tijdschrift van de liga voor de rechten van de mens
Proces Nieuws
gezamenlijk themanummer:
TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN april 2006
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
tijdschrift van de liga voor de rechten van de mens
Proces Nieuws
jaargang 25 - nr 75 - april 2006 Terecht is het tijdschrift van: De Liga voor de Rechten voor de Mens Minahassastraat 1 1094 RS Amsterdam tel/fax: 020 - 6384567 www.ligarechtenvandemens.nl e-mail:
[email protected] Postbanknr. 18.11.28 KvK 40533529 abonnement : 50,00 euro per jaar ISSN: 0927 - 9067
nr 78 - april 2006
GEZAMENLIJK THEMANUMMER:
TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN april 2006
foto: Ingrid de Groot
€ 2,00
PROCESNIEUWS is een uitgave van: stichting ‘Tribunaal voor de Vrede’ Postbus 92066. 1090 AB Amsterdam Minahassastraat 1 1094 RS Amsterdam tel/fax: 020 - 6681868 (di/wo) of tel/fax: 0515 - 573103 giro. 15602 - Amsterdam ISSN: 1871 - 0352
Dit themanummer over terrorismebestrijding en mensenrechten in Nederland is een eenmalig samenwerkingsverband van het mensenrechtentijdschrift Terecht van de Liga voor de Rechten van de Mens, het Procesnieuws van het Tribunaal voor de Vrede en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten. Het tijdschrift kwam tot stand mede dankzij financiële ondersteuning van het Forum voor Democratische Ontwikkeling, de Stichting Democratie en Media, de Stichting Dialoog, de Stichting Haëlla en de Stichting X min Y. INHOUD Ruth Hopkins Meindert J.F. Stelling van onze redacteuren Marthe Lot Vermeulen Lars van Troost Cees J. Hamelink Klaartje Freeke Ruth Hopkins Mohammed Benzakour Jori van Cranenburgh N.M.P. Steijnen Buro Jansen & Janssen
~ april 2006 ~
COLOFON
2
Hoofdredacteur : Vormgeving : Fotograaf : Aan dit nummer werkten mee :
Druk :
3 REDACTIONEEL 4 DE WAAS VAN TERRORISMEBESTRIJDING 8 ONRECHTMATIGE RECHTSPRAAK INZAKE NUCLEAIR TERRORISME 14 KAMERAKKOORD MET VOORSTELLEN VERKEERSTERRORISME 15 TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN: EEN DELICATE BALANS 17 TERRORISME, LANDSGRENZEN EN MENSENRECHTEN 20 COLUMN De Burger, de Terrorist en het Recht 21 TERRORISMEBESTRIJDING IN DE RECHTSZAAL: De zaak Ramzy tegen Nederland 25 DE UITERLIJKE KENMERKEN VAN EEN TERRORIST 27 COLUMN Wie zijn de ware terroristen? 28 DE RUG RECHT HOUDEN 32 FUNDAMENTELE GELIJKHEID EN FUNDAMENTELE MENSENRECHTEN OP EEN KEERPUNT 35 ONDER DRUK Een boek over terrorismebestijding in Nederland Ruth Hopkins Aad Duineveld Ingrid de Groot Mohammed Benzakour | Buro Jansen & Janssen | Jori van Cranenburgh | Dorothée Forma | Klaartje Freeke | Cees J. Hamelink | Isabel Sluitman | Meindert J.F. Stelling | Nico Steijnen | Marthe Lot Vermeulen | Lars van Troost Drukkerij Ton Mittelmeijer, Amsterdam
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
REDACTIONEEL van handgranaten en wapenbezit werden bestraft onder het ‘oude’ strafrecht. Een aardverschuiving in het Nederlandse strafrecht heeft plaatsgevonden. Voor het eerst is het mogelijk een verdachte te bestraffen voordat er iets heeft plaatsgevonden. ‘De vrijheid van meningsuiting wordt geschonden,’ reageerden de advocaten van verdachten. Rechtsgeleerden waren echter een stuk genuanceerder. ‘Een verstandig vonnis’, vond hoogleraar Ybo Buruma. ‘Ook al heeft de rechter daarbij wel een beetje de toekomst moeten voorspellen.’. Dit themanummer van Terecht gaat over de rol die mensenrechten spelen in de strijd die de staat voert tegen het terrorisme en terroristen. Hoe ver mag Nederland daar in gaan – in binnen- en buitenland? Een breed consortium van organisaties en individuen die zich bezig houden met mensenrechten, in Nederland en over de landsgrenzen, heeft een bijdrage geleverd aan het blad. Geconfronteerd met de daadkrachtige voortvarendheid van de staat in de strijd tegen terrorisme, neemt de noodzaak toe tot het laten horen van een gezamenlijk kritisch tegengeluid. Deze kritiek hebben we voorgelegd aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, Tjibbe Joustra, die in het blad een reactie geeft. Kan je nog blijven doen wat je deed, zoals de overheid belooft? Of geldt die geruststelling maar voor een beperkte groep mensen. Wordt ‘het doen wat je deed’ misschien afhankelijk van je huidskleur, uiterlijk, geloofsovertuiging? De wet geeft er geen uitsluitsel over. Dat er belangrijke en urgente mensenrechtenkwesties spelen onderstreepte de minister van Justitie Piet Hein Donner al eens in 2004 toen hij over de opsporing en vervolging van terroristen opmerkte: “Uiterlijke kenmerken of de ideeën moeten al verdachte aanwijzingen kunnen opleveren”. Ruth Hopkins, Namens de gelegenheidsredactie van het NJCM, het Tribunaal voor de Vrede en Terecht.
~ april 2006 ~
HET IS BELANGRIJK dat ons leven niet overheerst wordt door angst. Er is geen reden voor paniek. Natuurlijk is het belangrijk dat we goed blijven opletten. Maar laten we vooral blijven doen wat we al deden en gewoon doorgaan met leven. Deze zalvende woorden zijn afkomstig van de door de overheid ingestelde website http://www.nederlandtegenterrorisme.nl Het klinkt geruststellend. Maar kunnen we ook blijven doen wat we deden? Tegenwoordig registreert een camera op straat hoe je je identificatiebewijs verplicht moet tonen aan een agent die hier om kan vragen op basis van de wet identificatieplicht. Politie en justitie kunnen allerlei voorheen privacygevoelige informatie van je inzien, van bibliotheekboeken tot vakantiebestemmingen. ‘Rekrutering voor de gewapende strijd’ is ondermeer een delict in de strafwet geworden. Het strafbaar stellen van het ‘verheerlijken van terrorisme en ernstige misdrijven’ is een wetsvoorstel en er is wetgeving op het gebied van samenspanning. Dus als je in je stamkroeg met vrienden plannen maakt voor het opblazen van het Binnenhof, bij wijze van grap, dan ben je strafbaar. Op grond van een ‘aanwijzing’ van een geheim agent die het gesprek overhoorde kan een opsporingsonderzoek worden gestart en tijdens je strafzaak kan geheime informatie van de inlichtingendienst AIVD worden ingezet, als zelfstandig bewijs. Zelfs je eigen advocaat zal die informatie niet kunnen toetsen. Deze ingezette trend van uitbreiding van de bevoegdheden van politie en justitie lijkt niet meer te stoppen. Dit preventieve strafrecht heeft definitief voet aan de grond van de Nederlandse rechtsorde gekregen nu de eerste straffen zijn opgelegd in het proces tegen de zogenoemde Hofstadgroep. De nieuwe wetgeving onderging de lakmoesproef en overleefde glansrijk. Negen van de veertien verdachten van de groep hadden volgens de rechter misdrijven met een terroristisch oogmerk gepleegd, vijf werden vrijgesproken. Het terroristisch oogmerk bestond uit het zaaien van haat en bedreiging. Het gooien
3
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
.. Britta Bohler
32
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Dorothée Forma foto’s: Ingrid de Groot
De waas van de terrorismebestrijding Journalist en programmamaker Dorothée Forma interviewde strafrechtadvocaat Britta Böhler naar aanleiding van de uitreiking van de Clara Meijer Wichmann Penning aan Böhler voor haar verdiensten op het gebied van de mensenrechten.
“Ik vond het prachtig en ik was verbaasd.. Als je het hoort, dan ben je verheugd. Maar in eerste instantie dacht ik ook: heb ik dit wel verdiend? Ik doe gewoon mijn werk als advocaat. Ik vind de prijs voor mijn persoon niet zo belangrijk, maar eerder voor het onderwerp. Het is belangrijk dat er iets gedaan wordt voor het behoud van bepaalde fundamentele rechten, ook in Nederland.”
>
~ april 2006 ~
Dit jaar heeft u de Clara Meijer Wichmann Penning gekregen van de Liga voor de Rechten van de Mens. De Raad van Advies was unaniem in de keuze voor u. Wat dacht u zelf toen u het hoorde?
5
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
U zegt, heel terecht, mensenrechten in Nederland. Sommige mensen zullen reageren: mensenrechten in Nederland, waar hebben we het over? “ En dat is voor een deel begrijpelijk, in die zin dat er in veel landen op de wereld mensenrechten op een manier worden geschonden, waar gelukkig in Nederland geen sprake van is. We hebben hier niet op grote schaal te maken met martelingen in de gevangenis en verdwijningen van mensen. Tenminste, als je de CIA-vluchten buiten beschouwing laat, want we weten nog niet wat de Nederlandse regering daarmee van doen heeft. Maar het is een groot misverstand om te denken dat hier alles best en oké is.”
~ april 2006 ~
Maar als je in Nederland een bekende Nederlander met voorbedachte rade op straat doodmaakt dan krijg je de beste advocaten?
6
“Dat kan zo zijn, maar waar het met name om gaat is dat in het strafrecht en het asielrecht - daar houden we ons als kantoor mee bezig - er vaak bepaalde politieke prioriteiten worden gesteld die tot gevolg hebben dat men het niet zo nauw meer neemt met de rechten van het individu. Op dit moment is de terrorismebestrijding in de Nederlandse politiek een belangrijk onderwerp. Er zit zoveel druk op het bestrijden van terrorisme, dat het lijkt alsof in die strijd alles geoorloofd is. Dat treft niet alleen maar mensen die verdacht worden van het plegen van terroristische daden, maar inmiddels ook iedere burger. Want we hebben het hier over preventief fouilleren, over cameratoezicht, een meldplicht. De inbreuk op individuele rechten gaat wel heel ver voor burgers, niet alleen voor mensen die verzeild raken in een strafrechtelijke procedure. Voor die laatste groep is het overigens
helemaal erg.” We moeten nu als we naar Amerika willen allerlei lijsten invullen, waarvoor we eerder op Schiphol moet zijn. De AIVD mag materiaal als bewijs verstrekken dat door een speciale rechter commissaris wordt bekeken. U als advocaat mag die informatie misschien wel helemaal niet inzien. Er is hierover eigenlijk helemaal geen maatschappelijke discussie. “Dat is een van de dingen die ons het meest opvallen. Wij zijn als advocaten natuurlijk vaak nauw betrokken bij dit soort zaken. Maar als je probeert dingen aan de kaak te stellen, dan merk je dat er geen belangstelling voor is in het publieke debat. Dat verwijt ik toch voor een groot deel de politici die het fundamentele debat niet aangaan. Zij zeggen enkel: die maatregelen zijn nodig, want wij moeten terrorisme bestrijden. Er wordt niet eens de moeite genomen om uit te leggen wat het beoogde doel is van de specifieke maatregel, of dat doel ook haalbaar is en of een maatregel effectief is. Evenmin kijkt de regering of er alternatieve minder ingrijpende maatregelen zijn. Het is alsof er een soort waas over het land hangt. Als je maar het woord terrorismebestrijding noemt, dan is alles geoorloofd.” Is het niet een te ingewikkeld en veelomvattend probleem voor vele ‘gewone’ burgers? “Ik verwijt de gewone burger eigenlijk weinig. Het is heel moeilijk om al die nieuwe wetgeving te volgen. Het is voor juristen soms al moeilijk te begrijpen. Maar ik verwijt politici wel een kritiekloze houding. Dat geldt ook voor de oppositie en die is niet klein in Nederland. Maar ook de journalisten. Een van de belangrijkste taken van de pers is de controle
van de macht en dat betekent natuurlijk ook de controle van politici en de maatregelen. Dat doen ze niet genoeg. De media steekt onvoldoende tijd in onderzoek naar een bepaald onderwerp. Ook daar draait het om de snelle quote, snel scoren. Morgen zijn we het weer vergeten.” Dus heeft u er zelf een boek over geschreven, Crisis in de Rechtsstaat. Denkt u wel eens: wat zou er gebeuren als ik het niet doe? Laat anderen ook maar eens wat zeggen. “Door mijn werk word ik voortdurend geconfronteerd met dingen waarvan ik vind: dat kan echt niet door de beugel en het wordt steeds erger. Ik merk het ook als ik het vertel op een borrel, of aan een vriendin. ‘Ja maar dit kan toch niet?’ zeggen mensen dan. Ik vind het de taak van een advocaat om een breder perspectief te ontwikkelen dan alleen de individuele zaak waarmee je bezig bent. In ons kantoor vinden we dat de advocatuur een belangrijke maatschappelijke functie heeft, zeker op de gebieden van strafrecht, mensenrechten en vreemdelingenrecht. Als je ziet dat het publiek niet goed wordt voorgelicht over bepaalde onderwerpen, dan kan je daar als advocaat iets aan doen.” Heeft u in u leven voorbeelden gehad? Zijn er mensen die u geïnspireerd hebben? “Toen ik een jaar of 17 was Otto Schilly, de latere minister van Binnenlandse Zaken, een van mijn voorbeelden. Hij was advocaat van de kopstukken van de RAF (Rote Armee Fraktion) destijds in de jaren zeventig. Ik had toen voor het eerst een besef van het belang van bepaalde rechtsstatelijke beginselen. Dat ook mensen die een misdaad hebben begaan of die verdacht worden van
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
In Duitsland werden de leden van de RAF in de Stammhein gevangenis in Stuttgart in totale isolatie opgesloten. Ze werden geestelijk gebroken. “Ook in ‘beschaafde’ landen als Duitsland of Nederland of Frankrijk kunnen er dingen gebeuren waarvan je vanuit het perspectief van mensenrechten moet zeggen: dat kan niet. Mensen hebben veelal een naïef beeld van mensenrechtenschendingen; mensen die in elkaar worden geslagen of met elektroshocks worden behandeld. Of het idee dat überhaupt geen rechtszaak is, maar dat mensen gewoon worden geëxecuteerd. Dit gebeurt helaas in heel veel delen van de wereld. Maar we moeten niet de illusie koesteren dat er in ons land, Nederland, niets kan gebeuren. Tijdens het proces tegen Volkert van der Graaf, die werd veroordeeld voor de moord op Pim Fortuyn, werd ik bijvoorbeeld geconfronteerd met de kwestie van dwangvoeding. Ook iemand die verdacht wordt van een moord die heel veel ophef heeft veroorzaakt in de maatschappij, mag niet worden ontmenselijkt. Diegene moet bepaalde basisrechten houden, waaronder het basisrecht op zelfbeschikking. Dwangvoeding is een vorm van marteling. Ik schrok ervan
hoe makkelijk men dat onderwerp op de agenda zette. Ik zie de krantenkoppen nog voor me: ‘het volk heeft recht op een verklaring’. Dat is een grondige miskenning van het strafproces en van de rechten van een verdachte. Vroeger werd er gemarteld. Het was een geoorloofd middel tot in de 18e eeuw om een verklaring te krijgen van een verdachte. Om te voorkomen dat er op die manier druk werd uitgeoefend op een verdachte, is later het zwijgrecht wettelijk vastgelegd. Het is een van de meest fundamentele basisbeginselen van een rechtsstatelijk strafproces. Niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Er wordt niet nagedacht over deze geschiedenis. In het geval van Volkert destijds werd er een verbinding gelegd tussen zijn zwijgen en de noodzaak van dwangvoeding. Er werd gedacht hij tot het spreken kon worden verplicht.” Stel dat u in Zimbabwe of Pakistan zou werken. Weet u hoe ver u dan zou gaan? “Ik heb een luxe positie als advocaat en als iemand die strijdt voor het behoud van mensenrechten, omdat ik natuurlijk zelf niet echt in gevaar kom. Ik bewonder zeker advocaten die in bepaalde landen vechten voor dezelfde rechten waar ik ook voor vecht, maar wel met het gevaar voor eigen lijf en leden. Het is niet vergelijkbaar met datgene wat ik doe. Ik was een tijd lang betrokken als bestuurslid bij de Stichting Advocaten voor Advocaten. Die stichting zet zich in voor advocaten die in gevaar komen vanwege hun werk. Ze worden gevangen gezet, gemarteld of hen wordt het werk onmogelijk gemaakt. Gelukkig kan ik dit soort dingen aan de kaak stellen. Ik kan een boek schrijven, zonder dat ik daarvoor in de gevangenis beland.”
