Preventie Team Nijmegen (PTN) Evaluatie jongerentoezichtproject 2005-2009
Onderzoek en Statistiek Juli 2009
Preventie Team Nijmegen (PTN) Evaluatie jongerentoezichtproject 2005-2009
Datum: juli 2009
Colofon Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek contactpersoon: Tonny Faessen tel.: (024) 329 98 89 e-mailadres:
[email protected] Verkrijgbaar Open Huis, Stadswinkel Mariënburg 75 6611 PS Nijmegen tel: (024) 329 24 08 of via www.nijmegen.nl (onderdeel wonen & leven > onderzoek en cijfers)
10-11-2009 3:40 rapportage Evaluatie Preventie Team Nijmegen
Inhoudsopgave Samenvatting
3
1
Inleiding
7
2
Het Preventie Team Nijmegen
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Inleiding Wat is een jongerentoezichtteam Doel Organisatie Overlegstructuur Werkwijze
9 9 10 10 11 11
3
Aanpak evaluatie
15
3.1 3.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen Onderzoeksaanpak
15 16
4
Onderzoeksbevindingen
19
4.1 4.2 4.3
Output / Resultaat Proces Outcome / Effecten
19 26 32
5
Conclusies
35
10-11-2009 3:40 rapportage Evaluatie Preventie Team Nijmegen
Samenvatting Hfdst. 1 Inleiding Het jongerentoezichtteam is een preventieproject voor jongeren die in het criminele circuit zijn geraakt of dreigen te raken. Het project is gestart in het schooljaar 2005-2006 en maakt op dit moment de vierde jaargang door. In opdracht van de afdeling Veiligheid heeft O&S het project geëvalueerd. De evaluatie wordt betrokken bij de beleidsvoorbereiding over het eventueel continueren van het project en de daarbij behorende subsidiëring. Hfdst. 2 Het Preventie Team Nijmegen In beginsel draagt de politie de kandidaten voor het traject aan, maar ook andere organisaties kunnen dat doen. De jongeren volgen gedurende een jaar (3 dagen per week) een opleiding bij het ROC tot Arbeidsmarkt Kwalificerend Assistent (AKA) en lopen stage bij de Politie, Bureau Toezicht en Tandem (sociale stage). Naast de opleiding worden ze begeleid door een hulpverlener. Elke deelnemer werkt met een “persoonlijk contract” en ontvangt een onkostenvergoeding voor gewerkte uren (als toezichthouder). Op basis van de ervaringen is er de laatste twee jaar ook meer aandacht voor nazorg. Bij de uitvoering van het project zijn de volgende partners betrokken: Gemeente Nijmegen als opdrachtgever, Politie Gelderland-Zuid, district stad Nijmegen, Bureau Toezicht gemeente Nijmegen, ROC Nijmegen, welzijnsinstelling Tandem en NIM/R75 (maatschappelijk werk). De organisatie van het project is in handen van een stuurgroep en een operationeel team c.q. werkgroep. De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het PTN-team ligt sinds het schooljaar 2007-2008 bij het ROC. Hfdst. 3 Aanpak evaluatie Drie onderzoeksvragen stonden centraal: • Output: wat is de directe opbrengst (deelnemers, in- en uitstroom, activiteiten, etc.)? • Proces: Hoe is het proces organisatorisch verlopen? Wat ging goed, wat ging niet goed? • Outcome/effect: wat is de invloed op gedrag en perspectief van de deelnemers? Voor het onderzoek is gesproken met sleutelpersonen en enkele deelnemers uit het project. Voorts is gebruik gemaakt van al aanwezige rapportages en voorzover beschikbaar registraties. Hfdst. 4 Onderzoeksbevindingen 4.1 Output Deelname en uitstroom1 In totaal hebben 61 leerlingen in de periode 2005 - 2009 aan het PTN-traject deelgenomen (51 jongens en 10 meisjes). De helft betreft autochtone deelnemers, bij de andere helft betreft het jonge-
1
De jaargang 2008-2009 is nog niet afgerond, maar is in de analyse wel meegenomen op basis van de huidige bevindingen en verwachtingen.
