Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens Inleiding: Een omschrijving en historische situering van het begrip mensenrechten, grondR&V § 1 Definiëring van het begrip R&V, mensenrechten of grondrechten
= Geheel van universele rechten die tot doel hebben de voorwaarden te creëren en te blijven garanderen opdat personen – ongeacht geslacht, nationaliteit, etnie en economische achtergrond – op vrije en (mens)waardige wijze kunnen functioneren.
Universeel in plaats en tijd voor iedereen: essentieel in rechtstaat en binden ook de democratisch
Dubbel doel:
verkozen meerderheid.
Mens op een vrije wijze &
Mens op een menswaardige wijze toe te laten te leven.
§ 2 Historische en hedendaagse rechtsbronnen van mensenrechten
Historische rechtsbronnen
Filosofische grondslag: liberaal democratisch gedachtegoed en natuurrecht van de Klassieke Oudheid.
Resultaat : ‚charters‛ en ‚keuren‛ in het middeleeuwse West-Europa bv. de Magna Charta van 1215
Doorgang tijdens de Verlichting °‚beginselerklaringen‛ in 17 en 18 eeuw de
de
bv. de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen van 1789.
Let wel: Voorgangers: meestal selectief in het toekennen van mensenrechten Onvrijen en vreemdelingen meestal geen gebruik
Hedendaagse rechtsbronnen
Voornaamste: nationale grondwetten en een aantal mondiale en regionale mensenrechtenverdragen.
Titel II van de Belgische Grondwet garandeert de rechten van de Belgen.
de UVRM van de VN op mondiaal vlak.
het EVRM van de Raad van Europa op regionaal vlak.
Eerste grote initiatief: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen door de VN in 1948.
geen directe werking.
basis voor meer gedetailleerde mensenrechtenverdragen:
Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten van 1966 (kort: BUPO-Verdrag)
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 1966 (kort: ECOSOC-Verdrag).
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 1989.
Raad van Europa; voornamelijk het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950 (kort: EVRM) en de protocollen.
1|Page
EU: mensenrechten gegarandeerd door de oprichtingsverdragen EG en de EU.
Hof van Justitie
Alle fundamentele rechten maken deel uit van de algemene rechtsbeginselen worden door HvJ afgedwongen
Constitutionele regels die gemeen zijn aan de lidstaten van de EU moeten door de EGinstellingen worden nageleefd (hoewel er geen formele verplichting is).
2000: Europese Top van Nice Handvest van de grondrechten van EU
= intentieverklaring.
Doel: Handvest opgenomen in Eur GW wel bindend
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa °mechanismen om toe te zien op naleving mensenrechten
§ 3 Soorten mensenrechten
4 categorieën en 3 generaties
Vloeien in elkaar over gevolg lang historisch proces.
Pleidooi voor ‚geïntegreerde benadering‛: kunnen niet los van elkaar gezien worden en moeten dus
Vooral de eerste en tweede categorie, en eerste generatie in rechte afdwingbaar.
Categorieën van mensenrechten
gelijk behandeld worden.
Eerst categorie: Burgerlijke rechten
Rechtsonderhorige beschermen tegen het onrechtmatig en ongeoorloofd overheidsoptreden (bv.: verbod op foltering).
zgn. Afweerrechten
> Franse Revolutie
Tweede categorie: Politieke rechten
Rechtsonderhorige te laten deelnemen aan het staatsgezag (bv.: recht op vrijheid van vergadering).
> Franse Revolutie.
Derde categorie: Economische, sociale en culturele rechten
Burger toelaten inwaardigheid te leven. (bv.: vrijheid van handel, recht op behoorlijke huisvesting en recht evenementen te organiseren in de eigen taal)
Geen onthoudingsplicht, wel een plicht om voorwaarden te scheppen om recht mogelijk te maken
> Russische Revolutie en de dekolonisatie.
Vierde categorie: Collectieve rechten
Tav bepaalde groepen van personen een bepaalde globale toestand te garanderen (bv.: recht op autonomie).
> jaren 1990.
Generaties van mensenrechten
Eerstegeneratierechten: Burgerlijke en Politieke rechten
2|Page
Beide > Franse Revolutie: tegen het vorstelijke absolutisme
Tweedegeneratierechten: Economische, sociale en culturele rechten
> Russische Revolutie en de dekolonisatiegolf in de jaren ’60
Vooral benadrukt door communistische staten en vroegere kolonies
Westerse landen: eerder eerste generatie
Derdegeneratierechten: Collectieve rechten
jaren 1990 : weerstand tegen het intellectueel neokolonialisme van de westerse landen op de derdewereldlanden
§ 4 Afdwingbaarheid van mensenrechten
Op internationaal vlak
Meestal controlemechanisme voorzien
loutere rapportage-procedure (bv.: IVRK)
rapporteringsplicht en klachtenprocedure bij een niet-jurisdictioneel orgaan (bv.: BUPO-
klachtenprocedure bij een jurisdictioneel orgaan (bv.: EVRM). Alleen hier afdwinging van
Verdrag) mensenrechten in de juridische zin
VN-verdragen:
Controle door internationale comités die bij die verdragen zijn opgericht
Vooruitgang van Staten bij de implementatie nagaan:
Via rapporten van Staten
°adviezen van comités
Comités: onderzoeken klachten van privé-personen
Echter niet bindend.
Wel bij: o.a. BUPO en het VN-Folterverdrag.
Niet bij: ECOSOC, en IVRK.
Raad van Europa-verdragen (behalve het EVRM)
= als de verdragen van de VN
rapporten en adviezen
Echter: geen rechtsprekende functie
Comité bij het Europees Sociaal Handvest: wel kennisnemen van klachten inzake schendingen van de mensenrechten door belangengroepen
Op nationaal vlak
Directe werking: voor Belgische rechter
moet ‚self-executing‛ zijn:
objectief criterium: duidelijk en juridisch volledig met onthoudingsplicht of een plicht tot een
subjectief criterium: bedoeling van de verdragspartijen: willen directe werking?
bepaald handelen voor verdragspartijen
blijkt expliciet uit de tekst, OF
blijkt impliciet uit de inhoud en bewoordingen van de tekst.
3|Page
Tegenwoordig: vooral objectief criterium van belang, behoudens het geval dat de verdragspartijen directe werking expliciet uitsluiten.
Directe werking: EVRM, de oprichtingsverdragen van de EG en de EU, de meeste bepalingen in het BUPO-verdrag, een aantal rechten uit het ECOSOCverdrag en het IVRK.
Geen directe werking: meeste sociaal-economische rechten
Standstill-effect : verbieden de overheid om maatregelen te nemen tegen de bepalingen en reeds verwezenlijkte maatregelen terug te schroeven
Voornamelijk tegenover staten gericht 2 nuances:
schending door particulieren: meestal strafbaar gesteld.
Soms derdenwerking: ook tussen particulieren (horizontale werking).
Directe derdenwerking: nationale rechter beroept zich rechtstreeks op verdragsbepaling ter sanctionering van een verhouding tussen particulieren.
Indirecte derdenwerking: Bij het EHRM: Lidstaat kan aangeklaagd worden wegens het gebrek aan maatregelen om een schending van de mensenrechten door een particulier te verhinderen.
Hoofdstuk 1 Informatiebronnen inzake het Europees Vedrag voor de Rechten van de Mens [NIET] Hoofdstuk 2 De Raad van Europa [NIET]
4|Page
Hoofdstuk 3 Ontstaansgeschiedenis, ondertekening en inwerkingtreding van het Europees Vedrag voor de Rechten van de Mens § 1 Algemeen
EVRM op 4 november 1950 door tien Europese landen (van de Raad van Europa) in Rome ondertekend
Sinds de totstandkoming: belangrijkheid
klachten bij de Commissie en later bij het EHRM.
Hof = ‚grondwettelijk instrument van Europese openbare orde‛
§ 2 De verschillende fases in het totstandkomingsproces
Van universalisme naar regionalisme: van International Bill of Human Rights tot Europees Verdrag
Eerste stap naar internationale akkoorden inzake mensenrechten: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
in 1948: aangenomen door Algemene Vergadering van de VN
= amalgaam van mensenrechten (burgerlijk, poliriek, sociaal, economisch, cultureel en
= beginselverklaring die juridische NIET bindend is
collectief).
Verder uitwerken tot juridisch bindend internationaal verdrag
Vertraging bij onderhandeling pas 20 jaar later 2 internationale verdragen (in 1966)
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ECOSOC)
Internationaal Vedrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO)
= samen met de UVRM ‘International Bill of Rights’
Onhaalbaar om een effectief implementatiemechanisme te voorzien regionale initiatieven
Congress of Europe (1948) in Den Haag: roept in een resolutie op tot ‚Handvest voor de Rechten van de Mens‛, opgesteld door een Verenigd Europa
Vrijheid van gedachte, vergadering, meningsuiting en het voeren van politieke oppositie
Hof van Justitie: waken over de naleving en opleggen sancties.
Na het Congres: o.i.v. het Internationale Committee of the Movements for European Unity ° de Europese Beweging (1948).
= officieuze, permanente organisatie
Taak: streven naar een geïntegreerd Europa (o.a. P-H Spaak is ere-voorzitter).
weinig vertrouwen in het werk van de VN op het vlak van mensrechten.
Immers ook ondemocratische lidstaten in de VN. Moeten deze dan meehelpen tot iets wat eigenlijk in hun nadeel is?
Streven naar een mensenrechteninstrument binnen de (West-)Europese context.
B Ontwerpverdrag Europese Beweging (februari-juni 1949) [NIET] […] J Comité van Ministers (november 1950) [NIET]
Ondertekening en inwerkingtreding van het Verdrag, de protocollen en overeenkomsten
Het Europees Vedrag
5|Page
4 november 1950: ondertekening Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door de Ministers van Buitenlandse Zaken van 13 lidstaten van de Raad van Europa (incl. België) in Rome.
Sommigen vonden deze niet zo goed (waaronder Spaak). Inhoud:
13 rechten (art. 2-14 EVRM).
Voorziening oprichting Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (art. 19),
Toegang voor particulieren mits een verklaring van hun Lidstaat (art. 25, §1), en andere vereisten (art. 16-27).
Oprichting Europees Hof voor de Rechten van de Mens
aanvaarding van rechtsmacht door de Verdragstaten (art. 19 en 46).
Bevoegdheid Raad van Ministers van de Raad van Europa om bindende beslissingen te nemen in zaken die niet aan het EHRM worden voorgelegd (art.32 EVRM).
inwerkingtreding na 10 ratificaties op 3 september 1953.
Goedgekeurd en in werking (door de goedkeuringswet) in België in 1955.
5 juli 1955: 6 lidstaten (incl. België) aanvaarden het individueel klachtrecht
ECRM is bevoegd om individuele klachten te behandelen
3 september 1958: 8 verklaring van aanvaarding van rechtstmacht van EHRM
EHRM wordt samengesteld Uiteindelijke samenstelling in 1959 en eerste arrest in 1961.
e
Het Eerste Protocol t.e.m. het Veertiende Protocol
6 van de 14 protocollen bevatten nieuwe R&V België heeft:
4 daarvan ondertekend en geratificeerd: Eerste, Vierde, Zesde en Dertiende Protocol.
2 daarvan slechts ondertekend: Zevende en Twaalfde Protocol.
Andere protocollen: geen nieuwe R&V, maar wijzigen procedure
België: allemaal – behalve het Veertiende Protocol – goedgekeurd, ondertekend indien nodig en geratificeerd
Elfde Protocol veranderde het toezichtsmechanisme en hief de vorige ‚procedurele‛ protocollen op
Veertiende Protocol wijzigt het toezichtsmechanisme opnieuw.
Europese Overeenkomst betreffende personen die deelnemen aan procedures voor het Hof
(1996)
Verleent immuniteit van rechtsvervolging aan partijen, vertegenwoordigers, getuigen, deskundigen en derde-uitgenodigden in hun relaties met het EHRM en voor het Comité van Ministers.
Regelt de vrijheid van correspondentie en beweging van deze personen met het EHRM en het
In werking getreden in 2001 (januari).
België heeft deze ondertekend, goedgekeurd en geratificeerd in werking in België in
Comité van Ministers
augustus 2001.
6|Page
Hoofdstuk 4: R&V – Aard – Reikwijdte – Beperkinen § 1 Algemeen
R&V in EVRM, 1 , 4 , 6 , 7 , 12 , en 13 protocol ≈ die binnen de VN ECOSOC-Verdrag en BUPO-
ECOSOC-Verdrag en BUPO-Verdrag ≈ sommige R&V in het UVRM
e
e
e
e
e
e
Verdrag
§ 2 Aard en reikwijdte van de R&V in het Europees Verdrag
Algemeen
Bescherming van R&V via mensenrechtenverdragen is:
Belangrijke garantie voor de rechtsonderhorige
Wezenlijke inperking van de macht van de soevereine staat om de eigen rechtsordening te bepalen
Soms echter in conflict met andere rechtsbelangen of andere R&V van individuen
meeste R&V in het EVRM zijn niet onbegrensd en binnen bepaalde grenzen vatbaar voor interpretatie
Opsomming van de R&V
EVRM
Titel I (art. 2-14): zie BAMA-codex blz. 209 e.v.
1 Protocol, 4 Protocol, 6 Protocol, 7 Protocol, 12 Protocol en 13 Protocol e
e
e
e
e
e
1 Protocol: art. 1-3 nieuwe R&V: Zie BAMAcodex blz. 221
4 Protocol: art. 1-4 nieuwe R&V. Zie BAMAcodex blz. 223
6 Protocol schaft in art. 1 juncto 2 de doodstraf in vredestijd af. Zie BAMA-codex blz. 225.
7 Protocol: nieuwe R&V: (niet in BAMA-codex)
e
e
e
e
art. 1: aanvullende garanties bij uitzetting van vreemdelingen
art. 2: recht op hoger beroep in strafzaken
art. 3: recht op schadeloosstelling bij gerechtelijke dwaling
art. 4: verbod om iemand strafrechtelijk te vervolgen voor een feit waarvoor hij reeds veroordeeld of vrijgesproken is (non bis is idem) art. 5: gelijkwaardigheid van rechten en plichten tussen echtgenoten tijdens en na het
huwelijk
12 Protocol: algemeen discriminatieverbod (niet in BAMA-codex)
13 Protocol schaft in art. 1 de doodstraf af in alle situaties (dus ook in oorlogstijd). Zie BAMA-
e
e
codex blz. 227.
Aard en reikwijdte van de R&V
Burgerlijk en politieke rechten
EVRM: enkel klassieke burgerlijke en politieke rechten
EVRM: geen sociale en economische rechten (zoals bv. recht op een bepaalde levensstandaard)
Grens tussen beide: niet steeds duidelijk: bepaalde burgerlijke en politieke rechten ook sociale en economische gevolgen
Niet verboden dat het EVRM op die manier geïnterpreteerd wordt: beide lopen soms in elkaar over
7|Page
Expliciet en impliciete / inherente rechten
Expliciete R: op duidelijke en expliciete wijze geformuleerd (meestal)
Impliciete of inherente rechten: bepaalde bijkomende onderdelen van R (ze worden ‚gelezen‛ in hetgeen geschreven staat).
Vb.: art. 6 EVRM: Expliciet: R op een eerlijk proces maar impliciet:
R op toegang tot de rechter.
R op tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak.
R op openbaarmaking van relevante bewijsstukken aan de verwerende strafprocespartij.
ZwijgR en R om zichzelf niet te beschuldigen.
Absolute vs relatieve rechten / notstandsfeste vs niet-notstandsfeste rechten Notstandsfeste vs niet-notstandsfeste rechten
Niet-notstandsfeste rechten:
door de Verdragsstaten tijdelijk of voorlopig opgeschort
tijdens oorlog
tijdens algemene noodsituatie die het bestaan van het volk bedreigt
In de mate die de situatie vereist echter ruime appreciatiemarge (noodsituatie? / welke maatregelen geschikt?)
Notstandsfeste rechten:
onder geen enkel beding opgeschort
Lijstje in art. 15, §2 EVRM
Protocollen: in betreffende protocol zelf
Absolute vs relatieve rechten
Absolute rechten
geen enkele inmenging of beperking
geen interpretatie door afweging t.o.v. andere rechten of belangen
ten volle van toepassing
reikwijdte afgebakend door het EHRM: beslist welke situatie onder een absoluut recht valt
Uitzonderingen : expliciet opgenomen in het artikel zelf = eerder een aanvulling: precies en limitatief opgesomd
Relatieve rechten
inmenging en afwijking mogelijk indien afweging tussen 2 te beschermen rechten en belangen
moet proportioneel zijn
Onderscheid
beperking van een absoluut recht bepaalt de reikwijdte van dit recht
reikwijdte van een relatief recht wordt door inmenging of beperking van dat recht niet beperkt: de reikwijdte blijft dezelfde, en elke inmenging moet apart gerechtvaardigd worden.
8|Page
Indeling van verdragsrechten volgens hun absoluut / relatief en niet-notstandsfest / notstandsfest karakter Notstandfest
Niet-Nodstandfast EVRM: art 4 §§ 2 & 3: dwangarbeid/ art 5:
EVRM: art 3: foltering / Art 4:
persoonlijke vrijheid*/
slavernij/ art 7:
Art 6 §§ 1,2 & 3: eerlijk proces/ Art 9:
terugwerkende kracht straf
gedachte, geweten & godsdienst/ Art 13:
6 protocol: art 1&2: doodstraf
daadwerkelijk Rmiddel/ Art 14 (& 12
e
Absoluut
e
vredestijd
protocol): discriminatie
7 protocol: art 4: non bis
4 protocol: art 1: vrijheidsberoving
idem
(contract)/ art 3: uitzetting eigen land/
e
e
13 protocol: art 1: doodstraf
art 4: collectieve uitzetting
in oorlogstijd
7 protocol: art 2: hoger beroep/ art 3:
e
e
schadeloosstelling ger dwaling EVRM: art6: openbaarheid/ art 8: privéleven/ art 9: godsdienstvrijheid/ art 10: vrije mening/ art 11: vereniging & verg/ art 12: huwen & gezin Relatief
1 protocol: art1: eigendom/ art2: e
EVRM: art 2: R op leven
onderwijs/ art 3: verkiezingen 4 protocol: art 2: vrij verplaatsen e
7 protocol: art 1: garanties uitzetting e
vreemdelingen/ art 5: gelijkw man&vrouw tijdens en na huwelijk *Wat betreft art. 5, §1, c is er afweging mogelijk.
Directe werking van R&V
Belgische rechtspraak: meestal aanvaard
Art 3 1 Protocol (recht op vrije verkiezingen): lange discussie: e
‘slechts een verbintenis voor de Verdragsstaten’ particulieren kunnen zich niet rechtstreeks op beroepen
EHRM: ‘wel subjectieve rechten aan particulieren’: het actief en passief kiesrech
aangenomen dat particulieren er zich wel rechtstreeks kunnen op beroepen
art. 13 EVRM (R op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie): discussie in RL
Aanvankelijk: ‘te algemeen verwoord om rechtstreeks toepasbaar te zijn’ want anders probleem ‘scheiding der machten schenden’ (gezien rechter dan de taak van de wetgever overneemt, nl. het verder invullen van de verplichtingen in art. 13).
Huidig: gevolgd door de meerderheid van de rechtspraak wel een ruime appreciatiemarge voor lidstaten
Openbare orde-karakter van R&V
RL HvC, RvS: EVRM en de protocollen: van openbare orde
Gevolgen:
Rechter: schending ambtshalve opwerpen
9|Page
Partijen: schending op elk moment van geding bij RvS en voor de eerste maal voor HvC
Nuance
HvC: geen feiten onderzoeken (= essentieel schending vast te stellen) beter voor feitenrechter
Praktijk: zelden ambtshalve onderzoek alleen indien de partijen opwerpen
Art. 35, §1: partij moet zelf een schending van grondrecht in substantie opwerpen in de interne rechtsorde. Indien niet: EHRM zal zaak ononvankelijk verklaren
Positieve verplichtingen voorvloeiend uit R&V Negatieve en positieve verplichtingen
Art. 1 EVRM: Verdragsstaten moeten de R&V garanderen aan diegenen die onder hun rechtsmacht liggen
Negatieve verplichting
onthoudingsplicht
primair
Positieve verplichting
staten moeten actief handelen (meestal WM, soms ook de andere) om de R&V effectief te garanderen
stilzitten gesanctioneerd
secundair
° uitbreiding toepassingsgebied of reikwijdte EVRM ( waar oorspronkelijk geen enkel invloed was)
Relativering onderscheid positieve en negatieve verplichtingen en toepassing van de principes
Aanvankelijk: EHRM:
beperking negatieve verplichting: beperkingsclausele in 2 lid noodzakelijkheidstoets
Beperking positieve verplichting: respect voor 1 vd rechten uit 1 lid fair balance-test
e
e
Tegenwoordig: onderscheid afgevlakt: beide verplichtingen: fair balance-test
= evenwicht tussen het gemeenschapsbelang en de belangen van het individu
Positieve verplichtingen:
algemeen belang primeert verzoeker moet aantonen dat zijn belang duidelijk primeert
Negatieve verplichtingen
beperkingsclausule geldt onverminderd
Beide verplichtingen:
geen onmogelijk zware last op de overheid!
appreciatiemarge: zekere of ruime marge (uitzonderlijk)
Materiële en procedurele positieve verplichtingen
Alle verdragsrechten: mogelijk positieve verplichtingen Actief optreden: mogelijk:
uitvaardiging van regelgeving
terbeschikkingstelling van administratieve voorzieningen
verlenen van individuele bescherming.
10 | P a g e
Materiële positieve verplichtingen:
nodige maatregelen genomen opdat een recht effectief beschermd wordt
Voorbeelden: leven, foltering, eerlijk proces, juridische bijstand&vertaler, privéleven, godsdienst, meningsuiting, vereniging&vergadering, eigendomsR, onderwijs, vrije en geheime verkiezingen
Procedurele positieve verplichtingen
Voorzien van procedures in interne rechtsorde waardoor de particulier zijn grondrechten effectief kan laten afdwingen
Voorbeelden: effectief onderzoek m.b.t. het recht op leven en foltering met identificatie en bestraffing, effectief nationaal rechtsmiddel voor bestraffing schending
Derdenwerking of horizontale werking van R&V
= fundamentele rechten (kunnen) ook uitwerking hebben in de verhouding tussen particulieren onderling (horizontaal
Kunnen EVRM en de protocollen tegen particulieren worden ingeroepen?
EVRM: geen juridisch bindende argumenten
Sommige auteurs: argumenten pro en contra derdenwerking uit verdragsbepalingen
Geen duidelijkheid Straatsburg?
Erkenning op het Straatsburgse niveau
Geen directe derdenwerking
Particulier (of een Verdragsstaat) kan geen zaak aanhangig maken bij het EHRM inzake een schending van een grondrecht door een andere particulier.
Hof is ratione personae enkel bevoegd om kennis te nemen van klachten tegen Verdragsstaten. (art. 33 en 34 EVRM)
Klachten direct tegen privé-personen: onontvankelijk verklaard
Wel indirect een schending van een andere particulier indien de Verdragsstaat op één of andere manier aansprakelijk kan worden gesteld voor de schending
Indirecte derdenwerking
Bij sommige R&V
= verplichting voor de verdragstaat om in te maatregelen voorzien die schendingen van iemands grondrechten door een andere particulier vermijden en sanctioneren. Verdragsstaat kan indirect aangeklaagd worden, indien geen voldoende maatregelen
Vnl. mbt.folterverbod, privé-leven, godsdienstvrijheid, meningsuiting, vereniging&verg, eigendomsrecht
Verdragsstaat niet in alle gevallen actief optreden
afweging tussen algemeen belang en belangen van het individu.
redelijk ruime margin of appreciation (hoewel niet per se ruimer dan bij de verticale werking).
Erkenning op nationaal niveau
Aantal lidstaten: directe derdenwerking aanvaard
Aantal lidstaten: derdenwerking niet uitgesloten
België:
11 | P a g e
RL: reeds lang voor directe derdenwerking
RS: tendens richting erkenning
Indien erkenning directe derdenwerking:
Particulier kan voor de interne rechter de schending door een andere particulier aanvoeren
Rechter kan dan, na onderzoek en belangenafweging die tweede particulier veroordelen
Indien nationale rechter geen belangenafweging maakt of het EVRM en protocollen niet juist toepast mogelijkheid klacht bij EHRM tegen de betreffende Lidstaat (individueel of interstatelijk).
Verbod van discriminatie
Art. 14 EVRM: genot R&V is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte en andere status
Opsomming ≠ limitatief ‚status‛.
ook o.a. transseksualiteit, professionele status, statuut van militair, seksuele voorkeur en pensioenstatus.
Kan in samenhang met een andere verdragsbepaling worden ingeroepen Kan ook geschonden zijn zonder dat een ander artikel aangetast is Aantal criteria in het onderzoek:
Feiten moeten binnen de invloedssfeer (ruimer dan het toepassingsgebied) EVRM vallen
Aantonen verschil in behandeling bij vergelijkbare situaties OF een gelijke behandeling bij betekenisvolle verschillende situaties
Geen discriminatie indien:
wettig doel nagestreefd
pertinent = het doel mogelijk maken
proportionaliteitstoets doorstaan statelijke beoordelingsmarge niet overschreden
Proportionaliteitstoets / evenredigheidstoetsing:
bestaan van alternatieven om het doel te bereiken, die eventueel minder vrijheidsbeperkend zijn
consensus tussen de lidstaten
bestaan initiatieven tot wijziging van de bekritiseerde maatregelen
door marginale toetsing.
Beperking van de R&V van vreemdelingen
Art 16 EVRM : rechten van vreemdelingen o.g.v. art. 10 & 11 EVRM kunnen beperkt worden (ook buiten de gevallen die in de escape-clausule van die artikelen zijn opgenomen), indien gebruikt voor politieke activiteiten
Art 16 EVRM: rechten van vreemdelingen kunnen allen worden beperkt, indien gebruikt voor politieke activiteit aangewend worden. _ art. 16 EVRM is dus een uitzondering op het anti-discriminatiebeginsel in art. 14 EVRM, t.a.v. vreemdelingen. _ ‚politieke activiteit‛ wordt echter niet gedefinieerd. Dit moet restricief worden geïnterpreteerd en slaat enkel op aangelegenheden die direct aansluiten
12 | P a g e
bij het politiek proces (bv. oprichting van een politieke partij). Dit slaat niet voor het uiten van een politieke voorkeur, tenzij m.b.t. een politieke actie. _ beperkingen van rechten in het kader van niet-politieke activiteiten kan dus niet (behoudens een escape-clausule wordt gevolgd). _ beperkingen van rechten van vreemdelingen moeten steeds de doelstelling EVRM 16 hebben hun politieke activiteit te beperken. Doet de Staat meer, dan is zij schuldig aan machtsafwending als schending van art. 18 EVRM. 10 Verbod van misbruik van R&V [31] Art. 17 EVRM verbiedt twee vormen van rechtsmisbruik: (1) het gebruik van grondrechten om deze te vernietigen, en (2) het gebruik van grondrechten om deze overdreven in te perken. _ dit viseert vooral groeperingen en personen men een totalitaire ideologie, die de grondrechten voor hun eigen doelstellingen (die per definitie niet in overeenstemming zijn met de grondrechten) te gebruiken. _ de bescherming van de rechtsstaat en de democratie prevaleert dus boven de bescherming van de specifieke grondrechten. Hiermee wordt het invoeren van een ‚loyaliteitsplicht‛ t.o.v. de democratische rechtsstaat beoogd, niet het dienen van de statelijke soevereiniteit8. Art. 17 wordt in de rechtspraak van het EHRM op drie manieren gebruikt: - de meest pure toepassing, nl. de ‚hakbijl‛-toepassing. Hier wordt de verzoeker vervallen verklaart om een bepaald recht in te roepen, wegens misbruik. - interpretatie bij de inmenging in een bepaald recht. Dit is dan eerder een bevestiging van de toetsing aan de escape-clausule. - interpretatie bij de inmenging in een bepaald recht, zonder evenwel art. 17 expliciet te vermelden (de escape-clausule wordt gevolgd). Art. 17 kan niet autonoom worden ingeroepen ter beperking van verdragsrechten, dit moet steeds in samenlezing met een ander artikel. Volgende artikelen vallen binnen het toepassingsgebied van art. 17, deze kunnen dus misbruikt worden art. 8, 9, 10, 11 en 14 EVRM en art. 3 Eerste Protocol. De processuele art. 5 en 6 EVRM en alle notstandsfeste rechten vallen buiten het toepassingsgebied (kunnen niet misbruikt worden). Art. 17 is enkel van toepassing als bewezen wordt dat de gewraakte activiteiten een gevaar betekenen voor de grondvesten van de democratie9, en dat deze trachten de grondrechten te vernietigen of overmatig te beperken. Dit is het geval bij heel wat xenofobe, racistische en neo-nazistische daden. 11 Verbod van machtsafwending [32] Krachtens art. 18 EVRM mogen de beperkingen – mogelijk gemaakt door het EVRM en de protocollen – op verdragsbepalingen maar gebruikt worden in de mate dat het toegelaten doel nagestreefd wordt. Er is dus een algemeen verbod om de beperkingsmogelijkheden voor een ander doel dan toegelaten te gebruiken: verbod op machtsafwending. De Verdragsstaat kan zich dan niet op de specifieke beperkingsgrond beroepen, 8 Dit is dus een schijnbare vermindering van de bescherming van de grondrechten.