U bent enkele jaren geleden filosofie gaan studeren. Hoe kwam u er op om die stap te maken? “Ik ben in Duitsland op rechtsfilosofie gepromoveerd. Ik vond het nadenken in bredere verbanden, als je het zo heel kort door de bocht kan zeggen, interessant. Het heeft me toen al zeer aangetrokken en ik wilde daar gewoon verder mee. Het is ook belangrijk dat je probeert een balans te vinden. Ik doe werk dat ik belangrijk vind. Maar het mag er niet toe leiden dat je niet meer in staat bent jezelf te relativeren, dat jijzelf ook opeens heel belangrijk wordt. Wat ik de politiek altijd verwijt is dat zij te weinig nadenken, te weinig tijd nemen om de nuance te zoeken. Dingen zitten veel ingewikkelder in elkaar dan wordt voorgesteld. Het gaat vaak van de ene hype naar de andere hype. Als je zelf niet ook in die valkuil van oppervlakkigheid wilt vallen, dan is een filosofiestudie wel heel heilzaam. De filosofie van Foucault over de kunst van het leven, vond ik bijvoorbeeld heel boeiend. Het gaat met name over de ethiek. Er is niets zo dicht bij mijn vak als de ethiek. Mensenrechten, dat heeft allemaal te maken met een bepaalde moraal, met ethische waarden. Het heeft me veel opgeleverd om er vanuit een hele andere invalshoek over na te denken. ” En nu, leeft u het leven zoals u het wilt leven? “Ja, met ups and downs. Ik heb het uiteraard te druk, heb te weinig tijd voor vrienden of familie. Dat is nooit goed of leuk. Daarnaast vind ik hetgeen wat ik heb bereikt altijd te weinig. Er zijn te veel zaken niet goed, ook in Nederland. Maar het soort werk dat ik doe als advocaat, ja dat is wel helemaal rond. Daar ben ik tevreden mee.”
~ april 2006 ~
een misdaad recht hebben op bescherming. Het politieke en maatschappelijke klimaat was toentertijd bijzonder vijandig in Duitsland. Ik denk dat hij wel dagelijks bedreigingen kreeg. Maar hij bleef volhouden dat het belangrijk is dat wij bepaalde beginselen en bepaalde rechten van een rechtsstaat niet overboord gooien, ook al vinden we dat die mensen de meest verschrikkelijke misdaden hebben begaan. Er moet een basis zijn, een maatschappelijke basis van rechten die je niet kwijtraakt. Die standvastigheid. Dat was voor mij wel een voorbeeld, absoluut.”
7
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Onrechtmatige rechtspraak inzake nucleair terrorisme mr. Meindert J.F. Stelling voorzitter Stichting Tribunaal voor de Vrede
~ april 2006 ~
VANAF 1980 IS in diverse Nederlandse rechtszalen de vraag aan de orde gesteld of het gebruik van kernwapens, van nucleaire massavernietigingsmiddelen, rechtmatig zou zijn. Daarmee verbonden was de vraag of voorbereidingshandelingen terzake al dan niet als misdadig zouden moeten worden betiteld. De rechterlijke uitspraken waren verbijsterend. Aan algemeen bekende feiten werd stelselmatig voorbijgegaan. De Hoge Raad greep terug naar een Duitse opvatting die na de Tweede Wereldoorlog door de gehele internationale gemeenschap werd verworpen. Het Tribunaal voor de Vrede wenst zich bij deze gang van zaken niet neer te leggen.
8
Wanneer het gaat om terrorisme, ondervinden politieke leiders heden ten dage weinig weerstand wanneer zij daartegen maatregelen wensen te nemen. Terrorisme wordt alom veroordeeld als uiterst misdadig en volstrekt immoreel. Dit omdat het terrorisme iedereen bedreigt, niet onderscheidend is en dus willekeurige slachtoffers maakt onder mensen die zich toevalligerwijs op het moment van een aanslag ter plekke bevinden. Zelfs de meest onschuldigen, kleine kinderen, worden niet ontzien. Dat ligt allemaal opeens heel anders wanneer het gaat om nuclearisme, het geloof dat men zijn eigen veiligheid kan bewerkstelligen door te dreigen met kernwapens, met nucleaire massavernietigingsmiddelen. Dit hoewel het nuclearisme, evenals het terrorisme, iedereen bedreigt en het geweld van atoombommen niet-onderscheidend is en eveneens willekeurige slachtoffers maakt. Daarbij is de
dreiging van het nuclearisme veel grootschaliger dan die van het terrorisme. Het nuclearisme impliceert de massale vernietiging van mensenlevens, een vernietiging van genocidale omvang. Door de nucleaire dreiging in stand te houden, geven nucleaire mogendheden en hun bondgenoten een angstwekkende, terroriserende boodschap af. Zij brengen tot uitdrukking dat zij bereid zijn om fundamentele regels van het internationaal publiekrecht aan de militaire laars te lappen, dat zij bereid zijn om genocide te plegen. Het niet onderscheidend geweld van nucleaire massavernietigingsmiddelen is onverenigbaar met één van de meest fundamentele beginselen van het internationaal humanitair oorlogsrecht. Dat beginsel houdt in dat te allen tijde onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de burgerbevolking en civiele objecten, en anderzijds de
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Nederlands nuclearisme De Nederlandse regering heeft het nuclearisme tot op de dag van vandaag omarmd en metterdaad ondersteund. Samen met de NAVO-bondgenoten werd in 1999 tijdens de top van Washington uitdrukkelijk uitgesproken dat de NAVO vasthield aan de kernbewapening. De Nederlandse krijgsmacht heeft nog steeds een nucleaire taakstelling. Daartoe bevindt zich op de vliegbasis Volkel een opslagplaats voor B-61 vrije val atoombommen, die met behulp van Nederlandse F-16 bommenwerpers kunnen worden afgeworpen. Een Amerikaanse eenheid bewaakt die atoombommen. Deze zogenaamd tactische kernwapens hebben een explosief vermogen tot 170 kiloton TNT, dat wil zeggen tot ongeveer 13 maal zo groot als de atoombom die Hiroshima verzengde. Het opper-
vlak dat door een B-61 bom kan worden vernietigd, zal ruim vier keer zo groot kunnen zijn als het in Hiroshima verwoeste gebied. Het is dus niet erg moeilijk om zich een beeld te vormen van de verwoesting die zo'n bom zal veroorzaken wanneer deze wordt gebruikt tegen een doelwit in of in de nabijheid van bevolkingsconcentraties. Toen in 1980 vanuit de krijgsmacht juridische bedenkingen tegen het gebruik van kernwapens werden geuit, begreep de Minister van Defensie onmiddellijk dat hij de juridische vraagstelling diende te vermijden. Enerzijds konden de verplichtingen ingevolge het internationaal humanitair oorlogsrecht niet worden ontkend. Nederland was immers partij bij de diverse verdragen. Anderzijds was de nucleaire NAVO-strategie onderschreven en kon geen afstand worden genomen van de nucleaire dreiging. Daarom koos de minister ervoor om te ontkennen dat het oorlogsrecht en het Genocideverdrag van toepassing zouden zijn op kernwapens. Naderhand is de regering slechts schoorvoetend enigszins teruggekomen van dat standpunt en er werd toegegeven dat de beginselen van het internationaal humanitair recht van toepassing zouden zijn. Maar de vraag of kernwapens binnen het kader van het recht geplaatst zouden kunnen worden, werd stelselmatig vermeden. Tegen militairen die weigerden om kernwapens te bewaken, de zogenaamde site-wacht, of die stelden niet te zullen meewerken aan inzet van die massavernietigingsmiddelen, werd hard opgetreden. Tientallen dienstplichtige militairen werden strafrechtelijk vervolgd wegens het weigeren van een dienstopdracht. Een officier-jurist kreeg te horen dat hij niet aan de te stellen eisen voldeed, omdat hij een andere opvatting had over kernwapens dan de regering. Aan hem werd de eis van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gesteld betreffende alle opdrachten inzake de inzet van kernwapens. De Hoge Raad beschermt de systeemmisdaad De Hoge Raad (HR) werd voor het eerst met de systeemmisdaad van de bedreiging met kernwapens geconfronteerd naar aanleiding van de eerder bedoelde strafzaken tegen dienstplichtige militairen. Met betrekking tot het verweer dat inzet van kernwapens strijdig zou zijn met het humanitair oorlogsrecht, had het Hoog Militair Gerechts-hof (HMG) eenvoudig betoogd dat het in dat recht "geen bepalingen heeft aangetroffen, die uitdrukkelijk ieder gebruik van kernwapens verbieden of daartoe strekken". Het HMG liet evenwel na die inzet te toetsen aan de voor ieder wapengeweld geldende beperkingen van het humanitair oorlogsrecht. De HR vond het in cassatie allemaal prima. De HR koos zodoende voor een redenering die overeenkomt met een vrijspraak van een moordenaar, die zijn slachtoffer met een hamer de hersenen heeft ingeslagen, op grond van de overweging dat nergens in het strafrecht het gebruik van een hamer expliciet is verboden. Vervolgens deed de HR in 1989 een uitspraak in een civielrechtelijk geding betreffende de plaatsing van nucleaire kruisraketten. In die zaak vroegen de Stichting Verbiedt de Kruisraketten en 20.000 mede-eisers in 1984 om een verklaring voor recht, dat de plaatsing van nucleaire kruisvluchtwapens, alsook dat het gebruik van die massavernietigingsmiddelen onrechtmatig zouden zijn. Tevens werd een rechterlijk verbod gevraagd van medewerking van de Staat daaraan. De eis was mede gebaseerd
>
~ april 2006 ~
combattanten en militaire doelen. Een beginsel dat ook tot uitdrukking is gebracht in art. 48 Aanvullend Protocol I van 1977, behorend bij de Conventies van Genève van 1949, en dat de basis is van het verbod van niet-onderscheidende aanvallen in art. 51 van dat protocol. De nucleaire mogendheden en hun bondgenoten geven door hun nuclearisme tevens de dagelijkse boodschap af, dat zij bereid zijn tot genocide. Want wanneer kernwapens tegen doelwitten in of in de buurt van bevolkingsconcentraties zullen worden ingezet, moet worden uitgegaan van de gedachte dat de partij die deze massavernietigingsmiddelen gebruikt, ook de bedoeling heeft gehad om een massale slachting onder de burgerbevolking teweeg te brengen. Deze redenering is in overeenstemming met de binnen het strafrecht van de verschillende landen volstrekt gebruikelijke wijze van vaststelling van het element "opzet" in een delictsomschrijving. De Nederlandse regering heeft zelfs expressis verbis aangegeven dat het bedoeling zou zijn om de burgerbevolking te treffen (in de Defensienota van 1984). In voorkomend geval moet dan van genocide worden gesproken. Maar bovenal geldt dat het fundament van de nucleaire strategie wordt gevormd door de inzet van kernwapens tegen steden, dus rechtstreeks tegen de burgerbevolking. Dat fundament gaat rechtstreeks in tegen het verbod van art. 51 Aanvullend Protocol I om de burgerbevolking aan te vallen, alsook tegen het verbod om genocide te plegen. De voorbereidingshandelingen voor het gebruik van nucleaire massavernietigingsmiddelen zijn dan ook zonder meer als misdadig aan te merken. Bij het nuclearisme hebben we dan ook te maken met een vorm van systeemmisdadigheid. Het is een vorm van misdaad die niet door een individuele crimineel kan worden gepleegd, of door een bende. Het is het politieke systeem dat met behulp van het staatsapparaat deze misdadige voorbereidingen treft voor het plegen van oorlogsmisdaden en genocide. Het nuclearisme is, op dezelfde manier als het terrorisme van Al Qaeda, de fundamentele ontkenning van de waardigheid en waarde van iedere menselijke persoon. Dit zijn beginselen waarnaar de preambule van het Handvest van de Verenigde Naties verwijst en welke die organisatie beoogt te waarborgen. De bandieten die deel uitmaken van organisaties als Al Qaeda, kunnen dan ook met recht en reden zeggen dat westerse regeringen buitengewoon hypocriet zijn wanneer deze zich verontwaardigd tonen over het terrorisme. De terroristen doen slechts in het klein, waarmee de nuclearisten openlijk en al decennia lang in het groot dreigen.
9
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
op het humanitair oorlogsrecht, het verbod van genocide en het Handvest van Neurenberg. De HR week in zijn arrest van 10 november 1989 niet af van de koers die hij inzake de site-wacht weigeringen had gekozen. Hij ging feitelijk niet in op het beroep op de beginselen en regels van het humanitair oorlogsrecht, ging niet in op het verbod van genocide en ging evenmin in op de betekenis van de beginselen van Neurenberg. Wel nam de HR nu enige afstand van zijn redenering in de site-wacht zaken in de zin dat werd erkend dat het volkenrecht bepaalde vormen van gebruik van kernwapens verbood. Maar in dit misleidende arrest werd het beroep op de vorenbedoelde rechtsnormen door de HR eenvoudig afgewezen, op grond van de overweging dat in het zogenaamde Plaatsingsverdrag besloten zou liggen dat de nucleaire kruisvluchtwapens niet in strijd met het humanitair oorlogsrecht en het verbod van genocide zouden worden ingezet. Dit hoewel dat verdrag met geen woord daarover repte. Overigens toonde de HR in het bovengenoemde kruisraketten-arrest zijn oneerlijkheid en partijdigheid op overtuigende wijze. Geen enkel weldenkend mens zou willen betwijfelen dat de burgerbevolking onevenredig zou worden getroffen bij de inzet van kernwapens. In talloze wetenschappelijke publicaties zijn evenwel de desastreuze gevolgen van inzet van kernwapens beschreven. Daarnaast concludeerde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1979 unaniem dat de mensheid voor de keuze stond tussen ontwapening of de vernietiging van de mensheid. Dit mocht allemaal niet baten. De leden van de HR wilden die werkelijkheid gewoon niet erkennen. Zij onderschreven de opvatting van het HMG te Den Haag, dat de eisers niet aannemelijk zouden hebben gemaakt: "dat de te plaatsen kruisvluchtwapens zouden worden ingezet tegen de burgerbevolking van de potentiële tegenstander, of althans tegen zodanige militaire doelen dat aan die burgerbevolking onevenredige schade zou worden toegepast".
