proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 3
Proust en het fin de siècle De decadentie overwonnen
Meindert Evers
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 5
I N H O U D S O P G AV E
VOORW OORD
7
HOO FDST U K I : PROU ST E N Z I J N T I J D. I N V L O ED E N E N AF F I NI TE I TE N
11
Korte levensbeschrijving van de auteur. Sfeertekening van het fin de siècle Ralph Waldo Emerson (1803 - 1882) Thomas Carlyle (1795 - 1881) John Ruskin (1819 - 1900) Proust en Frankrijk Het symbolisme
11 21 27 30 40 45
HOO FDST U K I I : A LA RECHERCHE ALS DE GESCHIEDENIS VA N E E N RO E P I NG
53
Swann en Charlus: contra het estheticisme Kunst en leven: de verlokking der wereld Kunst en leven: Marcel Proust en Thomas Mann Kunst en leven: het engagement Proust en de vriendschap: contra Nietzsche Mogelijkheid - werkelijkheid
64 78 85 95 97 103
HOO FDST U K I I I : A LA RECHERCHE ALS EEN ZOEKEN NAAR SCHOONHEID
107
La mémoire involontaire (de spontane herinnering) Droom en ontwaken De moderne communicatiemiddelen
111 122 124
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 6
HOO F D ST U K I V : HE R S C HE P PI N G VA N DE WE R K E L I JK HE I D : HE T PE R SP E CT I V I SM E E N DE M E TA F O O R
131
Het perspectivisme De metafoor
131 144
HOO F D ST U K V: D E VE RB E E L DI N G VA N DE M O DE R NE TI JD . A F W E ZI G H E I D V A N CU L T U U R K R I TI E K
154
Dreyfus-affaire en Eerste Wereldoorlog De Eerste Wereldoorlog Homoseksualiteit Adel en de grote wereld
161 166 169 175
NAW OORD
179
NOTEN
182
BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE
208
REGISTER VAN PERSOONSNAMEN
210
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 7
VO O RWO O R D
Marcel Proust (1871-1922) groeide op in een tijd die wij met gekunsteldheid en oververfijning, met decadentie en pessimisme, met spleen en melancholie associëren: het fin de siècle. Omdat Proust in A la Recherche du Temps Perdu (Op zoek naar de verloren tijd) deze periode verbeeldt, ziet men in de schrijver vaak een representant van dit fin de siècle. Zeker heeft Proust de verlokking van de decadentie gekend, maar even zeker is dat hij zich uit de dodelijke omarming van zijn tijd wist te bevrijden. Proust ontdekt een nieuwe optiek op werkelijkheid en kunst, die hem geneest van elk gevoel van resignatie en melancholie. Om hem dit esthetische perspectief te helpen vinden, zijn vooral niet-Franse schrijvers van belang geweest: Emerson, Carlyle en Ruskin en de filosoof Leibniz. Dankzij hen overwint hij de geest van het fin de siècle. Hij wordt de moderne, radicale schrijver die wij hier afbeelden. In A la Recherche du Temps Perdu wordt het zoeken naar dit bevrijdende perspectief nagetekend. De roman is het verslag van deze zoektocht. Een zoektocht naar schoonheid. Het is een misvatting wanneer men in het werk een nostalgisch terugzien op het verleden ziet. Prousts proclameert de universaliteit van het schone. Zijn les luidt: schoonheid is geen privilege van de jeugd of van het verleden, maar zij doordringt de totale, de actueelste werkelijkheid. Het is opvallend, maar geen toeval, dat het vooral Angelsaksische schrijvers zijn, die hem hebben geïnitieerd in deze waarheid. In hoofdstuk I gaan wij, na een korte schets van zijn leven en een sfeertekening van het fin de siècle, na welke invloed met name Ralph Waldo Emerson, Thomas Carlyle en John Ruskin op de vorming van Prousts optiek hebben uitgeoefend. De invloed van de Engelsman Ruskin is ongetwijfeld het grootst geweest. Het emersoniaanse denken ondergaat bij deze laatste een verbijzondering; Ruskin opent hem de ogen voor de schoonheid van met name de natuur en de kunst. Daarnaast wordt gewezen op mogelijke Franse invloeden; de vaak genoemde affiniteit van Proust met het Franse symbolisme is gering; meer dan met Mallarmé is er verwantschap met Baudelaire. Vat men symbolisme op in een bredere zin, als een reactie tegen het positivisme en rationalisme van de negentiende eeuw, dan is onloochenbaar dat Prousts werk in deze stroming 7
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 8
Proust en het fin de siècle