13 | P a g e
9 Enige politiek model verenigbaar met het EVRM. EVRM 17 indien zij het achterliggende doel niet beoogde. _ het gaat hier wel degelijk om vrijwillige machtsafwending die verboden is; niet op de eventueel niet-beoogde neveneffecten van een maatregel. _ art. 18 EVRM heeft enkel betrekking op het doel, niet op de andere voorwaarden van een beperkingsmogelijkheid. _ art. 18 EVRM moet volgens de huidige rechtspraak steeds in samenhang met een andere (mogelijks geschonden) verdragsbepaling worden ingeroepen. Hier onstaat dan wel het probleem dat het EHRM vaak de eventuele schending van art. 18 EVRM niet meer onderzoekt, nadat een schending van het ander artikel is vastgesteld. _ tot voor kort is art. 18 EVRM nooit met succes ingeroepen. Dit is te verklaren door: (1) de toetsing aan de escape-clausule, die meestal succes oplevert, (2) de toetsing aan het proportionaliteitsbeginsel, en (3) de eventuele politieke gevolgen van een veroordeling. 12 Samenloop met andere R&V [33] Art. 53 EVRM stipuleert dat de R&V in het EVRM niet danig mogen worden uitgelegd, dat zij een beperking opleggen of inbreuken toestaan op rchten en vrijheden verzekerd door nationale wetten of andere verdragen. Het EVRM is dus niet exhaustief, en de Verdragsstaten kunnen een ruimere rechtsbescherming voorzien door nationale wetten aan te nemen en/of internationale verdragen te sluiten. _ de ruimste bescherming is dan van toepassing op een situatie. § 3 Beperkingen van R&V in het Europees Verdrag A De beperkings- of escape-clausules 1 Toetstingsschema [34] Sommige bepalingen in het EVRM en de protocollen nemen in hun tweede lid specifieke beperkingsgronden op (escape-clausule). Het EHRM antwoordt op de vraag of er een schending is van een verdragsbepaling met escape-clausule via volgende redenering: I. Is er sprake van inmenging in of beperking op het recht in lid 1? II. Is die inmenging of beperking bij wet voorzien? 1) heeft de inmenging of beperking grondslag in het nationale recht. 2) is dat nationale recht toegankelijk? 3) voldoet het nationale recht aan de vereiste van voorzienbaarheid en desgevallend aan de eisen van de rechtsstaat? III. Wordt met de inmenging of beperking een legitiem doel nagestreefd, nl. de bescherming van de rechtsbelangen in lid 2? IV. Is de inmenging of beperking noodzakelijk in een democratische EVRM 18 samenleving? 1) is de inmenging of beperking ingegeven door een dringende maatschappelijke behoefte? 2) is de inmenging of beperking proportioneel in verhouding tot het te
14 | P a g e
beschermen belang? _ een verdragschending is een niet-gerechtvaardigde inmenging of beperking. 2 Beperking of inmenging [35] Dit is het geval wanneer het handelen of nalaten van een Staat een zekere beperking van een verdragsbepaling meebrengt. Het EHRM stelt meestal gewoon vast dat een handelen of nalaten een beperking / inmenging uitmaakt. Daarna moet nagegaan worden of deze beperking of inmenging al dan niet gerechtvaardigd is. Zo niet, is er sprake van een verdragschending. 3 Bij wet voorzien [36] Dit heeft een aantal componeten: (1) grondslag in nationaal recht, (2) het nationaal recht is toegankelijk, en (3) het nationaal recht is voorzienbaar. [vanaf 3.2] Eerst bekijken we echter het fenomeen dat het wets- of rechtsbegrip ook buiten de escape-clausules in andere verdragsbepalingen – al da niet expliciet – te vinden zijn. 3.1 Begrip wet of recht in inherent aanwezig in volledige EVRM [37] Ook buiten de beperkingsclausules is het wets- of rechtsbegrip expliciet, dan wel inherent aanwezig in het EVRM en de protocollen. Dit is een uiting van het rechtszekerheidsprincipe dat inherent is aan het Europees Verdrag. _ het is een semi-autonoom begrip, waardoor verschillende verdragsbepalingen uiteindelijk dezelfde betekenis hebben. 3.2 Grondslag in het nationale recht [38] De beperking of inmenging moet voorzien zijn bij wet. _ dit is niet enkel de formele wet, maar elke akte – al dan niet geschreven – met normatieve draagwijdte. Hierdoor komt bv. ook rechtspraak in de common law-landen in aanmerking. _ de wet waarop de inmenging is gesteund, moet uiteraard van toepassing zijn geweest op het moment van de inmenging. _ het Hof toetst deze vereiste slechts heel marginaal. Hij zal zich vooral steunen op het oordeel van de interne rechter, of er al dan niet een grondslag is. _ de wet moet voldoende uitgewerkt zijn (mag door rechtspraak) waardoor willekeurig overheidsoptreden niet mogelijk is. EVRM 19 3.3 Toegankelijkheid van het nationale recht [39] De rechtsonderhorige moet over voldoende en adequate gegevens beschikken m.b.t. de regels die in een bepaalde situatie gelden. _ er is voldaan aan deze voorwaarde indien de desbetreffende materiële wetgeving gepubliceerd of ten minste consulteerbaar is (dit moet leiden tot effectieve publiciteit10). Zo wordt in common law-stelsels voldaan aan deze voorwaarde door de publicatie van het rechtersrecht in rechtspraakoverzichten. [40] Bij de toetsing van deze voorwaarde houdt het Hof rekening met de inhoud van de regelgeving en de personen op wie de regelgeving van toepassing is. _ het EHRM is strenger indien het om inmenging gaat, die bijzonder kwetsbare groepen raakt of personen die aan andermans zorg zijn overgeleverd. Deze gebeurt ook bij regelgeving inzake afluisterpraktijken. _ tegenover publiciteit van regelgeving gericht tegen professionelen en ambtenaren is het Hof inschikkelijker. Deze personen worden geacht meer
15 | P a g e
waakzaam te zijn en zich te informeren en adviseren. 3.4 Voorzienbaarheid van het nationale recht [41] Dit houdt in dat de nationale regelgeving voldoende precies11 moet zijn, waardoor de rechtsonderhorige – eventueel na advies – de rechtsgevolgen redelijkerwijs kan inschatten en zijn gedrag eraan aanpassen. Hij moet zich dus een beeld kunnen vormen van de gevolgen van zijn handelingen. [42] De wet moet niet volledig voorspelbaar zijn. Er mag een zekere mate van flexibiliteit zijn omtrent de vraag of een feit nu onder de toepassing van de wet valt. _ indien regelgeving algemeen en vaag is, hoeft dit niet tot schending te leiden. De rechtspraak kan dit immers verder uitwerken. [43] Beperkingen of inmengingen moeten de expliciete en inherente beginselen van het EVRM respecteren. Hier zien we het ‚rule of law‛-principe: er moeten waarborgen zijn tegen het willekeurig optreden van de Staat. _ de Staten hebben een zekere discretionaire bevoegdheid om maatregelen te nemen. Deze mogen echter geen willekeur in de hand werken: het toepassingsgebied en de toepassingsvoorwaarden van regelgeving moeten duidelijk worden gesteld (dit mag in rechtspraak). _ er zal dus een marginale toetsing zijn. [44] Indien een schending wordt vastgesteld door niet-naleving van de voorwaarde ‚bij wet voorzien‛, is dit meestal het gevolg van niet-voorzienbaarheid van de wet. 10 De manier van publicatie is vrij te kiezen door de Verdragsstaten. 11 Dit zal natuurlijk niet zo strikt zijn voor nationale grondwetten, die sowieso algemener zijn. EVRM 20 4 Nastreven van een legitieme doelstelling [45] De opsomming van legitieme doelstellingen of hogere rechtsbelangen verschilt naargelang het verdragsrecht en is te vinden in lid 2 van de betreffende bepaling. De betekenis gegeven aan deze doelcriteria verschilt naargelang de opvattingen in de betreffende Verdragsstaat. [46] Hoewel de lijst van legitieme doelstellingen limitatief is voor elk artikel, worden deze heel ruim geïnterpreteerd door het EHRM. Zo zal quasi elke vrijheidsbeperking waarbij het algemeen belang wordt nagestreefd onder lijst kunnen worden gebracht. [47] De appreciatiemarge van de Lidstaten verschilt naargelang het doelcriterium. Deze is evenwel in de meeste gevallen heel ruim: de overheid kan dan zeer autonoom beslissen over de gepaste maatregelen om het doel te bereiken. [48] Het Hof aanvaardt in de meeste gevallen de doelstelling van de Lidstaat; soms worden meerdere doelcriteria ter legitimering van de inmenging of beperking in aanmerking genomen. _ dit betekent echter niet dat de maatregel die genomen wordt o.g.v. een legitieme doelstelling ook nodig is in een democratische samenleving. Deze laatste wordt strenger beoordeeld. _ soms wordt de legitieme doelstelling gewoon niet behandeld, gezien de inmengings- of beperkingsmaatregel niet noodzakelijk is in een democratische samenleving. 5 Noodzaak in een democratische samenleving
16 | P a g e
[49] Het EHRM gaat de noodzaak van een bepaalde inmenging of beperking na a.d.h.v. een aantal niet-exhaustieve en niet-cumulatieve criteria. _ meestal wordt enkel een proportionaliteitstoetsting doorgevoerd. _in een minderheid van zaken wordt enkel getoetst aan de dringende maatschappelijke behoefte of het pertinentiecriterium. In nog andere zaken worden meerdere criteria gecombineerd. 5.1 Noodzakelijk & dringende maatschappelijke behoefte / democratische samenleving [50] De inmenging of beperking – die in overeenstemming is met de doelcriteria – moet noodzakelijk zijn. Dit ligt in het grijze veld tussen ‚onontbeerlijk‛ en ‚nuttig‛. _ de beperking of inmenging moet ingegeven zijn door een ‚pressing social need‛ (een dringende maatschappelijke behoefte). [51] De dringende maatschappelijke behoefte moet overeenstemmen met de vereisten van een democratische samenleving. Dit wordt niet gedefinieerd in de rechtspraak EVRM 21 van Straatsburg, maar is inherent12 aan de Europese openbare orde. _ deze wordt gekenmerkt door pluralisme, tolerantie en breeddenkendheid. [52] Noodzakelijkheid impliceert dus dat de Staat adequate redenen moet kunnen voorleggen voor de beperking of inmenging. Deze beperking of inmenging moet proportioneel zijn met het doelcriterium. De vereiste democratie wordt dan eerder als richtlijn gebruikt ter interpretatie van verdragsrechten. 5.2 Pertinentiecriterium [53] Om noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving moet een maatregel relevant zijn om het beoogde doel te bereiken. _ dit is een verdere uitwerking van het legitimiteitscriterium. Hier wordt meer specifiek nagegaan of de gewraakte maatregel – die reeds legitiem is geacht in het kader van de verschillende doelcriteria – effectief het nagestreefde doel bereikt. _ m.a.w. de maatregel moet nuttig, relevant en toereikend zijn in het licht van het nagestreefde doel. _ dit hangt ook nauw samen met het proportionaliteitscriterium. Indien wordt vastgesteld dat een maatregel relevant is, dan wordt automatische ook aangenomen dat de maatregel proportioneel is in het licht van de legitieme doelstelling. 5.3 Proportionaliteitsbeginsel [54] De ernst van de beperking of inmenging moet evenredig zijn tot de zwaarte van het belang van het legitieme doel. Hoe dwingender deze laatste is, hoe minder moeilijkheden er zullen zijn om een inmenging te rechtvaardigen. _ dit maakt deel uit van een ruimere notie, nl. het bereiken van een fair balance tussen het algemeen maatschappelijk belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. [55] Deze afweging heeft meestal betrekking op conflicten tussen individuele belangen van (groepen van) personen en hogere rechtsbelangen. Wat proportioneel is, hangt uiteraard af van de concrete omstandigheden van de zaak. [56] De mate waarin dit beginsel wordt getoetst, hangt nauw samen met de margin of
17 | P a g e
appreciation13 van de Lidstaat. Hier zullen de Lidstaten dus binnen bepaalde grenzen zelf beoordelen op welke manier inmenging of beperking noodzakelijk is. 12 In de zin van een fundament. 13 Dit is de marge van een Lidstaat om autonoom te beoordelen welke maatregelen het best geschikt zijn in het licht van de economische, politieke en sociale situatie waarin de Lidstaat zich bevindt. Zij bepalen dus – binnen bepaalde grenzen – zelf hoe ze het EVRM toepassen. Het EHRM speelt een subsidiaire rol. EVRM 22 [57] Bij de beoordeling van proportionaliteit van een beperkingsmaatregel wordt rekening gehouden met factoren zoals de aard van de maatregel, de status van de personen die erdoor geraakt worden en de aan- of afwezigheid van garanties ter compensatie van de beperking. [58] Hier wordt ook rekening gehouden met het criterium van de ‚alternatieve en minder verregaande oplossing‛ (houdt verband met het subsidiariteitsbeginsel). De Staat moet de verdragsrechten – indien inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving – zo weinig mogelijk beperken. _ het volstaat niet aan te tonen dat de overheid sinds het nemen van de gewraakte maatregel, dit heeft gewijzigd. _ het volstaat niet aan te tonen dat er alternatieve en minder verregaande methodes zijn, noch dat andere Lidstaten deze gebruiken. _ toch is dit één van de strengste toepassingen van de evenredigheidsdoctrine. [59] In sommige zaken wordt gekeken naar de rechtspraktijk in andere Verdragsstaten. Dit is de consensusmethode. _ probleem is dat het opleggen van een meerderheidsvisie het EVRM zou degraderen tot een geheel van gemeenschappelijk nationale normen. _ bijkomend probleem het grote aantal leden van de Raad van Europa. B Impliciete of inherente beperkingen [61] Een verdragsbepaling zonder escape-clausule mag in principeniet worden beperkt. Het EHRM aanvaardt echter wel dat in sommige situaties impliciete beperkingen kunnen bestaan. Hierover weigert hij echter een algemene theorie te verschaffen. _ dit werd ontwikkeld door het ECRM in de jaren ’60 om een oplossing te bieden aan het probleem van verdragsbepalingen waar beperkingen expliciet limitatief zijn opgesomd of gewoon ontbreken. _ de draagwijdte van een recht kan dan ingeperkt worden a.d.h.v. beperkingen die in het recht zelf vervat zijn, en die voortvloeien uit de bijzondere rechtspositie van bepaalde personen (zoals militairen). _ er is dus geen geen rechtvaardiging van inperking van het recht, gezien de draagwijdte zelf wordt beperkt. De situatie valt als het ware gewoon buiten de draagwijdte van het recht en kan dus nooit een schending opleveren. _ het is dus eerder een interpretatietechniek. 1 Geen mogelijkheid van inherente beperkingen op gekwalificeerde rechten [62] Verdragsbepalingen met escape-clausule of andere beperkingsmogelijkheden (bv. art. 12 EVRM) kunnen niet ingeperkt worden door inherente beperkingen. De clausules tot beperking moeten dan strikt geïnterpreteerd worden.
18 | P a g e
EVRM 23 2 Mogelijkheid tot impliciete beperkingen op inherente rechten of wanneer een recht een positieve verplichting inhoudt [63] Impliciete beperkingen zijn wel mogelijk op rechten die in de eerste plaats niet expliciet zijn opgenomen in het EVRM en protocollen. We gaven reeds eerder het voorbeeld van art. 6 EVRM, dat ook het ‚zwijgrecht en het recht om zichzelf niet te beschuldigen‛ inhoudt. Ook verdragsbepalingen die een of meer positieve verplichtingen voor de Lidstaten inhouden, kunnen impliciet worden beperkt. Deze positieve verplichtingen mogen immers niet uitgelegd worden op een manier dat een onevenredig zware last op de Lidstaten zou rusten. [64] Er zijn drie voorwaarden waaraan moet voldaan zijn bij inherente beperkingen: - het recht mag niet in zijn kern zelf zijn aangetast. - de beperking moet de verwezenlijking van een legitiem doel beogen. - de maatregel moet proportioneel zijn tot het legitiem doel. _ dit zijn dus in wezen dezelfde vereisten als bij expliciete beperkingen. § 4 Afstand en afwijkingen van R&V in het Europees Verdrag A Afstand van R&V [NIET] B Afwijkingen van R&V 1 Mogelijkheid van afwijking van verdragsrechten [71] De Verdragsstaten kunnen o.b.v. art. 15 EVRM de rechten in het EVRM en de protocollen opschorten, wegens oorlog of algemene noodtoestand die het voortbestaan van de natie bedreigt. _ van de rechten opgesomd in art. 15, §2 mag onder geen beding worden afgeweken. _ de Verdragsstaat die bepaalde rechten tijdelijk wilt opschorten om bovenstaande redenen moet voldoen aan een aantal grond- en vormvereisten. De conformiteit wordt door het EHRM onderzocht, maar enkel indien de verwerende Staat zich op art. 15 beroept ter rechtvaardiging van de afwijking. [72] In de meeste zaken waarin art. 15 EVRM werd ingeroepen, werd geen schending vastgesteld. De Staten hebben een ruime appreciatiemarge. Deze terughoudendheid is te verklaren door de politieke aard van de desbetreffende beoordeling. 2 Rechten waarvan niet afgeweken kan worden [73] Van bepaalde R&V kan volgens art. 15, §2 EVRM niet worden afgeweken, zelfs niet in tijden van oorlog of noodtoestand: notstandsfeste rechten. EVRM 24 We maken een onderscheid tussen: - expliciet onaantastbare rechten. Dit zijn de rechten die als dusdanig expliciet zijn opgenomen in art. 15, §2 EVRM en deze opgenomen in een bepaling van de protocollen. - impliciet onaantastbare rechten of beginselen. Dit zijn bepalingen (niet noodzakelijk rechten) die enkel in samenhang met andere verdragsbepalingen kunnen worden ingeroepen. Art. 15 EVRM heeft evenmin betrekking op die verdragsbepalingen die het toezicht op de naleving van het EVRM en de protocollen regelen.
19 | P a g e
3 Grond- en vormvoorwaarden voor opschorting verdragsrechten [74] De Vedragsstaten kunnen de R&V – behoudens deze die hierboven zijn opgesomd – tijdelijk opschorten indien CUMULATIEF is voldaan aan drie grondvoorwaarden en één vormvoorwaarde. (1) Art. 15, §1 EVRM (eerste deel): oorlog of algemene noodtoestand die het voortbestaan van het volk of de natie bedreigt. _ de Verdragsstaat heeft een ruime, maar geen onbeperkte appreciatiemarge: - oorlog14: een gewapend conflict met een zekere intensiteit tussen twee staten (al dan niet na oorlogsverklaring). - algemene noodtoestand die het bestaan van het volk bedreigt: dit is een crisissituatie, [1] die reëel of imminent15, [2] waarvan de effecten het gehele volk16 raken, [3] die uitzonderlijk17 is, en [4] die een bedreiging vormt voor het bestaan van de natie of het georganiseerde gemeenschapsleven. _ de maatregelen moeten eindigen vanaf de crisissituatie verdwenen is, zoniet is er schending van art. 15 EVRM. (2) Art. 15, §1 EVRM (tweede deel): de afwijkende maatregelen moeten strikt vereist zijn aan de omstandigheden18. _ de Lidstaten hebben hier niettegenstaande de bewoordingen een ruime appreciatemarge bij het kiezen van de maatregelen ter ‚bestrijding‛ van de noodsituatie. _ dit neemt niet weg dat een aantal feiten worden onderzocht door het EHRM: - de noodzakelijkheid van de afwijkingsmaatregel. De dreiging kan niet het hoofd geboden worden met normale maatregelen. Hierbij wordt gekeken vanuit de bijzondere situatie, en niet naar het resultaat. Enkel de legitimiteit van de maatregel wordt dus bekeken, niet de doeltreffendheid (behalve indien het manifest ondoeltreffend is). 14 Oorlog kan eigenlijk beschouwd worden als een bijzondere vorm van algemene noodtoestand die het voorbestaan van het volk bedreigt. De voorwaarden van dit laatste fenomeen zijn dan ook van toepassing op een oorlogssituatie (maar zullen de facto en per definitie vervuld zijn). 15 Dit betekent zoveel als ‚in het onmiddellijke verschiet‛. 16 Dit vereist niet dat het gehele grondgebied geaffecteerd wordt door de oorlog of de crisissituatie. 17 Gewone maatregelen kunnen de crisissituatie niet verhelpen. 18 Uiteraard moet aan de eerste voorwaarde voldaan zijn. EVRM 25 - de proportionaliteit van de afwijkingsmaatregel. De maatregelen mogen m.a.w. niet verder gaan dan vereist om de dreiging / noodsituatie het hoofd te bieden. - de duur van de crisissituatie en de noodzaak van een regelmatige evaluatie van de afwijkingsmaatregelen. Er moet dus progressieve adaptatie zijn: bepaalde maatregelen zijn na tijd niet meer noodzakelijk. Tot op heden heeft de duur van afwijkingsmaatregelen nog geen doorslaggevende rol gespeeld bij de beoordeling of een maatregel vereist is.
20 | P a g e
(3) Art. 15, §1 EVRM (deel 3): de afwijkingsmaatregelen19 mogen niet strijdig zijn met andere verplichtingen opgelegd door het internationaal recht. _ dit is dus eigenlijk een herhaling van art. 53 EVRM, dat de ruimste bescherming gebiedt. _ deze voorwaarde impliceert dat het EHRM bij zijn onderzoek de andere internationale bepalingen in het geding zou moeten interpreteren. Dit heeft ertoe geleid dat deze voorwaarde nauwelijks een rol speelt in de rechtspraak van het EHRM. (4) Art. 15, §3 EVRM: de Verdragsstaat die gebruik maakt van het recht tot afwijking in bovenstaande omstandigheden moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa hiervan op de hoogte brengen. De Lidstaat moet volledig de voorgenomen maatregelen en beweegredenen ter zijner kennis brengen, alsook de datum waarop de uitzonderingsmaatregelen ten einde komen. _ dit moet zonder verwijl gebeuren. De kennisgeving is niet aan vormvereisten gebonden. _ de Secretaris-Generaal moet op de hoogte worden gehouden van de evolutie. De constante reëvaluatie van de noodzakelijkheid der maatregelen is dus vereist. _ i.t.t. het BUPO-Verdrag wordt hier niet vereist dat de noodtoestand in de nationale rechtsorde officieel wordt aangekondigd. § 5 Voorbehouden of reserves en interpretatieve verklaringen bij de R&V in het Europees Verdrag [NIET] 19 Synoniem: ‚derogatiemaatregelen‛. EVRM 26 Hoofdstuk 5 Interpretatie- en toepassingsbeginselen van het EHRM (175-225) § 1 Algemeen [1] De interpretatie en toepassing van het EVRM wordt bepaald door: - de internationale rechtsregels inzake verdragsinterpretatie, gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht. _ het EVRM is immers een internationaal verdrag. - interpretatieregels en interpretatiemethodes eigen aan het EVRM en de protocollen, ontwikkeld door het EHRM. _ het Europees Verdrag verschilt immers van klassieke internationale verdragen (die op wederkerigheid zijn gebaseerd) door de objectieve verplichtingen dat het creëert en normatieve draagwijdte van deze objectieve verplichtingen. _ het is een multilateraal verdrag in het kader van een supranationale organisatie, nl. de Raad van Europa. _ het Verdrag van Wenen verzet zich hier niet tegen (art. 5). De interpretatie- en toepassingsregels die we hieronder uiteenzetten, gelden zowel voor de Europese als voor de nationale rechter. § 2 Subsidiariteitsbeginsel [2] Het EVRM-toezichtsmechanisme is subsidiair20 aan de nationale mensenrechtenbeschermingssystemen. Dit beginsel in niet expliciet opgenomen in het EVRM of de protocollen, maar is wel inherent aanwezig (zoals hieronder zal blijken).
21 | P a g e
Dit beginsel herbergt drie cruciale kenmerken inzake het mechanisme ter garantie van het EVRM en de protocollen: - het Europees Verdrag is niet exhaustief en de Verdragsstaten hebben de vrijheid een ruimere bescherming via nationale wetgeving te creëren. - in principe zijn de nationale overheden beter geplaatst dan het EHRM om te beoordelen wat nu juist de fair balance is tussen het algemeen belang van de gemeenschap en de bescherming van individuele rechten. - deze effectieve bescherming van de individuele grondrechten kan in bepaalde gevallen leiden tot uniformiteit. Uniformiteit is echter geen doelstelling van het Europees Verdrag, dit i.t.t. de EU (effectieve economische samenwerking veronderstelt per definitie uniformiteit). _ het EVRM legt dus enkel gedragsstandaarden op, die de nationale overheden naar inzicht verder uitwerken met het oog op hun specifieke economische, sociale en politieke situatie. _ dit brengt ook met zich mee dat het EHRM in zijn toezicht gebonden is door bepaalde grenzen. 20 Meer algemeen houdt het subsidiariteitsbeginsel in dat in een pluralistische gemeenschap de grotere sociale entiteit slechts een bepaalde functie uitoefent, indien de kleinere sociale entiteit daartoe niet in staat is. EVRM 27 [3] Dit wordt geïllustreerd door art. 53 EVRM – waardoor duidelijk wordt dat het subsidiariteitsbeginsel inherent is aan het Europees Verdrag. Dit artikel laat toe dat de nationale overheden een ruimere bescherming van de mensenrechten bieden. [4] Dit wordt eveneens door art. 1 EVRM geïllustreerd. Dit bepaalt dat de Lidstaten de R&V in het Europees Verdrag aan eenieder onder hun rechtsmacht moeten21 garanderen. _ het is dus in eerste instantie aan de nationale overheden om het Europees Verdrag te implementeren, en dus schendingen te voorkomen. De rechten moeten in substantie worden gegarandeerd. _ art. 1 EVRM – noch enig andere verdragsbepaling – legt geen manier op waarop de Verdragsstaten het Europees Verdrag moeten implementeren. Art. 13 EVRM legt de Staten op een procedure te voorzien waarin individuen die zich geschonden voelen in hun grondrechten terecht kunnen. Er wordt geen bepaalde procedure opgelegd: de Lidstaten hebben een ruime discretionaire marge om in een effectief rechtsmiddel te voorzien (dit hoeft niet jurisdictioneel te zijn). [5] Krachtens art. 35, §1 EVRM moeten alle nationale rechtsmiddelen uitgeput zijn, voor men terecht kan bij het EHRM. Dit is de local remedies rule. _ de Staat krijgt dus de kans zijn fout recht te zetten. [6] Ook art. 41 EVRM bevat het subsidiariteitsbeginsel. Billijke genoegdoening – na veroordeling van de verwerende Staat – is slechts mogelijk indien rechtsherstel in de nationale rechtsorde niet of slechts deels mogelijk is. Art. 46, §1 vereist dat een veroordeelde Verdragsstaat maatregelen neemt om het arrest ten uitvoer te leggen. Het EHRM zal echter nooit een bepaalde maatregel opleggen, hoogstens aangeven wat een goede uitvoering kan (!) zijn. De nationale overheid kan dan vrij kiezen hoe het arrest ten uitvoer wordt gelegd.