10
Het Internationaal Gerechtshof In zijn uitspraak van 8 juli 1996 over kernwapens (Opinion) veegde het Internationaal Gerechtshof (IGH) in één majestueuze zwaai de onwaarheden van de Nederlandse regering van de tafel. Waar de Minister van Defensie had ontkend dat het verbod van genocide en het oorlogsrecht van toepassing zouden zijn op kernwapens, gaf het Hof in deze niet bindende uitspraak op ondubbelzinnig wijze het tegendeel aan. Het verbod van genocide zou van toepassing zijn "indien het gebruik van kernwapens inderdaad het element van bedoeling, gericht op een groep als zodanig (.....) zou inhouden". Gezien het algemeen bekende gegeven dat inzet van kernwapens onvermijdelijk leidt tot de dood van talloze vijandelijke burgers, dus van leden van een nationale groep, is het bij die inzet onmiskenbaar ook de bedoeling om die grootschalige slachting aan te richten en is er sprake van genocide. En bij zijn behandeling van de vraag of het oorlogsrecht van toepassing was op de inzet van kernwapens, stelde het IGH vast dat "de overgrote meerderheid van staten, alsook van schrijvers" van mening was dat "er geen twijfel over (bestaat) dat het humanitair recht van toepassing is op kernwapens". Het IGH bracht dat ook in zijn conclusie D tot uitdrukking. Ook met de bijziendheid van de HR, die nooit naar de werkelijkheid heeft willen kijken in de gedingen betref-
fende kernwapens, maakte het IGH korte metten. Het IGH wees op de unieke kenmerken van de kernwapens en stelde dat deze kenmerken die geweldsmiddelen "potentieel catastrofaal" maakten. Om het recht op een juiste manier op kernwapens toe te kunnen passen, moeten die unieke eigenschappen dan ook in aanmerking worden genomen. En waar de HR een blind vertrouwen uitsprak in de NAVO-procedures (het blinde vertrouwen blijkt mede uit het feit dat de NAVO-procedures geheim zijn en ook niet werden gekend door de HR bij de vaststelling van zijn kruisraketten-arrest), bleef het IGH kijken naar de feitelijk te verwachten situaties en de terzake geldende rechtsnormen. In dat kader stelde het IGH: “Het Hof zou willen opmerken dat geen van de staten die de rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens in bepaalde omstandigheden bepleiten, met inbegrip van het ‘schone’ gebruik van kleinere, lichte, tactische kernwapens, heeft aangegeven wat, aangenomen dat een dergelijk beperkt gebruik haalbaar zou zijn, de precieze omstandigheden zouden zijn die zulk gebruik rechtvaardigen; noch of zulk beperkt gebruik niet de neiging zou hebben te escaleren in grootschalig gebruik van zware kernwapens.” Waar de HR klakkeloos de volstrekt ongeloofwaardige ontkenningen van de Staat omarmde wat betreft het gebruik van kernwapens en de effecten daarvan, bleef het IGH kritisch staan tegenover de beweringen van staten. De beweerde rechtmatigheid van bepaalde modaliteiten van gebruik van nucleaire massavernietigingsmiddelen konden de staten niet aannemelijk maken. Het IGH concludeerde uiteindelijk in conclusie E dat de bedreiging met of het gebruik van kernwapens onrechtmatig zou zijn. Het IGH voegde daaraan evenwel nog een zin toe, waarin werd gezegd dat het IGH geen definitieve conclusie kon trekken "met betrekking tot de vraag of de bedreiging met of het gebruik van kernwapens rechtmatig of onrechtmatig zou zijn in een extreme situatie van zelfverdediging waarin het overleven als zodanig van een staat op het spel zou staan". Dat over de betekenis van deze laatste zin verschillend kan worden gedacht, blijkt al uit de individuele verklaringen van de rechters van het IGH, die tezamen met de Opinion openbaar zijn gemaakt. Feit is evenwel dat het IGH in conclusie D ten aanzien van de noodzaak om te voldoen aan de vereisten van het internationaal humanitair recht, geen uitzondering heeft gemaakt voor de in conclusie E bedoelde extreme situatie. Zo'n voorbehoud is ook ondenkbaar, gezien de verdragsteksten, het gegeven dat fundamentele regels van het oorlogsrecht deel uitmaken van het jus cogens, alsook de jurisprudentie inzake het oorlogsrecht. Dus ook in de bedoelde extreme situatie dient bij inzet van kernwapens te worden voldaan aan de vereisten van het oorlogsrecht. Een tweede aspect waarover geen twijfel kan bestaan, is dat het IGH niet heeft geoordeeld dat in die extreme situatie het gebruik van kernwapens rechtmatig zou zijn. De president van het IGH benadrukt dan ook dat conclusie E "op geen enkele wijze zo uitgelegd mag worden dat daardoor door het Hof de deur op een kier wordt gezet voor erkenning van de rechtmatigheid van de bedreiging met of het gebruik van kernwapens". In de context van het oorlogsrecht lijkt het voor de hand liggend de zinsnede "een extreme situatie van zelfverdediging waarin het overleven als zodanig van een staat op het spel zou staan" te zien als een omschrijving van de oor-
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Kriegsräson Na de Opinion heeft de HR in 2001 opnieuw uitspraak gedaan in een kernwapenzaak. Die procedure was aangespannen door de Vereniging van Juristen voor de Vrede (VJV) tezamen met 4755 andere eisers. Gevraagd werd ondermeer om een oordeel inzake de rechtmatigheid van first use van kernwapens tegen steden en tegen militaire doelen in dichtbevolkt gebied. Het HMG te Den Haag, dat uitdrukkelijk met de Opinion werd geconfronteerd, had de eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat: "VJV c.s. onvoldoende belang bij hun vorderingen hebben en dat deze onvoldoende concreet omschreven zijn". Het Hof baseerde zich hierbij op de overweging dat niet zou zijn gebleken van een reëel gevaar van inzet van kernwapens. Dit ondanks het feit dat tienduizenden kernwapens staan opgesteld, gereed voor onmiddellijke inzet, en dat zich steeds weer incidenten voordoen die leiden tot activering van de procedures voor inzet van die massavernietigingsmiddelen. Bovendien gaf het Hof een buitengewoon bevreemdende interpretatie van de Opinion, door te stellen "dat het Internationale Hof het gebruik van kernwapens niet onder alle omstandigheden onrechtmatig acht". Het Hof stelde vervolgens, zonder enige argumentatie, dat het gebruik van kernwapens niet onder alle omstandigheden onrechtmatig zou zijn. Onder dat gebruik van kernwapens achtte het Hof dus ook de first use van kernwapens tegen steden begrepen. Naast de waarheid inzake de dreigende inzet van kernwapens, werd ook de meest fundamentele norm van het oorlogsrecht opgeofferd door het Hof. In de zienswijze van het Hof zou immers de first use van kernwapens tegen steden, dus rechtstreeks tegen de burgerbevolking, rechtmatig kunnen zijn. Dit hoewel het onder alle omstandigheden verboden is om militair geweld tegen de burgerbevolking te richten, een verbod waarvan ook de Nederlandse regering het absolute karakter erkende in 1985. Maar het Hof zag kennelijk in de zinsnede "in een extreme situatie van zelfverdediging waarin het overleven als zodanig van een staat op het spel zou staan" van con-
clusie E van de Opinion, een omstandigheid waaronder de first use van kernwapens tegen steden wel zou mogen. Het Hof las in die zinsnede kennelijk ook een uitzondering op conclusie D van de Opinion, dat gebruik van kernwapens te allen tijde verenigbaar dient te zijn met de vereisten van het internationaal recht dat van toepassing is gedurende gewapend conflict. Daarmee greep het Hof de facto terug op de Duitse leer van ‘Kriegsräson geht vor Kriegsmanier’. Een leer die na de Tweede Wereldoorlog ook in de Nederlandse rechtspraak werd verworpen. Zo stelde de Bijzondere Raad van Cassatie in 1949 in de zaak Rauter: “dat de beruchte Duitse leer, dat in geval van nood zelfs de wetten van den oorlog voor dien nood hebben te wijken onder het motto ‘Kriegsräson geht vor Kriegsmanier’ na hare algemene veroordeling door de beschaafde wereld geen andere weerlegging meer behoeft, dan de opmerking, dat het oorlogsrecht juist is gecodificeerd om de ‘Kriegsräson’ binnen de perken des rechts te houden.” De HR hamerde in zijn arrest op de noodzaak van een omschrijving van de concrete omstandigheden waarin kernwapens zouden worden gebruikt. Dit in weerwil van de duidelijke opvattingen terzake van het IGH, dat in de Opinion stelde: “staten mogen burgers nooit tot doelwit van een aanval maken en mogen bijgevolg nooit gebruik maken van wapens die niet in staat zijn onderscheid te maken tussen civiele en militaire doelen.” Uit de overwegingen van de HR blijkt dan ook dat de HR evenals het Hof van mening is dat first use van kernwapens tegen steden, of dat indiscriminatoir gebruik van kernwapens tegen militaire doelen in stedelijke gebieden, ‘onder omstandigheden’ rechtmatig zou kunnen zijn. Is het mogelijk om het arrest van de HR anders te kwalificeren dan manifest absurd? Een nieuw proces Het Tribunaal voor de Vrede meent dat men zich niet kan neerleggen bij de manifest absurde arresten van de HR terzake van kernwapens. De HR heeft telkenmale bewust gekozen voor het voorbijgaan aan feiten van algemene bekendheid, heeft telkenmale bewust gekozen voor aanranding van fundamentele rechtsnormen, van rechtsnormen die deel uitmaken van het jus cogens. Daarom dient de rechterlijke macht te worden geconfronteerd met de juridische en morele onaanvaardbaarheid van de arresten van de HR tot dusver. Derhalve is besloten tot een nieuwe civielrechtelijke procedure tegen de Staat, teneinde de verklaring voor recht te verkrijgen dat er sprake is geweest van onrechtmatige rechtspraak van de HR. Het bestuur van het Tribunaal voor de Vrede nodigt iedereen uit om als eiser mee te doen aan dat nieuwe proces en om zodoende de rechterlijke macht te doordringen van het feit dat de weg van aanranding van waarheid en recht niet verder mag worden gevolgd. U kunt deelnemingskaarten bestellen bij het secretariaat. - Schriftelijk: Tribunaal voor de Vrede, Postbus 92066, 1090 AB Amsterdam - Per e-mail:
[email protected]
~ april 2006 ~
logsnoodzaak zoals deze zich in een concrete situatie kan voordoen. Sommige beginselen en regels van het oorlogsrecht bieden ruimte om in de concrete situatie de oorlogsnoodzaak af te wegen tegen de humaniteit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het verbod van onnodig lijden. Er zijn situaties denkbaar waarin bij de inzet van kernwapens uitsluitend die norm aan de orde is, zoals de vernietiging van een vijandelijk schip op volle zee of van een militaire eenheid in onbewoond gebied. Op dergelijke situaties wordt ook gewezen in de Opinion. De burgerbevolking wordt dan niet direct het slachtoffer. Uitsluitend ten aanzien van dergelijke situaties heeft het IGH niet kunnen concluderen dat ook dan gesproken moet worden van onrechtmatig militair geweld. Voor het overige geldt dat, zodra kernwapens tegen doelen in dichtbevolkte gebieden worden ingezet, er sprake is van een aanval die niet is gericht tegen een bepaald militair doel, maar tegen het gebied waarin het doelwit is gelegen. Een dergelijke aanval is dus tegelijkertijd gericht tegen de burgerbevolking en civiele objecten in dat doelgebied. Dit is onverenigbaar met zowel het verbod om de burgerbevolking en civiele objecten aan te vallen, als met het verbod van niet-onderscheidend geweld. Deze regels bieden geen enkele ruimte voor een afweging op basis van de oorlogsnoodzaak.
11
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Van onze redacteuren illustratie: Isabel Sluitman
Den Haag – De Tweede Kamer schaart zich in meerderheid achter de controversiële kabinetsplannen om verkeersterrorisme aan te pakken. Volgens het kabinet zijn de maatregelen noodzakelijk om het hoge aantal verkeersdoden dat valt door alcoholgebruik in het verkeer te keren.
Kamer akkoord met voorstellen verkeersterrorisme
Of je nu drank koopt bij de slijter, de supermarkt, in het café of de bedrijfskantine: binnen een halve seconde staat deze informatie in een speciale, gezamenlijke databank van de inlichtingendiensten en de politie, de zogenaamde Contra-Verkeersdoden informatiebox. Dankzij een kleine chip, die geplaatst wordt in het verplichte identiteitsbewijs, wordt de informatie razendsnel verwerkt. De informatie wordt gekoppeld aan gegevens over het rijgedrag. Daartoe wordt in elke auto verplicht een soort taxograaf geplaatst. Door deze gegevens te koppelen en te vergelijken met andere databestanden, denkt minister Donner van Justitie een goed beeld te krijgen van potentiële verkeersterroristen. Hij kreeg gisteren van de Tweede Kamer het groene licht om zijn plannen uit te voeren. Elk jaar vallen honderden doden en duizenden gewonden door het gebruik van alcohol in het verkeer. Ingrijpende maatregelen zijn volgens het kabinet dan ook onvermijdelijk.
~ april 2006 ~
Op basis van de gemaakte analyses mogen de politie en AIVD in actie komen. “Als iemand elke week meerdere flessen sterke drank koopt, is dat voldoende aanwijzing om de persoon in kwestie te observeren of af te luisteren,” aldus de minister. Als er onvoldoende bewijs is voor strafrechtelijke vervolging, maar er wel aanwijzingen zijn van risicovol drink- en rijgedrag, mag de AIVD ‘verstorend’ optreden. Donner gaf als voorbeeld het heimelijk onklaar maken van de bougies van een voertuig. Volgens de minister kan een aanwijzing voor risicovol gedrag bijvoorbeeld bestaan uit een scheiding of het verlies van werk. “Iedereen weet dat in dergelijke situaties een hogere alcoholconsumptie valt te verwachten.” Signalen die burgers en wijkagenten opvangen kunnen ook een aanwijzing opleveren. “Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan een onverzorgd uiterlijk, of een regelmatige gang naar de glasbak,” aldus de bewindsman. Ook wil de minister het verheerlijken of goedpraten van alcoholgebruik in het verkeer strafbaar stellen. Door de AIVD heimelijk vergaarde informatie mag als bewijs in strafzaken gebruikt worden, zonder dat de verdediging er inzage in krijgt.
12
Volgens de oppositie ondergraaft het kabinet met deze plannen de burgerrechten. Onzin, vond Donner. “Het belangrijkste burgerrecht is veiligheid,” aldus de bewindsman. “Privacy mag geen schuilplaats voor het kwaad zijn.” Steun kreeg de minister van de coalitiepartijen. ‘Ik ben blij dat de minister nu eindelijk wat heilige juridische huisjes omver schopt,’ aldus Maxime Verhagen. “Te lang is in dit land gedacht dat verkeersterrorisme valt te stoppen met postbus 51 spotjes.” Het is nog onduidelijk of er voldoende politieke steun is voor het kabinetsplan om tot preventieve arrestatie over te gaan van burgers die in een auto stappen die harder dan 140 kilometer per uur kan. Aangezien de maximumsnelheid op 120 kilometer ligt, is het doelbewust in een auto stappen die harder kan rijden volgens het kabinet uit te leggen als het voornemen een misdrijf te begaan.
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Terrorismebestrijding en mensenrechten: een delicate balans Marthe Lot Vermeulen foto’s: Ingrid de Groot
HOM is in juni 2005 gestart met een pilot-project Mensenrechten en Anti-terreurwetgeving. In het kader van dit project heeft het HOM onderzoek gedaan naar vijf (voorgestelde) wetten ter bestrijding van terrorisme en de mogelijke impact hiervan op de standaard van mensenrechtenbescherming in Nederland. Dit artikel is gebaseerd op het briefing-paper dat is voortgekomen uit dit onderzoek (te raadplegen op www.hom.nl).
samenleving. Bovendien laat het mensenrechtenkader ruimte aan staten om sommige mensenrechten in bepaalde mate in te perken, bijvoorbeeld in het kader van terrorismebestrijding. Dit artikel gaat in op de wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn: het wetsvoorstel afgeschermde getuigen, het wetsvoorstel verruiming bevoegdheden bij opsporing en vervolging terroristische misdrijven (het wetsvoorstel bevoegdheden opsporing en vervolging) en het ontwerpwetsvoorstel bestuurlijke maatregelen en nationale veiligheid (het ontwerpwetsvoorstel bestuurlijke maatregelen). Wij gaan in op de volgende
kwesties: 1) voorzienbaarheid als een van de meest prangende knelpunten in de wetsvoorstellen; 2) ruimte voor willekeur en discriminatie in de uitvoering; 3) als een burger zich in zijn rechten of vrijheden voelt geschonden, biedt de wetgeving dan adequate rechterlijke controle? Vage criteria, open normen Eén van de belangrijkste punten van zorg met betrekking tot de wetsvoorstellen, is dat ze niet voldoende precies zijn geformuleerd. Overheidshandelen moet terug te voeren zijn op de wet zodat de burger kan begrijpen onder welke omstandigheden de overheid een
>
~ april 2006 ~
Inleiding Terrorismebestrijding staat met stip boven aan de politieke agenda. Waarom? Volgens de overheid heeft het de hoogste prioriteit, omdat de veiligheid van burgers en de democratische rechtstaat beschermd moeten worden. Maar terrorismebestrijding raakt ook de bescherming van mensenrechten en mensenrechten zijn een van de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Terrorismebestrijding en mensenrechtenbescherming hoeven niet tegenover te elkaar staan: bescherming en bevordering van mensenrechten en terrorismebestrijding dragen tenslotte bij aan een veiligere
13
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
demonstratie tegen gewraakte Deense cartoons op de Dam, februari 2006
14
bepaalde beperkende bevoegdheid uit mag oefenen en aan welke voorwaarden deze is gebonden. Dit zou willekeur in de uitvoering van de wet moeten voorkomen. In de wetsvoorstellen zijn de criteria op basis waarvan de beperkende bevoegdheden kunnen worden ingezet vaak voor verschillende interpretaties vatbaar. Dit kan leiden tot verschil in de uitvoering door overheidsdiensten. Een treffend voorbeeld hierbij is het wetsvoorstel bevoegdheden opsporing en vervolging. Dit wetsvoorstel hanteert de term ‘aanwijzingen’ in plaats van ‘een redelijk vermoeden’ als criterium op basis waarvan opsporingsbevoegdheden kunnen worden ingezet. Het begrip ‘aanwijzingen’ is een zeer vaag begrip. Onder ‘aanwijzingen’ wordt verstaan dat er sprake is van ‘feiten en omstandigheden die duiden op de voorbereiding van een terroristische aanslag’. Echter, de Memorie van Toelichting van de minister verschaft geen duidelijkheid over de grenzen van dit begrip. Het verschil tussen ‘aanwijzing’ en ‘redelijk vermoeden’ is dat ‘aanwijzingen’ minder strenge eisen stelt. Geruchten zijn al genoeg om opsporingsbevoegdheden in te zetten. Op basis van een anonieme tip kunnen telefoons worden getapt of perso-
nen tot bijna drie weken worden vastgezet. Dit terwijl een ‘redelijk vermoeden’ gebaseerd moet zijn op voldoende harde feiten en omstandigheden met betrekking tot een strafbaar feit. Omdat ‘aanwijzingen’ niet op harde feiten en omstandigheden hoeven te berusten, speelt de perceptie van degene die de ‘aanwijzing’ heeft waargenomen een grote rol. Ook hoeven ‘aanwijzingen’ niet redelijk te zijn. Zij kunnen bestaan uit uiteenlopende menselijke gedragingen, van het bezoeken van internetsites en moskeeën, tot het uiten van meningen in gezelschap van vrienden en het bezoeken van landen met aantrekkingskracht voor personen die sympathiseren met terrorisme. De hantering van het begrip ‘aanwijzingen’ schept een zeer ruime reikwijdte voor de inzetbaarheid van deze beperkende bevoegdheden. De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gebiedt dat deze ‘aanwijzingen’ objectief waarneembaar zijn. Deze waarborg is echter niet opgenomen in dit wetsvoorstel. Ook in het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen worden open criteria en vage termen gebruikt. Bestuurlijke maatregelen, zoals een gebieds- of persoonsverbod, kunnen
worden opgelegd aan ‘een persoon die op grond van feiten en omstandigheden in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan’ (Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), Advies 292, 9 juli 2005, p. 3). Wat onder dit criterium wordt verstaan wordt niet nader gespecificeerd, behalve dan ‘een patroon of samenstel van gedragingen en activiteiten’. De NVvR merkt hierbij terecht op dat een aantal, op zichzelf concrete, gedragingen nog geen aanleiding behoeft te geven om een gevaar voor de nationale veiligheid te veronderstellen. Deze toepassingsvoorwaarden zijn vaag en geven een onbegrensd bereik om er allerlei gedragingen en activiteiten onder te scharen. Eveneens is niet duidelijk wat onder ‘terroristische activiteiten’ wordt verstaan. De Memorie van Toelichting stelt wel dat het begrip terroristische misdrijven ruimer is dan de misdrijven gesteld in de Wet Terroristische Misdrijven, maar specificeert vervolgens niet hoeveel ruimer. Het gebruik van ‘aanwijzingen’ in antiterreurwetgeving is extra gevaarlijk nu terrorisme zelf een ruim begrip is. De regering hanteert momenteel de volgende definitie:
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
‘terrorisme is het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, of het veroorzaken van ernstige maatschappij-ontwrichtende zaakschade. Het doel is om maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden’. Nederland hanteert bij de bestrijding van terrorisme een zogenoemde brede benadering. Dat wil zeggen dat bij terrorismebestrijding niet alleen de geweldsdaden zelf worden aangepakt, maar ook het traject dat vooraf gaat aan deze daden. Hier kan een breed scala van gedragingen onder vallen. Dat is zorgelijk omdat de beperkende bevoegdheden op nauwelijks gelimiteerde wijze geformuleerd zijn. Deze breed interpreteerbare concepten vragen om waarborgen tegen willekeurig ingrijpen in het privé-leven van burgers. Toekomstige risico’s Wetgeving moet niet alleen op papier in overeenstemming met mensenrechtenverplichtingen te zijn, ook in de uitvoering horen de beperkende maatregelen binnen het mensenrechtelijke toetsingskader te vallen. De beoordelingruimte die de uitvoeringsinstanties krijgen om beperkende bevoegdheden in te zetten is dermate
ruim door de vaagheid van essentiële criteria in de wetsvoorstellen, dat de wetsvoorstellen willekeur bij de toepassing in de kaart lijken te spelen. Het risico bestaat dat onschuldige burgers hier het slachtoffer van kunnen worden. “Dat gevaar voor vergissingen is er ongetwijfeld”, geeft minister Donner toe. Maar hij meent dat dit gevaar niet betekent dat hij “moet nalaten wat ik nodig oordeel om aanslagen te voorkomen.” (Nieuwscollege van NRC Handelsblad en de Leidse Universiteit in Den Haag, 25 oktober 2005). Belangrijk hierbij is dat in deze groep onschuldige burgers waarschijnlijk veel personen zijn met een bepaalde afkomst of geloofsovertuiging. Minister Donner verwoordde het aldus: “Uiterlijke kenmerken of de ideeën moeten al verdachte aanwijzingen kunnen opleveren” (toespraak bij inontvangstneming van het boek Gevaarlijk Veilig, 15 november 2004). Hoewel de wetsvoorstellen niet discriminatoir beogen te zijn, is het risico groot dat de wetsvoorstellen in de praktijk wel discriminatoir zullen uitpakken. Dit komt doordat de huidige terrorismedreiging vaak wordt belicht vanuit een religieus en etnisch karakter. De speciale VN-rapporteur inzake hedendaagse vormen van
racisme waarschuwt voor dit gevolg en signaleert: ‘the alarming signs of a retreat in the struggle against racism, racial discrimination and xenophobia as a result of the growing number of counter-terrorism policies that generate new forms of discrimination against groups and entire communities, religions and spiritual traditions’ (UN Doc. A/60/283, 19 augustus 2005). Doordat beperkende bevoegdheden kunnen worden ingezet zonder objectieve en toetsbare criteria neemt het risico toe dat deze bevoegdheden worden toegepast op personen met etnische,- of geloofseigenschappen. Zo wil men gegevensbestanden gaan doorzoeken aan de hand van profielen om mogelijke terroristen tijdig te ontdekken. Iedereen die in het profiel past, kan worden onderzocht omdat de voorwaarde van het 'redelijk vermoeden' van verdenking vervalt en er slechts ‘aanwijzingen’ hoeven te zijn om gegevens op te vragen en speciale opsporingsbevoegdheden in te zetten. De Raad van State merkt terecht op dat de kans groot is dat de bevoegdheden vooral zullen worden toegepast ten aanzien van groepen van een bepaalde etnische afkomst (Kamerstukken II 2004/05, 30 164, nr. 5, p. 4). Deze zorg wordt versterkt door de
>
~ april 2006 ~
‘de huidige terrorismedreiging wordt vaak belicht vanuit een religieus en etnisch karakter’
15
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
Memorie van Toelichting bij het ontwerpwetsvoorstel bestuurlijke maatregelen dat op een aantal plaatsen ter illustratie naar islamitisch terrorisme verwijst. Zulke verwijzingen bevorderen het risico dat de maatregelen verhoudingsgewijs vaker personen van het islamitische geloof betreffen.
