Protocol van Moed: Durven samenwerken rond kindermishandeling: grensverleggend, moedig en uitdagend.
Draaiboek voor hulpverleners
Inhoud Voorwoord 3 Inleiding
5
Deel I: Theoretisch kader.
6
1.1. Een confrontatie met kindermishandeling: je staat niet alleen!
6
1.2. Beroepsgeheim in de praktijk: hoe zit het nu?
7
1.2.1 Kan ik praten met andere partners in de strijd tegen kindermishandeling? Praten met parket, politie en andere hulpverleners: enkele richtlijnen. 7 ❏❏ 458bis SW 7 ❏❏ Noodtoestand 8 ❏❏ Het gedeeld beroepsgeheim / het gezamenlijk beroepsgeheim 8 1.2.2 Mag ik praten als ik de toestemming van de cliënt heb? 9 1.2.3 Mag ik informatie geven als ik erom gevraagd word? 9 ❏❏ Informatie wordt gevraagd door de politie / het parket 9 ❏❏ Informatie wordt gevraagd door een rechter 10 ❏❏ Informatie wordt gevraagd door andere hulpverleners 10 ❏❏ Informatie wordt gevraagd door de ouders van een minderjarige 10 1.2.4 Kan me iets verweten worden als ik als hulpverlener niets doe aan een situatie van kindermishandeling? 11 1.2.5 Kan me iets verweten worden als ik mijn beroepsgeheim schend in een situatie van kindermishandeling? 11 1.2.6 Kan ik met mijn cliënt en de ouders praten over mijn verontrusting? 12 1.3. Bijkomende informatie
12
Deel II: Het Protocol van Moed: toelichting en draaiboek.
13
2.1. Wat is er vernieuwend en grensverleggend aan het Protocol van Moed?
13
2.2. Welke partners zijn betrokken bij het proefproject?
13
❏❏ Geografische beperking ❏❏ Betrokken partners
14 14
2.3. Het Protocol van Moed ingezet in de strijd tegen intrafamiliale en extrafamiliale kindermishandeling. 15 ❏❏ Intrafamiliale en extrafamiliale kindermishandeling. 15 ❏❏ Minderjarigen 16 2.4. Het Protocol van Moed: een proefproject.
16
2.5. Waar kan je terecht voor meer informatie over het Protocol van Moed?
16
2.6. Het draaiboek
17
2.6.1. Intrafamiliale kindermishandeling. 2.6.1.1. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: hulpverlener die geconfronteerd wordt met een situatie van kindermishandeling (schema 1)
17
18
1
A. Gaat het om een acute situatie? De melding. B. Gaat het om een niet-acute situatie? 2.6.1.2. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling (schema 2) A. Gaat het om een acute situatie? B. Gaat het om een niet acute situatie? 2.6.2. Extrafamiliale kindermishandeling. 2.6.2.1. Extrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling ( schema 3) A. Onvoldoende bescherming van het slachtoffer B. Kind/slachtoffer in begeleiding is niet in gevaar, andere kinderen verkeren (mogelijks) in een gevaarsituatie 2.6.2.2. Extrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling (schema 2)
2
19 20
23
23 23 25
26
27 28
31
BIJLAGEN:
32
Bijlage 1: Schematische leidraad Protocol van Moed
33
Bijlage 2: Nuttige adressen
36
Bijlage 3: Modelformulieren fax
37
Voorwoord
Kindermishandeling, en zeker seksueel misbruik, beroert terecht. Het mag niemand van ons koud laten! Een dergelijk complex en moeilijk te ontrafelen kluwen van verstoorde relaties en gekwetste mensen moeten we samen aanpakken. Toen in 1998, bij de opstart van de Nederlandstalige werkgroep kindermishandeling, er gepeild werd naar een samenwerking tussen de verschillende sectoren (politie, justitie en hulpverleners) bleek het water nog heel diep te zijn. Dat er een dag zou komen dat allen samen kindermishandeling zouden aanpakken, leek bijna utopisch. De schildpad is het symbool geworden van het Protocol van Moed. Een beeld gegroeid vanuit een historisch perspectief, maar ook dat van een langzame, doelbewuste maar zekere vooruitgang. Velen hebben sinds 1998 het pad geëffend, de krijtlijnen uitgezet. Een multidisciplinaire groep heeft het engagement, opgenomen in het protocol kindermishandeling om de grenzen van het beroepsgeheim af te tasten, ter harte genomen. Een draaiboek met verschillende scenario’s, waarvan u hier de neerslag vindt, werd uitgewerkt. Het is niet gemakkelijk om dagelijks de confrontatie aan te gaan met verhalen van kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling en toch de moed te vinden om geëngageerd verder te werken. Vandaag vragen wij u om nog moediger te zijn, uw grenzen te verleggen en af te stemmen met de andere actoren die, net als u, elke dag de strijd aangaan tegen dit onrecht. Ik hoop dat in elk van u de schildpad mag wakker worden en dat u doelbewust, maar zeker op weg zal gaan. Ik wens u allen alvast veel moed!
De Craim Christel Voorzitster van de stuurgroep Protocol van Moed, Antwerpen. Januari 2012.
3
Inleiding
Iedereen is het erover eens: kindermishandeling moet aangepakt worden. Kinderen hebben recht op hulp en veiligheid. Justitie en hulpverlening hebben elkaar nodig om kindermishandeling te bestrijden. De laatste jaren werden heel wat stappen gezet in de strijd rond kindermishandeling. Er zijn aanbevelingen van de Nationale commissie tegen seksuele uitbuiting van Kinderen (1997) die geleid hebben tot een Nederlandstalige werkgroep Kindermishandeling die aan verschillende bevoegde ministers aanbevelingen deed over een betere aanpak van kindermishandeling. In 2010 ondertekenden de minister van Justitie en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin het protocol kindermishandeling waarmee ze gehoor geven aan enkele van die aanbevelingen. Het Protocol van Moed is een proefproject dat één van die aanbevelingen moet vertalen naar de praktijk. Het is duidelijk dat, om kindermishandeling te bestrijden, verschillende spelers die ermee in aanraking komen mogelijkheden moeten krijgen om die strijd samen aan te gaan en samen te zoeken naar de beste aanpak in elke individuele situatie. Het huidig kader met betrekking tot beroepsgeheim biedt niet altijd die mogelijkheden. In het Protocol van Moed werden door een aantal partners binnen het gerechtelijk arrondissement Antwerpen afspraken gemaakt om de grenzen van het beroepsgeheim af te tasten, om samen de aanpak rond kindermishandeling te versterken. Een werkgroep werkte een jaar lang aan een draaiboek waarin verschillende situaties van kindermishandeling bestudeerd werden. Dit draaiboek wordt nu gefinaliseerd en vanaf januari 2012 zullen hulpverleners, parket en politie in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, het draaiboek kunnen toetsen aan de praktijk. In deze brochure wordt op een bevattelijke manier uitgelegd waarvoor het Protocol van Moed gebruikt kan worden. De juridisch-deontologische context waarin het protocol gesitueerd moet worden, wordt omstandig uiteengezet in een rapport dat terug te vinden is op www.jeugdhulp.be (klikken naar regio Antwerpen/publicaties Antwerpen). De strijd tegen kindermishandeling vergt moed! Samen kunnen we die uitdaging aan! Werk ook mee aan de strijd tegen kindermishandeling en werk mee in dit project waarin we samen de grenzen proberen te verleggen zodat kinderen in situaties van kindermishandeling beter geholpen kunnen worden!
5
Deel I: Theoretisch kader.
1.1. Een confrontatie met kindermishandeling: je staat niet alleen! Als hulpverlener die geconfronteerd wordt met een situatie van kindermishandeling, zit je vaak met een dilemma. Je bent gebonden door het beroepsgeheim. Je cliënt heeft je informatie gegeven in vertrouwen en die mag je niet zomaar doorgeven, maar toch blijf je met het gevoel zitten dat je iets moet doen. Met wie mag je praten? Wat mag je zeggen? Hoelang kan/mag je zwijgen? Wat kan je doen om die kinderen nog meer te beschermen? Schat je de situatie goed in? Ook al ben je gebonden door het beroepsgeheim, het mag je als hulpverlener niet verlammen. Enkele tips om tot een beslissing te komen met betrekking tot het al dan niet doorbreken van je beroepsgeheim in een situatie van kindermishandeling: • Blijf niet alleen staan. Doorloop het stappenplan of de visietekst van de organisatie waarbinnen je werkt, contacteer de aangewezen personen binnen de organisatie, bespreek je verontrusting in het team. • Maak gebruik van tools om de situatie te objectiveren en in te schatten bv. Signaallijst Verontrustende Opvoedingssituaties, signs of safety, SDQ, IZIKA,… • Neem contact met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of Comité Bijzondere Jeugdzorg om –eventueel anoniem- samen de situatie in te schatten of advies in te winnen over de mogelijke stappen. • Ga na of je zelf, of samen met anderen, nog hulp kan organiseren en de veiligheid van het kind kan waarborgen. • Bespreek de verontrusting en de stappen die je overweegt met je cliënt en blijf in gesprek met de ouders én het kind zolang dit de veiligheid van de betrokken partijen – ouders, kind en hulpverlener- niet in het gedrang brengt. • Probeer de cliënt zoveel mogelijk te motiveren om zelf stappen te zetten en sta hem/ haar daarin bij. Maar blijf ook betrokken indien je cliënt niet zelf wil handelen. Je hebt net als elke burger de plicht om te helpen in geval van nood. • Ga op een zorgvuldige, zo objectief mogelijke en logische manier na waarom en hoe je je beroepsgeheim zal doorbreken! ( 458 bis SW, noodtoestand,…) • Blijf je er wel van bewust dat je als hulpverlener steeds zelf beslist of je al dan niet je beroepsgeheim doorbreekt! Je draagt individuele verantwoordelijkheid voor je beslissing tot het breken van je beroepsgeheim. Praat erover tot je je kan verzoenen met de beslissing om een bepaalde stap te zetten. • Noteer nauwkeurig waarom je een bepaalde beslissing neemt -welke redenering je volgt. • Stel de veiligheid van het kind steeds voorop! Het zijn net die afwegingen waarin het Protocol van Moed de hulpverleners en alle betrokken partners in de strijd tegen kindermishandeling handvatten wil bieden om constructiever samen te werken. Door tussen de partners ( hulpverlening, parket, politie) waar nodig/ nuttig informatie door te geven en door sneller in overleg te gaan ( anoniem of in een concreet dossier) ,kan de inschatting of vrijwillige hulpverlening nog voldoende is, dan wel 6
dat melding bij parket nodig is, sneller en met kennis van alle informatie worden genomen in het belang van het kind en het gezin.
