Proøinciebøis Westerbrink r, Assen Postadres Postbus rzz, 94oo.Lc Assen www.drenthe.nl
r t
tt
(o592) 36 tt (o592) 36 t7 77
provincie renthe
VERZ0NDEN 2tjilfil,?013 Assen, 23 oktober 2013 Ons kenmerk WH/201300781 5 Ondeniverp: Besluit ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor Drentse Recycling Maatschappij BV te Emmen
BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WABO VOOR DRENTSE RECYCLING MAATSCHAPPIJ BV TE EMMEN
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
1
1.1.
Ondenrverp Gedeputeerde staten van Drenthe hebben op 21 februari 2013 een aanvraag om een verandering van een omgevingsvergunning ontvangen van Drentse Recycling Maatschappij BV gelegen aan Bartholomeus Diasstraat 12 te Emmen. Het betreft een uitbreiding van de bestaande inrichting met nieuwe activiteiten en het intrekken van voorschriften. De aanvraag gaat over de locatie aan Bartholomeus Diasstraat 10 te Emmen. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 2013001612. Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1 ,lid 1 , onder e (milieu).
1.2.
Besluit
Wij besluiten, gelet op de ovenrvegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wabo: de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten: het opslaan, zeven en samenvoegen van grond het opslaan, zeven en immobiliseren van AEC-bodemas en slakken het opslaan en sorteren van gemengd bouw- en sloopafual het opslaan van gipshoudend afval het opslaan van asbesthoudend afval het opslaan en zeven van spoorwegballas het opslaan van steenwol het opslaan en shredderen van A-, B- en C-hout
.
-
dat de volgende delen van de aanvraag deel uitmaken van deze vergunning: samenvatting aanvraag d.d. 21 februari 2013 Acceptatie & Verwerkingsbeleid, Administratieve Organisatie & lnterne Controle d.d.
-
-
11februari2013 de aanvulling op de aanvraag "Afvalwater" d.d. 17 april2013 de rioleringstekening 2 "Tekening met afvoerleiding water van vloeistofkerende vloeren"
voorschriften 2.1.1 (Acceptatie) ,2.5.2 (Opslaghoogte van ongebroken puin), 6.1 .1 tot en met 6.2.2 (Geluid) van de revisievergunning d.d. 10 april 2008, kenmerk DO/2008004621, in te trekken
vergunning d.d. 10 april 2008, kenmerk DO/2008004623, afgegeven aan Drentse Beton Centrale BV gelegen aan de Bartholomeus Diasstraat 10 te Emmen voor het produceren van betonmortel in een betoncentrale in te trekken
2
aan deze vergunning voorschriften te verbinden dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend
1.3.
Ondertekening
Gedeputeerde staten voornoemd, namens dezen,
drs. R.H.H. manager Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
Verzending stukken Het origineel van dit besluit is verzonden aan:
-
Drentse Recycling Maatschappij BV, t.a.v. de heer J.H. Reuvekamp, Onyxstraat 20, 7554 TP Hengelo
Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: het college van burgemeester en wethouders van Emmen, Postbus 30001, 7800 RA Emmen het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht, t.a.v. de heer T.S. Vo, Postbus 330, 7740 AH Coevorden Agentschap NL Den Haag, Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 93144,2509 AV 's-Gravenhage
Beroepsmoqeliikheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, afdeling Bestuursrecht, Postbus 200, 9400 AE Assen. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. lndien beroep is ingesteld tegen dit besluit, kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Griffierechten zijn h iervoor verschuldigd.
3
INHOUDSOPGAVE
'|..
BESLU IT OMGEVINGSVERGUN NING
1.1
Onderwerp Besluit Ondertekening
1.2 1.3
VOORSCHRIFTEN MILIEU
1 1 1
2
7
2.
AFVALSTOFFEN
7
2.1. 2.2.
Acceptatie Asbest en asbesthoudend afual
8
3.
AFVALWATER
8
3.1.
3.6.
Soorten afvalwaterstromen Lozingseisen Controle Verplichting tot meten en bemonsteren Beheer en onderhoud Calamiteitenregeling
4.
GELUID EN TRILLINGEN
11
4.1
11
4.2 4.3
Algemeen Representatieve bedrijfssituatie I ncidentele bedrijfssituaties
5.
LUCHT
12
5.'1
Algemeen Op- en overslag en het zeven van (verontreinigde)grond en van niet inerte stu ifgevoel ige (afval )stoffen Op-, overslag en shredderen van C-hout
12
3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
5.2 5.3.
PROCEDURELE OVERWEGINGEN
6. 6.'1.
6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6. 6.7. 6.8.
7 7.1
7
I
9 9
I
10 10
11 11
12 13
15
PROCEDURELE ASPECTEN Gegevens aanvrager
15
Locatie inrichting Projectbeschrijving Huidige vergunningsituatie Bevoegd gezag
15
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Procedure en zienswijzen Adviezen, aanwijzing minister, verklaring van geen bedenkingen
16
SAMENHANG MET OVER¡GE WET. EN REGELGEVING Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
17
'15
15 15 16 16 17
17
4
20
INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN
TOETSINGSKADER MILIEU
20
8.1
Toetsing oprichten, veranderen of revisie
20
9.
20
9.2. 9.3.
BESTE BESCHTKBARE TECHNIEKEN (BBT) Algemeen Concrete bepaling beste beschikbare technieken Conclusies BBT
10.
BRANCHESPECIFIEKE REGELINGEN
23
10.1
Beslu it bodem kwaliteit
23
9.'1.
11.
AFVALSTOFFEN afualverwerkers
20 21
23
24
24 Overwegingen voor 24 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van Afualstromen waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen 25 25 Toetsing van de aangevraagde
11.1. 11.2. 11.3.
afvalstoffen
afvalactiviteiten
12.
AFVALWATER
12.1.
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afualwater Huidige en aangevraagde situatie Beoordeling en conclusie
12.2 12.3
13. 13.1
13.2 13.3 13.4
14. 14.1
15.
15.1. 15.2. 15.3. 15.4. 15.5. 15.6. 15.7.
16. 16.1
16.2
29 29 30 31
BODEM Het kader voor de bescherming van de bodem De bodembedreigende activiteiten Beoordeling en conclusie Nulsituatieonderzoek
31
Brandveiligheid Opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen
33
GELUID EN TRILLINGEN Algemeen Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, gezoneerd Maximaal geluidsniveau (LAmax) lndirecte hinder
34
Bijzondere situaties Conclusies Trillingen
35
LUCHT Algemeen beleid Toetsingskader
36
31
32 32 32
33
34 34 34 35 35 36
36 36
BIJLAGE
I
BEGRIPPEN
BIJLAGE
2
AFVOERLEIDING AFVALWATER
BIJLAGES
GEOGRAFISCHELIGGINGBEOORDELINGSPUNTEN
6
VOORSCHNFTEN behorende bij het besluit
betreffende de Wet algemene bepallngen omgevingsrecht voor de inrichting Drentse Recycling Maatschappii BV te Emmen
7
VOORSCHRIFTEN MILIEU
AFVALSTOFFEN
2. 2.1.
Acceptatie
2.1.1
ln de inrichting mogen maximaal 300.000 ton van de hieronder vermelde afualstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 313.550 ton. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel.
Gebru ikel ijke benaming afvalstof
Maximale op-
Euralcodes
slagcapaciteit (ton) Puin/beton
01 .04.13c; 10.09.08c; 10.10.08c;
200.000
2.08; 10.13.14; 17.O1.01 17.01.02, 1 7.01.03, 17.01.07c, 19.12.12c 1
0.'1
;
Niet teerhoudend asfalt Teerhoudend asfalt
17.03.02 c 17.03.01*
Ongesorteerd bouw- en sloopafval
17 .02.01 17
c;
30.000 50.000 17
.02.02c;
17
.02.03c,
2.000
.02.04*; 17.09.03*;1 7.09.04 1.000
Gips en cellenbeton
17.08.02c; 17.01.01
Asbest
17.06.01* 17.05.04 c
19.000
19.13.02c
1.000
19.1212 c
1.000
Grond (schone grond, klasse Wonen, klasse lndustrie)
Vast afval van bodemsanering Afval afkomstig van mechanische
50
afvalverwerking
AEC-bodemas en slakken Ferromaterialen afkomstig uit bodemas Steenwol afkomstig van tuinbouw Spoorwegballast A-, B- hout
19.01j2c
1.000
19.01.02 02.01.99 17.05.08c
1.000
C-hout
19.12.06*
2.1.2
17.02.01c, 19.12.07c
1.000 1.000
5.000 500
Het A&V-beleid en de AO/lC dienen met de volgende onderdelen te worden aangepast dan
wel aangevuld: a. de acceptatiecriteria van buiten de inrichting afkomstige afualstoffen; b. de werkwijze met betrekking tot gevaarlijke stoffen; c. de be- en verwerking van afvalstoffen;
B
d
e
2.1.3.
de risicobenadering van afvalstoffen die een verhoogt risico geven; de interne controlemechanismen: wanneer interne controles en cijferanalyses plaatsvinden, welke correctieve acties kunnen worden uitgevoerd en op welke wijze wordt gewaarborgd dat de financiële administratie voldoende nauwkeurig is en volledig kan worden verantwoord.