past. Wij benadrukken echter dat Prousts kunst geen toevlucht wil zijn tegen het leven. Met de geest van het fin de siècle heeft A la Recherche niet van doen. Proust mag dan zijn kunstconceptie hebben ontwikkeld aan het denken van genoemde Angelsaksen, veel meer dan zij legt hij de nadruk op de ‘recherche’. Deze is het eigenlijke onderwerp van de roman. Daarom is A la Recherche bij uitstek een ‘Bildungsroman’, zoals wij in hoofdstuk II uiteenzetten, de geschiedenis van een roeping als kunstenaar. Aan het eind van de roman zal de hoofdpersoon het besluit nemen het Boek te schrijven. Tijdens deze ontwikkelingsgang ontvangt hij ‘leçons d’idéalisme’, lessen in idealisme. Verscheidene kunstenaars zijn hem tot gids, vooral de schilder Elstir en de componist Vinteuil. Zij overtuigen hem ervan dat alleen in de kunst het intiemste deel van hemzelf verwerkelijkt en meegedeeld kan worden. Talrijk zijn echter de gevaren die zijn ‘vocation’, zijn roeping in de weg staan. Met name is het estheticisme een bedreiging voor de kunstzinnige mens. In de romanfiguren Swann en Charlus zal Proust dit gevaar verbeelden. Er zijn meer obstakels: mondaniteit, engagement, liefde. Ook de vriendschap beschouwt Proust niet als een adequate wijze van communicatie; in dit opzicht neemt hij stelling tegen Nietzsche. Tussen kunst en leven is een voortdurende spanning, maar van andere aard dan bij Thomas Mann. Een vergelijking toont aan dat beide schrijvers op geheel verschillende bodem staan. Moet men nu uit de almacht die Proust toekent aan de kunst, concluderen dat hij bij nadere beschouwing toch estheet is? Geenszins! Proust gelooft in de kunst als het enige middel om het leven te ‘realiseren’. Hierin ligt de hoogste rechtvaardiging van de kunst. Op zoek naar de schoonheid in de dingen, vraagt hij zich af of er omstandigheden, verschijnselen van speciale aard zijn dankzij welke men de wereld poëtisch ziet. Het is het onderwerp van hoofdstuk III. Proust ontdekt een onfeilbaar middel in de spontane herinnering; in de ‘souvenir involontaire’ verschijnt de essentie van het beleefde. Voorts analyseert en beproeft hij alle middelen die de Gewoonte en de Conventie, die onze verhouding tot de werkelijkheid vervalsen, een ogenblik buiten werking stellen. Grote aandacht schenkt hij aan de droom, aan het inslapen en ontwaken, aan plotselinge veranderingen in tijd en ruimte. De moderne communicatiemiddelen trein, auto, vliegtuig, telefoon, fascineren hem, omdat zij nieuwe dimensies creëren, en daarmee symbolen zijn van de kunst. In hoofdstuk IV gaan wij na met welke stijlmiddelen Proust de werkelijkheid herschept. Wij onderscheiden met name het perspectivisme en de metafoor. Het perspectivisme is het esthetische principe waarop A la Recherche is gebouwd. In dit verband wordt gewezen op de betekenis van de Duitse filosoof Leibniz voor Proust. Personen en gebeurtenissen worden volgens een perspectivische optiek weergegeven. Alleen op deze wijze kan de werkelijkheid worden recht gedaan. Uit respect voor het contingente maakt Proust op 8
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 11
HOOFDSTUK I
Proust en zijn tijd. Invloeden en affiniteiten
KO RTE L EV E N SB E SCH R I J V I N G VAN D E AUTE UR. SF E E RTE K E NI NG VAN HET FIN DE SIÈCLE
Marcel Proust wordt op 10 juli 1871 als zoon van Adrien Proust en Jeanne Weil in Auteuil bij Parijs geboren. Hij groeit op in een zeer gegoed milieu. Op negenjarige leeftijd krijgt hij de eerste aanval van astma, een ziekte die hem zijn hele verdere leven begeleidt en uiteindelijk oorzaak is van zijn betrekkelijk vroeg overlijden. Van 1882 tot 1889 is hij leerling van het Lycée Condorcet; in deze tijd werkt hij mee aan een schoolblad Revue Lilas. Aan het eind van deze periode begint hij de salons te frequenteren, zijn ‘mondaine’ leven vangt aan. In 1889-1890 is hij als vrijwilliger in militaire dienst. Na afloop volgt hij onregelmatig colleges aan de Sorbonne. In 1892 debuteert hij als schrijver met bijdragen aan de Revue Blanche. In 1896 verschijnt zijn eerste grotere publicatie Les Plaisirs et les Jours, met een voorwoord van Anatole France. Tussen 1896 en 1899 werkt hij, zonder dat iemand dit weet, aan een roman, die pas