Quickscan flora en fauna Tuindorpweg 10 te Maarn Rapportnummer 14-0041 www.starobv.nl
Quickscan flora en fauna Tuindorpweg 10 te Maarn februari 2014
Rapportnummer:
14-0041
In opdracht van:
Bureau voor Bouwadvies & Begeleiding Maarn Karel Doormanlaan 7 3951 CJ Maarn
Uitgevoerd door:
Staro Natuur en Buitengebied Lodderdijk 38a 5421 XB Gemert tel. 0492-450161 fax. 0492-450162 www.starobv.nl
Inhoud
1
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doel 1.3 Zorgplicht 1.4 Leeswijzer
5 5 5 5 5
2
Plangebied 2.1 Ligging en beschrijving plangebied 2.2 Voorgenomen plannen
7 7 9
3
Methode
10
4
Natuurwaarden 4.1 Beschermde gebieden 4.2 Beschermde soorten 4.2.1 Flora 4.2.2 Vlinders en libellen 4.2.3 Mieren en kevers 4.2.4 Vissen 4.2.5 Reptielen en amfibieën 4.2.6 Vogels 4.2.7 Zoogdieren
11 11 12 12 12 13 13 13 15 16
5
Conclusies
18
Geraadpleegde bronnen
Bijlage 1 Wet- en regelgeving
20
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Initiatiefnemer heeft het voornemen op de locatie Tuindorpweg 10 te Maarn het aanwezige boerderijtje en een aantal voormalige bedrijfsgebouwen te slopen en op deze locatie een woning met zorgcomponent te realiseren. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan is het noodzakelijk te onderzoeken welke natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig zijn en op welke wijze de werkzaamheden hierop effect hebben. Dit om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving gehandeld zal worden.
1.2
Doel Doel van het onderliggende onderzoek is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Voor soortbescherming is hierbij de Flora- en faunawet van belang. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (o.a. Natura 2000) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In bijlage 1 wordt deze wet- en regelgeving uitgebreid beschreven. Het in deze rapportage beschreven onderzoek heeft tot doel het vaststellen van de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten die zijn opgenomen in de tabellen van beschermde flora en fauna in het kader van de Flora- en faunawet. Tevens heeft het onderzoek tot doel vast te stellen op welke wijze en in welke mate de voorgenomen ontwikkeling invloed kan hebben op het eventueel voorkomen van beschermde soorten. Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld welke maatregelen getroffen en vervolgstappen genomen dienen te worden om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving zal worden gehandeld. Aanvullend zal worden bepaald of voorgenomen ontwikkelingen effect hebben op de beschermde natuurwaarden van nabijgelegen natuurgebieden.
1.3
Zorgplicht Voor alle in het wild levende planten en dieren, ook niet beschermde soorten, kent de Flora- en faunawet een zorgplicht. Deze zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. Dit betekent dat handelingen (of het nalaten hiervan) waarvan men weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat ze nadelig zijn voor planten en/of dieren, niet mogen worden uitgevoerd.
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt de gebruikte onderzoeksmethode besproken. De mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden en de
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
5
effecten van de geplande ingrepen op aanwezige beschermde natuurwaarden worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt tevens ingegaan op de mogelijke noodzaak tot het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. In het laatste hoofdstuk zijn de conclusies uiteengezet.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
6
2
Plangebied
2.1
Ligging en beschrijving plangebied Het plangebied ligt aan de oostelijke rand van de bebouwde kom van Maarn (gemeente Utrechtse Heuvelrug). Aan de zuidkant van het plangebied ligt de snelweg A12. Aan de oostkant vormt een houtsingel de grens en afscheiding met een naastgelegen golfbaan. Aan de noordkant grenst het plangebied aan landbouwpercelen en in het westen aan het perceel van een eetcafé. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een grasveld, verhardingen bebouwing. Op de oostgrens, buiten het plangebied, staat een houtsingel bestaande uit bomen en struiken. Voor het boerderijtje staan drie leilindes. Aan bebouwing staat er een boerderijtje, twee houten gebouwen (voormalige hooiberging en kippenhok), een schuur en een garage in aanbouw. Rond de gebouwen staan allerlei bouwmaterialen. De bouwaard van het boerderijtje is baksteen, steenswerk, deels houten vloeren op balken en deels beton op zand, sporenkap, gedekt met keramische dakpannen. Het geheel is gefundeerd op een gemetselde fundering op een vlijlaag in een zandbed. De houten gebouwen zijn gefundeerd op metselwerk met betonpoeren, houten staanders, houten wanden en houten gordingen. De dakbedekking van het voormalige kippenhok bestaat uit asbestgolfplaten. De dakbedekking van de voormalige hooiberging bestaat uit lichtmetalen golfplaten (uit: sloopveiligheidsplan). De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Figuur 2 geeft de begrenzing van het plangebied weer. Op pagina 8 en 9 is een foto-impressie van het gebied opgenomen.