Samenvatting - 3
ren van Marokkaanse komaf (ruim 20%), Turkse jongeren (ruim 10%) en jongeren met een andere niet-westerse afkomst. Van de totale groep is 84% door het ROC gekwalificeerd als ‘positieve uitstroom’, d.w.z. dat de jongere zijn/haar opleiding bij het team naar het oordeel van de begeleiders goed heeft doorlopen én aan het eind een positief perspectief heeft. Bij 16% is de uitstroom negatief, d.w.z. de jongere is vroegtijdig uit het team gezet door de teambegeleiding bijv. als gevolg van bijvoorbeeld inzet- en motivatiegebrek of blijvende deelname aan criminaliteit. Van negatieve uitstroom aan het einde van het traject is ook sprake als de leerling naar het oordeel van de begeleiders onvoldoende resultaten heeft laten zien. Inschatting recidive (terugkerend delinquent gedrag) De inschatting van recidive is gebeurd op basis van gegevens van het OM. De bruto-recidive (waarbij alles wordt meegenomen, dus ook de lichte delicten en zaken die nog niet zijn afgerond) is zo’n 65 tot 70%, d.w.z. ongeveer tweederde van de deelnemers komt voor in de cijfers (gemeten vanaf een half jaar na de start van hun traject). Dit moet echter worden gewogen. In de cijfers is te zien dat veel jongeren zich als het gaat om delinquent gedrag verbeteren en niet (ernstig) blijken terug te vallen. Bij 40% gaat het om deelnemers die alleen “minder ernstige” delicten hebben gepleegd, m.n. op verkeersgebied. Verder gaat het bij tweederde om jongeren die na het project (“slechts“) een of tweemaal een strafbaar feit gepleegd hebben c.q. daarvan verdacht zijn. Tenslotte is bij een kwart tot een derde van de “bruto-recidivisten” sprake van een afname in de frequentie van het delictgedrag, wanneer we kijken naar het aantal delicten voor, tijdens en na het traject. Alles bij elkaar is een positieve tendens waarneembaar, gezien de daling van het aandeel (ex)deelnemers dat volhardt in serieus delictgedrag en de aard en frequentie van de delicten. Het project lijkt daarmee op weg te zijn naar het bereiken van de geformuleerde - door betrokkenen als erg optimistisch ervaren - doelstelling (75% pleegt geen delicten meer), maar thans is dat- als we strikt uitgaan van 75% brandschoon - zeker nog niet zo ver. Waar terecht gekomen na het project? De helft van de 46 deelnemers uit de drie eerste jaren heeft volgens de beschikbare informatie bij de begeleiders op dit moment werk. Het gaat om zeer uiteenlopende beroepen. Of het om vaste of tijdelijke, volledige of parttimebanen gaat is niet bekend. Ongeveer een zesde volgt thans nog een opleiding, in de beveiliging, maar ook in andere richtingen, zoals autotechniek. Van zo’n 6 oud-deelnemers is de huidige situatie minder gunstig (in de hulpverlening, in de criminaliteit) of onbekend. Van de leerlingen die “negatief zijn uitgestroomd” bestaat bij de helft het vermoeden dat ze zich met criminele activiteiten inlaten. Bij de rest is de situatie grotendeels onbekend. Alles bij elkaar zou men voor wat betreft de huidige werk- of opleidingssituatie op basis van de beschikbare informatie kunnen zeggen, dat tweederde zich in 2009 nog steeds in een min of meer perspectiefrijke situatie bevindt. Maar om dat te kunnen staven zou meer bekend moeten zijn van de aard en status van het werk en de voortgang in de studie. 4.2. Proces Samenwerking Uit de gesprekken is gebleken dat er na de opstartfase een goed werkkader ontstond met duidelijke afspraken voor aanpak en werkwijze. Er is sprake van een goed ingespeeld team, waarin men snel met elkaar kan schakelen. Wel zijn er tijdens het proces enkele wisselingen geweest wat betreft de deelname van participerende instellingen. Daarbij is ook de coördinerende rol overge-
4 - Samenvatting
gaan van de politie naar ROC. De aanvankelijk dominante rol van de politie in het project (initiatief en regie) is daarmee gewijzigd. De politiemedewerkers binnen stuurgroep en operationele groep vervullen hun (schakel)functies, maar tegelijkertijd bestaat de indruk dat het project bij de politie op organisatieniveau niet meer de aandacht krijgt als in het begin (capaciteitsproblemen, verschuiving naar “kernprioriteiten”). De rol van en samenwerking met de politie (preventief en in de communicatie met de jongeren, maar bijv. ook bij het uitzoeken van incidenten en delictgedrag, sanctionering en de verbinding met justitie) zijn echter onontbeerlijk in dit project, zo wordt door iedereen benadrukt. Stages De stages worden begeleid door de politie en bureau Toezicht. Bureau Toezicht is inmiddels een erkend stagebedrijf voor de beveiligersopleiding. De afgelopen jaren zijn de stages uitgebreid en wordt het PTN-team breder ingezet. Over het algemeen wordt positief gereageerd door winkeliers, bewoners en (winkelcentrum)bezoekers op de activiteiten van de PTN-ers. Dit bleek uit onderzoek tijdens het eerste jaar en blijkt ook nu nog uit de contacten in de wijk. Voor de jongeren is van betekenis dat zij andere jongeren leren aanspreken. Een aantal van hen heeft hier veel van geleerd. Een deel van de jongeren volgde aan het eind van het traject bij Tandem een maatschappelijke stage in de vorm van vrijwilligerswerk. De ervaringen zijn positief. De indruk bestaat dat de maatschappelijke stage meer aandacht tijdens de opleiding zou moeten krijgen. Ervaringen deelnemers Over de deelname aan het PTN-project zijn de jongeren met wie gesproken is heel tevreden, met name over de begeleiding van de opleiding en de stages, maar ook over het groepsproces (in de klas) en de aandacht die er voor elke leerling apart is. Ook kijken veel jongeren na het project anders tegen de politie aan. Aan het dragen van bedrijfskleding hebben ze wel moeten wennen. De jongeren hebben uiteenlopende dingen geleerd, qua gedrag (eerlijk, sociaal, leren van misstappen), communicatie (nadenken voor je wat zegt of doet) en discipline (op tijd komen, niet meer spijbelen). Ook heeft een aantal een keuze kunnen maken voor een studierichting, soms iets anders dan beveiliging. 4.3. Outcome / Effecten De volgende effecten zijn te benoemen: • Projecteffect: positieve uitstroom, van 71% in het eerste jaar tot (waarschijnlijk) meer dan 90% in het seizoen 08-09. • Positieve effecten op gedrag: per leerling is de situatie anders en daarmee ook de norm. De uitvoerende instellingen zijn ervan overtuigd, dat het project heeft bijgedragen aan een verbetering van hun gedrag en in meerdere gevallen ook het afnemen van hun crimineel gedrag. • Effect op (verbetering) perspectief: volgens de verschillende begeleiders geeft de opleiding meer structuur en zekerheid aan hun leven; ze halen voor het eerst een diploma of ze gaan werken. In het algemeen is hun zelfredzaamheid verhoogd. • Effect op gezin: een belangrijk resultaat is ook dat in een aantal gevallen door gerichte hulpverlening de thuissituatie verbeterd is, dan wel gestabiliseerd. Maar ook het (school)succes zelf van een leerling heeft een uitstralingseffect naar de ouders en anderen in het gezin.