De vergunninghouder moet altijd handelen overeenkomstig het bij de aanvraag gevoegde
AV-beleid en de AO/lC inclusief (voor zover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 2.1.5 toegezonden wijzigingen. 2.1.4.
Het in voorschrift 2.1.3 bedoelde AV-beleid en de AO/IC en de op grond van voorschrift 2.1.5. en doorgevoerde wijzigingen moeten gedurende de openingstijden van de inrichting voor het bevoegd gezag ter inzage liggen.
2.1.5.
Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. ln het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: a. de reden tot wijziging; b. de aard van de wijziging; c. de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het AV-beleid en de AO/IC; d. de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren.
2.1.6.
lndien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het AV-beleid en AO/lC zijn vastgelegd.
2.2. 2.2.1
Asbest en asbesthoudend afval De opslag van asbesthoudende afvalstoffen geschiedt ten minste overeenkomstig artikel 7 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
3.
AFVALWATER
3.1.
Soo rten afvalwaterstromen
3.1.1
De als gevolg van deze vergunning op de vuilwaterriolering te brengen afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen mogen uitsluitend bestaan uit:
Lozingspunt Lozingspunt Bartholomeus Diasstraat
Meetpunt Meetpunt Bartholomeus Diasstraat
Soort afvalwaterstroom Verontrei nigd hemelwater afkom stig van vloeistofkerende vloeren en het huishoudelijk af-
valwater De locatie van de lozings- en meetpunt voor het verontreinigd hemelwater is aangegeven op de tekening zoals is opgenomen als bijlage 2 behorende bij deze vergunning. 3.2. 3.2.1
Lozingseisen Ter plaatse van de meet- en bemonsteringsvoorziening moet het op de gemeentelijke riolering te lozen verontreinigd hemelwater aan de volgende eisen voldoen:
I de in voorschrift 3.1.1 omschreven afualwaterstro(o)m(en) mogen alleen in de gemeentelijke riolering worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt of lozingspunt of lozingspunt niet worden overschreden;
Parameter
T.p.v. lozingspunt / meetpunt Bartholomeus Diasstraat
Som zware metalen (As, Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn)" Pak (totaal)* Minerale olie*
N
50 mg/l 20 mg/l
(op basis van) NEN 6524 N EN-EN-ISO 9377 -2:2000
3,3. 3.3.1
NEN-EN 872:2005
de in deze vergunning genoemde bemonstering, conservering en analyses moeten worden uitgevoerd conform de onderstaande methoden.
Afvalwaterbemonstering: Conservering van watermonsters: c
EN-EN-lSO 1 7 294-2 (destructie: NEN 6961, NEN-EN-ISO 15587-1)
1 mg/l
Onopgeloste 300 mg/l bestanddelen* (*) Bepaald in een steekmonster
b.
Analysevoorschrift (hiervoor kunnen de analysevoorschriften uit het Activiteitenbesluit worden gebruikt)
NEN 6600-1 NEN-EN-ISO 5667-3
de monsterneming en de in deze vergunning genoemde parameters dienen te worden uitgevoerd en/of bepaald volgens de voorschriften, uitgegeven door het Nederlandse Normalisatie lnstituut (NNl). Uitgangspunt is dat wordt gewerkt volgens de laatst verschenen uitgave. Een vervanging van of een wijziging in een normblad wordt automatisch van kracht, zes weken nadat de wijziging door het Nederlands Normalisatie lnstituut (NNl) op gebruikelijke wijze is gepubliceerd. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander voorschrift, dient deze analyse geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of door de vergunninghouder dient te kunnen worden aangetoond, dat het verkregen analyseresultaat vergelijkbaar is met het resultaat van de analyse volgens de NEN-norm.
Gontrole Het te lozen verontreinigd hemelwater als bedoeld in voorschrift 3.1.1, dient te allen tijde te kunnen worden onderworpen aan bemonstering. Daartoe dient deze waterstroom via doelmatig functionerende voorzieningen voor bemonstering te worden geleid, welke de instemming van het bevoegd gezag heeft.
3.3.2.
ln de voorschrift 3.3.1 bedoelde voorzieningen dienen zodanig te zijn geplaatst, dat deze voor inspectie te allen tijde goed bereikbaar en toegankelijk is.
3.4.
Verplichting tot meten en bemonsteren
3.4.1
Het te lozen water dient 1 keer per 6 maanden, door of vanwege vergunninghouder, door meting en bemonstering te worden gecontroleerd.
10
3.4.2.
lndien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat met een lager onderzoeksfrequentie, of met een andere onderzoeksmethode, dan wel met een geringer aantal stoffen en/of parameters kan worden volstaan, kan het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aldus besluiten.
s.4.3.
De meet- en analyseresultaten met betrekking tot de te controleren afvalwaterstromen dienen iedere maand, binnen 2 maanden na afloop van de maandelijkse controleperiode aan gedeputeerde staten te worden gerapporteerd. Deze resultaten moeten ook worden gerapporteerd aan het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht.
3.4.4.
De wijze van het te verrichten onderzoek, evenals de wijze van registreren en rapporteren behoeven de instemming van het bevoegd gezag.
3.5.
Beheer en onderhoud De in de voorschriften bedoelde voorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend. Aanwijzingen hieromtrent van of vanwege het bevoegd gezag moeten worden opgevolgd.
3.5.1
3.6. 3.6.1
Calamiteitenregeling lndien als gevolg van een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak van deze gebeurtenis, de vergunninghouder van de vergunde situatie afrruijkt en als gevolg van deze gebeurtenis, a. niet aan de in de vergunning opgenomen voorschriften wordt voldaan en/of; b. naar verwachting niet aan de in de vergunning opgenomen oorschriften kan worden
c. d.
c.
voldaan en/of; nadelige gevolgen voor het ontvangende oppervlaktewaterlichaam ontstonden of dreigen te ontstaan en/of; nadelige gevolgen voor de zuiveringstechnische werken ontstonden of dreigen te ontstaan, treft de vergunninghouder zo spoedig mogelijk maatregelen, om een nadelige beïnvloeding van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam te beperken en/of; de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken zoveel mogelijk
te behouden. 3.6.2
Van een dergelijk ongewoon voorval stelt de vergunninghouder onmiddellijk gedeputeerde staten evenals het waterschap in kennis. De informatie bevat: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijkomende stoffen, alsmede hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen van het voorval voor de doelmatige werking van de betrokken zuiveringstechnische werken van het waterschap te beoordelen; d. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen van het voorval voor het oppervlaktewaterlichaam te beoordelen; e. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
3.6.3.
Binnen 14 dagen na het ongewoon voorval rapporteert de vergunninghouder schriftelijk over de punten onder a tot en met e van voorschrift 3.6.2 aan het bevoegd gezag en aan het waterschap Velt en Vecht.
11
4.
GELUID EN TRILLINGEN
4.1.
Algemeen
4.1.1
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen lndustrielawaai, uit-
gave 1999. 4.2. 4.2.1
Representatieve bed rijfss ituatie Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L¡¡,¡1Vêroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt *
Langtijdgem iddeld beoordelingsniveau
(LAr,LT) [in dB(A)l
[omschrijving] Dag
Avond
07.00-19.00 uur
19..00-23.00 uur
Nacht
23.00-07.00 uur
38
<20
<15
40
<20
<15
W 203 A AbelTasman str. 50
37
<20
<15
BW 305_A Oevermanseweg 26 R0'1_A punt 200m Noord R02_A punt 200m Oost
41
<20
'15
4B
<30
<25
50
<30
R03_A punt 200m Zuid R04_A punt 200m West
48
<30
<25 <25
44
<30
25
S01 : Grens industrieterrein (zuid) W 202_A Oevermanseweg'1 6
De geografische ligging van de beoordelingspunten is weergegeven in figuur 1-2 van het Akoestisch onderzoek DRM van
Tideman, kenmerk 12.080.01 ref 2, d.d. B november 2012 (bijlage 3 van deze vergunning) De beoordelingshoogte is 5 m
4.2.2.
Het maximale geluidsniveau L4r"* veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Maximale geluidsniveau (LAmax) tin dB(A)l
Beoordelingspunt [omschrijving]
Dag
07.00-19.00 uur S01 : Grens industrieterrein (zuid) W 202_A Oevermanseweg 16
60
W 203 A Abel Tasman str. 50 BW 305_A Oevermanseweg 26
60
4.3. 4.3.1
Avond 19..00-23.00 uur
Nacht 23.00-07.00 uur
60 60
lncidentele bed rijfssituaties ln afwijking van wat is gesteld in voorschrifl4.2.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau La¡,¡r veroorzaakl de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het gebruik van een shredder of een granulaalzeef , op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
12
Beoordelingspunt
Langtijdgem iddeld beoordelingsniveau
[omschrijving] Dag S01 : Grens industrieterrein (zuid)
07.00-19.00 uur 43
W 202_A Oevermanseweg 16 W 203 A Abel Tasman str. 50
43
BW 305_A Oevermanseweg 26 R01_A punt 200m Noord R02_A punt 200m Oost
44
R03_A punt 200m Zuid R04_A punt 200m West
54
(LAr,LT) lin dB(AI Avond 19..00-23.00 uur
Nacht 23.00-07.00 uur
43 54 53 53
4.3.2.
De in voorschrift 4.3.1 genoemde activiteiten mogen per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden, waarbij de activiteit maximaal 10 uur in de dagperiode mag plaatsvinden.
