Proloog
IN DE ZOMER VAN 453 NA CHRISTUS CENTRAAL-HONGARIJE
De koning lag op zijn bruidsbed dood te gaan. Het ging te langzaam. Zijn moordenares boog zich over hem heen. Zij was de dochter van een Bourgondische prins, de zevende echtgenote van de koning. Ze was de dag tevoren pas getrouwd, aan deze barbaarse heer gekoppeld door een gedwongen huwelijk en intrige. Haar naam was Ildiko, ‘heldhaftige krijger’ in haar eigen taal. Maar ze voelde zich niet zo heldhaftig. Sidderend van angst zat ze naast de stervende man, de bloeddorstige tiran die ze de naam Flagellum Dei, Gesel Gods, hadden gegeven. Hij was een levende legende en men zei dat het zwaard dat hij droeg, het zwaard van de Scythische oorlogsgod was. Hij was zo enorm gevreesd dat alleen al zijn naam – Attila – stadspoorten deed opengaan, verdedigingslinies brak. Maar nu, naakt en stervend, zag hij er niet angstaanjagender uit dan iedere andere man. Hij was niet veel langer dan zij maar zwaar gespierd, en hij bezat de zware botten van het nomadenvolk waartoe hij behoorde. Zijn wijd uiteen staande, diepliggende ogen deden haar denken aan die van een varken, zeker toen hij vannacht zo waterig op haar neerkeek terwijl hij maar doorging in zijn paringsdrift. Zijn ogen waren rood van de vele bekers wijn die hij tijdens het bruiloftsfeest had gedronken. Nu staarde zij op hem neer en lette angstvallig op elke rochelende ademhaling. Hoelang ging het nog duren voor de dood hem kwam halen? Ze was te spaarzaam geweest met het vergif dat de bisschop van Valencia haar had gegeven, besefte ze. Deze had het weer gekregen van de aartsbisschop van Wenen, alles met instemming van koning Gunderik van Bourgondië. Ze was te terughoudend geweest, bang dat 13
de tiran de bittere smaak van het vergif zou proeven in zijn bruidsbeker. Met het inmiddels halflege glazen flesje in haar hand geklemd, vermoedde ze dat er andere, nog hoger geplaatste personen dan koning Gunderik in het complot zaten. Ze vervloekte de zware last die ze haar hadden opgelegd. Hoe konden ze het lot van de hele wereld – nu én voor de toekomst – in haar kleine handen leggen? Zij telde nog maar veertien zomers. Maar een man in een wijde mantel had haar verteld hoe noodzakelijk het was dat deze duistere daad werd verricht. Een halve maand geleden was hij bij haar vader verschenen. Op dat moment was ze al aan de barbarenkoning uitgehuwelijkt, maar op die avond hadden ze haar bij de vreemdeling gebracht. Toen had ze een glimp opgevangen van een gouden kardinaalsring aan zijn linkerhand, vlak voordat hij hem wegstopte. Hij had haar verteld hoe – een jaar geleden nog maar – Attila’s barbarenhorden door de Noord-Italiaanse steden Padua en Milaan waren getrokken en iedereen op hun pad hadden afgeslacht. Mannen, vrouwen en kinderen. Slechts degenen die naar de bergen of naar de moerassen aan de kust waren gevlucht hadden de wreedheden overleefd en het kunnen navertellen. ‘Rome was gedoemd te vallen onder zijn goddeloze zwaard,’ had de kardinaal haar bij de koude haard van haar familie uitgelegd. ‘Overtuigd van het lot dat hun wachtte toen de barbaren naderden, verliet Zijne Heiligheid paus Leo zijn aardse troon voor een ontmoeting met de tiran aan de oevers van het Gardameer. En krachtens zijn kerkelijke macht verjoeg de pontifex de genadeloze Hun.’ Maar Ildiko wist dat het meer was dan alleen de kerkelijke macht waardoor de barbaren wegtrokken – het kwam ook door de bijgelovige angst van hun koning. Zelf vervuld van hevige angst keek ze even naar de kist die op een verhoging aan het voeteneinde van het bed stond. Die kleine kist was een geschenk en tevens een dreigement van de paus geweest. Hij was niet breder dan haar onderarm en ook niet hoger, maar ze wist dat het lot van de wereld erin zat. Ze was bang hem open te maken, hem zelfs maar aan te raken – maar ze zou het wel doen zodra haar man werkelijk dood was. Ze kon maar één verschrikking tegelijk verdragen. Ze wierp een schichtige blik op de gesloten deur van hun koninklijke bruidskamer. Door het raam zag ze de oostelijke hemel verbleken met 14
