzaken van de toename van sommige quota onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt. De Acta met een quotumlijst als bijlage voldoen daarvoor niet. Ook een brochure als “Werk in de kerk” voorziet hier niet in. Want in deze documenten wordt geen inzicht gegeven in (de omvang van) de landelijke activiteiten, en blijven aspecten die meer kunnen bijdragen aan draagvlak buiten beschouwing. Dit betreft aspecten als nut, noodzaak en omvang van activiteiten: hoe helpen activiteiten kerken kerk te zijn? Hoe helpen ze gemeenteleden navolgers van Christus te zijn? Wat kosten deze activiteiten en waarom is het ons dat geld waard? Waarom nemen bij de ene activiteit de kosten toe en kon er bij een andere worden bezuinigd? Om bij te dragen aan het in stand houden en verbeteren van (financieel) draagvlak voor het aanbod van landelijke activiteiten en diensten moet communicatie (gaan) voorzien in: inzichtelijk maken van de bijdrage van de landelijke activiteiten aan behoeften van kerken en kerkleden, van vraag en aanbod, van nut en noodzaak (hoofdstuk 5); transparantie over de kosten van de activiteiten: relatie quota en concrete doelen zichtbaar maken; duidelijkheid over oorzaken van kostenstijgingen en het benutten van mogelijkheden voor bezuinigingen. Om dat beter te bereiken, is het na sluiting van een synode gewenst voor de belangrijkste landelijke activiteiten deze aspecten uit te werken in een compacte folder/brochure, te gebruiken voor: informeren van alle kerken en kerkleden na afloop van de synode; jaarlijks meesturen naar alle kerken als achtergrondinformatie bij de “aanslag” voor de quota; informeren van de plaatselijke geldwervers voor de VVB (onderdeel jaarlijkse instructie); het maken van presentatiemateriaal voor beamerpresentaties voor doelcollecten (b.v. voor de TU) en andere vormen van geldwerving, bij de presentatie van de jaarlijkse begroting voor de gemeente, etc.; publicatie op de GKv-website en desgewenst op de SKB-website; waar mogelijk en zinvol benutten van nieuwe media om met deze informatie een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Bovenstaande informatie moet blijken uit de beleidsplannen, die de verschillende deputaatschappen opstellen voor de synode (inhoudelijke onderbouwing van nut en noodzaak van voorstellen en communicatieparagraaf). De coördinatie van deze “Generaal Synodale Publicatie” dient te liggen bij deputaten administratieve ondersteuning (DAO), met inhoudelijke ondersteuning door deputaten F&B.
20
21
Bijlagen: Bijlage A Tabellen In deze bijlage is een aantal gedetailleerde tabellen met soms een toelichting opgenomen. De eerste twee cijfers in de kop boven de tabel verwijzen naar de overeenkomstige paragraaf in het rapport, het laatste cijfer geeft aan welke tabellen met elkaar corresponderen. De tabellen in deze bijlage dienen als specificatie en onderbouwing van de beknopte tabellen die in het rapport zelf zijn opgenomen. Tabel A-3.1.1 Totale lasten GKv Onderstaande tabel A-3.1.1 geeft een beeld van de omvang en ontwikkeling van de totale lasten binnen de GKv. “Cijfers & Feiten 2006” geeft bedragen t/m 2006. Voor extrapolatie van 2006 naar 2007 is per kostensoort de gemiddelde procentuele stijging over 2001 – 2006 aangehouden. Voor zover over 2007 werkelijke cijfers bekend zijn (landelijke quota en bijdrage VSE) zijn deze aangehouden. Er is geen correctie voor het aantal leden toegepast, omdat de aantallen in beide jaren ongeveer gelijk waren. Ten behoeve van vergelijkbaarheid met gegevens uit andere bronnen en met inkomensgegevens zijn de bedragen per lid omgerekend naar bedragen per huishouden. Op basis van gegevens van een aantal kerken met in totaal ruim 5.000 leden is het aantal personen per huishouden in onze kerken geschat op 2,8 (algemeen gemiddelde Nederland 2007 2,2). Tabel A-3.1.1 Ontwikkeling totale lasten GKv 2001 – 2007 (bedragen in €) Uitgaven 2001
Uitgaven 2006
Uitgaven 2007
Omschrijving
Bedrag
Predikant etc. Quotum Emeritering VSE Subtotaal predikant etc.