Samenvatting - 5
•
(Potentieel) positieve effecten op vermindering overlast: zowel van de deelnemers zelf als van andere jongeren (voorbeeldwerking), m.n. in de wijken waar de PTNers (toezicht)stage lopen.
Hfdst. 5 Conclusies De evaluatie leidt tot de volgende conclusies. Hieronder zijn ze puntsgewijs geformuleerd. In hoofdstuk 5 zijn ze verder uitgeschreven. • De bevindingen leveren een positief beeld op van het project; de doelstellingen zijn voor een deel bereikt en er is uitzicht op continuering en verbetering. Tegelijkertijd is vastgesteld dat de doelstellingen nog niet volledig gehaald zijn of dat dat niet volledig traceerbaar is. • De participanten vinden het project als organisatie en proces goed functioneren. • Er zijn positieve kwantitatieve effecten m.b.t. opleiding, werk en recidive, maar met slagen om de arm, omdat nog niet alles de positieve richting in wijst en de benodigde informatie niet structureel voorhanden is (hulpverlening, situatie, gedrag en werk- en opleidingssituatie ex-deelnemers, nazorg). • Op basis van de beschikbare (kwalitatieve) informatie werkt het project positief op het gedrag van de jongeren, op hun perspectieven en op het huishouden waarvan zij deel uitmaken. • Het project is stevig ingebed, m.n. in een opleidingskader met continue aandacht en begeleiding. De invulling van de rol van de politie is een aandachtspunt. • De rol van de directe begeleiders (m.n. de persoonlijke betrokkenheid bij de jongeren) is wezenlijk en cruciaal voor het project. • Het realiseren van duurzaamheid van de effecten vereist nazorg (vermijden dat deelnemers in een zwart gat terechtkomen of terugvallen) en meer structurele monitoring daarvan. • De positieve ervaringen uit het project zouden moeten worden benut. Daarbij kunnen verbindingen worden gelegd met andere (jongeren)projecten en met instellingen (onderwijs, school, welzijn, arbeidsmarktpartijen, justitie). • Continuering van het project ligt voor de hand, zij het met serieuze aandacht voor voorgaande conclusies, hetgeen moet leiden tot verdere verbeteringen in de uitvoering en resultaten van het project.
6 - Samenvatting
1 Inleiding In het voorjaar van 2005 is de Raad akkoord gegaan met de start van een eerste jongerentoezichtteam in Nijmegen voor het schooljaar 2005-2006. Het jongerentoezichtteam is een preventieproject voor jongeren die in het criminele circuit zijn geraakt of dreigen te raken. Naar aanleiding van de resultaten gedurende de schooljaren 2005-2006 en 2006-2007 is in juni 2007 door de Raad besloten ook voor de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 een jongerentoezichtteam in te stellen. De jongerentoezichtteams worden met GSB-subsidie gefinancierd. Eind 2009 stopt de GSBsubsidie. Op dit moment is nog niet duidelijk of er een andere subsidievorm hiervoor in de plaats komt en hoeveel subsidie er beschikbaar is. Door de afdeling Veiligheid is aan de afdeling Onderzoek en Statistiek gevraagd het Jongerentoezichtproject zoals dat vanaf 2005 loopt te evalueren. De evaluatie wordt betrokken bij de beleidsvoorbereiding over het eventueel continueren van het project en de daarbij behorende subsidiëring. De opbouw van de rapportage is als volgt: • Samenvatting • Beschrijving aanpak Preventie Team Nijmegen (hoofdstuk 2) • De aanpak van de evaluatie (hoofdstuk 3) • Onderzoeksbevindingen (hoofdstuk 4) • Conclusies (hoofdstuk 5)
Inleiding - 7
2 Het Preventie Team Nijmegen 2.1 Inleiding Het Jongerentoezichtproject Nijmegen komt voort uit overleg begin 2005 tussen de burgemeester van de gemeente Nijmegen en de districtschef van het politiedistrict Stad Nijmegen. In dit overleg is de wens naar voren gekomen om een jongerentoezichtteam op te zetten, mede naar aanleiding van goede ervaringen elders in Nederland. Ervaringen elders wezen uit dat een dergelijk project alleen kans van slagen zou hebben indien dit zou worden opgepakt door gezamenlijke partners. Op dit moment loopt de vierde jaargang. Dit vierde schooljaar 2008-2009 wordt in juli 2009 afgerond. De aanvankelijke benaming: ‘het boefjesproject’ werd al snel, mede op verzoek van de jongeren zelf, door hen omgedoopt in ‘Preventie Team Nijmegen’ (PTN)2. Zij noemen zichzelf ook PTN-er. Ook de betrokken organisaties en medewerkers hanteren deze benaming.