22 | P a g e
§ 3 Interpretatiemethodes en beginselen A Effectiviteitsbeginsel [7] Het Europees Verdrag beschermt mensenrechten. Het is dus van cruciaal belang dat deze geïnterpreteerd en toegepast worden op een wijze waardoor deze rechten praktisch en effectief zijn, en niet theoretisch of illusoir. [8] Dit beginsel leidt (1) tot een extensieve interpretatie van de verdragsrechten, en (2) tot een restrictieve interpretatie van de verdragsbeperkingen. _ extensief: het recht tot oprichting van een vereniging (art. 11 EVRM) zou theoretisch en illusoir zijn, indien de nationale overheid na deze oprichting – die toegelaten is – de vereniging zonder meer zou ontbinden. 21 Dit is dus een verplichting van de Staten, de manier waarop is vrij te kiezen – binnen bepaalde grenzen. EVRM 28 _ in het kader van art. 34 EVRM moet het EHRM de kans krijgen de individuele klacht te onderzoeken. Staten mogen dit onderzoek niet hinderen. Dit houdt bv. in dat zij gedurende de procedure de klager niet mogen uitzetten, waardoor deze geen contact meer kan hebben met zijn advocaat. B Autonome interpretatie [9] Sommige begrippen in het Europees Verdrag hebben – niettegenstaande het feit dat zij afkomstig zijn uit nationaal recht – een eigen Europese betekenis, die dan eventeueel verschilt van de nationale betekenis. [10] Dit zorgt voor harmonisatie van de bescherming en voorkomt dat het beschermingsniveau zou verschillen naargelang de verwerende Staat. Hierdoor zou de rechtseenheid, maar ook de gelijkheid voor de rechter tussen burgers van verschillende lidstaten in het gedrang komen. Dit confirmeert ook de rechtsmacht van het Hof: het kan zijn eigen definities geven aan begrippen, om inderdaad te vermijden dat nationale overheden aldus met een schending van een verdragsbepaling zou kunnen wegkomen. [11] De gebruikte begrippen in het Europees Verdrag zijn in principe allemaal autonoom, gezien het EHRM krachtens art. 32 EVRM als enige bevoegd is om een bindende interpretatie te geven aan het Europees Verdrag. _ een voorbeeld van een autonoom begrip is ‚straf‛, in het kader van art. 7 EVRM. De definitie die het EHRM hier aan geeft, is verschillend van de definitie die in de Belgische interne rechtsorde geldt. _ het EHRM laat zich echter wel leiden door het nationaal recht, telkens wanneer dit hem goed uitkomt. Vaak wordt ook gekeken naar de gemeenschappelijke Europese maatstaf. C Dynamische of evolutieve interpretatie [12] Het Europees Verdrag is een levend instrument, dat moet geïnterpreteerd worden in het licht van de tegenwoordige omstandigheden en opvattingen in de democratische samenleving. De verdragsrechten moeten evolutief geïnterpreteerd worden, waardoor ze sociale evoluties kunnen bijhouden en aldus niet aan effectiviteit of relevantie verliezen. _ het EVRM en de protocollen moeten dus niet bekeken worden vanuit de periode van totstandkoming. _ indien men niet aldus zou interpreteren, zou het Europees Verdrag een
23 | P a g e
belemmering vormen voor vernieuwing en verbetering. [13] Het EHRM hecht in zijn rechtspraak een bijzonder belang aan deze techniek, waardoor het Europees Verdrag wordt uitgelegd in het licht van de hedendaagse omstandigheden. EVRM 29 [14] Met de toepassing van deze techniek komen de rechters van het EHRM in de grijze zone tussen interpretatie en de wijziging van het Europees Verdrag. _ de wijziging van het Europees Verdrag door de rechter is niet toegelaten, maar kan enkel door een Aanvullend Protocol (als het ware door de wetgever). _ indien het Hof deze interpretatiemethode hanteert moet hij dus heel omzichtig te werk gaan en een zorgvuldige afweging maken. Hierbij wordt vaak gekeken naar de gemeenschappelijke Europese maatstaven, zoals blijkt uit de nationale wetgeving en rechtspraak, maar ook uit de internationale verdragen die Verdragsstaten sluiten. Sommigen opperen dat deze evolutieve interpretatie ook kan gebruikt worden om de R&V te beperken – indien de hedendaagse maatschappij dat zo zou laten aanvoelen. Een dergelijke degressieve evolutie is echter niet verenigbaar met de Preambule van het EVRM. D Rule of Law – rechtsstaatsbeginsel [15] Dit is één van de fundamentele beginselen van de democratische samenleving, en aldus inherent aanwezig in alle bepalingen van het EVRM en de protocollen. Aspecten van de rechtsstaat: - bij beperking van een verdragsrecht worden garanties ingebouwd in het nationale recht om statelijke willekeur te vermijden. _ dit is zeker noodzakelijk indien de uitvoerende macht over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt door of krachtens de wet. _ dit is absoluut noodzakelijk wanneer de Staat in het geheim optreedt, en het gevaar voor willekeurig optreden dus nog groter is. - het rechtszekerheidsbeginsel. Dit houdt in dat een rechterlijk uitspraak niet meer in vraag kan worden gesteld nadat deze definitief is geworden / in kracht van gewijsde is getreden. - de Staat moet niet enkel de eigen regels respecteren, maar ook de juridische en praktische voorwaarden verzekeren voor hun implementatie. - disfunctionele bepalingen in het nationaal recht moeten worden verwijderd, en illegale praktijken rechtgezet. - de scheiding der machten, wat ook immuniteit van parlementsleden wat betreft uitlatingen in de uitoefening van hun mandaat rechtvaardigt. - het actief en passief stemrecht. Aanvankelijk werd het Rule of Law-beginsel slechts sporadisch toegepast. Dit is tegenwoordig niet meer het geval: dit beginsel wordt nu gezien als een autonome en abstracte toetsingsmaatstaf, gezien het inherent aan het EVRM is. E Democratie [16] De democratie is een wezenlijk onderdeel van de Europese openbare orde. Dit begrip wordt in de rechtspraak van het EHRM niet gebruikt als autonoom toetsingscriterium, maar eerder als referentie bij de interpretatie en toepassing van
24 | P a g e
EVRM 30 verdragsrechten. _ de erkenning van een aantal verdragsbepalingen is volgens het EHRM kenmerkend voor een democratische samenleving: art. 2, 3 en 6 EVRM. _ een democratie wordt ook gekenmerkt door tolerantie, breeddenkendheid en pluralisme. _ essentieel is de vrijheid van meningsuiting, zoals vervat in art. 10 EVRM. Het publiek moet geïnformeerd zijn over verschillende politieke oplossingen voor conflicten in een democratische samenleving. Dit veronderstelt verschillende politieke boodschappen, en dus verschillende meningen. Aldus vindt de democratische samenleving rijkdom in het pluralisme van ideeën en informatie. De pers moet vrij kritisch kunnen berichten over het beleid van de overheid. _ uiteraard zijn het actief en passief stemrecht inherent aan de democratie, in samenhang met een parlementair systeem22. _ De democratie is het enige politieke model dat door het EVRM erkend wordt en aldus als enige politieke model verenigbaar is met het EVRM en de protocollen. Democratie is echter niet enkel de wil van de meerderheid: er moet ook rekening gehouden worden met de belangen van de minderheden. Democratie impliceert niet dat een Staat geen maatregelen kan nemen tegen politieke partijen die op zich standpunten hebben die totaal onverenigbaar zijn met het beginsel van de democratie, het beginsel van de rechsstaat of de rechten en vrijheden van individuen. F Evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel [17] Dit beginsel is niet expliciet opgenomen in het EVRM, maar is wel inherent aanwezig in het gehele Vedrag. _ dit beginsel vereist dat bij de beperking van een grondrecht een redelijke verhouding bestaat tussen enerzijds de ernst van de beperking of inmenging en anderzijds de zwaarte van het belang van het legitieme belang. Hoe dwingender het belang, hoe makkelijker inmenging wordt gerechtvaardigd. _ dit maakt deel uit van een algemene notie dat er een redelijk evenwict moet zijn tussen het algemeen belang van de gemeenschap en de bescherming van de grondrechten van een individu. _ dit hangt nauw samen met het pertinentiecriterium, zoals hierboven gezien. Dit beginsel is als het ware ook het spiegelbeeld van de marge van appreciatie van Lidstaten. Hoe strikter de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel, hoe kleiner de appreciatiemarge. _ de evenredigheidstoetsing is dan een restrictie op de appreciatiemarge. Zo zal gekeken worden of een inmenging proportioneel is tot het legitiem belang. _ het proportionaliteitsbeginsel heeft ook een meer flexibelere variant: de fair 22 Uiteraard is de directe democratie ook een uiting van democratie. EVRM 31 balance-test. Deze zal bv. worden toegepast bij een verdragsrecht waar positieve verplichtingen uit voort vloeien. Hier zal er geen botsing zijn tussen
25 | P a g e
individuele vrijheid en hard overheidsoptreden, maar wel tussen concurrerende groeps- en individuele belangen. [18] Soms wordt hier nagegaan of de Staat geen alternatieve en lichtere maatregelen kon aanwenden om eenzelfde resultaat te bereiken. Dit werd hierboven reeds besproken. [19] Ook de consensusmethode of rechtsvergelijkende methode wordt hier soms gebruikt. Deze methode wordt dan soms gecombineerd met evolutieve interpretatie. Deze begrippen werden hierboven reeds besproken. § 4 Beslissingsmethodes A Margin of appreciation 1 Algemeen [20] Dit is de interpretatieruimte waarover de Verdragsstaten beschikken – gelet op hun eigen politieke, economische, culturele en sociale situatie – m.b.t. (1) de manier waarop zij de verdragsrechten en -vrijheden implementeren, en (2) de evaluatie van feitelijke situaties. _ dit bepaalt dan eveneens de grenzen waarbinnen de Staat aan het toezicht van het EHRM ontsnapt, hoewel deze zijn controlebevoegdheid behoudt. _ het subsidiariteit van het Europese toezichtsmechanisme is essentieel voor de erkenning van deze margin of appreciation. 2 Historische, juridische en theoretische grondslag [21] Deze theorie heeft historische wortels in de rechtspraak van de Franse Conseil d’Etat. Dit werd dan voor het eerst internationaal hoor het EHRM gebruikt, maar is intussen ook overgenomen door andere internationale hoven (zoals het Europees Hof van Justitie te Straatsburg). De juridische basis is – zoals hierboven reeds aangehaald – het subsidiaire karakter van het EHRM, wat de primaire rol van de nationale overheden weergeeft in de bescherming van grondrechten. Hierdoor wordt ook een juridical self-restraint gevormd voor de internationale rechters. Deze theorie sluit ook aan met het pragmatisme van de Lidstaten. Er wordt de voorkeur aan gegeven een aantal gedragsstandaarden te creëren, die de Staten dan zelf verder invullen. Tenslotte creëert deze theorie een grens tussen de nationale soevereiniteit en de internationale controle op het nationaal handelen. EVRM 32 3 Graduele ontwikkeling [22] Aanvankelijk werd dit begrip niet als dusdanig vernoemd in de rechtspraak van de Commissie, maar was sprake van een nationale beleidsvrijheid. Een eerste aanzet werd gegeven eind de jaren ’50 in een Britse zaak, waarbij eigenlijk de marge om een noodtoestand en de proportionele maatregelen in de zin van art. 15, §1 EVRM te bepalen, wordt bevestigd. In een Noorse zaak (i.v.m. tandartsen en dwangarbeid) werd deze theorie gebruikt buiten het kader van art. 15 EVRM, maar m.b.t. art. 4 EVRM. Hier verwees de Commissie echter wel naar art. 15 EVRM.. [23] Impliciet paste het EHRM deze theorie voor het eerste toe in een Belgische zaak in de late jaren ’60, waarbij art. 2 Eerste Protocol en art. 14 EVRM23 in het geding waren. Verwijzend naar het subsidiair karakter van het Europese toezicht, stelde het
26 | P a g e
EHRM dat de Verdragsstaten een marge van discretie hebben om na te gaan of hun onderwijsstelsel art. 14 EVRM schendt. [24] De margin of appreciation-theorie werd voor het eerste expliciet gebruikt in een zaak tegen België (de Landloperijzaak), waar art. 8 EVRM in het geding was. Deze theorie werd dan later ook voor andere verdragsbepalingen gebruikt. [25] De theorie werd verfijnd in de Handyside-zaak. Hierbij stelde het Hof dat een nationale overheid beschikt over een margin of appreciation in hun oordeel of een bepaalde maatregelen noodzakelijk is een democratische samenleving. Er is dus nood aan een ‚pressing social need‛. Dit arrest wordt gezien als de basis inzake de toepassing van de margin of appreciation m.b.t. de noodzakelijkheid in een democratische samenleving, zoals vereist in bepaalde beperkingsclausules. [26] Ten slotte heeft het EHRM deze theorie veralgemeend tot het ganse Verdrag. Indien een Staat een verdragsrecht beperkt, dan hebben zijn een appreciatiemarge om te bepalen of een maatregel een evenwicht creëert tussen de algemene en individuele belangen. Ook t.a.v. de evaluatie van feitelijke situaties hebben de Lidstaten een margin of appreciation. 4 Toepassingsgebied [27] Er is geen duidelijk doctrine in welke situaties de margin of appreciatie-theorie kan worden toegepast. Dit hangt immers af van de concrete omstandigheden van een zaak. Grosso modo kunnen wel een aantal gevallen worden gezien, waarbij het onderscheid niet altijd even duidelijk is of die soms gewoon samenvallen. Ook de mate waarin men een marge heeft, hangt af naargelang de specifieke zaak. 23 Dit was een zaak waarbij discriminatie werd aangevoerd tussen Nederlands- en Franstaligen m.b.t. de onderwijstaal. EVRM 33 4.1 Beperkingen van verdragsrechten waarin de margin of appreciation kan worden toegepast 4.1.1 Verdragsbepalingen die een belangenafweging of evenredigheidstoetsing vereisen [28] De theorie wordt toegepast bij verdragsbepalingen die een belangenafweging en/of een evenredigheidstoetsing opleggen tussen de individuele belangen van de verzoeker en het algemeen belang van de maatschappij. _ die R&V die kunnen worden beperkt – indien dit noodzakelijk is in een democratische samenleving – veronderstellen een evenredigheidstoetsing. Vb.: art. 11 EVRM _ ook art. 14 EVRM veronderstelt een evenredigheidstoets. Hier wordt nagegaan of met een onderscheiden of zelfde behandeling een legitiem doel nastreeft en dat de maatregel pertinent is om het doel te bereiken. _ ook wat art. 15 EVRM betreft, is er een margin of apprecition. _ evenredigheidstoetsing is ook noodzakelijk bij impliciete beperkingen. 4.1.2 Verdragsbepalingen waarin vage verwoordingen voorkomen [29] Waar een verdragsbepaling vage bewoordingen opneemt, is het duidelijk dat aan de Staten een zekere margin of appreciatio wordt gelaten om deze in te vullen. Een voorbeeld is de ‚algemene noodsituatie, welke het bestaan van het volk bedreigt‛ in art. 15, §1 EVRM. 4.1.3 Verdragsbepalingen die positieve verplichtingen inhouden
27 | P a g e
[30] De meeste verdragsbepalingen houden volgens de rechtspraak – naast een onthoudingsplicht – ook positieve verplichtingen in voor de Lidstaten. _ deze kunnen dan bij de nakoming van deze positeve verplichtingen zelf de middelen bepalen waarmee zij deze nakomen. Er moet dan uiteraard wel een redelijk evenwicht gecreëerd worden tussen de individuele belangen en het algemeen belang. 4.2 Beperkingen van verdragsrechten waarin de margin of appreciation nauwelijks of niet kan worden toegepast [31] Sommige (delen van) verdragsbepalingen zijn zo gedetailleerd uitgewerkt, dat er nauwelijks of geen appreciatiemarge overblijft voor de nationale overheden. _ hier zien we art. 5 en 6 EVRM, die beiden als fundamenten van de rechtsstaat worden aanzien. Deze zijn zo gedetailleerd omschreven, dat er geen margin of appreciation meer overblijft wat betreft de implementatiewijze. Zoals eerder gezien hebben de Staten wel enige vrijheid om een specifieke procedure te kiezen, waardoor aan de bepaling voldaan is. _ ook de vereiste in de escape-clausules dat een beperking ‚bij wet moet voorzien zijn‛, laat weinig appreciatieruimte voor de Staten. EVRM 34 4.3 Verdragsrechten en gevallen waarin de margin of appreciation niet aan de orde is [32] Bij notstandsfeste rechten is er geen enkele margin of appreciation. Deze zijn zo fundamenteel dat ze zeer strikt zijn opgesteld, en aldus geen beoordelingsruimte toelaten (zelfs niet indien er een positieve verplichting in vervat is). _ deze laten eigenlijk per definitie geen enkele beoordelingsruimte, gezien er onder geen beding mag worden van afgeweken. [33] Bij de vaststelling van de feiten in een zaak is er geen rol voor de margin of appreciation. Bij latere beoordeling van deze feiten is er wel een appreciatiemarge. [34] In sommige zaken wordt de margin of appreciation niet vernoemd, hoewel deze wel mogelijk is in het kader van het vermeende geschonden recht. Dit is het gevolg van het feit dat het EHRM vindt de verdragschending evident is. 5 Factoren die de omvang van de margin of appreciation bepalen [35] De Europese rechtspraak houdt rekening met een aantal factoren om de omvang van de margin of appreciation te bepalen. Hun impact is echter relatief, waardoor een factor kan leiden tot versterking of neutralisering van een andere factor. 5.1 Aan- of afwezigheid van een Europese consensus [36] De appreciatiemarge van Lidstaten wordt beperkter indien er een grotere consensus is tussen de Lidstaten van de Raad van Europa over de implementatie van een bepaalde verdragsbepalingen. Daarentegen, wanneer een verdragsbepaling (als gemeenschappelijke standaard) op verschillende manieren wordt geïmplementeerd, dan zullen de Lidstaten een grotere appreciatiemarge krijgen. Hier worden dan de rechtspraktijk en wetgeving van verschillende Verdragsstaten vergeleken. Er wordt ook gekeken naar andere internationale verdragen. [37] Het opleggen van een meederheidsvisie kan ertoe leiden dat de Europese standaard gedegradeerd wordt tot een soort kleinste gemene deler van nationale normen. Ook is het zo dat een meerderheidsvisie niet steeds de meest vooruitstrevende is. De
28 | P a g e
verwerende Staat kan bv. meer rechtsbescherming bieden dan de consensus. 5.2 Aard van de doelstelling die met de inmenging of beperking wordt nagestreefd [38] De appreciatiemarge kan variëren naargelang de aard van de doelstelling uit de escape-clausule die Lidstaten inroepen ter rechtvaardiging van een inmenging of beperking. _ zo wordt een ruime appreciatiemarge gegeven voor beperkingen ter bescherming van de nationale veiligheid. EVRM 35 De gegeven appreciatiemarge fluctueert wel in de tijd, wat nefast is voor de rechtszekerheid van verzoekers. 5.3 Aard van het verdragsrecht of van de activiteiten van de verzoeker [39] De aard van het verdragsrecht heeft ook een invloed op de appreciatiemarge. Zo wordt een grotere marge toegekend bij beperkingen op het eigendomsrecht, dan op het recht van vrije meningsuiting. Indien de activiteiten van de verzoeker betrekking hebben op de essentie van het verdragsrecht of het recht van determinerend belang is voor het welzijn van de verzoeker, dan zal de statelijke appreciatiemarge kleiner zijn. 5.4 Algemeen sociaal-economisch beleid, landbouwbeleid, milieubeleid, huisvestingsbeleid, fiscaal beleid, ruimtelijke ordenings- en stedenbouwbeleid [40] Er is in de regel een ruimere appreciatieruimte, indien een beperkingsmaatregel deel uitmaakt van een algemeen en legitiem beleid. Zo is er een ruimere marge bij maatregelen ter beperking van de vrijheid van meningsuiting in het kader van commerciële reclame. De appreciatiemarge inzake maatregelen ter voorkoming van lawaaihinder is ook nogal ruim. B Fourth instance-doctrine [41] Het EHRM is geen beroepsorgaan t.a.v. beslissingen genomen door interne rechtsinstanties. Hij zal dus niet tussenkomen indien de verzoeker aanvoert dat de interne rechters tot een verkeerder beslissing zijn gekomen, een vergissing hebben begaan of een foute feitelijke evaluatie hebben gemaakt, TENZIJ deze een verdragsschending uitmaken. De interpretatie en toepassing van interne processuele en materiële regels komt toe aan de interne rechter. Art. 6 EVRM legt geen regels op t.a.v. ontvankelijkheid of aanvaarding van bewijsstukken. Het EHRM zal dus niet terugkomen op de feiten zoals vastgesteld door de interne rechter, behalve als deze arbitrair zijn aangenomen. De factfinding-taak van het Hof is in principe beperkt en komt meestal neer op een onderzoek van de neergelegde schriftelijke stukken van de partijen. Het Hof zal bv. wel proberen te achterhalen wie de dader is van een doodslag door onbekenden. EVRM 36 Hoofdstuk 6 Toezichtsmechanisme in het kader van het EVRM (227-309) § 1 Algemeen [NIET] § 2 Het oude toezichtsmechanisme (1950-1998) [NIET] § 3 Het huidige toezichtsmechanisme (1998-) A Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 1 Algemeen
29 | P a g e
[19] Het EHRM is een supranationaal rechtscollege, dat op permanente basis zetelt en als dusdanig over een griffie beschikt. Sommigen stellen dat het Hof een constitutioneel (mensenrechten)hof is. Anderen stellen dat het dit nog niet is, maar wel aan het worden is. Het is alleszins duidelijk dat het EHRM de ambitie heeft een constitutioneel (mensenrechen)hof te worden. Dit blijkt uit het feit dat hij het EVRM reeds meerdere malen een ‚(grondwettelijk) instrument van Europese openbare orde‛ heeft genoemd. 2 Samenstelling 2.1 De rechters 2.1.1 Aantal rechters [20] Het EHRM heeft zoveel rechters als er Verdragsstaten24 zijn (art. 20 EVRM). Op dit moment zijn er 46 rechters, wat van het EHRM het grootste bestaande internationale rechtscollege maakt. Er kunnen meerdere rechters van dezelfde nationaliteit25 in het Hof zetelen, waardoor mini-staten of nieuw toegetreden lidstaten – die geen geschikte kandidaat vinden in het eigen rechtssysteem – toch een competente rechter hebben in het Hof. Dit maakt het ook mogelijk dat indien de Europese Gemeenschap zou toetreden tot het conventiesysteem, deze ook een rechter zou kunnen aanstellen. [21] De regel dat elke Verdragsstaat een rechter heeft, komt voort uit de idee dat enkel staten die gebonden zijn door een verdrag kunnen of mogen deelnemen aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Dit wordt gecombineerd met de stelling dat elke Verdragsstaat, ongeacht grootte, bevolkingsaantal of politiek belang op gelijkwaardige manier mogen deelnemen. 24 Vroeger had elke Lidstaat van de Raad van Europa recht op één rechter. Het kwam dan voor dat een Staat niet gebonden was door het EVRM, maar wel een rechter leverde. 25 Vroeger was dit niet toegelaten. EVRM 37 2.1.2 Verkiezing / aanstelling rechters, etc.26 [NIET] […] 2.2 De griffie [NIET] 3 Interne organisatiestructuur 3.1 De Secties [35] Art. 26, b EVRM jo. art. 25, §1 PR27 bepalen dat het plenaire Hof minimum vier Secties samenstelt voor een periode van drie jaar. _ momenteel zijn er vijf Secties. Elke rechter maakt deel uit van een Sectie. _ elke Sectie wordt voorgezeten door een sectievoorzitter, gekozen door het plenaire Hof. Deze wordt bijgestaan door een adjunct-sectievoorzitter, gekozen door en uit de sectieleden (art. 8, §2 PR). _ art. 25, §2 PR: er wordt een evenwichtige verdeling gemaakt op basis van geslacht en geografische afkomst (hiertoe zijn er zes ‚families‛). _ er wordt ook rekening gehouden met de werkervaring en juridische specialiteit van de rechters, en vermoedelijk ook met de intrinsieke sterkte van een rechter. 3.2 De Comités
30 | P a g e
[36] Art. 27, §1 EVRM en art. 27 PR: de Comités van drie rechters worden samengesteld uit en door de Secties voor 12 maanden volgens een rotatiesysteem. _ iedere Sectie heeft minstens één Comité. Het specifieke aantal wordt vastgesteld door de Voorzitter van het Hof, na raadpleging van de Sectievoorzitter. _ ieder lid – behalve de Sectievoorzitter – kan deel uitmaken van een Comité. _ elk Comité wordt voorgezeten door de rechter met de meeste anciënniteit binnen de Sectie. _ de rechter-verslaggever maakt steeds deel uit van het Comité dat ‚zijn zaak‛ behandeld. Dit is meestal de nationale rechter, gezien deze het best vertrouwd is met het interne rechtssysteem en de taal. 3.3 De Kamers [37] Art. 27, §1 EVRM en art. 26 PR. De Kamers worden voor iedere zaak afzonderlijk uit de Sectie samengesteld. _ een Kamer is samengesteld uit 7 rechters, waaronder de Sectievoorzitter en de nationale rechter. 26 Dit werd summier besproken in PO 2, alsook de vereiste kwalificaties voor rechters. 27 Het Procedurereglement is te vinden op de website van het EHRM. EVRM 38 _ indien de nationale rechter niet tot de betreffende Sectie behoort, zal hij toch deel uitmaken van de Kamer, als rechter ‚ex officio‛. Indien de nationale rechter niet kan zetelen of zichzelf terugtrekt, dan stelt de verwerende Staat een rechter ad hoc aan. _ de overige 5 rechters worden volgens een rotatiesysteem door de sectievoorzitter aangeduid. In de praktijk bestaan er vijf verschillende kamerformaties binnen een Sectie. _ verdere informatie: art. 26 PR. 3.4 De Grote Kamer [38] Art. 27 EVRM en art. 24 PR: de Grote Kamer bestaat uit 17 rechters en 3 plaatsvervangers. De samenstelling is gedeeltelijk vast en gedeeltelijk variabel, zoals geregeld in art. 24 PR. _ er zijn verschillende regels voor (1) zaken waarbij de Kamer afstand van rechtsmacht heeft gedaan en (2) zaken waarbij een re-hearing wordt gevraagd. _ indien de nationale rechter niet kan zetelen of zich terugtrekt, wordt een rechter ad hoc aangesteld. [39] Het College van vijf rechters wordt samengesteld volgens art. 24, §5 PR. Deze filtert de zaken voor de Grote Kamer. _ dus analoog aan de Comités van drie rechters. 3.5 Het plenaire of voltallige Hof [40] Art. 26 EVRM en art. 1, b PR: het voltallige Hof bestaat uit alle rechters en wordt voorgezeten door de Voorzitter van het Hof. _ indien de functie van Voorzitter vacant is, of wanneer deze zijn functie niet kan uitoefenen, of op verzoek van de Voorzitter wordt zijn functie waargenomen door de Vice-Voorzitters (art. 10 PR). Indien deze niet kunnen, dan wordt art. 11 PR gevolgd. 3.6 Het Bureau
31 | P a g e
[41] De samenstelling en de werking van het Bureau wordt geregeld door art. 9A PR. EVRM 39 Hoofdstuk 7 De procedure voor het EHRM (311-431) § 1 Algemeen [1] Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen (art. 34 EVRM), als Verdragsstaten (art. 35 EVRM) kunnen klacht indienen bij het EHRM wegens een vermeende scheding van een grondrecht in het EVRM of de protocollen (uiteraard enkel die protocollen die grondrechten bevatten). Art. 47 EVRM voorziet dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa advies kan vragen aan het Hof omtrent interpretatie van EVRM en protocollen. [2] [NIET] [3] Er zijn nogal wat regels die moeten gerespecteerd worden tijdens de procedure. _ de niet-inachtneming van procedurevereisten wordt gesanctioneerd door art. 47, §4 PR. _ O.g.v. art. 44A PR zijn de partijen gehouden samen te werken met het Hof, en die handelingen te stellen die het Hof noodzakelijk acht voor de goede afloop van de procedure. _ indien een partij de verordeningen van het Hof niet naleeft, dan kan de Kamervoorzitter elke stap ondernemen die hij passend acht. _ art. 44C PR voorziet in sancties wanneer een partij niet effectief meewerkt. A Openbaar karakter van de procedure [4] Uit art. 40, §1 EVRM jo. art. 63 PR28 komt voort dat de hoorzittingen openbaar zijn, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden. _ art. 63, §2 PR voorziet de omstandigheden in dewelke de pers en het publiek niet toegelaten zijn. _ de behandeling met gesloten deuren gebeurt op initiatief van het Hof of op verzoek van een partij of een derde. In de laatste twee gevallen wordt vereist door art. 63, §3 PR dat het verzoek gemotiveerd wordt en aangegeven wordt of de behandeling deels of geheel achter gesloten deuren moet doorgaan. [5] De toegang tot documenten die samen met het verzoekschrift zijn neergelegd bij de griffie wordt geregeld door art. 33 PR en art. 40, §2 EVRM. _ de documenten in verband met een minnelijke schikking zijn o.g.v. art. 33, §1 PR niet beschikbaar voor het publiek. _ wat betreft andere documenten kan de Kamervoorzitter o.b.v. art. 33, §1 PR de toegang beperken op eigen initiatief of op vraag van een partij of een derde, in de omstandigheden opgesomd in art. 33, §2 PR. _ een verzoek tot vertrouwelijkheid moet gemotiveerd zijn en moet vermelden 28 Art. 77, §2 PR voor de uitspraak in hoorzitting. EVRM 40 welke documenten (al dan niet allemaal) niet vatbaar moeten zijn voor toegang van het publiek. De identiteit van de verzoeker kan geheim worden gehouden o.g.v. art. 47, §3 PR, indien deze hierom verzoekt en de redenen aanvoert. De Kamervoorzitter kan dit toestaan in uitzonderlijke en gerechtvaardigde gevallen. [6] Art. 44, §3 EVRM voorziet dat einduitspraken publiek worden gemaakt.