Figuur 1. Ligging plangebied (rode cirkel)
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
7
Figuur 2. Begrenzing van het plangebied (rood omlijnd) (bron: Google Earth)
Foto 1. Voorgevel boerderijtje
Foto 2. Achtergevel boerderijtje
Foto 3. Voormalige hooiberging
Foto 4. Voormalig kippenhok
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
8
Foto 5. Grasveld en houtsingel
2.2
Foto 6. Aangrenzend gebied
Voorgenomen plannen De voorgenomen plannen bestaan uit het slopen van het boerderijtje, de voormalige hooiberging en het voormalige kippenhok. Op het terrein wordt hiervoor in de plaats een woning met zorgcomponent gebouwd.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
9
3
Methode
In het kader van deze quickscan heeft een bronnenonderzoek plaatsgevonden waarbij gekeken is naar gebiedsgerichte bescherming en mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Er is voor het soortenonderzoek gebruikgemaakt van gegevens van de websites Vlindernet.nl, Libellennet.nl, Waarneming.nl en Telmee.nl en diverse verspreidingsatlassen. De gegevens over vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen, vlinders en libellen zijn onder andere uit dergelijke atlassen afkomstig. Voor de gebiedsgerichte bescherming is gekeken naar de aanwezigheid van relevante natuurterreinen in de omgeving. De ligging van Natuurbeschermingswet 1998 gebieden (o.a. Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) en de EHS in de nabijheid van het plangebied zijn onderzocht. Daarnaast heeft een veldbezoek plaatsgevonden waarbij alle op de locatie aanwezige biotopen zijn opgenomen. De aanwezigheid van deze biotopen vormt de basis voor de mogelijkheid tot het voorkomen van beschermde soorten. Naast de biotopen zijn directe en indirecte aanwijzingen opgenomen die duiden op het voorkomen van beschermde soorten. Dergelijke aanwijzingen zijn bijvoorbeeld het fysiek aantreffen van exemplaren van soorten en het aantreffen van holen, uitwerpselen, prooiresten, vraat-, loop- en veegsporen. Deze waarnemingen zijn bij de beoordeling betrokken. De aanwezige biotopen zijn vergeleken met de habitateisen van beschermde planten- en diersoorten. Op basis van deze vergelijking is beoordeeld welke van deze soorten in het plangebied kunnen voorkomen. Een eenmalig veldbezoek is nadrukkelijk geen volledige inventarisatie. Dat betekent dat op basis van een eenmalig veldbezoek het voorkomen van soorten niet per definitie is uit te sluiten. De bevindingen van het veldbezoek en het literatuuronderzoek zijn vervolgens gebundeld in deze rapportage. Het veldbezoek dat voor dit onderzoek is uitgevoerd, heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014 aan het einde van de ochtend onder de volgende weersomstandigheden: helder en circa 5 graden Celsius.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
10
4
Natuurwaarden
4.1
Beschermde gebieden Natuurbeschermingswet 1998 Uit de kaarten van de gebiedendatabase op de website van het ministerie van Economische Zaken (EZ) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op ongeveer 7,5 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt. Dit betreft het Natura 2000gebied Kolland & Overlangbroek. Andere Natura 2000-gebieden liggen verder dan 10 kilometer van het plangebied. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Zoals blijkt uit gegevens van de provincie Utrecht grenst het plangebied aan de EHS (figuur 3). Het gebied ten oosten van het plangebied maakt deel uit van de EHS.