de belofte van een nieuwe dag. Na zonsopkomst zouden zijn mannen weldra voor de deur staan en voor die tijd moest hun koning dood zijn. Ze zag hoe het bloed bij iedere moeizame ademhaling met belletjes uit zijn neusgaten kwam. Hij lag op zijn rug en ze kon het scherpe gerochel in zijn borst horen. Zwak hoestend gaf hij nog meer bloed op. Het stroomde door zijn gevorkte baard en verzamelde zich in de holte onder zijn kin. Ze kon zijn hart erin zien kloppen, de donkere poel glinsterde bij elke, steeds zwakker wordende hartslag. Ze bad dat hij mocht sterven – en snel. Brand in de hel waar je thuishoort, dacht ze. Alsof de hemel haar smeekbede verhoorde, ademde de man nog één keer gorgelend uit, waardoor er nog meer bloed uit zijn mond kwam – toen zakte zijn borstkas voor de laatste keer in en kwam niet meer omhoog. De tranen sprongen Ildiko in de ogen en ze begon zachtjes te huilen van opluchting. Het was volbracht. De Gesel Gods was eindelijk heengegaan, hij kon geen verwoestingen meer aanrichten op aarde. En het was geen moment te vroeg. De kardinaal die naar het huis van haar vader was gekomen had verteld dat Attila het plan had opgevat Italië opnieuw binnen te trekken. Tijdens het bruiloftsmaal had ze geruchten van gelijke strekking gehoord, rauwe praatjes over de ophanden zijnde plundering van Rome, de plannen om de stad met de grond gelijk te maken en iedereen af te slachten. Het lichtende baken van de beschaving dreigde voor altijd uit te doven onder het zwaard van de barbaren. Maar met deze ene bloedige daad had zij het heden gered. Toch was ze nog niet klaar. De toekomst liep nog gevaar. Ze schommelde op haar blote knieën van het bed af en liep naar het voeteneinde. Toen ze voor de kleine kist stond was ze bevreesder dan toen ze het vergif in de drank van haar man deed. De buitenste kist was gemaakt van zwart ijzer. Hij was aan alle kanten plat en had een deksel met scharnieren. Hij was niet versierd, afgezien van een paar ingegraveerde symbolen op de bovenkant. Ze kende het schrift niet, maar de kardinaal had haar verteld wat ze zou zien. Men zei dat het de taal was van Attila’s verre voorouders, de nomadenvolken in het Verre Oosten. Ze raakte een van de inscripties aan, die bestonden uit eenvoudige rechte lijnen. 15
‘Boom,’ fluisterde ze bij zichzelf in een poging kracht te putten. Het symbool zag er zelfs een beetje uit als een boom. Met grote eerbied streek ze over het tweede symbool – ook een boom – dat er precies hetzelfde uitzag. Toen pas kon ze het opbrengen om het deksel van de kist open te maken. Binnenin vond ze een tweede kist; deze was van glanzend zilver. De inscriptie op de bovenkant was eveneens ruw, maar zichtbaar met grote doelgerichtheid gemaakt.
De eenvoudige streken betekenden ‘gebod’ of ‘bevel’. Ze voelde dat de tijd drong en bracht haar trillende vingers onder controle. Ze maakte het deksel van de zilveren kist open waarmee ze een derde kist onthulde, ditmaal van goud. Het oppervlak glinsterde en leek wel vloeibaar in het licht van de fakkels. Het symbool dat hier was ingegraveerd leek een samenvoeging te zijn van de eerdere karakters die ze op de ijzeren kist en op de zilveren kist had aangetroffen. Ze stonden boven elkaar en vormden een nieuw woord.
