132
Professionele taalvaardigheid Nederlands in het meertalige Brussel: een onderzoek naar einddoelen. Wim De Groof Centrum voor Taal en Migratie/Steunpunt NT2, Katholieke Universiteit Leuven, Blijde Inkomststraat 7, 3000 Leuven,
[email protected] 1. Inleiding Het Centrum voor Taal en Migratie (CTM) van de Katholieke Universiteit Leuven biedt al meer dan tien jaar ondersteuning aan het NT2-onderwijs in Vlaanderen, van kleuters tot en met volwassenen. Naast vorming aan NT2-docenten ontwikkelt het CTM lesmateriaal en doet het onderzoek om vorming en materiaalontwikkeling wetenschappelijk te onderbouwen. De drie werkterreinen van het CTM, vorming, materiaalontwikkeling en onderzoek, zijn sterk met elkaar verbonden. Veel van het onderzoek aan het CTM heeft dan ook een toegepast karakter en speelt in op concrete vragen uit het NT2-veld. Het CTM is al enkele jaren actief in Brussel. Het Brusselse NT2-veld heeft, omwille van de meertalige context van de stad, een eigen karakter dat op een aantal punten afwijkt van Vlaanderen. Nederlands is een minderheidstaal in Brussel en dat heeft gevolgen voor de leerbehoeften van cursisten. In 2000 kwam er een vraag vanuit het veld van private Nederlandstalige opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven voor volwassenen ¹ die ondervonden dat het Nederlands in hun organisatie een probleem was, dat oplossingen vaak ad hoc werden genomen en weinig resultaten opleverden. De samenwerking kreeg aanvankelijk bescheiden vorm in een videocoachingprojeci (Bieten 2001). In een aantal opleidingsorganisaties werden technische instructeurs begeleid om hun instructietaal te optimaliseren. Het bleek al snel dat ondersteuning op cursisten- en instructeursniveau niet zou volstaan, maar dat er ook gerichte acties op mesoniveau (beleid van de organisatie) en macroniveau (overheidsbeleid) nodig waren. De Brusselse overheide en de opleidingsorganisaties waren bereid om met het CTM een langetermijnvisie te ontwikkelen voor NT2 in de opleidings- en tewerkstel lingscontext. In dit artikel willen we verslag uitbrengen van een onderzoek dat vanuit een concrete realiteit antwoorden probeert te formuleren op praktische vragen die leven bij onderzoekers, begeleiders, organisaties, beleidsmensen, docenten en cursisten.
2. Einddoelenonderzoek 2.1 Onderzoeksvraag Het CTM is voorstander en pleitbezorger van een doelgericht NT2-onderwijs dat vertrekt vanuit de leerbehoeften van cursisten. Over het begrip 'behoefte' en het belang van behoefteonderzoek verwijzen we naar Van Avermact en Humblet in 'De tolerantie van Vlamingen ten aanzien van het Nederlands van niet-Nederlandstaligen' (Van Avermact, Humblet 1995). Uitgangspunt is dat cursisten nood hebben aan Nederlands om te kunnen functioneren in maatschappelijke situaties. Zeker als het gaat om opleiding en tewerkstelling is Nederlands geen doel op zich, maar een middel om een professionele kwalificatie te verwerven en te valoriseren op de arbeidsmarkt. Met het onderzoek wilden we een antwoord krijgen op de vraag: 'Wat zijn de leerbehoeften Nederlands van anderstaligen in Brusselse Nederlandstalige opleidings- en