1.2. Beroepsgeheim in de praktijk: hoe zit het nu? Wanneer je geconfronteerd wordt met kindermishandeling, rijzen vaak een aantal vragen met betrekking tot beroepsgeheim. Hieronder vind je een antwoord op enkele van de veel gestelde vragen. 1.2.1 Kan ik praten met andere partners in de strijd tegen kindermishandeling? Praten met parket, politie en andere hulpverleners: enkele richtlijnen. Wanneer je gebonden bent door het beroepsgeheim als hulpverlener, kan je niet zomaar informatie doorgeven aan politie of parket. Je krijgt bepaalde informatie in vertrouwen en dat vertrouwen mag je niet schenden. Toch zijn er een aantal uitzonderingen voorzien op het beroepsgeheim zodat je als hulpverlener kan praten met je team, je verantwoordelijke en een aantal uitzonderingen waarin je kan praten met parket en politie. Je kan ook steeds advies inwinnen bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of het Comité Bijzondere Jeugdzorg. Let wel, je mag je beroepsgeheim enkel doorbreken met het doel de veiligheid van een kind te verzekeren en niet enkel om de dader bestraft te zien! Je mag enkel de noodzakelijke informatie meedelen: “need to know “-informatie en niet “nice to know”! Ga dus na wat je gesprekspartner noodzakelijk moet weten om verdere stappen te kunnen zetten. Uiteraard zijn er nog specifieke regels over het beroepsgeheim m.b.t. verdediging in rechte, inbeslagname en huiszoeking, enz. We lichten hier enkel bepaalde punten toe die ook in de werking van het protocol van moed een belangrijke rol spelen en die belangrijk zijn binnen de relatie hulpverlener- parket- politie.
❏❏ 458bis SW: Voor een aantal misdrijven tegen kinderen of andere kwetsbare personen werd een speciale uitzondering in het leven geroepen : 458 Bis SW. Dit artikel biedt je de mogelijkheid om je beroepsgeheim te doorbreken ten aanzien van de procureur des Konings, niet ten aanzien van de politie, in een aantal ernstige situaties ten aanzien van minderjarigen. Voorbeelden hiervan zijn: opzettelijke slagen en verwondingen, aanranding van de eerbaarheid, verwaarlozing,…. Je kan een melding doen onder volgende strikte voorwaarden : • Er bestaat een ernstig, dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van de minderjarige of kwetsbare persoon of er zijn aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer kunnen worden van de opgesomde misdrijven • Je bent niet in staat om de integriteit van het slachtoffer of mogelijke andere slachtoffers zelf of met behulp van anderen te beschermen.
7
• Het is niet noodzakelijk dat je het slachtoffer zelf hebt onderzocht of door hem in vertrouwen bent genomen, je kan ook een melding doen bij de procureur des Konings wanneer je via een derde of via de dader kennis hebt gekregen van de situatie. • Je gaat informatie doorgeven met het doel de minderjarige te helpen en niet louter om de dader te straffen !
❏❏ ➢ Noodtoestand : Onder volgende voorwaarden spreekt men van de noodtoestand en wordt aanvaard dat je als hulpverlener je beroepsgeheim doorbreekt.: • Er is een actueel, zeker en ernstig gevaar. • Het te beschermen belang dat je moet behartigen, kan de fysieke integriteit zijn, maar kan ook een exclusief materieel of moreel belang zijn. Je doorbreekt je beroepsgeheim om een hogere waarde te beschermen bv. de bescherming van de fysieke of seksuele integriteit. De maatstaf hierin vormen de mensenrechten. • Je kan op geen andere manier bescherming bieden dan door je beroepsgeheim te schenden. Als alle drie die voorwaarden vervuld zijn, kan je praten met andere hulpverleners of een melding doen bij politie of parket. Het gaat erom dat je stappen zet om een persoon in nood te helpen. Binnen het kader van het Protocol van Moed wordt afgesproken dat in geval van noodtoestand de melding steeds zal gebeuren bij de procureur des Koningsreferentiemagistraat kindermishandeling.
❏❏ Het gedeeld beroepsgeheim / het gezamenlijk beroepsgeheim: Onder bepaalde voorwaarden kan je informatie uitwisselen met andere hulpverleners of andere personen gebonden door het beroepsgeheim ( zoals artsen,…). Bepaalde voorwaarden dienen vervuld te zijn alvorens je informatie kan uitwisselen: • Je mag enkel informatie doorgeven aan een persoon die ook door het beroepsgeheim gebonden is. Daarom is het belangrijk de rol van je gesprekspartner uit te klaren, praat erover. • De andere hulpverlener treedt op met dezelfde finaliteit. Overdracht onder gedeeld beroepsgeheim tussen hulpverleners werkzaam in buitengerechtelijke context en hulpverleners in gerechtelijke context kan enkel met specifieke toestemming van de cliënten. • Overdracht onder gedeeld beroepsgeheim tussen hulpverleners werkzaam in buitengerechtelijke context en hulpverleners in gerechtelijke context kan enkel met specifieke toestemming van de cliënten. • Het uitwisselen van cliëntinformatie kan enkel tussen personen betrokken in de hulpverlening en in functie van de lopende hulpverlening. • De gegevensuitwisseling is noodzakelijk voor de hulpverlening aan de persoon tot wie de jeugdhulp zich richt - enkel die gegevens die noodzakelijk zijn mogen worden uitgewisseld en enkel in het belang van de cliënt. • De cliënt moet minstens op de hoogte worden gebracht over welke gegevens aan wie worden doorgegeven. Indien mogelijk gebeurt het doorgeven van gegevens met toestemming en bij voorkeur in aanwezigheid van de cliënt. Voor het bespreken van zaken in teamverband, moet je niet terugvallen op de strikte regels van het gedeeld beroepsgeheim maar is er een andere constructie, nl. het gezamenlijk beroepsgeheim. 8
1.2.2 Mag ik praten als ik de toestemming van de cliënt heb? Als je cliënt ermee akkoord gaat dat je de informatie doorgeeft, mag je dit als hulpverlener ook doen. Ga duidelijk volgende vragen na: • Weet de cliënt duidelijk dat je de informatie gaat doorgeven? • Weet de cliënt waarover het gaat en welke informatie wordt doorgegeven? • Weet hij aan wie de informatie wordt gegeven? • Weet hij waarom die informatie wordt doorgegeven? • Is er toestemming van de cliënt? Het is steeds aangeraden om de informatie door te geven in aanwezigheid van de cliënt en bewaak ook steeds dat gehandeld wordt ter bescherming van de minderjarige en niet om andere redenen. Ook onder deze voorwaarden geldt dat je enkel die informatie doorgeeft die noodzakelijk is om door te geven ( need to know). Let wel, als je cliënt minderjarig is, moet hij over voldoende onderscheidingsvermogen beschikken d.w.z. in staat zijn om de betekenis, draagwijdte en gevolgen van zijn instemming in te schatten, alvorens hij werkelijk toestemming kan geven! 1.2.3 Mag ik informatie geven als ik erom gevraagd word? Als hulpverlener wordt je soms aangesproken om informatie te geven over een cliënt, gezin of kind dat mogelijk met kindermishandeling geconfronteerd wordt. Je beroepsgeheim laat je niet zomaar toe aan iedereen informatie door te geven. Of je informatie kan doorgeven hangt vooral af van je gesprekspartner:
❏❏ Informatie wordt gevraagd door de politie / het parket: De politiefunctionarissen hebben een zwijgplicht maar binnen het kader van hun opdracht ook een meldingsplicht. Om die reden kan informatie niet zomaar gedeeld worden met politieagenten. Naast de politiefunctionaris werken bij de politie echter ook maatschappelijk assistenten. Sommige zijn politieassistenten d.w.z. dat ze tegelijk politieagent en maatschappelijk assistent zijn. Zij hebben dan ook bovengenoemde meldingsplicht waardoor ook met hen niet zomaar informatie kan uitgewisseld worden. Maar er zijn ook maatschappelijk assistenten die geen politieambtenaar zijn, zij hebben vaak wel beroepsgeheim maar niet de meldingsplicht zoals die aan politieambtenaren is opgelegd. Deze maatschappelijk assistenten kunnen zowel dienstverlenend werken als onder mandaat – met opdracht van jeugdmagistraat of jeugdrechtbank. In Antwerpen is er een team maatschappelijk assistenten werkzaam bij de politie die geen politieambtenaar zijn . Deze maatschappelijk assistenten werken soms dienstverlenend ( bv. opstarten van hulpverlening) en soms onder mandaat waarbij ze binnen het kader van hun opdracht ook rapporteren aan hun opdrachtgever – jeugdmagistraat en jeugdrechtbank. Als hulpverlener zal je als je werkt met deze maatschappelijk assistenten moeten nagaan of zij werken binnen hun dienstverlenende taak of binnen een mandaat als je informatie wil uitwisselen. Uitwisseling van informatie binnen het gedeeld beroepsgeheim is niet mogelijk met een gemandateerd maatschappelijk assistent. Je mag hen hier altijd naar vragen, zij zullen hier duidelijkheid over moeten geven en zullen ook moeten aangeven wanneer hun positie wijzigt. Zo kan het bv. zijn dat een maatschappelijk assistent eerst dienstverlenend aan het werk is met een gezin, maar daarna omwille van bv. een klacht een opdracht krijgt van het parket. 9
Bij een situatie van kindermishandeling kan het jeugdparket steeds informatie inwinnen via een maatschappelijk onderzoek. Hiertoe kan het jeugdparket opdracht geven aan een politiedienst of de maatschappelijk assistenten werkzaam binnen de politie. Binnen het kader van het Protocol van Moed wordt voorzien dat informatie kan ingewonnen worden bij Comité Bijzondere Jeugdzorg en Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Maar het jeugdparket, de gemandateerde sociale dienst of politie onder mandaat van het jeugdparket, kunnen ook andere hulpverleners contacteren met de vraag of hulpverlening werd aangevat, wordt verder gezet of beëindigd werd. De jeugdhulpverlening wordt uitgenodigd deze beperkte informatie te verstrekken. Ze wordt verzameld met het doel een inschatting te maken wat nodig is voor de veiligheid van het kind: verder zetting van de lopende hulpverlening, het opstarten van een nieuw hulpverleningsproces of het nemen van andere beschermende maatregelen. De hulpverlener zelf mag - als hij in dit kader gecontacteerd wordt - de vraag stellen vanuit welk statuut de maatschappelijk assistent die vraag stelt en beslist zelf of hij hier de grens van zijn beroepsgeheim in het belang van het kind overschrijdt en de beperkte informatie meedeelt of niet.
❏❏ Informatie wordt gevraagd door een rechter: Je mag als hulpverlener je beroepsgeheim breken bij een getuigenis in rechte voor een rechter maar je bent het niet verplicht.
❏❏ Informatie wordt gevraagd door andere hulpverleners: Hier kan je enkel spreken onder de voorwaarden van het gedeeld beroepsgeheim – dus met toestemming van de cliënten. Binnen de integrale jeugdhulp, kan je uitzonderlijk ook praten zonder instemming van de cliënt maar dan moet je het gebrek aan instemming motiveren en moet je nog steeds de cliënt op de hoogte brengen van de informatieoverdracht. Als het gaat om collega’s binnen je eigen team kan je terugvallen op het gezamenlijk beroepsgeheim.