4.3.3.
Ten minste 2 werkdagen voordat de in voorschrift 4.3.1 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld per mail.
4.3.4
Van de activiteiten genoemd in voorschrifl4.3.l moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a. De datum waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden. b. De begin- en eindtijd van deze activiteiten. c. Eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteiten bijvoorbeeld het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.
5.
LUCHT
5.1.
Algemeen
5.1.1
Stofverspreiding ten gevolge van verkeer op en vanaf het opslagterrein dient te worden beperkt door: - het aantal verkeersactiviteiten op het terrein zo gering mogelijk te houden; - gemotoriseerd autoverkeer te beperken tot verharde wegen die regelmatig schoongemaakt worden; - de snelheid van voertuigen op het terrein te beperken; - de wegen van het terrein te sproeien; - voertuigen zo nodig schoon te spuiten en de banden te reinigen alvorens deze het opslagterrei n verlaten ; - de laadruimte zodanig te benutten, in te delen of af te dekken, dat stofverspreiding door morsgoed op wegen onmogelijk wordt.
5.2.
Op- en overslag en het zeven van grond en van niet inerte stuifgevoelige (afval)stoffen Bij de op- en overslag en het zeven van grond en stuifgevoelige (afval)stoffen moeten zodanige maatregelen zijn getroffen dat wordt voorkomen dat stofverspreiding optreedt die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar is, en verontreiniging van de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt.
5.2.1
13
5.2.2.
Aan het gestelde in het voorgaande voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien bij het zeven van de grond, en bij op- en overslag van niet inerte stuifgevoelige (afval)stoffen, de storthoogte wordt beperkt tot minder dan één meter, afdoende wordt bevochtigd door middel van een sproei-installatie, of de stofemissie met een nevelgordijn wordt tegengegaan.
5.2.3
Het zeven van grond en de overslag van verontreinigde grond mag niet plaatsvinden indien de windsnelheid de waarde van 20 m/s overschrijdt.
5.3.
Opslag, overslag en shredderen van G-hout
5.3.1
Ten aanzien van de op- en overslag en het shredderen van C-hout moeten maatregelen zijn getroffen die stofverspreiding naar de omgeving voorkomen.
5.3.2
Aan het gestelde in het voorgaande voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien het C-hout en de snippers daarvan tijdens de op- en overslag en tijdens het shredderen, voldoende vochtig worden gehouden door middel van een sproei-installatie.
5.3.3.
De hoeveelheid te gebruiken water voor het vochtig houden van C-hout(snippers) moet zodanig worden beperkt dat het ontstaan van percolaatwater wordt voorkomen.
5.3.4.
Op- en overslag en het shredderen van C-hout(snippers) mag niet plaatsvinden indien de windsnelheid de waarde van 20 m/s overschrijdt.
5.3.5.
Opslag van C-hout(snippers) moet gescheiden van andere materialen plaatsvinden.
5.3.6.
De opslag van geschredderd C-hout wat niet binnen 2x 48 uur wordt afgevoerd moet tegen weersinvloeden worden beschermd.
5.3.7
Alvorens de shredderinstallatie wordt ingezet voor ander materiaal dan C-hout moet de installatie op de werkplek worden ontdaan van stof, spannen en dergelijke afkomstig van C-hout. Het bij het schoonmaken vrijkomende materiaal dient, zonder morsen, te worden toegevoegd bij de opslag van het geshredderde C-hout.
14
P RO
CE D U RE LE OVERWEG I NG E N
behorende
bij het besluit
betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting Drentse Recycling Maatschappii BV te Emmen
15
PROCEDURELE OVERWEGINGEN
PROCEDURELE ASPECTEN
6.
6.1.
Gegevens aanvrager
Op 21 februari 2013 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van Drentse Recycling Maatschappij BV te Emmen, hierna te noemen DRM.
6.2.
Locatie inrichting De inrichting van DRM is gelegen aan de Bartholomeus Diasstraat 10 en 12 te Emmen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie F, nummers 12331, 12332, 10154, 12825, 14480 en gedeeltelijke 14477, 14478.
6.3.
Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: - het opslaan en samenvoegen van grond (schone grond, grond klasse Wonen en klasse lndustrie); - het opslaan, zeven en immobiliseren van AEC-bodemas (voorheen AV|-bodemas) en slakken; - het opslaan, scheiden en shredderen van A-, B- en C-hout; - het opslaan en zeven van spoorwegballast; - het opslaan van asbesthoudend afval; - het opslaan van gips en cellenbeton; - het opslaan van steenwol afkomstig van de tuinbouw. Voorts verzoekt de aanvrager voorschrift 2.5.2 "Opslaghoogte van ongebroken puin" van de vigerende vergunning d.d. 10 april 2008, kenmerk DO/2008004621in te trekken. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. De aangevraagde activiteiten zullen plaatsvinden op het terrein aan de Bartholomeus Diasstraat 10 te Emmen waarop voorheen Drentse Beton Centrale BV was gevestigd en haar activiteiten onlangs heeft beëindigd. Derhalve beschouwen wij deze aanvraag tevens als het verzoek tot het intrekken van de vergunning d.d. 10 april 2008, kenmerk DO/2008004623, ingevolge de Wet milieubeheer afgegeven aan Drentse Beton Centrale BV voor het produceren van betonmortel in een betoncentrale. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor het veranderen van een werking van een inrichting.
6.4.
Huidige vergunningsituatie
Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen verleend: - een revisievergunning d.d. 10 april 2008, kenmerk DO/2008004621, ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor het breken en zeven van steenachtige afvalstoffen, het op- en overslaan van teerhoudend asfalt, zand, LD-slakken en cement, het produceren van cementgebonden producten;
-
een omgevingsvergunning d.d. 4 oktober 2011 ingevolge de Wabo voor het vervaardigen en opslaan van schanskorven en het uitbreiden van de te accepteren afvalstoffen met een aantal Euralcodes.
16
Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Uit artikel 1 .2,lid 1,2 en 3, van de lnvoeringswet Wabo volgt dat een vergunning of ontheffing, die is verleend op grond van het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wabo, gelijkgesteld wordt met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit. Op grond van artikel 1.2b lnvoeringswet Wabo geldt een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (artikel2.1,lid 1, sub e, Wabo) ook voor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 Wm. Gelet op artikel 1.2,lid 5, van de lnvoeringswet Wabo geldt een voor inwerkingtreding van de Wabo verleende, onherroepelijke vergunning die op grond van artikel 8.1 van de Wm is verleend voor categorieën van inrichtingen waar afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd, van rechtswege voor onbepaalde tijd. De voorschriften van de onderliggende milieuvergunningen zijn van overeenkomstige toepassing op de aangevraagde verandering, tenzij de aard van de vergunning en/of de aard van de verandering zich daartegen verzet.
6.5.
Bevoegd gezag
Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3, lid 1, van het Bor. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage l, onderdeel C, categorie 28.4, van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPCinstallatie behoort.
6.6.
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure ln verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 13 maart 2013 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 14 maarl,25 maart en 17 april 2013. De aanvulling betreft de volgende zaken'. - opslag dieselolie in bovengrondse tank; - verzoek tot het intrekken van voorschrift2.5.2 van de vigerende vergunning;
-
overzicht te accepteren afvalstoffen; gegevens met betrekking tot afualwater.
Na ontvangst van de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn
van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld. ln dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met vijf weken.
6.7.
Procedure en zienswijzen
Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet, hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag in het huis-
aan-huisblad de ZuidOosthoeker.
Kennisgeving Om te voldoen aan hoofdstuk 3 van de Wabo is de kennisgeving met betrekking op de ontwerpbeschikking gepubliceerd in een huis-aan-huisblad De ZuidOosthoeker en geplaatst op de provinciale site.
17
Zienswijzen Tussen 4 september 2013 en 1 5 oktober 2013 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
6.8.
Adviezen, aanwijzing minister, verklaring van geen bedenkingen
ln de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden :
-
de gemeente Emmen het waterschap Velt en Vecht
Naar aanleiding hiervan hebben wij op 27 mei 2013 het advies van het waterschap Velt en Vecht ontvangen. Dit advies hebben wij in de onderhavige vergunning opgenomen.
7
SAMENHANG MET OVERIGE WET. EN REGELGEVING
7.1.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ln Algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) kunnen voor bepaalde activiteiten direct werkende eisen worden gesteld. Deze eisen mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. ln de omgevingsvergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven.
ln bijlage 1, onder B of C, van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op type C inrichtingen kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn Op grond van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit zijn inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn 201017518U van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (IPPC-installatie), per 1 januari 201 3 aangemerkt een type C inrichtingen. Bij DRM is een dergelijke installatie aanwezig zodat het Activiteitenbesluit van
toepassing is. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling. DRM heeft de volgende activiteiten aangevraagd die onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen: - het opslaan van dieselolie in een bovengrondse tank; - het afleveren van dieselolie aan eigen motorvoertuigen voor het wegverkeer; - het opslaan van inerte afvalstoffen. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteíten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling: 1. Paragraaf 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen. 2. Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen. 3. Paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank.