De kardinaal had haar gewaarschuwd voor de betekenis van dat laatste teken. ‘Verboden,’ fluisterde ze buiten adem. 16
Heel voorzichtig opende ze de binnenste kist. Ze wist wat ze erin zou aantreffen, maar de aanblik bezorgde haar evengoed kippenvel op haar armen. Vanuit het binnenste van de gouden kist zag ze de glanzend vergeelde botten van een schedel. De onderkaak ontbrak en de lege oogkassen staarden zonder iets te zien naar boven, alsof ze naar de hemel keken. Maar net als de kisten zelf was ook het schedelbot beschreven. Vanaf de kruin daalden in een strakke spiraalvorm geschreven regels naar beneden af. De taal was niet dezelfde als die op de drie kisten; het waren oude Joodse schrifttekens – tenminste, dat had de kardinaal haar verteld. Ook had hij haar uitgelegd wat het doel was van zo’n schedel. Het was een oeroud ritueel voorwerp dat de joden gebruikten als ze hun God aanriepen voor genade en redding. Paus Leo had deze schat aan Attila opgeofferd met de smeekbede om Rome te redden. De paus had er een waarschuwing voor Attila aan toegevoegd, namelijk dat deze machtige talisman er maar één uit vele was die veilig in Rome opgeborgen lagen, en dat ze beschermd werden door Gods toorn. Eenieder die het waagde de muren binnen te dringen was gedoemd te sterven. En om zijn woorden kracht bij te zetten had de paus hem het verhaal verteld van Alarik i, de koning van de Visigoten. Deze had veertig jaar daarvoor Rome geplunderd en hij was gestorven toen hij de stad uit reed. Attila, op zijn hoede vanwege deze vloek, sloeg acht op de waarschuwing en nam met de kostbare schat de benen uit Italië. Maar zoals het met alle dingen gaat, de tijd scheen de vrees van de Hun te hebben getemperd. Zijn begeerte om Rome wederom te belegeren en de toorn Gods te testen tegen zijn eigen legendarische faam kwam weer boven. Ildiko keek naar zijn uitgestrekte lichaam. Zo te zien had hij die test nu al niet doorstaan. Uiteindelijk waren ook de machtigsten niet bestand tegen de dood. Wetend wat haar te doen stond stak ze haar hand uit naar de schedel en haar ogen vielen op de krabbels in het centrum van de spiraal. De invocatie op de schedel was een smeekbede om redding van datgene wat daar geschreven stond. Het was het tijdstip waarop het einde van de wereld zou komen. De sleutel tot dat noodlot lag onder de schedel – verborgen achter ijzer, zilver, goud en botten. De betekenis ervan was pas een maand daarvoor aan het licht gekomen, toen een nestoriaanse priester uit Perzië naar de poorten van Rome was gekomen. Hij had gehoord van het 17
geschenk uit de schatkamers van de Kerk dat aan Attila was gegeven. Het was ooit door Nestorius, de patriarch van Constantinopel zelf, aan Rome geschonken. De priester vertelde de paus de waarheid achter de reeks kisten met de botten, dat de herkomst ervan veel verder naar het oosten lag dan Constantinopel, en dat ze naar de Eeuwige Stad was gestuurd om daar veilig bewaard te blijven. Ten slotte had hij de paus ingelicht over de werkelijke schat in de kist – en had hij hem de naam genoemd van de man aan wie deze schedel ooit had toebehoord. Ildiko’s vingers begonnen weer te trillen toen ze de relikwie aanraakte. De lege ogen leken dwars door haar heen te kijken, haar op haar waardigheid te schatten, dezelfde ogen die, als de nestoriaan de waarheid sprak, ooit de Heer zelf in levenden lijve hadden aanschouwd: Jezus