119 17
333 48
140 26
392 73
144 27
403 76
25 10
70 28
% per jaar 3,5 9,8
136
381
166
465
171
479
35
98
4,3
Gebouwen, koster etc. Overige kosten Quota regionaal Quota landelijk 1) Totaal kerk
93
260
107
299
110
308
17
47
3,0
39 6 24 298
109 17 67 834
52 8 30 363
146 22 84 1.016
55 8 31 375
154 22 87 1.050
16 2 7 77
45 6 20 216
6,9 5,6 4,9 4,3
23 20 3 46
65 56 8 129
28 27 2 57
78 76 6 160
29 28 2 59
81 78 6 165
6 8 -1 13
17 22 -3 36
4,3 6,7 -5,6 4,7
344
963
420
1.176
434
1,215
90
252
4,4
Lid
Diaconie Zending Evangelisatie Subtotaal Totaal 1)
Stijging 2001 2007
Huish
Lid
Huish
Lid
Huish
Lid
Huish
Zie ook specificatie en extrapolatie naar 2011 in tabel A-3.1.2.
Zending en evangelisatie De relatief hoge stijging van de kosten voor zending is voor een groot deel ontstaan doordat in 2006 in twee particuliere ressorten de kosten van grotere regionale evangelisatieprojecten zijn verantwoord onder zending. Zonder deze verschuiving zou de stijging zijn uitgekomen op circa 5% per jaar. Hieruit is waarschijnlijk ook de daling van de
kosten voor evangelisatie te verklaren, doch dit blijkt niet duidelijk uit de cijfers in “Cijfers & Feiten 2006”. Tabel A-3.1.2 Landelijke quota Onderstaande tabel geeft een nadere specificatie van de regel “Quota landelijk” uit de vorige tabel met een verdeling naar de belangrijkste hoofdgroepen, en laat de ontwikkeling van de bedragen zien t/m de begroting 2011, vastgesteld door de Generale Synode van Zwolle-Zuid. Rekening houdend met het dalende ledental van de afgelopen jaren is voor de raming van het quotum per lid voor 2011 uitgegaan van een ledental van 123.800 (2010 = 124.260). Tabel A-3.1.2 Ontwikkeling landelijke quota GKv 2001 – 2011 (bedragen in €)
Omschrijving
Theologische Universiteit Steun studenten Art. 19 Zending & Hulpverl.: IRTT Subtotaal opleidingen
UitgaStijging 2001 ven Uitgaven 2007 2007 2001 % Bedrag Huish Lid Huish per huish jaar 35 15,12 42 7 3,8%
Uitgaven 2011
Stijging 2007 2011
Lid
Huish
Bedrag huish
19,24
54
12
% per jaar 6,8%
4
0,40
1
-
-
1,53
4
3
-
3,18
9
-
-
2,63
8
-1
70,6 % -4,3%
18,70
52
-
-
23,40
66
14
6,3%
-
0,82 1,84
2 5
-
-
0,84 2,21
2 6
0 1
-0,6% 5,0%
-
5,81
16
-
-
5,31
15
-1
-2,2%
-
8,47
23
-
-
8,36
23
-0
-0,3%
Overige quota
28
4,10
12
-
-
6,48
18
6
14,5 %
Totaal
67
31,27
87
20
4,9
38,24
107
20
5,6%
Diaconaal Steunpunt Steunpunt Gem. Opbouw Evangelisatie (DTEG,ASE) Subtotaal onderst. activ.
Opmerkingen bij de tabel: Vergelijking van de verschillende kostensoorten over de periode 2001 – 2007 is slechts beperkt mogelijk, omdat in 2001 de onderverdeling voor een groot deel nog niet werd geregistreerd. Voor de TU is geen rekening gehouden met de rijksbijdrage. Voor 2010 wordt verwacht dat deze ruim € 1,1 miljoen zal bedragen, ofwel per lid circa € 9,= , per huishouden € 25,=. De daling van het quotum voor Zending & Hulpverlening in de periode 2007 – 2011 is gevolg van het beperken van dit quotum tot de kosten IRTT. Deze afbouw heeft geleidelijk plaatsgevonden, met als eindresultaat dat vanaf 2010 uitsluitend de kosten IRTT worden gedekt uit het quotum, en alle overige kosten van Z&H uit eigen fondswerving. De relatief forse stijging van de overige quota is met name veroorzaakt door het opvoeren van twee nieuwe posten (bedragen per huishouden): invoering landelijk quotum hulpbehoevende kerken art. 11 (verschuiving regionaal naar landelijk) € 1,43; opvoeren stelpost voor aanvulling landelijke algemene reserve € 1,82. Het effect van de daling van het aantal leden van 125.950 (2007) naar 123.800 (raming 2011) op het totale quotum is € 1,82 per huishouden.