❏❏ Informatie wordt gevraagd door de ouders van een minderjarige: Als hulpverlener heb je beroepsgeheim, ook ten aanzien van de ouders van de minderjarige. Anderzijds zullen de ouders als de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige vertrouwelijke informatie nodig hebben om in rechte te kunnen optreden bv. burgerlijke partijstelling voor de rechtbank. Als er geen belangenconflict is tussen ouders en kinderen hoeft dit geen problemen te geven. Maar de minderjarige kan de vraag stellen bepaalde informatie niet door te geven aan de ouders. Ouders hebben recht op informatie binnen het kader van de uitoefening van hun ouderlijk gezag. Dat wil zeggen dat ouders over alle informatie moeten kunnen beschikken die ze nodig hebben om beslissingen te kunnen nemen over de opvoeding van hun kind. Het ouderlijk gezag heeft echter een uitdovend karakter. Men gaat ervan uit dat ouders naarmate het kind meer onderscheidingsvermogen verwerft, steeds minder tussen moeten komen en het dus ook minder noodzakelijk is hen bepaalde informatie te geven. Als hulpverlener zal je moeten nagaan of het kind beschikt over voldoende onderscheidingsvermogen in de concrete situatie: als dat niet het geval is, moet je de ouders de noodzakelijke informatie geven om opvoedingsbeslissingen te nemen. Het Decreet Rechtspositie Minderjarige gaat uit van een bekwaamheid van alle minderjarigen om hun rechten in de jeugdhulp zelf uit te oefenen. Enkel voor de aspecten uithuisplaatsing, vrije instemming met de hulpverlening en toegang tot het dossier moet 10
een beoordeling van de bekwaamheid gebeuren door de hulpverlener. Daarbij geldt een vermoeden dat kinderen ouder dan 12 jaar deze aspecten zelf kunnen inschatten. Voor het verzetsrecht van artikel 28 van het Decreet Rechtspositie Minderjarige geldt geen leeftijdsvereiste, en wordt ook het jonge kind dus geacht zelf gemotiveerd te kunnen aangeven dat bepaalde informatie niet aan de ouders mag worden verschaft. Informatie delen met ouders kan dus enkel om hen in staat te stellen noodzakelijke opvoedkundige beslissingen te nemen, in het belang van de groei naar zelfstandigheid van het kind. Daarbij is het wel steeds belangrijk dat je het kind minstens op de hoogte brengt van welke informatie en waarom je die zal delen met de ouders en dat je je bij die informatieoverdracht ook steeds beperkt tot het noodzakelijke. Ook hier geldt dat uitwisseling van informatie moet afgewogen worden tegen de veiligheid van de minderjarige. Binnen het Protocol van Moed wordt de nadruk gelegd op het inlichten van de minderjarige en zijn ouders indien dit de veiligheid van het kind niet in het gedrang brengt. De minderjarige en de ouders hebben ook recht op toegang tot het dossier van de voorziening en de consulent. Hierop zijn de regels van het Decreet Rechtspositie Minderjarige van toepassing. Je kan hierover meer informatie vinden op de website: www. rechtspositie.be 1.2.4 Kan me iets verweten worden als ik als hulpverlener niets doe aan een situatie van kindermishandeling? Je beslist steeds zelf of je je beroepsgeheim al dan niet wil doorbreken. Iedereen – elke burger, niet alleen jij als hulpverlener - heeft echter de plicht om hulp te verlenen op het moment dat iemand in een toestand van groot gevaar verkeert . Het moet daarbij gaan om een gevaar voor de gezondheid, de integriteit, de vrijheid of de eerbaarheid van andere mensen waarvan je weet dat het ernstig is. Dit kan betekenen dat je het gevaar zelf hebt vastgesteld of dat je het gevaar vaststelt doordat iemand je hulp inroept. Als je in die omstandigheden bewust nalaat om de nodige hulp te verlenen, bega je het misdrijf schuldig verzuim wat ook strafrechtelijk gesanctioneerd kan worden! Enkel als je door te helpen jezelf of anderen in gevaar zou brengen, is er geen schuldig verzuim. Als je als hulpverlener geconfronteerd wordt met kindermishandeling dan moet je zelf of samen met anderen gepaste hulp verlenen. Het verlenen van hulp kan erin bestaan dat je zelf hulp biedt, of dat je informatie geeft en je de cliënt motiveert om zelf stappen te zetten, of dat je de hulp van anderen inroept, en soms zelfs dat je aangifte doet bij politie of parket. Lukt het niet om samen of met anderen hulp te verlenen, dan moet je nagaan of je de situatie kan melden om zo veiligheid te creëren voor een kind in nood. Het louter negeren van de situatie kan schuldig verzuim zijn! De essentie is dat beroepsgeheim geen excuus kan zijn om kinderen in nood niet te helpen! 1.2.5 Kan me iets verweten worden als ik mijn beroepsgeheim schend in een situatie van kindermishandeling? Er is pas schending van het beroepsgeheim als je geheimen die je werden toevertrouwd als hulpverlener opzettelijk en bewust bekend maakt aan derden. Daarbij is het niet van belang hoe je de geheimen bekend maakt en of je dat deed met het doel te schaden of niet. Er is geen schending als je kan terugvallen op één van de uitzonderingsgronden hierboven aangehaald. Daarom is het belangrijk altijd goed een redenering op te bouwen vooraleer je je beroepsgeheim schendt met als belangrijkste vragen: wat is het belang van mijn cliënt(en)? Kan ik terugvallen op één van gronden tot verbreken van het beroepsgeheim? 11
Een effectieve schending van je beroepsgeheim heeft strafrechtelijke gevolgen. Het kan ook leiden tot een vordering tot schadevergoeding en kan ook arbeidsrechtelijke sancties zoals je ontslag met zich meebrengen. De zwaarste sanctie is echter de mogelijke schade die wordt toegebracht aan de vertrouwensrelatie met je cliënt. Ga er daarom niet lichtzinnig mee om, maar laat het je ook niet verlammen. Kindermishandeling bestrijden kan je niet alleen! Het verbreken van je beroepsgeheim vergt moed! Maar het is soms de enige manier om een kind hulp en veiligheid te bieden in een situatie van kindermishandeling! Blijf je twijfelen of je de stap kan zetten, bespreek dan zeker met je team en je kan ook altijd informatie inwinnen bij de betrokken partners ( Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, Comité Bijzondere Jeugdzorg, parket, politie) zonder namen of identiteiten bekend te maken alvorens de situatie volledig voor te leggen. 1.2.6 Kan ik met mijn cliënt en de ouders praten over mijn verontrusting? Van een hulpverlener wordt niet verwacht dat hij een antwoord kan bieden op elke situatie van kindermishandeling waarmee hij geconfronteerd wordt. Binnen Integrale Jeugdhulp wordt echter wel van de jeugdhulpverleners verwacht dat zij op een constructieve manier kunnen omgaan met dergelijke situaties door de ongerustheid te uiten en/of bespreekbaar te maken in een constructieve dialoog met de minderjarige en eventueel zijn ouders tenzij de veiligheid van de minderjarige daardoor in het gedrang zou komen. Ook hierin kan je als hulpverlener ondersteuning zoeken binnen de voorziening, je team maar ook bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of het Comité Bijzondere Jeugdzorg. In de brochure: 15 vuistregels voor het voeren van confronterende gesprekken kan je ondersteuning vinden om het gesprek aan te gaan (terug te vinden op www.jeugdhulp.be, klikken naar regio Antwerpen/publicaties Antwerpen).
1.3. Bijkomende informatie Wil je meer informatie, consult of advies over omgaan met kindermishandeling of over je beroepsgeheim bij kindermishandeling, neem dan contact op met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en het Comité Bijzondere Jeugdzorg. Zij kunnen je steeds advies geven en coachen als je met een situatie van kindermishandeling geconfronteerd wordt. Je kan een situatie ook anoniem met hen bespreken om dan verdere stappen af te spreken. De contactgegevens van beide organisaties vind je in bijlage 2, pagina 36. Voor meer informatie over je beroepsgeheim kan je ook terecht op de juridische helpdesk van Steunpunt Jeugdhulp:
[email protected] . Hierover vind je meer informatie op de website van Steunpunt Jeugdhulp bij Juridische ondersteuning: www.steunpuntjeugdhulp.be .
12
Voor het Protocol van Moed werd een grondige studie gemaakt van het beroepsgeheim in situaties van kindermishandeling. Hierin vind je meer informatie over het beroepsgeheim van de betrokken partners en de juridische kaders van het beroepsgeheim. Je kan de definitieve tekst die door de stuurgroep werd uitgewerkt terugvinden op volgende website: www.jeugdhulp.be (klikken naar regio Antwerpen/publicaties Antwerpen). Ook de elektronische versie van deze toegankelijke tekst en de modelformulieren voor de faxen, die verder in het document worden vermeld kan je op deze website terugvinden.
Deel II: Het Protocol van Moed: toelichting en draaiboek.
Het protocol van moed is een proefproject waarbij de grenzen van het beroepsgeheim worden afgetast door hulpverlening, politie en parket, in het belang van de bescherming van het kind in een situatie van kindermishandeling. Doorbreken van het beroepsgeheim blijft een individuele verantwoordelijkheid. Het nemen van een doordachte beslissing om mee te werken in het proefproject, is dan ook belangrijk. Laat je echter niet verlammen! Enkel door samen de uitdaging van het project aan te durven gaan, kunnen we grensverleggend werken in de strijd rond kindermishandeling! Het Protocol van Moed: grensverleggend, moedig, uitdagend! Samen! In het belang van een kind!
2.1. Wat is er vernieuwend en grensverleggend aan het Protocol van Moed? In het proefproject: Protocol van Moed krijgen de hulpverleners en alle betrokken partners in de strijd tegen kindermishandeling handvatten om constructiever samen te werken. Door partners ( hulpverlening, parket, politie) informatie te geven, door sneller in overleg te gaan, kan beter worden ingeschat of melding nodig is dan wel of het dossier naar de vrijwillige hulpverlening kan, met kennis van alle informatie en in het belang van het kind en het gezin. Daarom wil men een aantal nieuwe mogelijkheden in de samenwerking politie-parket en hulpverlening tijdens het proefproject toetsen en vervolgens evalueren: • overlegmogelijkheden tussen parket/ hulpverlening voorafgaand aan eventuele melding. • informatie-uitwisseling tussen parket/Comité Bijzondere Jeugdzorg en Vertrouwenscentrum Kindermishandeling met het oog op een risico-inschatting. • in het kader van dit protocol worden hulpverleners uitgenodigd te antwoorden op de vraag van het parket of hulpverlening werd aangevat, verder gezet of beëindigd. Deze mogelijkheden zijn vernieuwend en grensverleggend in die zin dat de betrokken partners -politie, parket en hulpverleners - binnen een vast afgesproken kader (draaiboek) en met de nodige zorg voor het belang en de veiligheid van het kind hier de grenzen van het beroepsgeheim aftasten en mogelijk overschrijden.
2.2. Welke partners zijn betrokken bij het proefproject? Het Protocol van Moed is een proefproject waarbij een aantal partners in de strijd tegen kindermishandeling binnen het gerechtelijke arrondissement Antwerpen betrokken worden.
13
❏ Geografische beperking: het proefproject wordt opgestart binnen het gerechtelijk arrondissement Antwerpen.