16
De rechter De rechter krijgt door de verruiming van de beoordelingruimte van de uitvoeringsinstanties, een grote verantwoordelijkheid toegeschoven. Het is aannemelijk dat door de huidige dreiging van een terroristische aanslag, de uitvoeringsinstanties geneigd zullen zijn om vaak gebruik te maken van de nieuwe beperkende bevoegdheden. Het is de rechter die uiteindelijk zal moeten uitmaken of deze bevoegdheden rechtmatig zijn ingezet. De Schiedammer Parkmoord-zaak heeft uitgewezen dat het van groot belang is dat de verdediging en de rechter over al het bewijsmateriaal kunnen beschikken om justitiële dwalingen te voorkomen. De wetsvoorstellen maken het echter mogelijk dat vergaande beperkende bevoegdheden worden ingezet, terwijl de toetsingsmogelijkheden van de rechter beperkt zijn. Het wetsvoorstel afgeschermde getuigen voorziet in de mogelijkheid om (geheime) ambtsberichten van de AIVD rechtstreeks en zonder beperkingen als bewijs mee te wegen in het strafproces. Deze ambtsberichten kunnen bijvoorbeeld ‘aanwijzingen’ bevatten op basis waarvan speciale opsporingsbevoegdheden kunnen worden ingezet. Ook beoogt dit wetsvoorstel dat AIVD-ambtenaren als afgeschermde getuigen, dus anoniem, gehoord kunnen worden zonder dat de verdediging en de Officier van Justitie aanwezig zijn. Omdat het equality of arms beginsel vereist dat de zittingsrechter niet over meer informatie mag beschikken dan de procespartijen, schakelt de zittingsrechter in het strafproces een onderzoeksrechter in, de rechter-commissaris (r.c), voor de toetsing van de betrouwbaarheid van het ambtsbericht. Ook hoort de r.c de anonieme getuigen. Echter, de mogelijkheden voor de r.c om daadwerkelijk verificatieonderzoek te doen naar herkomst en rechtmatigheid, zijn door de verplichting van de AIVD tot bescherming van zijn bronnen en werkwijze, beperkt. Minister van
Binnenlandse Zaken Remkes stelde eind 2003 nog: “Zonder deze geheimhouding kan de AIVD niet effectief werken. Daarmee is ook de beperking in het gebruik van informatie van de AIVD in het strafproces gegeven. Toetsing door rechter en verdediging van de herkomst van bewijsinformatie is in het strafproces immers een elementaire waarborg.” (NRC Handelsblad, 3 december 2003). Tegenwoordig lijkt de regering dit standpunt niet meer te onderschrijven. Zorgwekkend hierbij is dat de afgeschermde getuige zelf uiteindelijk de beslissing kan nemen welke informatie in het procesdossier komt. Hierdoor kan ontlastend materiaal aan de zittingsrechter worden onthouden. Bovendien heeft de verdediging geen mogelijkheid om de beslissing een getuige als afgeschermde getuigen te horen, aan te vechten. Het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen kent nog minder toetsingsmogelijkheden van het bewijsmateriaal. Doorgaans zal de bestuurlijke maatregel worden opgelegd op basis van ‘feiten en omstandigheden’ die gekwalificeerd zijn als geheime AIVD-informatie. Het probleem is dat het bestuursrecht geen equivalent van de r.c kent. Gezien het equality of arms beginsel kan de rechter deze informatie dus niet toetsen als de verdediging hier geen toegang tot heeft. De Raad voor de Rechtspraak concludeert dat de rechter op basis van summiere, voor hem niet toetsbare, gegevens een beslissing moet nemen die ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van een individu (RvdR-advies van 15 juli 2005, p.7). De positie van de verdediging wordt ook afgezwakt door het wetsvoorstel bevoegdheden opsporing en vervolging dat toelaat dat volledige inzage in het procesdossier kan worden onthouden aan de verdediging voor meer dan twee jaren. De ruime inzetbaarheid van de beperkende bevoegdheden, samen met de geringe toetsingsmogelijkheden en de verzwakking van de informatiepositie van de verdediging, bemoeilijkt de taak van de rechter tot een afgewogen oordeel te komen. De rechterlijke macht kan hierdoor aan kritiek onderhevig worden en het vertrouwen in de rechterlijke macht kan worden aangetast. De balans Een veilige samenleving vereist een balans tussen terrorismebestrijding en
mensenrechtenbescherming. Terrorisme dient adequaat en krachtig te worden bestreden. Tegelijkertijd moeten fundamentele rechten, die inherent zijn aan de menselijke waardigheid en de democratische rechtsstaat, gewaarborgd blijven. Zolang de dreiging van terroristische aanslagen reëel is, zal de roep om beschermende maatregelen aanhouden. Het beperken van de rechten en vrijheden van burgers om meer controle uit te kunnen oefenen, is een voor de hand liggend middel om aan deze roep gehoor te geven. Een gevaar is dat steeds meer beperkende bevoegdheden worden gecreëerd. Deze bevoegdheden perken de rechten van burgers tot het minimum in of schenden deze zelfs. Daarom moet de wetgever in de besluitvorming over wetgeving twee aspecten zorgvuldig in de gaten houden. Ten eerste dient er steeds per wetsvoorstel een beoordeling te worden gemaakt of het wetsvoorstel in overeenstemming is met de mensenrechtenverplichtingen. Ten tweede moeten het zogenoemde cumulatieve effect van de anti-terreurwetgeving en de potentiële gevolgen in de uitvoering van de wetsvoorstellen tijdens de wetgevingsprocedure in acht genomen te worden. De eis van voorzienbaarheid vergt een adequate toets op grond van specifieke en objectieve criteria, immers door het gebruik van vage normen en open criteria laten de huidige wetsvoorstellen ruimte voor willekeur en discriminatoir handelen in de uitvoering. Uitvoeringsrichtlijnen zijn nodig om de toepassing in de praktijk te reguleren, zodat uitvoeringsinstanties ter verantwoording kunnen worden geroepen. Om de rechterlijke controle adequaat uit te voeren mag de positie van de rechter niet gemarginaliseerd worden en moet de informatiepositie van de verdediging goed gewaarborgd blijven. Ten slotte moeten bij nieuwe wetgeving vooraf, tijdens en achteraf, de effecten op de waarborging van mensenrechten worden gemeten en geëvalueerd. De balans tussen terrorismebestrijding en mensenrechten is een delicate zaak en juíst in deze tijd moet de (mensenrechtelijke) vinger aan de pols worden gehouden.
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Terrorisme, landsgrenzen en mensenrechten DE NEDERLANDSE REGERING heeft in het kader van terrorismebestrijding een heel pakket maatregelen voorgesteld, bijvoorbeeld over verruiming van bevoegdheden bij opsporing en vervolging en over bestuurlijke veiligheidsmaatregelen. Daarnaast beraadt de regering zich nog op een wetsvoorstel waarmee onder omstandigheden verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering of ontkenning van terrorisme en andere ernstige misdrijven strafbaar wordt gesteld. Bij al deze voorstellen en voornemens is kritisch commentaar vanuit mensenrechtelijke optiek mogelijk en ook geboden, zoals Marthe Lot Vermeulen elders in deze aflevering van Terecht laat zien. Immers, terrorismebestrijding zal binnen de door internationale mensenrechtennormen gestelde kaders moeten gebeuren. Maar die kaders zijn niet alleen binnen de landsgrenzen relevant voor Nederland. Apologie, internet en de landsgrenzen In januari 2005 maakte de regering het voornemen bekend om apologie van terrorisme strafbaar te stellen, want oproepen tot geweld mag dan in beginsel in Nederland strafbaar zijn, het vergoelijken van al gedane zaken is dat niet. Een wetsvoorstel inzake apologie heeft de Tweede Kamer nog niet bereikt, maar heeft de Nederlandse gemoederen toch al een paar keer hevig beroerd. Wat blijft er over van de vrijheid van meningsuiting, die niet absoluut, maar wel heilig is, als het vergoelijken of bagatelliseren van terrorisme strafbaar zou worden? Het voorontwerp van wet dat medio 2005 bekend werd en apologie onder zekere voorwaarden strafbaar stelt kon rekenen op ongezouten kritiek. De Raad voor de Rechtspraak merkte bijvoorbeeld op: ‘De feitelijke en
juridische meerwaarde van de specifieke strafbaarstelling van een openbaarmaking die de openbare orde ernstig kan verstoren is de Raad onvoldoende duidelijk geworden’ – een even genuanceerde als veelzeggende constatering. Amnesty International merkte op dat de eenzijdige nadruk op (moslim)terrorisme uit de nadere voorstellen verdwenen leek, maar dat de grenzen van toelaatbare uitingen in het voorontwerp nog steeds willekeurig getrokken lijken te worden. Verheerlijking van moord met een terroristisch oogmerk zou volgens het voorontwerp strafbaar kunnen zijn waar verheerlijking van moord met een politiek oogmerk daarvan uitgesloten lijkt. Amnesty heeft erop gewezen dat een onderzoek uit 2004 constateerde dat het overgrote deel van de 46 lidstaten van de Raad van Europa nog steeds heel goed zonder strafbaarstelling van apologie kon en dat Nederland daarin wellicht aanleiding moet vinden om van deze wetgeving af te zien. De Raad voor de Rechtspraak wees nog op een ander interessant maar in discussies totnogtoe onderbelicht aspect: de grensoverschrijding van apologie. Globalisering is een kenmerk van moderne communicatie. Internet en televisie worden in Nederland gebruikt en bekeken, terwijl de verspreide boodschappen vaak van elders komen. De Raad vroeg zich af of de regering ook uit het buitenland afkomstige apologie in Nederland strafbaar wil stellen. Een ontkennend antwoord maakt de voorziene wet een stuk minder effectief. Een bevestigend antwoord zou ertoe leiden dat de Nederlandse regering ook de strafbaarstelling van verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van terrorisme in andere landen moet bepleiten. Immers, zonder die strafbaarstelling in het bui-
>
~ april 2006 ~
Lars van Troost
17
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
tenland zal niet kunnen worden voldaan aan het voor uitlevering gangbare vereiste van dubbele strafbaarheid. En zonder uitlevering van verdachten is er geen effectieve berechting van strafbare apologie in Nederland en daarmee vermindert de effectiviteit van de wet. Voor een effectieve apologiewetgeving zou Nederland dus bij tal van andere landen beperking van de vrije meningsuiting moeten bepleiten. Voor de minister van Buitenlandse Zaken en zijn mensenrechtenambassadeur, die dit jaar onder meer China, Egypte, Indonesië, Rusland en Rwanda aandoet, is dat niet het meest prettige vooruitzicht.
18
Foltering in het buitenland Het internationale aspect van terrorismebestrijding speelt ook een belangrijke rol bij de samenwerking met andere staten, met name als het gaat om de methoden die samenwerkingspartners hanteren in de strijd tegen terrorisme. De Nederlandse regering vroeg hierover in juli 2005 advies aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). In december 2005 bracht de AIV een interim-advies uit waarin de Raad met name internationale ontwikkelingen rond het absolute folterverbod onder de loep neemt. In de adviesaanvraag vroeg de regering de AIV onder meer ‘hoe overheden dienen om te gaan met via derden verkregen informatie waarvan niet geheel duidelijk is onder welke omstandigheden deze is verkregen, mede met het oog op het absolute verbod op marteling’. De AIV wees erop dat het VN-Verdrag tegen Foltering in deze duidelijke taal spreekt. Artikel 15 van het Verdrag bepaalt dat iedere verdragspartij de plicht heeft ervoor te zorgen dat verklaringen waarvan is vastgesteld dat zij verkregen zijn door foltering niet als bewijs in rechtszaken worden gebruikt (behalve als bewijs dat zulke verklaringen zijn afgelegd in rechtszaken tegen personen verdacht van foltering). Deze norm geldt dus ook voor door de Nederlandse overheid gebruikte informatie van buitenlandse inlichtingendiensten. In veel gevallen zal echter niet duidelijk zijn uit welke bronnen en op welke wijze buitenlandse diensten informatie hebben verkregen. Hoe actief en hoe ver moet de Nederlandse regering dan over de landsgrens kijken en hoe zeker moet zij zijn om vast te stellen dat het folterverbod door informatieleverende staten is overtreden? De AIV geeft hierover in zijn interim-advies geen uitsluitsel.