22
Tabel A-3.2.1 Simulatie mogelijke ontwikkeling quota tot 2025 In deze tabel geven we een globaal beeld van de financiële gevolgen als enkele ontwikkelingen die uit de cijfers uit tabel A-3.1.2.over de periode 2007 – 2011 kunnen worden afgeleid, zich zouden voortzetten tot 2025. Daarbij kijken we ook naar de effecten als prognoses uit recent demografisch onderzoek werkelijkheid zouden worden. Het gaat om de volgende aspecten: Kostenstijging TU en studenten: de kosten van de TU stegen de afgelopen jaren bijna 5% per jaar meer dan de inflatie van rond de 2%. De sterke stijging van de financiële ondersteuning van studenten was voor een belangrijk deel het gevolg van beëindiging van de financiering van een gedeelte van de uitgaven uit reserves en van stelselwijziging. Deze stijging kan daarom naar verwachting voor een groot deel als eenmalig worden gezien. We tonen wat het effect is, als deze beide kostenposten tot 2025 met 3% boven het inflatieniveau zouden blijven stijgen. In de meerjarenbegroting 2012 – 2014 van de TU wordt voor 2010/2011 nog een eenmalige stijging van de kosten voorzien van circa 8% voor het verder “completeren” van de universiteit tot het niveau dat voldoet aan de eisen van het Rijk en de gewenste ontwikkeling die in de strategienota “Dienstbaar en wendbaar” is uitgewerkt. Vervolgens geeft die begroting voor de jaren 2012 – 2014 een kostenstijging aan van circa 2% per jaar op basis van een inflatie van 2% per jaar (met name loonkostenontwikkeling). Als die lijn ook na 2014 kan worden vastgehouden wordt daarmee t.a.v. de TU het ongunstige scenario uit de tabel v.w.b. de ontwikkeling van de kosten voorkomen. Kostenontwikkeling quota “ondersteunende activiteiten”: zonder de verlaging van de kosten ASE met ruim € 100.000,= per jaar12, waarvan we verwachten dat deze blijvend zal zijn, zou de kostenstijging voor deze quota vrij dicht bij het inflatieniveau uitgekomen zijn. Mede gezien de te verwachten integratie- en schaalvoordelen van OOG/Centrum Dienstverlening Gereformeerde Kerken, gaan we er van uit dat deze kosten gelijk zullen blijven of maximaal met het inflatieniveau zullen meestijgen. Kostenstijging “overige quota”: zonder de twee nieuw toegevoegde quota-elementen zou de toename van de “overige quota” circa 6% per jaar zijn geweest. We kijken wat het effect tot 2025 is als deze kosten met 2% boven het inflatieniveau zouden blijven stijgen. Demografisch onderzoek GH Zwolle: in recent demografisch onderzoek, uitgevoerd door de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle13 in samenwerking met de TU, is de laagste prognose van het ledental van de GKv in 2025 98.000 leden. Als de daling van de afgelopen jaren (circa 500 leden per jaar) zou doorzetten zou het ledental in 2025 uitkomen op 117.000 leden. We berekenen wat de financiële effecten van beide mogelijke ontwikkelingen zijn.
12
In de begrotingen 2008 - 2011 zijn de kosten voor ASE met ruim € 100.000,= verlaagd t.o.v. de begroting 2008 en 2007.
13
Onderzoek “De toekomst in de kerk”, demografische trends binnen de gereformeerde kerken vrijgemaakt, J. Slendebroek-Meints MSc, januari 2010.