❏ Betrokken partners: - Alle hulpverleners binnen de 7 sectoren van Integrale Jeugdhulp: • Centra voor Algemeen Welzijnswerk • de voorzieningen Bijzondere Jeugdbijstand/ Comité bijzondere Jeugdzorg • de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg • de Centra voor Integrale Gezinszorg • de Centra voor Leerlingenbegeleiding • Kind en Gezin: • Vertrouwenscentra Kindermishandeling • Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning • Preventieve zorg • De voorzieningen erkend door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap - Parket van de procureur des Konings: • Referentiemagistraat kindermishandeling: Elke procureur des Konings wijst een parketmagistraat aan die verantwoordelijk is voor de protectionele aanpak van kindermishandeling ten aanzien van minderjarige slachtoffers en minderjarige verdachten. In Antwerpen is het de parketmagistraat belast met jeugdzaken die ook aangeduid werd als referentiemagistraat kindermishandeling. 14
Het is de specifieke opdracht van deze referentiemagistraat om te zorgen dat de primaire veiligheid van het kind-slachtoffer steeds gewaarborgd blijft. De parketmagistraat belast met jeugdzaken kan -waar noodzakelijk- daarnaast ook de jeugdrechtbank vorderen opdat de minderjarige slachtoffers beschermd worden via een gerechtelijke maatregel. Andere jeugdmagistraten kunnen binnen het protocol van moed ook optreden als gemandateerde van de referentiemagistraat kindermishandeling. • Parketcriminoloog Jeugd en gezin: De procureur des Konings en zijn substituten worden bijgestaan door parketcriminologen “jeugd en gezin”. De parketcriminologen zijn verbonden aan de afdeling “jeugd en gezin” van het parket en verlenen bijstand inzake jeugddelinquentie, spijbelen en kindermishandeling. Deze bijstand situeert zich zowel op beleidsmatig vlak (overleg met de verschillende buitengerechtelijke diensten) als op vlak van de individuele dossiers (advies verlenen aan de magistraat op basis van dossierstudie, gesprekken met minderjarigen en ouders, …). - Lokale politie - Sociale dienst jeugdrechtbank Antwerpen - Ziekenhuizen en huisartsen, zelfstandige therapeuten
2.3. Het Protocol van Moed ingezet in de strijd tegen intrafamiliale en extrafamiliale kindermishandeling. ❏❏ Intrafamiliale en extrafamiliale kindermishandeling. Intrafamiliale kindermishandeling betreft iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld op een kind gepleegd door een lid de familie. Extrafamiliale kindermishandeling betreft iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld op de persoon van een kind door iemand die niet tot zijn/haar familie behoort. Aan het onderscheid tussen beide vormen van kindermishandeling wordt een pragmatische invulling gegeven binnen het protocol. Intrafamiliaal duidt niet alleen op een familieband maar ook op een gelijkwaardige affectieve band en vereist niet noodzakelijk dat de betrokkenen samenwonen. Er kan dus sprake zijn van intrafamiliale kindermishandeling binnen een gezin van een gehuwd of ongehuwd koppel, in nieuw samengestelde gezinnen, bij een gezin met partners van hetzelfde of verschillend geslacht, maar ook in een opvanggezin. Het is niet altijd duidelijk te onderscheiden of het intrafamiliale of extrafamiliale kindermishandeling betreft. Beide vormen komen ook soms simultaan voor. De hulpverlener wordt verwacht hierin een pragmatische inschatting te maken en het protocol te starten. Bijsturing is steeds nog mogelijk in overleg. Een voorbeeld waarin inschatting of de situatie aanzien moet worden als intrafamiliale of extrafamiliale kindermishandeling is, is kindermishandeling in een pleeggezin. Als er een affectieve duurzame relatie bestaat tussen pleegouders en kind dan kan er sprake zijn van een situatie van intrafamiliale kindermishandeling. Bij een kortdurende plaatsing waarbij nog geen duurzame affectieve relatie werd opgebouwd, zal dan eerder de aanpak voor extrafamiliaal geweld aangewezen zijn. 15
❏❏ Minderjarigen Er is beslist het protocol van moed enkel toepasselijk te maken op situaties waarin minderjarigen het slachtoffer zijn. Het gaat enkel om minderjarigen en dus niet om bv. personen met het statuut van verlengde minderjarigheid of andere meerderjarige kwetsbare personen.
2.4. Het Protocol van Moed: een proefproject. Het Protocol van Moed is een proefproject. Dat houdt ook in dat de intentie is dat het voortdurend en op wetenschappelijke , onafhankelijke wijze geëvalueerd zal worden en door de stuurgroep eventueel bijgestuurd kan worden. Ten dien einde is het de intentie verslagen bij te houden en een registratiesysteem uit te werken. Het gaat hier om evaluatieve doeleinden zodat deze registratie anoniem zal verlopen.
2.5. Waar kan je terecht voor meer informatie over het Protocol van Moed? Wil je meer informatie over het Protocol van Moed dan kan je contact nemen met volgende diensten: • Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Antwerpen Contactpersonen: Dr. Marjan Michiels en Tine Destoop Prof. Claraplein 1 2018 Antwerpen Tel: 03 /230.41.90 Mail:
[email protected] Mail:
[email protected] • Comité Bijzondere Jeugdzorg Frankrijklei 38, Bus 3 2000 Antwerpen Tel: 03/202.52.00 Mail:
[email protected] Mail:
[email protected] • Integrale Jeugdhulp Regioteam Antwerpen Frankrijklei 38 2000 Antwerpen Tel: 03/202.73.10 Mail:
[email protected] • Steunpunt Jeugdhulp Juridische helpdesk Tel: 02/513.15.10 Mail:
[email protected] 16
2.6. Het draaiboek Het draaiboek geeft aan wanneer en hoe een melding, een risico-inschatting of een casusoverleg inzake kindermishandeling tussen de hulpverlening en parket mogelijk is. Als hulpverlener kan je op verschillende manieren in de werkwijze van het Protocol van Moed betrokken worden. Ofwel werd je zelf geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling en overweeg je een melding. Of je wordt gecontacteerd door het parket omdat zij in het kader van een situatie van kindermishandeling willen aftoetsen of er nog mogelijkheden zijn in de vrijwillige hulpverlening. In het draaiboek worden vier situaties uitgewerkt die je ook terugvindt achteraan in de schematische leidraad: 1. Intrafamiliale kindermishandeling 1.1. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: hulpverlener die geconfronteerd wordt met kindermishandeling: schema 1 1.2. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling: schema 2 2. Extrafamiliale kindermishandeling 2.1.Extrafamiliale kindermishandeling: Vertrekpunt: de hulpverlener wordt geconfronteerd met extrafamiliale kindermishandeling: schema 3 2.2. Extrafamiliale kindermishandeling: Vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling: schema 2 Het draaiboek hanteert een schematisch stappenplan, maar geen enkele realiteit is te vatten in een schema. Het blijft de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen om er op een logische, realistische wijze mee om te gaan. 2.6.1. Intrafamiliale kindermishandeling. Intrafamiliaal geweld betreft iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen leden van eenzelfde familie, ongeacht hun leeftijd. Word je als hulpverlener geconfronteerd met intrafamiliale kindermishandeling, volg je het draaiboek onder punt 2.6.1.1. (p.18) Word je geconfronteerd met een situatie die je eerder omschrijft als extrafamiliale kindermishandeling, volg je het draaiboek onder punt 2.6.2.1. (p.26) Extra- en intrafamiliale kindermishandeling doen zich soms samen voor. Als hulpverlener oordeel je dan zelf op basis van de casus wat overweegt. In bijlage 1 (p.33) vind je een schematische leidraad m.b.t. de toepassing van het Protocol van Moed: • Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: hulpverlener die geconfronteerd wordt met kindermishandeling: schema 1 • Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling: schema 2
17
2.6.1.1. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: hulpverlener die geconfronteerd wordt met een situatie van kindermishandeling (schema 1)
Schema 1: Intrafamiliale kindermishandeling vertrekpunt van de hulpverlener ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 18)
De hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van intrafamiliale kindermishandeling Zijn de mogelijkheden als hulpverlener uitgeput?
Gaat het om een acute situatie?
Ja
Melding op basis van 458bis SW of noodtoestand
Nee Geen acute situatie maar onzekerheid blijft?
Is er overleg geweest met de betrokken hulpverleners? Ja
Nee Consult vragen bij VK/CBJ
Overleg Parket/hulpverlener
Consensus
Geen consensus
Hulpverlener beslist melding of verder in vrijwillige hulpverlening Beslissing tot melding
Geen melding: blijft in vrijwillige hulpverlening
Vooraleer je als hulpverlener overgaat tot toepassing van het Protocol van Moed wordt verwacht dat je zelf alles binnen je mogelijkheden doet (cfr. Stappenplan Protocol Kindermishandeling): • Je hebt een gevoel van verontrusting omtrent kindermishandeling • Je hebt de signalen in kaart gebracht en de aard, ernst en risico van de situatie afgewogen • Je hebt je verontrusting en inschatting besproken binnen je team, met andere betrokken hulpverleners • Je hebt, indien de veiligheid van het kind dit toelaat, gesproken met de cliënt, ouders en/of kind over je verontrusting en je twijfels of je verder kan in de vrijwillige hulpverlening • Je hebt, indien de veiligheid van het kind dit toelaat, gesproken met de cliënt, ouders en/of kind over je verontrusting en je twijfels of je verder kan in de vrijwillige hulpverlening Toch kom je in een situatie waarin: • Vrijwillige hulpverlening niet meer mogelijk is of lijkt (onzekerheid) • De veiligheid van het kind (mogelijk) in gevaar is.. Gaat het om een acute of niet acute situatie? Vervolgens maak je een inschatting of het om een acute situatie gaat waarin onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is of eerder een situatie waarin onzekerheid blijft of je al dan niet nog verder kan in de vrijwillige hulpverlening. 18
Bij een acute situatie: volg je het draaiboek verder onder A ( p.19) Bij een niet-acute situatie: volg je het draaiboek verder onder B ( p.20) Opnieuw gaat het hier om een inschatting als hulpverlener die indien het nodig is, kan bijgestuurd worden. Belangrijk is dat je stappen zet! Een voorbeeld van een acute situatie: De school heeft het CLB gecontacteerd. David is een leerling waarvan de school verwaarlozing vreest. Hij heeft een leerkracht in vertrouwen genomen. De school vindt dat David niet naar huis kan dit weekend. Mama is zeer agressief naar David toe, allerlei omstandigheden zorgden voor een escalatie en David is doodsbang voor het komend weekend. Hij wil ook zelf niet naar huis. De CLB-arts stelt vast dat David al een week met een gebroken arm rondloopt en vol blauwe plekken staat. Het CLB sprak met mama waaruit afgeleid wordt dat de veiligheid van David dit weekend in het gezin twijfelachtig is. Mama uitte bij het CLB ook boosheid naar David omdat hij zijn verhaal verteld heeft. De hulpverleners willen melden bij het parket o.b.v. 458 bis SW zodat David onmiddellijk bescherming kan krijgen. Een voorbeeld van een niet acute situatie: De thuisbegeleidingsdienst is al een tijdje aanwezig in het gezin van Tarik (12 jaar). Er was sprake van geweld naar de kinderen toe. Omtrent de wijze van straffen van Tarik rezen ernstige bezorgdheden. De situatie werd echter niet als dreigend en ernstig ingeschat en met ondersteuning van de ouders die zich in een heel kwetsbare positie bevonden en wel open staan voor hulp, achtten consulent en de thuisbegeleidingsdienst dat vrijwillige hulpverlening binnen het gezin kon. Na geruime tijd stellen ze vast dat de ‘bereidwillige’ medewerking van de ouders toch vrij beperkt is. De veiligheid van de kinderen blijft precair. Tarik geeft ook aan dat hij de situatie thuis niet meer leefbaar vindt. Hij wil niet weg uit het gezin omdat hij vreest dat zijn broertjes dan het slachtoffer zullen worden van de agressie. Tarik gaat ook steeds minder naar school. Uit contact met de CLB’s die andere kinderen binnen het gezin opvolgen, blijkt dat ook daar ongerustheid is en ook deze kinderen steeds meer afwezig zijn. De consulent en de thuisbegeleider vragen zich af of het parket nu toch niet moet ingeschakeld worden om de veiligheid van de kinderen beter te kunnen verzekeren. Er wordt geen vooruitgang geboekt, integendeel. Maar is de vrijwilligheid hier uitgeput? Ze zijn onzeker of ze hier binnen de vrijwilligheid nog verder kunnen.