133 tewerkstellingsprojecten?'. We wilden m.a.w. nagaan wat een beginnende werknemer in het Nederlands zou moeten kunnen om te functioneren op de Brusselse arbeidsmarkt. Binnen opleidingen en de subsidiërende overheid bestond er immers veel onzekerheid over de plaats van het Nederlands. Op basis van einddoelen zouden opleidingen het Nederlands een verantwoorde plaats kunnen geven en zou de overheid een gefundeerd beleid kunnen voeren ten aanzien van deze organisaties. 2.2 Onderzoeksmethode In dit deel beschrijven we algemeen de methode die het CTM gebruikt om een doelenonderzoek uit te voeren en doelen te formuleren. 2.2.1 Materiaalverzameling Doelenonderzoek aan het CTM verloopt volgens een onderzoeksmethode waarin we uitgaan van de zeer concrete realiteit waarin taalgebruikers moeten functioneren. Pas wanneer nauwkeurig in kaart is gebracht wat de taalgebruikers moeten kunnen met Nederlands kunnen einddoelen worden geformuleerd. Op basis van interviews en observaties (bv. op de werkvloer) ontstaat een inventaris van taalgebruikssituaties, situaties waarin mensen taal moeten gebruiken. De onderzoeker registreert welke taalgebruikssituaties voorkomen, welke personen eraan te pas komen en wat ze met taal doen. Het resultaat van de interviews en observaties is een uitgebreide lijst met taalgebruikssituaties die conreet weergeeft wanneer een taalgebruiker Nederlands moet kunnen gebruiken. 2.2.2 Van taalgebruikssituaties tot taaltaken Vaak is een lijst met taalgebruikssituaties te uitgebreid om als werkinstrument te gebruiken voor lessen of op beleidsniveau. Vandaar dat een vertaalslag naar meer overkoepelende doelen zich opdringt. Per taalgebruikssituatie gaat de onderzoeker na welke talige handelingen of taaltaken een taalgebruiker moet uitvoeren. In 'Nederlands op de werkvloer' (Lanssens, Speybrouck en Vanherf 2001: 92) vinden we een mooie illustratie uit een behoefteonderzoek dat werd uitgevoerd bij Mazda. Taaltaken brigadiersvergadering Mazda - mondelinge informatie begrijpen (nl. hetgeen gebrieft wordt) - schriftelijke informatie begrijpen (nl. de schriftelijke neerslag van de agendapunten) - vragen stellen aan de warehousemanager over de mondelinge en de schriftelijke informatie die in de vergadering aangebracht wordt - eigen mening formuleren over behandelde onderwerpen op de vergadering - eigen agendapunten naar voren brengen op de vergadering De taalgebruikssituatie is 'het volgen van een brigadiersvergadering' ³ . In bovenstaand kadertje zien we een opsomming van alle taaltaken waartoe deelnemers aan zo'n vergadering in staat moeten zijn. Per taalgebruikssituatie formuleert de onderzoeker taaltaken op basis van zijn observaties en interviews. 2.2.3 Van taaltaken tot typetaken Sommige taaltaken komen voor in meer dan één taalgebruikssituatie of lijken heel sterk op elkaar. Het veelvuldig terugkeren duidt op het belang ervan voor het functioneren in het bedrijf. De overlappingen tussen deze taaltaken zouden we kunnen bundelen en onder één noemer kunnen plaatsen. Het voorbeeld (lat in 'Nederlands op de werkvloer' (Lanssens, Speybrouck en Vanherf 2001: 95) wordt aangehaald, komt ook uit liet onderzoek bij Mazda.