2.2 Wat is een jongerentoezichtteam Het jongerentoezichtteam is een preventietraject voor jongeren die in het criminele circuit zijn geraakt of dreigen te raken. Een jongerentoezichtteam bestaat uit maximaal 15 jongeren, in de leeftijd van 16 tot 20 jaar. Deze jongeren staan gedurende één jaar 12 tot 14 uur in de week onder begeleiding van in de praktijk werkende teambegeleiders. De toezichthoudende taken in de openbare ruimte worden begeleid door de politie, bureau Toezicht en aanvankelijk ook door vervoersbedrijf Novio en begeleiders van andere partners. Zij begeleiden de jongeren bij het uitvoeren van toezichthoudende taken. Daarnaast gaan de jongeren 3 dagen in de week naar het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) om geschoold te worden in het vak toezichthouden en het volgen van themabijeenkomsten. Zij volgen daar ook sport en teambuildingsactiviteiten. Naast scholing en toezicht biedt het project deelname aan eventuele sociale hulpverleningstrajecten en vrijwilligerswerk om het geleerde ook uit te dragen aan anderen. In het Raadsvoorstel van juli 2007 is omschreven dat het functioneren in teamverband en de hiermee verbonden groepsvorming een belangrijke preventieve werking op de jongeren heeft. Jongeren leren het beste via hun zogenaamde peergroep. Ook is gebleken dat toezichthouden jongeren sterk aanspreekt. Het sluit goed aan bij de spanningsbehoefte van jongeren, zeker wanneer dit is gefaciliteerd met herkenbare kledij en communicatiemiddelen. De deelname aan het jongerentoezichtteam biedt jongeren een realiseerbaar traject om tot een positieve identiteitsverandering te komen. Vanuit een straatcultuur ontwikkelen zij zich in positieve zin en hebben daarbij een goede uitstraling in de wijk. Hierdoor kunnen de jongeren een voorbeeld zijn voor andere jongeren in de wijk. Door jongeren verantwoordelijk te stellen voor toezichthoudende taken bouwen zij zelfrespect en zelfvertrouwen op. Bovendien worden zij gestimuleerd moreel te handelen en normbesef als voorbeeldgedrag te tonen naar hun vrienden en kennissen. Ook vergroten en versterken zij hun sociale vaardigheden. De gecombineerde aanpak van actie (toezichthouden) en persoonlijke ontwikkeling (opleiding, sociale vaardigheidstraining e.d.) zorgt ervoor dat achterliggende proble-
2
Sinds 17 november 2005
Het Preventie Team Nijmegen - 9
men bespreekbaar en hanteerbaar kunnen worden. Jongeren leren zelf keuzes te maken en leren verantwoordelijkheid te dragen voor zichzelf en hun teamgenoten.
2.3 Doel Centrale doelstelling van de Jongerenteams is: ‘Jongeren uit het criminele circuit halen en houden’. Naast deze doelstelling is het de bedoeling om deze jongeren perspectief te bieden in de richting van verdere opleiding en uiteindelijk (buurtvrijwilligers)werk. Net als bij het toezichthouden kunnen jongeren fungeren als positief voorbeeld voor andere jongeren. Concreet wordt gestreefd naar het behalen van de volgende doelstellingen: 3 • Uitgaande van kandidaten die voor de selectie licht criminele feiten pleegden is de doelstelling dat 75% van deze jongeren na deelname geen delicten meer pleegt. • Elke deelnemer en/of zijn directe omgeving krijgt hulpverlening indien nodig, wat tot resultaat zal hebben dat er een positieve gedragsverandering plaats zal vinden. • Na succesvolle voltooiing van de studie kan met extra opleidingen een basis worden gelegd om uiteindelijk te komen tot een vaste baan. • Elke jongere krijgt na deelname een vorm van nazorg, wat tevens mogelijkheden biedt om effecten te monitoren. Bovenstaande vier doelen betreffen de jongere zelf. Als vijfde doel is een “omgevingsdoel” geformuleerd: • Bewoners en ondernemers van betreffende wijken zijn positief over de inzet van het jongerenteam. Dit laatste doel snijdt overigens aan twee kanten. Het werkt wel degelijk ook door op de jongeren zelf. Vóórdat de jongeren zover zijn dat zij in de stage de ‘toezichthoudende rol en taak’ goed kunnen uitoefenen vindt er op school een uitgebreide training en opleiding plaats. Naast het theoretische kader van het toezichthouden gaat het in de praktijk ook om hun houding en gedrag. Het vereist als 17-18-jarige veel lef om leeftijdgenoten, vrienden en kennissen op een correcte manier aan te spreken op hun gedrag. Dat is zelfs voor menig volwassene moeilijk. Het feit dat zij dit leren, kunnen en doen is in feite het primaire doel. Als zij daartoe in staat zijn hebben zij vooral ook voor zichzelf een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Daarmee kunnen zij hun voorbeeldfunctie naar de jongeren uitdragen. Op deze manier kunnen zij dan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het veilig maken van de wijk. De veiligheid van de wijk is dan een secundair doel van het PTN-project.
2.4 Organisatie Bij de uitvoering van het project zijn de volgende partners betrokken: • Gemeente Nijmegen, opdrachtgever • Politie Gelderland-Zuid, district stad Nijmegen • Bureau Toezicht gemeente Nijmegen • ROC Nijmegen • Tandem • NIM - R75 (maatschappelijk werk) vanaf schooljaar 2007-2008. De eerste 2 schooljaren nam Iriszorg (instelling voor maatschappelijke opvang en verslavingszorg) deel aan het project.
3
Beschikking jongerentoezicht t/m 2007 van 4 juli 2007
10 - Het Preventie Team Nijmegen
Aanvankelijk was ook busonderneming Novio bij het project betrokken. Om organisatorische reden (fusie), waardoor de betrokkenheid anders kwam te liggen, heeft Novio besloten haar deelname aan het project te beëindigen. De organisatie van het project is in handen van een stuurgroep en een operationeel team c.q. werkgroep. De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het PTN-team ligt sinds het schooljaar 2007-2008 bij het ROC. Daarvoor was de politie de eerste twee jaren leidend. De reden voor wijziging was dat het onderwijsgedeelte het grootste deel bestrijkt van de inzet van de jongeren.