A. Gaat het om een acute situatie? De melding. Als werkelijk een dringend ingrijpen noodzakelijk is, vallen we terug op de kaders zoals we die reeds kennen van 458bis SW en de noodtoestand om tot onmiddellijke melding over te gaan met het doel de veiligheid van het kind te garanderen ( niet met het doel de pleger te vervolgen). A.1 De grond van de melding: 458bis SW en noodtoestand: De toepassing van artikel 458 bis SW en de noodtoestand vereisen de vervulling van een aantal voorwaarden. Je vindt hierover meer informatie onder punt 1.2. (p.7-8) Je kan een aangifte op basis van artikel 458 Bis SW doen onder volgende strikte voorwaarden: • Er bestaat een ernstig, dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van de minderjarige of kwetsbare persoon of er zijn aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer kunnen worden van de opgesomde misdrijven • Je bent niet in staat om de integriteit van het slachtoffer of mogelijke andere slachtoffers zelf of met behulp van anderen te beschermen. 19
• Het is niet noodzakelijk dat je het slachtoffer zelf hebt onderzocht of door hem in vertrouwen bent genomen, je kan ook melden bij de procureur des Konings als je kennis hebt van de situatie via een derde of via de dader. • Je gaat informatie doorgeven met het doel te beschermen en niet louter om de pleger te straffen! We geven hier ook de voorwaarden aan om te melden op basis van noodtoestand, maar wegens de recente uitbreiding van artikel 458bis SW zal deze grond tot melding wellicht meer in onbruik raken. Voorwaarden voor toepassing van de noodtoestand: Onder de voorwaarden van de noodtoestand, wordt aanvaard dat je als hulpverlener je beroepsgeheim doorbreekt. Dit geldt als: • Er een reëel en acuut gevaar is • Je op geen andere manier bescherming kan bieden dan door je beroepsgeheim te schenden. • Je doorbreekt de zwijgplicht om een hogere waarde (moreel en mensenrechtelijk) te beschermen bv. de bescherming van de fysieke of seksuele integriteit Als deze drie voorwaarden samen vervuld zijn, kan je melding doen bij het parket. A.2 Hoe kan je melden? In het kader van dit proefproject zal de melding steeds gedaan worden aan de procureur des Konings, meer bepaald de jeugdmagistraat van dienst. Die melding zal gebeuren met een gestandaardiseerde fax op het nummer 03/257.91.44 ( zie bijlage 3, Fax hulpverlener: acute melding) en een telefonische verwittiging dat die fax onderweg is. Je kan contact nemen op volgend telefoonnummer: tel: 03/257.91.45 tussen 08.00 en 16.00u; en vragen naar de magistraat 1e van dienst jeugdparket als gemandateerde van referentiemagistraat kindermishandeling Dekoninck. Na 16.00u., weekends en officiële feestdagen kan er via de politiediensten contact worden genomen met de magistraat 1e van dienst. De jeugdmagistraat zal een ontvangstmelding geven van de fax (zie bijlage 3, Fax Parket: ontvangst melding). In een volgende stap wordt tijdens het telefonisch contact tussen hulpverlener en de jeugdmagistraat samen bekeken door wie, hoe en wanneer het kind en de ouders ingelicht worden over de melding, mocht dat nog niet gebeurd zijn door de hulpverlener die dit mogelijk uitgesteld heeft om de veiligheid van het kind niet in het gevaar te brengen. A.3 Wat kan het resultaat zijn van de melding? Het doel van de melding is de veiligheid van het kind verzekeren. De jeugdmagistraat zal dus de nodige stappen zetten en desgevallend een dringende POS-vordering indienen bij de jeugdrechter om dadelijk hulpverlening tot stand te brengen. Het parket kan ook beslissen om een onderzoek naar een verdachte in te stellen.
B. Gaat het om een niet-acute situatie? Het is geen onmiddellijk acute situatie, maar je blijft onzeker of het nog wel verder kan in de vrijwillige hulpverlening . Bij dergelijke onzekerheid voorziet het Protocol van Moed een voorafgaand traject van overleg met de referentiemagistraat kindermishandeling om pas daarna samen te beslis20
sen tot een eventuele melding. Hierdoor is het mogelijk om meer informatie te verwerven over de situatie die mogelijk je inschatting beïnvloedt of verduidelijkt . Je staat dan sterker in je beslissing of je nog verder kan binnen de vrijwillige hulpverlening. Het principe dat de vrijwillige hulpverlening volledig uitgeput moet worden alvorens over te stappen naar gedwongen hulpverlening blijft zo overeind. Daarbij wordt de veiligheid en het belang van het kind centraal gesteld. De meerwaarde is dat de hulpverlening en justitiële actoren samen een inschatting maken over: • de bereidheid/mogelijkheid van de ouders om hulp te aanvaarden • de sterktes en zwaktes in en rond het gezin • de dreigende aantasting van de integriteit van het kind Vervolgens wordt beslist wat het meest aangewezen lijkt in de concrete situatie. Deze hele procedure moet niet opgestart worden bij elke situatie van kindermishandeling waarmee hulpverleners geconfronteerd worden. Enkel wanneer de hulpverlener sterk twijfelt of het niet noodzakelijk wordt om een melding te doen, maar toch nog onzeker is of de voorwaarden van 458bis SW en de noodtoestand vervuld zijn, kan hij van de mogelijkheden binnen het Protocol van Moed gebruik maken. Daarom zijn er een aantal stappen te nemen voordat het overleg wordt aangevraagd: B.1 Overleg met alle betrokken hulpverleners of vraag een consult bij Comité Bijzondere Jeugdzorg en Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Heb je overlegd met alle betrokken hulpverleners ( netwerktafel)? Indien mogelijk stemmen alle betrokken hulpverleners eerst onderling af om te bekijken of er nog mogelijkheden zijn binnen de vrijwillige hulpverlening. Dit helpt om de situatie goed in te schatten en alle nuttige informatie te bundelen voor het overleg. Zo krijgt de hulpverlener ook een ruggensteun van de andere hulpverleners om naar het parket te stappen. Is dergelijk overleg niet mogelijk of leidt dit niet tot een gezamenlijk standpunt, dan wordt aangeraden om een consult te vragen bij Comité Bijzondere Jeugdzorg of Vertrouwenscentrum Kindermishandeling om samen te bekijken of zij de situatie kunnen opnemen of louter om advies te krijgen. Ook zij kunnen van mening zijn dat het beter is om in overleg te gaan met de referentiemagistraat kindermishandeling. B.2 Overleg met het parket. Hoe wordt een overleg aangevraagd? Wie vraagt het aan? Een overleg wordt door de hulpverlener aangevraagd met een modelformulier ( zie bijlage 3, Fax hulpverlener: aanvraag overleg IFK). Dergelijke overlegmomenten worden op vaste maandelijkse momenten gepland – elke eerste maandagnamiddag van de maand. Een aanvraag voor zo’n overleg moet minstens 1 week vooraf aan de referentiemagistraat kindermishandeling bezorgd worden met naam en adres van het betreffende kind. De referentiemagistraat kan dan bij de bevoegde politiedienst nog informatie opvragen. Het is de referentiemagistraat die het overleg organiseert en voorzit. Wie is er aanwezig? • Referentiemagistraat kindermishandeling of een jeugdmagistraat • Parketcriminoloog jeugd en gezin • Hulpverlener die overleg vraagt
21
• Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in adviserende functie ( als expert) • Comité Bijzondere Jeugdzorg in adviserende functie ( als expert) Wat wordt er besproken? Het gaat om de informatie die op dat moment en specifiek voor deze situatie nodig is om een inschatting te kunnen maken over de veiligheid van de kinderen. Dus niet het gehele hulpverleningsverhaal of de gehele familiale situatie maar enkel die elementen die maken dat je als hulpverlener onzeker wordt. Het gaat om de problematiek, de vorm van kindermishandeling, de hulpverlening die loopt of liep, en waarom melding nu wordt overwogen. Wat zal het resultaat zijn van het overleg? Streefdoel is een consensus in het belang van het kind. Indien consensus bereikt wordt dan kan het besluit zijn: • Beslissing tot melding De aanmelder zal een melding doen per gestandaardiseerde fax ( zie bijlage 3, Fax hulpverlener: acute melding). Het scenario zoals in een acute situatie wordt gevolgd. Men bekijkt samen wat de grond van de melding zal zijn in die situatie. • Beslissing dat dossier nog in de vrijwillige hulpverlening kan blijven De aanmelder/hulpverlener neemt de begeleiding verder op. Bij het ontbreken van consensus, blijft het de aanmelder - de hulpverlener - die beslist hoe verder gegaan wordt. Wie informeert het gezin? De hulpverlener moet het gezin steeds informeren over de stappen die hij gaat zetten, tenzij dit de veiligheid van het kind in gevaar brengt. Het is ook de hulpverlener die het gezin zal informeren over het verloop van het overleg. Op het overleg wordt afgesproken wat wel en wat niet gecommuniceerd wordt naar het cliëntsysteem en de andere hulpverleners.
22
2.6.1.2. Intrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling (schema 2)
Schema 2: Intrafamiliale / extrafamiliale kindermishandeling vetrekpunt van het Parket ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 23 en 31 )
Parket krijgt een melding van een situatie van kindermishandeling Gaat het om een ernstige en dringende situatie van kindermishandeling?
Ja
Parket neemt verder op: POS-vordering en/ of onderzoek
Nee Parket gaat informatie inwinnen over eventueel lopende hulpverlening Is (verderzetting van) vrijwillige hulpverlening mogelijk?
Onzeker
Ja
Nee
Overleg Parket/ hulpverlening Parket beslist
Seponering en vrijwillige hulpverlening
Bemiddellingsverzoek bij BMC
Seponering - VK of CBJ volgt dossier verder op
Vorderen beschermende maatregel
Een situatie van kindermishandeling komt ter kennis van politie of parket doordat het slachtoffer, een ouder of een hulpverlener melding doet. Het parket kan beslissen om een onderzoek naar de verdachte op te starten, maar kan ook beschermende maatregelen nemen voor het slachtoffer. Het is die tweede taak van het parket waarop het protocol van moed van toepassing is. Het protocol is steeds gericht op het belang en de veiligheid van het kind.
A. Gaat het om een acute situatie? Als het gaat om een ernstige dringende situatie van kindermishandeling zal het parket een dringende POS-vordering instellen.