32 | P a g e
_ art. 33, §4 PR voorziet dat uitspraken van een Kamer (die soms geen einduitspraak is) ook publiek worden gemaakt. _ ook de beslissingen van Comités en Colleges worden o.g.v. art. 33, §4 PR publiek gemaakt. Uitleg wordt op regelmatige tijdstippen verstrekt. B Talen [7] Art. 34, §1 PR: er zijn twee officiële talen bij het EHRM, nl. Frans en Engels. [8] Grosso modo kan gesteld worden voor de verzoeker: - art. 34, §2 PR geldt voor de notificatie van een klacht aan de verwerende Staat. De partijen kunnen (!) in deze periode hun schriftelijke en mondelinge communicatie aan het Hof richten in een officiële taal van de Lidstaat, die niet Engels of Frans is. _ bij notificatie worden het verzoek en de stukken aldus overgemaakt. - art. 34, §3 PR geldt na de kennisgeving aan de verwerende Lidstaat. _ de communicatie gebeurt in het Frans of het Engels, tenzij de Kamervoorzitter anders toestaat, in het belang van het goede verloop van de procedure. Eventueel zal de verzoeker de kosten geheel of deels moeten dragen. [9] Voor de verwerende Staat geldt art. 34, §4 PR geldt. _ in principe moet deze communicatie in het Engels of het Frans gebeuren, tenzij de Kamervoorzitter anders toestaat. _ er zijn extra voorwaarden waaraan de Staat dan moet voldoen. C Vertegenwoordiging van de partijen [10] Individuele verzoekschriften kunnen krachtens art. 34 EVRM door de verzoeker zelf worden ingediend. Art. 36, §1 PR laat toe dat een vertegenwoordiger dit doet. Na de kennisgeving van de klacht aan de verwerende Verdragsstaat moet de verzoeker in principe vertegenwoordigd worden. _ o.g.v. art. 36, §§2-3 PR kan de Kamervoorzitter echter toestemming geven dat een verzoeker zelf zijn zaak bepleit, en deze worden dan indien nodig bijgestaan door een advocaat of een goedgekeurde vertegenwoordiger. Dit komt uiterst zelden voor om emotionele pleidooien te vermijden. De kans dat toestemming wordt verleend is groter bij kloonzaken. EVRM 41 [11] [NIET] [12] Art. 35 PR: de verwerende Staat wordt vertegenwoordigd door haar Agent. Deze kan bijgestaan worden door advocaten en/of ambtenaren-adviseurs. [13] Ongepaste bemerkingen – zoals opgesomd in art. 44D PR – neergelegd door vertegenwoordigers kunnen leiden tot de sancties opgesomd in art. 44D PR. Dit weerhoudt het Hof er niet van om de individuele klacht onontvankelijk te verklaren wegens misbruik van het klachtrecht, o.b.v. art. 35, §3 EVRM. § 2 De individuele klachtprocedure A Fase 1: niet-jurisdictionele procedure via griffie 1 Het indienen van de klacht [14] De procedure voor het indienen van een individuele klacht – zoals voorzien door art. 34 EVRM – wordt geregeld door een aantal bepalingen in het Procedurereglement en de Practice Direction 229.
33 | P a g e
1.1 Vormvereiste [15] In het beginstadium zijn er weinig vormvereisten. Per definitie is de klacht schriftelijk, en wordt in beginsel ingediend op een in te vullen ‚officieel verzoekschriftformulier‛. Een verzoek mag echter ook per gewone brief (art. 3 PD2), of enig andere schriftelijke communicatiemiddel tot de griffier gericht zijn. _ email of fax is toegestaan, mits de klacht per brief bevestigd wordt binnen 5 dagen te tellen vanaf het versturen van de fax of email (art. 5 PD2). _ de brief mag opgesteld zijn in iedere officiële taal van één van de Staten. _ de brief mag (maar moet niet) ondertekend zijn door een advocaat. _ een klacht mag in persoon worden ingediend bij het Hof, maar niet telefonisch. 1.2 Termijnvereiste [16] De klacht moet ingediend zijn binnen zes maanden na de definitieve nationale beslissing (art. 35, §1 EVRM). _ de datum van de klacht wordt vastgesteld op de dag waarop de eerste brief gedateerd is (art. 47, §5 PR en art. 7 PD2). Een grote discrepantie tussen de datum op de brief en de poststempel moet worden verantwoord. _ indien geen datum op de brief staat, wordt in principe de datum van de poststempel genomen. Indien de poststempel niet duidelijk is, wordt de 29 Verder afgekort door ‚PD2‛, analoog is ‚Practice Direction 1‛ afgekort door ‚PD1‛, etc. EVRM 42 aankomst ter griffie als datum genomen (art. 47, §5 PR) _ bij een fax wordt de datum van aankomst ter griffie genomen. _ een brief met de vraag om meer informatie over de procedure of een officieel verzoekschrift, schort de termijn van 6 maanden niet op. _ de datum van aankomst wordt door afstempeling vastgelegd (art. 6 PD2). Indien een gewone brief wordt gebruikt of informatie ontbreekt in het officieel verzoekschrift, stuurt de griffie een in te vullen officieel verzoekschrift op. Dit moet in principe binnen 6 weken – te rekenen vanaf het versturen van de brief vanop de griffie – ingevuld aankomen op de griffie. [17] Het EHRM kan o.g.v. art. 47, §5 EVRM om gerechtvaardigde redenen een andere datum nemen waarop de termijn van 6 maanden stopt. _ indien de tweede communicatie – het terugsturen van het officieel verzoekschrift en/of gevraagde documenten – te lang ongerechtvaardigd op zich laat wachten, dan kan de datum van de eerste communicatie vervallen. De datum van de tweede communicatie wordt dan in acht genomen m.b.t. de termijn van 6 maanden, waardoor dit tot onontvankelijkheid kan leiden. _ het uitputten van interne rechtsmiddelen is een rechtvaardigingsgrond voor laattijdig reageren. 1.3 Grondvereisten [21] Art. 47, §3 PR voorziet dat de identiteit van de verzoeker geheim kan worden gehouden. De klager kan hierom verzoeken, met mededeling van de redenen die de uitzondering rechtvaardigen. De Kamervoorzitter kan dit toestaan of zelfs ambtshalve opleggen, bv. in zaken van seksueel misbruik. _ art. 17, b PD2: de verzoeker moet te kennen geven of hij wil aangeduid
34 | P a g e
worden met initialen of met één enkele letter. _ dit geldt niet t.o.v. van de verwerende Staat, noch t.o.v. de Staat waarvan de verzoeker een onderdaan is (art. 44, §1, a PR). _ indien het geschil betrekking heeft op uitzetting of uitwijzing, dan worden alle stukken eveneens aan de ontvangsstaat overgemaakt. 2 De opname van de klacht in de databank van het Hof, toewijzing aan een beslissingsorgaan en verdere correspondentie met griffie [27] Sinds 2002 wordt een klacht na ontvangst van de eerste klachtbrief, dat beknopt het voorwerp van de klacht bevat, door de griffie geregistreerd in de databank van het EHRM. Vroeger ontspon zich een systeem van waarschuwingsbrieven, en slechts uitzonderlijk werd een klacht onmiddellijk geregistreerd. EVRM 43 2.1 Algemene bevoegdheid van de griffie – aanstelling en algemene bevoegdheid case-lawyer 2.1.1 Algemene bevoegdheid griffie [28] De griffie is bevoegd voor de briefwisseling met de partijen en het management van de zaken, onder toezicht en met naleving van de instructies van de Voorzitter van het Hof. 2.1.2 Aanstelling en algemene bevoegdheid case-lawyer [29] De case-lawyer wordt aangesteld na de eerste communicatie. Deze jurist – die over de taalkundige vaardigheden en juridische deskundigheid beschikt – volgt de zaak op, correspondeert met de verzoeker in diens moedertaal, en maakt ontwerpen van beslissingen voor de rechter-rapporteur en het Hof. 2.2 Opname van de klacht in de databank van het Hof, toewijzing aan een beslissingorgaan en verdere correspondentie van de verzoeker met de griffie [30] Bij ontvangst van de klacht – dit is niet noodzakelijk een officieel verzoekschrift, vereist is wel dat de klacht zelf beknopt is uiteengezet – wordt deze onmiddellijk opgenomen in de databank van het EHRM. De klacht wordt ook onmiddellijk toegewezen aan een beslissingsorgaan, indien de uitwijzing of uitlevering wordt aangeklaagd. Zo kunnen onmiddellijk voorlopige maatregelen worden bevolen. De toewijzing aan een beslissingsorgaan betekent dat een zaak hangende is voor het Hof. Het verzoekschrift krijgt een dossiernummer dat in verdere communicatie wordt vermeld. [33] De zaak wordt toegewezen aan een Sectie door de Voorzitter van het Hof. Dit is in beginsel de Sectie waartoe de nationale rechter behoort. Dit hoeft echter niet zo te zien, indien de betreffende Sectie een bepaalde limiet van instromende zaken heeft overschreden. B Fase 2: jurisdictionele procedure voor het Hof 1 Eerste onderzoek van verzoekschrift door rechter-rapporteur [34] De Sectievoorzitter duidt een rechter-rapporteur aan (art. 49, §2 PR). Zijn identiteit wordt nooit bekendgemaakt aan de verzoeker, maar het gaat meestal om de nationale rechter. _ deze is immers (meestal) de taal van de verzoeker machtig en kent de interne rechtsorde.
35 | P a g e
_ gezien er tussen de rechters een evenwichtige spreiding behoort te zijn, kan het voorkomen dat een andere dan de nationale rechter als rechter-rapporteur EVRM 44 wordt aangesteld. Deze zal meestal wel de taal van de verzoeker kennen. Dat de nationale rechter niet in het Comité zetelt, hoeft niet te betekenen dat hij niet op de hoogte wordt gehouden. Hij krijgt een kopie van de documenten en kan zijn standpunten meedelen aan de leden van het Comité. [35] De rechter-rapporteur is als het ware de motor van de procedure en heeft de facto een drievoudige functie: - hij onderzoekt het verzoekschrift. Hierbij werkt hij nauw samen met de caselawyer, die in feite een rapport ter beschikking stelt van de rechter-rapporteur. Indien hij dit nodig acht kan hij – via de case-lawyer – de verzoeker of de verwerende Staat verzoeken om meer informatie (art. 49, §3, a PR). Hij vervolledigt het dossier dus. - hij beslist uiteindelijk of de zaak bij een Comité of bij een Kamer terecht komt. De Kamervoorzitter kan dit negeren en onmiddellijk toewijzen aan een Kamer (art. 49, §3, b PR). - vervolgens kan de rechter-rapporteur rapporten, ontwerpen en andere documenten opstellen ten behoeve van de Kamer of de Kamervoorzitter in de uitoefening van hun functie (art. 49, §3, c PR). 2 Behandeling van verzoekschrift door Comité van drie rechters 2.1 Unanieme beslissing tot onontvankelijkheid of schrapping van het verzoekschrift [36] Het Comité van drie rechters – dat op aangeven van de rechter-rapporteur de zaak bekijkt – kan unaniem beslissen de zaak onontvankelijk verklaren of van de rol te schrappen, wanneer deze beslissing zonder verder onderzoek kan worden genomen (rechtsgrond: art. 28 EVRM en art. 53, §2 PR). _ de rechter-rapporteur en de nationale rechter kunnen uitgenodigd worden. _ deze procedure is in beginsel schriftelijk en niet-tegensprekelijk. Het gaat immers meestal over verzoekschriften die duidelijk onontvankelijk, door de niet-naleving van de termijn van 6 maanden of door het niet-uitputten van de interne rechtsmiddelen. [37] De Comités dienen als filter. 92% van alle onontvankelijkheidsverklaringen worden door hen gedaan. [38] Deze beslissing is een einduitspraak (art. 53, §2 PR), er staat m.a.w. geen beroep tegen open. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid dient luidens art. 45, §1 EVRM gemotiveerd te worden (deze mag summier zijn, er mag gewoon verwezen worden naar de gronden voor onontvankelijkheid in art. 35 EVRM). EVRM 45 2.2 Mededeling onontvankelijkheids- of schrappingsbeslissing aan partijen [39] De verzoeker wordt per gewone brief (in de moedertaal) op de hoogte gebracht van de beslissing tot onontvankelijkheid (art. 53, §2 PR). Hierbij wordt de samenstelling van het Comité en een samenvatting van de motieven gegeven. De eigenlijke beslissing krijgt hij niet te zien (dit wordt wel naar de betrokken Verdragsstaat toegezonden ter informatie). 2.3 Geen unanieme beslissing tot onontvankelijkheid of schrapping van het verzoekschrift
36 | P a g e
[40] Indien geen unanieme beslissing hieromtrent wordt bereikt, dan wordt de zaak doorgestuurd naar een Kamer van 7 rechters die tot dezelfde Sectie als het Comité behoort (art. 29, §1 EVRM en art. 53, §3 PR). Het kan voorkomen dat de rechter-rapporteur of de Kamervoorzitter beslist om de zaak onmiddellijk naar een Kamer van 7 rechters (die tot dezelfde Sectie behoort) te sturen (art. 49, §2 PR). 3 Behandeling van verzoekschrift door Kamer van zeven rechters [41] Een kamer van 7 rechters doet uitspraak over ontvankelijkheid en gegrondheid van de zaak30 (art. 29, §1 EVRM en art. 54, §1 en 3 PR). De Sectievoorzitter stelt de Kamer samen (art. 52, §2 PR). In beginsel (art. 29, §3 EVRM) doet de Kamer eerst afzonderlijk uitspraak over de ontvankelijkheid, slechts uitzonderlijk worden ontvankelijkheid en gegrondheid samen behandeld. Tegenwoordig komt de uitzondering meer voor dan het principe. _ beide procedures zijn (1) deels mondeling en deels schriftelijk, en (2) op tegenspraak. 3.1 Volgorde van behandeling van verzoekschriften – prioritaire behandeling [42] Art. 41 PR: de verzoekschriften worden behandeld in volgorde waardoor ze door de griffie zijn doorgegeven. De Kamer(voorzitter) kan echter voorrang verlenen aan een bepaald verzoekschrift. Voor deze versnelde procedure zijn geen regels qua rechtvaardiging voorzien, dus is er een discretionaire bevoegdheid. 3.2 Samenvoeging en gelijktijdige behandeling van verzoekschriften [44] Art. 42, §1 PR: de Kamer kan beslissen – ambtshalve of op verzoek van de partijen – om meerdere verzoekschriften samen te voegen. Art. 42, §2 PR: de Kamervoorzitter kan, na consultatie van de partijen, bevelen dat meerdere verzoekschriften toegewezen aan één Kamer samen worden behandeld. 30 Het verzoekschrift – zoals als hierboven uiteen werd gezet – komt in drie gevallen terecht bij de Kamer van zeven rechters. EVRM 46 3.3 Afstand van rechtsmacht [45] Een Kamer kan, in de gevallen opgesomd in art. 30 EVRM, op elk moment in het geding (maar voor de uitspraak over de grond van de zaak) afstand doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer. _ dit kan op eigen initiatief of op verzoek van een partij. De Kamer is nooit verplicht om dit te doen, en beslist dus op discretionaire wijze. _ een ontvankelijkheidsprobleem kan een ernstig interpretatievraag uitmaken. _ er kan geen afstand zijn omwille van een ernstig toepassingsvraag. _ deze beslissing hoeft niet gemotiveerd te worden (art. 72, §1 PR). _ partijen kunnen zich hiertegen vezetten (art. 72, §2 PR). _ rechtsgrond: art. 30 EVRM en art. 72 PR. 3.4 Onderzoek van de ontvankelijkheid [47] De procedure omtrent de ontvankelijkheid kan onmiddellijk eindigen door de onmiddellijke onontvankelijkheidverklaring of schrapping van de rol. Indien dit niet het geval is wordt de procedure gevolgd zoals deze begint in punt. 3.4.2. 3.4.1 Onmiddellijke onontvankelijkverklaring of schrapping van de rol [48] De Kamer kan o.g.v. art. 54, §1 PR het verzoekschrift onmiddellijk onontvankelijk
37 | P a g e
verklaren of van de rol schrappen, nog voor de Staat is gecontacteerd. _ dit is schriftelijk en niet-tegensprekelijk. _ dit is een beslissing (art. 29, §3 EVRM). [49] Deze beslissing is definitief. _ er kan m.a.w. geen beroep tegen worden ingesteld. _ dit geldt ook voor de schrapping van de rol. Een zaak die geschrapt is van de rol kan echter o.g.v. art. 37, §2 EVRM terug op de rol worden geplaatst door het Hof indien de omstandigheden dit rechtvaardigen. Deze beslissing – o.g.v. art. 56, §1 PR en art. 45, §1 EVRM – (1) vermeldt of deze unaniem of bij meerderheid is genomen en (2) is gemotiveerd. De beslissing wordt o.g.v. art. 56, §2 PR ter kennis gebracht van de verzoeker, de verwerende Staat en sommige derden. 3.4.2 Communicatie van het verzoekschrift aan de verwerende Staat: opwerpen van preliminaire excepties [50] Indien het verzoekschrift niet onmiddellijk onontvankelijk wordt verklaard of van de rol wordt geschrapt, wordt krachtens art. 54, §2, b PR het verzoekschrift (dan wel een deel van de klachten) gecommuniceerd aan de verwerende Staat. _ de verwerende Staat kan in geval van hoogdringendheid o.g.v. art. 40 PR door de griffier – met toestemming van de Kamervoorzitter – op welke manier EVRM 47 dan ook op de hoogte worden gebracht van de indiening van een verzoekschrift en een korte inhoud van het voorwerp. Dit heeft geen gevolgen voor de verdere procedure. Dit is het begin van de schriftelijke en tegensprekelijke inlichtingenfase. De Staat wordt o.g.v. art. 54, §2, b PR uitgenodigd om schriftelijke bemerkingen over te maken aan de Kamer betreffende het verzoekschrift. _ er wordt informatie bezorgt aangaande de vermeende schending, de feiten, de interne procedure en een overzicht van de nationale regelgeving en praktijk. _ er kunnen ook specifieke vragen worden gesteld aan de Staat, die in de regel 12 weken krijgt om te antwoorden. [51] Indien de Staat van oordeel is dat het verzoekschrift geheel of ten dele onontvankelijk moet worden verklaard, dan moet – indien dit mogelijk is – in de schriftelijke of mondelinge bemerkingen een preliminaire exceptie worden opgeworpen (art. 55 PR). _ indien de onontvankelijkheid laattijdig wordt opgeworpen is de kans er dat deze niet wordt aanvaard. De termijn loopt minstens tot het moment waarop de Staat haar schriftelijke bemerkingen moet indienen. 3.4.3 Repliek van de verweerder – claim billijke genoegdoening [NIET] 3.4.4 Tussenkomst door derden [60] O.g.v. art. 36 EVRM en art. 44 PR kunnen derden voor de ontvankelijkheidsverklaring van de (Grote) Kamer tusenkomen. Dit is uitgesloten m.b.t. het Comité. _ deze zijn geenszins partijen in het geding, maar treden op als een amicus curiae. Aldus kan een interessante kijk op de context gegeven worden en eventueel juridische duiding. _ de ‚amicus biref‛ (eigenlijke tussenkomst) kan op de ontvankelijkheid en
38 | P a g e
gegrondheid betrekking hebben. _ er zijn voorwaarden en modaliteiten verbonden aan de tussenkomst. a. Tussenkomst door de Verdragsstaat waarvan verzoeker een onderdaan is [61] Art. 44, §1, a PR voorziet dat de griffier een kopie van het verzoekschrift overmaakt aan de Verdragsstaat waarvan de verzoeker een onderdaan is, wanneer hij het verzoekschrift ter kennis van de verwerende Verdragsstaat brengt. _ deze Staat heeft o.g.v. art. 44, §1, b PR en art. 36, §1 EVRM het (absoluut) recht om (1) schriftelijke conclusies in te dienen en (2) deel te nemen aan de hoorzittingen. EVRM 48 b. Tussenkomst door een andere Verdragsstaat of een belanghebbende [64] Indien de Kamervoorzitter (die in praktijk overleg pleegt met de andere leden van de Kamer) vindt dat de goede rechtsbedeling erbij gebaat is, kan hij een Verdragsstaat waarvan de verzoeker geen onderdaan is OF een belanghebbende toelating geven of uitnodigen om schriftelijke conclusies neer te leggen. In uitzonderlijke gevallen zullen zij ook kunnen deelnemen aan de zittingen. _ dit is een discretionaire bevoegdheid van de Kamervoorzitter. _ deze tussenkomst is geen recht, maar eerder een gunst. _ rechtsgrond: art. 44, 2, a PR en art. 36 EVRM. [65] [NIET] [66] Om het aantal mondelinge interventies te beperken, worden uitzonderlijke omstandigheden vereist. Natuurlijke personen en rechtspersonen moeten een waarneembaar belang hebben in de uitkomst van de zaak. Een bijzondere categorie van derden die om tussenkomst kan vragen, zijn de organisaties. Deze kunnen dit vragen indien: - zij menen dat zij een patrimoniaal of ideologisch belang hebben. - de taak die zij zichzelf oplegt het Hof kan helpen om een klare kijk op de zaken te krijgen, teneinde de beoordeling te vergemakkelijken. Tussenkomst zal slechts toegestaan worden aan NGO’s wanneer het Hof meent dat de tussenkomst nuttig kan zijn. De laatste jaren wordt dit meer toegestaan. [67] Zo heeft Amnesty International – een fervent tegenstander van de doodstraf – in de Soering-zaak (inzake het death row-fenomeen) toelating gekregen van het Hof om tussen te komen. Indien het Hof over een bepaalde materie reeds uitspraak heeft gedaan, zal het vaak de mening toegedaan zijn dat tussenkomst van een organisatie overbodig is. 3.4.5 Hoorzitting [72] O.g.v. art. 54, §3 PR kan de Kamer beslissen om een hoorzitting te houden, vooraleer een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid. Dit kan uit eigen beweging of op (schriftelijk en gemotiveerd) verzoek van de partijen. _ in de praktijk zal dit bijna nooit voorkomen. Enkel bij belangrijke zaken of zaken die een grote impact kunnen hebben op de interne rechtsorde van de verwerende Staat komt dit voor. 3.4.6 Beslissing over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift [76] Na deze fases beraadslaagt de Kamer, achter gesloten deuren (art. 22, §1). Er wordt beslist bij gewone meerderheid van de aanwezige rechters; indien er staking van
39 | P a g e
stemmen is, volgt een tweede ronde; indien er nog steeds geen meerderheid is, is de EVRM 49 stem van de Kamervoorzitter doorslaggevend (art. 23, §1 PR). De onontvankelijkheid kan geheel, dan wel gedeeltelijk zijn. Deze beslissing wordt, o.g.v. art. 29, §3 EVRM, in beginsel los van de uitspraak over de grond van de zaak genomen. In de praktijk zullen in de meeste zaken zowel ontvankelijkheid en gegrondheid in één uitspraak worden gedaan. [77] De beslissing tot onontvankelijkheid is definitief. De beslissing bevat een korte samenvatting van de feiten, de klachten en de motivering van de beslissing. De dissenting opinions worden niet bekendgemaakt. _ deze motivering mag summier zijn, maar zal in de praktijk uitvoeriger zijn dan bij een beslissing tot ontvankelijkheid. [78] De Kamer kan gedurende de gehele procedure alsnog beslissen dat het verzoekschrift onontvankelijk is, o.g.v. art. 35 EVRM. 3.5 Vaststelling van de feiten en bewijsmiddelen [80] Indien het verzoekschrift ontvankelijk is verklaard, zet de Kamer de behandeling van de zaak voort (art. 38, §1, a EVRM en Annex PR). De feiten worden echter grotendeels voor de ontvankelijkheid reeds onderzocht. 3.5.1 Partijen en derden [81] De Kamer mag op verzoek van een partij of ambtshalve iedere onderzoeksdaad stellen die zij nodig acjt voor de verduidelijking van de feiten in de betreffende zaak. Hier geldt art. A1, §1 Annex PR in verband met bewijs door partijen. Voor meningen en geschreven rapporten van derden geldt art. A1, §2 Annex PR. 3.5.2 Fact-finding missies [82] Indien duidelijk conflicten bestaan tussen de weergave van de feiten tussen partijen, en deze kunnen niet opgelost worden a.d.h.v. de geschreven documenten, dan kan de Kamer o.g.v. art. A1, §3 Annex PR een fact-finding missie sturen. _ dit kan voor de beslissing omtrent ontvankelijkheid. _ indien de verzoeker dit wil, dan moet hij dit schriftelijk en gemotiveerd verzoeken bij de Kamer. Hij moet ook een lijst van getuigen opstellen. 3.6 Minnelijke schikking onder art. 38-39 EVRM [92] Na de ontvankelijkverklaring van het verzoekschrift door de Kamer, zal deze via de griffier contact opnemen met de partijen om tot een minnelijke schikking te komen. _ om de partijen te lokkken, wordt een voorlopige mening over de grond van de zaak door de Kamer meegedeeld. _ de onderhandelingen zijn vertrouwelijk en moeten leiden tot een schikking EVRM 50 op basis van eerbied voor de grondrechten in het EVRM en de protocollen. _ de Kamer moet zijn fiat geven aan de minnelijke schikking. [93] Een minnelijke schikking kan evenwel in elke stap van de procedure, dus ook bv. voor de beslissing tot ontvankelijkheid of zelf na de vaststelling van een verdragsschending (de minnelijke schikking zal dan betrekking hebben op de billijke genoegdoening). 3.6.1 Uitnodiging door de sectiegriffier [NIET] 3.6.2 Voorlopige mening over de gegrondheid van het verzoekschrift
40 | P a g e
[96] Dit wordt gegeven om de partijen ertoe aan te zetten onderhandelingen te voeren die leiden tot een minnelijke schikking. _ aanvankelijk maakte het EHRM hier gebruik van, maar dan quasi uitsluitend in minder belangrijke zaken. In principe dus niet in belangrijke zaken. _ tegenwoordig wordt echter geen gebruik meer gemaakt van deze techniek, die nochtans inderdaad een positieve invloed had op de wil tot onderhandelen van de partijen. [97] I.t.t. de ontvankelijkheidsbeslissing mogen partijen deze informatie niet bekendmaken (art. 62, §2 PR en art. 38, §2 EVRM). Doet een verzoeker dit toch, dan kan de Kamer het verzoekschrift schrappen van de rol o.g.v. art. 37, §1, c EVRM. 3.6.3 Onderhandelingen i.v.m. minnelijke schikking [NIET] 3.6.4 Goedkeuring minnelijke schikking [100] Gezien het Hof de nakoming van het EVRM en de protocollen moet verzekeren (art. 19 EVRM) moet de Kamer o.g.v. art. 62, §2 PR (en art. 38, §1, b EVRM) eerst nagaan of de minnelijke schikking bereikt is met respect voor de mensenrechten in het EVRM en de protocollen. _ de partijen moeten dus het compromis via de sectiegriffier ter beschikking van de Kamer brengen. 3.6.5 Schrapping van de rol na minnelijke schikking en mededeling aan partijen [103] O.g.v. art. 39 EVRM en art. 62, §3 PR wordt de zaak waarin een minnelijke schikking is bereikt, geschrapt van de rol. _ dit arrest is definitief en wordt summier gemotiveerd. _ het wordt toegezonden naar het Comité van Ministers, dat toeziet op de tenuitvoerlegging. Indien er geen minnelijke schikking wordt bereikt, of indien de Kamer de zaak niet van de rol wil schrappen, dan wordt het onderzoek gewoon verdergezet. EVRM 51 3.7 Beslissing tot schrapping van de rol en beslissing tot opnieuw op de rol plaatsen onder art. 37 EVRM [106] Een zaak31 kan in elke stand van de procedure (voor en na ontvankelijkheid) van de rol worden geschrapt o.g.v. één van de redenen in art. 37, §1 EVRM. 3.7.6 Opnieuw op de rol plaatsen van de zaak [114] Een zaak die onontvankelijk is verklaard kan in principe niet meer terug op de rol worden geplaatst. Art. 37, §2 EVRM en meer precies art. 43, §5 PR laten echter toe dat het Hof een zaak terug op de rol plaatst wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen. [115] Het Hof zal enkel besluiten tot heropname indien de onontvankelijkheidverklaring gebaseerd32 was op een feitelijke fout. _ vb.: indien het Hof een eerste klachtbrief over het hoofd had gezien, wat gevolgen heeft voor de ontvankelijkheidstermijn van 6 maanden. Ook wanneer een verwerende Staat zich niet aan de minnelijke schikking houdt, kan een zaak terug op de rol worden geplaatst. 3.8 Onderzoek van de gegrondheid [116] Het onderzoek ten gronde van het verzoekschrift volgt onderstaand verloop (3.8.1, 3.8.2 en 3.8.3).