'onEn¡ls szap Joo^ r.Jêoplo]\ lnlsogusilsl!Á
iln uqflrqcsJoo^ oo 'uetlsll4lcE opujÐoua6 rCIo^ plalsaôlsE^ uclilJqosroo^TJâ/v\ieBu opuelln^ -ueB uaê6 lB^c6 ilp u! uopJo/rr\ J:l 'uol!êl!^llcË Qzap uE^ uoFuee uet plã¡soolse^ uopJo/v\ ueuJllosJoo^ -ìJo/rqBetu ApU€lln^uee puellnlslln uauunì llnlssquêìrelr^rtcv Ìer.l ue^ 6u!ïe/lr\ osleoJlslqceJ sp uolzeÐ
-ilcv
teLl
8L
I N H O U D E LI J KE
OVE RW EG'IVGE'V
behorende bij het besluit betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting Drentse Recycling Maatschappij BV te Emmen
20
INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN
TOETSINGSKADER MILIEU
8.
8,1.
Toetsing oprichten, veranderen of revisie Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: - de aspecten genoemd in artikel 2.14,|id 1, onder a, van de Wabo betrokken; - met de aspecten genoemd in artikel 2.14,\id 1, onder b, van de Wabo rekening gehouden; - de aspecten genoemd in artikel 2.14,|id 1, onder c, van de Wabo in acht genomen. ln de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
I
BEST BESCHTKBARE TECHNTEKEN (BBT)
9.1.
Algemeen ln het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Vanaf januari2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij m inisteriele regel in g aan gewezen i nform atiedocu m enten over BBT. BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende, van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel '1.1, eerste lid, van het Bor): - met BBT-conclusies overeenkomstig artikel '13, vijfde lid, worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis artikel 75, tweede lid, van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emrssres;
-
met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13, zevende lid, worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de BBT (BAT hoofdstuk) staan uit deze BREFs geldt als BBTconclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstig artikel 75, tweede lid, zijn vastgesteld)
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling omgevingsrecht. Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de beste beschikbare techniek zelf vast
stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met: de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken; de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
-
21
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen; vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd; de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis; de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies; de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen; de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen; het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken; de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. De op van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.
9.2.
Concrete bepaling beste beschikbare technieken Binnen de inrichting worden activiteiten uit bijlage 1 van richtlijn nummer 201017518U van het Europees parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (RlE) uitgevoerd En wel de volgende:
-
verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke stoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag;
-
het tijdelijk opslaan van meer dan 50 ton gevaarlijke stoffen (C-hout) in afwachting van daarop gevolgde behandeling. Deze activiteiten vallen onder categorieën 5.1 en 5.5 van de RlE.
Vanaf januari2Ol3 geldteen actualisatieplichtvoor IPPC-installaties (Artikel 5.10, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht). De plicht houdt in dat: - binnen een termijn van vier jaarna publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unievan de BBT-conclusies voor de hoofdactiviteit van een IPPC-installatie; - de voorschriften van de omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan de beste beschikbare technieken (BBT) die staan in deze(nieuwe) BBT-conclusies (en alle overige relevante BBT-
-
documenten); als niet wordt voldaan aan deze BBT's moeten de vergunningvoorschriften worden geactualiseerd en moet de betreffende IPPC-installatie binnen de termijn van vier jaar gaan voldoen aan deze geactual iseerde voorschriften.
Dit betekent dat na publicatie van de BBT conclusies in het publicatieblad van Europese Unie de actualisatieplicht zal beginnen. Bij het bepalen van de BBT hebben we rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BBT-conclusies:
-
Afvalbehandeling Op- en overslag bulkgoederen
9.2.1 Afvalbehandeling Het hoofdstuk Beste beschikbare technieken uit BREF Afvalbehandeling geldt per januari 2013 als BBT-conclusie. Met behulp van deze BREF kan getoetst worden of het gehanteerde proces van afvalverwerking en de daarmee gepaard gaande emissies als BBT is aan te merken. Het gaat dan vooral om managementsystemen ten aanzien van de acceptatie, het verwerkingsproces en daarbij vrijkomende emissies en reststoffen. Ten aanzien van het proces en de emissies zijn de daarvoor gebruikte technieken van belang.
22
ln het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is aangegeven dat alle afval accepterende bedrijven een beschrijving van het acceptatie- en venverkingsbeleid (A&V-beleid) dienen op te nemen in hun aanvraag om een Omgevingsvergunning. ln de beschrijving van het A&V-beleid moet worden aangegeven op welke wijze acceptatie en venrverking van de afvalstoffen plaatsvindt. Voor bedrijven die gevaarlijke afualstoffen accepteren moet het A&V-beleid zijn vastgelegd in toereikende procedures voor de administratieve organisatie en interne controle (AO/lC). DRM heeft een A&V-beleid en AO/IC. Bij de opslag en bewerking van gevaarlijke afvalstoffen spelen stof, geluid en emissie naar de bodem een rol. Voor een toetsing van deze milieuessenties verwijzen wij naar de hierna volgende hoofdstukken.
9.2.2
Op- en overslag bulkgoederen Het hoofdstuk Beste beschikbare technieken uit BREF Op- en overslag bulkgoederen geldt per januari 2013 als BBT-conclusie. De maatregelen die volgen uit deze BREF hebben onder andere betrekking op de (afval)stoffen zoals asbest en geshredderd C-hout. De maatregelen zijn gericht op het voorkomen van verspreiding van stof, afkomstig van het opgeslagen gevaarlijk afval. Er wordt aangesloten bij de stuifklassen in de NeR, 51 tot en met 55. ln de aanvraag en het acceptatie- en verwerkingsbeleid, wordt beschreven welke stoffen worden geaccepteerd en hoe zij opgeslagen en verwerkt worden. ln de voorschriften ziin waar nodig aanvullende maatregelen opgenomen die het bedrijf moet nemen om verspreiding van (gevaarlijke) stoffen naar de omgeving (lucht, bodem en water) te voorkomen. Ooslaq asbest De opslag van asbest dient plaats te vinden overeenkomstig artikel 7, c tot en met g, van het Asbestverwijderingsbesluit. Hiermee wordt voldaan aan de BREF Op- en overslag van bulkgoederen en aan de NeR. Dezewijze van opslaan hebben wijvastgelegd in de voorschriften. Opslag (geshreddered) C-hout De milieubelasting die zou kunnen ontstaan door opslag van (geshreddered) C-hout is luchtverontreiniging en eventuele uitloging naar de bodem. ln de BREF zijn maatregelen genoemd ter voorkoming van luchtverontreiniging, waaronder het nathouden van stoffen. Deze maatregel hebben wij in voorschriften bij dit besluit vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de BBT. Met betrekking tot het aspect bodem is de NRB leidend voor het bepalen van de BBT. ln de aanvraag staat dat de opslag van C-hout plaatsvindt op een vloeistofdichte voorziening. Hiermee wordt een
verwaarloosbaar bodem risico bereikt.
9.2.3
Nederlandse informatiedocumenten over BBT Bij het bepalen van de BBT hebben wij rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Mor: - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB)
9.3.
Gonclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de BBT ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
23
IO.
BRANGHESPECIFIEKE REGELINGEN
10.1.
Besluitbodemkwaliteit
Op 1 januari 2008 zijn het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit gefaseerd in werking getreden. Het Besluit bodemkwaliteit is voor alle toepassingen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater vanaf 1 januari 2008 en voor het toepassen van bouwstoffen en het toepassen van grond en baggerspecie in en op de landbodem vanaf 1 juli 2008 geldig. ln het Besluit bodemkwaliteit zijn regels en voorschriften opgenomen die ook rechtstreeks van toepassing zijn op de activiteiten binnen een inrichting. Dit betreft in eerste instantie de regels en voorschriften voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Tevens is het Besluit bodemkwaliteit rechtstreeks van toepassing op het uitvoeren van de in artikel 2.1 van de Regeling bodemkwaliteit aangewezen activiteiten. Dit betreft onder andere activiteiten zoals het afgeven van een kwaliteitsverklaring op grond van een nationale beoordelingsrichtlijn, het analyseren van bouwstoffen, grond en baggerspecie, het bewerken van verontreinigde grond of baggerspecie en het nemen van monsters bij partijkeuringen. ln het Besluit bodemkwaliteit is geregeld dat deze activiteiten worden uitgevoerd conform de hiervoor in het besluit aangewezen normdocumenten en door hiervoor erkende bedrijven. Daarnaast is het Besluit bodemkwaliteit ook rechtstreeks van toepassing op bijvoorbeeld het kwalificeren, het samenvoegen en het splitsen van en het afgeven van milieuhygiënische verklaringen voor partijen bouwstoffen, grond en baggerspecie. Voor deze activiteiten zijn algemene regels en voorschriften aan het Besluit bodemkwaliteit verbonden. De aangevraagde verandering betreft de volgende activiteiten gericht op het produceren van toepasbare bouwstoffen en grond: het zeven en samenvoegen van schone grond, grond klasse Wonen en incidenteel grond klasse lndustrie; het produceren van granulaten;
-
het immobiliseren van AEC-bodemas en slakken.