Britse Law Lords bogen zich in december 2005 dieper over deze vraag, met name in de context van beroepszaken van personen die van terrorisme verdacht werden en in eerdere instantie geen volledige toegang hadden tot het bewijsmateriaal. Lord Bingham of Cornhill merkte op: ‘The foreign torturer does not boast of his trade. The security services … do not wish to imperil their relations with regimes where torture is practised. The special advocates [speciale rechtshulpverleners bij de Bijzondere Commissie van Beroep inzake Immigratie –LvT] have no means or resources to investigate. The detainee is in the dark. It is inconsistent with the most rudimentary notions of fairness to blindfold a man and then impose a standard which only the sighted could hope to meet. Een normale bewijslast en –standaard voldoen hier niet. Die zouden er namelijk, wederom in de woorden van Lord Bingham, toe leiden dat: …evidence procured by torture will be laid before SIAC [Bijzonder Commissie van Beroep inzake Immigratie –LvT] because its source will not have been "established"’. Aan het woord ‘established’ (vastgesteld) in artikel 15 van het VN-Verdrag tegen Foltering moeten wij in deze context dus niet te hoge eisen stellen. Sterker, zeker daar waar personen geen of weinig inzicht in het bewijsmateriaal hebben, is het aan de andere partij (de staat) om vermoedens dat bewijs afkomstig is uit onder foltering verkregen verklaringen te weerleggen. De AIV had er wellicht goed aan gedaan in deze scherper stelling te nemen, al was het maar omdat de Law Lords juist op dit punt niet unaniem waren. Diplomatieke garanties De regering heeft de AIV ook gevraagd ‘of langs diplomatieke weg verkregen garanties voor een correcte behandeling van uit te leveren, van terrorisme verdachte, personen aan landen waar schendingen van mensenrechten voorkomen, een acceptabel middel zijn om hun rechten te waarborgen.’ Met name het Verenigd Koninkrijk zou graag zien dat het middel van de diplomatieke garanties ingezet kan worden waar totnogtoe het risico van ernstige mensenrechtenschendingen aan uitzetting of uitlevering in de weg staat. Op 5 augustus 2005 kondigde de Britse premier Tony Blair aan dat om redenen van nationale veiligheid het VK voortaan personen ook zou uitzetten naar landen van herkomst waar dat in het verleden strijdig geacht werd met het absolute folterverbod. Met
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Uruzgan en mensenrechtenbescherming Mensenrechten en terrorismebestrijding is ook een belangrijk thema bij het handelen van de Nederlandse staat buiten de eigen landsgrenzen. Op 2 februari ging de Tweede Kamer akkoord met deelname aan de ISAF-missie in de Afghaanse provincie Uruzgan. Een belangrijke afweging voor de Kamer was dat Nederland niet betrokken zou raken bij mensenrechtenschendingen ten gevolge van de strijd tegen terrorisme zoals die met name door de Verenigde Staten ook in Afghanistan wordt gevoerd. Noch de regering, noch het parlement wilde medeverant-
woordelijk worden voor Guantánamo Bay en soortgelijke detentiefaciliteiten. Vandaar dat Nederland een MOU sloot met Afghanistan waarin gegarandeerd wordt dat Nederland gearresteerde personen alleen overdraagt aan Afghaanse autoriteiten. Het detentiebeleid, zo meldde de regering aan de Kamer, laat geen ruimte voor overdracht door ISAF-eenheden aan de VS, het Verenigd Koninkrijk of een ander land. Op het laatste moment ontdekte de Tweede Kamer nog wel het gat in de garanties: als overgedragen personen door Afghanistan ‘doorgeleverd’ worden aan een derde partij, dan wordt Nederland daarover geïnformeerd, zonder over die doorlevering enige zeggenschap te kunnen uitoefenen. De regering verdedigde deze regeling met het argument dat meer toezeggingen van een soevereine staat niet zijn te krijgen. De Kamer ging in deze redenering mee. Amnesty International heeft grote twijfels bij de argumentatie van de regering. Amnesty heeft erop gewezen dat het MOU, ondanks Afghaanse soevereiniteit, wel voorziet in een categorisch verbod op voltrekking van de doodstraf op door Nederland aan Afghanistan overgeleverde personen. Het MOU had in beginsel even categorisch kunnen bepalen dat overgedragen gevangenen niet zullen worden doorgeleverd aan andere staten indien vervolgens een reëel risico van foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing zou ontstaan. Overigens heeft Nederland onder het EVRM ook in Afghanistan de juridische plicht personen die zij in detentie heeft (en over wie zij daarmee jurisdictie uitoefent) tegen foltering, onmenselijke en onterende behandeling te beschermen. Zo’n verdragsverplichting wordt niet opzij gezet door een MOU. Conclusie Effectieve terrorismebestrijding moet binnen èn buiten de landsgrenzen met respect voor de mensenrechten gebeuren. Het handelen van andere overheden en van de Nederlandse staat buiten het eigen grondgebied bij terrorismebestrijding verdient vanuit een mensenrechtelijke optiek een even kritische blik als wetsvoorstellen over apologie, bestuurlijke maatregelen en wijzigingen in de strafvordering in Nederland. Lars van Troost De auteur is hoofd Externe Betrekkingen bij Amnesty International, afdeling Nederland.
~ april 2006 ~
Memoranda of Understanding (MOU’s) wil de Britse regering zogenaamde diplomatieke garanties voor een goede behandeling van overgedragen personen verkrijgen, zodat het VK aan zijn verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voldoet. Vijf dagen later sloot het VK een dergelijk MOU met Jordanië. In zijn interim-advies waarschuwt de AIV tegen het gebruik van diplomatieke garanties om uitzetverboden te omzeilen. Maar de Raad gaat niet zo ver te zeggen dat diplomatieke garanties te allen tijde uitgesloten moeten worden –een positie die, bijvoorbeeld, VN-Rapporteur inzake Foltering Manfred Nowak wel lijkt in te nemen. Hij wees erop dat het zoeken van diplomatieke garanties betekent dat de uitzettende staat meent dat er een reëel risico op foltering aanwezig is in het ontvangende land. Zonder dat risico zou er geen behoefte zijn aan garanties. De staten waarvan deze garanties gezocht zullen worden (de Speciaal Rapporteur dacht onder meer aan Algerije, Egypte, Jemen, Jordanië en Syrië) zijn veelal partij bij het VN-Verdrag tegen Foltering, bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten of bij beide. Zij hebben daarmee al de plicht om foltering te voorkomen en te bestrijden, maar komen die verplichting blijkbaar niet na. In die situatie kan, naar het oordeel van de Speciaal Rapporteur, een MOU niet de zekerheid geven die twee internationale verdragen blijkbaar niet bieden. De door het Verenigd Koninkrijk voorgestane MOU’s ondermijnen bestaande verdragen, die blijkbaar niet nageleefd hoeven te worden, maar stilzwijgend door nieuwe (bilaterale) overeenkomsten vervangen kunnen worden. Voor handhaving van verdragen is dit een slecht signaal. Nederland zou zich tegen deze ontwikkeling moeten verzetten.
19
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
column
de maatregel daarom van tijdelijke DE KERNVRAAG IN de discussie aard is. over terrorismebestrijding en de John Rawls geeft in zijn politieke bescherming van mensenrechten is of filosofie de bescherming van de rech‘bestrijding’ en ‘bescherming’ elkaar ten van het individu prioriteit boven uitsluiten. Is het mogelijk maatregeopvattingen over het recht op welbelen te nemen die terroristische aanslavinden van een samenleving. De kern gen voorkomen en tegelijkertijd de van zijn betoog is dat elk mens aanfundamentele rechten van de burger spraak maakt op fundamentele niet aan te tasten? De volgende pungerechtigheid en dat dit recht niet ten lijken mij bij het zoeken naar een mag worden geschonden met een verantwoord op deze vraag essentieel. wijzing naar het algemeen welzijn Volgens historica Barbara van de groep. Tuchman (in haar boek March of Dit recht op een rechtvaardige en Folly uit 1985) is de mensengeschieeerlijke behandeling betekent dat het verlies van rechten denis een tocht van dwazen is die weigeren te leren van van de enkeling niet gerechtvaardigd kan worden door te hun fouten. wijzen op het grotere goed voor anderen. Juist omdat Ondanks die sombere visie moeten we toch maar blijven hopen dat de mens wel degelijk iets wil leren van het politici zich vaak laten leiden door hun visie op het publiek belang, is het Rawlsiaanse principe dat ‘recht’ verleden. altijd prevaleert over ‘goed’ zo belangrijk. In een tijd Niet voor het eerst in de geschiedenis worden burgers waarin relativistische opvattingen over de geldigheid van van democratische staten bedreigd door politiek geweld. mensenrechten en pragmatische oplosTerwijl de terrorist alleen maar rustig singen voor morele problemen (“het hoeft af te wachten, voert de demodoel heiligt de middelen”) zoveel craat zelf het eigen systeem naar de opgeld doen, is de verwijzing naar ondergang. De grondwet van de Rawls een zinnig uitgangspunt bij het Weimar republiek (1919, de eerste denken over ‘bestrijding’ en ‘bescherrepublikeinse grondwet van het Cees J. Hamelink, ming’. Duitse Rijk) gaf de president in de voorzitter bestuur van de Liga In de huidige discussie wordt de strijd tegen extremisme zoveel macht, nadruk vooral gelegd op terroristisch dat Hitler later op constitutionele geweld dat door niet-gouvernementele organisaties en gronden zijn dictatuur kon uitoefenen. In de bestrijding door individuele personen wordt gepleegd. van politiek geweld is de democratie vaak zelf haar ergWe moeten daarbij echter wel bedenken dat politiek ste vijand. Meer vertrouwen in de vitaliteit van het geweld vaak een protestreactie is op door overheden toedemocratisch systeem is daarom wenselijker dan de zorgepast politiek of economisch geweld. Tot de ‘schurgelijke retoriek van de ministers Donner en Remkes. kenstaten’ in de wereld behoren ook die democratisch Bestuurders die in het bestrijden van terrorismemaatregelen invoeren welke de burgerrechten inperken, moe- bestuurde landen en hun bondgenoten die in een heilloze vicieuze cirkel politiek geweld door hun optreden bevorten zich realiseren dat deze beperkingen een kwaad zijn. deren en vervolgens de eigen burgers daartegen willen Wellicht zijn er situaties waarin het echt niet anders kan beschermen door hun rechten in te perken. en moet er uit twee kwaden worden gekozen. In zijn Terrorismebestrijding met ‘vuile handen’ is moreel boek The Lesser Evil (2004) wijst Michael Ignatieff er op onwenselijk, politiek ongeloofwaardig en gewoon ineffecdat ook de keuze voor het minste kwaad niet ongedaan maakt dat het een ‘evil’ betreft. Van de ministers Donner tief! Laten we maar beginnen met een discussie over de vraag wie de werkelijke schurken zijn die het terrorisme en Remkes horen we een dergelijk geluid niet of nauwebevorderen, de armoede laten voortbestaan, de grootste lijks, of in ieder geval onvoldoende. Bestuurders zouden wapenleveranciers in de wereld zijn, de beschikking hebelke maatregel die de burgerrechten beperkt vergezeld ben over massavernietigingswapens en de bereidheid deze moeten doen gaan van de mededeling dat zij zich ervan ook metterdaad in te zetten. bewust zijn dat het een onwenselijk beperking is en dat
~ april 2006 ~
De burger, de terrorist en het recht
20
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
TERRORISMEBESTIJDING IN DE RECHTSZAAL: de zaak Ramzy tegen Nederland
Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) in Straatsburg is op dit moment de zaak Ramzy tegen Nederland aanhangig. De zaak gaat over het bestrijden van terrorisme, maar ook over een asielzoeker die in Nederland ongewenst wordt verklaard en die na uitzetting naar eigen land kans loopt om daar gemarteld te worden. De zaak is illustratief voor het spanningsveld tussen terrorismebestrijding en mensenrechtenbescherming. De spanning tussen enerzijds de begrijpelijke wens van een staat om potentieel gevaarlijke personen het land uit te zetten en anderzijds het recht van een ieder om niet te worden blootgesteld aan foltering en
om menselijke en vernederende behandeling, een recht dat wordt beschermd door art. 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Een belangrijk onderdeel in de procedure is verder de rol en het gebruik van informatie afkomstig van inlichtingendiensten. De voorgeschiedenis Op 30 januari 1998 vraagt de uit Algerije afkomstige Mohammed Ramzy, toen 15 jaar oud, in Nederland asiel aan. De minister wijst dit asielverzoek af. Ongeveer een jaar later doet Ramzy een tweede tevergeefse poging om asiel te verkrijgen. In juni 2002 wordt Ramzy aange-
houden onder andere op verdenking van deelname aan een criminele (terroristische) organisatie. Deze organisatie, waar hij samen met elf medeverdachten Adeel van uit zou hebben gemaakt, zou zijn gelieerd aan de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC). Dit is een salafistische Algerijnse guerillabeweging die ervan wordt verdacht banden met Al-Qaeda te onderhouden. Ramzy zou leden of toekomstige leden van de GSPC voorzien van (vervalste) identiteitspapieren. De verdenking tegen Ramzy en zijn medeverdachten was gebaseerd op ambtsberichten van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en zijn opvolger de Algemene
>
~ april 2006 ~
Klaartje Freeke 1) foto: Ingrid de Groot
1
) Mr. C.R.H. Freeke is lid van de werkgroep strafrecht van het NJCM en advocaat in Amsterdam. Dit artikel is mede tot stand gekomen door de leden van de werkgroep strafrecht, mevrouw F. da Costa en mevrouw M. Bergh, secretaris van het NJCM
21
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
‘Uiterlijke kenmerken of de ideeën moeten al verdachte aanwijzingen kunnen opleveren’
22
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Een belangrijke vraag in de strafzaak tegen Ramzy was in hoeverre de door de BVD/AIVD opgestelde ambtsberichten als bewijsmiddel konden worden gebruikt. De verdediging voerde aan dat het gebruik van de ambtsberichten voor het bewijs in strijd zou zijn met art. 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) omdat het voor de verdediging niet mogelijk was geweest dit materiaal te toetsen op herkomst en feitelijke juistheid. De rechtbank stelde dat er vermoedelijk niets mankeerde aan de herkomst van dit bewijs omdat niet was gebleken van een grove schending van fundamentele rechten; er was dus geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Over de feitelijke juistheid ervan overwoog de rechtbank dat de ambtsberichten door zowel de verdediging als de rechtbank op hun betrouwbaarheid moesten kunnen worden getoetst om aan de vereisten van een eerlijk proces te kunnen voldoen. Deze toetsingsmogelijkheid ontbrak in deze
zaak. Zowel de AIVD als de landelijke officier terrorismebestrijding weigerden namelijk over de informatie te verklaren. De rechtbank oordeelde dat dit gevolgen diende te hebben voor de beoordeling van het bewijsmateriaal en concludeerde dat de ambtsberichten niet mochten bijdragen tot het bewijs. De rechtbank overwoog voorts dat noch uit de telefoontaps (op grond waarvan de AIVD ambtsberichten waren opgesteld) noch uit overige stukken uit het procesdossier viel af te leiden dat Ramzy deel uit maakte van een criminele organisatie en dat de organisatie in kwestie bovendien volgens de rechtbank niet kon worden aangemerkt als een criminele organisatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafzaak, die later bekend werd als het ‘Rotterdamse Jihad-proces’, kwam daarmee op 5 juni 2003 tot een eind: Ramzy werd vrijgesproken. De officier van Justitie heeft wel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aangetekend maar trok dit ruim twee jaar later weer in.
