Publiekszaken Nr.: m070008
BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet bestuursrecht Beschikking van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, inzake een vergunningaanvraag van Jewel v.o.f voor een detailhandel van schoenen, alsmede opslag en verkoop van consumentenvuurwerk ten behoeve van de jaarwisseling aan de Korvelseweg 257 te Tilburg, kadastraal bekend gemeente Tilburg sectie TBG Q, nummer(s) 1676.
WET MILIEUBEHEER BESCHIKKING Besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg.
Aanvraag Op 21 mei 2007 hebben wij een aanvraag ontvangen van Jewel v.o.f. voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende (revisie)vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor een detailhandel in schoenen, alsmede opslag (max. 9950 kg) en verkoop van consumentenvuurwerk. Op 15 juni 2007 is de aanvraag aangepast (gewijzigde tekening; gewijzigde locatie deur van de bufferbewaarplaats). De inrichting is gelegen aan de Korvelseweg 257 te Tilburg, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie TBG R, nummer(s) 1676.
Procedure Voorbereiding De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer.
Coördinatie met de woningwet De aanvraag om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer heeft gedeeltelijk betrekking op het veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. Het betreft hier o.a. het gedeeltelijk verbouwen van de (buffer) bewaarplaats. In de Wet milieubeheer en Woningwet zijn bepalingen opgenomen die de afstemming tussen de bouw- en milieuvergunning regelen. Door deze afstemming wordt de milieuvergunning niet eerder van kracht voor dat deel van de inrichting waarop een verzoek om bouwvergunning betrekking heeft, dan nadat op een verzoek om bouwvergunning positief is beslist.
Ingekomen adviezen en zienswijzen De regionale brandweer, gemeentelijke brandweer en de Inspectie Milieuhygiëne Zuid zijn als adviseur bij deze procedure betrokken.
Adviezen Middels brieven is door zowel de gemeentelijke brandweer (kenmerk PU2007_007098/JvdB/MA/7068, d.d. 11 juni 2007) als door de regionale brandweer (kenmerk 200700587/JPvW/MA/7068, d.d. 11 juni 2007) advies uitgebracht. Naar aanleiding van de aangepaste aanvraag (gewijzigde tekening) is een aanvullend advies uitgebracht.
1
Publiekszaken De inhoud van zowel het advies van de regionale als de gemeentelijk brandweer (d.d. 11 juni 2007) komt op het volgende neer: 1. De deuren van de bufferbewaarplaats en de bewaarplaats zijn tegenover elkaar gesitueerd. Hiertussen is een scheiding geplaatst. Onduidelijk is hoe ver deze scheiding moet uitsteken zodanig dat er geen brandoverslag kan ontstaan. Er dient middels een berekening NEN 6068 aangetoond te worden welke breedte en brandwerendheid noodzakelijk is. 2. Op tekening is niet aangegeven hoe de indeling van de (buffer)bewaarplaatsen zijn. Om te kunnen bepalen wat de maximale hoeveelheid vuurwerk kan zijn, dient er een indeling van opslag consumentenvuurwerk in de (buffer)bewaarplaatsen gemaakt te worden. 3. Het object moet worden voorzien van een automatische sprinklerinstallatie, conform het "Memorandum 60", uitgegeven door het Nederlands Centrum voor Preventie (NCP) te Houten. Automatische sprinklerinstallaties moeten worden ontworpen en aangelegd door een hiertoe erkende sprinklerinstallateur. Deze moet van de sprinklerinstallatie een schriftelijke verklaring van het bureau van Sprinklerbeveiliging (certificaat van deugdelijkheid) overleggen aan de gemeente Tilburg. 4. Het gehele bouwwerk dient voorzien te worden van een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996 en NEN 2535/AI, uitgave 2002. De omvang van de bewaking van de brandmeldinstallatie dient uitgevoerd te worden als "niet automatische bewaking" (handbrandmelders). 5. Het bouwwerk dient voorzien te worden van een ontruimingsalarminstallatie type B, als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2000 en dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 2 van het boek "Brandbeveiligingsinstallaties", uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) 6. Voor de bovenstaande installaties dient een programma van eisen (PvE) opgesteld te worden. Deze dient in overleg met de gemeente Tilburg te worden ingevuld. Het eerder genoemde aanvullend brandweeradvies heeft betrekking op een gewijzigde tekening (15 juni 2007) waarop de toegangsdeur van de bufferbewaarplaats in oostelijke richting verschoven is. Hierdoor zijn de deuren van beide vuurwerk-opslagen niet recht tegenover elkaar gelegen. Naar aanleiding van bovenstaande adviezen merken wij het volgende op. Ad.1 (en aanvullend advies) In het Vuurwerkbesluit is aangegeven dat sprake moet zijn van een veiligheidsafstand van 8 m vanaf de deur van een (buffer)bewaarplaats tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten (vrijwaringsgebied). Hieraan wordt voldaan. Paragraaf 6 (Vuurwerkbesluit) geeft verder aan dat als de toegangsdeuren van de bewaarplaats en bufferbewaarplaats niet visueel kan worden waargenomen en niet aan de genoemde (interne) afstanden genoemd in het Vuurwerkbesluit kan worden voldaan, tussen de deuropeningen van de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht moeten zijn om brandoverslag te voorkomen. Op tekening behorende bij de aanvraag, is een tussenmuur aangegeven. Deze zal een brandwerendheid hebben van (minimaal) 120 minuten. Op de gewijzigde tekening (15 juni 2007) is de locatie van de deur van de bufferbewaarplaats gewijzigd (verschoven in oostelijke richting). De brandweer heeft in een aanvullend advies aangegeven dat de gekozen indeling en situering van de toegangsdeuren voldoende is om brandoverslag tussen beide ruimten te voorkomen. Een berekening conform NEN 6068
2
Publiekszaken kan daarom achterwege blijven. Ad 2,3,4,6. De eisen (artikelen en voorschriften) uit het Vuurwerkbesluit zijn rechtstreeks van toepassing op de inrichting en zijn derhalve niet als voorschrift in deze vergunning opgenomen. In paragraaf 5 is bepaald dat de bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte voorzien moeten zijn van een automatische sprinklerinstallatie (3.) en in de directe omgeving hiervan een brandmeldinstallatie aanwezig moet zijn (4.) Met betrekking tot de sprinklerinstallatie zijn eveneens voorschriften opgenomen in paragraaf 5 van het Vuurwerkbesluit. In paragraaf 5 van het Vuurwerkbesluit is verder aangegeven dat een programma van eisen (PvE) moet worden opgesteld (6) voor o.a. de sprinklerinstallatie. Uit het PvE zal tevens blijken hoeveel vuurwerk mag worden opgeslagen in relatie tot de aanwezige sprinklerinstallatie en de voorschriften uit het Vuurwerkbesluit (2). Het is mogelijk dat door fysieke beperkingen niet de totale hoeveelheid aangevraagd vuurwerk aanwezig kan zijn. Ad 5. Een ontruimingsinstallatie heeft betrekking op veiligheid voor personeel en bezoekers van de inrichting zelf. Dergelijke aspecten worden niet beoordeeld in onderhavige procedure. In deze Wm-procedure worden de gevaarsaspecten etc. naar de omgeving beoordeeld. De veiligheid voor personeel en bezoekers blijft daarom voor de beoordeling van onderhavige vergunningaanvraag buiten beschouwing. Alles overwegende kan door de Brandweer Midden- en West-Brabant een positief advies worden gegeven. Aanvullende brandveiligheidseisen zijn niet nodig.
Zienswijzen De ontwerp-beschikking heeft vanaf 25 juni 2007 tot en met 6 augustus 2007 ter inzage gelegen. Binnen de daartoe door de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn zijn naar aanleiding van de ontwerpbeschikking schriftelijke zienswijzen ingekomen van R.A.M.M. de Laat, Korvelseweg 163, 5025 JD Tilburg (namens het Bewonercomité Korvelseweg) De schriftelijke zienswijzen zijn (gedateerd 11 juli 2007 en) ingekomen 13 juli 2007. Samengevat komen de zienswijzen op het volgende neer: 1. De opslag en verkoop van vuurwerk hoort niet thuis in een woonwijk (zoals "Korvel"). Het gebied is veel te dicht bebouwd. De opslagruimte van vuurwerk is wellicht zodanig geconstrueerd dat een ramp uitgesloten mag worden, maar het gevaar van aan- en afvoer blijft echter bestaan. Dit zijn kwetsbare momenten in een drukke winkelstraat en dichtbebouwde buurt. 2. Door bezwaarmaker wordt verwezen naar een afgewezen bezwaarschrift tegen bouwplannen Korvelseweg 176 tm/ 184 waarin door de gemeente gesteld wordt: In de Woonvisie wordt aangegeven dat het wenselijk is dat door de aangrenzende ligging van de binnenstad van Oud Zuid, waaronder de Korvelseweg, zich meer transformeren tot een centrum-stedelijk woonmilieu. Hierbij gaat de gedachte uit naar de hogere woningdichtheid door meer stapeling (appartementen of grondgebonden stadswoningen in meerdere lagen). In een dergelijk gebied is verkoop van vuurwerk te gevaarlijk. Verder wordt verzocht om bij geheel of gedeeltelijke afwijzing van het bezwaarschrift voor besluitvorming de bezwaarmaker te horen. Overwegingen naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen
3