Deze activiteiten zijn op grond van het Besluit bodemkwaliteit aangewezen als werkzaamheden waarvoor een erkenning verplicht is. Tevens is in het Besluit bodemkwaliteit bepaald dat de uitvoerder van deze werkzaamheden moet voldoen aan de BRL 9335, 2506 en 9322. Grond Handelingen met grondstromen, niet zijnde verontreinigde grond, zoals zeven en samenvoegen moeten plaatsvinden overeenkomstig de BRL 9335. Het betreft certificerings- en erkenningsplichtige activiteiten. DRM is niet erkend voor de BRL 9335 conform het Besluit bodemkwaliteit. De werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een erkende instantie. Aan deze vergunning worden geen voorschriften voor deze activiteiten verbonden omdat het Besluit bodemkwaliteit hierop rechtstreeks van toepassing rs.
24
lmmobilisatie AEC-bodemas en slakken AEC-bodemas (voorheen AV|-bodemas) ontstaat als restfractie na verbranding van huishoudelijk afval en bedrijfsafvalstoffen. Nadat de onbehandelde bodemas uit de verbrandingslijnen is afgevoerd, vindt opwerking en nabehandeling plaats waarbij het materiaal wordt gebroken en gezeefd waarbij tevens ferro- en non-ferro alsmede onverbrande delen verwijderd worden. Na deze behandeling resteert AEC-bodemas. Dit product heeft een variabele samenstelling en bevat verontreinigingen. Gecertificeerd AEC-bodemas wordt aan een voortdurend kwaliteitsbewakingproces onderheven om bij voortduring te voldoen aan de milieu- en kwaliteitseisen zoals die zijn opgenomen in de Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL 2307 "4V1-bodemas voor ongebonden toepassingen". Gecertificeerd AEC-bodemas is geschikt voor toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkundige werken conform het Besluit bodemkwaliteit. Het kan ook geschikt zijn voor toepassing als toeslagstof in cemenUbeton (als bindmiddel) of kan de steenachtige fractie aanvullen. Voor de toepassing van immobilisaten als bouwstof dient te worden voldaan aan de eisen gesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Om aan te tonen dat het geproduceerde immobilisaat aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet, heeft de producent de keuze om het product te certificeren. ln dit verband gelden door het Ministerie van lnfrastructuur & Milieu (l&M) erkende kwaliteitsverklaringen voor het bevoegd gezag als afdoende bewijs dat een gecertificeerde bouwstof daadwerkelijk aan het Besluit bodem kwal iteit voldoet. De basis voor certificering wordt vastgelegd in de beoordelingsrichtlijn (BRL). Zonder BRL is certificatie niet mogelijk. Voor immobilisatie is de BRL 9322van toepassing. Afvalstoffen die volgens de Eural classificatie zijn geclassificeerd als gevaarlijke afvalstof, mogen niet geaccepteerd worden voor immobilisatie. DRM is nog niet erkend voor de BRL 9322 conform het Besluit bodemkwaliteit. Aan deze vergunning worden geen voorschriften voor immobilisatie verbonden omdat het Besluit bodemkwaliteit hierop rechtstreeks van toepassing is.
AFVALSTOFFEN
11
Overwegingen voor afvalveruverkers
11.1.
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen
Op grond van artikel 2.14 van de Wabo kan de omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afualstoffen. ln artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). ln het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie zoals die in artikel '10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: - preventie;
-
voorbereiding voor hergebruik; recycling; andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning;
veiligeverwijdering.
25
Bijde vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. ln het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend.
11.2.
Afvalstromen waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP van toepassing:
-
Sectorplan 3 Procesafhankelijk industrieel afval
Sectorplan '11 Kunststof Sectorplan 12 Metalen Sectorplan 20 AVl-bodemas Sectorplan 28 Gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties Sectorplan 29 Steenachtig materiaal Sectorplan Sectorplan Sectorplan Sectorplan
11.3.
31 Gips 32 Cellenbeton 36 Hout 37 Asbest en asbesthoudende afvalstoffen
Toetsing van de aangevraagde afvalactiviteiten
Uitsluitend opslaan ln het LAP is aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen in beginsel een vergunning kan worden verleend. Twee afvalstromen worden hiervan uitgezonderd, te weten: - Afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval; - Dierlijkebijproducten. lngevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden lndien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. DRM heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op te slaan
-
asbest gips en cellenbeton glas
kunststof metalen steenwol afkomstig van de tuinbouw
Voor het opslaan van deze afvalstoffen beschikt de aanvrager wel over de benodigde voorzieningen. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen.
26
Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan een vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet behoren tot de in het LAP genoemde uitzonderingen. ln de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is.
Be-/verwerking Gemenqd bouw- en sloopafval ln de aanvraag is aangegeven dat gemengd bouw- en sloopafual wordt gesorteerd en gezeefd. Uitgesorteerd puin wordt gebroken in een puinbreker tot puingranulaat. Hout wordt gesorteerd (A-, B- en C-hout), gescheiden opgeslagen en verkleind. De overige fracties worden afgevoegd naar een erkende verwerker. ln sectorplan 28 is voor gemengd bouw- en sloopafval een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gemengd bouw- en sloopafval, daarmee in samenstelling vergelijkbaar bedrijfsafual en particulier gemengd verbouwingsafval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens veruverken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende m inim umstandaarden. De minimumstandaard voor gemengde fracties is nuttige toepassing al dan niet na verdere sortering of anderszins bewerken. Sorteerresidu waarvoor materiaalhergebruik en verbranden met als hoofdgebruik brandstof niet mogelijk is, moet worden verbrand als vorm van veruuijderrng. De bewerkingsmethode binnen de inrichting voldoet aan de minimumstandaard
A-, B- en C-hout Hout kent drie categorieën: A-hout: ongeverfd en onbehandeld hout B-hout: niet onder A- en C-hout vallend hout waaronder geverfd, gelakt en verlijmd hout C-hout: geimpregneerd hout, zijnde behandeld hout waar stoffen al dan niet onder druk zijn ingebracht om de gebruiksduur te verlengen: gecreosoteerd hout (met koolwaterstoffen en teren bewerkt); gewolmaniseerd hout (CC- en CCA-hout); CCA-hout bevat naast koper en chroom ook arseen; CC-hout bevat wel koper en chroom, maar geen arseen; hout dat met andere middelen (fungiciden, insecticiden, boorhoudende verbindingen, quaternaire ammoniumverbindingen) teneinde de gebruiksduur te verlengen.
-
ln de aanvraag is aangegeven dat A-, B- en C-hout wordt gescheiden opgeslagen en geshredderd om vervolgens als biomassa te worden afgevoerd ten behoeve van energieproductie.
ln het sectorplan 36 is voor hout een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van A- en B-hout is nuttige toepassing. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gewolmaniseerd hout is storten op een daarvoor geschikte stortplaats. Het toepassen voor hoofdgebruik als brandstof of het verbranden als vorm van venvijderen is alleen toegestaan wanneer de daarbij ontstane reststoffen (assen) worden gestort zodat geen verspreiding van de metalen kan plaatsvinden. Materiaal- of producthergebruik van gewolmaniseerd hout (CC en CCA) is niet toegestaan, met uitzondering van materiaalhergebruik van CCA-hout, voor zover dit kan op grond van het Besluit met arseenverbindingen behandeld hout milieubeheer.
27
De minimumstandaard voor het be- en veruverken van niet-gewolmaniseerd C-hout is hoofdgebruik als brandstof. Materiaal- of producthergebruik van niet-gewolmaniseerd C-hout is niet toegestaan, met uitzondering van materiaalhergebruik van gecreosoteerd hout, voor zover dit mogelijk is op grond van het Besluit PAK-houdende coatings milieubeheer. De grenswaarden van dit besluit mogen niet door mengen van partijen worden bereikt. De in de aanvraag voor A-, B- en C-hout beschreven bewerkingsmethode voldoet aan de minimumstandaard. AEC-bodemas en slakken ln de aanvraag is voor AEC-bodemas en slakken de volgende be-/verweringsmethode beschreven: - zeven; - immobiliseren door middel van het binden met cement in een menginstallatie. ln het sectorplan 20 is voor deze afvalstroom een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van AEC-bodemas is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik, binnen de kaders van het beleidskader. ln het algemeen betreft het hierbij inzet als (of verwerken tot) bouwstof conform het Besluit bodemkwaliteit. Handelingen met AECbodemas die 'zeer schadelijke stoffen' bevatten, zijn niet toegestaan wanneer dat kan leiden tot verspreiding van deze stoffen. Uit de aanvraag blijkt dat de werkwijze met betrekking tot AEC-bodemas en slakken voldoet aan de
minimumstandaard mits de te accepteren AEC-bodemas en slakken gecertificeerd zijn. De aanvrager dient in het AV-beleid acceptatievoorwaarden voor voornoemde afvalstoffen aan te geven. Hiertoe hebben wij een voorschrift aan deze vergunning verbonden. Spoorweoballast ln de aanvraag is aangegeven dat ballastgrind wordt gezeefd om vervolgens te worden toegepast in werken. Het beleid voor ballastgrind is neergelegd in sectorplan 29 en is gericht op nuttige toepassing. ln het sectorplan 29 is daartoe een minimumstandaard opgenomen. Voor ballastgrind is deze minimumstandaard door materiaalhergebruik, binnen de kaders van het beleidskader. De in de aanvraag voor ballastgrind beschreven be-/verwerkingsmethode voldoet aan de minimumstandaard.