Zulks min of meer tegelijkertijd met het in 2005 ingediende wetsvoorstel van de wet afgeschermde getuigen dat de mogelijkheden om ambtsberichten van de AIVD als bewijs in het strafproces te gebruiken verruimt. Ramzy werd direct na zijn vrijlating aangehouden door de Vreemdelingenpolitie en in vreemdelingenbewaring genomen, hij had immers nog steeds geen verblijfsstatus in Nederland. Ramzy deed daarop zijn derde asielaanvraag. Tijdens de procedure die op deze aanvraag volgde, voerde Ramzy aan dat hij in negatieve belangstelling van de Algerijnse autoriteiten zou staan door het zojuist gevoerde strafproces. Het was een proces dat veel aandacht kreeg van de internationale media. De mensenrechtensituatie in Algerije zou volgens Ramzy zeer zorgwekkend zijn, in het bijzonder ten aanzien van personen die verdacht worden van terroristische activiteiten. Deze personen worden bedreigd met martelingen. Uitzetting naar Algerije zou om die reden in
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
en van de verdenkingen die berustten op de inlichtingen van de AIVD, voerde Ramzy aan. De Nederlandse Staat had zelfs een verdragsrechtelijke verplichting om Algerije daarover te informeren, zo stelde hij. Ramzy voerde tot slot aan dat hij geen familieleden of vrienden in Algerije had wie om hulp kon vragen om aantoonbaar te maken dat daar zijn leven op het spel staat of dat hij wordt gezien als een mogelijke terrorist. Weer enkele procedurele rondes verder – het was inmiddels 6 juli 2005 – luidde het oordeel van de Raad van State dat Ramzy onvoldoende had aangetoond dat hij persoonlijk daadwerkelijk het risico liep om in Algerije gefolterd of anderszins in strijd met art. 3 EVRM behandeld te worden. Zelfs wanneer de Algerijnse autoriteiten van de tegen hem bestaande verdenking op de hoogte zouden zijn, dan nog had Ramzy niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor kans liep te worden gemarteld, aldus de Raad van State. Dit nu is het oordeel waarover het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich dient te buigen. Uitspraak van het Hof Zolang het Hof nog geen definitieve uitspraak heeft gedaan zal Ramzy niet worden uitgezet naar Algerije. Dit is een voorlopige voorziening die Ramzy aan het Hof had verzocht en heeft verkregen. Maar de vraag is nu: hoe gaat het Hof oordelen? Europese staten wachten met spanning op de uitspraak van het Hof in deze zaak. Het is namelijk een zaak die impact zal hebben op de Europese strijd tegen terrorisme. Immers, potentiële terroristen zullen niet uitgezet kunnen worden als dat in strijd zou zijn met art. 3 EVRM. In een zaak uit 1996 (Chahal) heeft het Hof geoordeeld dat het folterverbod absoluut is. Er zou dus geen enkel belang zwaarder kunnen wegen dan het door art. 3 EVRM beschermde belang. Litouwen, Portugal, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk hebben daarom ten aanzien van deze zaak opgeworpen dat echter wel rekening
>
~ april 2006 ~
strijd zijn met art. 3 EVRM. Zijn derde asielaanvraag werd ongeveer een jaar later afgewezen omdat Ramzy onvoldoende zou hebben aangetoond dat hij daadwerkelijk persoonlijk een groot gevaar liep om bij uitzetting naar Algerije aldaar gefolterd te worden. In 2004 kwam de AIVD met nieuwe informatie over Ramzy, het maakte kenbaar dat Ramzy’s extremistische opvattingen niet zouden zijn gewijzigd en dat hij daarom onverminderd een gevaar voor de staatsveiligheid betekende. Op grond van dit nieuwe ambtsbericht van de AIVD werd Ramzy tot ongewenst vreemdeling verklaard. Ramzy vocht deze laatste twee besluiten aan. Hij ontkende daarbij hetgeen in het ambtsbericht over hem werd beweerd en stelde dat de informatie niet door feiten of omstandigheden werd onderbouwd. Ook herhaalde hij dat een uitzetting naar Algerije in strijd zou zijn met art. 3 EVRM. Het zou aannemelijk zijn dat de Algerijnse autoriteiten op de hoogte waren van het strafproces
23
ProcesNieuws | Terecht
~ april 2006 ~
GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
moet worden gehouden met de reële dreiging van terrorisme zoals die nu bestaat. Zij bepleiten daarom dat art. 3 EVRM strikt gehanteerd moet worden, maar dat "National security considerations cannot simply be dismissed as irrelevant in this context". De woordvoerder van de advocaten van Ramzy, mr. M. Ferschtman van het kantoor Böhler Franken Koppen Wijngaarden, kan zich niet voorstellen dat het Hof met deze staten mee zal gaan. Hij verwacht niet dat het Hof concessies zal doen aan "dergelijke vage en vaak niet nader onderbouwde nationale overwegingen van gevaar voor nationale veiligheid met alle gevolgen voor de uitgezette persoon van dien". Enkele tientallen internationale non-gouvernementele organisaties hebben zich achter dit standpunt geschaard en dat kenbaar gemaakt in de lopende procedure voor het Hof. In het verweerschrift van de Nederlandse Staat komen deze principiële overwegingen eigenlijk niet aan de orde. De Staat voert aan dat Ramzy onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij een reëel gevaar loopt in Algerije. Met andere woorden: een schending van art. 3 EVRM valt niet te verwachten. Volgens een onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2003 zou de mensenrechtensituatie in Algerije zijn verbeterd ten opzichte van 1999. Volgens het verweerschrift zijn de stellingen van Ramzy op dit punt slechts gebaseerd op vermoedens en veronderstellingen. Het feit dat hij Algerijn is, is voor de Staat althans onvoldoende om aan te nemen dat hij zich in de gevarenzone zou begeven. Overigens ziet de Staat niet in waarom het zijn verantwoordelijkheid zou zijn om op dit punt Ramzy behulpzaam te zijn in de bewijsvoering. En, vraagt de Staat zich hardop af, waarom komt Ramzy pas met dit verweer bij zijn derde asielaanvraag? Mocht het Hof met de Staat van mening zijn dat een schending van art. 3 EVRM in deze zaak niet aannemelijk is geworden, dan werpen zich volgens de advocaten van Ramzy een reeks nieuwe vragen op. Hoe kijkt het Hof tegen diplomatieke garanties van onveilige landen? Hoe effectief is een uitzetting eigenlijk van iemand met werkelijk slechte intenties? Het is namelijk nog maar de vraag of deze persoon, of zijn 2
bondgenoten, geen andere wegen zullen zoeken en vinden om hun plannen te verwezenlijken. “Ook moet men zich de vraag stellen hoe aannemelijk het is dat iemand asiel zoekt in een land waar hij terroristische handelingen wil gaan verrichten,” aldus Ferschtman. Wanneer het Hof uitspraak zal doen in deze zaak is nog niet bekend. Standpunt NJCM2 De Staat heeft een verantwoordelijkheid voor zijn onderdanen. Deze houdt onder meer in dat hij moet zorgen voor een veilige maatschappij. Ook houdt deze zorgplicht in dat de Staat verplicht is om de rechten van een ieder die onder zijn rechtsmacht ressorteert, te waarborgen. Deze verplichtingen kunnen, zoals blijkt uit deze zaak, conflicteren. Door Ramzy te vervolgen en zowel strafrechtelijk als vreemdelingenrechtelijk in bewaring te stellen, heeft de Staat jegens hem een verantwoordelijkheid op zich genomen. De Staat kan zich niet zomaar onttrekken aan rechtsstatelijke verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten in het EVRM en in de Grondwet. Toch lijkt het erop dat dit wel is gebeurd. Dit betreft met name de benadering van de Staat van de bewijspositie van Ramzy in beide procedures: Ramzy verkeerde in een benarde bewijspositie. In beide zaken wordt Ramzy geconfronteerd met AIVD informatie. In de ene zaak wordt hij ongewenst verklaard op grond van AIVD informatie. In andere zaak wordt hij op grond daarvan aangemerkt als verdachte. De strafzaak liep voor Ramzy gunstig af, maar in de toekomst zal een dergelijke zaak met de wet afgeschermde getuigen waarschijnlijk een andere wending nemen. De Staat ziet in de informatie van de AIVD een reden voor bezorgdheid, maar Ramzy ziet dat ook: door deze informatie heeft hij media-aandacht gekregen en ziet Algerije in hem een mogelijke terrorist. Hij kan de AIVD informatie echter noch ontkrachten noch toetsen. Daarnaast is Ramzy, wat de Staat betreft, niet in staat om aan te tonen dat hij door de op AIVD informatie gegronde verdenkingen zal worden gefolterd in Algerije. Ramzy lijkt daarom te zijn opgezadeld met procedures waarin tegenbewijs wel
nodig maar niet verkrijgbaar is. Een probatio diabolica. De Staat heeft desalniettemin zijn handen er vanaf getrokken. Wat het NJCM betreft had van de Staat meer verwacht kunnen en mogen worden dan de door zijn ingebrachte opmerkingen over de mensenrechtensituatie in Algerije. De Staat had de ontbrekende, concrete informatie boven tafel kunnen krijgen. Uiteraard mag van Ramzy worden verwacht dat hij zich tot het uiterste inspant om zelf zoveel mogelijk informatie te vergaren om zijn argumenten kracht bij te zetten. Voor het overige had de Staat zijn contacten in de diplomatieke wereld en de internationale veiligheidsdiensten kunnen aanwenden om op relatief eenvoudige wijze te achterhalen hoe groot het gevaar voor foltering in dit geval zou zijn. Op grond van op de Staat rustende zorgverplichtingen, zou de Staat zich (aantoonbaar) de moeite moeten getroosten om dergelijke informatie te verkrijgen. Door dit tot dusverre na te laten, veronachtzaamt de Staat zijn zorgplicht ten aanzien van Ramzy. In zijn algemeenheid stelt deze zaak de vraag aan de orde of het algemene verbod op foltering en vernederende en onmenselijke behandeling openstaat voor een belangenafweging. Als een vreemdeling zal worden gefolterd in eigen land, mag je hem dan toch terugsturen omdat de nationale veiligheid dat vergt? Het antwoord daarop is ontkennend. Strikt genomen laat art. 3 EVRM geen uitzonderingen toe. Het NJCM is daarom van mening dat het folteringverbod geen belangenafweging toelaat. Ook niet in de strijd tegen terrorisme. De gangbare mening zal zijn dat de veiligheid van een groep personen zal prevaleren boven de veiligheid van een individu. Het NJCM is echter van mening dat de Staat dergelijke algemene opvattingen er niet op na zou mogen houden. De Staat is immers verantwoordelijk voor degenen waarover hij macht uitoefent en hij dient er op actieve wijze op toe te zien dat deze individuen niet worden blootgesteld aan de (aanmerkelijke) kans op foltering, een vernederende of onmenselijke behandeling of andere vormen van levensbedreigend geweld.
) De algemene NJCM-uitgangspunten ten aanzien van terrorismebestrijding en mensenrechtenbescherming staan geformuleerd op www.njcm.nl
24
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
inval gedaan bij een familie in Utrecht. Zij zouden explosieven in huis hebben. Maar niks bleek minder waar. In de zomer van 2005 werden twee mannen – een computeranalist en een stadwacht - die op weg waren naar de moskee, aangehouden door politiemannen in een gepantserde wagen. Met de wapens op hen gericht, werd hun gesommeerd zich
De uiterlijke kenmerken van een terrorist over te geven. Midden in een Rotterdamse woonwijk werden zij op hun knieën gedwongen, geblinddoekt en meegenomen voor verhoor. Tegelijkertijd forceerde de politie in een Rotterdams woonhuis met explosieven de voordeur, waarop zij een andere man arresteerde. Een 12-jarig jongetje dat daar aanwezig was, sloegen ze in handboeien en namen ook hem geblinddoekt mee. Op het politiebureau kleedden ze het jongetje uit voor onderzoek, maar ondervroegen hem verder niet. Volgens een anonieme tip – iets wat ook wordt aangemoedigd in de overheidscampagne zouden de mannen connecties hebben met de Londense terrorismeverdach-
Ruth Hopkins foto: Ingrid de Groot
>
~ april 2006 ~
HET ZAL U niet ontgaan zijn: de Nederlandse overheid voert campagne tegen terrorisme. Ook bij u is waarschijnlijk onlangs de folder Nederland Tegen Terrorisme op de deurmat geploft. Daarnaast waren er spotjes op tv en radio. En, in navolging van een al bestaande actie in de Amsterdamse en Rotterdamse metro, is er de campagne Alle Ogen Helpen. Op posters prijken burgers die beloven alert te reageren bij verdachte pakketjes en achtergelaten tassen. Het offensief, dat ruim 10 miljoen euro kostte, beoogt de verantwoordelijkheid bij de burger te verhogen als het gaat om het signaleren van en reageren op terrorisme. Maar het bestrijden van terrorisme is niet alleen afhankelijk van alerte burgers, verzekert de overheid: 200.000 professionals, van schoonmakers tot hoogleraren, ‘werken samen’ om terrorisme te bestrijden, zo staat te lezen in de folder. De campagne komt uit de koker van de in 2004 aangestelde Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NTCb), Tjibbe Joustra. De Nationaal Coördinator werd in het leven geroepen om het eilandenrijk van twintig verschillende instanties op het gebied van terrorismebestrijding beleidsmatig te coördineren en de onderlinge samenwerking te verbeteren. Joustra oogst als topambtenaar terrorismebestrijding zowel kritiek als lof. Zijn voorstanders prijzen hem om zijn voortvarendheid op het gebied van coördinatie en samenwerking. Aan de andere kant oogst hij kritiek van organisaties die wijzen op de schaduwzijden van de strijd tegen het terrorisme. De campagne zou een stigmatiserend, zelfs discriminerend effect hebben op bepaalde groepen, voornamelijk moslims, omdat er meestal aan fundamentalistische moslims wordt gedacht als het over terrorisme gaat. Uiterlijke kenmerken spelen daarbij een rol, blijkt ook uit het optreden van politie en justitie op dit gebied. Een greep uit de praktijk: De ‘alerte burgers’ die in november 2005 de politie waarschuwden voor de twee djellabadragende moslimmannen die ze hadden gezien in de trein, vonden meteen gehoor. De politie arresteerde de mannen op verdenking van terroristische misdrijven, maar zij bleken volstrekt onschuldig. In 2003 werd een politie-
25
ProcesNieuws | Terecht
~ april 2006 ~
GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
26
ten alsook de leider van de Hofstadgroep. Die veronderstelling bleek na zes dagen hechtenis nergens op gebaseerd. Deze fouten van politie en justitie zijn de mensenrechtenschendingen waar kritische groepen en individuen voor hebben gewaarschuwd sinds de introductie van de nieuwe terrorismewetten. In een radioprogramma op radio 1 stelde Joustra onlangs: "bij terrorisme is het zo dat je één doelstelling voorop moet stellen en dat is dat je aanslagen ten alle tijden wilt voorkomen. Dat betekent dat je mensen aanhoudt en arresteert, waarvan je onder normale omstandigheden zou denken: laten we nog even wat wachten." Volgens Joustra zijn de bovengenoemde incidenten evenwel ‘betreurenswaardig’. Minister van Justitie Donner merkte echter in 2004 over de opsporing en vervolging van terroristen op: ‘Uiterlijke kenmerken of de ideeën moeten al verdachte aanwijzingen kunnen opleveren’.
en rechtsstaat- principes te verloochenen.” Het klinkt als een even simpele, als vanzelfsprekende en evenwichtige aanpak. Maar is dat ook zo? Terecht legde een paar vragen voor aan Joustra.
Vrijheid en bescherming Bij de aanpak van terrorisme en de bescherming van rechten van individuen gaat het om een belangenafweging tussen verschillende mensenrechten, stelde Joustra in januari toen hij de NJCM-bundel ‘Terrorismebestrijding met mensenrechten’ in ontvangst nam: “Er moet tijdig worden ingegrepen tegen personen die de vrijheid van burgers willen aantasten en daardoor (moeten wij) garanderen dat vrijheden van burgers worden beschermd. (Dat is) de kern van onze opdracht. Wij kunnen niet toelaten dat de vrijheid van enkele individuen die zich afwenden van democratische middelen, uitstijgt boven de vrijheid van de overgrote meerderheid van de samenleving.” Maar hij zei ook: “De strijd tegen terrorisme mag nooit een vrijbrief zijn voor het opschorten van mensenrechten. Het gaat daarbij om bescherming tegen marteling of tegen discriminatie, maar ook om een eerlijk proces.” Het gaat om de balans: “In het belang van de nationale veiligheid kan het niettemin nodig zijn om personen af te luisteren die worden verdacht van terroristische misdrijven. Er zijn omstandigheden waarin dergelijke maatregelen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd. Het gaat er dus steeds om een goede balans te vinden, zodat terrorisme effectief kan worden bestreden zonder onze eigen democratische
Bij de bestrijding van het terrorisme wordt het strafrecht veelvuldig ingezet. Daarbij lijkt de overheid - en na de uitspraak in de het proces tegen de Hofstadgroep de rechterlijke macht ook - geneigd informatie van de AIVD als bewijsmateriaal in de rechtzaal toe te laten. Is het niet schadelijk voor de democratische rechtstaat dat er bewijsmateriaal is dat niet te verifiëren is door de advocaten van de verdachten?
De NCTb spreekt met haar campagne burgers aan om mee te helpen in de strijd tegen terrorisme. Gaat hier geen stigmatiserend effect van uit, aangezien terrorisme in de huidige tijd veelal wordt vereenzelvigd met terrorisme van fundamentalistische moslims? “De campagne richt zich niet op of tegen een bevolkingsgroep. De campagne richt zich nadrukkelijk op geheel Nederland en op alle burgers, dus inclusief het allochtone volksdeel. Het uitgangspunt is: Iedereen is tegen terrorisme, ook moslims. Het gaat om verdacht gedrag, niet om uiterlijke kenmerken.”
“In het verleden is in strafzaken gebruik gemaakt van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, vooral als startinformatie voor een politieonderzoek. Bij enkele recente rechtszaken kwam de bruikbaarheid van AIVD ambtsberichten als bron van bewijs aan de orde. Er is bekeken op welke wijze het gebruik van AIVD-informatie kon worden verruimd. In het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen’ dat aan de Tweede Kamer is aangeboden, staan een aantal voorzieningen om nader onderzoek van ambtsberichten mogelijk te maken in het strafproces. Dit onderzoek is omringd met de nodige waarborgen en compenserende maatregelen.” Drijft het zogenoemde persoonsge-
richte verstoren en de aanpak van ‘radicaliseringshaarden’ mensen juist niet verder richting terrorisme? “De enige manier om te voorkomen dat mensen worden gestigmatiseerd of worden buitengesloten van de maatschappij, is een zeer zorgvuldige en afgewogen manier van aanpak van personen, en organisaties die gevaarlijk kunnen zijn voor de samenleving. Voorafgaand aan het toepassen van een maatregel wordt overwogen wat de mogelijke ongewenste effecten zullen zijn. De overheid gaat over tot persoongericht verstoren als een zekere terroristische dreiging uitgaat van een persoon en als strafrechtelijk of inlichtingenmatig optreden (alleen) geen soelaas biedt. De persoon wordt dan in de gaten gehouden en kan moeilijker een rol spelen in aan terrorisme gerelateerde zaken. De overheid doet dit uiteraard binnen de wettelijke kaders en op basis van bestaande bevoegdheden. Persoonsgericht verstoren is tevens onderhevig aan rechterlijke toetsing. Afgelopen week heeft de rechtbank Amsterdam in een kort geding geoordeeld dat het persoonsgericht verstoren in de voorgelegde situatie een gerechtvaardigde inbreuk vormde op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM en dat de verstoringsmaatregel rechtmatig en proportioneel was. Radicaliseringshaarden zijn organisaties, groepen of locaties, waar sprake is van activiteiten en uitingen die bijdragen aan verdergaande radicaliseringsprocessen bij individuen. Omdat radicalisering kan uitmonden in terrorismegerelateerde activiteiten, moet de overheid de betreffende organisatie goed in het oog houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat informatie die bij verschillende overheidsdiensten over een dergelijke 'haard' bekend is, bij elkaar wordt gelegd om een compleet beeld van de ontwikkelingen te krijgen. Maar het betekent ook dat de overheid actief richting deze organisatie optreedt, zowel in de vorm van stevige gesprekken met vertegenwoordigers. Er wordt geprobeerd om een aantal elementen te benoemen die tezamen een aanwijzing zouden kunnen vormen dat een bepaalde persoon een radicaliseringsproces doormaakt. Dat wil niet zeggen dat wij een profiel van een ‘terrorist’ hebben, dit bestaat niet en gaat er ook niet komen.”
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
column Wie Zijn De Ware Terroristen?