Christus. Ze aarzelde om de heilige relikwie op te pakken, maar werd daarvoor gestraft door een klop op de deur van de slaapkamer, gevolgd door een reeks keelklanken. Ze verstond de taal van de Hunnen niet, maar ze begreep wel dat de mannen van Attila weldra binnen zouden staan als ze geen antwoord kregen van hun koning. Ze had te lang gedraald. Hierdoor aangespoord pakte ze de schedel op om te zien wat eronder lag – maar daar was niets. In de bodem van de kist zat alleen een holte in het goud, in de vorm van datgene wat er ooit had gelegen, een oud kruis – een relikwie waarvan men zei dat ze uit de hemel zelf was gevallen. Maar het kruis was weg, eruit gestolen. Ildiko staarde naar haar dode echtgenoot, iemand die evenzeer bekendstond om zijn uitgekiende strategieën als om zijn wreedheid. Men zei ook dat hij overal ogen en oren had. Had de koning van de Hunnen gehoord van de geheimen die de nestoriaanse priester in Rome had onthuld? Had hij het kruis uit de hemel voor zichzelf genomen en het opgeborgen? Was dat de ware reden voor zijn plotseling hernieuwde zelfvertrouwen om Rome te plunderen? Buiten werd het geschreeuw luider en het gebonk dringender. In wanhoop legde Ildiko de schedel terug in zijn houder en sloot de kisten. Pas toen liet ze zich op haar knieën zakken en bedekte ze haar gezicht. Haar hele lichaam schokte van het snikken toen de planken van de deuren achter haar werden versplinterd en haar keel was verstikt van tranen, zoals daarnet het bloed de keel van haar man had verstikt. 18
Mannen dromden de kamer binnen. Ze begonnen heftig te schreeuwen toen ze hun dode koning op zijn bed zagen liggen, algauw gevolgd door een groot gejammer. Maar niemand durfde haar aan te raken, zijn in rouw gedompelde nieuwe vrouw, die op haar knieën naast het bed heen en weer wiegde. Zij meenden dat ze haar tranen vergoot voor haar gestorven echtgenoot. Maar ze hadden het mis. Ze weende om de wereld. Een wereld die nu gedoemd was te branden.
DE HUIDIGE TIJD 17 NOVEMBER, 16.33 UUR, MIDDEN-EUROPESE TIJD ROME, ITALIË
Het leek wel alsof zelfs de sterren tegen hem samenspanden. Warm ingepakt tegen het gure winterweer liep monseigneur Vigor Verona door de schaduwen op de Piazza della Pilotta. Ondanks zijn dikke wollen trui en mantel huiverde hij – niet van de kou, maar vanwege een groeiend gevoel van vrees toen hij naar de stad keek. Een vurige komeet gloeide in de avondschemering boven de koepel van de Sint-Pieter, het hoogste punt van Rome. Deze hemelse bezoeker – de helderste sinds eeuwen – scheen feller dan de pas opgekomen maan en trok met een lange, glinsterende staart voor de sterren langs. Een dergelijk schouwspel werd door de geschiedenis heen vaak gezien als een voorbode van rampspoed. Vigor hoopte vurig dat dat niet het geval zou zijn. Hij klemde zijn pakket steviger tegen zich aan. Hij had het oorspronkelijke pakpapier er zo goed en zo kwaad als het ging weer omheen gedaan, maar hij hoefde niet ver te lopen. De hoge voorgevel van de Pauselijke Universiteit Gregoriana, met aan weerskanten zijvleugels en bijgebouwen, rees voor hem op. Hoewel Vigor nog altijd lid was van het Pauselijk Instituut voor Christelijke Archeologie, gaf hij daar alleen nog af en toe les als gastdocent. Nu diende hij de Heilige Stoel als hoofd van het Archivio Segretto Vaticano, de geheime archieven van het Vaticaan. Maar de last die hij nu meetorste was hem niet toegezonden in zijn rol als geleerde of als hoofd van het archief, maar als vriend. Een geschenk van een dode collega. 19