Figuur 3. Plangebied (rode lijn) ten opzichte van EHS (bron: webkaart.provincie-utrecht.nl)
Effectbeoordeling Het plangebied ligt op circa 7,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het terrein behoort niet tot de EHS, maar grenst in het oosten aan de EHS. Vanwege het kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling, zal deze geen effect hebben op het Natura 2000-gebied en de EHS. Conclusie De voorgenomen plannen zullen geen effect hebben op het Natura 2000-gebied en de EHS.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
11
4.2
Beschermde soorten Deze paragraaf beschrijft het mogelijk voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Per soortgroep wordt beschreven welke soorten worden verwacht, wat de mogelijke effecten van de ingreep zijn en of er mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn.
4.2.1
Flora Het plangebied bestaat uit grasveld, verharding en bebouwing. Het grasveld betreft een siergrasveld wat bestaat uit een mengsel van voornamelijk struisgras en Engels raaigras. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat geschikte biotopen voor beschermde plantensoorten in het plangebied ontbreken. Het voorkomen van beschermde plantensoorten in het plangebied kan daarom redelijkerwijs worden uitgesloten. Conclusie Het voorkomen van beschermde plantensoorten in het plangebied kan worden uitgesloten.
4.2.2
Vlinders en libellen Uit De dagvlinders van Nederland (Bos et al. 2006), de website vlindernet.nl en gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het plangebied de beschermde vlindersoorten heideblauwtje (FFtabel 3), rouwmantel (FFtabel 3) en keizersmantel (FFtabel 3) voorkomen. Bevindingen uit het veldbezoek tonen aan dat er op de locatie geen geschikte biotopen aanwezig zijn voor het voorkomen van deze of andere beschermde dagvlindersoorten. Beschermde dagvlinders hebben specifieke habitateisen; het plangebied voldoet hier niet aan. Uit De Nederlandse libellen (Nederlande Vereniging voor Libellenstudie 2002), de website libellennet.nl en gegevens van de NDFF blijkt dat op een afstand van 1 tot 5 kilometer van het plangebied de beschermde libellensoort gevlekte witsnuitlibel (FFtabel 3) voorkomt. Dit is een soort van laagveenmoerassen en vegetatierijke vennen en duinplassen (Nederlande Vereniging voor Libellenstudie 2002). Uit het veldbezoek blijkt dat in het plangebied geen geschikte biotopen aanwezig zijn voor het voorkomen van beschermde soorten libellen. Door het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied is er geen voortplantingsbiotoop aanwezig voor libellen. Mogelijk foerageren er incidenteel algemene, niet beschermde libellensoorten in het plangebied. Conclusie Er komen geen beschermde soorten dagvlinders of libellen voor in het plangebied.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
12
4.2.3
Mieren en kevers Beschermde soorten mieren en houtkevers zijn afhankelijk van bijzondere habitattypen als oude (naald)bossen. Deze habitattypen zijn niet aanwezig in het plangebied en de directe omgeving. Beschermde waterkevers zijn afhankelijk van grote, permanent stilstaande wateren. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het voorkomen van beschermde waterkevers in het plangebied kan daarom worden uitgesloten. Conclusie Er komen geen beschermde soorten mieren en kevers voor in het plangebied.
4.2.4
Vissen In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Hierdoor kunnen geen vissen voorkomen in het plangebied. Er is daarom niet nader onderzocht of beschermde vissen voorkomen in de omgeving van het plangebied. Conclusie Het voorkomen van beschermde vissen in het plangebied is uit te sluiten.