Asbest en asbesthoudende afvalstoffen ln de aanvraag is voor asbest en asbesthoudende stoffen aangegeven dat deze uitsluitend voor opslag worden geaccepteerd. ln het sectorplan 37 is daartoe een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard voor het be- en venwerken van asbest of asbesthoudende afvalstoffen die vallen onder de reikwijdte van dit sectorplan is storten op een daarvoor geschikte stortplaats. Het vernietigen van asbestvezels door thermische of chemische technieken is eveneens toegestaan. Ook het verwijderen van de asbestvezels uit asbesthoudend steenachtig materiaal tot beneden de restconcentratienorm, de concentratie voor serpentijnasbest vermeerderd met tien maal de concentratie amfiboolasbest, van 100 milligram per kilogram droge stof is toegestaan. Het nuttig toepassen van asbest of asbesthoudende afvalstoffen is vanwege de aard en gevaareigenschappen niet toegestaan. Voor het uitsluitend opslaan van asbest en asbesthoudende stoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstrom en niet nzamel-vergun ningpl ichtig zijn. i
28
Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden van andere afvalstoffen. Verder is het ongewenst dat in afval gecumuleerde milieugevaarlijke stoffen door wegmenging ongecontroleerd in het milieu verspreid raken. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden venruerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afualstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Er gelden de volgende uitgangspunten: - er moet worden voorkomen dat mengen ertoe leidt dat een van de te mengen afvalstoffen niet conform de minimumstandaard voor die afvalstroom wordt verwerkt; - er moet worden voorkomen dat het mengen van afvalstoffen leidt tot belasting van het milieu door diffuse verspreiding van specifieke milieugevaarlijke stoffen waarvoor op grond van internationale regelgeving (vergaande) beperkingen gelden. Naast deze twee basisuitgangspunten moet op het niveau van de inrichting worden beoordeeld of er negatieve consequenties zijn voor milieu en gezondheid. Zo moet de menghandeling worden uitgevoerd volgens de BBT. Ook moet worden beoordeeld of de menghandeling van invloed is op de emissie-eisen voor de inrichting. Het gezamenlijk storten van afvalstoffen die op eenzelfde type stortplaats mogen worden gestort, wordt niet gezien als een handeling waarbij afvalstoffen worden gemengd.
AEC-bodemas en hoooovenslakken Mengen van partijen AEC-bodemas onderling, met andere afvalstoffen of met niet-afvalstoffen is niet toegestaan wanneer de AEC-bodemas zonder mengen niet voldoet aan de kwaliteitseisen van Besluit bodemkwaliteit, tenzijtoevoegen van de AEC-bodemas civieltechnisch noodzakelijk is voor het produceren van de betreffende bouwstof en het gaat om functionele hoeveelheden AEC-bodemas. Het houdt in dat het mengen van afvalstoffen die niet voldoen aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit niet is toegestaan wanneer dit gebeurt met het oogmerk verontreinigingen weg te mengen en zo alsnog een deze eisen te voldoen. Wordt met de inzet van de afvalstof echter primair de verbetering van de fysische en/of bouwtechnische eigenschappen van de gevormde bouwstof beoogd en wordt niet meer van de afvalstof gebruikt dan vanuit functioneel oogpunt noodzakelijk is, dan is gebruik van afvalstoffen die niet voldoen aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit wel toegestaan, een en ander voorzover de resulterende bouwstof wel aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodem kwaliteit voldoet. DRM heeft het mengen van afvalstoffen aangevraagd. Het gaat om samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling en concentraties niet vergelijkbaar zijn. De afvalstoffen worden samengevoegd ten behoeve van de productie van secundaire bouwstoffen. Dit is niet in strijd met het beleid dat is vastgelegd in het LAP en beoordelen wij als doelmatig.
AV-beleid en AO/IC ln het LAP is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatieen verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/|C) moet beschikken. ln het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden. ln de AO/lC moet zijn vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren.
29
Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC aevoegd. Deze vervangen de acceptatieprocedure versie ll, d.d. 12 juli2006. Het beschreven AV-beleid en de AO/lC voldoen deels aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Echter, het AV-beleid bevat tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. ln dit AV-beleid is vermeld dat er geen gevaarlijke afvalstoffen worden geaccepteerd terwijl binnen de inrichting sprake is van het opslaan van gevaarlijk afval. De be- en verwerkingsprocessen zijn niet voor alle afvalstoffen beschreven of zijn tegenstrijdig. Per be- en verwerkingsroute is niet aangegeven of menghandelingen plaatsvinden en welke reststoffen overblijven. Tevens is in dit AV-beleid de risicobenadering nog onderbelicht. Het is niet duidelijk welke afvalstoffen een verhoogd risico geven, welke percentages verontreinigingen worden geaccepteerd, wanneer afkeur volgt en wanneer steekproef/herbemonstering plaatsvindt.
Onduidelijk is welke interne controlemechanismen er zijn, dus wanneer interne controles en cijferanalyses plaatsvinden en welke correctieve acties kunnen worden uitgevoerd. Er moet duidelijk zijn dat de (financiële)administratie voldoende nauwkeurig is en volledig kan worden verantwoord. Derhalve verplichten wij DRM tot het overleggen van een (aangepaste) beschrijving van het A&V-beleid en de AO/IC binnen drie maanden na het in werking treden van dit besluit. Het AV-beleid en de AO/IC dienen te zijn aangepast conform het hoofdstuk 16 van het LAP (www.lap.2) en hierop gebaseerde leidraden voor het opstellen van een A&V-beleid en AO/lC. Hiertoe hebben wij aan deze vergunning voorschrift verbonden.
12.
AFVALWATER
12.1.
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Afvalwater mag slechts op de riolering en een zuiveringstechnisch werk worden gebracht indien door de samenstelling, eigenschappen en hoeveelheden ervan: de doelmatige werking van de riolering niet wordt belemmerd; de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd; de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk wordt beperkt; de verwerkbaarheid van het riool - en zuiveringsslib niet nadelig wordt beinvloed. Het begrip'doelmatige werking' kan betrekking hebben op zowel technologische aspecten als op doelmatige exploitatie. Om dit te bewerkstelligen zijn de onderstaande toetsingskaders van belang.
-
nstructiereqel nq lozinqsvoorschriften Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "lnstructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. ln het kader van deze regeling moeten voorschriften opgenomen worden die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool, een zuiveringstechnisch werk of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. Daarnaast dienen voorschriften te worden opgenomen die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt. De genoemde voorschriften zijn in deze vergunnrng opgenomen. I
i
De vergunninghouder heeft de verplichting om monitoring uit te voeren ten aanzien van de lozing. De algemene beginselen van monitoring zijn beschreven in de BREF-monitoring. De reden(en) voor monitoring zijn: - om te controleren of de emissies binnen de voorgeschreven emissiegrenswaarden liggen; - om de bijdrage van een specifieke installatie aan de milieuverontreiniging in het algemeen te bepalen door bijvoorbeeld periodieke milieurapportages aan bestuursorganen.
30
Waterbeheerolan waterschao Velt en Vecht Het beleidskader voor het emissiebeleid voor lozingen is opgenomen in het Nationaal Waterplan 2010-2015 en het gaat, net als de Wet milieubeheer, uit van preventie, hergebruik en de toepassing van de beste beschikbare technieken. Aanvullend wordt restlozing beoordeeld. ln de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe en het Waterbeheerplan 2010-2015 van het waterschap Velt en Vecht is bovengenoemd beleidskader overgenomen en geconcretiseerd. Hier is ook het toetsingskader voor de restlozing opgenomen met milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen, overige specifiek verontreinigende stoffen en stoffen die de ecologie ondersteunen.
12.2.
Huidige en aangevraagde situatie
Relevante feiten Bij besluit van 4 april 2008 is door het dagelijks bestuur van waterschap Velt en Vecht aan Drentse Recycling Maatschapp¡j B.V. (DRM) een Wvo-vergunning met het nummer 2006-05 verleend. Deze Wvo-vergunning is verleend voor het lozen van verontreinigd hemel water afkomstig van een vloeistofkerende vloer met een grootte van circa 3.400 m2. DRM is voornemens haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Voor deze activiteiten zal een tweede vloeistofkerende vloer met een grootte van circa 1.200 m2 aangelegd worden. Dit advies is afgegeven voor de nieuwe bedrijfssituatie. DRM heeft meer dan 50 ton opslagcapaciteit voor gevaarlijke stoffen. Deze activiteit valt onder categorie 5.5 van de RlE. Hiermee is er sprake van een |PPC-installatie. Afvalwaterstromen Bij DRM komen de onderstaande afvalwaterstromen vrij: - Verontreinigd hemelwater afkomstig van vloeistofkerende vloeren. De totale oppervlakte van de vloeistofkerende vloeren bedraagt circa 4.600 m2.
-
Huishoudelijkafvalwater
Het verontreinigd hemelwater wordt geloosd op het vuilwaterriool van de gemeente Emmen (via de bedrijfsriolering van het naastgelegen bedrijf Draka BV, welke over het terrein van DRM loopt en aangesloten is op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Emmen). Het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd op het vuilwaterriool. Op de vloeistofkerende vloeren worden onder meer teerhoudend asfalt, asbesthoudend afvalstoffen, bouw- en sloopafval, vaste afual van bodemsaneringen, die gevaarlijke stoffen kunnen bevatten opgeslagen, gezeefd en/of gesorteerd. Asbesthoudend afvalstoffen zijn conform milieuvoorschriften verpakt en opgeslagen op de vloeistofkerende vloeren. Hierdoor vinden er geen uitloging plaats. De voorzieninqen Het verontreinigd hemelwater wordt voorafgaand aan lozing op het gemeentelijk vuilwaterriool door een zuiveringstechnische voorziening geleid. De zuiveringstechnische voorziening is een olieJslibafscheider.