2.5 Overlegstructuur Het PTN-project wordt begeleid door een stuurgroep waarin de gemeente Nijmegen, afdeling Veiligheid, de Politie, Tandem, NIM (R75), Bureau Toezicht en het ROC (projectleiding en voorzitter) vertegenwoordigd zijn. De stuurgroep vergadert eens per drie maanden. Het operationele team, de werkgroep, vergadert frequent: om de 2 weken, zonodig vaker. Het zijn medewerkers uit de hierboven genoemde organisaties die zeer nauw bij de jongeren betrokken zijn. De communicatielijnen zijn kort en waar nodig kunnen zij als multidisciplinair samengesteld team zeer snel handelend optreden.
2.6 Werkwijze In beginsel draagt de politie de kandidaten voor het traject aan, m.n. via de shortlist 4 van jongerengroepen (hinderlijk, overlastgevend, crimineel). Maar ook andere organisaties kunnen jongeren aandragen, zoals Tandem, Iriszorg, NIM/R75, de jeugdreclassering en het ROC. Aan de plaatsing gaat een selectieprocedure vooraf. Met alle kandidaten wordt een intakegesprek gevoerd en er wordt getoetst of zij aan de gestelde criteria voldoen (zie pagina 13. instroomprocedure). Ook de motivatie van de jongere zelf is een belangrijk criterium. De jongeren gaan op een aantal locaties in Nijmegen toezichthouden. Zij krijgen daartoe een opleiding op het ROC en worden tijdens de toezichturen begeleid door de politie en door Bureau Toezicht. Waar nodig worden zij, eventueel in relatie met de thuissituatie, door het NIM (R75) begeleid naar hulpverlening en worden zij door Tandem op vrijwilligerstrajecten en/of sociale stage gezet in de wijken . Opleiding De jongeren volgen tijdens dat schooljaar een opleiding bij het ROC tot Arbeidsmarkt Kwalificerend Assistent (AKA) en lopen stage bij de Politie, Bureau Toezicht en Tandem (sociale stage). De opleiding bestaat hiermee uit twee delen: •
4
Een algemeen opleidingsdeel waarin gewerkt wordt aan algemene competenties zoals samenwerken, veiligheid en ontwikkeling. De leerlingen gaan 3 dagen in de week naar school. Naast het theoretische gedeelte hebben zij 2 keer in de week sport, waaronder zelfverdediging, fitness en conditietraining. Er wordt veel aandacht besteed aan sociale vaardigheden, taalgebruik, omgangsvormen en teambuilding.
Sedert drie jaar hanteert de Politie Gelderland-Zuid de zogenaamde Shortlist. Deze lijst bestaat uit een inventarisatie van (jongeren in) jongerengroepen in Nijmegen. De Shortlist is bedoeld om op basis van informatie over problematische jeugdgroepen te komen tot een gemeenschappelijke aanpak van dergelijke groepen..
Het Preventie Team Nijmegen - 11
•
Een beroepsgericht deel dat in de eerste 3 kwartalen gericht is op het toezicht houden en in het laatste kwartaal op beroepsoriëntatie, omdat niet elke student door kan stromen naar een beveiligingsopleiding i.v.m. hun antecedenten, interesse of opleidingsniveau. Tijdens het opleidingsjaar lopen zij gemiddeld 2 keer per week (12-14 uur) stage met bureau Toezicht en de Politie op verschillende locaties in Nijmegen waaronder het stadscentrum, winkelcentrum Dukenburg, andere winkelcentra en het Centraal Station. Ook worden zij ingezet bij evenementen om toezicht te houden (parkeeroverlast). Voor ieder gewerkt toezichtuur ontvangt de jongere een onkostenvergoeding. Een gedeelte hiervan wordt apart gezet om te sparen. Dat spaargeld wordt bij het goed afronden van de opleiding aan het eind van het (school)jaar uitbetaald. Per level (zie hieronder) gaat het om de volgende bedragen: Level Betaling per toezichtuur spaargeld I € 1,15 € 1,15 II € 1,80 € 1,15 III € 2,60 € 1,15 IV € 3,40 € 1,15
Begeleiding en persoonlijk ontwikkelingsplan Naast de opleiding worden de deelnemers aan het project begeleid door een hulpverlener. Om wat van hen verwacht wordt overzichtelijk en behapbaar te maken wordt er gewerkt met een ‘persoonlijk contract’. Dit contract wordt met iedere deelnemer opgesteld en vormt tevens een leidraad voor de te ontwikkelen eigenschappen. Het is een soort Persoonlijk OntwikkelingsPlan dat wordt uitgewerkt in een doelenplan. Deze doelen bestaan uit een level-indeling. In het team kan de jongere 4 in zwaarte oplopende levels doorlopen, deels door toezichttaken en verantwoordelijkheden en deels door middel van het behalen van stappen binnen het doelenplan: • • • •
Level I is de basis. Men volgt de opleiding en men houdt onder directe leiding toezicht. Level II: Men kan iets meer zelfstandig toezicht houden en men is ook meer aanspreekbaar voor de burgers. Men gaat meer verwijzen. Level III: Men kan ook fungeren als centraal aanspreekpunt voor anderen (meldkamerfunctie voor andere toezichthouders). Level IV: Men brengt het geleerde middels toezicht in de praktijk. Daarnaast zal men dit vooral als rolmodel uit gaan dragen door het doen van vrijwilligerswerk binnen jongerencentra en buurthuizen en het geven van voorlichting op basisscholen in de wijken.