4.2.5
Reptielen en amfibieën Uit gegevens van RAVON blijkt dat in de omgeving van het plangebied de volgende beschermde amfibieënsoorten voorkomen: kleine watersalamander (FFtabel 1), gewone pad (FFtabel 1), bruine kikker (FFtabel 1), bastaardkikker (FFtabel 1), Alpenwatersalamander (FFtabel 2), kamsalamander (FFtabel 3), heikikker (FFtabel 3), rugstreeppad (FFtabel 3) en poelkikker (FFtabel 3). Volgens gegevens van RAVON komen in de omgeving het plangebied de beschermde reptielsoorten levendbarende hagedis (FFtabel 2), hazelworm (FFtabel 3) en ringslang (FFtabel 3) voor. Doordat er in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is, ontbreekt voortplantingshabitat voor amfibieën. Het grasveld biedt landhabitat voor algemene soorten amfibieën uit FFtabel 1. Voor zwaarder beschermde, meer kritische soorten is het zeer onwaarschijnlijk dat deze het grasveld gebruiken als landhabitat. De houtsingel langs de oostgrens van het plangebied is geschikt als winterhabitat voor amfibieën. Deze houtsingel ligt echter buiten het plangebied en hieraan zijn geen werkzaamheden voorzien in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Uit het veldbezoek blijkt dat in het plangebied geschikte biotopen ontbreken voor de pioniersoort rugstreeppad. Bij de werkzaamheden in het gebied dient wel rekening te worden gehouden met de rugstreeppad, aangezien deze pioniersoort snel gebieden kan koloniseren.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
13
De houtsingel langs de oostgrens van het plangebied vormt geschikt biotoop voor de hazelworm en de levendbarende hagedis. Het aangrenzende grasveld binnen het plangebied is vanwege het ontbreken van structuurvariatie marginaal geschikt voor deze soorten. Het is echter niet uit te sluiten dat het deel van het grasveld direct grenzend aan de houtwal incidenteel door hazelworm en levendbarende hagedis wordt gebruikt. De ringslang is sterk aan water gebonden (Creemers & Van Delft, 2009). Het is daardoor zeer onwaarschijnlijk dat het plangebied tot het leefgebied van deze soort behoort. Effectbeoordeling De voorgenomen plannen hebben mogelijk een negatief effect op landhabitat van amfibieën van FFtabel 1. De houtsingel ligt buiten het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling heeft hierop geen betrekking. Eventueel in de houtsingel overwinterende amfibieën ondervinden zodoende geen negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling. Indien rugstreeppadden de bouwlocatie koloniseren kunnen de werkzaamheden negatieve effecten hebben op deze soort. Het is niet uit te sluiten dat het deel van het grasveld grenzend aan de houtsingel incidenteel wordt gebruikt door hazelworm en levendbarende hagedis. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van enkele gebouwen en nieuwbouw. De te slopen gebouwen liggen op ongeveer 20 meter van de houtsingel. Vanwege de marginale geschiktheid van het grasveld als leefgebied, zullen hazelworm en levendbarende hagedis waarschijnlijk niet zover van de dekking van de houtsingel vandaan komen. Het is zodoende redelijkerwijs uit te sluiten dat er negatieve effecten optreden op deze soorten. Mitigerende maatregelen Voor de soorten uit FFtabel 1 geldt een algehele vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het is niet noodzakelijk mitigerende maatregelen te nemen voor deze soorten. Om te voorkomen dat rugstreeppadden de bouwlocatie koloniseren dient te worden voorkomen dat er zandhopen liggen of dienen deze met plastic te worden afgedekt. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er plassen (bijvoorbeeld water in rijsporen) aanwezig zijn. In plaats van de twee bovenstaande maatregelen kan ervoor gekozen worden de bouwlocatie ontoegankelijk te maken voor rugstreeppadden door het plaatsen van paddenschermen. Paddenschermen bestaan uit staand worteldoek van 50 centimeter hoog dat 15 centimeter wordt ingegraven en wordt verankerd aan paaltjes. Als voorzorgsmaatregel kan een paddenscherm worden geplaatst langs de oostgrens van het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat hazelworm en levendbarende hagedis vanuit de houtsingel het grasveld in kunnen. Conclusie Mogelijk gebruiken verschillende soorten amfibieën van FFtabel 1 het plangebied als landhabitat. Het is niet noodzakelijk mitigerende maatregelen te nemen voor de soorten van FFtabel 1. Het plangebied biedt in de huidige situatie geen geschikte biotopen voor de rugstreeppad uit FFtabel 3. Bij de werkzaamheden dienen bovenstaande mitigerende maatregelen te worden
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
14
genomen om mogelijke kolonisatie van de bouwlocatie door rugstreeppadden te voorkomen. Het is niet uit te sluiten dat het deel van het grasveld grenzend aan de houtsingel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van hazelworm en levendbarende hagedis. Aangezien de te slopen gebouwen op ongeveer 20 meter van de houtsingel liggen, is het onwaarschijnlijk dat er negatieve effecten zullen optreden. Uit voorzorg kan een paddenscherm langs de oostgrens van het plangebied worden geplaatst om te voorkomen dat hazelworm en levendbarende hagedis het grasveld in kunnen.