Publiekszaken Ad 1 en 2. Of een bepaalde activiteit op een bepaalde locatie kan plaatsvinden, is afhankelijk van ondermeer het bestemmingsplan en de mate van hinder, gevaar, schade e.d. voor de omgeving ten gevolge van die activiteit. Het bestemmingsplan is geen toetsingsgrond bij onderhavige vergunningprocedure. Het al dan niet toelaatbaar zijn van opslag en verkoop van vuurwerk op basis van het bestemmingsplan kan daarom geen weigeringsgrond vormen voor deze vergunningsprocedure. Met betrekking tot de aspecten hinder, gevaar, schade e.d. is in deze vergunning per milieuaspect door ons gemotiveerd waarom de gevraagde vergunning verleend kan worden. Wellicht ten overvloede wordt vermeld dat de inrichting moet voldoen aan de eisen van het Vuurwerkbesluit. De aanvraag voor deze vergunning is getoetst aan de eisen van het Vuurwerkbesluit. Gebleken is dat voldaan kan worden aan de eisen van dit besluit. Het daadwerkelijk voldoen aan zowel de voorschriften van het Vuurwerkbesluit als de voorschriften van deze vergunning is een handhavingsaspect en kan geen weigeringsgrond vormen voor deze vergunningsprocedure. Door ons zullen regelmatig controles worden uitgevoerd om te bezien of daadwerkelijk voldaan wordt aan alle voorschriften. Indien blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorschriften, dan bestaat de mogelijkheid bestuursrechtelijke maatregelen (dwangsom, sluiten van de inrichting) te nemen. Op maandag 6 augustus 2007 heeft overleg plaatsgevonden met de heer R.A.M.M. de Laat, waarbij door de heer de Laat de ingebrachte zienswijzen zijn toegelicht en waarbij van gemeentezijde een verdere toelichting heeft plaatsgevonden op de ontwerp-beschikking en regelgeving omtrent aan-, en afvoer van vuurwerk. Op deze wijze is gehoor gegeven aan het verzoek tot horen. Met betrekking tot de aan-, en afvoer van vuurwerk merken wij het volgende op: Het vervoer van gevaarlijke stoffen waaronder ook vuurwerk, is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen. De relevante eisen aan het vervoer zijn vooral te vinden in de Regeling Vervoer over land van gevaarlijke stoffen. Een onderdeel hiervan is de ADR ( de Europese overeenkomst van dit vervoer). Op het vervoer op de openbare weg is dus andere regelgeving van toepassing dan de Wet milieubeheer. Deze aspecten mogen daarom niet betrokken worden bij deze procedure. Voor het laden en lossen van vuurwerk zijn regels opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Hierin is ondermeer aangegeven dat aangeboden vuurwerk onmiddellijk na levering in de (buffer)bewaarplaats moet worden opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het vuurwerk wordt afgeleverd niet onbewaakt mag blijven staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein. Daarnaast gelden de regels vanuit de Wegenverkeerswet waarin ondermeer parkeer- en stopverboden geregeld zijn. Samengevat komen wij tot de conclusie dat, gelet op de adviezen van de regionale en gemeentelijke brandweer, de voorschriften en bepalingen van het Vuurwerkbesluit in combinatie met de voorschriften verbonden aan dit besluit deze vergunning, voldoende brandveiligheidstechnische maatregelen genomen zijn. Aanvullende voorschriften ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn daarom niet nodig.
Inhoudelijke beoordeling van de aanvraag Algemeen De Wet milieubeheer omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.11 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn.
4
Publiekszaken In verband met de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, merken wij het volgende op:
Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij betrokken: Conform artikel 8.8 lid 1 Wet milieubeheer hebben wij, voor zover van toepassing, bij de beslissing op de aanvraag betrokken: a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; b. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging; c. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; e. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert.
Ad a: Bestaande toestand van het milieu De inrichting kan gevolgen hebben ten aanzien van de bestaande toestand van het milieu. Het betreft hier de uitgangssituatie zonder inrichting. De specifieke bestaande toestand van het milieu is niet expliciet vastgelegd.
Ad b: De gevolgen voor het milieu Vanwege het in werking zijn van de inrichting kunnen verschillende gevolgen voor het milieu ontstaan. Het gaat hierbij met name om de volgende milieuaspecten.
Lucht De activiteiten van de inrichting brengen in de representatieve bedrijfssituaties nagenoeg geen emissies naar de lucht met zich mee. Wel worden de verbrandingsgassen van de verwarmingsinstallatie in de buitenlucht gebracht. Voor een zo schoon mogelijke verbranding is het noodzakelijk dat de verwarmingsinstallatie regelmatig onderhouden wordt. Voor de verwarmingsinstallatie zijn voorschriften opgenomen.
Geur Het geurbeleid is door de minister van VROM verwoord in de circulaire van 30 juni 1995, en als zodanig vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de regionale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Binnen de inrichting zijn er zijn geen potentiële geurbronnen aanwezig. Specifieke voorschriften dienaangaande zijn daarom niet opgenomen.