2. Terroristen wordt verweten ‘angst te zaaien.’ O ja? Hoeveel slachtoffers maakte in Nederland ‘het terroristisch gevaar’? Tellen we Van Gogh mee (wat discutabel is), kom ik op 1. Moord en doodslag maken in Nederland 250 slachtoffers per jaar. Verkeersslachtoffers een veelvoud hiervan. Toch begon het kabinet onlangs de peperdure campagne Nederland Tegen Terrorisme. ‘De bevolking’ zou behoefte hebben aan informatie over terreurbestrijding. De verkiezingsuitslag liet zien dat de bevolking vooral behoefte heeft aan een ander kabinet. Maar blijkbaar heeft de politieke elite – de VVD voorop – er flink de pee in dat die treinbom maar niet wil ontploffen. Dus wordt de boel maar flink opgestookt via folders, websites, tv- en radiospotjes. Pas op! Mensenmassa’s! Achtergelaten koffertjes! 3. Terroristen worden vaak gediskwalificeerd als roofdieren bij wie ‘iedere achting ontbreekt voor het menselijk leven’. O ja? Abu Ghraib, Guantánamo Bay en de illegale, bij elkaar gelogen olieoorlog tegen Irak waarbij honderdduizenden onschuldigen zijn gemarteld en vermoord zijn nog het minste als je leest wat William Blum in zijn ‘Rogue State’ onthult. Vaststellende dat elke moorddadigheid een aanval is op de twee wezenlijkste mensenrechten: 1. het recht op leven, 2. het recht op recht, en vastellende dat ons land de VS, militair en politiek steunt – maakt dat ons land niet direct medeplichtig aan de gruwelijkste
4. Terroristen zouden de internationale rechtsorde schofferen. O ja? Van de VS is al een hoop bekend. Zonder scrupules omzeilen zij de VN en de Navo du moment deze organen hen niet uitkomen. Israël mag al 40 jaar zonder consequenties elke VN-resolutie negeren, alsmede iedere uitspraak van het Internationaal Gerechtshof – dat het (samen met de VS) niet eens erkent. Nederland steunt de VS en Israël – schier onvoorwaardelijk. Wie schoffeert hier dan de internationale rechtsorde? 5. Terroristen worden vaak betiteld als ‘vijanden van de vrijheid.’ O ja? Wat is de staat van onze liberale democratie? - Preventief fouilleren zónder concrete verdenking is toegestaan; - Op vrijwel alle snelwegen, winkelcentra, buurten, treinen metrostations worden we bespiedt - 24 uur/dag, 7 dagen/week; - Een ieder boven de 12 jaar zonder legitimatie op straat is strafbaar; - De politie krijgt carte blanche om onze meest intieme details te doorspitten via banken, supermarkten, verzekeringen, bibliotheken, verenigingen; telefoonmaatschappijen, internetproviders – alles zónder toestemming van de rechter; - Al onze telefoon-, email-, sms- en chat-verkeer mag worden geregistreerd, bewaard en internationaal uitgewisseld; - Dit jaar nog wordt de OV-chipkaart ingevoerd zodat we tijdens onze reizen feilloos te schaduwen zijn; - Er wordt serieus nagedacht over het opslaan van gelaatscans alsmede ons DNA-profiel, opdat we over de hele wereld in een handomdraai opspoorbaar zijn. Nu vraag ik: wie zijn de ware terroristen?
~ april 2006 ~
1. Terroristen wordt vaak verweten ‘de rechtstaat te ondermijnen.’ O ja? Als Maxime Verhagen (wetgevende macht) en Balkenende (uitvoerende macht) herhaaldelijk publiekelijk kritiek uiten op de rechtspraak (meestal zonder een greintje dossierkennis) is dat een rechtstreekse aanval op de fundamenten van de rechtsstaat en zijn gezag. Door aan de steunpilaren van de rechterlijke macht te zagen, graaft de staat zijn eigen graf. Daar kunnen duizend Samir A.’s en Mohammed B.’s niet tegenop.
mensenrechtenschendingen?
Mohammed Benzakour
foto: Tessa Posthuma de Boer
ONS NATIONAAL TERRORISMECIRCUS (met het Hofstadproces als voorlopig dramatisch dieptepunt: ‘opruiende’ teksten schrijven en verspreiden is voortaan strafbaar!) doet herinneren aan de dichter Jan Greshoff. Hij zei eens dat er twee categorieën politici bestaan: zij die hun taal gebruiken om hun gedachten te verbergen, en zij die hun taal gebruiken om te verbergen dat zij geen gedachten hebben. Hieronder 5 circusnummers die Greshoffs’ woorden tijdloos maken.
27
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Jori van Cranenburgh foto’s: Ingrid de Groot
DE RUG RECHT HOUDEN Hoe gaan rechters om met de nieuwe wetgeving op het gebied van terreurbestrijding, die soms in strijd is met fundamentele rechten? En hoe gaan ze om met de overvloedige aandacht van pers, politiek en publiek? Terecht sprak met een drietal rechters: Huub Willems, president van de Rechtbank van Amsterdam, Rob Blekxtoon, gepensioneerd rechter die president van dezelfde rechtbank is geweest, en Egbert Myjer, rechter aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.
~ april 2006 ~
‘terroristen zijn juist bang voor een fatsoenlijke mensenrechtenhandhaving.’
28
DE UITSPRAAK VAN de Haagse rechtbank 10 maart j.l. in het zogenoemde Hofstadproces is een belangrijk keerpunt in de Nederlandse rechtspraak. Voor het eerst heeft een rechtbank zich uitgesproken over deelname aan een terroristische organisatie, artikel 140a van de nieuwe Wet terroristische misdrijven. Bilal L. werd al wel eerder, op 15 februari, veroordeeld voor het ronselen voor de gewelddadige jihad. Maar het is voor het eerst dat een groep is veroordeeld. Negen van de veertien leden van de Hofstadgroep zijn veroordeeld wegens ‘voorbereidingshandelingen met terroristisch oogmerk en rekrutering’ volgens de nieuwe Wet Terroristische Misdrijven. Dit is een van de vele nieuwe wetten en maatregelen die worden doorgevoerd om terrorisme te voorkomen en te bestrijden.
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
Volgens de advocaten van de veroordeelden werden twee mensenrechten geschonden in het proces, namelijk de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Volgens Egbert Myjer, rechter aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg, zijn dit echter juist de mensenrechten waar onder uitzonderlijke omstandigheden inbreuk op zou mogen worden gemaakt. Er zijn ook mensenrechten, zoals neergelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) die onder geen enkel beding mogen worden geschonden. Bijvoorbeeld het verbod op marteling en mensonterende behandeling. Deze rechten komen door de nieuwe regelgeving ook steeds meer in het nauw.
Rechte rug In september vorig jaar sprak rechter Willems over de invloed van de antiterreur wetgeving op fundamentele mensenrechten tijdens een congres dat was georganiseerd door de NJCM. Volgens Willems zijn het niet zozeer specifieke wetten, regels of onderdelen daarvan die in strijd zijn met de rechten van de mens of grondrechten, maar eerder het geheel aan rechten en regels in de wetten en maatregelen die voor schendingen van deze rechten zorgt. Dit zogenoemde ‘cumulatieve effect’ van de wetten is onbegrensd en krijgt daardoor een olievlekwerking. Willems beklemtoonde toen de noodzaak van het uiten van kritiek. Rechters moeten dan ook geen rekening houden met druk vanuit de politiek. Willems: ”Rechters hoeven
nooit ter verantwoording geroepen te worden, door niemand niet. Het is onverstandig van de politiek om zich te bemoeien met gerechtelijke uitspraken, maar rechters hoeven zich daar niets van aan te trekken.” Sinds terrorisme in Nederland een belangrijk onderwerp is geworden van wetgeving, beleid en praktijk, hebben politieke kopstukken zich regelmatig uitgelaten over de gang van de rechtszaak. Naar aanleiding van de recente uitspraak in de Hofdstadzaak, stelde Kamerlid Geert Wilders dat de Nederlandse rechtspraak behoorde bij een ‘bananenrepubliek’. Toen de Rotterdamse rechter april vorig jaar de van terrorisme verdachte Samir A. vrijsprak, stonden Kamerleden en ministers voor de camera’s te dringen met hun kritiek op de rechter.
>
~ april 2006 ~
Huub Willems
29
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
Willems: "Een rechter kan in een moeilijke positie terechtkomen, wanneer hij vrijspreekt omdat hij twijfelt aan de rechtmatigheid van het bewijsmateriaal. Hij kan dan bekritiseerd worden zoals dat ook thans wel eens gebeurt als een vrijspraak valt. Ik herinner aan de vrijspraak van de Rotterdamse rechtbank van Samir A. Daartegen kan de rechter zich moeilijk verdedigen. En dan gaat wel de vraag spelen hoe het met de rechtheid van zijn rug staat. Het is de vraag of de rechter de moed zal hebben te beslissen dat een wettelijke bepaling in het algemeen in strijd is met een verdrag, als de wetgever al zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt dat die bepaling de toets van de internationale legitimiteit doorstaat. Die vraag is niet zonder meer bevestigend te beantwoorden." Het wetsvoorstel afgeschermde getuigen, een van de nieuwe wetsvoorstellen ter bestrijding van terrorisme, beïnvloedt de positie van rechters. Deze wet zou het mogelijk maken ambtsberichten van de AIVD als direct bewijs te laten dienen in rechtszaken, terwijl slechts een rechter-commissaris de bevoegdheid krijgt dit bewijsmateriaal te toetsen. De zittingsrechter zou dit niet mogen en de advocaat van de verdachte evenmin. Willems zegt hierover: “Ik vind het niet aanvaardbaar als (zittings)rechters hun oordeel moeten baseren op informatie die zij niet hebben kunnen toetsen. Een rechter kan niet gedwongen worden om bepaald materiaal als bewijs te toetsen.” Blekxtoon is evenmin voorstander van de nieuwe wet: “Als de wet toch wordt uitgevoerd, dan is het minste wat je kunt doen de toetsing in handen leggen van drie rechters, zoals nu ook al gebeurt bij belangrijke zaken waarin informatie niet openbaar kan worden gemaakt. Zo kan per roulering bepaald worden wie deze rechters zijn, en is de toetsing minder onevenwichtig dan wanneer deze door slechts één persoon gedaan mag worden. Bovendien wordt niet bekend hoe de individuele rechters de toetsing beoordeelden, er hoeft geen unaniem oordeel te zijn.”
30
Mensenrechten in Europa Het geheel aan nieuwe wetten en maatregelen dat onder het mom van terrorismebestrijding worden doorgevoerd lijkt schendingen van de EVRM te gaan veroorzaken, of ze
zijn op zichzelf al in strijd met de rechten van de mens. Blekxtoon en Willems vertrouwen voor het eindoordeel en corrigerend vermogen op het mensenrechtenhof in Straatsburg. Veel kwesties zullen uiteindelijk wel over de kop gaan in Straatsburg, menen zij. Maar veel nieuwe wetsvoorstellen zijn juist gebaseerd op Europese kaderbesluiten en richtlijnen. Myjer: “Na de gebeurtenissen van 9 september 2001 heeft de Raad van Europa met betrekking tot terrorisme een drievoudig stappenplan opgesteld: waar mogelijk moest de internationale samenwerking bij terrorismebestrijding worden verbeterd. Daarnaast moesten de oorzaken van terrorisme worden bestudeerd en aangepakt. En dit alles zou in dienst staan van de bescherming van mensenrechten. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa voerde hiertoe een tweetal voorbeeldige richtlijnen in: de ‘guidelines on human rights and the fight against terrorism’. Ik gebruik bewust het woord voorbeeldig. De richtlijnen bevatten voornamelijk een neerslag van de relevante jurisprudentie van het Hof. Het zijn evenwichtige richtlijnen, allesbehalve soft. Evenwel kunnen landen extra maatregelen nemen om het dreigend terrorisme effectief te kunnen bestrijden. Daarmee geven de landen ook invulling aan de (mensenrechtelijke) plicht te waken voor lijf en goed van de inwoners. Hoe ver die maatregelen kunnen gaan is een kwestie van het vinden van een juiste balans tussen conflicterende grondrechten. De 'guidelines' geven daarbij nuttige hulp.” Myjers signaleert een veranderde opvatting in het denken over terrorisme sinds de aanslagen op de Twin Towers in september 2001. Na die tijd ziet hij de opkomst van het ‘nieuwe’ terrorisme dat een eveneens nieuwe aanpak van de staat vergt. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft al ruime ervaring in ‘oude’ terrorismezaken. "Er is een cesuur tussen de tijd van het 'oude' terrorisme en het 'nieuwe' terrorisme, inclusief de maatregelen die zijn genomen om aan dat terrorisme het hoofd te bieden. Europa - en ook het Hof - had ook al voor 9 september 2001 ruime ervaring met terrorisme en mensenrechten. De allereerste zaak van het Hof, de zaak Lawless versus Ireland, ging over administratieve detentie van een man die ver-
dacht werd van IRA activiteiten. En in Straatsburg zijn in de loop van de tijd ook zaken behandeld van leden van de Rote Armee Fraktion (RAF), PKK, Action Directe en noem maar op. Maar de aard van dat terrorisme was in zoverre anders dat het met name was gericht op de autoriteiten en - wat vroeger wel werd aangeduid als het militair-industrieel complex. Maar het nieuwe terrorisme is anders: dat bedoelt terreur te zaaien onder de gehele bevolking en richt de terreurdaden op alle mensen. Zoiets vergt een ander soort tegenmaatregelen van de staat. Ik denk dat de nieuwe maatregelen, gericht tegen de nieuwe terroristen, van blijvende invloed zullen zijn op het gehalte van onze rechtsstaat. De gemiddelde mens-op-destraat is, dunkt mij, op dit moment maar al te zeer bereid om met zijn grondrechten te betalen voor het verminderen van zijn angst (het beroemde grondrecht van de freedom from fear). Het blijft echter van belang de juiste balans te behouden. Dat betekent een primordiale verantwoordelijkheid bij de politiek, en tenslotte bij de nationale en internationale rechter." Volgens Willems kunnen Nederlandse rechters echter niet zo veel beginnen tegen schendingen van mensenrechten die voortkomen uit antiterroristische wetgeving. Myjers signaleert daarin een probleem: "Nederland houdt zich, daar waar het gaat om de uitzonderlijkheid van het inbreuk maken op fundamentele mensenrechten, mijns inziens niet aan zijn uit internationale verdragen voortvloeiende verplichtingen. Maar dat kan niet altijd eenvoudig door de rechter worden vastgesteld, omdat toetsing door de rechter van wetgeving aan de Grondwet niet mogelijk is. Toetsing aan verdragen vindt slechts plaats als een rechter in een concreet geval de Nederlandse wettelijke regeling vanwege strijd met een verdrag buiten toepassing laat." Samenwerking Het Nederlandse rechtssysteem wordt vanwege de terrorismedreiging steeds meer verbonden aan andere staten. Op internationaal niveau wordt er gestreefd naar een gezamenlijke strijd tegen het ‘terroristische gevaar’. Niet alleen wordt er veel besloten in Brussel, maar Nederland maakt ook belangrijke afspraken met
de Verenigde Staten. Op nationaal niveau bijvoorbeeld zijn er afspraken over bevoegdheden van geheime diensten en op internationaal niveau over wat er met terreurverdachten gedaan wordt. Blekxtoon houdt deze ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Hij is voorzitter van de uitleveringskamer geweest, en heeft meerdere malen verzoeken tot uitlevering aan de VS afgewezen. Blekxtoon: “Met name bij terrorismebestrijding merk je dat de Amerikanen heel eigenaardige opvattingen hebben over wat je met terroristische gevangenen mag doen. Daarom is er ook afgesproken dat krijgsgevangenen die Nederland in Afghanistan maakt, niet in Amerikaanse handen zullen vallen. Maar in de praktijk is dat nauwelijks te garanderen.” Op het gebied van uitleveringswetgeving voert de regering momenteel veel veranderingen door: “Momenteel is het zo dat de rechter na juridische
toetsing aan het verdrag en de wet de uitlevering toelaatbaar of ontoelaatbaar verklaart. Als het ontoelaatbaar wordt verklaard, dan is dat bindend. Is de uitlevering door de rechter toelaatbaar verklaard dan is de minister van Justitie aan zet, die de uitlevering kan toestaan of weigeren. Dit laatste kan hij doen op grond van bijvoorbeeld humanitaire redenen, of omdat hij opdracht geeft tot vervolging in Nederland. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid die verstrekkende internationale repercussies kan oproepen.” Rechters hebben te maken met veranderingen op nationaal niveau, niet alleen binnen de wetgeving, maar ook wat betreft hun eigen positie. Ze zullen steeds meer genoodzaakt zijn om om te gaan met geheime AIVDdossiers. Ondertussen worden ze ook nog belaagd door media en kritische politici. Volgens Myjer is in deze situatie een evenwichtige benadering
geboden: “We moeten geen vuur met vuur bestrijden. Dan geven we de terrorist ook nog eens de ultieme rechtvaardiging de boel nog meer te doen escaleren. Als wij ons wel fatsoenlijk blijven gedragen laten wij ook zien waarom de waarden waar wij voor staan de moeite van onze inspanningen en zelfbeheersing waard zijn. Een populaire game als ‘24’ (een computerspel en tv-serie waarin je 24 uur lang getuige bent van het werk van een anti-terreur unit, red.) - hoe spannend ook - is de ergste vorm van hersenspoeling die denkbaar is. We moeten terrorisme niet bestrijden met mensenrechtenschendingen. De reacties op Abu Ghraib en Guantánamo Bay lijken mij daarin gelijk te geven. Het tegendeel is waar: terroristen zijn juist bang voor een fatsoenlijke mensenrechtenhandhaving.”