134
Enkele taalhandelingen of taken Mazda (tussen haakjes staan de corresponderende taalgebruikssituaties) - vragen stellen aan de warehousemanager over de mondelinge en de schriftelijke informatie aangebracht op de vergadering (volgen van een brigadiersvergadering) - vragen stellen aan de arbeiders over de gebriefte informatie (briefing van de brigadiersvergadering aan de arbeiders) - vragen stellen aan de arbeiders over hun manier van werken (correcties in het werkproces van de arbeiders aanbrengen) - vragen stellen aan de arbeiders over personeelszaken (gepast reageren op alle situaties die met personeelszaken te maken hebben) - vragen stellen aan de arbeiders over hun werkevaluatie (evaluatiegesprek voeren) - vragen stellen aan de arbeiders in de privésfeer (informeel gesprek voeren) - vragen stellen aan nieuwe arbeiders over het werkproces en praktische formaliteiten (nieuweling rondleiden)
Al deze taaltaken uit verschillende taalgebruikssituaties komen neer op dezelfde vaardigheid namelijk vragen kunnen stellen. We kunnen ze daarom samenbrengen onder een overkoepelende taaltaak 'vragen stellen'. Zo'n overkoepelende taaltaak noemen we een typetaak. Als we nagaan welke typetaken geformuleerd kunnen worden op basis van de taaltaken bij taalgebruikssituaties, ontstaat een lijst die beter hanteerbaar is. Het is evenwel mogelijk dat de lijst met typetaken nog te uitgebreid is, zodat de onderzoeker een verdere selectie moet maken op basis van de criteria frequentie en belangrijkheid. Typetaken die maar uit één of enkele taaltaken zijn opgebouwd vallen af, omdat ze niet frequent genoeg voorkomen. Het kan evenwel zijn dat een typetaak die slechts een aantal keer voorkomt, toch in de lijst komt omwille van het belang dat de typetaak heeft. `Begrijpen van een evaluatiefiche (n.a.v. een jaarlijks functioneringsgesprek)' bijvoorbeeld is een mogelijke typetaak die weinig frequent is, maar die een taalgebruiker toch goed moet aankunnen als hij naar behoren wil functioneren in het bedrijf. 2.2.4 Van typetaken tot doelen Omdat doelen een bepaald taalvaardigheidsniveau omschrijven is het nodig om de moeilijkheidsgraad van typetaken te specifiëren. Een informele babbel tussen collega's bijvoorbeeld is makkelijker dan een jaarlijks functioneringsgesprek tussen arbeider en ploegbaas. Aan de hand van een aantal parameters (vaardigheid, tekst, publiek en verwerkingsniveau) kunnen we typetaken aflijnen tot hanteerbare doelen. Het zou ons hier te ver leiden om uitgebreid in te gaan op deze parameters (zie hiervoor Lanssens, Speybrouck en Vanherf 2001). 2.3 Bijkomende aandachtspunten in het Brussels onderzoek Het CTM heeft ruime ervaring met het uitvoeren van behoefte- of einddoelenonderzoek en het formuleren van einddoelen zoals hierboven beschreven. Binnen de context van het onderzoek in Brussel moest er rekening worden gehouden met een aantal bijkomende factoren. Ten eerste had de omvang van het onderzoek consequenties voor de onderzoeksmethode. Een groep van ongeveer 40 opleidings- en tewerkstellingsorganisaties uit verschillende branches van de arbeidsmarkt werd bij het onderzoek betrokken. Voor al deze organisaties moest het onderzoek einddoelen formuleren. Ten tweede moest er in het onderzoek rekening worden gehouden met de meertaligheid op de Brusselse arbeidsmarkt. De eisen die werkgevers stellen m.b.t. Nederlands zijn heel divers: binnen eenzelfde branche kan de ene werkgever een goede
135 beheersing van het Nederlands vragen, terwijl bij een andere werkgever alles in het Frans/Engels/... verloopt. 2.4 Concreet onderzoeksverloop Het Brussels einddoelenonderzoek verloopt in grote lijnen volgens de methode die het CTM gebruikt voor doelenonderzoek en –formulering (zie 2.2). Omwille van de omvang van het onderzoek en de meertaligheid in Brussel moesten we evenwel een aantal moeilijkheden overbruggen. Hieronder beschrijven we hoe we het onderzoek uitvoerden en op welke manier we omgingen met deze bijkomende factoren. 