Beste Beschikbare techniek (BBT) De aanwezige olieJslibafscheider heeft een capaciteit van 6 liter per seconde. Op basis van de NENEN-858 is deze capaciteit niet toereikend om een voldoende werking van de olie-/slibafscheider in alle gevallen te waarborgen. Voor de minerale olie verontreiniging is de zuiveringstechnische voorziening daarom geen BBT. Voor de overige verontreinigingen zoals a tare metalen en PAK is de voorziening evenmin BBT. De lozingsnorm voor minerale olie is gebaseerd op een situatie als zijnde er geen zuiveringstechnische voorziening aanwezig zou zijn. De lozingnormen voor de overige parameters zijn gebaseerd op de normen uit het Activiteitenbesluit.
31
Voor het huishoudelijk afvalwater wordt de rioolwaterzuiveringsinstallatie als BBT beschouwd. Voor deze stroom zijn geen lozingnormen opgenomen in het advies.
12.3.
Beoordeling en conclusie
Beoordel inq kwa ntiteit
ln de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijke vuilwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij deze lozing is de hydraulische capaciteit van dit riool. Wij hebben getoetst of de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater af te voeren. Hierbij is geconstateerd dat, gelet op de omvang van de lozing in relatie tot de hydraulische capaciteit, er geen bezwaar bestaat tegen deze lozing. Beoordelinq oer lozinqsactiviteit Het op de gemeentelijke riolering geloosde afvalwater afkomstig van het op- en overslaan van goederen, is getoetst aan de relevante BBT-documenten. Hieruit blijkt dat de maatregelen en voorzieningen om de lozing te beperken voldoen aan de voornoemde beleidsuitgangspunten en aan de afzonderlijke BBT-documenten. De lozingen/activiteiten zullen dan ook niet leiden tot een ondoelmatige werking van de gemeentelijke riolering en/of zuiveringstechnische werken, inclusief verwerking van het zuiveringsslib en/of een onaanvaardbare verontreiniging van het oppervlaktewater mits DRM zich houdt aan: - de in de aanvraag beschreven wijze van lozing en/of uitvoering van de activiteiten; - de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Ter bescherming van de doelmatige werking van de rwzi zijn er in de vergunning voorschriften opgenomen. Meldinq calamiteiten en onoevallen voorvallen Op grond van de Wet milieubeheer is het bedrijf verplicht calamiteiten en ongewone voorvallen te melden bij het bevoegd gezag. Ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de oppervlaktewaterkwaliteit wordt in deze vergunning voor het melden van calamiteiten en ongewone voorvallen opgenomen dat deze, voor zover deze gevolgen (kunnen) hebben voor het afvalwateraspect, ook direct en rechtstreeks worden gemeld bij het waterschap. Dit conform de afspraken tussen de provincie, gemeenten en waterschappen in de Wabo-dienstverleningsovereenkomsten. Conclusie
Wij constateren dat de aangevraagde lozing van afvalwater onder de aan de vergunning verbonden voorschriften: - de doelmatige werking van de riolering niet belemmert; - de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk niet belemmert; - de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk wordt beperkt; - de verwerkbaarheid van het riool - en zuiveringsslib niet nadelig wordt beïnvloed.
13.
BODEM
13.1.
Het kader voor de bescherming van de bodem (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Het Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm)een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een aanvaardbaar bodemrisico.
32
Op basis van de NRB worden de (voorgenomen) activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke cvm noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. Daarbij richt de NRB zich op de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang die onlosmakelijk deel uitmaakt van de installatie, bijvoorbeeld in de vorm van een tank of opvangbassin, is wel een activiteit waar de NRB in voorziet. Tankputten en calamiteiten vijvers voor de opslag van verontreinigd bluswater worden in de NRB niet behandeld.
13.2.
Debodembedreigendeactiviteiten
Binnen de inrichting vinden de volgende bodembedreigende activiteiten plaats: - het opslaan van verontreinigde grond, ongesorteerd bouw- en sloopafval, C-hout, geshredderd B-hout, AEC-bodemas en slakken, spoorwegballast, steenwol; - het shredderen van hout waarbij gebruik wordt gemaakt van een installatie met een oliecircuit.
13.3.
Beoordeling en conclusie
ln de aanvraag is aangegeven dat alle bodembedreigende activiteiten vinden plaats boven een vloeistofdichte voorziening. Hiermee wordt voor alle bodembedreigende activiteiten het verwaarloosbaar bodemrisico behaald.
Om het verwaarloosbaar bodemrisico te borgen zijn in de vergunning voorschriften opgenomen die voorzien in de inspectie en het onderhoud van de bodembeschermende voorzieningen. Voor de bodembeschermende maatregelen zijn voorschriften opgenomen die voorzien in een adequate instructie en training van het personeel.
13.4.
Nulsituatieonderzoek
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd een nulsituatieonderzoek noodzakelijk. Het nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen. Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het beëindigen
van de betreffende activiteit. Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft plaats-
-
gevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de inrichting is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd: - Verkennend bodemonderzoek Bartholomeus Diasstraat 10 te Emmen, d.d. 25 september 2008. De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door Tauw BV. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Dit onderzoek geeft ons overigens ook geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of
33
eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Na beëindiging van de activiteiten of een deel daarvan moet een eindonderzoek worden verricht. lndien blijkt dat sprake is van een bodembelasting als gevolg van de activiteiten, zal de bodemkwaliteit hersteld moeten worden. Hiertoe zijn voorschriften in de vergunning opgenomen. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
14.
BRANDVEILIGHEID
14.1.
Opslagvan brandbareniet-milieugevaarlijkestoffen
Binnen de inrichting van DRM worden brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen opgeslagen. Het gaat om maximaal ca. 5.500 ton hout. De brandveilige opslag van grote hoeveelheden brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen waaronder hout, rubber, kunststoffen en papier evenals controle en onderhoud van brandbestrijdingssystemen voor de hiervoor bedoelde situaties is rechtsreeks geregeld in het Bouwbesluit 2012. Derhalve hebben wij aan deze vergunning geen voorschriften met betrekking tot brandveilige opslag van hout verbonden.
15.
GELUID EN TRILLINGEN
15.1.
Algemeen
De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door het breken en sorteren van beton-, metsel- en asfaltpuin. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van Tideman, kenmerk 12.0B0.01 ref 2, d.d. B november 2012. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
15.2.
Langtijdgemiddeldbeoordelingsniveau, gezoneerd
De inrichting van de Drentse Recycling Maatschappij BV (DRM) ligt op het gezoneerde industrieterrein Bargermeer in de gemeente Emmen. De geluidzone rond het terrein Bargermeer is op 6 oktober 1987 vastgesteld door gedeputeerde staten van Drenthe en op 24 april 1989 goedgekeurd door De Kroon. Bij de beoordeling op de aanvraag nemen wij in ieder geval de geldende grenswaarden voor het gezoneerde industrieterrein in acht. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de geluidsbelasting (de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Voor elk van de woningen binnen de zone geldt een grenswaarde, hetzij de voorkeursgrenswaarde dan wel de door gedeputeerde staten of de minister van VROM vastgestelde hogere grenswaarde, die kan varieren tussen 50 en 60 dB(A). ln de inrichting vinden geluidsproducerende activiteiten plaats in de dag-, avond- en nachtperiode De activiteiten in de nachtperiode zijn zeer beperkt van omvang, de dagperiode is bepalend. De
34
geluidsbelasting wordt vooral bepaald door breek- en menginstallatie en verder door kranen en shovels, vrachtautotransport over het terrein, laad en losactiviteiten. De in de inrichting gebruikte machines voldoen aan de stand der techniek. De grootste geluidsbron worden opgesteld op een vaste positie. Het is tevens mogelijk dat er een grondzeef maximaal I uur in de dagperiode wordt ingezet. DiIzal alleen plaats vinden indien de puinbreker niet in bedrijf is. De bijbehoren de geluiduitstraling zal niet hoger zijn dan de breekinstallatie. In het akoestisch rapport, dat deel uitmaakt van de vergunningaanvraag, is de geluidimmissie, zowel
voor de dag-, avond- als nachtperiode, aangegeven ter plaatse van de door de zonebeheerder vastgestelde zonebewakingspunten (op de vastgestelde 50 dB(A)-contour) en bij relevante woningen binnen de zone. De zonebeheerder heeft verklaard dat de berekende geluidimmissie, gecumuleerd met de geluidimmissie van de overige op het industrieterrein gevestigde inrichtingen, past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein.
15.3.
Maximaalgeluidsniveau(LAmax)
Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB(A) boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De streefwaarden worden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan. De maximale geluidsniveaus hebben wij in een voorschrift vastgelegd.
15.4.
lndirecte hinder
Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. Het geluid van het verkeer van en naar een inrichting gelegen op een gezoneerd industrieterrein mag bij vergunningverlening niet worden getoetst aan de in de circulaire genoemde grenswaarden, omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. lndien dit noodzakelijk en mogelijk is, moeten (middel)voorschriften worden gesteld om geluidhinder door transportbewegingen te voorkomen dan wel beperken. Van en naar DRM vinden 150 verkeersbewegingen plaats in hoofdzakelijk de dagperiode. Het verkeer van en naar de DRM is direct na het verlaten van de inrichting opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Wij zien dan ook geen aanleiding voor het stellen van (middel)voorschriften.