Besluit Luchtkwaliteit 2005 Op 5 augustus 2005 is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) van kracht geworden. Het Blk 2005 werkt terug tot 4 mei 2005 en geeft bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Deze milieukwaliteitseisen zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. De meeste grenswaarden moeten vanaf 1 januari 2005 in acht worden genomen,
5
Publiekszaken terwijl de grenswaarde voor stikstofdioxide geldt vanaf 1 januari 2010. De kwaliteitseisen bestaan uit een uurgemiddelde, een 24-uursgemiddelde of een jaargemiddelde norm. Het Blk 2005 is niet van toepassing binnen de grens van de inrichting. Op grond van artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a Wet milieubeheer moeten wij de geldende grenswaarden als gesteld in het Blk 2005 in acht nemen. Bij vergunningverlening moeten wij er voor zorg dragen dat aan luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan, ofwel onmiddellijk bij grenswaarden die al van kracht zijn, ofwel op een later tijdstip ingeval de grenswaarden op termijn van kracht worden. Indien verlening van een milieuvergunning gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit moet onderzoek worden verricht naar de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de in het Blk 2005 genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Hierbij geldt dat de grenswaarden uit het Blk 2005 gelden voor de buitenlucht in zijn algemeenheid en niet alleen ter plaats van woningen of andere gevoelige bestemmingen (ABRS 16-08-2006, 200507752/1). Wij moeten immers beoordelen of vergunningverlening zal leiden tot toename van de luchtverontreiniging of van het aantal mensen dat daaraan wordt blootgesteld. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor voornoemde stoffen in acht worden genomen. Is dat niet mogelijk dan kunnen wij mede tot vergunningverlening overgaan indien: a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de vergunningverlening per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de vergunningverlening samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert. Indien uit onderzoek blijkt dat als gevolg van de vergunningverlening geen effect op de luchtkwaliteit in zijn algemeenheid te verwachten is, is het in acht nemen van de grenswaarden niet aan de orde. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat het Blk niet van toepassing is op het afsteken van vuurwerk door de consument. In dit kader wordt er verder op gewezen dat reeds eerder vergunning is verleend voor onderhavige inrichting. De verruiming van opslagcapaciteit (t.o.v de vorige vergunning) heeft geen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Weigering van de vergunning is daarom op grond van dit aspect niet aan de orde.
Geluid De dichtstbijzijnde woning van derden is (gedeeltelijk) aanpandig gelegen aan de inrichting. In de aanvraag is aangegeven dat de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie tussen 09.00 en 18.00 uur in werking is. Tijdens koopavonden (donderdag) worden afwijkende werktijden gehanteerd (resp. van 07.00 tot 21.00 uur). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden voorheen getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: "Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen". Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. Ten tijde van het nemen van deze beschikking is nog geen gemeentelijk beleid voor industrielawaai vastgesteld. Om deze reden toetsen wij het langtijdgemiddeld
6
Publiekszaken beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op de aard van de omgeving namelijk "woonwijk nabij een drukke verkeerweg" kan als richtwaarde voor de woonomgeving 55 dB(A) etmaalwaarde worden gehanteerd. Uitgaande van de activiteiten die worden uitgevoerd door de inrichtinghouder, kan met betrekking tot de directe geluidshinder volstaan worden aan een normstelling voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,Lt)van 50 dB(A) etmaalwaarde. Deze norm komt eveneens overeen met de geluidsnorm die reeds gold voor onderhavige inrichting (op basis van de eerder gedane melding). Verder zijn, omdat de inrichting (gedeeltelijk) aanpandig is gelegen, geluidsnormen opgenomen voor in -, aanpandig gelegen woningen van derden of andere geluidgevoelige bestemmingen. Aangezien de gemeente nog geen gemeentelijke nota industrielawaai heeft vastgesteld moeten de maximale geluidsniveaus van de inrichting eveneens worden getoetst aan de in de handreiking, hoofdstuk 4, opgenomen systematiek conform de Circulaire Industrielawaai. Hierin is aangegeven dat gestreefd dient te worden naar niveaus die 10 dB(A) boven het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau liggen. De maximale geluidniveaus ter plaatse van woningen van derden dienen in principe beperkt te blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode (grenswaarden). In deze vergunning is aansluiting gezocht bij de streefwaarden voor de maximale geluidniveaus. Aan deze streefwaarden kan ook grotendeels voldaan worden. Tijdens laad-,en losactiviteiten (in de dagperiode) bestaat echter de mogelijkheid dat niet voldaan kan worden aan deze streefwaarden. Omdat in de dagperiode geen sprake zal zijn van schrikreactie of slaapstoornissen bij de (hogere) optredende maximale geluidniveaus, is in het voorschriftenpakket aangegeven dat deze maximale geluidniveaus niet gelden tijdens deze laad-en losactiviteiten gedurende de dagperiode. In de omgeving van de inrichting zijn diverse woningen of geluidgevoelige objecten gelegen. Om deze reden kan de verkeersaantrekkende werking van de inrichting relevant zijn. Gezien het aantal verkeerbewegingen van en naar de inrichting, in relatie tot de verkeersbewegingen door de Korvelseweg (en de omgeving) moet gesteld worden dat het verkeer ten behoeve van de inrichting direct is opgenomen in het openbare verkeer. Van indirecte hinder is daarom geen sprake. Overigens is verder sprake van bestaande rechten vanuit de eerder verleende vergunning.