2.4.1 Veldonderzoek a. de omvang van het onderzoek In de eerste fase van een behoefteonderzoek gaan we op zoek naar taalgebruikssituaties waarin taalgebruikers moeten functioneren. Binnen het bestek van het onderzoek was het niet mogelijk om voor elk van de bijna 40 opleidingen observaties en interviews te doen op een corresponderende werkvloer in Brussel. Toch moesten we alle opleidingen betrekken hij het onderzoek. We zochten dus een manier die dezelfde resultaten zou opleveren als interviews en observaties, maar die minder arbeidsintensief was. Een enquête die ingevuld zou kunnen worden door mensen op de werkvloer, leek ons een goede mogelijkheid. Op zo'n enquêteformulier zou een werkgever moeten kunnen aangeven in welke taalgebruikssituaties een beginnende werknemer moet kunnen functioneren, zonder dat daarvoor observaties en interviews nodig zijn. Voorwaarde was dus dat zo'n instrument de taalgebruikssituaties op een bepaalde werkvloer voldoende nauwkeurig in kaart kon brengen. Bovendien moest het instrument gebruiksvriendelijk genoeg zijn voor mensen uit het bedrijfsleven die doorgaans niet denken in termen van taalgebruikssituaties. We opteerden voor een vrij gesloten enquêteformulier. Het moest een lange opsomming van taalgebruikssituaties bevatten waarbij een werkgever kan aangeven of een beginnende werknemer er al dan niet in moet kunnen functioneren. 1-let te ontwikkelen instrument moest een breed gamma taalgebruikssituaties bevatten om heel uiteenlopende soorten werk te enquêteren. Bovendien moest een werkgever taalgebruikssituaties kunnen toevoegen die niet in het enquêteformulier waren opgenomen. De 'uitgebreide lijst niet taalgebruikssituaties', zoals we het enquête-instrument doopten, ontstond op basis van interviews en observaties bij een representatieve selectie werkgevers. Met representatief bedoelen we dat elk van de 40 opleidingen zich kon herkennen in één van de elf werkvloeren. In tabel 1 ziet u de selectie van elf onderzochte werksituaties. Uiteenlopende soorten werk en branches binnen de groep van opleidingen zijn erin vervat. I. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 1 1.
schilder monteur van pvc-ramen metselaar klusjesman helpdeskmedewerker verkoopster in confectiezaak graffist in een drukkerij keukenhulp kinderverzorgster poetsvrouw chauffeur bij een sociale vervoerdsdienst
136 tabel 1: werk dat met observaties en interviews in kaart werd gebracht. De taalgebruikssituaties die naar voren kwamen uit de interviews en observaties in deze elf werksituaties vormden de basis voor de 'uitgebreide lijst van taalgebruikssituaties', het enquêteformulier waarmee we de overige werksituaties in kaart wilden brengen. Om er zeker van te zijn dat het enquêteformulier naar behoren ingevuld werd, namen we zelf de enquêtes af bij de werkgevers. Bovendien konden we zo taaleisen (taalgebruikssituaties) die niet in het formulier waren opgenomen nagaan. b. meertaligheid Naast de omvang van het onderzoek, stelde ook de meertaligheid van de Brusselse arbeidsmarkt ons voor een uitdaging. 4 Een bepaalde werkgever kan voor hetzelfde werk immers een goede beheersing van het Nederlands vragen, terwijl voor een andere Nederlands veel minder belangrijk is. Als we een meer Franstalig georiënteerde werkgever zouden enquêteren, zou dat heel andere resultaten opleveren dan voor een vergelijkbare werkgever die meer Nederlands vraagt. Er is weinig onderzoek verricht naar taalverhoudingen op de Brusselse arbeidsmarkt. In het beperkte kader van liet behoefteonderzoek kon dergelijk uitgebreid onderzoek niet plaatsvinden. Bijgevolg beschikten we niet over bruikbare gegevens m.b.t. de hoeveelheid Nederlands die wordt gesproken in bijvoorbeeld de Brusselse kinderopvangsector. Toch is de meertalige situatie op de arbeidsmarkt een realiteit waar het einddoelenonderzock rekening mee moest houden. We konden de meertaligheid inpassen in ons onderzoek door gebruik te maken van de expertise van opleidingen. Opleidingsorganisaties hebben veel knowhow over de hoeveelheid Nederlands die in hun branche nodig is vanuit de ervaringen van instructeurs, maar ook vanuit hun contacten met werkgevers. Als we dus een opleiding informatie bieden over een werkgever die veel Nederlands verlangt én een werkgever die weinig Nederlands verlangt, kan deze vervolgens zelf aangeven hoeveel Nederlands men nodig acht met het oog op een goede doorstroming van cursisten. Voor elke soort van werk enquêteerden we taalgebruikssituaties hij twee werkgevers (één die veel Nederlands vraagt en één die geen of heel weinig Nederlands vraagt). Op basis van de verwachtingen van de twee werkgevers konden opleidingen aangeven hoeveel Nederlands ze nodig vonden voor hun cursisten. Opleidingen kregen op deze manier niet alleen de gelegenheid om hun zeg te doen over meertaligheid, ze bepaalden bovendien welke eisen Nederlands realistisch zijn voor hun doelgroep. In het proces van einddoelenbepaling is het belangrijk dat de verschillende betrokken partijen inspraak hebben.