15,5.
Bijzonderesituaties
Voor regelmatig afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunn ngverlening ru imere grenswaarden worden gesteld. i
Regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie doen zich niet voor
lncidentele bedriifssituaties De DRM vraagt voorts vergunning voor een incidentele bedrijfssituatie; een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft de inzet van een shredder of een granulaatzeef. ln hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek is dit beschreven. Door het inzetten van een shredder of een granulaatzeef gedurende 12 keer per jaar gedurende 10 uur in de dagperiode zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden.
35
Gelet op de hierbijte verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze bedrijfssituatie, kunnen wij deze toestaan.
15.6.
Conclusies
Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsníveaus en indirecte hinder is de situatie m ilieuhygiënisch aanvaard baar.
Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden en op de zonegrens. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Vanwege de grote afstand van de geluidsgevoelige bestemmingen tot de inrichting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan de geluidsbelasting die de inrichting veroorzaakt niet bij de geluidsgevoelige bestemmingen of op de zonegrens worden gemeten (deze kan wel worden berekend). Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarden, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de nabijheid van de inrichting. Op deze punten kan in het kader van het door het bevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten.
15.7.
Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
16.
LUCHT
16.1.
Algemeen beleid
De gewijzigde activiteiten binnen de inrichting leiden tot emissies naar de lucht. Het betreft de emissie van (fijn) stof ten gevolge van de op- en overslag en het zeven van (verontreinigde) grond, spoorwegballast, AEC-bodemas, het shredderen van C-hout en de op- en overslag van geshredderd B- en Chout.
16.2.
Toetsingskader
De op de inrichting van toepassing zijnde BREFs met betrekking tot emissies naar de lucht zijn de BREF Afvalbehandeling en de BREF Op- en overslag van bulkgoederen. De Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) is het Nederlandse toetsingskader waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. De NeR is mede gebaseerd op het gestelde in de BREFs en heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende technieken die in de NeR zijn opgenomen. De richtlijn is daarmee een belangrijke bron van informatie voor de praktische toepassing van de BBT ln samenhang daarmee zijn voor een aantal aspecten het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de bijbehorende Regeling, rechtstreeks werkend van toepassing. Ook met het voldoen aan dat Besluit en de Regeling kan worden gesteld dat voldaan wordt aan BBT zoals dat in genoemde BREF's is vastgelegd.
16.3.
Toetsing
Schone grond valt in de categorie inerte goederen. Op de op- en overslag hiervan zijn de voorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de bijbeho-
36
rende Regeling, rechtstreeks werkend van toepassing. Met het voldoen aan de hierin gestelde regels kunnen de gevolgen voor de omgeving in voldoende mate worden beperkt. Ten aanzien van de op- en overslag en het zeven van verontreinigde grond, AEC-bodemas, spoorwegballast zijn geen algemene regels gesteld. Om verstuiven van deze stoffen te voorkomen zijn voorschriften gesteld die behoren bij dit besluit. Daarmee wordt voldaan aan BBT. Ten aanzien van het op- en overslaan van C-hout en geshredderd B-hout zijn geen algemene regels gesteld omdat het geen inert goed betreft. Ook ten aanzien van het shredderen van C-hout zijn geen algemene regels gesteld. Bij de op- en overslag en het shredderen van C-hout kunnen emissies van met chroom-, koper- en arseenverbindingen verontreinigde stofdeeltjes optreden. Met name arseen en zeswaardig chroom zijn carcinogene stoffen, waarvan moet worden voorkomen dat deze stoffen in het milieu terecht komen. Door het treffen van maatregelen waarbij bevochtigen de belangrijkste is, kan worden voorkomen dat genoemde metalen zich verspreiden in het milieu. Hiermee kan voldaan worden aan BBT. De te nemen maatregelen zijn vastgelegd in voorschriften behorend bij dit besluit.
16.4.
Luchtkwaliteit De gewijzigde werkzaamheden leiden naar verwachting tot een geringe toename van de emissie van stof. Ter plekke wordt echter ruimschoots aan de luchtkwaliteitsnormen voldaan zodat deze geringe toename niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen.
16,5.
Gonclusie
Met betrekking tot de aangevraagde wijziging kan voor wat het aspect lucht betreft door het nemen van maatregelen worden voldaan aan BBT. Deze maatregelen zijn vastgelegd in de bij dit besluit behorende voorschriften. Uit oogpunt van het aspect lucht betreft bestaat er geen belemmering de gevraagde vergunning te verlenen.
17.
CONCLUSTE
17.1.
Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op de aangevraagde activiteiten van een inrichting geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. ln deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen
behorende bij het besluit b;etreffende de Wet algemene bepalingen omgevlngsrecht voor de inrichting
Drentse Recycling Maatschappij BV te Emmen
38
BIJLAGE 1 BEGRIPPEN
AFVALSTOFFEN: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen.
BEHEER VAN AFVALSTOFFEN
:
lnzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afval stoffen ha n d el aars en afva lstoffen m akel aars.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT):
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkenruijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten.
BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden handeling gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering is gewaarborgd.
BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van voorzieningen en maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemnslco.
39
DIFFUSE EMISSIES: Emissies door lekverliezen. Emissies van oppervlaktebronnen
EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM.
GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982,465).
GELUIDSGEVOELIGE RUIMTE VAN EEN WONING: Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van het Bouwbesluit.
GELUTDSNTVEAU rN DB(A):
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de lnternationale Elektrotechnische Commissie (lEC)ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1 989. G
EVAARLIJ KE AFVALSTOF:
Afvalstof die een of meer van de in bijlage lll bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. IPPC:
lntegrated Pollution Prevention and Control. HERGEBRUIK: Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afualstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zijwaren bedoeld.
LANGTIJDGEMI DDELD BEOORDELI NGSN IVEAU (LAr, LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheíd van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld
overeenkomstig de'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.
40
MENGEN: Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen.
NEN-NORM: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm (Postbus 5059, 2600 GB Delft).
NEN 6414:
Water en slib - Bepaling van de temperatuur NUTTIGE TOEPASSING: Elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, totwelke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage ll bij de kaderrichtl ij nafvalstoffen
OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer.
OVERSLAAN: het kortdurend stallen van containers met afval, bijvoorbeeld containers die door schepen worden aangevoerd en daarna door voertuigen worden verder getransporteerd, of andersom; het overbrengen van afval in een groter transportmiddel, bijvoorbeeld vanuit de chemokar naar grotere vrachtwagens. Het kan daarbij gaan om afval dat door rechtspersoon A is ingezameld of wordt getransporteerd en tijdelijk binnen de inrichting van rechtspersoon B wordt overgeslagen; het stallen van met afval geladen voertuigen, bijvoorbeeld het overnachten van een volle vrachtwagen op een inrichting
PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: de hoeveelheden afualstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten; de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.
SBR-RICHTLIJN B: Meet- en beoordelingsrichtlijnen, Hinder voor personen in gebouwen Deel B, Richtlijn van de Stichting Bouwresearch. Dit deel van meet- en beoordelingsrichtlijnen gaat over hinder voor personen ten gevolge van gebouwtrillingen. ln dit deel van de richtlijn wordt onderscheid gemaakt ten aanzien van de functie van het gebouw, het tijdstip van de dag en het karakter van de trillingen. Tevens onderscheidt de richtlijn bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties.
41
TRILLING: Mechanische beweging rond een referentiepunt dat in evenwicht is.
VERKEERSBEWEGING: Het aan- of afrijden met een persoon-, bestel- of vrachtwagen.
VERWERKING: Nuttige toepassing of venrvijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen.
VERWIJDERING: Elke handeling met afvalstoffen die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen, tot welke handelingen in ieder gevaf behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage I bij de kaderrichtlijn afualstoffen.
WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd
42
BIJLAGE 2 AFVOERLEIDING AFVALWATER
I
Cì
h
ì?
I!
Tekening met ¡fvoerlleiding water van vloeistofkerende vloeretr
,J¡
43
BIJLAGE 3 GEOGRAFISCHE LIGGING BEOORDELINGSPUNTEN
,b LËGENDA
þr B€bqrHngsAeb€d
i'_"_'__----_--;
5e':OC
!----______-_--_J
B€drXf
B€plåîtngsstrDok
tÉ
BodEngeb€d
d
N o
G€boiw Hæctdryl Moûd€
b{D{r
É
Octvarqer
PrÉsfisteÍât6gGbltd
R0f
PuqtÞ¡cn
6¡ ç
Sdrem
ç
f\
R0Í 931
5C{
0m
'f7
200m
sctl8ålr1:1000
\
cto.s{fo{{ = 2574m, $0500
À
o
11\ø
b r^'.\\ 531 CÆ{
f'.
"tttr'
#
$e; oi
A
\É
Ø
ô
'
o
a
s
5fióæ 251
y(,
?58C{C
o
\,26
o
$ --t$
o
ô
l\ 11o''2 SB 2585CÆ
à
Þ
sü ù t)
c
d) ¡59æO
c oo 2595CO
/\ uon \,)
åa
tþ
$
tst
rF