Hulpverlening Tijdens de opleiding worden de leerlingen begeleid en kunnen zij, indien nodig, voor zichzelf of voor problemen in de thuissituatie die van invloed kunnen zijn op hun deelname aan het project, een beroep doen op hulpverlening. De eerste twee schooljaren werd deze hulpverlening verzorgd door Iris-zorg en vanaf 2007 wordt deze hulp verleend door een ambulant hulpverlener van R75, De interventies die de ambulant hulpverlener van R75 heeft met de jongeren vinden op verschillende manieren plaats. Dat kan zijn op school in groepsverband door het verzorgen van lessen over schulden, budgetteren, op kamers wonen, veranderingen als ze 18 jaar worden, voeding e.d. en bij andere activiteiten zoals mee op kamp gaan. Daarnaast zijn er de individuele interventies.
12 - Het Preventie Team Nijmegen
Maatschappelijke stage Voorts is er de maatschappelijke stage die door welzijnsorganisatie Tandem verzorgd wordt. De maatschappelijke stage legt een verband tussen school en samenleving en door het verrichten van vrijwilligerswerk kunnen de leerlingen een aantal in overleg afgesproken competenties leren. Elke leerling in moet in totaal 340 uur stagelopen voor het AKA-diploma, ongeacht de beroepc.q. opleidingsrichting die zij na afloop van het jaar kiezen. Samenwerking team Mede doordat de werkgroepleden zo goed op elkaar zijn ingespeeld verzorgen inmiddels ook Politie en bureau Toezicht wel eens lessen op school als voorbereiding op de stage. Dat geldt ook voor de ambulant hulpverlener van R75 (lessen over schulden, budgetteren, op kamers wonen, veranderingen als je 18 wordt, informatiebeheergroep, formulieren e.d.). Hij neemt zelf ook wel eens actief deel aan groepsactiviteiten door mee te sporten en als onderdeel van een les over voeding pizza’s te helpen bakken in de keuken van het ROC. Ook Tandem verzorgt lessen op school als voorbereiding op de maatschappelijk stage (vrijwilligerswerk). De leerlingen nemen ook deel aan ME-oefeningen waar zij als figurant optreden. Ook een bezoek aan het MFC (Multi Functioneel Centrum voor dakloze alcohol- en drugsverslaafden) staat op het programma. Leerlingen en begeleiders gaan samen een keer per jaar op kamp. De afgelopen 2 jaar zijn ze 3 dagen naar Texel geweest.
Instroomprocedure jongeren Voorafgaande aan de plaatsing in het jongerenteam vindt er een intakegesprek plaats met begeleiders en de coördinator van het PTN-team. Screening door de politie en een test die alle AKAleerlingen van het ROC maken zijn onderdelen van de selectieprocedure. De beslissing wordt uiteindelijk genomen door de coördinator, tevens voorzitter van de stuurgroep PTN. Voor aanname worden de volgende criteria gehanteerd: Algemene indicaties: • woonachtig in Nijmegen5, m.n. binnen een van de (politie)gebieden waar het jongerenteam actief is • deelname is vrijwillig • contract voor de duur van 1 jaar • tijdsinvestering: fulltime beschikbaar • minimumleeftijd 16 jaar • maximum leeftijd 20 jaar • optimale teamgrootte 10-15 jongeren • bij minderjarigen is toestemming van ouder(s) vereist Specifieke indicaties: • politie/justitiecontacten wegens criminele activiteiten en/of overlast • sociale problemen (thuis, school/werk en of in vrije tijd) die risico op afglijden verhogen
5
Bij uitzondering komt er wel eens een jongere uit een omliggende gemeente in aanmerking voor deelname.
Het Preventie Team Nijmegen - 13
Contra-indicaties (criteria voor afwijzing): • harddrugsgebruik met forse problematiek • alcoholverslaving met forse problematiek • ernstige psychosociale problemen • ernstige gedragsproblemen • ernstige psychische / psychiatrische problematiek • te laag IQ • het hebben van een vaste baan Profiel jongere: • eigen motivatie • redelijke mate van stabiel gedrag • enig overwicht op leeftijdsgenoten • behoorlijke dosis lef.
Uitstroomprocedure jongeren Het jongerentoezichtteam maakt onderscheid tussen positieve en negatieve uitstroom. Van positieve uitstroom is sprake wanneer de jongere zijn/haar jaar bij het team naar het oordeel van de begeleiders goed heeft doorlopen. Hij of zij heeft perspectief op verdere opleidingen c.q. mogelijkheden in de richting van werk. Bij positieve uitstroom ontvangt de jongere zijn spaargeld. Van negatieve uitstroom is sprake wanneer de jongere vroegtijdig uit het team wordt gezet door de teambegeleiding als gevolg van bijvoorbeeld inzet, houding of blijvende deelname aan criminaliteit. Ook is er sprake van negatieve uitstroom, wanneer het hele traject wel is doorlopen, maar de deelnemer naar het oordeel van de begeleiders onvoldoende resultaten heeft laten zien. In beide gevallen wordt de aanmelder van de jongere geïnformeerd en wordt door de begeleiders ROC, R75 en/of andere instanties gekeken of er andere mogelijkheden zijn om de jongere te helpen c.q. te corrigeren. Daar waar mogelijk blijft men de jongeren volgen en kunnen de jongeren, zij als zij dat willen, contact opnemen. Bij negatieve uitstroom vloeit het spaargeld van de jongere terug naar het budget van de Jongerenteams.