4.2.6
Vogels Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied enkele algemeen voorkomende vogelsoorten waargenomen. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor algemene vogelsoorten. Deze soorten kunnen broedgebied vinden in de houtsingel langs de oostgrens en in mindere mate in de leilindes die voor het boerderijtje staan. Er zijn tijdens het veldbezoek geen huismussen waargenomen in het plangebied en de directe omgeving daarvan. Het leefgebied van huismussen bestaat uit een combinatie van nestgelegenheid, voedsel, dekking, plekken voor stofbaden en drinkwater. Deze combinatie van eisen moet binnen een straal van enkele meters tot enkele honderden meters liggen (Dienst Regelingen, 2011). Uit het veldbezoek is gebleken dat het boerderijtje nestgelegenheid biedt voor huismussen. De directe omgeving van het plangebied biedt echter geen drinkwater en vrijwel geen dekking en voedselbronnen. Het is hierdoor redelijkerwijs uit te sluiten dat huismussen nestplekken hebben in het plangebied. Effectbeoordeling De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op het foerageer- en broedgebied van algemene vogelsoorten. Aangezien het redelijkerwijs is uit te sluiten dat huismussen nestplekken hebben in het boerderijtje, zal de sloop hiervan geen negatieve effecten op vogels tot gevolg hebben. Mitigerende maatregelen Voor de algemeen voorkomende vogelsoorten geldt dat, indien exemplaren aan het broeden zijn, het verwijderen van begroeiing niet kan plaatsvinden zonder deze dieren te verstoren. Door struiken en bomen buiten het broedseizoen van vogels te verwijderen/snoeien, wordt voorkomen dat er negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten. Conclusie Het plangebied is geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemene vogelsoorten (FFtabel vogels). De voorgenomen ontwikkelingen hebben zodoende geen negatief effect op de algemene vogelsoorten. Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden ten aanzien
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
15
van algemeen voorkomende vogelsoorten. Het is redelijkerwijs uit te sluiten dat huismussen nestplekken hebben binnen het plangebied.
4.2.7
Zoogdieren Vleermuizen Uit de Atlas van de Nederlandse vleermuizen (1997) en Korsten en Regelink (2010) blijkt dat de soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis, gewone grootoorvleermuis, watervleermuis, meervleermuis, franjestaart baardvleermuis, Brandts vleermuis, Bechsteins vleermuis en vale vleermuis (alle FFtabel 3) voorkomen in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het boerderijtje biedt mogelijkheden voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Via onder andere kieren en spleten tussen metselwerk en langs boeiboorden kunnen vleermuizen het boerderijtje binnenkomen. De andere te slopen gebouwen bieden vanwege de bouwkundige constructie geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen. De houtsingel langs de oostgrens van het plangebied vormt mogelijk een vliegroute voor vleermuizen. Overige zoogdieren Het plangebied kan (onderdeel van) het leefgebied vormen van soorten als egel en diverse algemene muizensoorten (alle FFtabel 1). Tijdens het veldbezoek is op basis van de aanwezige molshopen vastgesteld dat het grasveld leefgebied vormt van de mol (FFtabel 1). Uit gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het plangebied de volgende beschermde zoogdiersoorten voorkomen: eekhoorn (FFtabel 2), steenmarter (FFtabel 2), boommarter (FFtabel 3) en das (FFtabel 3). Tijdens het veldbezoek is het plangebied onderzocht op het voorkomen van verblijfplaatsen van steenmarter. Deze zijn niet aangetroffen en kunnen zodoende worden uitgesloten. Uit het veldbezoek is gebleken dat rond het plangebied een hekwerk staat. Dit hekwerk is niet te passeren door de grondgebonden das. Zodoende is het uit te sluiten dat het plangebied onderdeel vormt van het leefgebied van de das. In het plangebied zijn voor de eekhoorn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen. Mogelijk hebben eekhoorns verblijfplaatsen in de houtsingel langs de oostgrens van het plangebied. De boommarter leeft bij voorkeur in bossen en is een schuwe soort. Het voorkomen in het plangebied is hierdoor redelijkerwijs uit te sluiten. Effectbeoordeling Mogelijk benut een aantal grondgebonden zoogdieren van FFtabel 1 het plangebied als (onderdeel van hun) leefgebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op deze soorten. De houtsingel ligt buiten het plangebied en buiten de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling. Er zullen zodoende geen negatieve effecten optreden op mogelijk in de houtsingel voorkomende eekhoorns. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op de functie van
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
16