lang na zijn dood wordt gepubliceerd onder de titel Jean Santeuil. In 1899 leert hij het werk van Ruskin kennen: in 1904 en in 1906 volgen de vertalingen van twee van diens boeken: La Bible d’Amiens en Sésame et les Lys. Inmiddels was op 26 september 1905 zijn moeder, aan wie hij zeer was gehecht, overleden. Kort daarna, in 1906, installeert hij zich op de boulevard Hausmann - voor hen die een pelgrimstocht willen maken, nr. 102 - in een gecapitonneerde kamer, die hij betitelt als ‘mijn ark’. Hier, en vanaf 1919 in een appartement in de rue Hamelin, zal hij tot zijn dood in 1922, verzorgd door een dienstbode en de wereld verzakend, schrijven aan zijn werk A la Recherche du Temps Perdu, waarvan ik de definitieve conceptie dateer in 1907.2 In 1913 verschijnt - op eigen kosten! - het eerste deel: Du côté de chez Swann (De kant van Swann). In 1918 voltooit hij het tweede deel: A l’ombre des jeunes filles en fleurs (In de schaduw van de bloeiende meisjes), waarvoor hem in 1919 de prestigieuze prix Goncourt wordt verleend. In datzelfde jaar publiceert hij Pastiches et mélanges, een bijwerk. Inmiddels werkt hij in de tijd die hem nog resteert, ingespannen aan zijn hoofdwerk A la Recherche du Temps 11
proust vs4
14-09-2004
15:11
Pagina 12
Proust en het fin de siècle
Perdu. In 1920 komt het eerste deel van Le côté de Guermantes (De kant van Guermantes) uit, in 1921 het tweede deel, alsmede deel I van Sodome et Gomorrhe (Sodom en Gomorra). In 1920-21 publiceert hij eveneens zijn diepzinnige essays over Flaubert (‘A propos du ‘style’ de Flaubert’) en over Baudelaire (‘A propos de Baudelaire’), die men beide zo aan A la Recherche zou willen ‘vastspelden’. Proust zelf karakteriseert zo zijn werkwijze. Aan iedere drukproef voegt hij nieuwe passages toe; voortdurend herziet en herschrijft hij, tot vertwijfeling van zijn uitgever. In het jaar van zijn dood verschijnt het tweede deel van Sodome et Gomorrhe. Op 18 november 1922 overlijdt hij op de leeftijd van slechts 51 jaar. Postuum verschijnen de laatste delen van zijn levenswerk, in 1923 La Prisonnière (De gevangene), in 1925 La Fugitive (De voortvluchtige) - dit deel draagt ook wel de titel van Albertine disparue (Albertine verdwenen)3 - en in 1927 ten slotte Le Temps Retrouvé (De Tijd hervonden). In 1952 wordt Jean Santeuil4, in 1954 Contre Sainte Beuve5 gepubliceerd, in beide werken kan men schetsen zien van zijn hoofdwerk, dat, ondanks zijn schijnbaar voltooide staat, een torso is gebleven. Niet alleen heeft Proust de laatste delen niet meer kunnen corrigeren, had hij langer geleefd, hij zou zijn werk nog meer hebben uitgebreid. Dat neemt niet weg, dat het in een hogere zin wel degelijk als voltooid kan worden beschouwd. Zijn overtuiging, dat de wereld niet eens en voor altijd is geschapen, maar evenzoveel keer, als een nieuwe kunstenaar wordt geboren, heeft hij op monumentale wijze uitdrukking gegeven. Daarbij had hij zijn tijd tegen. Zijn werk kwam tot stand tegen de geest van het fin de siècle in. Het ontstaat in een tijd die pessimistisch en decadent was. Noodlotsdenken, nostalgie, epigonisme zijn de kenmerken van het fin de siècle. Noodlot, ‘Schicksal’, ‘Destin’. Lot of bestemming? Tot aan Kant (17241804) kent de mens van nature een hem van God gegeven bestemming; met name in de christelijke Verlichting wordt de mens gezien als een wezen dat de plicht heeft bij te dragen tot het menselijk geluk; in de rede en in de gemeenschapszin bezit hij ook middelen om zijn geluk en dat van zijn medemensen te bevorderen. Gelukkig te zijn is de bestemming van de mens. Met Kant wordt het teleologisch wereldbeeld, dat zo kenmerkend was voor de achttiende eeuw, ter discussie gesteld. Ofschoon Kant uit morele overwegingen vasthoudt aan de idee van een zinvolle wereld, laat hij er geen twijfel aan bestaan, dat voor deze optimistische opvatting geen enkel bewijs te leveren is. Voor de ernstige Heinrich von Kleist (1777-1811) was Kants oplossing een schrale troost. Hij zal na lezing van Kritik der reinen Vernunft, volgens anderen, na lezing van Kritik der praktischen Vernunft, in een ernstige crisis geraken; de zin van het leven was hem afgenomen. 12