Nazorg Met alle leerlingen die voortijdig positief dan wel negatief uitstromen, vinden gesprekken plaats. Er wordt advies gegeven voor een vervolgtraject m.b.t. werk, scholing of hulpverlening. Dat geldt ook voor jongeren die 18 jaar worden en niet meer leerplichtig zijn. Zij worden ook in de thuissituatie opgezocht. Ook m.b.t. degenen die niet voortijdig uitstromen, maar het hele traject doorlopen is het de bedoeling dat zij na afloop op een of andere manier gevolgd worden. Dat wil zeggen dat er zicht blijft op hoe het hen vergaat en of zij niet “terugvallen”. De laatste jaren is er wat meer aandacht voor deze nazorg c.q. monitoring. Zo zijn er de laatste 2 jaar uren voor gereserveerd en vindt er t.b.v. elke leerling gestructureerd nazorg plaats tot december na afronding van het schooljaar.
14 - Het Preventie Team Nijmegen
3 Aanpak evaluatie 3.1 Probleemstelling en onderzoeksvragen Doel van de evaluatie is het genereren van informatie die een bijdrage levert aan de besluitvorming die kan leiden tot het al dan niet continueren van het Jongerentoezichtproject én informatie die kan leiden tot bijstelling c.q. wijzigen van het gevoerde beleid. De probleemstelling omvat de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat is er in het Jongerentoezichtproject feitelijk gedaan c.q. uitgevoerd? Wat is de directe opbrengst? (Aantallen deelnemers, trajecten, in- en uitstroom, verrichte activiteiten, etc.: de output.) Over de resultaten van de vier jongerentoezichtteams kunnen de volgende vragen gesteld worden: • Hoeveel jongeren zijn er aangemeld voor het jongerentoezichtproject en door welke instanties? • Wat is de reden dat de jongeren zijn aangemeld voor het jongerentoezichtproject (wat was hun verleden, bijvoorbeeld aantal gepleegde delicten of gepleegde overlast)? • Hoeveel jongeren zijn geselecteerd voor het jongerentoezichtproject? • Hoeveel jongeren hebben het traject met succes afgerond? • Waar zijn de jongeren terechtgekomen (opleiding, werk of anders)? • Hoeveel jongeren zijn voortijdig afgehaakt en waarom (inzet, houding, overlast bezorgen, blijvende criminaliteit)? • Zijn zij doorverwezen naar een ander traject, zoals een andere opleiding of een hulpverleningstraject? 2. Hoe is het proces van de 4 projecten (2005-2009) verlopen? Wat ging goed, wat ging niet goed? De volgende vragen kunnen in dat kader worden gesteld: • Hoe hebben de verschillende instanties het proces ervaren? • Wat was hun rol in het project? • In welke mate heeft de multidisciplinaire aanpak (verschillende instanties/professionals) bijgedragen aan het resultaat van het jongerenprojectteam? • Hoe verliep de samenwerking met de gemeente? • In welke mate heeft de keuze de jongeren in te zetten in een wijkpreventieproject bijgedragen aan de resultaten van het project? • Is er een relatie met andere jongerenprojecten? • In welke mate heeft de opleiding bij het ROC bijgedragen aan het gewenste gedrag? • Wat is de invloed van een ‘strakke’ begeleiding van de jongeren? • Heeft het aangaan van een persoonlijk contract en ontwikkelingsplan een positieve invloed gehad op het gedrag? • Is de bijdrage van het verstrekken van een onkostenvergoeding een positieve stimulans gebleken? • Is er begeleiding (nazorg) na afronding van het traject en bij het eerder afbreken van het traject? Hoe verloopt dat? • Welke (suggesties voor) verbeteringen in algemene en specifieke zin kunnen m.b.t. het proces genoemd worden?
Aanpak evaluatie - 15
3. Wat is er van de jongeren die deelnamen aan het Jongerentoezichtproject terechtgekomen en hoe hebben zij de deelname aan het traject ervaren? (outcome/effect) De centrale doelstelling van de Jongerenteam is jongeren uit het criminele circuit halen en behouden. Daarnaast is het de bedoeling om deze jongeren perspectief te bieden in de richting van verdere opleidingen en uiteindelijk (buurtvrijwilligers)werk. Deze onderzoeksvraag bestaat uit 2 onderdelen: enerzijds de vraag wat er van de jongeren die aan het project hebben deelgenomen terecht is gekomen en anderzijds de vraag hoe de jongeren zelf de deelname aan het project hebben ervaren. Hierover kunnen de volgende vragen gesteld worden: • Is er sprake van een verandering van het toekomstperspectief van de deelnemende jongeren? • Is er sprake van een daling van het aantal gepleegde delicten? • Is er sprake van een verschuiving van de zwaarte van delicten? • Hoeveel jongeren zijn er, ná afronding van het traject, (weer) in het criminele circuit terechtgekomen?6 • Heeft er een positieve gedragsverandering plaatsgevonden bij de deelnemers en/of zijn directe omgeving die hulpverlening kregen? • Kan er, na succesvolle voltooiing van de studie, evt. met extra opleidingen, een basis gelegd worden om uiteindelijk te komen tot een vaste baan? • Hoeveel jongeren zijn, ná afronding, gestart met een opleiding of hebben werk gevonden? • Is de overlast in de betrokken winkelcentra en eventuele andere projecten verminderd? Zijn bewoners en ondernemers van de betreffende wijken positief over de inzet van het jongerenteam? Deze onderzoeksvragen moeten een antwoord geven op de vraag of de centrale doelstelling van het Jongerenteam gehaald is c.q. waargemaakt is.
3.2 Onderzoeksaanpak Voor de beantwoording van de onderzoekvragen in dit evaluatieonderzoek is gebruik gemaakt van al aanwezige nota’s, rapporten, onderzoeksverslag HAN 20067, registraties en rapportages over de periode 2005-2009. Inmiddels zijn er 3 projecten Jongerentoezichtteams afgerond (schooljaar 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008) en het vierde project loopt tot einde schooljaar 2008/2009. Van de eerste 3 projecten is er door de voorzitter van de stuurgroep een evaluatie gemaakt. Deze evaluaties worden men name bij de outputvraag van dit onderzoek betrokken. Voor deze evaluatie zijn bestanden geraadpleegd m.b.t. recidive en is informatie nagevraagd m.b.t. opleiding en werk van de jongeren die hebben deelgenomen of nog deelnemen.