41 | P a g e
3.8.1 Bijkomende schriftelijke informatie en bemerkingen, inclusief verzoek tot billijke genoegdoening [116] De vraag – o.g.v. art. 59, §1PR – van de Kamer(voorzitter) aan de partijen om hun schriftelijke bemerkingen en bewijs is het begin van het onderzoek ten gronde. _ dit incorporeert de gehele zaak van de verzoeker. _ o.g.v. art. 59, §4 PR legt de Kamervoorzitter de procedure vast. _ de schriftelijke bemerkingen worden ingediend binnen de termijn vastgesteld door de Kamervoorzitter (art. 38 PR) bij de griffie (art. 1 PD3). 3.8.2 Hoorzitting a. Algemene regel: geen hoorzitting [128] Art. 59, §3 PR voorziet dat een hoorzitting over de grond van de zaak kan worden gehouden, op vraag van een partij OF op initiatief van de Kamer. Dit kan enkel 31 Kan ook op elk moment onontvankelijk worden verklaard, of beëindigd door een minnelijke schikking. 32 De feitelijke fout moet dus doorslaggevend zijn geweest voor de beslissing tot onontvankelijkheid. EVRM 52 indien de Kamer besluit dat dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak zoals voorzien door het EVRM. _ dit zal dus slechts heel uitzonderlijk voorkomen, meer bepaald enkel in zaken waar zich een ernstig toepassings- of interpretatieprobleem stelt. _ vroeger was een hoorzitting de regel, en het niet houden een uitzondering. f. Openbaarheid [139] Krachtens art. 40, §1 EVRM en art. 63, §1 PR zijn de hoorzittingen openbaar. _ de hoorzitting van de (Grote) Kamer kan uitzonderlijk (gedeeltelijk) achter gesloten deuren doorgaan, o.g.v. art. 40, §1 EVRM en art. 63, §1-2 PR. [140] De redenen die een hoorzitting achter gesloten deuren rechtvaardigen, staan opgesomd in art. 63, §2 PR. _ de beslissing van de Kamer wordt genomen op eigen initiatief, of op verzoek van een partij of van een andere betrokken persoon (art. 63, §1 PR). Het verzoek van deze laatste twee moet voldoen aan art. 63, §3 PR. 3.8.3 Arrest over de (ontvankelijkheid en) gegrondheid van het verzoekschrift [146] De rechtspleging eindigt met een deliberatie en een arrest over de grond en al dan niet de ontvankelijkheid van verzoekschrift (art.54A, §1 PR en art. 29, §3 EVRM). [147] Indien (1) geen minnelijke schikking of andere oplossing is bereikt, en (2) de Kamer is ervan overtuigd dat de zaak – in het licht van de omstandigheden – ontvankelijk is en klaar om te beoordelen. _ de Kamer velt dan o.g.v. art. 54A, §2 onmiddellijk arrest, dat ook de ontvankelijkheid incorporeert. Dit komt voor bij redelijketermijnklachten en klachten waarover reeds een analoge zaak definitief is beslecht. [148] De deliberatie is o.g.v. art. 22, §1 PR achter gesloten deuren. Hier wordt het ontwerp van arrest door de rechter-rapporteur aan de Kamer voorgelegd. _ de Kamer kan hier amendementen aan brengen. _ voor de stemming over elk aspect van de zaak kan de Kamervoorzitter o.b.v. art. 22, §3 PR de mening van de rechters vragen. _ de stemming verloopt volgens de procedure in art. 23 PR. [149] Indien (1) een verdragsschending wordt vastgesteld, (2) de verzoeker een claim tot
42 | P a g e
billijke genoegdoening heeft ingediend volgens art. 60 PR, en (3) de vraag is klaar om te worden beslist. _ een billijke genoegdoening kan worden toegewezen. _ art. 75, §1 PR en zie ook art. 41 EVRM. _ indien de zaak niet klaar is om afgehandeld te worden, zie art. 75, §1 PR. _ art. 75, §4 PR: moratoire interesten beginnen te lopen vanaf 3 maanden. EVRM 53 [150] Arresten van de (Grote) Kamer moeten gemotiveerd zijn (art. 45, §1 EVRM). _ ook een arrest dat enkel een billijke genoegdoening toekent. [151] Een rechter die het gedeeltelijk of geheel niet eens is met de uitspraak heeft – o.g.v. art. 45, §2 EVRM en art. 74, §2 PR – recht op de uiteenzetting van zijn persoonlijke mening (seperate opinion) of een gewone verklaring dat hij het niet eens is (d.i. een statement of dissent). _ we maken het onderscheid tussen (partly) dissenting en concurring opinions. [152] Uitspraken van een Kamer zijn niet steeds einduitspraken. Het onderscheid wordt gemaakt door art. 42 en 44, §2 EVRM. _ einduitspraken zijn declaratoir (geven aan dat er een verdragsschending is) en bindend, maar niet uitvoerbaar voor de betrokken partijen in de interne rechtsorde. 3.8.4 Wijzen van het arrest en mededeling aan de partijen [154] Dit wordt geregeld door art. 77, §2 PR. _ in praktijk zullen enkel sommige arresten van de Grote Kamer in het openbaar worden uitgesproken. De Agent van de verwerende Staat wordt verondersteld aanwezig te zijn. _ zoniet, geldt de datum van kennisgeving van het arrest als het wijzen. Een arrest wordt overgemaakt aan het Comité van Ministers o.g.v. art. 77, §3 PR en art. 46, §1 EVRM. _ Art. 77, §3 PR somt ook de wijze van mededeling aan anderen op. Tenzij anders bepaald, worden arresten slechts in één van de twee talen opgesteld, o.g.v. art. 76, §1 PR. De publicatie wordt geregeld door art. 78 PR. 4 Behandeling van verzoekschrift door Grote Kamer van 17 rechters 4.1 Na verwijzing door een Kamer [155] De Kamer van 7 rechters kan een zaak doorsturen naar de Grote Kamer, in de gevallen opgesomd in art. 43, §1-2 EVRM en art. 73, §1-2 PR. _ de Grote Kamer doet o.g.v. art. 31, a EVRM opnieuw onderzoek, voor zover zij de zaak aanvaardt. [156] Dit heronderzoek heeft tot doel de kwaliteit en eenvormige interpretatie van de rechtspraak te garanderen. _ dit wordt door het EHRM niet gezien als een hoger beroep, gezien dit niet zou stroken met art. 19 EVRM (‚één Hof‛) en art. 6, §1 EVRM (gezien zowel de Kamervoorzitter als de nationale rechter in de Grote Kamer zetelen). _ in de rechtsleer spreek men wel over hoger of intern beroep. EVRM 54 [157] Aan een verwijzing zijn wel een aantal voorwaarden gekoppeld. Er is dus geen autonmatische mogelijkheid tot heronderzoek. Dit wordt uitgedrukt in art. 43, §1
43 | P a g e
EVRM met de woorden ‚uitzonderlijke omstandigheden‛ (ook art. 73, §1 PR). 4.1.1 Voorwaarden verbonden aan een verzoek tot verwijzing a. Persoon van de indiener [158] Enkel de partijen kunnen overeenkomstig art. 43, §1 EVRM en art. 73, §1 PR om verwijzing naar de Grote Kamer verzoeken. _ een tussenkomende derde is geen partij, en kan dit dus niet. b. Voorwerp van het verzoek [159] Het verzoek tot verwijzing moet betrekking hebben op een arrest van een Kamer (zie art. 43, §1 EVRM en art. 73, §1 PR). _ een arrest van de Kamer kan betrekking hebben op de ontvankelijkheid van de zaak en/of de gegrondheid. Beide aspecten kunnen dus aanleiding geven tot verwijzing indien in een arrest. _ ook een uitspraak over billijke genoegdoening (art. 41 EVRM) is een arrest. c. Termijnvoorwaarde [160] O.b.v. art. 43, §1 EVRM en art. 73, §1 PR moet het verzoek tot verwijzing gedaan worden ten laatste drie maanden na de uitspraak door de Kamer. d. Grondvoorwaarde [161] Een verwijzing naar de Grote Kamer kan slechts indien aan de grondvoorwaarde in art. 43, §2 EVRM (alternatief: art. 73, §2 PR) is voldaan. _ ernstige interpretatievraag: (1) een kwestie van belang, die nog niet door het Hof is behandeld, of (2) wanneer de beslissing van de Grote Kamer van belang is voor toekomstige rechtspraak, of (3) wanneer het arrest van de Kamer afwijkt van eerdere rechtspraak. _ ernstige toepassingsvraag: het bestreden arrest vereist substantiële wijzigingen in het interne recht of de interne administratieve praktijk. _ een ernstige vraag van algemeen belang: (1) substantiële politieke kwestie of (2) een belangrijke beleidskwestie. e. Vormvoorwaarde [162] Het verzoek moet geschreven en gemotiveerd worden ingediend bij de griffie, overeenkomstig art. 73, §1 PR en art. 43, §1 EVRM. _ motivering: preciseren van de ernstige vraag. EVRM 55 4.1.2 Beslissing door College van vijf rechters [163] Dit College – samengesteld volgens art. 73, §2 PR – gaat na of aan de voorwaarden voldaan is – o.g.v. art. 43, §2-3 EVRM en art. 73, §2 PR – en aanvaardt indien dit het geval is. Hierbij wordt enkel gekeken naar de zaak zoals deze is. _ hier is wat ruimte voor interpretatie, gezien de grondvoorwaarden nogal vaag zijn opgesteld. [164] [NIET] [165] Hun beslissing moet niet gemotiveerd, noch unaniem zijn. Indien het verzoek tot verwijzing wordt afgewezen, geldt het arrest van de Kamer als einduitspraak (art. 44, §2, c EVRM). Hiertegen is geen beroep mogelijk. Indien het verzoek tot verwijzing wordt ingewilligd, onderzoekt de Grote Kamer de zaak opnieuw (art. 31, a EVRM). 4.2 Na afstand van rechtsmacht door de Kamer
44 | P a g e
4.2.1 Afstand van rechtsmacht [166] O.b.v. art. 30 EVRM en art. 72, §1 PR kan een Kamer van zeven rechters afstand van rechtsmacht doen ten gunste van de Grote Kamer. _ dit kan ten gevolge van een ernstig interpretatieprobleem zijn, maar niet ten gevolge van een ernstig toepassingsprobleem. _ dit hoeft niet gemotiveerd te zijn. [167] Dit heeft tot doel de kwaliteit en eenvormige interpretatie van de rechtspraak te garanderen, evenals het versnellen van de procedure (men krijgt immers snel een einduitspraak). 4.2.2 Bezwaar tegen afstand van rechtsmacht [168] Partijen kunnen zich verzetten tegen het voornemen van de Kamer om afstand van rechtsmacht te doen, zoals hierboven reeds vermeld werd. [169] Zij kunnen zich verzetten o.g.v. art. 30 EVRM en meer specifiek art. 72, §2 PR. Het verzet moet binnen één maand (na de kennisgeving van het voornemen van de Kamer) schriftelijk en behoorlijk gemotiveerd overgemaakt worden aan de griffie. _ indien zij hier niet aan voldoen, dan wordt het verzet als ongeldig gezien. EVRM 56 4.3 Bevoegdheid en procedure voor Grote Kamer 4.3.4 Arrest van de Grote Kamer [175] Net zoals bij de Kamer doet de Grote Kamer in een arrest uitspraak over een eventuele verdragsschending, en eventueel over de toekenning van een billijke genoegdoening. _ art. 73, §3 PR. Ook: art. 31, a EVRM en in mindere mate art. 43, §3 EVRM. _ deze is gemotiveerd, overeenkomstig art. 45, §1 EVRM. _ deze geldt als einduitspraak, zie art. 44, §1 EVRM. _ deze zijn bindend en declaratoir, maar niet uitvoerbaar. 5 Interpretatie van een arrest [176] De partijen kunnen o.g.v. art. 79 PR het Hof om interpretatie van een eerder geveld arrest vragen. Dit heeft enkel tot doel de verduidelijking van de betekenis en het toepassingsgebied van het betreffende arrest. 6 Herziening van een arrest [179] Art. 80 PR voorziet dat partijen onder voorwaarden om herziening van een arrest kunnen verzoeken, indien er een nieuw feit wordt ontdekt. _ dit is een uitzonderingsproces, gezien het afbreuk doet aan art. 44 EVRM. _ het Hof zal dan ook zeer strikt toezien op de ontvankelijkheid en gegrondheid van de verzoeken tot herziening. 7 Rechzetting van een arrest [183] Art. 81 PR voorziet dat schrijffouten, rekenfouten en duidelijk vergissingen door het Hof kunnen worden rechtgezet. _ het Hof kan dit op eigen initiatief of op vraag van een partij doen. Deze laatste moet daartoe een verzoek indienen ten laatste één maand na de uitspraak van het betreffende arrest. _ rechtzetting doet geen afbreuk aan de bepalingen in het arrest of het opnieuw op de rol plaatsen van zaken. EVRM 57
45 | P a g e
Hoofdstuk 8 Voorlopige maatregelen (433-486) § 1 Algemeen [1] Deze hebben een preventief karakter, in die zin dat ze onherstelbare schade t.a.v. personen trachten te voorkomen. _ verschil met nationale voorlopige maatregelen: deze beogen de rechten van de partijen in het geding te vrijwaren. Het Hof is niet krachtens het EVRM of de protocollen bevoegd om dergelijke maatregelen te nemen. De Verdragsstaten wilden immers niet dat de toezicht op hun doen en laten hun soevereiniteit te ver zou aantasten. _ deze bevoegdheid wordt voor de Kamer(voorzitter) voorzien in art. 39 PR. _ deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de Sectievoorzitter indien er nog geen Kamer is samengesteld (art. 52, §3 PR). _ de Grote Kamer oefent deze bevoegdheid o.g.v. art. 71, §1 PR uit. _ de betreffende voorzitter kan partijen om informatie vragen omtrent de implementatie van de voorlopige maatregelen (art. 39, §3 PR eventueel samengelezen met de betreffende bepalingen voor Sectie en Grote Kamer). _ het Comité van Ministers wordt krachts art. 39, §2 PR op de hoogte gebracht van het nemen van dergelijke maatregelen. De beslissing tot inwilliging of afwijzing wordt onmiddellijk ter kennis van de partijen gebracht en is definitief. § 2 Toepassingsgebied ratione personae A Actieve legitimatie: wie kan een voorlopige maatregel vragen? [2] Dit wordt geregeld door art. 39, §1 PR: - individuele klacht. Het verzoek zal uitgaan van de verzoeker. - interstatenklacht. Het verzoek zal uitgaan van een Verdragsstaat. - beide vormen. Het verzoek kan uitgaan van iedere geïnteresseerde persoon. Dit kan bv. de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa zijn. - beide vormen. Het Hof legt ambtshalve de voorlopige maatregel op. B Passieve legitimatie: tot wie kan een voorlopige maatregel worden gericht? [3] Art. 39, §1 PR stelt dat een interim-maatregel tot elk van de partijen – dus verzoeker en verwerende Staat – kan worden gericht. _ in praktijk worden de meeste voorlopige maatregelen tot de verwerende Staat gericht. Deze kan dan zelfs gevraagd worden derden te verhinderen schade te berokkenen aan anderen. _ het komt ook voor dat het Hof aan zowel de verwerende Staat, als aan de verzoeker voorlopige maatregelen richten. In quasi alle gevallen gaat het dan om zaken met zelfmoordpogingen of hongerstakingen. EVRM 58 § 3 Toepassingsgebied ratione materiae [4] Art. 39, §1 PR is nogal ruim verwoord, in de zin dat alle maatregelen die (1) in het belang van de partij zijn, of (2) in het belang van de procedure eronder vallen. _ Volgens de rechtspraak van het EHRM moet echter aan drie cumulatieve voorwaarden33 voldaan zijn, vooraleer voorlopige maatregelen kunnen worden aangeduid: - de situatie is imminent en uitzonderlijk. Tegen de handeling staat geen
46 | P a g e
intern rechtsmiddel met schorsende werking open. - het moet heel waarschijnlijk zijn dat de betreffende handeling een schending van het Verdrag zou opleveren. - er moet risico op onherstelbare schade zijn. _ uit art. 39, §1 PR blijkt dat de betreffende voorzitter niet verplicht is in te gaan op het verzoek van de partijen of van een geïnteresseerde derde (dus zelfs wanneer aan bovenstaande vereisten is voldaan). A Eerste voorwaarde: uitzonderlijk, imment en geen schorsend rechtsmiddel 1 Uitzonderlijke situatie [5] Slechts vier situaties worden door de rechtspraak van het ECRM en EHRM aangeduid als zijnde uitzonderlijk m.b.t. het nemen van voorlopige maatregelen. 1.1 Situatie 1: uitwijzing of uitlevering [6] Voorlopige maatregelen worden aangeduid ingeval (1) van dreigende uitzetting of uitlevering, (2) de betrokkene bij terugkeer gevaar loopt op mishandeling of beroving van zijn leven, (3) de gezondheid van de betrokkene te kritiek is en/of er in het ontvangstland geen faciliteiten voorhanden zijn, of (4) de psychiatrische toestand van de betrokkene kan leiden tot zelfmoord. Uitzonderlijk wordt na de uitwijzing nog een voorlopige maatregel aangeduid. [7] Meestal worden voorlopige maatregelen hier genomen in het licht van gevaar voor schending van art. 2 EVRM of art. 3 EVRM in het ontvangstland (zelfs indien het ontvangstland geen Verdragsstaat is). _ de voorlopige maatregel beoogt dan de uitlevering aan / uitwijzing naar de ontvangststaat te verhinderen. [8] In andere zaken wordt de verwerende Staat verzocht de uitwijzing of uitlevering op te schorten, omdat de gezondheidstoestand van de verzoeker kritiek is. Zelfs wanneer het enkel de geestelijke gezondheidstoestand betreft die aanleiding kan geven tot een zelfmoordpoging (wanneer dit gestaafd wordt door een medische 33 Deze kunnen volgens sommigen niet toegepast worden op voorlopige maatregelen t.a.v. de verzoeker. EVRM 59 rapport), kan het EHRM een voorlopige maatregel aanduiden, [9] Het EHRM kan ook na de effectieve uitwijzing voorlopige maatregelen aanduiden t.a.v. de verwerende Staat. Dit was het geval is de zaak Cruz Varas and Others v. Sweden: de verwerende Staat werd verzocht alles in het werk te stellen om de verzoeker in de mogelijkheid te stellen zo snel mogelijk terug te keren naar de verwerende Staat. 1.2 Situatie 2: tenuitvoerlegging van de doodstraf [10] Het aanduiden van een voorlopige maatregel beoogt in deze situatie de executie van de betrokkene tegen te gaan. [11] De eerste Cyprus-zaak; de eerste Griekenland-zaak en de tweede Griekenland-zaak. [12] De bereidheid van het EHRM om voorlopige maatregelen – met de nodige terughoudendheid – te nemen in zaken waarin de (uitvoering van de) doodstraf aan de orde is, wordt bevestigd in de zaak Öcalan. 1.3 Situatie 3: hard detentieregime / gezondheidsproblemen gedetineerde [13] Er worden ook voorlopige maatregelen aangeduid indien de detentie van een persoon met een ernstige medische aandoening onherstelbare schade kan
47 | P a g e
aanrichten. Een actueel medisch rapport over het feit dat onherstelbare schade mogelijk is, volstaat voor aanduiding van een voorlopige maatregel. [14] Verschillende zaken, waarbij voorlopige maatregelen werden toegestaan met het oog op de vrijwaring van de gezondheid van de verzoeker. [15] Vrijlating is nog nooit aangeduid als voorlopige maatregel om de gezondheid van de gedetineerde te vrijwaren. Er wordt verzocht om alles in het werk te stellen om de gezondheid te vrijwaren. 1.4 Situatie 4: vrijwaring van bewijsmateriaal [16] Een voorlopige maatregel kan worden aangeduid met als doel de vrijwaring van bewijsmateriaal, zodat een fact finding-missie een degelijk onderzoek kan voeren. Dit is nog maar éénmaal toegepast, en het lijkt dat het Hof in de toekomst niet meer onmiddellijk een fact-finding missie zal sturen. _ in eerste instantie zal hij o.b.v. art. 54, §2, a PR vragen om verduidelijking over feitelijke aspecten. _ in tweede instantie is o.b.v. art. A1 Annex PR een terreinonderzoek mogelijk. EVRM 60 2 Imminente of dreigende schade waartegen geen intern rechtsmiddel met schorsend karakter openstaat [17] De maatregel die shade kan berokkenen, moet dreigend zijn. Indien dit niet het geval is, zal het Hof het verzoek tot voorlopige maatregel afwijzen. Bovendien is vereist dat de verzoeker alls rechtsmiddelen met schorsend karakter in de interne rechtsorde hebben uitgeput. B Tweede voorwaarde: ‚prima facie‛-schending [18] Diegene die om voorlopige maatregelen verzoekt, moet aantonen dat de dreigende situatie (omtrent zijn fysieke integriteit of leven) op het eerste gezicht aanwezig is. Het volstaat niet om een algemene dreiging aan te tonen: bewezen moet worden dat hij persoonlijk gevaar loopt. [19] Hier is het belangrijk dat de verzoeker kopies van de interne procedure overmaakt. _ het EHRM zal immers vnl. steunen op de vaststellingen, onderzoeken en uitspraken van de nationale rechtbanken om het gevaar vast te stellen. Deze bevatten immers de aangevochten feiten en handelingen en de argumentatie van de nationale rechter om het verzoek af te wijzen. [20] In vele gevallen kan de verzoeker echter geen schriftelijke bewijzen meer voorleggen, gezien hij vaak halsoverkop het land is ontvlucht. _ het Hof evalueert het waarheidsgehalte en het risico dan onder meer a.d.h.v. de voorzorgsmaatregelen die de verwerende Staat heeft genomen en de garanties die de ontvangststaat heeft gegeven indien het een uitlevering betreft. C Derde voorwaarde: dreigende schade is ‚ernstig‛ en ‚onherstelbaar‛ [21] Voorlopige maatregelen worden slechts aangeduid indien de gewraakte maatregel ernstige en onherstelbare schade dreigt op te leveren t.a.v.: - bepaalde belangen van de partijen, of: - de voortgang van het onderzoek. 1 Aan personen, niet aan goederen / leefmilieu [22] Hoewel het PR hierover zwijgt, worden voorlopige maatregelen slechts aangeduid
48 | P a g e
met het oog op de voorkoming van ernstige en onherstelbare schade aan personen. [23] Elke persoon kan het voorwerp van voorlopige maatregel uitmaken, dus niet enkel de verzoeker zelf (bv. ook zijn familieleden, een getuige etc.). Ook een groep van personen, die gelokaliseerd worden op een bepaalde plaats en wiens leden identificeerbaar en individualiseerbaar zijn, kunnen beschermd worden door voorlopige maatregelen (indien zij allemaal het slachtoffer dreigen te worden). EVRM 61 Het Hof heeft op verschillende tijdstippen geweigerd om voorlopige maatregelen ten gunste van goederen aan te duiden. Dit lijkt theoretisch niet onmogelijk wanneer de vrijwaring van goederen ook de vrijwaring van personen meebrengt. In deze context zou een voorlopige maatregel ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade aan het leefmilieu niet ondenkbeeldig zijn. Schade aan het leefmilieu, kan immers ook ernstige en onherstelbare schade aan personen meebrengen. Dit werd tot nog toe nog niet toegestaan. 2 Ernstige en onherstelbare schade en uitwijzing / uitlevering [24] Van ernstige en onherstelbare schade ingevolge uitwijzing of uitlevering is sprake wanneer de betrokkene gevaar loopt in de ontvangststaat onderworpen te worden aan handelingen of situaties strijdig met art. 2 en/of 3 EVRM. Bij gevaar op schending van een andere verdragsbepaling dan art. 2 of 3 EVRM, zal de verzoeker het gevaard op onherstelbare schade moeten aantonen. Dit zal meestal niet het geval zijn bij art. 8 EVRM. De schade ingevolge de deportatie zelf wordt niet aanvaard, gezien deze niet onherstelbaar is (de betrokkene kan terug toestemming krijgen om de verwerende Staat te betreden). 2.1 Uitwijzing of uitlevering naar / aan een andere Verdragsstaat [25] Hier zal het aanduiden van een voorlopige maatregel meestal geweigerd worden, gezien het Hof veronderstelt – tenzij duidelijk bewijs van het tegendeel – dat de ontvangststaat / Verdragsstaat haar verplichtingen jegens het EVRM en de protocollen zal nakomen. Hierbij hoort het recht o.g.v. art. 34 EVRM om verzoekschrift in te dienen bij het EHRM wegens een vermeende verdragsschending door de ontvangststaat. 2.2 Uitwijzing of uitlevering naar / aan een niet-Verdragsstaat [26] Voorlopige maatregelen worden in dit geval toegestaan, indien: - de ontvangsstaat de doodstraf toelaat, en geen garanties geeft dat deze doodstraf niet zal gevorderd of uitgevoerd worden. - in de ontvangsstaat geen adequate medische faciliteiten voorzien zijn, en/of de gezondheidstoestand van de betrokkene kritiek is. - de psychiatrische toestand van de betrokkene ertoe kan leiden dat deze zelfmoord pleegt. 3 Schade in andere dan uitwijzings- en uitleveringszaken [27] In een aantal gevallen heeft het Hof buiten zaken omtrent uitwijzing of uitlevering voorlopige maatregelen aangeduid. Dit heeft hij o.m. gedaan in detentiecontext (hard regime, hongerstaking, etc.) en in gevallen van imminente uitvoering van de EVRM 62 doodstraf, wegens de aanwezigheid van gevaar voor ernstige en onherstelbare
49 | P a g e
schade aan personen. _ het mag hier niet gaan om een hypothetische schending. [28] De invordering van een geldboete kan geen ernstige en onherstelbare schade opleveren, en kan dus geen aanleiding geven tot voorlopige maatregelen. De scheiding van jonge kinderen van hun ouders kan wel ernstige en onherstelbare schade opleveren aan de betrokken. Voorlopige maatregelen zijn dus mogelijk. § 4 Gevolgde procedure [NIET] § 5 Juridisch bindend karakter en mogelijke precedentenwerking van een voorlopige maatregel [43] Noch het EVRM34, noch het PR (‚indicate‛) geven blijk van een juridisch bindend karakter van de voorlopige maatregelen. Tot 2003 zag het EHRM de voorlopige maatregelen niet als dwingende maatregelen. [44] De zaak Cruz Varas and Others v. Sweden (1991). Hierin oordeelde het EHRM dat een voorlopige maatregel niet juridisch bindend is. Het naast zich neerleggen van een dergelijke maatregelen kan wel bijdragen tot een veroordeling van de Staat wegens de vermeende verdragsschending in het verzoekschrift. [45] In een Belgische zaak werd dit bevestigd. Niettegenstaande dat het naast zich neerleggen van een voorlopige maatregel ‚weinig verenigbaar is met de bezorgdheid om op loyale wijze samen het werken met Europees Hof in de gevallen welke redelijk en doenbaar zijn‛, werd de dwingende kracht van voorlopige maatregelen niet aanvaard. [46] In een Turkse zaak (2003) wees het EHRM er voor het eerst op dat voorlopige maatregelen wel degelijk juridisch bindend zijn. Het negeren van een aangeduide voorlopige maatregel kan aanleiding geven tot een schending van art. 34 EVRM. [47] Ook in het eindarrest van bovenstaande zaak bevestigde het EHRM dat voorlopige maatregelen juridisch bindend zijn. Het negeren van deze ondermijnt de effectiviteit van het individuele klachtrecht (art. 34 EVRM), alsook de verbintenis van de Staten om de R&V in het EVRM te garanderen (art. 1 EVRM). De Raad van Ministers houdt o.g.v. art. 46, §1 EVRM toezicht op de naleving van de voorlopige maatregelen. [48] In de zaak Öcalan werd gesteld dat het negeren van voorlopige maatregelen niet automatisch leidt tot schending van art. 34 EVRM. Dit is enkel het geval indien de 34 Dit vermeldt de voorlopige maatregelen in het geheel niet. EVRM 63 niet-naleving van de voorlopige maatregelen het individuele klachtrecht effectief heeft gehinderd. [49] De voorlopige maatregel bindt de verwerende Staat en de interne rechter t.a.v. de desbetreffende persoon. De interne rechter moet zo nodig optreden indien de overheid blijft stilzitten. EVRM 64 Hoofdstuk 9 Ontvankelijkheidsvoorwaarden voor het EHRM (487-620) § 1 Algemeen [1] Vooraleer het Hof een verzoekschrift ten gronde zal onderzoeken, moet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden in art. 34 en 35 EVRM zijn voldaan. Indien aan één van de voorwaarden niet is voldaan, dan wordt de klacht als onontvankelijk
50 | P a g e