het plangebied als foerageergebied. De houtsingel ligt buiten het plangebied en buiten de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling. Er zal zodoende geen negatief effect optreden op mogelijke vliegroutes van vleermuizen langs deze houtsingel. Wanneer vleermuizen verblijfplaatsen hebben in het boerderijtje zal de voorgenomen ontwikkeling (sloop) hierop negatieve effecten hebben. Nader onderzoek moet uitwijzen of het boerderijtje daadwerkelijk als verblijfplaats functioneert, voor welke soorten vleermuizen en in welke aantallen. Dit nader onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens het vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureau’s, de Zoogdiervereniging en de Gegevensautoriteit Natuur. Dit protocol schrijft onderzoek voor in de periode half mei tot en met eind september. Mitigerende maatregelen Voor de soorten van FFtabel 1 geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor de zoogdiersoorten van FFtabel 1. Uit het nader onderzoek naar vleermuizen zal blijken of en welke mitigerende maatregelen genomen dienen te worden ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen. Conclusie Het plangebied is voor een aantal grondgebonden zoogdieren van FFtabel 1 geschikt als (onderdeel van hun) leefgebied. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende of compenserende maatregelen uit te voeren voor de zoogdiersoorten van FFtabel 1. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling heeft hierop geen negatief effect. Het boerderijtje biedt mogelijkheden voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of het boerderijtje functioneert als verblijfplaats van vleermuizen, voor welke soorten en in welke aantallen. Dit nader onderzoek dient te worden uitgevoerd in de periode half mei tot en met eind september.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
17
5
Conclusies
Beschermde gebieden Op ongeveer 7,5 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek. Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS, maar grenst in het oosten aan de EHS. Vanwege het kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling, zal deze geen effect hebben op Natura 2000-gebieden en de EHS. Beschermde soorten In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet, zie tabel 1 op de volgende pagina. Soorten van FFtabel 1 Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen in FFtabel 1. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijk ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen of te werken volgens een door de Minister goedgekeurde gedragscode. Soorten van FFtabel 2 Het is niet uit te sluiten dat het deel van het grasveld grenzend aan de houtsingel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van levendbarende hagedis. Aangezien de te slopen gebouwen op ongeveer 20 meter van de houtsingel liggen, is het redelijkerwijs uit te sluiten dat er negatieve effecten zullen optreden. Uit voorzorg kan een paddenscherm langs de oostgrens van het plangebied worden geplaatst om te voorkomen dat levendbarende hagedis het grasveld in kan. Soorten van FFtabel 3 Voor de rugstreeppad (FFtabel 3) is in het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig. Bij werkzaamheden in het gebied dient wel rekening te worden gehouden met de rugstreeppad, aangezien dit een pioniersoort is die snel gebieden koloniseert. Om kolonisatie van de bouwlocatie tegen te gaan dient te worden voorkomen dat er zandhopen liggen of dienen deze met plastic te worden afgedekt. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er plassen (bijvoorbeeld water in rijsporen) aanwezig zijn. In plaats van de twee bovenstaande maatregelen kan ervoor gekozen worden de bouwlocatie ontoegankelijk te maken voor rugstreeppadden door het plaatsen van paddenschermen. Paddenschermen bestaan uit staand worteldoek van 50 centimeter hoog dat 15 centimeter wordt ingegraven en wordt verankerd aan paaltjes. Het is niet uit te sluiten dat het deel van het grasveld grenzend aan de houtsingel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van hazelworm. Aangezien de te slopen gebouwen op ongeveer 20 meter van de houtsingel liggen, is het redelijkerwijs uit te sluiten dat er negatieve effecten zullen optreden. Uit voorzorg kan een paddenscherm langs de oostgrens van het plangebied worden geplaatst om te voorkomen dat hazelworm het grasveld in kan. De mogelijk in het plangebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFtabel 3 en de Habitatrichtlijn en zijn strikt beschermd. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Ten aanzien van het foerageerbied treedt geen negatief effect op. Het boerderijtje biedt mogelijkheden voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of het boerderijtje functioneert als verblijfplaats
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
18
van vleermuizen, voor welke soorten en in welke aantallen. Dit nader onderzoek dient te worden uitgevoerd in de periode half mei tot en met eind september. Soorten van FFtabel vogels De in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFtabel vogels en zijn strikt beschermd. Het plangebied is geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Door het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen uit te voeren, worden negatieve effecten op broedende vogels voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met half juli. Het is redelijkerwijs uit te sluiten dat huismussen nestplekken hebben binnen het plangebied.