B. Gaat het om een niet acute situatie? Op dat ogenblik kan het parket een aantal stappen nemen om de positie van het kind nader te bekijken en te besluiten welke stappen verder moeten genomen worden. Het parket weegt af of vrijwillige hulpverlening alsnog opgestart of verdergezet kan worden, of dat gedwongen hulpverlening zich opdringt. B.1. Het parket zal informatie inwinnen. De ontvanger van de melding ( politie of parket) zal bij de melder en andere betrokken personen navragen of er hulpverlening werd opgestart. Op vraag van het jeugdparket kan een politiedienst een maatschappelijk onderzoek opstarten. Het jeugdparket of de aangeduide politiedienst informeert dan het leefmilieu, tenzij het jeugdparket anders beslist. 23
Het jeugdparket kan navraag doen bij Comité Bijzondere Jeugdzorg of Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of de situatie gekend is en of er daadwerkelijk hulp georganiseerd wordt. Deze informatie zal opgevraagd worden met een fax ( zie bijlage 3, Fax Parket: informatie-inwinning) Wanneer het jeugdparket weet dat nog andere hulpverleners dan het vertrouwenscentrum of het comité betrokken zijn, kan het jeugdparket via een opdracht aan een maatschappelijk assistent verbonden aan de lokale politiedienst Antwerpen die dan onder mandaat werkt of via een politiedienst deze hulpverleners bevragen om tot een inschatting te komen betreffende de veiligheid van het kind. In het kader van dit protocol worden hulpverleners uitgenodigd te antwoorden op de vraag of hulpverlening werd aangevat, verder gezet of beëindigd. Elke hulpverlener beslist zelf of hij of zij op deze vraag ingaat. Meer informatie over het doorgeven van informatie aan een maatschappelijk assistent van de politie onder mandaat of een politiedienst vind je op (p. 9). B.2. Overleg met de hulpverlening. Nadat alle informatie werd ingewonnen, kan het zijn dat nog steeds niet duidelijk is of het dossier verder kan in vrijwillige hulpverlening dan wel of hulpverlening best opgestart wordt. Het jeugdparket kan dan besluiten om in overleg te gaan met de hulpverlening om een betere risico-inschatting te kunnen maken. De aanvraag tot overleg zal worden overgemaakt aan de hand van een fax ( zie bijlage 3, Fax Parket: uitnodiging overleg) Wie organiseert het overleg? De Jeugdmagistraat/referentiemagistraat kindermishandeling zal het overleg vragen en organiseren. De situatie is vergelijkbaar met de niet acute situatie waarin de hulpverlener een overleg vraagt. Het overleg zal plaatsvinden op het vast maandelijks overlegmoment - de eerste maandagnamiddag van de maand (zie p. 21). Vooraf deelt de parketmagistraat mee aan de hulpverleners over welk dossier/namen het gaat. Wie is aanwezig op het overleg? • referentiemagistraat kindermishandeling/jeugdmagistraat die bevoegd is voor het dossier • parketcriminoloog jeugd en gezin • betrokken hulpverlener of een vervanger • Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en Comité Bijzondere Jeugdzorg als experten Het gezin is niet aanwezig bij het overleg. Ze worden er wel van op de hoogte gebracht, op voorwaarde dat die informatie de veiligheid van het kind niet in het gedrang brengt. Wat wordt besproken? Alle informatie nodig om op dit moment en in deze situatie de veiligheid van het kind te kunnen inschatten. Wat kan het resultaat zijn van het overleg? Er wordt gestreefd naar consensus. De beslissing kan zijn: • Seponering van het dossier omdat de vrijwillige hulpverlening verder gaat • Seponering van het dossier omdat het Vertrouwenscentrum kindermishandeling akkoord is om de begeleiding op te nemen of de ouders bereid zijn een hulpvraag te 24
stellen bij het Comité Bijzondere Jeugdzorg. Beide actoren kunnen desgevallend beroep doen op de bredere jeugdhulpverlening • De jeugdmagistraat richt een bemiddelingsverzoek tot de bemiddelingscommissie • De jeugdmagistraat vordert een maatregel. Bij gebreke aan consensus is het in dit geval de referentiemagistraat kindermishandeling/ jeugdmagistraat die beslist wat de volgende stap is. Seponering is hier slechts voorlopig! De referentiemagistraat kindermishandeling / de jeugdmagistraat kan het dossier terug heropenen bij de minste ongerustheid van de hulpverlener of van de jeugdmagistraat. Op het overleg zal worden afgesproken wie welke informatie zal doorgeven aan het gezin. 2.6.2. Extrafamiliale kindermishandeling. Extrafamiliale kindermishandeling: iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld op de persoon van een kind door iemand die niet tot zijn/haar familie behoort. Word je als hulpverlener geconfronteerd met intrafamiliale kindermishandeling , volg je het draaiboek onder punt 2.6.1.1. Word je geconfronteerd met een situatie die je eerder omschrijft als extrafamiliale kindermishandeling, volg je het draaiboek onder punt 2.6.2.1. (p. 26). Extra- en intrafamiliale kindermishandeling doen zich soms simultaan voor. Als hulpverlener oordeel je dan zelf op basis van de casus wat doorslaggevend is en volg je de meest geschikte procedure. Bijsturing daarna is altijd mogelijk. In bijlage 1 (p.33) vind je een schematische leidraad: • Extrafamiliale kindermishandeling: Vertrekpunt: de hulpverlener wordt geconfronteerd met extrafamiliale kindermishandeling: schema 3 • Extrafamiliale kindermishandeling: Vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling: schema 2
25
2.6.2.1. Extrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling ( schema 3)
Schema 3: Extrafamiliale kindermishandeling vertrekpunt van de hulpverlener. ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 26)
De hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van extrafamiliale kindermishandeling Kan hij het slachtoffer of de ouders motiveren tot melding bij politie/ Parket?
Ja
Ouders/ slachtoffer willen melden
Nee Ouders en slachtoffer willen niet melden - Hulpverlener neemt verder op Acute situatie Is het kind in veiligheid?
Zie verder schema 1: IFG acute situatie - melding o.b.v. 458bis SW/ noodtoestand
Nee Geen acute situatie Ja
Zie verder schema 1: IFG niet acute situatie: advies VK/CBJ, overleg Parket/ hulpverlening
Zijn er mogelijk andere kinderen in gevaar?
Ja, onmiddellijk gevaar
Ja, mogelijk gevaar
Melding o.b.v. 458 bis SW/ noodtoestand
Neen, beroepsgeheim primeert
Overleg met VK Navraag bij Parket voor risico-inschatting door VK Overleg parket/ hulpverlener
Beslissing bij consensus tot melding o.b.v. 458bis SW/noodtoestand
Geen consensus: Parket beslist
Motiveren van het slachtoffer en andere betrokkenen tot melding De hulpverlener tracht met het oog op de bescherming van andere slachtoffers de betrokkenen - ouders en slachtoffers- te motiveren om de situatie te melden bij de politie of het parket. Een melding van een slachtoffer of andere betrokkene maakt nog steeds een sterker dossier. Als zij dat niet (willen) doen, en de kindermishandeling doet zich voor binnen een professionele context of vrijetijdsbesteding, zijn zij mogelijk wel bereid om feiten te melden aan de verantwoordelijke van de betrokken organisatie. Dit laat de organisatie in kwestie toe om intern de nodige stappen te zetten ter bescherming van andere kinderen en een melding te doen aan politie of parket. Als het slachtoffer of de ouders niet bereid zijn tot melding, kan je ook zelf verdere stappen ondernemen. Het recent gewijzigd artikel 458bis SW laat alleszins toe dat de hulpverlener meldt zelfs als deze het slachtoffer niet zelf onderzocht of erdoor in vertrouwen is genomen. Je kan een melding overwegen als je oordeelt dat er een ernstig en dreigend gevaar is voor de minderjarige of aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar voor andere kinderen. Voorbeeld: Een hulpverlener gaat aan de slag in een gezin waarvan het dochtertje Marieke misbruikt werd door de tennisleraar. Marieke tennist intussen niet meer en ze krijgt hulp. Marieke en haar ouders willen niets meer ondernemen. Ze willen alles zo snel mogelijk achter zich laten en besluiten geen melding te doen, noch de verantwoordelijke van de tennisclub in te lichten. Door zijn gesprekken met het meisje hoort de hulpverlener echter dat er toch ook nog andere meisjes slachtoffer waren. Marieke kent ze niet bij naam maar vertelt dat de tennisleraar ook met een paar van de kleine meisjes naar de 26
kleedkamer ging net zoals met Marieke. De hulpverlener kan haar niet overtuigen te melden noch bij de politie, noch bij de verantwoordelijken van de tennisclub en besluit dat hij zelf moet handelen om mogelijke andere slachtoffers te beschermen. Is er voldoende bescherming van het slachtoffer in begeleiding? Zijn er mogelijk andere slachtoffers? Als hulpverlener moet je vervolgens de afweging maken of je slachtoffer in veiligheid is. Als dat niet zo is, wordt vanuit die invalshoek verder gewerkt ( zie verder onder A. Onvoldoende bescherming van het slachtoffer). Je kan echter ook tot de vaststelling komen dat het slachtoffer in veiligheid is en geen stappen wil zetten tot melding, maar dat jij inschat dat er zeker of mogelijk nog andere slachtoffers zijn. Het is mogelijk dat je cliënt je vertelde over andere slachtoffers of dat je uit het verhaal opmaakt dat nog andere kinderen mogelijk gevaar lopen. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om een mogelijke pleger die met kinderen werkt. Ook als je cliënt dan niet verder wil, kan de hulpverlener verdere stappen zetten. ( zie onder B. Kind/slachtoffers is niet in gevaar – andere kinderen keren mogelijk in gevaar.)
A. Onvoldoende bescherming van het slachtoffer Als het slachtoffer nog niet in veiligheid is, moet je als hulpverlener nagaan of de situatie acuut is of niet. Dit betekent dat je een inschatting maakt of je onmiddellijk moet melden of dat de situatie niet acuut lijkt. Bijvoorbeeld wanneer het kind op dit ogenblik niet in gevaar is, maar dit niet gegarandeerd is in de toekomst. Voorbeeld van een acute situatie: Een hulpverlener werkt in een gezin waarbij één van de kinderen Aram werd misbruikt door de buurjongen- babysit. De ouders en Aram werken goed mee in de hulpverlening, ze hebben ook samen de babysitter hierover aangesproken . Ze willen geen klacht indienen want het gaat om de buurjongen en er is een goede verstandhouding met diens ouders. De ouders hebben echter heel weinig omkadering en willen al snel de buurjongen opnieuw inschakelen als babysit. De hulpverlening is hier gezien de feiten niet gerust in en krijgt ook signalen van het kind dat het niet oké is, maar de ouders blijven overtuigd dat er geen probleem meer is. Aram voelt zich niet geloofd door zijn ouders. Hij heeft zelfmoordneigingen. Dit weekend zal de babysit terug langskomen. De hulpverlener besluit te melden omdat hij de veiligheid van het kind niet verder kan garanderen en meent dat er een acuut gevaar is dat de feiten opnieuw zullen plaatsgrijpen. Voorbeeld van een niet-acute situatie: Greet werkt al een tijdje als hulpverlener in een gezin waarin de dochter Olga werd misbruikt door een vriend van haar ouders die het gezin ook moreel en financieel sterk ondersteunde. Beide ouders waren vrij afhankelijk van deze vriend des huizes en om die reden werden de ogen gesloten voor wat er aan de gang was. Greet wijst het gezin voortdurend op het gevaar en door haar ondersteuning lijken de ouders zich bewuster van de situatie en komt de pleger ook niet in het gezin. De mogelijkheden van Greet om het gezin te blijven ondersteunen lopen echter ten einde. Greet vreest dat het gezin zelf niet sterk genoeg zal zijn om voor de veiligheid van Olga te blijven zorgen. Zodra de hulpverlening weg is, wordt de druk mogelijk zo graat dat ze hun vriend wel weer binnen laten. Het probleem is niet acuut op dit moment, maar Greet is onzeker of er geen verdere stappen moeten worden gezet om te zorgen dat Olga in de toekomst niet opnieuw slachtoffer wordt omdat haar ouders niet echt in staat lijken haar veiligheid te bieden.