Externe veiligheid/Vuurwerkbesluit Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit van kracht geworden. Bij besluit van 16 januari 2004 is het Vuurwerkbesluit op onderdelen gewijzigd. Deze besluiten geven een integrale herziening van de regelgeving op het gebied van vuurwerk. De regelgeving voor consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is samengevoegd met betrekking tot het invoeren, vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk. Het in de inrichting opgeslagen vuurwerk is uitsluitend bestemd voor particulier gebruik en mag alleen bestaan uit vuurwerk uit klasse 1.4. Er mag geen professioneel vuurwerk worden opgeslagen. In het besluit zijn regels gesteld met betrekking tot de opslag van onverpakt en verpakt vuurwerk, de voorzieningen die aanwezig moeten zijn in de vorm van bijvoorbeeld een gecertificeerde sprinklerinstallatie en een brandmeldinstallatie, de afstandscriteria die gelden ten opzichte van de (geprojecteerd) kwetsbare objecten en de verkooptermijn. Gezien de gegevens in de aanvraag kan binnen de inrichting voldaan worden aan de voorschriften en eisen die hieromtrent in het besluit zijn gesteld. Aangezien het besluit rechtstreeks van kracht is, zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen die ook al in het besluit zijn opgenomen. De aanvrager heeft in zijn aanvraag aangegeven maximaal 2000 kg consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats en 7950 kg consumentenvuurwerk in de bewaarplaats voorhanden te hebben. Volgens het vuurwerkbesluit mag gedurende de verkoopperiode van vuurwerk tijdens de openingstijden van de winkel hiervan maximaal 250 kg in de verkoopruimte aanwezig te hebben.
7
Publiekszaken Omdat in het besluit voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de manier van opslag, zoals opslag tot de muren, minimaal een gangpad van 75 cm, afstand tot de sprinklerkoppen e.d., is het mogelijk dat door de beschikbare ruimte en genoemde voorschriften fysieke beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de hoeveelheid vuurwerk dat maximaal kan worden opgeslagen. Aan de veiligheidsafstandseis genoemd in het Vuurwerkbesluit wordt, in combinatie met voorzieningen (scheidingsconstructies), voldaan. Voor verdere overwegingen hieromtrent wordt verwezen naar de adviezen van de regionale en gemeentelijk brandweer en onze reactie hierop.
Energie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is, is aangesloten bij de in de Circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische 3 Zaken, Den Haag, oktober 1999) gehanteerde ondergrens. Deze ondergrens is 25.000 m aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per jaar. Bedrijven met jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet energie relevant bestempeld. Het energieverbruik binnen de inrichting is lager dan deze ondergrenzen. In deze vergunning zijn daarom geen voorschriften (anders dan een registratie van het energieverbruik) opgenomen.
Verkeer en vervoer In de Regeling aanwijzing BBT-documenten zijn geen documenten met betrekking tot de milieu-essentie verkeer en vervoer aangewezen. In de overwegingen hebben wij aangesloten bij de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, 2005). In artikel 1.1 lid 2 van de Wet milieubeheer is aangegeven dat onder de bescherming van het milieu ook moet worden verstaan de zorg voor het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het personen- en goederenverkeer van en naar de inrichting. De Wet milieubeheer biedt naast de mogelijkheden om de verkeersaantrekkende werking van een inrichting te beperken, geen verdere mogelijkheid harde voorschriften met betrekking tot verkeer en vervoer aan de vergunning te verbinden. Het is niet mogelijk in de vergunning een bepaalde vervoerwijze van goederen verplicht voor te schrijven, ook niet voor specifieke goederen stromen. Ook kan geen compleet goederen vervoersplan worden opgelegd. In de aanvraag is een overzicht gegeven van het verkeer van en naar de inrichting. De inrichting heeft minder dan 100 werknemers, minder dan 500 bezoekers per dag en minder dan 2 miljoen transportkilometers per jaar. Wij hebben het daarom niet nodig geacht om op het gebied van vervoermanagement nadere voorschriften op te nemen.
Afvalpreventie In de Regeling aanwijzing BBT-documenten is de Leidraad afval- en emissiepreventie aangemerkt als BBT. Deze Leidraad is vervangen door de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven". De in deze Handreiking beschreven maatregelen ten aanzien van afvalscheiding en -preventie merken wij aan als BBT. Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het
8
Publiekszaken afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen.