Hij bereikte de hoofdingang van de universiteit en beende door het witmarmeren atrium. Hij had nog altijd recht op een werkkamer in de school en hij kwam hier eigenlijk nog vrij vaak, om de enorme verzameling boeken van de universiteit te voorzien van doorverwijzingen en te catalogiseren. Met meer dan een miljoen boeken, inclusief een grote voorraad oude teksten en zeldzame uitgaven, stak deze bibliotheek, die was ondergebracht in een aangrenzende toren van vijf verdiepingen, zelfs de Nationale Bibliotheek in de stad naar de kroon. Maar noch hier, noch in de archieven van het Vaticaan was er iets te vergelijken met het boek dat Vigor nu bij zich had – en ook niet met wat er nog meer in het pakket zat. Daarom had hij om advies gevraagd aan de enige persoon in Rome die hij werkelijk vertrouwde. Terwijl Vigor door de trappen en smalle gangen manoeuvreerde begonnen zijn knieën op te spelen. Hij was halverwege de zestig en nog fit na de tientallen jaren van archeologisch veldwerk, maar de laatste jaren had hij te veel in de archieven gezeten, gevangen achter bureaus en stapels boeken, gebonden door zijn verantwoordelijkheden jegens het Vaticaan. Lieve Heer, kan ik deze taak nog wel aan? dacht hij. Hij moest wel. Eindelijk kwam Vigor bij de faculteitsvleugel van de universiteit en zag hij een vertrouwd figuurtje tegen de deur van zijn kantoor leunen. Zijn nicht was hem al voor. Zij was blijkbaar direct van haar werk hiernaartoe gekomen. Ze had haar politie-uniform nog aan, een donkerblauwe pantalon met jasje, beide afgezet met rode biezen, en zilveren epauletten. Ze was nog geen dertig, maar al wel luitenant bij de Carabinieri per la Tutela Patrimonio Culturale, de afdeling van de politie die zich bezighield met de bescherming van het cultureel erfgoed en dus ook met de handel in gestolen kunstvoorwerpen en relikwieën. Toen hij haar zag liep hij over van trots. Hij had haar niet alleen laten komen vanwege haar deskundigheid in dit soort zaken, maar ook uit genegenheid. Hij vertrouwde haar als geen ander. ‘Oom Vigor.’ Rachel gaf hem een kus. Toen streek ze met haar vingers haar donkere haren naar achteren en keek hem scherp aan met haar karamelkleurige ogen. ‘Wat is er zo urgent?’ Hij keek de gang in, maar op zondag om deze tijd was hier niemand, alle kantoren waren donker. ‘Kom mee naar binnen, dan leg ik het je uit.’ Hij ontsloot zijn kamer en liet haar snel naar binnen gaan. Ondanks 20
zijn eerbiedwaardige positie was zijn werkkamer niet meer dan een krappe cel met hoge, volgepropte boekenkasten en stapels tijdschriften. Zijn kleine werktafel stond tegen de muur, onder een raam dat zo smal was als een pijlgleuf in een kasteelmuur. De maan wierp een zilveren straal op de chaos daarbinnen. Pas toen ze binnen waren en hij de deur had gesloten, waagde hij het een lamp aan te knippen. Hij slaakte even een zucht van opluchting, gerustgesteld door de vertrouwde aanblik. ‘Help me even mijn bureau vrij te maken.’ Toen dat gebeurd was legde Vigor zijn pak op tafel en vouwde hij het bruine pakpapier open. Er kwam een kleine houten kist tevoorschijn. ‘Dit was eerder op de dag bij me bezorgd. Zonder retouradres, met alleen de naam van de afzender.’ Hij draaide een hoek van het pakpapier om en liet het haar zien.