27
A.1. Een melding van een acute situatie Als het slachtoffer of de betrokkene weigert om tot melding van extrafamiliale kindermishandeling over te gaan en het kind is duidelijk nog in gevaar, dan kan de hulpverlener zelf op basis van 458bis SW of de noodtoestand melden aan de procureur des Konings/jeugdmagistraat van dienst. De melding en de stappen zijn dezelfde als bij een melding van een acute situatie van intrafamiliale kindermishandeling. Meer informatie over de grond van melding, de wijze om te melden en het mogelijk resultaat van je melding, vind je op pagina 19. A.2. Een melding van een niet onmiddellijk acute situatie Je kan als hulpverlener in deze situatie een overleg vragen met de referentiemagistraat kindermishandeling om na te gaan welke vorm van hulpverlening (vrijwillig of gerechtelijk) er in die specifieke situatie het meest aangewezen lijkt voor het kind slachtoffer van extrafamiliale kindermishandeling. De procedure die je dient te doorlopen, is dezelfde als voor de aanvraag van een overleg in het kader van een niet onmiddellijke situatie van intrafamiliale kindermishandeling. Op pagina 20 vind je meer informatie over de procedure. Daar het gaat om een situatie van extrafamiliaal geweld zal dit wel expliciet gemeld moeten worden aan de referentiemagistraat kindermishandeling met naam en adres van het betreffend kind en dit minstens 1 week voor het overlegmoment. In deze situaties van extrafamiliale kindermishandeling krijgt Vertrouwenscentrum Kindermishandeling de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties navraag te doen bij het parket met oog op een risico-inschatting. Het kan in een situatie van extrafamiliaal geweld zowel navraag doen omtrent het kind als omtrent de mogelijk betrokken meerderjarigen.
B. Kind/slachtoffer in begeleiding is niet in gevaar, andere kinderen verkeren (mogelijks) in een gevaarsituatie De hulpverlening van het slachtoffer is opgestart, maar als hulpverlener moet je er ook alert op blijven of er mogelijk nog andere kinderen in gevaar zijn. Om die inschatting te kunnen maken, wordt aan hulpverleners gevraagd om elkaar de nodige informatie te verschaffen. Je kan ook steeds contact nemen met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling voor advies en coaching omtrent deze inschatting of informatiedeling. De verdere stappen die je kan zetten worden bepaald naar gelang je weet dat er andere kinderen in gevaar zijn (B.1.) of dat er nog onzekerheid over is (B.2.) of je weet dat er geen kinderen meer in gevaar zijn (B.3.). B.1. Er is een gewichtig en reëel gevaar voor andere kinderen Voorbeeld: Een hulpverlener werkt in een gezin waarin één van de kinderen Karen lastig gevallen werd door de scoutsleider. Karen maakt het goed, gaat niet meer naar de scouts en de ouders willen het daar dan ook bij laten. Uit het verhaal van Karen maakt de hulpverlener echter op dat ook andere kinderen worden lastiggevallen door de scoutsleider. Karen maakt zich zorgen over haar vriendinnen want morgen vertrekt de groep voor een week op kamp, maar ze wil geen verdere stappen zetten. Ze is bang. De hulpverlener maakt zich zorgen: Karen gaat niet mee op kamp en heeft geen contact meer met de
28
scoutsleider, maar uit het verhaal van Karen blijkt dat het kamp voor andere meisjes in de scoutsgroep mogelijk een gewichtig en reëel gevaar met zich meebrengt. Als je als hulpverlener meent dat de veiligheid van andere kinderen mogelijk nog in gedrang is bijvoorbeeld omdat het kind- slachtoffer je hierover gesproken heeft, kan je op basis van artikel 458bis SW een melding doen bij de procureur des Konings/ jeugdmagistraat van dienst. Deze procedure is dezelfde als deze van een melding van een acute situatie van intrafamiliaal geweld (p.19). B.2. Uit de situationele context blijkt dat er sprake kan zijn van een gewichtig en reëel gevaar voor andere kinderen Voorbeeld: Een meisje Veva contacteert het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling over seksueel misbruik door haar vader. Er wordt vrijwillige hulpverlening opgestart waarin ook papa instemt en meewerkt. Afspraken worden nageleefd en het misbruik stopt. Een paar jaar later neemt mama terug contact met het VK. Veva is nu 15 en gaat sinds kort babysitten bij een fotograaf. Ze heeft vertrouwen in de man, poseert af en toe voor hem en heeft daar ook vertrouwelijk verteld over het misbruik van haar vader. Sindsdien stelt de fotograaf seksueel getinte handelingen bij haar en het meisje bespreekt dit met mama. Mama contacteert het VK. Ze willen geen klacht indienen want vrezen dat dan ook het misbruik van vader opnieuw naar boven zal komen. De man werkt echter met veel jonge meisjes in het kader van zijn beroep. Het VK maakt zich erg ongerust dat hier mogelijk nog slachtoffers zijn of nieuwe slachtoffers kunnen komen. Soms heb je als hulpverlener geen weet van andere slachtoffers, maar geeft je professionele ervaring en het profiel van de pleger, bijvoorbeeld het beroep of de leefsituatie van de pleger, aan dat er mogelijk toch nog andere kinderen in gevaar zijn. Ook dan kan je als hulpverlener iets doen. Je kan in een eerste stap het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling contacteren om samen een verdere inschatting te maken (1). Een volgende stap kan zijn om in overleg te gaan met de referentiemagistraat kindermishandeling en samen te bekijken of een melding zich hier opdringt (2).
❏❏ Contact met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling - navraag bij het parket m.o.o. risico-inschatting. Als je als hulpverlener onzeker bent over het “gewichtig en reëel gevaar” voor andere kinderen, kan je contact nemen met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling voor advies en coaching bij je inschatting. Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling kan in uitzonderlijke situaties beslissen om navraag te doen over de mogelijke pleger /verdachte van het geweld bij het parket. Deze navraag gebeurt per fax – met vermelding dat het gaat om extrafamiliale kindermishandeling en de identiteitsgegevens van de mogelijke pleger. Het parket kan dan de politiedienst opdracht geven om een moraliteitsonderzoek naar deze persoon uit te voeren. Het betreft een beperkt onderzoek waarbij de persoon in kwestie of zijn omgeving niet verontrust of ingelicht worden. Wel worden de politionele bestanden bekeken. Per fax zal het parket antwoorden of de betrokken persoon gekend is of er een onderzoek loopt, of geen gegevens gekend zijn.
❏❏ Overleg met de referentiemagistraat kindermishandeling Als er nog onzekerheid blijft, kan een overleg gevraagd worden met de referentiemagistraat Kindermishandeling . Samen wordt een inschatting gemaakt of er inderdaad aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar voor andere minderjarigen. In dit overleg ligt de aandacht op de veiligheid van kinderen die mogelijk potentiële slachtoffers zijn. 29
Wie vraagt het overleg aan? Je kan als hulpverlener een overleg aanvragen via een modelformulier ( zie bijlage 3, Fax hulpverlener: aanvraag overleg EFK). Het overleg vindt plaats op het vast maandelijks overlegmoment – de eerste maandagnamiddag van de maand. Uiterlijk 1 week voordien, moet je als hulpverlener de beschikbare gegevens over de mogelijke pleger overmaken en doorgeven dat het gaat om een situatie van extrafamiliale kindermishandeling. De referentiemagistraat kindermishandeling zal het overleg organiseren en voorzitten. Wie is op het overleg aanwezig? • referentiemagistraat kindermishandeling • parketcriminoloog Jeugd en gezin • betrokken hulpverlener • Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en het Comité Bijzondere Jeugdzorg als expert Wat wordt er besproken op het overleg? Enkel die gegevens worden besproken die noodzakelijk zijn om samen een inschatting van de situatie te maken. Dit betreft zeker de situationele context , over welke vorm van kindermishandeling het gaat, welke stappen al werden gezet door de hulpverlener om het slachtoffer te motiveren tot melding bij politie en parket. Wat is het mogelijk resultaat van het overleg? De procureur des Konings beslist of er een onderzoek wordt opgestart en kan steeds de nodige maatregelen treffen met het oog op de bescherming van potentiële slachtoffers. Wordt beslist tot melding bij het parket, geldt de procedure zoals bij acute melding bij intrafamiliaal geweld zie pagina 19. De hulpverlener moet slachtoffer steeds inlichten van de stappen die hij zal zetten daarbij ook informerend over wat het gevolg kan zijn. De hulpverlener zal het slachtoffer op de hoogte houden over beslissingen die mogelijk impact hebben op het slachtoffer. B.3. Er zijn (vermoedelijk) geen andere kinderen in gevaar Als je de betrokkenen niet kan overtuigen om zelf te melden en op basis van de gesprekken met het slachtoffer en de gehele situatie meen je dat er geen andere kinderen in gevaar zijn, dan primeert het beroepsgeheim.
30
2.6.2.2. Extrafamiliale kindermishandeling vanuit het vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van kindermishandeling (schema 2)
Schema 2: Intrafamiliale / extrafamiliale kindermishandeling vetrekpunt van het Parket ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 23 en 31 )
Parket krijgt een melding van een situatie van kindermishandeling Gaat het om een ernstige en dringende situatie van kindermishandeling?
Ja
Parket neemt verder op: POS-vordering en/ of onderzoek
Nee Parket gaat informatie inwinnen over eventueel lopende hulpverlening Is (verderzetting van) vrijwillige hulpverlening mogelijk?
Onzeker
Ja
Nee
Overleg Parket/ hulpverlening Parket beslist
Seponering en vrijwillige hulpverlening
Bemiddellingsverzoek bij BMC
Seponering - VK of CBJ volgt dossier verder op
Vorderen beschermende maatregel
Hier neemt de parketmagistraat kennis van de extrafamiliale kindermishandeling via het slachtoffer zelf, een ouder, een hulpverlener of een derde. Het parket heeft een aantal mogelijkheden om de veiligheid van het kind in te schatten, een dringende POS-vordering, informatie inwinnen via het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling , Comité Bijzondere Jeugdzorg en andere hulpverleners, overleg met de hulpverlening. De werkwijze is dezelfde als voor een situatie van intrafamiliaal geweld waarmee het parket geconfronteerd wordt is dezelfde. Je kan de stappen volgen op pagina 33. Het parket kan steeds beslissen om een onderzoek naar de verdachte op te starten.
31
BIJLAGEN: Bijlage 1: Schematische leidraad Protocol van Moed Bijlage 2: Nuttige adressen Bijlage 3: Modelformulieren Fax
32
Bijlage 1: Schematische leidraad Protocol van Moed In deze schematische leidraad vind je vier schema’s die elk hun toelichting vinden in de brochure. Om te bepalen welk schema van toepassing is, ga je na of het gaat om een vorm van intrafamiliale of extrafamiliale kindermishandeling én vervolgens of het vertrekpunt de hulpverlener is die geconfronteerd wordt met een situatie van kindermishandeling of dat het parket ( de gerechtelijke sector) vraagt tot toepassing van het protocol van moed. 1. Intrafamiliale kindermishandeling 1.1. Vertrekpunt: de hulpverlener die geconfronteerd wordt met kindermishandeling – Schema 1 1.2. Vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van intrafamiliale kindermishandeling –Schema 2 2. Extrafamiliale kindermishandeling 2.1. Vertrekpunt: de hulpverlener die geconfronteerd wordt met kindermishandeling – Schema 3 2.2. Vertrekpunt: de parketmagistraat wordt geconfronteerd met een situatie van extrafamiliale kindermishandeling- Schema 2 AANDACHTSPUNTEN: -SUBSIDIARITEIT: Heeft de hulpverlener alle mogelijke stappen gezet binnen de hulpverlening? Als vrijwillige hulpverlening volgens de hulpverlener niet meer mogelijk is, maar wel noodzakelijk OF als de veiligheid van het kind niet gewaarborgd kan worden, kan men overgaan tot melding of overleg -INFORMATIE: In de mate van het mogelijke wordt de cliënt over elke stap geïnformeerd. Dit mag echter de veiligheid van het kind niet in gevaar brengen. -BELANG VAN HET KIND: alle handelingen binnen het protocol van moed zijn gericht op het nastreven van veiligheid voor een kind, niet op vervolging van een dader!