verworpen. _ het ontvankelijkheidsonderzoek is één van de voornaamste taken van het EHRM. [2] Strikt gezien moet een onderscheid worden gemaakt tussen onontvankelijkheid en onbevoegdheid (ratione temporae, personae, materiae en loci). _ klachten worden echter ook wegens onbevoegdheid onontvankelijk verklaard. Dit wordt dus hieronder besproken. A Belang van de ontvankelijkheid en definitief karakter van die beslissing [3] Een klacht kan in elke stap van de procedure onontvankelijk worden verklaard, waardoor de zaak niet ten gronde wordt onderzocht. Een (gedeeltelijke) onontvankelijkverklaring is definitief. Er staat dus geen beroep tegen open. De zaak die van de rol is geschrapt kan uitzonderlijk wel terug op de rol worden geplaatst. B Procedure en tijdstip van de beoordeling van ontvankelijkheid [4] De procedure m.b.t. ontvankelijkheid wordt geregeld door art. 51-57 PR. _ de onontvankelijkheid kan voor of na de klacht aan de verwerende Staat wordt ter kennis gebracht. _ indien de verwerende Staat geen bemerkingen maakt m.b.t. de ontvankelijkheid, dan kan (!) de klacht zonder meer ontvankelijk worden verklaard. [5] De verwerende Staat is in principe gehouden om de onontvankelijkheidgronden op te werpen voor de beslissing t.a.v. de ontvankelijkheid (preliminaire exceptie). _ hiervan kan afgeweken worden indien goede redenen zijn voor de laattijdigheid. _ er kan afgeweken van worden indien de verzoeker na de beslissing tot ontvankelijkheid de aard van zijn klachten wijzigt. _ er kan afgeweken van worden indien een nieuw feit zich voordoet dat de ontvankelijkheid van het verzoekschrift kan beïnvloeden. EVRM 65 § 2 Niet onverenigbaar met de bepalingen van het Verdrag (art. 34 EVRM, art. 1 EVRM jo. art. 35, §3 EVRM) [6] Het EHRM verklaart klachten – ingediend o.g.v. art. 34 EVRM – onontvankelijk indien deze niet verenigbaar zijn met de bepalingen in het EVRM of de protocollen, o.g.v. art. 35, §3 EVRM. Hier bekijken we de bevoegdheid van het EHRM en de slachtoffervereiste. A Bevoegdheid EHRM ratione personae [7] Dit bestaat uit twee aspecten: - wie kan een verzoekschrift indienen, met daarbij de slachtoffervereiste. - tegen wie kan een verzoekschrift worden ingediend. 1 Wie kan een verzoekschrift indienen? (art. 34 EVRM) [8] Zowel natuurlijke personen, NGO’s en groepen van personen hebben ‚locus standi‛ voor het EHRM. _ uiteraard kunnen niet alle R&V worden uitgeoefend door NGO’s, gezien hun aard (bv. recht op huwelijk). 1.1 Natuurlijke personen
51 | P a g e
[9] Natuurlijke personen kunnen o.g.v. art. 34 EVRM een verzoekschrift indienen. Het EVRM is er immers ter bescherming van de R&V van de mens (!). _ er wordt niet gekeken naar handelingsbekwaamheid, statuut en positie in de samenleving, of nationaliteit en woonplaats. Dit wordt nog versterkt door art. 14 EVRM, dat discriminatie op die gronden verbiedt. 1.1.1 Handelings(on)bekwaamheid [10] Een natuurlijk persoon kan een verzoekschrift o.g.v. art. 34 EVRM indienen, ongeacht hij nu handelingsbekwaam is of niet volgens het nationaal recht. _ minderjarigen, geestesgestooren en mentaal gehandicapten kunnen dus ook een verzoekschrift indienen. [11] Minderjarigen kunnen dus een verzoekschrift indienen bij het EHRM, alhoewel zij (in de meeste gevallen) handelingsonbekwaam zijn volgens het nationaal recht. _ in de praktijk zullen het echter de ouders zijn die in naam van hun kind een verzoekschrift indienen. Deze laatste heeft immers meestal niet de kennis om een verzoekschrift op te stellen of een gebrek aan financiële middelen om een advocaat te betalen. _ indien het gezag van de ouders over hun ouders is opgeschort, dan nog kunnen zij in naam van hun kind optreden voor het Hof. Er is hier dus een EVRM 66 conflict tussen de ouders en de Staat. _ indien er echter een conflict is tussen ouders (bv. over het omgangsrecht), kan enkel de ouder met het hoederecht in naam van het kind een verzoekschrift indienen. De andere ouder kan enkel in zijn eigen naam klacht neerleggen. _ dit neemt niet weg dat een kind steeds zelf een verzoekschrift kan indienen. _ het kind of zijn ouders / voogd kan ook een derde (bv. een advocaat) volmachtigen om in zijn naam en voor zijn rekening een verzoekschrift in te dienen en hem vervolgens te vertegenwoordigen. [12] Ook geesteszieken en mentaal gehandicapten kunnen een verzoekschrift o.b.v. art. 34 EVRM indienen. Het is uiteraard zo dat in quasi alle gevallen het verzoekschrift wordt ingediend door een vertegenwoordiger in eigen naam en/of in naam van de geesteszieke of mentaal gehandicapte. _ hiervoor moet hij geen bijzondere lastgeving laten blijken. _ de vertegenwoordiger – ook al is deze een familielid – zal wel moeten aantonen dat hij wel degelijk gerechtigd is om een verzoekschrift in te dienen. 1.1.2 Maatschappelijk positie [13] Het statuut of de positie die een natuurlijk persoon heeft of bekleedt in de samenleving heeft geen invloed op zijn recht (o.b.v. art. 34 EVRM) om een verzoekschrift bij het EHRM in te dienen. _ bv. ook militairen gedetineerden en politici kunnen gebruik maken van hun recht in art. 34 EVRM. 1.1.3 Nationaliteit en verblijfplaats [14] Art. 1 EVRM stelt dat de Verdragsstaten de R&V in het EVRM en de protocollen moeten garanderen aan eenieder die onder hun rechtsmacht valt. _ nationaliteit en verblijfplaats zijn dus irrelevant. _ er moet enkel aangetoond worden dat de verzoeker op het moment van de
52 | P a g e
vermeende schending zich bevond op het territorium van de Verdragsstaat. 1.1.4 Vertegenwoordiging [15] Het EVRM zelf vereist geen vertegenwoordiging, maar art. 36, §2 PR wel. Een individu of een NGO kan in beginsel een verzoekschrift voor een ander indienen, indien men kan aantonen dat men die ander vertegenwoordigt. _ behoudens ouders en voogden, moeten vertegenwoordigers een officieel bewijs van vertegenwoordiging kunnen voorleggen, of enig ander bewijs waaruit blijkt dat de betrokkene wil dat de vertegenwoordiger voor hem optreedt. _ verwanten kunnen een verzoekschrift indienen voor een overleden familielid en kunnen een reeds hangende procedure voortzetten na de dood van een familielid, op voorwaarde dat zij voldoende belang kunnen aantonen. EVRM 67 1.2 Niet-gouvernementele organisaties [16] Alle NGO’s kunnen op grond van art. 34 EVRM een verzoekschrift indienen. Het begrip ‚NGO‛ heeft een eigen, autonome verdragsbetekenis. Hieronder vallen: - in beginsel vallen enkel private organisaties hieronder. Hierbij kan het gaan om organisaties met of zonder rechtspersoonlijkheid naar nationaal recht. Dus ook feitelijke verenigingen kunnen handelen in naam van hun leden, op voorwaarde dat deze geïdentificeerd worden, via lastgeving vertegenwoordigd worden en rechtstreeks geraakt worden door de vermeende schending. _ een kerk zal dus in naam van haar leden (die de eigenlijk dragers van de grondrechten zijn) een verzoekschrift kunnen indienen o.g.v. art. 34 EVRM wegens een vermeende schending van art. 9 EVRM. - gouvernementele organen die overheidsfuncties uitoefenen. Dit zijn die rechtspersonen die deelnemen in de uitoefening van overheidsbevoegdheden of een openbare dienst exploiteren onder toezicht van de overheid. - sommige (autonome) overheidsbedrijven. Deze moeten aantonen dat zij beschikken over institutionele autonomie (hoewel zij budgettair afhangen van de Staat) en werken op een markt van concurrentie. [17] Uiteraard kunnen NGO’s – in de autonome verdragsbetekenis – zich niet beroepen op alle verdragsrechten, wat volgt uit hun aard. _ zo zullen zij zich wel kunnen beroepen op het eigendomsrecht (art. 1 Eerste Protocol), maar niet op het recht op huwelijk en het stichten van een gezin (art. 12 EVRM). _ zo zullen vakverenigingen zich kunnen beroepen op art. 11 EVRM en politieke partijen op art. 10 EVRM. Een kerk zal zich kunnen beroepen op art. 9 EVRM. 1.3 Groepen van personen [18] Een groep van natuurlijke personen kan ook beroep doen op art. 34 EVRM. Ieder groepslid moet slachtoffer zijn van de vermeende verdragsschending. Ieder lid moet geïdentificeerd zijn en zijn schriftelijke toestemming hebben gegeven voor het indienen van het verzoekschrift. 2 Slachtoffervereiste (art. 34 EVRM) 2.1 Direct slachtoffer [19] De verzoeker moet in principe het slachtoffer zijn geweest van een statelijk
53 | P a g e
handelen of nalaten, dat volgens de verzoeker een verdragsschending uitmaakt. _ hij moet voldoende direct geraakt zijn door één of meer vermeende verdragsschendingen. Hier is bewijs van schade niet vereist, dit is pas nodig bij de toekenning van de billijke genoegdoening. EVRM 68 _ indien er schade is, dan is men wel automatisch slachtoffer. _ de klacht in naam van een overleden persoon is pas ontvankelijk, indien deze voor zijn dood door lastgeving de intentie heeft weergegeven een klacht te willen indienen. [20] Het EVRM laat geen actio popularis toe. _ een persoon kan niet optreden in eigen naam en tegelijkertijd in naam van personen in een vergelijkbare situatie. _ een privé-persoon kan niet in abstracto aanklagen dat bepaalde wetgeving of bestuurspraktijk particulieren strijdig met het Verdrag raakt, zonder dat hij zelf in concreto geraakt wordt. _ NGO’s kunnen niet optreden voor hun individuele of geïndividualiseerde leden, indien de vermeende schending de NGO zelf niet raakt. 2.2 Versoepeling en uitbreiding slachtofferbegrip door Straatsburg 2.2.1 Slachtoffer van het louter bestaan van wetgeving [21] In een aantal gevallen hebben de Straatsburgse organen aanvaard dat een persoon slachtoffer ( art. 34 EVRM) kan zijn door het louter bestaan van wetgeving. _ de persoon loopt het directe risico gevolgen te ondergaan van bepaalde wetgeving, zelfs indien deze niet wordt uitgevoerd door uitvoeringsmaatregelen. De verzoeker moet dit risico bewijzen en aannemelijk maken dat het louter bestaan van de wetgeving een continue inbreuk uitmaak in één of meerdere R&V. _ vb. het bestaan van een rechterlijk verbod ter verspreiding van informatie inzake abortus. Het Hof oordeelde dat de vordering van de vrouwelijke verzoekers niet in abstracto was, gezien zij de leeftijd hadden waarop men zwanger kon worden. Dit moet onderscheiden worden van het potentieel slachtoffer. De mogelijkheid dat men effectief geraakt wordt door de wetgeving speelt wel een rol, maar is niet doorslaggevend. 2.2.2 Indirect slachtoffer [22] Een persoon kan het indirecte slachtoffer zijn door de schending van verdragsrechten van een andere persoon (zijnde het direct slachtoffer), hoewel hijzelf niet rechtstreeks geraakt wordt door het statelijk handelen of nalaten. We zien volgende gevallen: - het direct slachtoffer kan geen verzoekschrift meer indienen, gezien hij overleden of verdwenen is ten gevolge de vermeende verdragsschending. In dit geval worden in principe de naaste familie van de vermiste of overledene als indirect slachtoffer erkend. _ zij kunnen dan in eigen naam of in naam van de overledene een EVRM 69 verzoekschrift indienen.
54 | P a g e
_ zij kunnen ook een door het directe slachtoffer ingeleide zaak voortzetten. Indien een onderneming als direct salchtoffer geen verzoekschrift kan indienen volgens haar statuten, kunnen de aandeelhouders als indirect slachtoffer worden erkend. - wanneer het direct slachtoffer wel in staat is om een verzoekschrift in te dienen, kunnen zijn directe familieleden toch als indirecte slachtoffers worden erkend in bepaalde gevallen. Zij moeten aantonen schade te hebben geleden als gevolg van de vermeende verdragsschending of dat zij een geldig belang hebben bij de vaststelling van dergelijke schending. 2.2.3 Nabestaanden ingevolge voortzetting klacht na overlijden slachtoffer [23] Indien een verzoeker overlijdt tijdens de procedure voor het Hof, dan kan (1) de echtgenoot of (2) de dichte nabestaande die legitiem belang aantoont, de zaak verderzetten. Een erfgenaam kan een zaak van de erflater verderzetten. _ een executeur van testament of een vertegenwoordiger kan de zaak niet verderzetten, zonder dat een nauwe verwant dit wil. 2.2.4 Potentieel slachtoffer [24] Een persoon kan als potentieel slachtoffer worden erkend, indien hij kan getroffen worden door een potentieel statelijk nalaten of handelen. _ deze persoon moet wel redelijke en overtuigende bewijzen aanbrengen waaruit blijkt dat hijzelf waarschijnlijk zal geraakt worden door een bepaalde verdragsschending. Dit beoogt dus de nakende verdragsschending te beletten. _ het loutere vermoeden volstaat dus net. 2.3 Verlies slachtofferstatus [26] Een verzoeker kan in volgende gevallen de hoedanigheid van slachtoffer verliezen. 2.3.1 Verlies slachtofferstatus ten gevolge van eigen handelen of nalaten [27] Een verzoeker kan zijn hoedanigheid van slachtoffer verliezen ingevolge eigen (vrijwillig) handelen of nalaten. _ vb.: zaak i.v.m. art. 6 EVRM. Indien men niet is tussengekomen in de procedure dat een vermeende verdragsschening uitmaakt, en dus bij verstek is veroordeeld. Als gevolg verliest men zijn slachtofferstatus. EVRM 70 2.3.2 Verlies status door remediëring door verwerende Staat [28] In heel wat zaken verliest de verzoeker zijn slachtofferstatus, gezien de verwerende Staat de vermeende schending tijdens de procedure adequaat herstelt. Voor het verlies van slachtofferstatus in deze situatie zijn drie cumulatieve voorwaarden: - de interne overheden hebben expliciet, dan wel in substantie de schending van een verdragsbepaling erkend. - interne overheden hebben de verdragsschending op adequate wijze hersteld. - de verzoeker is behandeld op een manier waaruit voldoende aanwijzingen blijken dat de overheid de verdragsschending in aanmerking heeft genomen. 3 Tegen wie kan een verzoekschrift worden ingediend? (art. 34 EVRM) 3.1 Handelen of nalaten van Verdragsstaten [29] Een particuliere verzoeker kan een verzoekschrift indienen: - hiermee klaagt hij het nalaten of handelen van de Staat aan, dat volgens de
55 | P a g e
verzoeker een verdragsschending uitmaakt. - de vermeende schending heeft plaatsgevonden onder de rechstmacht van de verwerende Staat. - de verwerende Staat heeft het EVRM geratificeerd. Indien het verzoekschrift betrekking heeft op een Aanvullend Protocol, dan is vereist dat de verwerende Staat deze heeft geratificeerd. Het is dus een Verdragsstaat. De staatsaansprakelijkheid wordt ruim geïnterpreteerd en geldt t.a.v. het optreden van overheidsorganen op elk beleidsniveau. Dus: aansprakelijkheid voor handelen of nalaten van alle organen die onder het gezag of toezicht van de verwerende Staat staan, incl. de rechterlijke macht. [30] Een Verdragsstaat kan in principe niet aansprakelijk worden gesteld voor vermeende verdragsschendingen door (groepen van) particulieren. In volgende situaties is dit wel mogelijk: - wanneer de overheid een privé-persoon de opdracht heeft gegeven een bepaalde overheidstaak op zich te nemen of een bepaalde handeling te stellen. - de Verdragsstaat heeft nagelaten om bepaalde handelingen door particulieren te verhinderen, of deze indirect goedgekeurd. Een Verdragsstaat kan ook aansprakelijk worden gesteld voor de verdragsschending begaan in een ontvangststaat ingevolge uitwijzing of uitlevering. Dit is de zgn. reflex-werking. 3.2 Handelen of nalaten betreffende EG / EU [32] Er zijn drie manieren om klachten in te dienen m.b.t. het gemeenschapsrecht, waarvan niet elke manier mogelijk is (op dit moment). We bespreken deze manieren hieronder. EVRM 71 3.2.1 Klachten gericht tegen de EG of lidstaten van de EG als collectief a. Klachten gericht tegen de Europese Gemeenschap [33] Hoewel de EG zich ertoe verbindt de mensenrechten35 te respecteren, kunnen geen verzoekschriften tegen haar worden gericht. Zij is immers vooralsnog geen partij bij het EVRM (art. 56 EVRM). Klachten tegen de EG zullen dus ratione personae onontvankelijk worden verklaard. b. Klachten gericht tegen de lidstaten van de EG als collectief [34] In de huidige Straatsburgse rechtspraak is het niet duidelijk of de lidstaten van de EG als collectief kunnen worden aansprakelijk gesteld voor handelingen van de EG en haar organen. Alle EU-lidstaten zijn immers Verdragsstaat bij het EVRM. [35] Twee zaken van voor 2000 werden onontvankelijk verklaard: - de eerste zaak werd ratione personae onontvankelijk verklaard (hoewel Frankrijk het individueel klachtrecht nog niet had aanvaard en de Commissie dus eigenlijk geen jurisdictie had). _ noch de EG, noch de lidstaten konden volgens het ECRM aansprakelijk worden gesteld. - een tweede zaak werd ratione personae onontvankelijk verklaard, wat betreft de aansprakelijkheid van de EG. Over de aansprakelijkheid van de lidstaten werd gezwegen. De zaak Société Guérin Automobiles (2000) werd onontvankelijk verklaard ratione
56 | P a g e
materiae, zonder in te gaan op de aansprakelijkheid van de 15 EU-lidstaten. [36] In de DSR-Senator Lines GmbH zaak (2000) was het niet ondenkbaar dat de 15 EU-lidstaten als collectief zouden aansprakelijk worden gesteld voor een handeling van de EU (nl. het weigeren van een schorsing tot uitvoering van een geldboete, waardoor volgens de verzoeker art. 6 EVRM geschonden was). In deze zaak werd echter geen uitspraak ten gronde gedaan, gezien de geldboete in extremis werd geannuleerd door de Europese Commissie, en de verzoeker als gevolg de hoedanigheid van slachtoffer (art. 34 EVRM) verloor. De zaak werd dus onontvankelijk verklaard wegens gebrek aan slachtoffer. 3.2.2 Klachten gericht tegen individuele lidstaten van de EG bij de implementatie van gemeenschapsrecht [37] Verdragsstaten zijn aansprakelijk voor het geheel van de interne rechtsorde, ongeacht de aard of de oorsprong van de bepaling in kwestie (art. 1 EVRM). Bij de implementatie van EG-recht kunnen zij dus aansprakelijk worden gesteld o.g.v. een 35 En dus de R&V in het EVRM en de protocollen. EVRM 72 verdragsschending. In de Franse zaak Cantoni stelde het EHRM dat een Verdragsstaat niet kan ontsnappen aan aansprakelijkheid wegens schending van het EVRM, om het loutere feit dat zij een Europese richtlijn nagenoeg letterlijk overneemt. Deze rechspraak werd bevestigd en de zaak Matthews v. UK. Het tenuitvoerleggen van een arrest van het Europees Hof van Justitie leidt er niet toe dat de Verdragsstaat als een quasi-gemeenschapsorgaan optreedt. De Staat kan dus aansprakelijk worden gesteld voor een eventuele verdragsschending. 4 Verplichting Staat om de uitoefening klachtrecht niet te hinderen (art. 34 in fine EVRM) [38] De Verdragsstaten hebben o.g.v. art. 34 EVRM de verplichting om het indienen en verderzetten van een klacht bij het EHRM niet te belemmeren. Het feit dat de particulier er in geslaagd is een verzoekschrift in de dienen, betekent niet automatisch dat de Staat art. 34 EVRM heeft gerespecteerd. Het is mogelijk dat de Staat het de verzoeker moeilijker heeft gemaakt om een klacht in te dienen. Bij het onderzoek m.b.t. eventuele schending van deze bepaling wordt gebruikt gemaakt van het interpretatiebeginsel waardoor R&V effectief moeten worden gegarandeerd, en niet illusoir of theoretisch zijn. Problemen hieromtrent kunnen door het Hof zelf worden opgeworpen. B Bevoegdheid EHRM ratione materiae 1 R&V niet door het EVRM of de protocollen gegarandeerd [43] Enkel de R&V die in het EVRM (en de protocollen) zijn opgenomen worden berschermd (art. 1 EVRM). Verzoekschriften betreffende een vermeende schending van andere rechten en vrijheden dan die gewaarborgd door het EVRM en de protocollen worden ratione materiae onontvankelijk verklaard, o.g.v. onverenigbaarheid met het Verdrag (art. 35, §3 EVRM). [44] Sommige rechten die niet rechtstreeks door het EVRM (of een protocol) worden beschermd, kunnen toch indirect via een bestaand verdragsrecht worden beschermd. _ zo kan het recht op een gezond leefmilieu enige bescherming genieten via
57 | P a g e
art. 8 EVRM, zoals gezien in de zaak Hatton. _ het recht op politiek asiel kan eventueel worden beschermd, indien de uitlevering of uitwijzing het risico oplevert dat de verzoeker in de ontvangststaat op een manier strijdig met art. 2 EVRM of art. 3 EVRM wordt behandeld. 2 Klacht valt buiten het toepassingsgebied van de R&V gegarandeerd door het EVRM en de protocollen [45] Indien een klacht buiten het toepassingsgbied valt van de R&V zoals gegarandeerd door het EVRM en de protocollen, dan zal dit verzoekschrift EVRM 73 onontvankelijk worden verklaard ratione materiae wegens onverenigbaarheid met het Verdrag (art. 35, §3 EVRM). _ zo maakt het seksueel leven deel uit van het privé-leven, zoals bechermd door art. 8 EVRM. Echter: wanneer deze seksuele betrekkingen tegen betaling worden aangeboden, zal niet onder de bescherming van art. 8 EVRM vallen. 3 Bestaan ‚reserve‛ / ‚voorbehoud‛ t.a.v. een door het EVRM of de protocollen gegarandeerd recht of vrijheid, of inroeping van een recht of vrijheid gegarandeerd door een niet-geratificeerd protocol [46] Klachten m.b.t. R&V beschermd door het EVRM of een protocol kunnen toch onontvankelijk worden verklaard ratione materiae wegens onverenigbaarheid met het Verdrag (art. 35, §3 EVRM), in volgende gevallen: - de Staat heeft overeenkomstig art. 57 EVRM een voorbehoud gemaakt t.o.v. een recht en vrijheid, ten tijde van de ondertekening van het EVRM of van het betreffende protocol (of bij de neerlegging van akte van bekrachtiging). _ het Hof kan wel nagaan of art. 57 EVRM gerespecteerd is bij het maken van de reserve. - het recht en vrijheid is opgenomen in een protocol dat de Staat nog niet heeft geratificeerd. 4 Misbruik van verdragsrechten onverenigbaar met art. 17 EVRM [48] Een verzoekschrift wordt ratione materiae onontvankelijk wegens onverenigbaarheid met het Verdrag verklaard (art. 35, §3 EVRM), indien de verzoeker hiermee beoogt het recht ter verkijgen de R&V in het EVRM en de protocollen te vernietigen of overmatig te beperken (art. 17 EVRM). C Bevoegdheid EHRM ratione temporis 1 Feiten vanaf het ogenblik van inwerkingtreding EVRM [49] Verzoekschriften die een vermeende verdragsschending aanklagen, die zich heeft voorgedaan voor de datum waarop het EVRM (en/of de betreffende protocollen) in werking zijn getreden in hoofde van de verwerende Staat, worden – in principe – ratione temporis onontvankelijk verklaard (art. 35, §3 EVRM). [50] Er mag slechts rekening gehouden worden met feiten die zich voor de inwerkingtreding hebben afgespeeld, voor zover deze een situatie hebben gecreëerd die de ratificatiedatum overschrijdt. 2 Nog niet beëindigde jurisdictionele procedurs op ogenblik inwerkingtreding van EVRM [51] Klachten wegens vermeende schending van art. 6 EVRM worden onontvankelijk verklaard ratione temporis, indien ze betrekking hebben op interne procedures die EVRM 74
58 | P a g e
zich hebben voltrokken voor de inwerkingtreding van het EVRM. Anders ligt het indien men een verzoekschrift indient m.b.t. de definitieve interne jurisdictionele uitspraak (maar waar de tekortkoming voor het beroep ligt), die is gewezen na de ratificatie van het EVRM. _ in latere rechtspraak worden dergelijke verzoekschriften onontvankelijk ratione temporis verklaard, voor zover zij enkel betrekking hebben op tekortkomingen in de voorgaande procedure. Indien de vermeende schending van art. 6 EVRM zich heeft voorgedaan in de beroepsprocedure, dan zal de klacht ratione temporis ontvankelijk worden verklaard. [52] Indien het verzoekschrift betrekking heeft op de termijn van een jurisdictionele procedure, die reeds aanhangig was voor de ratificatie van het EVRM. _ het Hof mag ratione temporis enkel rekening houden met de duur na de ratificatie om de redelijkheid van de termijn te bepalen. _ echter: het Hof kan wel de stand van de procedure in rekening nemen, die bereikt is op het begin van de te beoordelen termijn. Vb.: beroep. 3 Voortdurende situatie [53] Indien de feiten aangeklaagd in het verzoekschrift een voortdurende situatie uitmaken, die eventueel kan leiden tot een voortdurende schending. Dan is het Hof ratione temporis bevoegd om zowel de gebeurtenissen voor, als na de inwerkingtreding van het Verdrag (of het protocol) te onderzoeken. _ een voortdurende situatie wordt tegenover een onmiddellijke handeling geplaatst. Deze laatste eindigt vanaf ze gesteld is. _ een voortdurende situatie vloeit voort uit een op een bepaald moment verrichte daad (door of in naam van de overheid), maar duurt door in de tijd. Ze wordt immers dag na dag herhaald door de gevolgen van de daad. Doodslag wordt niet in aanmerking genomen als voortdurende situatie. Een geval is wel het blijvend inperken van art. 10 EVRM door een rechterlijke beslissing. _ dit is uiteraard ook belangrijk voor de termijn van 6 maanden. 4 Opzegging van het EVRM [54] Een Verdragsstaat kan het EVRM opzeggen overeenkomstig art. 58, §1 EVRM. _ een opzeggingstermijn van 6 maanden wordt in acht genomen. _ daden (die een schending kunnen uitmaken) gepleegd voor de opzegging van het EVRM van kracht werd, blijven onder de bevoegdheid van het EHRM (art. 58, §2 EVRM). Een oud-Lidstaat kan dus vervolgd worden. _ Een Staat kan zich dus niet aan een nakende veroordeling onttrekken door het EVRM op te zeggen. EVRM 75 D Bevoegdheid EHRM ratione loci [55] Een Verdragsstaat is aansprakelijk voor elke verdragsschending die zich onder haar rechtsmacht of jurisdictie voltrekt (art. 1 EVRM). Twee situaties: - jurisdictie slaat in eerst instantie op het grondgebied van de verwerende Staat. Dit wordt uitgebreid tot de gebieden waar de Staat – op het ogenblik van de vermeende schending – volledige controle over had (bezette gebieden). Een Staat kan aansprakelijk worden gesteld voor daden en nalaten van haar
59 | P a g e