Tabel 1. Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten Soort(groep)
Bescherming
Functie plangebied
Mogelijk effect
Ontheffing
Maatregelen
Amfibieën
FFtabel 1
Landhabitat
Nee
Nee,
-
algehele vrijstelling Grondgebonden
FFtabel 1
Leefgebied
Nee
zoogdieren
Nee,
-
algehele vrijstelling
Levendbarende
FFtabel 2
Leefgebied
Nee
Nee
hagedis Rugstreeppad
Uit voorzorg paddenscherm
FFtabel 3
Leefgebied
Ja
Nee
(bouwlocatie)
Zandhopen en plassen voorkomen of paddenscherm plaatsen
Hazelworm
FFtabel 3
Leefgebied
Nee
Nee
Vogels
Vogels
Foerageer- en
Nee
Nee
Uit voorzorg paddenscherm
(niet jaarrond
broedgebied
Verwijderen van begroeiing
beschermd)
buiten het broedseizoen
Vleermuizen
FFtabel 3
Foerageergebied
Nee
Nee
-
Vleermuizen
FFtabel 3
Verblijfplaatsen
Ja
Mogelijk
Nader onderzoek
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
19
Geraadpleegde bronnen Literatuur
Bos F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea). Nederlandse Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Bureau voor Bouwadvies & Begeleiding Maarn, Slopen van een boerderijtje met opstallen t.b.v. vervangende nieuwbouw van een woning met een zorgcomponent aan de Tuindorpweg 10, 3951 BG Maarn. Creemers R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (RAVON) (redactie). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland, Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey Nederland, Leiden. Delft, Van J.J.C.W. et al. Waarnemingenoverzicht 2009, RAVON 38, jaargang 12, nummer 4, Stichting RAVON, Nijmegen, 2009. Dienst Regelingen, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011. Soortenstandaart Huismus Passer domesticus. Korsten, E. en Regelink J.R. Herkennen van potentiële vleermuiswaarden: in het kader van quickscans en andere ecologisch vooronderzoek. Zoogdiervereniging- rapport 2010.44. Zoogdiervereniging, Nijmegen. Limpens, H., K. Mostert, W. Bongers, 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen, onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Brochure: Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten, 22 februari 2005. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.
Internet
Natura 2000-gebieden, http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx, 12 februari 2014 EHS, http://webkaart.provincie-utrecht.nl, 12 februari 2014 www.soortenbank.nl www.vlindernet.nl www.libellennet.nl www.ravon.nl www.eis-nederland.nl www.telmee.nl www.zoogdiervereniging.nl www.waarneming.nl NDFF - quickscanhulp.nl 14-02-2014 10:38:49
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
20
Bijlage 1 Wet- en regelgeving
Flora- en faunawet De Flora- en faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit. Doelstelling van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het ‘Nee, tenzij’ principe. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In de Flora- en faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. De wet spreekt niet van (ruimtelijke) plannen. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van bestemmingsplannen beoordeelt te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is in sommige gevallen een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet van toepassing. Bij de vrijstellingsregeling zijn twee criteria belangrijk: de zeldzaamheid van de aangetroffen soort en de ingrijpendheid van de werkzaamheden. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter de regeling:
voor de soorten van FFtabel 1 is geen ontheffing nodig; voor de soorten van FFtabel 2 geldt dat moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Indien er geen goedgekeurde gedragscode voorhanden is, zijn ook de soorten uit FFtabel 2 ontheffingsplichtig; voor soorten van FFtabel 3 moet altijd ontheffing worden aangevraagd. Deze bescherming geldt ook voor hun vaste rust- en verblijfplaatsen.