33
Schema 1: Intrafamiliale kindermishandeling vertrekpunt van de hulpverlener ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 18)
De hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van intrafamiliale kindermishandeling Zijn de mogelijkheden als hulpverlener uitgeput?
Gaat het om een acute situatie?
Ja
Melding op basis van 458bis SW of noodtoestand
Nee Geen acute situatie maar onzekerheid blijft?
Is er overleg geweest met de betrokken hulpverleners? Ja
Nee Consult vragen bij VK/CBJ
Overleg Parket/hulpverlener
Consensus
Geen consensus
Hulpverlener beslist melding of verder in vrijwillige hulpverlening Beslissing tot melding
Geen melding: blijft in vrijwillige hulpverlening
Schema 2: Intrafamiliale / extrafamiliale kindermishandeling vetrekpunt van het Parket ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 23 en 31 )
Parket krijgt een melding van een situatie van kindermishandeling Gaat het om een ernstige en dringende situatie van kindermishandeling?
Ja
Parket neemt verder op: POS-vordering en/ of onderzoek
Nee Parket gaat informatie inwinnen over eventueel lopende hulpverlening Is (verderzetting van) vrijwillige hulpverlening mogelijk?
Ja
Onzeker
Nee
Overleg Parket/ hulpverlening Parket beslist
Seponering en vrijwillige hulpverlening
Bemiddellingsverzoek bij BMC
Seponering - VK of CBJ volgt dossier verder op
34
Vorderen beschermende maatregel
Schema 3: Extrafamiliale kindermishandeling vertrekpunt van de hulpverlener. ( zie Draaiboek voor hulpverleners p. 26)
De hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van extrafamiliale kindermishandeling Kan hij het slachtoffer of de ouders motiveren tot melding bij politie/ Parket?
Ja
Ouders/ slachtoffer willen melden
Nee Ouders en slachtoffer willen niet melden - Hulpverlener neemt verder op Acute situatie Is het kind in veiligheid?
Zie verder schema 1: IFG acute situatie - melding o.b.v. 458bis SW/ noodtoestand
Nee Geen acute situatie Ja
Zie verder schema 1: IFG niet acute situatie: advies VK/CBJ, overleg Parket/ hulpverlening
Zijn er mogelijk andere kinderen in gevaar?
Ja, onmiddellijk gevaar
Ja, mogelijk gevaar
Melding o.b.v. 458 bis SW/ noodtoestand
Neen, beroepsgeheim primeert
Overleg met VK Navraag bij Parket voor risico-inschatting door VK Overleg parket/ hulpverlener
Beslissing bij consensus tot melding o.b.v. 458bis SW/noodtoestand
Geen consensus: Parket beslist
35
Bijlage 2: Nuttige adressen • Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Antwerpen Contactpersonen: Dr. Marjan Michiels en Tine Destoop Prof. Claraplein 1 2018 Antwerpen Tel: 03 /230.41.90 Mail:
[email protected] Mail:
[email protected] • Comité Bijzondere Jeugdzorg Frankrijklei 38, Bus 3 2000 Antwerpen Tel: 03/202.52.00 Mail:
[email protected] Mail:
[email protected] • Parket van de procureur des Konings Antwerpen, sectie Jeugd en Gezin Referentiemagistraat Kindermishandeling Bolivarplaats 20 bus 2 2000 Antwerpen Tel: 03/257.91.45 Fax: 03/257.91.44 (telefonisch contact is mogelijk tussen 08:00 en 16:00u. – vragen naar magistraat 1e van dienst jeugdparket –als gemandateerde van referentiemagistraat kindermishandeling. Na 16:00u, weekends en officiële feestdagen kan er via de politiediensten contact worden opgenomen met de magistraat 1e van dienst, maar enkel voor acute situaties). • Integrale Jeugdhulp Regioteam Antwerpen Frankrijklei 38 2000 Antwerpen Tel: 03/202.73.10 Mail:
[email protected] • Steunpunt Jeugdhulp Juridische helpdesk Tel: 02/513.15.10 Mail:
[email protected] Bijlage 3: Modelformulieren Fax
36
Bijlage 3: Modelformulieren fax • Fax hulpverlener: acute melding • Fax Parket: ontvangst melding • Fax hulpverlener: aanvraag overleg IFK • Fax hulpverlener: aanvraag overleg EFK • Fax Parket: informatie-inwinning • Fax Parket: aanvraag overleg De elektronische versie van de modelformulieren en de toegankelijke tekst kan je terugvinden op de website van Integrale Jeugdhulp www.jeugdhulp.be (klikken naar regio Antwerpen/publicaties Antwerpen).
37
• Fax hulpverlener: acute melding
Hoofding dienst:
ACUTE MELDING IFK/EFK (duidt aan wat van toepassing is) Telefonische verwittiging van verzending fax aan de jeugdmagistraat van dienst is noodzakelijk. 03/257.91.45 Bestemmeling Dienst van de melder Contactgegevens melder
Naam en geboortedatum van minderjarige(n) in gevaar
Adres van de minderjarige(n) in gevaar (waar hij/zij verblijft, dit is niet noodzakelijk zijn domicilieadres):
Parket van de procureur des Konings Jeugdparket Fax: 03/257.91.44 Naam: Telefoon: E-mailadres: Fax: • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..…
(°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….)
Welke vorm van mishandeling/de feiten (eventueel beperkt tot aanduiding van fysieke, seksuele mishandeling, verwaarlozing, …) Wat is het gevaar voor de minderjarige(n)? Verzoek om een dringend ingrijpen van het parket (waarom, omwille van welke elementen?) Bijzondere kwetsbaarheid van het kind? Specifieke problemen in het gezin? In geval van IFK: zijn er andere minderjarigen aanwezig in het gezin, die ook een risico op mishandeling lopen? Zo ja, dienen deze, zo mogelijk, te worden geïdentificeerd.
1
38
In geval de vermoedelijke pleger minderjarig is en er een verzoek is aan het parket om beschermende maatregelen te nemen ten aanzien van deze minderjarige, gelieve dan naam en geboortedatum mee te delen. Heeft er een overleg met andere hulpverleners (netwerktafel, cliëntoverleg,…) plaatsgehad?
2
39
• Fax Parket: ontvangst melding
parket van de procureur des Konings te Antwerpen Adres
uw kenmerk
ons kenmerk
bijlage(n)
datum
Geachte,
Wij hebben uw melding in goede orde ontvangen. Er is een dossier geopend met notitienummer X. Mijn ambt heeft beslist tot:
Het verrichten van een sociaal nazicht Een aanmelding bij het Comité voor bijzondere jeugdzorg Een aanmelding bij de bemiddelingscommissie Het vorderden van de jeugdrechter tot het nemen van een hoogdringende maatregel Andere: …
Met achting,
X procureur des Konings
Bolivarplaats 20 bus 2 – 2000 Antwerpen uw contactpersoon
40
telefoon
fax 03/257 91 44
• Fax hulpverlener: aanvraag overleg IFK Hoofding dienst:
AANVRAAG OVERLEG Intrafamiliale kindermishandeling Telefonische verwittiging van de referentiemagistraat kindermishandeling is noodzakelijk. 03/257 91 45 Bestemmeling Dienst van de aanvrager Contactgegevens aanvrager
Naam en geboortedatum van minderjarige(n) in gevaar
Adres van de minderjarige(n) in gevaar (waar hij/zij verblijft, dit is niet noodzakelijk zijn domicilieadres):
Parket van de procureur des Konings Jeugdparket Fax:03/257.91.44 Naam: Telefoon: E-mailadres: Fax: • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..… • …………………………..…
(°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….)
Welke vorm van mishandeling/de feiten (eventueel beperkt tot aanduiding van fysieke, seksuele mishandeling, verwaarlozing, …) en wat is het gevaar voor de minderjarige(n) Motivatie aanvraag tot overleg Heeft een overleg met andere hulpverleners (netwerktafel, cliëntoverleg,…) plaatsgehad?
41
• Fax hulpverlener: aanvraag overleg EFK
Hoofding aanvragende dienst: AANVRAAG OVERLEG Extrafamiliale kindermishandeling Telefonische verwittiging van de referentiemagistraat kindermishandeling is noodzakelijk. 03/257.91.45 Bestemmeling Parket van de procureur des Konings Jeugdparket Fax: 03/257.91.44 Dienst van de aanvrager Contactgegevens aanvrager
Naam: Telefoon: E-mailadres: Fax
Bij aanvraag overleg betreffende minderjarige(n) Naam en geboortedatum van minderjarige(n) in gevaar
Adres van de minderjarige(n) in gevaar (waar hij/zij verblijft, dit is niet noodzakelijk zijn domicilieadres)
• • • • •
…………………………..… …………………………..… …………………………..… …………………………..… …………………………..…
(°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….)
Heeft een overleg met andere hulpverleners (netwerktafel, cliëntoverleg,…) plaatsgehad? Bij aanvraag overleg betreffende potentiële slachtoffers Naam en geboortedatum van de vermoedelijke pleger Adres van de vermoedelijke pleger (waar hij/zij verblijft, dit is niet noodzakelijk zijn domicilieadres) Welke vorm van mishandeling/de feiten (eventueel beperkt tot aanduiding van fysieke, seksuele mishandeling, verwaarlozing, …) en wat is het gevaar voor de minderjarige(n) Motivatie aanvraag tot overleg
42
• Fax Parket: informatie-inwinning
parket van de procureur des Konings te Antwerpen Adres t.a.v. VK / CBJ/ andere hulpverleningsdienst te Antwerpen
uw kenmerk
ons kenmerk
bijlage(n)
datum
Met verzoek mijn Ambt in te lichten of vrijwillige hulpverlening in bovenvermeld dossier bij uw diensten werd aangevat, kan verder gezet worden of beëindigd werd. Gelieve deze informatie aan de politionele diensten mee te delen m.o.o. de vrijwaring van de belangen van de minderjarige(n).
Met achting,
X procureur des Konings
Bolivarplaats 20 bus 2 – 2000 Antwerpen uw contactpersoon
telefoon
fax 03/257 91 44
43
• Fax Parket: uitnodiging overleg
parket van de procureur des Konings te Antwerpen
AANVRAAG OVERLEG IFK/EFK (aanduiden wat past) Gegevens van de jeugdmagistraat die het overleg vraagt Dienst met welke een overleg wordt gevraagd Persoon met wie een overleg wordt gevraagd Naam en geboortedatum van minderjarige(n) in gevaar
• • • • •
…………………………..… …………………………..… …………………………..… …………………………..… …………………………..…
(°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….) (°../../….)
Met achting,
X procureur des Konings
Bolivarplaats 20 bus 2 – 2000 Antwerpen uw contactpersoon
44
telefoon
fax 03/257 91 44
STEUNPUNT JEUGDHULP
Integrale Jeugdhulp Regio Antwerpen