Grondstoffen/waterbesparing In de Wet milieubeheer is het duurzaam gebruik van grondstoffen als uitgangspunt genomen. De Wet milieubeheer maakt het daarom mogelijk om aan het gebruik van grondstoffen zoals water eisen te stellen. Een overzicht van de grond- en hulpstoffen die in de inrichting jaarlijks worden verbruikt, is opgenomen in de aanvraag. Ten aanzien van het grondstoffenverbruik hebben wij het niet nodig geacht om hierover voorschriften op te nemen. Het waterverbruik is minimaal. Gezien de hoeveelheid van het jaarlijkse waterverbruik, hebben wij het eveneens niet noodzakelijk geacht om aanvullende voorschriften op te nemen over waterbesparing.
Bodem In de Regeling aanwijzing BBT-documenten is de NRB aangewezen als BBT. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen potentieel bodembedreigende stoffen aanwezig zijn of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Er zijn dan ook geen bodembeschermende voorzieningen of maatregelen nodig. Het vastleggen van een nul- en eindsituatie is om deze reden eveneens niet nodig.
Afvalwater Binnen de inrichting ontstaat slechts sanitair afvalwater. Voor de ondoelmatige werking van het riool en de rioolwaterzuiveringsinstallatie hoeft niet te worden gevreesd. Specifieke voorschriften voor afvalwater zijn daarom niet opgenomen. Wel is een vangnet, verbodsbepaling opgenomen.
Ad c: Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen In de aanvraag is geen sprake van andere toekomstige ontwikkelingen anders dan hetgeen nu wordt aangevraagd. In de nabijheid van de inrichting zijn geen toekomstige ontwikkelingen te verwachten die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu.
Ad d: Maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ad e: Mate van milieuzorg Gezien de omvang en gevolgen voor het milieu zijn er geen redenen aanwezig om (een vorm van) milieuzorgsysteem te stimuleren. Voorschriften hiertoe zijn daarom niet opgenomen.
Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij in acht genomen: De milieukwaliteitseisen in de vorm van grenswaarden, instructieregels en de aanwijzing
9
Publiekszaken van de minister van VROM krachtens artikel 8.27 Wet milieubeheer zoals bedoeld in artikel 8.8 lid 3 Wm dienen door ons in acht te worden genomen.
Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij (voor zover van toepassing) rekening gehouden met: a: b: c:
Gemeentelijk/Provinciaal milieubeleidsplan Het geldende afvalbeheersplan Richtwaarden die gesteld zijn bij algemene maatregel van bestuur en die betrekking hebben op de hiervoor besproken compartimentgebonden aspecten. Samenvattend betreft het de volgende richtwaarden:
Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij, voor zover van toepassing daarom in acht genomen: a. de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden; b. instructieregels die bij algemene maatregel van bestuur zijn gesteld als bedoeld in artikel 8.45 Wm; het gaat daarbij om de volgende instructieregels: Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer. In verband met deze verplichting zijn aan deze vergunning voorschriften met betrekking tot de bescherming van de riolering verbonden. c. instructieregels die bij provinciale milieuverordening zijn gesteld als bedoeld in artikel 8.46 Wm; d. bindende aanwijzingen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag door de minister van VROM zijn gegeven.
Overige regels en wetten Algemeen Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals de APV- afleververgunning, Woningwet, Bouwverordening, bestemmingsplan of besluiten ingevolge de Wet vervoer gevaarlijke stoffen) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven.
Opslag vuurwerk Het bewaren van vuurwerk, waarop het Vuurwerkbesluit (Stb. 2002, 33, zoals nadien gewijzigd) van toepassing is, moet voldoen aan de voorschriften uit dit besluit en aan de krachtens deze voorschriften door ons gestelde nadere eisen.
Conclusie Algemeen De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde vergunning onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verleend.
10
Publiekszaken Besluit Algemeen Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij de gevraagde vergunning te verlenen, overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu verbinden wij aan de vergunning voorschriften, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken te voorkomen althans zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Aan de vergunning verbinden wij de bijgevoegde voorschriften.
Verhouding aanvraag-vergunning De gehele aanvraag maakt deel uit van de vergunning. Voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, zijn de voorschriften bepalend.
Geldigheid van de vergunning De verleende vergunning geldt voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd
Tilburg, 11 september 2007 , nr. Vul beschikkingsnummer in Burgemeester en wethouders van Tilburg, namens dezen, de afdelingsmanager Ondernemerszaken, Sandra Koster
Bij deze vergunning behoren: - Bijlage I: Begrippen en Voorschriften - Aanvraag - 2 Tekeningen (gewaarmerkt A en B) Voor een eventuele mogelijkheid om in rechte tegen deze beschikking op te komen, verwijzen wij naar de bijgevoegde aparte bijlage.