(deel)republieken, wanneer deze integraal deel uitmaken van het territorium van de Staat en aldus onderworpen zijn aan haar jurisdictie. Een federale Staat is aansprakelijk voor de versdragsschendingen die zich hebben voorgedaan op het territorium van een deelstaat. Voor overzeese gebieden is er slechts aansprakelijkheid indien de Staat overeenkomstig art. 56 EVRM het Verdrag van toepassing heeft ‚gemaakt‛ op die gebieden. - Ook op basis van niet-territoriale factoren kan er sprake zijn van rechtsmacht. Er is dan aansprakelijkheid van de Staat indien de handelingen haar toerekenbaar zijn. Hier zien we o.a. handelingen van ambassadepersoneel, handelingen verricht aan boord van schepen die de vlag van de Staat voeren, handelingen verricht aan boord van vliegtuigen (of ruimtetuigen) die geregistreerd zijn in de Staat. Dit is eerder uitzonderlijk, en moet in elke zaak grondig gemotiveerd worden. § 3 Verzoekschrift mag niet anoniem zijn (ar. 35, §2, a EVRM) [56] O.b.v. dit artikel worden anonieme verzoekschriften verworpen (art. 35, §4 EVRM). [57] Krachtens art. 47, §1 PR is de verzoeker verplicht bij zijn verzoekschrift een aantal persoonsgegevens mee te delen. Zoniet wordt de klacht niet geregistreerd. De verzoeker kan o.b.v. art. 47, §3 wel behoorlijk gemotiveerd verzoeken zijn identiteit geheim te houden. In uitzonderlijke en behoorlijk gerechtvaardigde gevallen wordt dit toegestaan door de Kamervoorzitter. [58] Een organisatie of kerk is niet gehouden de identiteit van haar leden mee te delen, indien het gaat om een vermeende schending van de rechten van de organisatie zelf. M.b.t. een kerk kan gesteld worden dat zij kunnen optreden voor hun leden in het kader van art. 9 EVRM, zonder hun identiteit aan te tonen. [59] Deze vereiste wordt niet zo strikt gehanteerd in recente rechtspraak. Het is vnl. vereist dat de verzoekers identificeerbaar zijn a.d.h.v. een groot aantal feitelijke en juridische elementen. Het is dan niet vereist dat zij hun werkelijke identiteit bekendmaken, indien blijkt dat dit voor hen (of voor hun dierbaren) gevaar voor represailles zou opleveren. EVRM 76 § 4 Non bis in idem: EHRM (art. 35, §2, b EVRM) [60] Het EHRM behandelt geen particuliere verzoekschrift dat in wezen gelijk zijn aan een zaak die het reeds heeft onderzocht. Deze verzoekschriften worden dan verworpen (art. 35, §4 EVRM). Dit is in eerste plaats gericht tegen eenzelfde verzoeker die nogmaals een verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indient. Deze worden onontvankelijk verklaard, tenzij er nieuwe feitelijke gegevens36 aan het licht zijn gekomen na de uitspraak in de eerste zaak. Nieuwe juridische argumenten komen niet in aanmerking. De afwijzing van een verzoek tot herziening na intern recht, volgend op de afwijzing van een verzoek door het EHRM, volstaat niet. Indien men na een eerdere onontvankelijkverklaring van het EHRM de interne rechtsmiddelen toch uitput, dan kan men opnieuw een verzoekschrift indienen (dit levert immers een nieuw feit op). [61] Verzoekschriften van meerdere onafhankelijke klagers die een identieke klacht
60 | P a g e
inhouden, worden niet onontvankelijk verklaar op deze basis. Deze worden samen behandeld indien ze samen zijn ingediend, tot ze samengevoegd worden. De tweede klacht blijft behouden indien het belang van de verzoekers verschillend is. Het is niet duidelijk of een voorgaande statenklacht non bis in idem oplevert voor particuliere verzoekschriften. [62] Indien de identieke verzoekschriften geruime tijd na elkaar worden ingediend, dan worden deze afzonderlijk behandeld. Het Hof kan de tweede ook opschorten tot er uitspraak is in de eerste. § 5 Non bis in idem: andere internationale instantie (art. 35, §2, b EVRM) [63] Verzoekschriften die klachten inhouden die reeds door een andere internationale instantie zijn onderzocht of waar een regeling is voorgelegd, worden verworpen door het Hof (art. 35, §4 EVRM) o.b.v. art. 35, §2, b EVRM. _ ‚internationale instantie‛ is vaag gehouden, opdat deze zoveel mogelijk jurisdictionele en quasi-jurisdictionele organen – opgericht door een verdrag, een intergouvernementeel of een supranationaal orgaan – zou omvatten. _ vb.: het Comité voor Mensenrechten en het Europees Hof van Justitie. _ hierbij wordt nagegaan of het verzoekschrift in essentie gelijk is aan de klacht voor de andere internationale instantie: dezelfde klachten, feiten en personen. Vooral de persoon is hier determinerend. 36 Indien de feitelijke gegevens er al waren, maar niet opgeworpen zijn, dan is de nieuwe zaak onontvankelijk. EVRM 77 § 6 Geen misbruik van het individuele klachtrecht (art. 35, §3 EVRM) [67] Het verzoekschrift waarbij de verzoekr misbruik maakt van het individueel klachtrecht is o.g.v. art. 35, §3 EVRM onontvankelijk, en wordt overeenkomstig art. 35, §4 EVRM verworpen. A Misbruik door ‚doelstelling‛ in hoofde van verzoeker [68] Een Duitse zaak werd onontvankelijk verklaard o.g.v. art. 35, §3 EVRM, omdat de verzoekster als enige doel had te ontkomen aan een interne veroordeling, zonder evenwel enige specifieke vermeende verdragsschendingen aan te brengen. Een verzoekschrift met als doel reclame of propaganda wordt enkel afgewezen, indien ze opzettelijk gebaseerd is op onjuiste37 feiten, of indien de feiten buiten het toepassingsgebied van het EVRM liggen (en de verzoeker wist dit). B Misbruik door ‚wangedrag‛ in hoofde van verzoeker [69] Hier zien we: - opzettelijk valse verklaringen afleggen om het Hof te misleiden. - het in gebreke blijven om bepaalde informatie te verstrekken, hoewel deze meermaals is gevraagd. - gebruik van beschuldigende, beledigende of provocerende taal tijdens de procedure. Dit leidt slechts in uitzonderlijke gevallen tot onontvankelijkheid. - het indienen van frivole, maar nutteloze verzoekschriften. - het bekendmaken van de voorlopige mening van het Hof (zie hierboven). C Misbruik wegens indienen van ‚meerdere, ongefundeerde verzoekschriften‛ in hoofde van eenzelfde verzoeker [70] Het is niet de bedoeling dat eenzelfde verzoeker het Hof onnodig werk oplevert. Dergelijke verzoekschriften worden o.g.v. art. 35, §3 EVRM onontvankelijk
61 | P a g e
verklaard. § 7 Verzoekschrift mag niet kennelijk of manifest ongegrond zijn (art. 35, §3 EVRM) A Algemeen [71] Hier doet het Hof een prima facie-onderzoek naar de grond van de voorgelegde aantijgingen. Een klacht in manifest ongegrond indien: - er geen of onvoldoende bewijs is voor de vermeende schending of de aangevoerde feiten onjuist zijn. - er op het eerste gezicht geen verdragsschending is, maar dat de inmenging 37 Of indien belangrijke feiten verzwegen worden. EVRM 78 perfect te rechtsvaardigen is via de escape-clausule. - de feiten geen inmenging uitmaken in een verdragsrecht. Tenslotte wijzen we er ook op dat het EHRM geen fourth instance-beroep is. [72] Zelfs indien de verwerende Staat toegeeft dat er een verdragsschending is of dat bepaalde feiten binnen het toepassingsgebied van een verdragsrecht vallen (en dus ontvankelijk), dan nog zal het EHRM onderzoeken of het verzoekschrift al dan niet manifest ongegrond is. Met de overeenstemming van de partijen wordt hier dus geen rekening gehouden. [73] Dit wordt door het Hof als filtermechanisme gebruikt. _ dit neemt niet weg dat het Hof gedetailleerd de feitelijke toedracht van de zaak onderzoekt. Hier gaat het Hof echter wel voort op de feiten zoals weerhouden door de interne rechter (fourth instance-theorie)/ B Vermeende verdragsschending niet of onvoldoende gestaafd door bewijsmateriaal [74] Het EHRM zal een klacht slechts in behandeling nemen indien er voldoende bewijs voorhanden is die de aantijgingen ondersteunen. C Op het eerste gezicht duidelijk geen verdragsschending [75] In heel wat gevallen wordt de zaak onontvankelijk verklaart, omdat er schijnbaar geen schending is van een van de R&V in het EVRM of de protocollen. D EHRM is geen ‚fourth instance‛ [76] Het EHRM onderzoekt (art. 19 EVRM) enkel of een Staat het EVRM heeft geschonden. Het behoort dus niet tot zijn bevoegdheid om feitelijke of juridische fouten in de interne rechtspraak aan te duiden en te veroordelen. _ uiteraard zullen feitelijke en juridische fouten wel behandeld worden door het EHRM, indien deze tot een verdragsschending hebben geleid. Vb.: indien de rechter op arbitraire wijze uitspraak heeft gedaan. _ het Straatsburgse mechanisme is immers subsidiair t.a.v. de nationale mensenrechtenbescherming. Zijn controle op de interne rechtsinstanties blijft dus beperkt tot een onderzoek of deze het Verdrag hebben nageleefd. EVRM 79 § 8 Klager moet alle interne rechtsmiddelen hebben uitgeput (art. 35 §1 EVRM jo. art. 35, §3 EVRM) A Algemeen beginsel en ratio legis van de uitputtingsregel [77] Het is in beginsel vereist dat de verzoeker alle interne toegankelijke, doeltreffende en toereikende rechtsmiddelen heeft uitgeput.
62 | P a g e
_ welke rechtsmiddelen dit zijn, is afhankelijk naargelang de Staat. _ deze vereiste is voldaan indien uit de feiten blijkt dat iedere rechtsmiddel uitgesloten is. _ deze regel wordt niet zo strikt gevolgd. Vb.: indien meerdere personen eenzelfde verzoekschrift indienen, is slechts vereist dat één van hen de interne rechtsmiddelen heeft uitgeput. 1 Grondslag voor de uitputtingsregel [78] Deze vereiste stelt zich vaak in het internationaal recht. Hiermee wordt beoogd de Verdragsstaten een kans te geven zelf een verdragsschending kunnen voorkomen en eventueel te remediëren. De Staat moet dus de mogelijkheid krijgen om zelf rechtsherstel te bieden. 2 Relatie uitputtingsregel en subsidiariteitsbeginsel [79] De uitputtingsregel geeft uiteraard aan dat het Straatsburgse toezichtsmechanisme slechts subsidiair is t.a.v. het nationale mensenrechtensysteem. De belangrijkste verantwoordelijkheid voor rechtsherstel ligt immers bij de nationale overheid. Er is dus de veronderstelling dat de nationale Staten effectief in rechtsmiddelen voorzien. 3 Datum voor beoordeling van de effectiviteit van de uitputtingsregel [80] De datum van de indiening van het verzoekschrift wordt genomen: voor die datum moet de verzoeker in beginsel alle interne rechtsmiddelen hebben uitgeput. Indien tussen indiening en ontvankelijkheidbeslissing een nieuw rechtsmiddel gecreëerd wordt, kan vereist worden dat de verzoeker – indien dit voor hem openstaat – deze nog uitput. B Aard van de uit te putten nationale rechtsmiddelen [85] De uit te putten nationale rechtsmiddelen moeten: - doeltreffend zijn. Het rechtsmiddel moet kans op slagen hebben. - toereikend zijn. Het rechtsmiddel kan de verdragsschending herstellen. - beschikbaar zijn. Het kan aangewend worden door de verzoeker zonder beletsel. EVRM 80 1 Toegankelijke rechtsmiddelen [86] Dit impliceert dat de verzoeker geen praktische en juridisch barrières op zijn weg mag vinden die hem verhinderen het rechtsmiddel uit te putten. Het moet onmiddellijk kunnen worden ingesteld. _ rechtsmiddelen die niet door de verzoeker zelf kunnen worden opgestart, zijn niet toegankelijk en vormen dus geen effectief rechtsmiddel. _ hetzelfde geldt voor bijzondere rechtsmiddelen, waarvan het instellen afhangt van een discretionaire bevoegdheid. _ hetzelfde geldt voor de rechtsmiddelen die aan een gedetineerde zijn meegedeeld in een taal die hij niet begrijpt. De Staat moet a.d.h.v. rechtspraak kunnen aantonen dat het instellen van het rechtsmiddel niet onmogelijk is. Er wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, m.b.t. praktische belemmeringen. 2 Effectieve en toereikende rechtsmiddelen [87] De doeltreffendheid van een rechtsmiddel houdt in dat het rechtsmiddel slaagkans heeft. De toereikendheid houdt in dat het rechtsmiddel van die aard is dat het de
63 | P a g e
aangeklaagde situatie rechtstreeks kan remediëren. Buitengewone rechtsmiddelen, zoals cassatie in het belang van de wet, worden meestal niet als effectieve rechtsmiddelen beschouwd. Deze hangen immers af van de discretionaire bevoegdheid van een overheidsorgaan. _ deze worden wel als effectief beschouwd in sommige zaken, indien de klacht anders onontvankelijk zou verklaard worden wegens het overschrijden van de termijn in art. 35, §1 EVRM. [88] Indien de verzoeker een vermeende verdragsschending aanvoert, die aanleiding kan geven tot ernstige en onherstelbare gevolgen, dan moet hij enkel die rechtsmiddelen uitputten die deze kunnen vermijden. _ dit zijn dus de rechtsmiddelen met opschortend karakter. _ deze rechtsmiddelen moeten volgens de wet (en dus niet louter de facto) een schorsend karakter hebben. [89] De verzoeker moet de beroepsmogelijkheden tot in de hoogste graad hebben uitgeput, indien dit beroep van wezenlijk belang is op de beslissing van de hoofdzaak. Bv.: als cassatie noodzakelijk is voor de beslissing van de hoofdzaak. [90] De verzoeker moet een rechtsmiddel uitputten, tenzij gebleken is uit vaststaande juridische opinie of vaststaande rechtspraak dat het rechtsmiddel ontoereikend wordt geacht – op het moment dat de verzoeker dit wou instellen – om de aangeklaagde situatie te remediëren. EVRM 81 3 Jurisdictionele en administratieve rechtsmiddelen [91] Het is soms ook vereist dat de verzoeker administratieve rechtsmiddelen uitput, voor zover deze toereikend en effectief zijn (en uiteraard toegankelijk). Er moet m.a.w. slaagkans zijn, en het rechtsmiddel kan de aangeklaagde situatie remediëren. C Voorwaarden voor naleving van de uitputtingsregel 1 Indiening klacht vooraleer voldaan is aan uitputtingsregel [92] Indien de verzoeker vermoedt dat het rechtsmiddel dat hij nog moet uitputten niet effectief zal zijn, doet hij er goed aan tegelijkertijd een verzoekschrift bij het EHRM in te dienen. Hierdoor vermijdt hij dat de zesmaandentermijn verloopt. Het Hof zal de klacht registreren, op voorwaarde dat de interne uitspraak er komt voor de ontvankelijkheidsbeslissing van het Hof. Het is belangrijk dat de verzoeker bij zijn verzoekschrift een brief toeveoegt, waarin hij uitlegt en motiveert waarom hij aldus te werk gaat. De griffie kan de zaak dan even in de ‚koelkast steken‛. Indien de zaak toch onontvankelijk wordt verklaard terwijl de interne procedure nog loopt, dan kan de verzoeker een nieuw verzoekschrift indienen wanneer dat rechtsmiddel wel is uitgeput. 2 ‚In substantie‛ opwerpen van verdragsbepaling(en) [93] Er is pas uitputting van interne rechtsmiddelen, indien de verzoeker in de interne procedure de verdragsbepalingen in substantie heeft aangehaald. _ de verzoeker moet de inhoud van de verdragsbepaling aanhalen in de nationale procedure, zonder deze verdragsbepaling letterlijk te citeren. 3 Naleving van de nationale procedureregels [94] Er is niet voldaan aan de uitputtingsvereiste indien de verzoeker de termijnen en
64 | P a g e
vormvoorwaarden niet correct heeft nageleefd. _ de uitputtingsvereiste is niet voldaan als de verzoeker door het niet naleven van de interne procedureregels een interne beroepsprocedure niet heeft kunnen uitputten. _ de laattijdigheid kan eventueel wel gerechtvaardigd worden door bijzondere omstandigheden. Dan wordt het verzoekschrift niet onontvankelijk verklaard. EVRM 82 D Versoepelingen en uitzonderingen op de uitputtingsregel 1 Vereiste van uitputten van slechts één rechtsmiddel [95] Indien verschillende beroepsmogelijkheden openstaan voor de verzoeker – die in essentie hetzelfde doel hebben – dan wordt vereist dat hij slechts één uitput, nl. dat rechtsmiddel waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat het effectief is. 2 Onredelijke duur vooraleer nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput – impact van specifieke nieuwe nationale redelijketermijnprocedure [96] Een verzoekschrift m.b.t. art. 6, §1 EVRM waarin een onredelijke termijn wordt aangeklaagd, moet in principe niet voldoen aan de regel dat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Echter: indien een intern rechtsmiddel bestaat dat openstaat voor de gedingvoerende partijen om de rechtsgang te bespoedigen en/of waarbij zij vegoed worden voor de te lange termijn, dan moeten zij dit eerst uitputten. _ dit neemt niet weg dat nadien nog een klacht kan worden ingediend bij het Hof o.g.v. art. 6, §1 EVRM. Het kan immers zo zijn dat de schadevergoeding de schade niet volledig herstelt. Hier wordt gekeken naar de som die het Hof normaal zou toegestaan hebben ter billijke genoegdoening. 3 ‚Administratieve praktijk‛ [97] Indien sprake is van een administratieve praktijk hoeven de interne rechtsmiddelen niet uitgeput te worden voor ontvankelijkheid. Dit veronderstelt: - het herhaaldelijk toepassen van analoge handelingen die een geheel of systeem vormen. Deze zijn niet gebaseerd op officiële bevelen. - een gedoogbeleid door de overheid t.a.v. deze praktijk. Er wordt vanuit gegaan dat de beschikbare rechtsmiddelen niet effectief zijn indien een dergelijke praktijk tot de hogere overheden wordt getolereerd. Indien de tolerantie zich in de lagere of middel-echelons bevindt, ontstaat een feitenkwestie. 4 ‚Speciale omstandigheden‛ die verzoeker ontheffen van naleving van de uitputtingsregel [98] In (zeer) uitzonderlijke omstandigheden zal het Hof de verzoeker ontheffen van de verplichting alle interne beschikbare, toereikende en effectieve rechtsmiddelen uit te putten. Dit is een gunst. _ hier zien we: extreem korte termijnen voor het neerleggen van bewijs, de totale inertie van de overheid om actie te ondernemen ingevolge een klacht (in dit laatste geval moet de overheid dan aantonen dat wel alles is gedaan in het licht van de omvang en de ernst van de zaak). _ worden niet aanvaard: gebrek aan juridische kennis, twijfel over de slaagkans van een rechtsmiddel, depressiviteit, onwetendheid over het bestaan van EVRM 83 een rechtsmiddel, positie van gedetineerde etc.
65 | P a g e
_ de afwezigheid van gratis rechtsbijstand kan eventueel wel het niet uitputten van de interne rechtsmiddelen rechtvaardigen, indien van de verzoeker redelijkerwijs niet kan verwacht worden dat hij het geding zou voeren zonder vertegenwoordiging. § 9 Verzoekschrift moet worden ingediend binnen 6 maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing (art. 35, §1 EVRM jo. art. 35, §3 EVRM) A Algemeen beginsel en ratio legis [99] Het verzoekschrift moet ingediend worden ten laatste 6 maanden na de datum van de definitieve nationale uitspraak. Indien geen rechtsmiddel openstond, begint de termijn van 6 maanden te lopen vanaf de datum waarop de bestreden handeling / nalating zich heeft voorgedaan. _ deze termijn heeft een absoluut karakter: noch de verwerende Staat, noch de verzoeker kunnen verzaken aan de ontvankelijkheidsvoorwaarde. _ dit wordt niet al te formalistisch toegepast, maar in overeenstemming met de geest en het doel van het EVRM als een mechanisme ter effectieve bescherming van de mensenrechten. [100] Deze termijn voorkomt dat een nationale beslissing na een lange periode nog steeds in twijfel zou kunnen worden getrokken (rechtszekerheid). Het garandeert ook dat binnen een redelijke termijn de eventuele verdragsschending kan worden afgehandeld en dat er geen feiten in de vergetelheid raken. Het geeft de eventuele verzoeker ook voldoende bedenk- of afkoeltijd. B Samenhang tussen deze vereiste en de uitputtingsvereiste [101] De zesmaandentermijn begint pas te lopen vanaf de definitieve nationale beslissing. Alle beschikbare, toereikende en effectieve nationale rechtsmiddelen moet dus uitgeput zijn. C Berekening van de termijn 1 Aanvangsdatum van de zesmaandentermijn [102] De termijn vat aan de dag volgend op de uitspraak van de definitieve internrechtelijke beslissing. In beginsel is dit de dag na de openbare hoorzitting alwaar het vonnis of arrest is voorgelezen. Dit kan echter verschillen: - wanneer de verzoeker ambtshalve een kopie of afschrift van de definitieve interne beslissing krijgt, begint de termijn te lopen vanaf de betekening. Dit is ongeacht de uitspraak reeds gedaan is in openbare hoorzitting. - wanneer de wet dit niet voorziet, dan begint de termijn te lopen vanaf de dag EVRM 84 waarop het arrest gefinaliseerd is. Dit is de dag waarop de partijen zich definitief in de mogelijkheid bevonden om kennis te nemen van de beslissing. De verzoeker dient dan al het redelijke te ondernemen om een kopie te bemachtigen en zich te vergewissen van de inhoud. Indien hij dit niet doet, dan begint de termijn te lopen vanaf de rechterlijk uitspraak. [103] Indien er geen rechtsmiddel openstaat tegen de handeling of het nalaten van de overheid, dan begint de termijn te lopen (1) vanaf de datum van deze vermeende verdragsschending, of (2) vanaf de datum waarop de (rechtsgevolgen van de) akte hem ter kennis kwam. Wanneer de vermeende verdragsschending een wet betreft, waartegen geen rechtsmiddel
66 | P a g e
openstaat, begint de termijn te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding. 2 Eerste communicatie als datum van indiening klacht en stuiting termijn [105] De eerste communicatie38, waarin de feiten en de klacht summier worden opgesomd, stuit de zesmaandentermijn. Volgende elementen moeten opgenomen zijn: - dat een individueel verzoekschrift o.b.v. art. 34 EVRM wordt ingediend. - een kort feitenrelaas en een opgave van de ingeroepen R&V (heel summier aangeven waarom deze geschonden zijn), al dan niet met vermelding van de specifieke verdragsbepalingen. D Versoepeling van de zesmaandenregel 1 Zesmaandenregel pas van toepassing na beëindiging van ‚voortdurende situatie‛ [108] De termijn van 6 maanden (art. 35, §1 EVRM) loopt niet in het geval van een voortdurende situatie (vloeit voort uit een handeling van of krachtens de overheid, maar wordt als het ware herhaald door de gevolgen). De termijn begint dan pas te lopen op het moment dat de betreffende situatie ophoudt te bestaan. 2 Zesmaandenregel soepel toegepast ingeval van ‚speciale omstandigheden‛ [109] Slechts in een aantal uitzonderlijke situaties wordt in hoofde van de verzoeker overmacht aanvaard en is er een soepele toepassing van de termijnvereiste: - een slechte gezondheid (gestaafd door medische rapporten), in concreto te bepalen. Dit mag niet algemeen van aard zijn. - psychische problemen worden niet aanvaard, evenmin als detentie. 38 Per gewone brief, officieel verzoekschrift of fax (bevestigen binnen 5 dagen), niet telefonisch. EVRM 85 § 10 Statenklachten (art. 33 en 35 EVRM) [110] En Verdragsstaat aanvaardt automatisch het statenklachtrecht (art. 33 EVRM). Wat betreft art. 35 EVRM, is enkel §1 van toepassing op interstatenklachten, met name de termijn van 6 maanden en de uitputtingsvereiste. Art. 35, §2-3 gelden enkel voor individuele klachten: - statenklachten kunnen immers niet anoniem zijn. - het criterium non bis in idem geldt niet voor statenklachten, hoewel het Hof zal kunnen nagaan in welke mate een nieuwe zaak identiek is aan een vorige. - het EVRM is gebaseerd op objectieve verbintenissen (niet op de klassieke wederkerigheid), zodat de klager geen enkel belang moet kunnen aantonen en zonder dat de vermeende slachtoffers eigen ingezetenen zijn. - een Staat kan in abstracto klagen over wetgeving of bestuurspraktijk, zonder slachtoffers aan te duiden. - misbruik van het klachtrecht is mogelijk, maar het verbod is gestoeld op een algemeen juridisch beginsel (niet op art. 35, §3 EVRM dus). - manifeste ongegrondheid kan niet leiden tot onontvankelijkheid, maar wel tot ongegrondheid van de zaak. Hoofdstuk 10 Billijke genoegdoening (621-680) [NIET] Hoofdstuk 11 Rechtsbijstand tijdens procedure voor het EHRM (681-694) [NIET] EVRM 86 Hoofdstuk 12 Rechtsgevolgen van arresten en toezicht op naleving van arresten van het EHRM (695-752) § 1 Algemeen
67 | P a g e
[1] De Verdragsstaten zijn ertoe gehouden (art. 46, §1 EVRM) om zich te houden aan einduitspraken in zaken waarbij zij partij zijn. _ de veroordelende einduitspraken kunnen een individuele maatregel vereisen39 om de verdragsschending te doen stoppen, of een structurele maatregel om gelijkaardige verdragsschendingen te voorkomen. _ de uitvoering van arresten wordt vaak de achillespees van het toezichtsmechanisme genoemd, gezien de geloofwaardigheid van het Hof er afhankelijk van is. Het toezicht op de naleving van de arresten wordt krachtens art. 46, §2 EVRM uitgeoefend door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. _ andere organen – waaronder het EHRM zelf – gaan hierin een belangrijkere rol opeisen. _ dit kan beschouwd worden als een collectieve verantwoordelijkheid van de Lidstaten. De uitvoering is dus niet enkel een onderneming van de veroordeelde Verdragsstaat. § 2 Rechstgevolgen van einduitspraken van het EHRM [2] O.b.v. art. 46, §1 EVRM is een einduitspraak van het EHRM bindend voor de veroordeelde Verdragsstaat. Dit houdt in principe twee verplichtingen – die zich in principe enkel opdringen aan de betrokken Staat – in: - de tenuitvoerlegging van de einduitspraak. - de eerbiediging van het gezag van gewijsde van het arrest. Arresten van het Hof hebben echter ook gevolgen voor andere Verdragsstaten. A Rechtsgevolgen t.a.v. de partijen in het geding 1 Verplichting tot uitvoering einduitspraken [3] Art. 46, §1 EVRM houdt de verplichting in voor de Verdragsstaat om een arrest vrijwillig en ter goeder trouw ten uitvoer te leggen. Deze verplichting wordt bevestigd door het bestaan van een toezicht (art. 46, §2 EVRM). Dit houdt concreet in dat het dictum / dispositief moet worden uitgevoerd. Met de motieven die eraan ten grondslag liggen, dient wel rekening te worden gehouden, maar deze zijn niet bindend. [4] We maken onderscheid tussen enkel schending en ook billijke genoegdoening. 39 Let wel: een arrest van het EHRM is niet-executoir. EVRM 87 1.1 Uitspraken waarbij een verdragschending wordt vastgesteld 1.1.1 De einduitspraak is in essentie declaratoir – nuances [5] Een beslissing van het EHRM waarin een verdragschending wordt vastgesteld, heeft geen rechtstreekse gevolgen in de interne rechtsorde van de Staat. Het Hof kan bijgevolg in beginsel geen specifieke maatregelen opleggen. _ het kan niet opleggen om wetsbepalingen e.d. of rechterlijke uitspraken teniet te doen. Dit gebeurt evenmin als rechtstreeks gevolg. _ de einduitspraak is een verklaring waarin wordt aangegeven dat er een verdragschending is begaan. De veroordeelde Staat moet dan de gevolgen daaruit trekken en de uitspraak uitvoeren. Recent komt hier verandering in. Zo zal het Hof in sommige arresten de Staat wijzen op de verplichtingen die op haar rusten in het kader van de naleving van het
68 | P a g e