~ april 2006 ~
Rob Blekxtoon
31
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
FUNDAMENTELE GELIJKHEID EN FUNDAMENTELE MENSENRECHTEN OP EEN KEERPUNT Nico Steijnen foto:Ingrid de Groot
~ april 2006 ~
Fundamentele mensenrechten en de basale normen en waarden, die we hier in het Westen zeggen in acht te nemen en te onderschrijven, ontlenen hun betekenis aan hun universele karakter en hun absolute gelding. Dat absolute karakter en die onbeperkte gelding zijn, vanaf het moment dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 werd gegrondvest, altijd het uitgangspunt geweest. In feite gaat het concept van gelijke betekenis van mensenrechten voor iedereen nog veel verder terug dan het moment van afkondiging van de Universele Verklaring, na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Franse Revolutie werd het idee gevestigd dat alle mensen gelijk en vrij worden geschapen. In dit artikel zal worden uiteengezet hoe door een groeiende ongelijke behandeling van personen het fundament van mensenrechten, gelijkheid en gelijkberechtiging inmiddels is komen te vervallen.
32
Met de introductie van mensenrechten werd in de geschiedenis van de mensheid zonder meer een revolutionair ontwikkelingsstadium bereikt. De gedachte dat alle mensen, niet alleen voor God, maar ook voor wat betreft hun lijfelijke positie hier in het ondermaanse, in de maatschappij, als gelijkberechtigd zouden moeten worden beschouwd, dat was nog niet eerder zo onomstotelijk vastgesteld. Dat wil niet zeggen dat er, vanaf het eerste moment dat dit concept tot uitgangspunt van maatschappelijk handelen werd verheven, fundamentele inbreuken op deze principes niet plaatsvonden. Daarbij hoeft alleen maar gedacht te worden aan slavernij, waaraan door de beginselen van de Franse Revolutie allerminst een einde werd gemaakt, terwijl ook een stormachtige ontwikkeling van de koloniale uitbuiting daardoor niet werd voorkomen of zelfs maar getemperd. En ook voor vrouwen was van gelijkberechtiging nog weinig te bespeuren. De nadere implementatie van de norm gelijkberechtiging vergde dus nog een langdurig maatschappelijk
ontwikkelingsproces, maar zeker is dat mijlpalen als de afschaffing van de slavernij, afschaffing van de koloniale overheersing, het tegengaan van racisme en seksisme, alsmede ontwikkelingen als algemeen kiesrecht, armoedebestrijding en sociale zekerheid in binnenlandse aangelegenheden, hun ideële bron alleen maar konden vinden in het eerder gegrondveste idee van gelijkheid en gelijkberechtiging. De reeks internationale mensenrechtenverdragen die tot uitdrukking brengen dat de fundamentele mensenrechten, waarop iedereen ter wereld een onverdeelde aanspraak zou hebben, vormde eveneens een belangrijke mijlpaal in dit proces. Datzelfde geldt ook voor de gelijkberechtiging van staten, die in het Handvest van Verenigde Naties gestalte kreeg, en die de grondslag vormt voor het vestigen van de internationale rechtsorde. Geen staat kan immers, onder dit principe, nog langer een andere staat aan het recht van de sterkste onderwerpen. Het is deze brede ontwikkeling van een toenemende ‘humanisering’, die
in de afgelopen jaren is gestagneerd, ja zelfs is omgeslagen. Niet langer hebben de mensenrechten een onverdeelde gelding, want bepaalde categorieën mensen raken hiervan uitgesloten. Dit vindt plaats bij ons hier in het Westen, dat zich graag als de bakermat van deze historische tendens tot ‘humanisering’ presenteert. We maken vandaag de dag in onze westerse wereld deze historische omslag aan den lijve mee. Velen voelen dat als een terugslag, een periode van neergang waarin we, tegen onze wil, meegezogen dreigen te worden. Anderen - de opiniemakers, de heersende politieke elites, kortom de representanten van de gevestigde macht - presenteren deze omslag als een bevrijding uit een keurslijf dat te strak dreigde te worden, als een noodzakelijke bijsturing, ingegeven door nieuwe maatschappelijke realiteiten. Marteling Wie ons tien of twintig jaar geleden zou hebben voorspeld dat we in het westen omstreeks de millenniumwisseling openlijk schuldig zouden
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
rondhangende jongeren en politieagenten in Amsterdam Oud-West
De categorie ‘ontrechten’ Natuurlijk richten dergelijke men-
senrechtenschendingen, die inmiddels in de westerse wereld voet aan de grond hebben gekregen, zich niet ongenuanceerd en ongedifferentieerd tegen een ieder. Niet iedereen loopt hier vooralsnog de kans onderworpen te worden aan marteling of een wrede en onmenselijke behandeling. Een dergelijke behandeling is voorlopig nog gereserveerd voor daarvoor uitdrukkelijk in het vizier genomen categorieën mensen, namelijk terroristen en vreemdelingen die hier niet horen. En die dus onze rechtsorde bedreigen. Zij hebben inmiddels een buitenmenselijke gestalte aangenomen, of liever: zij zijn verschrompeld tot een soort halfmensen. En wij hoeven hen niet langer te bejegenen met de gewone menselijke maatstaven. Een terrorist staat gelijk aan potentiële een terrorist, wat staat gelijk aan een niet-westers georiënteerde vreemdeling die ongewenst is. Daarbij geldt dan dat potentiële terroristen van hetzelfde laken een pak zijn als bewezen terroristen, zodat de noodzaak ontstaat om hen op dezelfde wijze te behandelen. En bovendien is er dan de constatering
dat ze vrijwel allemaal uit dezelfde kweekvijver afkomstig zijn, namelijk die van de niet-westers georiënteerde vreemdelingen. Vreemdelingen en potentiële terroristen vloeien dus als het ware in elkaar over, zodat er in feite niets anders opzit dan ook alle niet-westers georiënteerde vreemdelingen tot subject te maken van een soort permanente uitzonderingstoestand. Aldus worden de niet-westers georiënteerde vreemdelingen door de gevestigde samenleving primair als een probleem en een last gedefinieerd en bijgevolg buitengesloten van het hart van de maatschappij. ‘Wij’ tegen ‘zij’ Dit proces van groeiende buitensluiting - van ‘wij’ tegen ‘zij’ - gaat gepaard met de loskoppeling van deze categorie mensen van maatschappelijk empathie. Niet-westerse vreemdelingen worden, maatschappelijk gezien, niet langer als ‘medemensen’ ervaren, waarop de normale gevoelens van maatschappelijke solidariteit en medemenselijkheid van toepassing zijn. Daarmee ontstaat, ook gevoelsma-
>
~ april 2006 ~
maken aan grootschalige en systematische schending van fundamentele mensenrechten, zou zijn weggehoond. Mensenrechtenschendingen waren immers verbonden met achterlijke en totalitaire landen en werden nu juist door ons voortdurend bestreden. Bovendien, onze democratische staatsinrichting en onze rechtsstaatprincipes vormden toch een ondoordringbaar schild tegen zulke uitwassen! En wie toen voorspeld zou hebben dat we, aan het begin van het nieuwe millennium, in een wereld zouden leven waarin marteling op grote schaal door westerse krachten en machten begaan werd, zou voor gek zijn versleten. Evenals degene die tien of twintig jaar geleden zou hebben voorspeld dat, in het verlengde hiervan, openlijk zou worden gediscussieerd over de vraag of martelen, onder bepaalde omstandigheden, nu wel of niet als een toegestane verhoormethode zou moeten worden beschouwd.
33
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
~ april 2006 ~
tig, de maatschappelijke ruimte om het proces van uitsluiting van deze categorie mensen verder z’n beslag te laten krijgen. De laatste barrières vanuit het oogpunt van de waarborging van mensenrechten zeer belangrijk - tegen het onderwerpen van niet-westers georiënteerde vreemdelingen aan een permanente ongelijke behandeling vallen hiermee weg. En daarmee is de tweedeling een feit. Of beter gezegd, de maatschappelijke hoofdstroom heeft daarmee dan een categorie mensen afgesplitst waarvoor het universele karakter van de fundamentele mensenrechten niet langer zou gelden. Aan die categorie worden voortaan aanspraken op dergelijke absolute rechten ontzegd. Aan de ondeelbaarheid van fundamentele rechten en normen is hiermee in onze maatschappij een einde gekomen. Wij kennen voortaan categorieën mensen die op dergelijke fundamentele rechten wél, en die daar géén aanspraak op toekomen. Aan het dragend principe van onze westerse maatschappij, de norm van gelijkwaardigheid van alle mensen en de onvervreemdbaarheid van hun fundamentele rechten, is aldus een einde gemaakt. En zo wordt het vandaag de dag als min of meer aanvaardbaar beschouwd dat de Verenigde Staten mensen die verdacht zijn van terroristische gedragingen - veelal nietwesterse vreemdelingen - voor onbepaalde tijd zonder aanklacht en zonder vorm van proces als beesten opgesloten houden. Ieder wezenlijk verzet daartegen ontbreekt in de rest van de westerse wereld. Met stilzwijgende instemming van vrijwel alle westerse landen worden verdachten van terrorisme over de aardbol gesleept, op zoek naar plekken waar zij straffeloos gemarteld kunnen worden, of spoorloos kunnen verdwijnen.
34
Ook in Nederland Niemand mag, zonder onder verdenking van strafbare feiten te staan, wederrechtelijk van zijn vrijheid worden beroofd. Behalve vreemdelingen die we hier niet willen. Weken, maanden en soms zelfs jaren houden we die gevangen, als het moet. Kinderen hebben, ook volgens internationale verdragen, recht op speciale zorg, aandacht en bescherming. Kinderen van vreemdelingen die hier ongewenst zijn verklaard sluiten we op onder onmenselijke detentieom-
standigheden. Of we zetten ze met hun ouders, maar zonder middelen van bestaan, op straat. Mensen die slachtoffer zijn geworden van een grote ramp, zoals bijvoorbeeld plaatsvond in Enschede of Volendam, hebben recht op maatschappelijk mededogen en overheidszorg. De slachtoffers van voornoemde rampen konden rekenen op groot publiek medeleven en op uitgebreide overheidssteun. Op ruime schaal werd psychologische zorg verleend aan de overlevenden. Hoe totaal anders gaat het er, tot de dag van vandaag, aan toe bij de slachtoffers van de Schipholbrand, bij de vreemdelingen die hier niet welkom zijn. De overheid droeg een rechtstreekse verantwoordelijkheid voor de opsluiting van deze mensen in brandonveilige detentieomstandigheden en daarmee ook voor hun rampspoed. Maar diezelfde overheid toont hier geen enkele compassie, maar dwingt hen zelfs tot voortgezette detentie in - opnieuw - brandgevaarlijke cellen. De overheid blijft bij de psycho-sociale hulpverlening aan de overlevenden totaal in gebreke. Ernstig getraumatiseerde slachtoffers worden, in plaats van geholpen, nog eens verder psychisch de vernieling in gejaagd door dreigende uitzetting. De dominante godsdienst van de categorie van mensen - voornamelijk niet-westerse vreemdelingen - die is afgesplitst van volwaardige aanspraken op meer fundamentele mensenrechten is de islam. En net als de betrokken vreemdelingen zelf, wordt ook hun religie aan een niet-aflatende stroom van aanvallen en verdachtmakingen, onderworpen. Precies als de geloofsgenoten zelf, wordt ook hun geloof voortdurend als inherent misdadig beschouwd, een bedreiging. Op hysterische toon wordt in de westerse wereld het recht opgeëist om zowel de islam als de belijders van deze godsdienst, dag in dag uit, onophoudelijk aan te vallen en te beledigen. Onder het motto dat dit pas ware vrijheid van meningsuiting is. Niet alleen de individuen behorend tot de categorie niet-westerse vreemdelingen en hun dominante godsdienst, de islam, zijn onderwerp van een permanente haatcampagne in de westerse wereld. Ook hun landen van afkomst kunnen op een voortdurende westerse agressieve bejegening rekenen. Als ze zich niet gedragen zoals de westerse wereld van hun ver-
wacht, dan zwaait er wat. Van westers respect voor de soevereine gelijkwaardigheid van Arabische staten en landen in het Midden-Oosten is slechts dan sprake zolang zij een pro-westerse koers varen. Doen zij dit niet, dan is er de westerse politiek van chantage, pure militaire agressie, tot en met allerlei vormen van diplomatieke dwang en economische sancties, meteen aan de orde van de dag. Ook hier is het toepassen van een ongelijke behandeling - maar dan niet op intermenselijke schaal, maar op interstatelijk niveau - inmiddels al lang en breed tot een vanzelfsprekende norm verheven. Een land als Iran mag geen kernwapens hebben. Maar dat Israël tot de nok toe gevuld is met kernwapens wordt volstrekt aanvaardbaar gevonden. We hebben dus, op nationaal maatschappelijk niveau, te maken met een tweedeling. Een tweedeling in mensen die nog wél aanspraken toekomen op fundamentele mensenrechten, en mensen die daar het recht verder op wordt ontzegd. Op internationaal niveau geldt precies zo’n discriminatoire bejegening. Israël mag dezelfde massavernietigingswapens wél hebben, waarvoor Irak een afschuwelijke oorlog is opgedrongen en waarvoor een vernietigingsoorlog tegen Iran dreigt. Remedie Onze maatschappij is ziek. Dat wordt door velen diep gevoeld. Een deel van de noodzakelijke therapie is al op het eerste gezicht te geven. We zullen terug moeten naar een situatie waarin de fundamentele mensenrechten weer onverdeeld voor een ieder gelden, en westerse staten, weer teruggekeerd zijn naar de internationale beginselen van wederzijds respect en onderlinge gelijkwaardigheid in het interstatelijke verkeer. Dit is voorgeschreven door het Handvest van de Verenigde Naties. Wordt daar niet op ingezet, dan is een verdere ontaarding van de maatschappij en van de internationale verhoudingen onvermijdelijk. Het Tribunaal voor de Vrede zal zich voor de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en voor een onverkorte handhaving van de internationale rechtsprincipes met kracht blijven inzetten.
ProcesNieuws | Terecht GEZAMENLIJK THEMANUMMER TERRORISMEBESTRIJDING EN MENSENRECHTEN
HET WOORD TERRORISME lijkt vandaan de dag wel een modewoord. Het zou lachwekkend kunnen zijn, ware het niet dat humor ver te vinden is in het terrorismedebat. een onafhankelijke rechter te laten oordelen over de juistheid van de beschuldigingen. Burgerrechten staan onder druk door de overhaaste invoering van antiterreurwetten, die zijn goedgekeurd door politici die vaak niet al te veel kennis van zaken blijken te hebben. In plaats van deze macht te controleren, creëren de media angstbeelden en zij springen slordig om met feiten en informatie. Of de bestrijding van terrorisme hiermee is gediend, is maar helemaal de vraag. Er is te weinig aandacht voor de onderliggende factoren van radicalisering en rekrutering. Dit complexe vraagstuk, waarin nationale en internationale politiek, cultuur, religie en identiteit een rol spelen, wordt weggemoffeld met de dooddoener dat er geen begrip voor terrorisme mag bestaan.
Onderzoeksburo Jansen & Janssen onderzocht de maatregelen die de Nederlandse overheid de afgelopen vier jaar heeft genomen. Veel wetgeving lijkt vooral bedoeld om aan de roep om hard optreden tegemoet te komen. Maar er is niet aangetoond dat politie en justitie met de bestaande wetgeving niet uit de voeten zouden kunnen. Bovendien verlagen de nieuwe wetten de eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld en krijgt geheime Een boek over terrorismebestrijding AIVD informatie in Nederland een prominente rol in het strafproces. AIVD informatie die verzameld is met een ander doel: namelijk het voorkomen van een aanslag. Hoe betrouwbaar zijn de informanten eigenlijk, welke rol spelen infiltranten, wat is de kwaliteit van de analyses en waarom worden tapverslagen lange tijd niet vertaald of verdwijnen ze op raadselachtige wijze? Internationaal is de situatie al zo dat wie op de zogenaamde VN of EU-terreurlijsten komt te staan, geen enkele mogelijkheid heeft om
Onder Druk
Joost Oranje in het NRC Handelsblad over Onder Druk: ‘kale feiten vormen de leidraad voor het boek dat vele facetten over terrorismebestrijding op een rij zet: de wetgeving, de uitgebreide bevoegdheden van overheidsdiensten, de actuele strafzaken, het maatschappelijk debat, de aanpak van inlichtingendiensten’ Onder druk, Terrorismebestrijding in Nederland, Jansen & Janssen dossier 2, Uitgeverij de Papieren Tijger, ISBN 90 6728 188 3 / NUR 740
~ april 2006 ~
Dit debat gaat inhoudelijk en in zijn uitwerking over grenzen: Wetten en regels worden aangescherpt zodat politie en inlichtingendiensten mensen eerder kunnen oppakken. Moderne computertechnieken maken het mogelijk veel informatie op te slaan en te koppelen. Wat vroeger niet mogelijk was is nu met een handomdraai geregeld. Wie mag de informatie gebruiken? Geheim bewijsmateriaal van de inlichtingendienst mag voor de rechtbank komen. Hoe gaat men met deze informatie om? En hoe zeker zijn we dat die informatie klopt? Mensen kunnen lange tijd worden vastgehouden zonder dat het tot een proces komt. De straffen moeten langer worden, vindt het kabinet.
35