23
24
Tabel A-3.2.1 Simulatie mogelijke ontwikkeling landelijke quota GKv 2011 - 2025 (bedragen in €) Omschrijving
Uitgaven 2011 Uitgaven 2025 Uitgaven 2025 o.b.v. 123.800 o.b.v. 123.800 o.b.v. 117.000 leden leden leden
Uitgaven 2025 o.b.v. 98.000 leden
Lid
Huish
Lid
Huish
Lid
Huish
Lid
Huish
Theologische Universiteit Steun studenten Art. 19 Zending & Hulpverl. IRTT Subtotaal opleidingen
19,24
54
29,10
82
30,79
86
36,76
103
1,53
4
2,31
6
2,44
7
2,92
8
2,63
8
2,63
8
2,78
8
3,32
9
23,40
66
34,04
96
36,01
101
43,00
120
Diaconaal Steunpunt Steunpunt Gem. Opbouw Evangelisatie (DTEG, ASE) Subtotaal onderst. activiteiten
0,84 2,21
2 6
0,84 2,21
2 6
0,89 2,34
2 7
1,06 2,79
3 8
5,31
15
5,31
15
5,62
16
6,71
19
8,36
23
8,36
23
8,85
25
10,56
30
Overige quota
6,48
18
8,55
24
9,05
25
10,80
30
38,24
107
50,95
143
53,91
151
64,36
180
Totaal
De berekeningsmethode leidt voor 2025 tot bedragen in euro’s met de huidige waarde, dus zonder effect van inflatie vanaf 2011. Ofwel: deze bedragen moeten door gevers worden opgebracht uit hun huidige inkomensniveau. Tabel A-3.3.1 Ontwikkelingen inkomsten GKv 2001 – 2007 Onderstaande tabel geeft een meer gedetailleerd overzicht van omvang en ontwikkeling van de inkomstenbronnen (op basis van “Cijfers & Feiten 2006”, tabel C2 pag. 45). Ook hier is geëxtrapoleerd naar 2007 op basis van de ontwikkeling 2001 – 2006 per inkomstenbron. In de kolom “In %” is weergegeven hoeveel procent de desbetreffende inkomstenbron uitmaakt van het totaal. Tabel A-3.3.1 Ontwikkeling inkomsten GKv 2001 - 2007 (bedragen in €) Inkomsten 2001
Inkomsten 2006
Inkomsten 2007
Lid
Lid
Lid
Stijging 2001 2007
Omschrijving
VVB kerk Collecten/giften kerk Diaconie Zending/evangelis at. Overig Subtotaal bijdragen van kerkleden Huur/vrij wonen Rente Totaal
Bedrag 219 56
Huish In % 613 62,4% 157 16,0%
Huish
271 58
759 163
282 59
Huish
In %
790 63,5% 165 13,3%
% per Lid Huish jaar 63 176 4,8% 3 8 0,9%
25 22
70 62
7,1% 6,3%
31 28
87 78
32 29
90 81
7,2% 6,5%
7 7
20 20
4,7% 5,3%
12
34
3,4%
19
53
20
56
4,5%
8
22
11,1%
334
936
95,2%
407
1.140
422
1.182
95,0%
88
246
4,4%
14 3
39 8
3,9% 0,9%
17 4
48 11
18 4
50 11
4,1% 0,9%
4 1
11 3
4,8% 5,6%
983 100%
428
1.198
444
1.243 100%
93
260
4,4%
351
Ter wille van de herleidbaarheid van cijfers zijn in deze gedetailleerde tabel ook cijfers per lid en bedragen van 2006 opgenomen.
Bijlage B Enkele overwegingen bij behoefte aan en aanbod van landelijke diensten (On)mogelijkheden kengetallen In de bespreking op de synode van Zwolle-Zuid werd door sommigen gevraagd naar objectieve criteria waaraan beslissingen over de omvang van de door deputaatschappen begrote kosten (mede) konden worden getoetst. In de opdrachtformulering van de synode aan F&B komt dit terug in de vraag waar mogelijk een relatie te leggen met kengetallen etc. In reactie op die vragen is toen reeds door F&B de verwachting aangegeven dat als regel in een “zachte” sector zoals kerken de mogelijkheden voor “harde” kengetallen” zeer beperkt, of zelfs geheel afwezig zullen blijken. Die verwachting is realistisch gebleken, zoals onder andere blijkt uit onderstaande voorbeelden. 14
De TU geeft in de strategienota “Dienstbaar en wendbaar” cijfers over ontwikkeling studentenaantallen, jaarlijkse uitstroom van studenten als predikant, aantal dissertaties, aantal wetenschappelijke monografieën en artikelen, vakpublicaties etc. Kunnen dergelijke getallen in relatie tot kosten, voor een “volwaardige theologische universiteit met een gereformeerd profiel” met een kleine schaalgrootte, leiden tot met anderen vergelijkbare kengetallen als basis voor besluitvorming? Slechts één ander klein kerkverband (CGK) heeft een volledige theologische universiteit. De overige hebben beperktere varianten, bijvoorbeeld in seminarievorm of werkend binnen het grotere verband van een algemene universiteit. Kengetallen hebben pas betekenis als ze ergens aan gerelateerd kunnen worden. De mogelijkheden daartoe