De zorgplicht uit artikel 2 blijft echter altijd van toepassing op alle in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving.
Natuurbeschermingswet 1998 (bron: Rijksoverheid) De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die als staats- of beschermd natuurmonument zijn aangewezen. Deze juridische status geeft extra bescherming aan bijzonder waardevolle en kwetsbare natuurgebieden. Het belangrijkste onderdeel van de wet is dat er een aparte vergunning nodig is voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor het natuurmonument. Het maakt daarbij niet uit waar die activiteiten plaatsvinden, dat kan zowel binnen als buiten het natuurgebied zijn (de zogenaamde 'externe werking'). Op dit moment is ongeveer 300.000 ha natuurgebied aangewezen als staats- of beschermd natuurmonument. In 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet (Nb) 1998 in werking getreden. Daarmee voldoet Nederland aan de eisen van de Europese natuurwetgeving. De wet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen de aangewezen beschermde gebieden, de zogenaamde Natura 2000-
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
21
gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000gebieden. Dit gebeurt met de habitattoets. De habitattoets is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. De habitattoets bestaat uit drie onderdelen: oriëntatiefase (en vooroverleg); verslechterings- en verstoringstoets; passende beoordeling. De oriëntatiefase maakt geen deel uit van de in de wet geregelde procedures. In de praktijk is deze stap nodig. Gezamenlijk met het bevoegd gezag wordt bepaald of goedkeuring van het plan nodig is en welke verdere procedure doorlopen moet worden. Afhankelijk van de kans en omvang van de effecten op een Natura 2000-gebied bestaat de vervolgprocedure uit het uitvoeren van een verslechterings- en verstoringstoets, een passende beoordeling of geen enkele toetsing. Indien er geen kans is op negatieve effecten op een Natura 2000-gebied is geen goedkeuring vanwege de Natuurbeschermingswet nodig. Als uit de oriëntatiefase is gebleken dat er kans is op significant negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied, dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Indien uit de passende beoordeling blijkt dat er kans is op een significant negatief effect moet aan de volgende criteria worden voldaan: er zijn geen alternatieve oplossingen voor het project die minder of geen negatieve effecten hebben voor het Natura 2000-(deel)gebied; er is sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang; er is voorzien in compenserende maatregelen. Alléén als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan goedkeuring worden verleend. Indien uit de oriëntatiefase is gebleken dat er een kans is op (niet-significante) negatieve effecten, dient een verslechterings- en verstoringstoets te worden uitgevoerd. Met dit onderzoek wordt bepaald: of deze kans reëel is en of de verslechtering of verstoring aanvaardbaar is.
Ecologische hoofdstructuur (bron: Rijksoverheid) Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. In grotere natuurgebieden kunnen bovendien meer soorten planten en dieren leven. Het doel van het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur is om de EHS als netwerk van natuurgebieden te beschermen tegen negatieve effecten van ruimtelijke ingrepen. Dat betekent niet
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
22
dat ontwikkelingen zoals woningbouw en bedrijvigheid, verboden zijn. Door het doorlopen van het afwegingskader wordt vastgesteld of, en zo ja, onder welke voorwaarden een ontwikkeling in de Ecologische Hoofdstructuur kan worden toegelaten. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur vindt plaats door het nee-tenzij-regime uit de Nota Ruimte. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. De beleidsmatige basis voor het afwegingskader voor de Ecologische Hoofdstructuur is de Nota Ruimte. Daarnaast hebben Rijk en provincies een beleidskader Spelregels EHS opgesteld. Het beleidskader geeft een uitwerking, verduidelijking en aanscherping van de verschillende onderdelen van het afwegingskader. De provincies laten de inhoud van de Spelregels EHS doorwerken in het provinciaal ruimtelijk beleid. De bescherming van de EHS gebeurt via de regelgeving van de ruimtelijke ordening. Het beschermingsregime is onder de Wro door het Rijk vastgelegd in de AMvB Ruimte en werkt via provinciale verordeningen door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Quickscan flora en fauna, Tuindorpweg 10 te Maarn, februari 2014
23