3. Resultaten: vijf taalvaardigheidsprofielen Op basis van de taalvaardigheidseisen die uit het onderzoek bleken, konden we vijf taalvaardigheidsprofielen onderscheiden voor Nederlandstalige Brusselse opleidingen en tewerkstellingsprojecten. Die profielen vallen in grote lijnen samen met branches of sectoren (zie tabel 2). Het onderscheid tussen profielen is niet zo zeer een verschil in taalvaardigheidsniveau – al liggen de einddoelen voor het ene profiel hoger dan het andere – maar ligt vooral in de verschillende vaardigheden die vereist zijn voor verschillende soorten werk. Het ene profiel vraagt bijvoorbeeld meer of andere schriftelijke vaardigheden, terwijl het andere een grotere spreekvaardigheid veronderstelt. De vaardigheden worden per profiel ook ingevuld met andere einddoelen. Een profiel beschrijft wat een beginnende werknemer
137 moet kunnen om in Brussel zijn/haar kansen op werk in een bepaalde branche te verhogen. Het zijn functionele beschrijvingen van verschillende vormen van beroepstaal. profiel secundaire sector en horecasector 1. profiel IT-sector 2. profiel social profil 3. profiel tertiaire sector en kinderopvang 4. profiel lage eisen 5. tabel 2: taalvaardigheidsprofielen die naar voor komen uit het einddoelenonderzoek in Brussel In wat volgt belichten we de eigenheid van elk profiel. 3.1 Profiel 'secundaire sector en horecasector' Onder de 'secundaire sector' verstaat men in Vlaanderen (en Nederlandstalig Brussel) beroepen in de bouw en industriële beroepen. De horecasector omvat beroepen in de wereld van hotels, restaurants en cafés. Het gaat om jobs met een uitvoerend karakter. Als we de einddoelen van dit profiel naast het Common European Framework of Reference (CEFR) leggen, komen ze in de huurt van het Breakthrough – niveau (A 1) en bijgevolg het Vlaamse Basisniveau Nederlands dat zich op dat niveau situeert. Het Basisniveau is het absolute minimum taalvaardigheidsniveau om te functioneren in een Nederlandstalige omgeving. Een taalgebruiker met zo'n niveau kan "met zeer beperkte talige middelen communiceren om tegemoet te komen aan concrete behoeften in zijn onmiddellijke omgeving", lezen we in het 'Opleidingsprofiel Moderne Talen' van de Vlaamse Dienst Voor Onderwijsontwikkeling (DVO, 2001: 15). Dit basisniveau is in Vlaanderen per decreet vastgesteld en is het niveau waar in een aanvangscursus naar wordt gestreefd. Het profiel 'secundair en horeca' verschilt van Breakthrough en het Basisniveau omdat niet alle einddoelen van Breakthrough en het Basisniveau er in vervat zitten. Daarnaast omschrijft het profiel een functioneren in de context van de secundaire sector en de horeca, terwijl Breakthrough en het Basisniveau gevarieerde contexten voor ogen hebben. 