zijn er door deze omstandigheden niet of nauwelijks. En wat zegt het als we de kosten per “afgeleverde” predikant zouden berekenen? In de eerste plaats zouden daarvoor alle kosten van andere activiteiten, die op andere wijze aan de kerken (nationaal of internationaal) ten goede komen, moeten worden afgezonderd. Onder andere vanwege de sterke onderlinge verwevenheid is dat niet goed te doen. En als het wel te doen zou zijn, waarmee zouden we dan de uitkomst kunnen vergelijken om er iets normatiefs aan te kunnen ontlenen? Als ander voorbeeld kan ons nieuw gevormde “Centrum Dienstverlening Gereformeerde Kerken” onder verantwoordelijkheid van het deputaatschap OOG worden genoemd. Een breed aanbod, kleinschalig met veel maatwerk, relatief veel ontwikkelingswerk in verhouding tot de feitelijk geleverde diensten. Waarmee zodanig te vergelijken dat het bruikbare informatie voor besluitvorming oplevert? Soorten vraag naar landelijke diensten en activiteiten en wijze van bepalen aanbod Sommige diensten worden rechtstreeks gevraagd door kerken (een training b.v.) of door kerkleden (zoals een klacht bij een meldpunt): individuele vraag. Voor een (groot) deel van de diensten is dat echter niet het geval, maar is er sprake van een gezamenlijke behoefte (collectieve vraag). Soms komt die collectieve behoefte rechtstreeks vanuit de kerken op en organiseren kerken dat zelf in afzonderlijke (doel)organen met eigen besturen (niet kerkelijk ingebed, b.v. VSE voor de financiering emeritering, SKB voor kerkelijke beheerszaken). Sommige collectieve activiteiten worden georganiseerd in regionale kerkelijke organen (zending b.v.), kerkelijk ingebed of een mengvorm van kerkelijke inbedding met andere vormen. Voor een ander deel worden collectieve behoeften landelijk via de kerkelijke weg gesignaleerd en wordt een landelijke voorziening gecreëerd door de Generale Synode, met
14
“Dienstbaar en wendbaar”, strategienota Theologische Universiteit Kampen, december 2009, met name pagina 17.
25
als verantwoordelijk uitvoeringsorgaan als regel een deputaatschap. Als voorbeeld de TU: kerken beroepen predikanten, maar ze nemen niet rechtstreeks predikanten van de TU af. Om het beroepen van predikanten mogelijk te maken, moeten er eerst voldoende predikanten worden opgeleid. Daartoe houden de kerken gezamenlijk een theologische universiteit in stand, inclusief de daarvoor benodigde financiering. Bij individuele vraag is het bepalen van de omvang geen probleem: het aanbod wordt afgestemd op de vraag, en wordt gefinancierd door bijdragen van afnemers of veroorzakers (b.v. in geval van klachtenprocedures) van diensten. Bij collectieve diensten via afzonderlijke organen bepalen bestuur en leden de omvang, en zorgen de leden voor financiering d.m.v. contributies, al of niet in combinatie met betaling voor diensten. Regionale collectieve activiteiten worden gezamenlijk gefinancierd via regionale quota, in sommige gevallen aangevuld met regionale quota op “hoger” niveau en/of met landelijke quota (piramidale financiering). Het lastigst is de bepaling van de juiste omvang van diensten/activiteiten die collectief worden verzorgd door landelijke kerkelijke organen, of waarvoor landelijke (mede)financiering plaatsvindt. De GS bepaalt (mede) de omvang van deze diensten en van de leverende instellingen, de kerken moeten (het grootste deel van) de kosten betalen via de landelijke quota. De afstand tussen besluitvorming en financiële gevolgen wordt bij deze diensten als het grootst ervaren, ook al zijn formeel in een GS alle kerken vertegenwoordigd. Dat stelt specifieke eisen aan de bepaling van de omvang van deze landelijke diensten, met de communicatie die daarbij hoort, om te bereiken dat kerken en kerkleden de waarde van die dienstverlening voor hun dienst aan God zien en ervaren. Daarom is deze groep diensten/activiteiten het belangrijkste aandachtsgebied van dit rapport “Dragelijke lasten”.
26