Br. Josip Tarasco ‘Pater Josip Tarasco,’ las Rachel hardop. ‘Behoor ik te weten wie dat is?’ ‘Nee, dat zou niet zo behoren te zijn.’ Hij keek haar aan. ‘Hij is meer dan tien jaar geleden doodverklaard.’ Ze fronste haar wenkbrauwen en haar houding werd stijfjes. ‘Maar dat pakket is te gaaf om zo lang bij de post te hebben gelegen.’ Ze richtte haar kritische blik weer op hem. ‘Kan iemand zijn naam misbruikt hebben om een of andere lelijke streek uit te halen?’ ‘Ik zou niet weten waarom. Ik denk juist dat dat de reden is waarom de afzender het pakket met de hand heeft geadresseerd. Zo kon ik verifiëren of het wel afkomstig is van pater Tarasco. Wij waren goed bevriend. Ik heb het handschrift op het pakket vergeleken met een paar oude brieven die ik nog had en het handschrift komt ermee overeen.’ ‘Maar als hij nog leeft, waarom is hij dan doodverklaard?’ Vigor zuchtte. ‘Pater Tarasco verdween tijdens een onderzoeksreis naar Hongarije. Hij was bezig met de voorbereiding van een groot artikel over de heksenjachten die daar in het begin van de achttiende eeuw plaatsvonden.’ ‘Heksenjachten?’ ‘Dat was aan het begin van 1700. Hongarije werd geteisterd door een droogte die al tien jaar aanhield, gepaard met hongersnood en 21
ziekten. Ze hadden een zondebok nodig, iemand die ze de schuld konden geven. In vijf jaar tijd werden meer dan vierhonderd mensen beschuldigd van hekserij en ter dood gebracht.’ ‘En die vriend van je? Wat is er met hem gebeurd?’ ‘Je moet begrijpen dat op het moment dat Josip naar Hongarije vertrok, dat land de Sovjetoverheersing nog maar net van zich had afgeschud. Het was daar nog altijd een onzekere tijd, het was gevaarlijk om al te veel vragen te stellen, zeker in de landelijke gebieden. Het laatste wat ik van hem hoorde was een boodschap op mijn antwoordapparaat. Hij zei dat hij op iets verontrustends was gestuit in verband met een groep van twaalf heksen – zes vrouwen en zes mannen – die in een dorp in het zuiden van Hongarije waren verbrand. Het klonk zowel opgewonden als bang. Sindsdien hoorde ik niets meer. Niemand heeft meer iets van hem vernomen. De politie en Interpol hebben wel een jaar lang onderzoek gedaan. Na nog eens vier jaar van zwijgen werd hij uiteindelijk doodverklaard.’ ‘Dan is hij dus ondergedoken. Maar waarom? En nog belangrijker is waarom hij tien jaar later weer opduikt. Waarom nú?’ Vigor, die met zijn rug naar zijn nicht toegekeerd stond, glimlachte stiekem. Hij vond het geweldig zoals Rachel heel snel tot de kern van een zaak kon komen. ‘Het antwoord op je laatste vraag wordt duidelijk uit wat hij heeft gestuurd,’ zei hij. ‘Kom maar kijken.’ Vigor haalde diep adem en opende het scharnierende deksel van de kist. Voorzichtig haalde hij er het eerste van de twee voorwerpen uit en zette het in de manestraal die op zijn bureau scheen. Rachel deinsde onwillekeurig achteruit. ‘Is dat een schedel? Een ménselijke schedel?’ ‘Inderdaad.’ Bekomen van de verrassing kwam ze dichterbij. Ze had algauw in de gaten dat er hanenpoten op het schedelbot gekrabbeld stonden en met haar vinger volgde ze de spiraalvormige tekst, zonder het aan te raken. ‘En wat is dit voor tekst?’ ‘Joods-Aramees. Ik denk dat deze relikwie een voorbeeld is van de vroegtalmoedische magie die bedreven werd door de joden in Babylon.’ ‘Magie? Zoals hekserij?’ ‘In zekere zin. Dergelijke bezweringen waren bedoeld om demonen 22