3.2 Profiel 'IT-sector' Dit profiel omschrijft een taalvaardigheid die vereist is voor werk in de Brusselse IT-sector. Het algemene taalvaardigheidsniveau is een heel stuk hoger dan in het profiel secundair en horeca. Niet alleen de mondelinge, maar zeker ook de schriftelijke taalvaardigheid is belangrijk voor werk als helpdeskmedewerker, pc-technicus of webdesigner. 3.3 Profiel `social profit Uit de lijst van geïnventariseerde taaltaken is gebleken dat er een apart taalvaardigheidsprofiel voor werk in de social profit of verzorgingssector kan worden afgelijnd. Het niveau van taalvaardigheid dat dit profiel beschrijft, is een heel stuk hoger dan het Basisniveau, maar minder hoog dan het profiel tertiaire en kinderopvang (3.4). Het verschil met het IT-profiel bijvoorbeeld is dat er minder schrijfvaardigheid wordt verondersteld. 3.4 Profiel 'tertiaire sector en kinderopvang' Met de tertiaire sector bedoelt men in Vlaanderen (en Brussel) de bediendensector . De taalvaardigheid die nodig is voor bediendenwerk is de hoogste die we in het kader van het einddoelenonderzock hebben omschreven. Niet alleen heeft dit profiel de meeste einddoelen, ook het niveau waarop de doelen moeten worden beheerst, is het hoogste van de vijf. Dit
wekt geen verbazing als we er rekening mee houden dat een bediende mondeling en schriftelijk zijn/haar mannetje moeten kunnen staan op de werkvloer en dat soms een grote mate van vormcorrectheid wordt vereist. Uit het onderzoek is bovendien gebleken dat werk in de Brusselse Nederlandstalige kinderopvang een vergelijkbaar taalvaardigheidsniveau veronderstelt als bediendewerk. Ook dit is niet verwonderlijk als we er rekening mee houden dat veel anderstalige kinderen naar de Nederlandstalige opvang komen o.a. om er Nederlands te leren van de kinderverzorgsters. Qua schrijfvaardigheid is de kinderopvang minder veeleisend dan bediendenwerk. 3.5 Profiel 'lage eisen' In 2.4.1.a hebben we al aangehaald dat de inschatting van opleidingen beslissend is geweest in het bepalen van einddoelen. Een aantal opleiding- en tewerkstellingsprojecten stelt qua Nederlands heel lage verwachtingen aan hun cursisten. De eisen zijn zo laag dat het taalniveau dat de eindoelen omschrijven onder het Basisniveau (profiel 'secundaire sector en horeca') ligt. Het gaat om een viertal opleidingen, de meeste uit de secundaire sector. 3.6 Frans en andere talen Meertaligheid is hoe langer hoe meer een vereiste op de Brusselse arbeidsmarkt. Niet alleen Frans, maar ook Nederlands, Engels, ... zijn onmisbaar voor een heel aantal jobs in de Europese hoofdstad. De functionele doelen en profielen die het CTM voor opleidingen heeft uitgetekend brengen enkel in kaart wat voor Nederlands werknemers moeten gebruiken. De leerbehoeften wat andere talen betreft, moeten door opleidingen even goed worden onderkend en ingepast in het curriculum.