eindarrest. Het Hof kan ook kritiek geven op de Staat indien hij dezelfde inbreuk een tweede maal moet vaststellen. Sinds kort is het Hof ook gestart met het vellen van ‚pilootarresten‛, waarbij ze concrete aanwijzingen geeft over de te nemen remediërende maatregelen. Bij sommige schendingen gaat het EHRM verder dan het vellen van louter declaratoire arresten. Zo kan de teruggave van een eigendom worden bevolen of de onmiddellijk vrijlating uit detentie. 1.1.2 De einduitspraak is niet-executoir [6] Aan het eindarrest van het Hof is geen ‚formulier van tenuitvoerlegging‛ gehecht en er is geen mogelijkheid om beroep te doen op de openbare macht om het te doen uitvoeren. Het is m.a.w. niet-uitvoerbaar op het territorium van de Staat. 1.1.3 Drievoudige juridische verplichtingen voortvloeiend uit de uitvoeringsplicht [7] De verplichting ex art. 46, §1 EVRM houdt in: - een einde te stellen aan de door het EHRM vastgestelde schending. - de gevolgen van de schending weg te werken, in zodanige mate dat de situatie van voor de schending zoveel mogelijk wordt hersteld. - erover waken – in bepaalde gevallen – dat de schending zich niet opnieuw manifesteert. Hiertoe kan de Staat individuele en/of structurele maatregelen nemen. 1.1.4 Resultaatsverbintenis [8] De Staat is in principe vrij om zelf te kiezen met welke maatregelen zij haar verplichting onder art. 46 EVRM zal uitvoeren. Deze middelen moeten wel in overeenstemming zijn met de uitspraak van het Hof. EVRM 88 [9] Deze keuzevrijheid is echter relatief: - de Staat kan enkel die middelen aanwenden die het resultaat kunnen bereiken, dus enkel die maatregelen die kunnen bijdragen tot remediëring. - soms zal het toekennen van billijke genoegdoening, bestaan uit iets anders dan het betalen van een geldsom – gelet op het feit dat volledig rechtsherstel wordt nagestreefd – indien de andere methode min of meer voor de hand ligt. In deze gevallen heeft de Staat echter niet zoveel keuze, gezien de maatregel toch voor de hand ligt. Zo zal in zaken omtrent art. 1 Eerste Protocol de teruggave van de goederen kunnen worden aanbevolen. - het Comité van Ministers is bevoegd om bij structurele problemen in vage bewoordingen een aantal structurele maatregelen aan te bevelen. - de uitvoering is ook tijdsgebonden. Er kunnen dus geen middelen worden aangewend die de uitvoering oneindig in de tijd spreidt. 1.1.5 Overheidsorgaan gebonden door einduitspraak en bevoegd voor uitvoering ervan [10] De Staat is gebonden door de einduitspraak en verantwoordelijk van de uitvoering ervan (art. 46, §1 EVRM). Aldus is ieder staatsorgaan gebonden door het arrest van het EHRM en kan elk van die organen op elk staatsniveau het arrest uitvoeren. _ de aard van de schending zal wel gevolgen hebben voor de bepaling welk staatsorgaan nu juist de uitvoering op zich zal nemen. Dit wordt soms ook vastgesteld in de wet of de grondwet van een Staat. 1.1.6 Nemen van individuele maatregelen
69 | P a g e
a. Soorten maatregelen [11] De Staat heeft de verplichting rechtsherstel te verlenen – indien de schending een individuele handeling betreft – die erin bestaat maatregelen te nemen om de situatie van voor de schending zoveel mogelijk te herstellen (restitutio in integrum). Deze herstelmaatregel kan vele vormen aannemen, waaronder het verlenen van gratie, het annuleren van een bestuursbeslissing, strafvermindering, het terug in dienst nemen van een ambtenaar etc. b. Heropening of heronderzoek van een zaak [NIET] c. Burgerlijke vordering na veroordelend arrest [14] De burgerlijke vordering o.b.v. art. 1382-1383 BW tegen de Staat lijkt een goed middel ter remediëring van een schending door een rechtsprekende handeling, indien restitutio in integrum niet meer mogelijk blijkt. Het Hof van Cassatie heeft hier echter beslist dat een burgerlijke vordering slechts mogelijk is indien de betreffende rechterlijke uitspraak ingetrokken, gewijzigd, vernietigd of herroepen is. Gezien de huidige rechtspraak en wetgeving is de EVRM 89 burgerlijke vordering dus geen geschikt middel. 1.1.7 Nemen van algemene of structurele maatregelen [15] In sommige omstandigheden moet de Staat niet enkel het slachtoffer compenseren, maar ook structurele maatregelen nemen. Dit is afhankelijk van de handeling die aan de basis van de vastgestelde schending ligt. Dit kan de wijziging van interne rechtspraak inhouden, tot het moment dat de wetgeving aangepast is. Indien de schending bestaat uit het louter bestaan van wetgeving of reglementen (zelfs indien de klager er niet door geraakt is, maar wel het risico loopt), dan moet deze aangepast worden om de schending te remediëren. Ook andere algemene maatregelen, zoals de opleiding van politiepersoneel of de wijziging van interne reglementen van rechstcolleges kunnen indien nodig genomen worden. 1.2 Uitspraken waarbij een billijke genoegdoening wordt toegekend 1.2.1 Bindende einduitspraak zonder beleidsruimte [16] Voor zover (een onderdeel van) de einduitspraak een billijke genoegdoening toekent, verliest (dat deel van) het arrest als het ware zijn declaratoir karakter. Dit wordt dan een beslissing waarbij een concrete prestatie wordt opgelegd. Hier is geen enkele beleidsruimte voor de Staat: zij moet die maatregelen nemen die nuttig zijn voor de juridische uitwerking van het arrest. 1.2.2 De einduitspraak is niet-executoir [17] De uitspraak waarbij een billijke genoegdoening wordt toegekend is niet-exectutoir op het territorium van de Staten. Het zal slechts uitvoerbare titel vormen, indien de regels van de betreffende Staat dat zo bepalen. De weigering tot uitvoering kan wel aanleiding geven tot een procedure voor de nationale rechter. In België is de rechtbank van eerste aanleg bevoegd. Deze onderzoekt enkel de authenticiteit van het eindarrest. Indien dit onderzoek positief uitkomt, dan stelt de rechtbank van eerste aanleg zonder meer de uitvoerbaarheid van het arrest vast. 2 Verplichting tot eerbiediging gezag van gewijsde einduitspraken
70 | P a g e
2.1 Begrip ‚gezag van gewijsde‛ [19] Dit houdt in dat er een wettelijk bermoeden van waarheid aan de uitspraak van het EHRM vasthangt. Dit impliceert dat de rechtsverhouding tussen de partijen bindend is vastgesteld en dat hun geschil ten einde heeft gekomen. Hierdoor komt het beginsel non bis in EVRM 90 idem te gelden (voor het EHRM en de nationale rechter). Dit kan in conflict komen met een uitspraak met nationaalrechtelijk gezag van gewijsde, indien een nationale rechterlijke uitspraak aan de basis van de verdragschending ligt. 2.2 ‚Relatief‛ gezag van gewijsde [20] Het blijkt uit art. 46, §1 EVRM dat het arrest van het EHRM slechts inter partes werking heeft. Bij betwisting is het dan zo dat enkel de partijen – in dit geval de verzoeker – het arrest kunnen inroepen in rechte tegen de andere – hier de veroordeelde Staat. [21] Dit leidt er ook toe dat de partijen gebonden zijn door de uitspraak en dat de verzoeker dus geen vordering meer kan instellen tegen de veroordeelde Staat, m.b.t. hetzelfde voorwerp. 2.3 Mogelijkheid van verwijzing, interpretatie en/of herziening [22] Het gezag van gewijsde houdt niet in dat de partijen niet kunnen: - verzoeken om verwijzing naar de Grote Kamer (art. 43 EVRM). - verzoeken om interpretatie van het arrest (art. 79 PR). - verzoeken om het arrest te herzien (art. 80 PR). Indien het arrest wordt hervormd, verlies het gezag van gewijsde. Een arrest van een Kamer heeft gezag van gewijsde krachtens art. 42 EVRM, indien dit een einduitspraak is. B Rechtsgevolgen t.a.v. andere Verdragsstaten [23] De interpretaties van verdragsbepalingen die het Hof maakt in zijn arresten verbinden zich met die verdragsbepalingen en gaan dus deel uitmaken van het EVRM. De interpretaties in de eindarresten van het Hof hebben dus een bepaald gezag, dat zich ook tot de andere Verdragsstaten uitstrekt. Het gezag van rechterlijke interpretatie overstijgt dus de individuele zaak en leidt ertoe dat rechtscolleges in de Verdragsstaten zich vaak aanpassen aan die rechtspraak. 1 Begrip ‚interpretatief gezag van gewijsde‛ van eindarresten [24] Deze theorie zwakt het gegeven af dat eindarresten enkel bindend zijn inter partes (art. 46, §1 EVRM). De verdragsuitleg is verbindend voor alle Verdragsstaten en niet enkel voor de gedingvoerende verdragspartij(en). De verplichtingen hier zijn dus erga omnes. 1.1 Definiëring van het gezag van rechterlijke interpretatie [NIET] EVRM 91 1.2 Juridische grondslag [26] Er wordt juridische grondslag gevonden in art. 32, §1 EVRM, dat het EHRM bevoegd maakt voor interpretatie van het EVRM. Uit samenlezing met art. 1 EVRM volgt dat de Verdragsstaten de rechten en
71 | P a g e
vrijheden opgenomen in het Verdrag en zoals geïnterpreteerd door het EHRM aan eenieder op onder hun rechtsmacht moeten garanderen. Uiteraard kan ook gesteld worden dat de Staat die zich niet houdt aan de interpretatie van het Hof, zich sowieso blootstelt aan veroordeling door het Hof. 1.3 Het interpretatief gezag van gewijsde als middel tot rechtsgelijkheid en rechtseenheid [27] Zoals eerder gezegd geldt de verdragsuitleg in arresten erga omnes. Het EHRM ziet zijn taak niet enkel als de bescherming van individuele rechten, maar ook de verhoging van bescherming van mensenrechten over de gehele ‚gemeenschap‛. Hierdoor kan dus rechtsgelijkheid gecreëerd worden tussen de Verdragsstaten. Het gevolg is ook dat rechtseenheid gecreëerd wordt in één rechtsgebied. 1.4 Modaliteiten van toepassing [NIET] 1.5 Retroactief karakter [29] Gezien het declaratoir karakter van arresten van het Hof, heeft de interpretatie retroactieve werking. _ een Staat die veroordeeld is wegens verdragsschending zal dus alsnog de situatie moeten herstellen. _ deze werking kan evenwel o.i.v. de rechtszekerheid worden getemperd door het EHRM, waardoor een Staat schendingen vastgesteld voor de interpretatie ongewijzigd mag laten. 2 Toepassing van de doctrine van het gezag van rechtelijke interpretatie door de nationale rechter [30] Door dit gezag van rechtelijke interpretatie worden de bewoordingen van art. 46, §1 EVRM uitgebreid. De nationale rechtscolleges zijn gebonden om de interpretatie van het EHRM te volgen, tenzij nieuwe feiten of andere objectieve gegevens de rechtspraak van het EHRM zouden kunnen omkeren. [31] Het Hof van Cassatie aanvaardt het interpretatief gezag van gewijsde van de arresten van het EHRM. Een gedingpartij kan zich dus beroepen op deze interpretatie van een verdragsbepaling (dus ook indien deze niet is gedaan in een zaak tegen België), gezien deze geïncorpeerd wordt in die verdragsbepaling. Het Grondwettelijk Hof laat zich ook leiden door de interpretatie van de rechten en vrijheden door het EHRM. EVRM 92 Hoofdstuk 13 De EU, de mensenrechten en het EVRM (Minerva) § 1 Inleiding A De oprichting van twee organisaties na WO II Na WO II werden twee Europese organisaties opgericht: - de Raad van Europa, die zich eerder op mensenrechten richtte (cf. de gruwelijkheden begaan door de nazi’s tijdens WO II40). - de Europese Gemeenschappen, die meer economisch gericht was. Europa moest immers volledig heropgebouwd worden. B Het mensenrechtendeficit bij de EG Gezien mensenrechten niet hun grootste zorg waren, zijn deze dus niet opgenomen in de stichtingsverdragen van de EG. Gezien de EG na verloop van tijd meer bevoegdheden kreeg, ontstonden soms conflicten men mensenrechten. Het Hof van Justitie beschermde de mensenrechten reeds zeer vroeg als ‚algemene beginselen van communautair recht‛.
72 | P a g e
Het Hof ging ook steeds meer het EVRM in zijn rechtspraak betrekken. Er werd ook geprobeerd om handelingen van de EG voor te leggen aan het EHRM. Deze klachten werden steeds onontvankelijk verklaard, gezien de EG geen lid is bij het EVRM. § 2 Evolutie van de mensenrechtenbescherming binnen EG / EU A Verdragen 1 Stichtingsverdragen Hierin werd geen melding gemaakt van mensenrechten, om twee redenen: - de economische doelstelling van de EG (EGKS, EURATOM en EEG). - het feit dat mensenrechten reeds beschermd werden op nationaal niveau (grondwet) en internationaal niveau (EVRM). 2 Europese Eenheidsakte (1986) In de preambule van dit verdrag werd voor de eerste maal direct verwezen naar de ‚bescherming van fundamentele rechten‛. Dit verdrag amendeerde het Verdrag van Rome van 1957. Hier wordt verwezen naar de verschillende toen bestaande bronnen van mensenrechten en de verantwoordelijkheid van Europa om de democratische beginselen en de eerbiediging van de rechten van de mens te doen gelden. 40 Men mag hierbij echter niet uit het oog verliezen dat ook sommige geallieerde Staten zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid, hoewel zij hiervoor niet vervolgd zijn na WO II. EVRM 93 3 Verdrag van Maastricht (1990) Het Verdrag van Maastricht dat de EU de grondrechten moet eerbiedigen, zoals die zijn gegarandeerd door de gemeenschappelijke constitutionele tradities en het EVRM, als algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Hiermee wordt de rechtspraak van het Hof van Justitie overgenomen. 4 Verdrag van Amsterdam (1997) Hier werd het huidige art. 6 EU-Verdrag ingevoerd. De bevoegdheid van het Hof van Jusititie werd uitgebreid in die zin dat het handelingen van de instellingen kan toetsten aan art. 6 EU-Verdrag. Art. 7, lid 3 EU-Verdrag voorziet dat een Lidstaat die art. 6 EU-Verdrag op ernstige en voortdurende wijze schendt, zijn stemrecht opgeschort kan zien. In art. 13 EG-Verdrag werd de basis voor het non-discriminatiebeleid gemaakt. 5 Verdrag van Nice en Handvest van de Grondrechten (2000) 5.1 Niet bindend – of toch wel? In de marge van het Verdrag van Nice kondigden de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het Handvest van de Grondrechten af. Hoewel dit niet als bindend was bedoeld, werd in de rechtsleer opgeworpen dat hiermee aan zelfbinding (patere legem ipse fecisti) is gedaan. Hoewel het dus niet bindend was, werd er meermaals naar verwezen door het Hof van Justitie, het Gercht van Eerste Aanleg en (zelfs) het EHRM. In 2006 kwam het Hof van Justitie tot het besluit dat de instelling inderdaad gebonden waren o.g.v. ‚patere legem quam ipse fecisti‛. 5.2 Inhoud In het Handvest worden rechten samengebracht die voortvloeien uit de gemeenschappelijke
73 | P a g e
grondwettelijke tradities van de Lidstaten en hun internationale verplichtingen. Het Handvest heeft 6 hoofdstukken: (1) waardigheid, (2) vrijheden, (3) gelijkheid, (4) solidariteit, (5) burgerschap, en (6) rechtspleging. Deze rechten kunnen door eenieder worden ingeroepen, die zich op het territorium van een Lidstaat bevindt (behoudens de rechten in hoofdstuk 5). 5.3 Toepassingsgebied: actief en passief Het actief toepassingsgebied wordt in elk artikel afzonderlijk behandeld, terwijl het passief toepassingsgebied in art. 51, §1 EU-Verdrag. EVRM 94 5.4 Relatie met het EVRM Dit wordt geregeld door art. 52, §3 Handvest, dat neerkomt op de toepassing van de ruimste bescherming. Dit wordt ook door art. 53 Handvest geregeld, krachtens hetwelk het Handvest niet mag uitgelegd worden als een beperking of een afbreuk van het EVRM. 5.5 Beperking van de R&V in het Handvest Art. 52, §1 Handvest41 stelt vijf voorwaarden, opdat een Lidstaat een verdragsbepaling kan beperken: (1) bij wet voorzien, (2) eerbiediging van de wezenlijke inhoud van de R&V, (3) proportionaliteitsbeginsel42, (4) noodzaak, en (5) effectief beantwoorden aan de erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de esien van de bescherming van R&V van anderen. 6 Verdrag betreffende de Europese Grondwet (2004) Dit werd beschouwd als een nieuw verdrag, dat dus moest geratificeerd worden door alle Lidstaten om in werking te treden. De Franse en Nederlandse bevolking hebben dit tegengehouden door referenda. Dit Verdrag voorziet de toetreding van de EG tot het EVRM43 en een bindende kracht voor het Handvest van Grondrechten (door de opname in het Verdrag). 7 Verdrag van Lissabon (2007) Dit nam de wijzigingen inzake de mensenrechten over van het Verdrag betreffende de Europese Grondwet over. Art. 6 erkent de rechten, vrijheden en beginselen zoals die vastgelegd zijn in het Handvest van Grondrechten als bindend. De EU treedt door dat zelfde artikel toe tot het EVRM. Het wordt bevestigd dat de grondrechten, voortvloeiend uit de gemeenschappelijke grondwettelijke tradities en het EVRM, als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de EU . Dit Verdrag treedt normaal gezien in 2009 in werking. B Handelingen van de gemeenschapsinstellingen 1 De Gemeenschappelijke Verklaring van 1977 Het Europees Parlement en de Commissie benadrukten in de Gemeenschappelijk Verklaring van 1977 dat zij het allergrootste belang hechten aan de eerbiediging van de fundamentele R&V, voortvloeiend uit de grondwetten en het EVRM. 41 In het EVRM wordt voor elke (beperkbare) verdragsbepaling afzonderlijk een beperkingsclausule voorzien. 42 Dit wordt dus expliciet vermeld. In het EVRM wordt dit door de rechtspraak vereist. 43 Het Veertiende Protocol bij het EVRM stelde de toetreding tot het EVRM open voor de EG. EVRM 95 2 De Commissie Sinds de jaren ’70 hecht de Commissie meer belang aan de mensenrechten in het kader
74 | P a g e
van Europese integratie. Hoewel zij in eerste instantie geen voorstander was van toetreding tot het EVRM, veranderde zij haar mening in 1979. Pas in 1996 legde zij dit voorstel opnieuw ter tafel, waarop het Europees Hof van Justitie antwoordde dat voor toetreding een verdragsamendering noodzakelijk is. 3 Het Europees Parlement en de Raad Dit orgaan nam de Verklaring van Fundamentele R&V op. Dit bevat rechten, die in sommige gevallen al in het EVRM of de EG- en EU-Verdragen stonden. Een vernieuwing was het opnemen van consumentenbescherming en respect voor het milieu. De Raad hield zich vooral bezig met mensenrechten in het licht van buitenlands beleid. 4 Het Hof van Justitie De belangrijkste speler op het vlak van mensenrechten op communautair vlak is echter het Hof van Justitie (Luxemburg). C Toepassing van mensenrechten in de rechtspraak van het Hof van Justitie 1 Aanvankelijk: passief t.a.v. bescherming van mensenrechten Aanvankelijk werd bij de beoordeling van de geldigheid van communautair recht niet gekeken naar de mensenrechten, gezien deze niet waren opgenomen in het EU-Verdrag. Het stelde in 1964 in de zaak Costa v. Enel zelfs dat het communautair recht voorrang moet krijgen boven het nationaal grondwettelijk recht. Aldus konden mensenrechten, zoals voorzien in nationale grondwetten niet gegarandeeerd worden t.a.v. het communautair recht. 2 De ommekeer in 1969 Het Duitse Grondwettelijke Hof44 stelde dat, zolang er geen effectieve mensenrechtenbescherming werd voorzien door het Hof van Justite, het zelf het communautair recht aan de fundamentele rechten in de Duitse Grondwet zou toetsten. In de zaak Stauder v. Ulm oordeelde het Hof van Justitie (als het ware onder druk dus van het Duitste Grondwettelijk Hof) dat mensenrechten besloten liggen in de ‚algemene beginselen van het communautair recht‛. Aldus maken deze mensenrechten deel uit van het recht dat bij interpretatie en toepassing van het Verdrag in acht moet worden genomen. 44 Dit arrest werd toepasselijk het ‚Solange Arrest‛ genoemd. EVRM 96 3 Verdere rechtspraak Het Nold-arrest (1974) stelt dat als algemene rechtsbeginselen worden gezien: de rechten die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities, en de rechten die voortvloeien uit de internationale verdragen waarbij de lidstaten partij zijn. Eerdere jurisprudentie vermeldde enkel die eerste groep rechten. In de zaak Rutili (1975) duidde het Hof een aantal verdragsbepaling uit het EVRM aan die als ‚richtlijnen‛ kunnen gebruikt worden voor de mensenrechtenbescherming binnen de communautaire rechtsorde. 4 Tweede grote wijziging: nationaal recht ‚within the scope of community law‛ In de jaren ’90 stelde het Hof van Justitie dat het niet enkel communautaire handelingen kan toetsten aan de mensenrechten, maar ook nationale bepalingen (van de Lidstaten) waarbij communautair recht geïmplementeerd wordt of wanneer deze één van de vrijheden45 van de gemeenschappelijke markt beperkt.
75 | P a g e
_ nationaal recht ‚within the scope of law‛. 5 Huidige doctrine: Kremzow v. Austria Hierin (1997) werd gesteld dat de mensenrechten algemene rechtsbeginselen zijn, waarvan de eerbiediging door het Hof van Justitie wordt verzekerd. Deze vloeien voort uit enerzijds de gemeenschappelijke constitutionele tradities, en anderzijds de verdragen waarbij de Lidstaten partij zijn (met speciale plaats voor het EVRM). Onder de controle van het Hof van Justitie vallen enerzijds de communautaire handelingen, en anderzijds de nationale bepalen ‚within the scope of community law‛. 6 Communautair recht toch geen voorrang op mensenrechten In het arrest Schmidberger oordeelde het Hof van Justitie dat in casu het recht op vrij verkeer van goederen kan worden beperkt teneinde de vrijheid van meningsuiting en vergadering (art. 10 en 11 EVRM) te garanderen. 7 Gevaar op uiteenlopende rechtspraak Gezien zowel het EHRM, als het Hof van Justitie het EVRM interpreteren is er gevaar op uiteenlopende rechtspraak. Het kan immers gebeuren dat het Hof van Justitie geen rekening houdt met rechtspraak van het EHRM, of dat hij uitspraak doet in een materie die nog niet door het EHRM is behandeld. 45 Vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen en vrij verkeer van kapitaal. EVRM 97 § 3 Communautaire handelingen voor de Straatsburgse instanties A Klachten tegen de EG als dusdanig of tegen de EG-lidstaten als collectief 1 Klachten gericht tegen de EG Hoewel de EG zich ertoe verbindt de mensenrechten46 te respecteren, kunnen geen verzoekschriften tegen haar worden gericht. Zij is immers vooralsnog geen partij bij het EVRM (art. 56 EVRM). Klachten tegen de EG zullen dus ratione personae onontvankelijk worden verklaard. Wanneer het Verdrag van Lissabon echter in werking treedt, zal de EG toetreden tot het EVRM, en kan het communautair recht dan gecontroleerd worden door het EHRM op zijn overeenkomst met het EVRM. 2 Klachten tegen de EG-lidstaten als collectief In de huidige Straatsburgse rechtspraak is het niet duidelijk of de lidstaten van de EG als collectief kunnen worden aansprakelijk gesteld voor handelingen van de EG en haar organen. Alle EU-lidstaten zijn immers Verdragsstaat bij het EVRM. Lange tijd werden zaken onontvankelijk verklaard, ratione personae of ratione materiae (zie hierboven). In de DSR-Senator Lines GmbH zaak (2000) was het niet ondenkbaar dat de 15 EUlidstaten als collectief zouden aansprakelijk worden gesteld voor een handeling van de EU (nl. het weigeren van een schorsing tot uitvoering van een geldboete, waardoor volgens de verzoeker art. 6 EVRM geschonden was). In deze zaak werd echter geen uitspraak ten gronde gedaan, gezien de geldboete in extremis werd geannuleerd door de Europese Commissie, en de verzoeker als gevolg de hoedanigheid van slachtoffer (art. 34 EVRM) verloor. De zaak werd dus onontvankelijk verklaard wegens gebrek aan slachtoffer. B Klachten tegen individuele Verdragsstaten Indien de Lidstaten een discretionaire bevoegdheid hebben bij de implementatie van het
76 | P a g e
communautair recht, kunnen zij aansprakelijk worden gesteld voor schendingen van het EVRM. Hier zien we de zaken Cantoni en Matthews (zie hierboven). Anders ligt het in zaken waarbij de nationale overheid geen discretionaire bevoegdheid heeft bij de implementatie van het communautair recht. Lange tijd oordeelde het EHRM dat hij niet bevoegd was ratione materiae. In deze rechtspraak kwam verandering met de zaak Bosphorus v. Ireland (2005). Een Staat kan wel aansprakelijk worden gesteld voor implementatie van communautair recht (waar geen discretionaire bevoegdheid is), indien de EU zelf niet voorziet in een efficiënte bescherming van de mensenrechten. Is deze bescherming er wel, dan zal het EHRM van het vermoeden uitgaan dat het EVRM wordt nageleefd, wat slechts door een manifeste tekortkoming kan weerlegd worden. 46 En dus de R&V in het EVRM en de protocollen. EVRM 98 § 4 Besluit De EU / EG hebben een grote evolutie meegemaakt op het vlak van mensenrechtenbescherming, o.i.v. verdragen en vooral het Europees Hof van Justitie. In de toekomst zal waarschijnlijk het bestaan van een bindend grondrechtencharter te prefereren zijn en/of de toetreding tot het EVRM. De vraag zal zich dan stellen hoe de relatie zal zijn met het EHRM. EVRM 99 Hoofdstuk 14 De hervorming van EVRM en EHRM ingevolge het Veertiende Protocol (Minerva) § 1 Korte omschrijving Het Veertiende Protocol werd op 13 mei 2004 opengesteld voor ondertekening door de Lidstaten. Het Veertiende Protocol zal in werking treden (en dus de hervorming) wanneer alle Lidstaten het protocol hebben ondertekend en geratificeerd. Het is enkel nog wachten op de ratificatie van Rusland. Dit protocol heeft vnl. tot doel de efficiënte werking van het EHRM in de toekomst te garanderen. § 2 Voornaamste wijzigingen A Duidelijk onontvankelijke zaken: een extra filter Deze worden niet langer behandeld door een Comité van drie rechters, maar door een alleenzetelende rechter. Deze wordt bijgestaan door rapporteurs van de griffie. Hij kan individuele verzoekschriften onontvankelijk verklaren of van de rol schrappen, indien dit geen verder onderzoek behoeft. Indien hij de zaak ontvankelijk verklaart, stuurt hij deze naar een Comité of naar een Kamer. B Werkelijke opvolging Het Comité van Ministers kan bij meerderheid van 2/3 een zaak aanhangig maken bij het EHRM, indien een veroordeelde Staat weigert een arrest uit te voeren. Het Comité zal ook kunnen vragen om interpretatie van arresten. Hierdoor worden zij bijgestaan in hun toezicht en het bepalen van maatregelen die vereist zijn om een arrest uit te voeren. C Termijn ambt Rechters worden verkozen voor één termijn van 9 jaar, i.p.v. hernieuwbaar voor 6 jaar. D Hervorming Kamer Een Kamer bestaat in beginsel uit zeven rechters. Dit kan echter verminderd worden tot vijf rechters na unanieme beslissing van het Comité van Ministers, op verzoek van het voltallig Hof. Deze vermindering kan enkel voor een welbepaalde periode.
77 | P a g e
E Wijziging art. 59 EVRM In art. 59 EVRM wordt opgenomen dat de EU tot het EVRM mag toetreden. Cash 2007-2008
78 | P a g e