11
Publiekszaken Overeenkomstig artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht staat ingevolge artikel 20.1, lid 1, juncto artikel 20.6 lid 1 van de Wet milieubeheer tegen deze beschikking gedurende zes weken, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar van deze beschikking, overeenkomstig artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd, beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State; Het beroep kan worden ingesteld door: degenen die zienswijzen hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking; de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over de ontwerpbeschikking; degenen die zienswijzen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van de beschikking ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking. Het beroepschrift dient te worden gezonden aan de: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 'S-GRAVENHAGE. Voor het instellen van beroep is een griffierecht van € 143,00 voor natuurlijke personen en € 285,00 voor rechtspersonen verschuldigd, overeenkomstig artikel 8:41 lid 3 sub b van de Algemene wet bestuursrecht. Indien beroep wordt ingesteld kan bovendien een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 'S-GRAVENHAGE, overeenkomstig artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 36 van de Wet op de Raad van State. Van de verzoeker om een voorlopige voorziening wordt eveneens een griffierecht geheven, ter hoogte van € 143,00 voor natuurlijke personen en € 285,00 voor een rechtspersoon, overeenkomstig artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen de beschikking kan tot en met 8 oktober 2007 beroep worden ingesteld. De beschikking wordt de dag daarna van kracht tenzij binnen de termijn beroep is ingesteld én een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend. Indien een dergelijk verzoek is ingediend wordt de beschikking niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Mede wordt erop gewezen: dat wanneer een inrichting niet overeenkomstig de verleende vergunning in werking is: a. op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer, juncto hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden overgegaan tot bestuurlijke handhaving (bestuursdwang) van het met betrekking tot de inrichting bepaalde, met inachtneming van artikel 125 van de Gemeentewet. Hierop is, bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 18 januari 1994, de procedure van paragraaf 3.5.6 (thans paragraaf 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard; b. op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht kan door het gemeentebestuur bepaald worden dat de overtreder een door het gemeentebestuur vast te stellen dwangsom verbeurt, per tijdseenheid of per overtreding, overeenkomstig artikel 136 van de Gemeentewet. Hierop is, bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 18 januari 1994, de procedure van paragraaf 3.5.6 (thans paragraaf 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard; c. op grond van artikel 18.12 van de Wet milieubeheer de vergunning geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden. Hierop is, bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 18 januari 1994, de procedure van paragraaf 3.5.6 (thans paragraaf 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard;
12
Publiekszaken -
13
dat een gedraging in strijd met een voorschrift van de verleende vergunning een delict vormt in de zin van de Wet op de Economische Delicten.
gemeente Tilburg JKIE Bijlage I: Voorschriften en begrippen Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, verleend aan Jewel v.o.f., Korvelseweg 257 te Tilburg, naar aanleiding van de aanvraag d.d. 16 mei 2007, ingekomen 21 mei 2007.
INHOUDSOPGAVE 1
ALGEMEEN............................................................................ 2 1.1 Gedragsvoorschriften .......................................................... 2
2
AFVALSTOFFEN........................................................................ 2 2.1 Algemeen ...................................................................... 2 2.2 Opslag van afvalstoffen ....................................................... 3
3
AFVALWATER.......................................................................... 3 3.1 Algemeen ...................................................................... 3
4
BRANDVEILIGHEID..................................................................... 3 4.1 Blusmiddelen algemeen ......................................................... 3
5
ENERGIE............................................................................. 4 5.1 Algemeen ...................................................................... 4
6
GELUID EN TRILLINGEN................................................................ 4 6.1 Representatieve bedrijfssituatie .............................................. 4
7
VERWARMING.......................................................................... 5 7.1 Algemeen ...................................................................... 5
BIJLAGE: BEGRIPPEN ...................................................................... 6
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
1 -
gemeente Tilburg
VOORSCHRIFTEN 1
ALGEMEEN
1.1
Gedragsvoorschriften
1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.2 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling mogelijk is op lichtdoorlatende geveldelen van woningen van derden. 1.1.3 Daar waar in deze vergunning is voorgeschreven (of verwezen) dat degene die in de inrichting drijft, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen te verrichten of te doen verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren, tenzij in deze vergunning anders is bepaald. 1.1.4 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek het registratiesysteem ter inzage te geven. 1.1.5 De inrichtinghouder doet binnen het wettelijk kader al het mogelijke om de overlast in de omgeving van de inrichting te beperken. Dit betekent dat de inrichtinghouder in de verkoopruimte voor vuurwerk een duidelijk leesbaar bord moet hebben geplaatst met daarop het tijdstip wanneer het afsteken van vuurwerk volgens de wet is toegestaan en het verzoek om in de directe omgeving van de winkel geen vuurwerk af te steken.