4. Gebruik van de resultaten Het einddoelenonderzoek en de vijf beroepsprofielen die eruit naar voren komen, bieden een duidelijke structuur en zijn ijkpunten die houvast bieden voor NT2 in het veld van Nederlandstalige inschakelingsacties in Brussel. Niet alleen op cursisten- en instructeursniveau was er onzekerheid over het Nederlands, ook de coördinatie van opleidingen en de subsidiërende overheid stelden zich vragen over de plaats van het Nederlands in opleidings- en tewerkstellingsprojecten. Het einddoelenonderzoek .biedt argumenten om op deze verschillende niveaus verantwoorde keuzes te maken. 4.1 Einddoelen op de opleidingsvloer Het taalvaardigheidsprofiel waartoe een bepaalde opleiding kan worden gerekend bevat een reeks einddoelen die – indien ze worden geconcretiseerd – lesdoelen zijn voor lessen Nederlands. De einddoelen zijn ijkpunten waarnaar een taallesgever en technische instructeur met cursisten kunnen streven. Ze maken duidelijk wat cursisten moeten kunnen met Nederlands, net zoals het duidelijk is welke technische vaardigheden cursisten moeten beheersen aan het einde van een opleiding. Een taallesgever (of instructeur) die bewust met de einddoelen omgaat, creëert een rijke leeromgeving waarin cursisten veel gelegenheid hebben om aan deze einddoelen te werken. 4.2 Einddoelen op organisatieniveau Het taalvaardigheidsprofiel dat het einddoelenonderzoek aan een opleiding toekent, is een aanzet om binnen de organisatie te werken aan een uitgebalanceerd taalbeleid en te komen tot een concreet taalbeleidsplan. Een opleiding die ervoor kiest om haar trajecten te richten op bepaalde einddoelen Nederlands moet de concrete invulling (het programma) en de duur van
139
de trajecten hierop afstemmen. De organisatie moet ook de instructeur en de taallesgever voldoende armslag geven om aan de einddoelen te kunnen werken. 4.3 Einddoelen op beleidsniveau Een opleiding die haar taalbeleid wil afstemmen op de einddoelen kan dit niet enkel op basis van de goodwill van haar personeel. Een taalbeleid uitvoeren vergt voldoende middelen en omkadering vanuit de coördinerende en subsidiërende overheid: nieuwe trajecten opzetten, taallesgevers inzetten, in begeleiding voorzien, informeren en trainen van personeel, bijkomend onderzoek enz. kost nu eenmaal geld. De overheid kan op basis van de resultaten van het einddoelenonderzoek de beschikbare gelden gericht aanwenden en gemotiveerde beleidsbeslissingen nemen. Aan de andere kant kan zij er als subsidiegever op toezien dat organisaties een gefundeerd taalbeleid voeren en dat de financiële middelen goed worden aangewend. Deze inspanningen zullen in de toekomst nog verdergezet moeten worden om de resultaten van het einddoelenonderzoek maximaal te kunnen benutten en in de praktijk om te zetten. Ook andere domeinen als de socio-culturele sector en liet volwassenenonderwijs in einddoelenonderzoek vielen, zijn nog nauwelijks Brussel, die buiten het bereik van dit ontgonnen gebied dat in de nabije toekomst meer aandacht verdient.
Noten Het gaat om opleidingen die werkzoekenden aan werk willen helpen door hen een opleiding of werkervaring aan te bieden. Het OOTB (Overleg Opleidings - en Tewerkstellingsinitiatieven Brussel) vertegenwoordigt en ondersteunt deze organisaties. 2 In Brussel is de 'Vlaamse Gemeenschapscommissie' bevoegd voor onder meer beroepsopleidingen. 3 Een 'brigadier' is te vergelijken met een ploegbaas. 4 Brussel is officieel tweetalig Nederlands - Frans. Niet alleen economisch, maar ook politiek en cultureel heeft het Nederlands zijn belang.
Literatuurlijst Bieten, L. (2001), Eindrapport Videocoaching-project 'Op de vloer', Leuven: Centrum voor Taal en Migratie. Council of Europe (2001), Common European Framework of Reference for Languages, Straatsburg. DVO (2001), Opleidingsprofielen Moderne Talen. Voorbeeldmateriaal hij de specifieke eindtermen, Brussel: Dienst voor Onderwijsontwikkeling. Lanssens, A. Speybrouck S. & Vanherf A. (2001), Nederlands op de werkvloer. Een handleiding voor organisatoren en lesgevers Nederlands op de Werkvloer in Vlaanderen, Leuven - Apeldoorn: Garant. Van Avermaet , P & I. Humblet (1995), De tolerantie van Vlamingen ten aanzien van het Nederlands
van niet-Nederlandstaligen, in E. Huls & J. Klatter - Folmer (red), Artikelen van de Tweede Sociolinguïstische Conferentie: 1 - 20, Delft: Eburon.