af te weren of het waren smeekbeden om hulp. Door de jaren heen hebben de archeologen duizenden van dergelijke voorwerpen opgegraven. Meestal rituele schalen, maar ook een stuk of wat schedels zoals deze. In het museum in Berlijn hebben ze twee van zulke relikwieën. De andere zijn in particuliere handen.’ ‘En deze dan? U zei dat pater Tarasco belangstelling had voor heksen en dat zal zich hebben uitgestrekt tot een belangstelling voor occulte voorwerpen, neem ik aan.’ ‘Misschien. Maar ik denk dat deze hier niet authentiek is. De praktijk van de talmoedische magie begon in de derde eeuw en was tegen de zevende eeuw uitgestorven.’ Vigor zwaaide met zijn hand over de schedel alsof hij zelf een bezwering deed. ‘Ik vermoed dat dit voorwerp niet zo oud is. Dertiende of veertiende eeuw op zijn vroegst. Ik heb een tand ervan naar het universiteitslab gestuurd om mijn schatting te laten bevestigen.’ Rachel knikte langzaam en nadenkend. ‘Maar ik heb het handschrift ook bestudeerd,’ vervolgde hij. ‘Ik ben goed ingevoerd in deze vorm van het Aramees. Ik heb veel opvallende vergissingen in de transcriptie gevonden – omgekeerde diakritische tekens, verkeerde of ontbrekende accenttekens – alsof iemand een slechte kopie van de oorspronkelijke inscriptie heeft gemaakt, iemand die geen werkelijke kennis bezat van die oude taal.’ ‘Dus deze schedel is een vervalsing?’ ‘Ik denk eigenlijk dat hier geen kwade opzet in het spel is geweest. Ik denk dat het namaken niet zozeer een poging tot misleiding was, als wel een poging om het te bewaren. Iemand was bang dat de kennis die hier staat verloren zou kunnen gaan, dus heeft hij of zij met de hand kopieën gemaakt, om te proberen iets te bewaren wat nóg ouder was.’ ‘Wat voor kennis?’ ‘Daar kom ik zo op terug.’ Hij stak zijn hand in de kist en haalde het tweede voorwerp eruit. Het was een oud boek, zo breed als zijn vlakke hand en twee keer zo lang. Hij legde het naast de schedel. Het was in ruw leder gebonden en de bladzijden waren met grove halen en een dik koord genaaid. ‘Dit is een voorbeeld van een antropodermisch gebonden boek,’ verklaarde hij. Rachel trok een grimas. ‘En dat betekent...’ ‘Dat het boek gebonden is in mensenhuid en genaaid is met menselijke pezen.’ 23
Rachel deed opnieuw een stap achteruit en bleef daar nu ook staan. ‘Hoe kun je dat weten?’ ‘Dat kan ik niet weten. Ik heb een monster van het leer naar hetzelfde lab gestuurd als waar ik de schedel naartoe had gestuurd om de leeftijd en het dna te laten testen.’ Vigor pakte het macabere boek op. ‘Maar ik weet zeker dat ik het bij het rechte eind heb. Ik heb dit onder een ontledingsmicroscoop bekeken. Menselijke poriën zijn heel anders van omvang en zelfs van vorm dan die in varkensleer of kalfsleer. En als je goed kijkt zie je hier in het omslag...’ Hij ging met zijn vingernagel langs iets wat een diepe plooi bleek te zijn in het midden van het omslag. ‘Met de juiste vergroting kun je de follikels van de wimpers nog zien zitten.’ Rachel verbleekte. ‘Wimpers?’ ‘Op het omslag zit een menselijk oog, dichtgenaaid met fijnere peesdraden.’ Zijn nicht moest even slikken, toen vroeg ze: ‘En wat is dit dan? Een of andere occulte tekst?’ ‘Dat dacht ik ook, vooral gezien Josips interesse voor de heksen van Hongarije. Maar nee, het is niet een of ander demonisch manuscript. Hoewel de tekst in bepaalde kringen als godslasterlijk wordt beschouwd.’ Hij maakte het omslag heel voorzichtig open om de binding niet te zeer op te rekken. Het onthulde pagina’s die in het Latijn waren geschreven. ‘In werkelijkheid is het een gnostisch Bijbelboek.’ Rachel, die goed onderlegd was in Latijn, hield haar hoofd schuin en vertaalde de openingswoorden: ‘“Dit zijn de geheime woorden die de levende Jezus sprak...”’ Ze keek Vigor aan. Ze had de tekst herkend. ‘Dit is het evangelie van Thomas.’ Hij knikte. ‘De apostel die twijfelde aan de wederopstanding van Christus.’ ‘Maar waarom is het gebonden in mensenhuid?’ zei ze vol afschuw. ‘Waarom stuurt uw vermiste collega zulke afgrijslijke voorwerpen naar u op?’ ‘Als waarschuwing.’ ‘Een waarschuwing waarvoor?’ Vigor vestigde zijn aandacht weer op de schedel. ‘De bezwering die hier geschreven staat is een smeekbede aan God om te voorkomen dat de wereld vergaat.’ ‘Afgezien van het feit dat ik die bede zeer kan waarderen, wat wil dat...’ 24