2
AFVALSTOFFEN
2.1
Algemeen
2.1.1 De vergunninghouder moet een registratie bijhouden van de aard, samenstelling, oorsprong en omvang van afvalstoffen. De volgende afvalstoffen moeten in ieder geval worden geregistreerd: • de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; asbest; • papier en karton • wit- en bruingoed • metaal • overige stoffen genoemde stoffen dienen te allen tijde te worden gescheiden, gescheiden te worden gehouden en aan te bieden dan wel zelf af te voeren.
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
2 -
gemeente Tilburg
2.2
Opslag van afvalstoffen
2.2.1 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 2.2.2 In de inrichting mag niet meer dan 5 kg gevaarlijke afvalstoffen en niet meer dan 150 kg aan overige afvalstoffen worden bewaard. 2.2.3 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 2.2.4 Het vervoer van het afval van de plaats van ontstaan/verzamelen in de inrichting naar de afvalcontainer(s) moet zodanig plaatsvinden, dat zich geen afval in de omgeving kan verspreiden.
3
AFVALWATER
3.1
Algemeen
3.1.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: • de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; • de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool; • de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt beperkt. 3.1.2 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: • stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; • stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; • stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; • grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen.
4
BRANDVEILIGHEID
4.1
Blusmiddelen algemeen
4.1.1 Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
3 -
gemeente Tilburg 4.1.2 Tenminste de in de aanvraag en in de daarbij overgelegde stukken aangegeven blusmiddelen moeten aanwezig zijn. 4.1.3 Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Slanghaspels moeten voldoen aan NEN-EN 671 deel 1. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 en ISO 11602-2 plaatsvinden. Het onderhoud van slanghaspels moet overeenkomstig NEN-EN 671 deel 3 plaatsvinden. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. Toelichting: Een lijst van erkende onderhoudsbedrijven is te vinden op de site van het Nationaal Centrum voor Preventie (www.ncp.nl, onder brandbeveiliging/kleine blusmiddelen.) 4.1.4 Van elke laatste uitgevoerde controle op blusmiddelen moet een aantekening worden gemaakt op een bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie.
5
ENERGIE
5.1
Algemeen
5.1.1 Het jaarlijks energieverbruik moet worden geregistreerd. Er kan worden volstaan met het bewaren van de energienota's. De vergunninghouder houdt deze gegevens drie jaar in het bedrijf ter inzage voor het bevoegd gezag.
6
GELUID EN TRILLINGEN
6.1
Representatieve bedrijfssituatie
6.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 6.1.2 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximaal geluidsniveaus (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, mag op de genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan:
LAr,LT op de gevel van geluidgevoelige gebouwen LAr,LT in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen LAmax op de gevel van geluidgevoelige gebouwen
Dagperiode 07.00-19.00 uur 50
Avondperiode 19.00-23.00 uur 45
35
30
60
55
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
4 -
gemeente Tilburg LAmax in in- en aanpandige 45 40 geluidgevoelige gebouwen Waarden in dB(A) In de nachtperiode mag de inrichting niet in werking zijn 6.1.3 Het in het vorige voorschrift gestelde met betrekking tot in- en aanpandige gevoelige gebouwen is niet van toepassing indien de gebruiker van dit gebouw geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen. 6.1.4 zijn niet van toepassing De in voorschrift 6.1.2 opgenomen maximale geluidniveaus LAmax op laad-, en losactiviteiten en daarmee samenhangende activiteiten, voor zover deze plaatsvinden in de uren tussen 07.00 en 19.00 uur.
7
VERWARMING
7.1
Algemeen
7.1.1 Stook- en verwarmingstoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een zo optimaal mogelijke verbranding plaatsvindt. 7.1.2 Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan worden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan worden verstoord. 7.1.3 Een gasinstallatie moet voldoen aan de Model Aansluitvoorwaarden Gas. TOELICHTING: Volgens de Model Aansluitvoorwaarden Gas moet een gasinstallatie voldoen aan NEN 1078 en NEN 2078.
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
5 -
gemeente Tilburg
BIJLAGE: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel -voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl DRAAGBAAR BLUSTOESTEL: Een toestel dat voldoet aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1997" (Staatsblad 1998, 46). GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 2559: Onderhoud van draagbare blustoestellen. NEN-EN: Een door het ComitéEuropéen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm.
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
6 -
gemeente Tilburg
NEN-EN 671 deel 1: Vaste brandblusinstallaties - Brandslangsystemen - Deel 1: Brandslanghaspels met vormvaste slang. NEN-EN 671 deel 3: Vaste brandblusinstallaties - Brandslangsystemen - Deel 3: Onderhoud van brandslanghaspels met vormvaste slang en brandslanginstallaties met plat-oprolbare slang OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. REOB: Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen, bijgehouden door het NCP; voor informatie over en erkende onderhoudsbedrijven zie ook internet: (http://www.ncp.nl)
Bijlage I: Voorschriften en begrippen; Korvelseweg 257 te Tilburg
-
7 -