6
7
Of jongeren (weer) in het criminele circuit terecht zijn gekomen hoeft geen oorzakelijk gevolg te zijn van het verloop van het project. Er zijn meerdere aspecten die dat kunnen beïnvloeden waardoor harde uitspraken wellicht moeilijk gedaan kunnen worden. Gedurende het eerste jaar van het project hebben drie studenten van de HAN in het kader van hun afstudeeropdracht een onderzoek uitgevoerd naar het verloop van het project.
16 - Aanpak evaluatie
Met 6 sleutelpersonen (Politie Gelderland-Zuid, bureau Toezicht, NIM/R75, Tandem, ROC en afdeling Veiligheid gemeente Nijmegen, e.d.) zijn een of meer gesprekken gevoerd. Omdat de jongerentoezichtprojecten ook in winkelcentra plaatsvinden, zijn de ervaringen van ondernemers en bezoekers, zoals die bij de begeleiders van de politie en bureau Toezicht bekend zijn, bij de evaluatie betrokken. T.b.v. het onderzoek is ook een bezoek gebracht aan de school en is een avondstage bijgewoond.. Tenslotte is gepoogd in deze evaluatie van het jongerentoezichtproject ook de mening van de jongeren te betrekken. Zij kunnen uit eigen ervaring vertellen hoe zij het PTN-jaar hebben ervaren. Aanvankelijk was het de bedoeling om met ongeveer 5 á 6 jongeren een gesprek te hebben. Door het ROC zijn jongeren benaderd met de vraag of zij bereid waren mee te werken aan deze evaluatie en over hun ervaringen een gesprek te hebben. Het was de bedoeling om met leerlingen te praten die het PTN-project hebben afgerond, maar ook met leerlingen die voortijdig zijn afgehaakt. Dat laatste is helaas niet gelukt. Door bemiddeling van het ROC is met drie (oud)leerlingen een gesprek gevoerd: 1 leerling uit het eerste schooljaar 2005/2006, 1 leerling uit het schooljaar 2006/2007 en 1 leerling uit het laatste schooljaar 2008/2009. De leeftijd varieert van 17 tot 25 jaar. De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gespreksleidraad. Gelet op de privacy is de informatie die zij verstrekt hebben geanonimiseerd verwerkt. Daar waar mogelijk zijn de uitspraken van de jongeren over het PTN-project, letterlijk geciteerd (par. 4.2.2).
Aanpak evaluatie - 17
18 - Aanpak evaluatie
4 Onderzoeksbevindingen 4.1 Output / Resultaat Hieronder wordt ingegaan op de aantallen jongeren die hebben deelgenomen aan het PTNproject (leeftijd, geslacht, nationaliteit), de positieve en negatieve uitstroom, de doorstroom naar opleiding en werk 8 en recidive 9.
Aantallen deelnemers Kandidaten voor het jongerentoezichtproject worden aangemeld door verschillende instanties. Er zijn criteria vastgesteld voor de deelname aan de opleiding. Zoals eerder aangegeven hebben de volgende instanties kandidaten aangemeld: Politie, Tandem, Iris-zorg, Nim/R75, Jeugdreclassering en opleidingsinstituten. Ook kwamen wel deelnemers in beeld via oud studenten. Het ROC selecteert de kandidaten en de screening vindt plaats door de politie. In onderstaande tabel zijn de aangemelde en geplaatste kandidaten opgenomen. In totaal hebben 61 leerlingen in de periode 2005 - 2009 aan het PTN-traject deelgenomen. Tabel 1 Aanmelding en plaatsing
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
Aangemeld
24
25
23
20
Geplaatst
14
17
15
15
Reden waarom jongeren voor het project aangemeld worden zijn dat zij wegens criminele activiteiten en/of overlast politie/justitiecontacten hebben gehad. Daarnaast kunnen ook sociale problemen (thuis, school/werk en/of in vrije tijd) een risico vormen om verder af te glijden. Er zijn jongeren die eerst andere opleidingen gehad hebben voordat ze bij PTN komen. Er wordt altijd geïnformeerd waarom ze gestopt zijn, zijn gaan werken en vervolgens weer terug naar school willen. De reden van stoppen met een opleiding is divers. Dat kan zijn omdat de opleiding te hoog gegrepen was, ze andere verwachtingen hadden van de opleiding, verkeerde keuze e.d. Ook aan de jongeren die aan de evaluatie hebben meegewerkt is gevraagd waarom zij deelnamen aan de opleiding. Als redenen waarom zij deelnamen worden genoemd: belangstelling voor beveiliging, verschillende opleidingen geprobeerd en toen het advies gekregen om de beveiligersopleiding te volgen en bij het CWI deze opleiding gezien. Ook wordt genoemd dat het PTNproject een ‘aparte klas voor heropvoeden’ was. Geen van de jongeren met wie gesproken is heeft volgens eigen opgave een echt zwaar crimineel verleden: genoemd worden hangjongere, spijbelen en ‘als 12-13-jarige ergens medeplichtig geweest’. Praten daarover doen ze echter liever niet.
8 9
Cijfers ROC Cijfers MVJ Parket Arnhem
Onderzoeksbevindingen - 19
Leeftijd, geslacht en etniciteit De minimumleeftijd voor deelname aan het project is 16 jaar, de maximumleeftijd is 20 jaar. Hieronder is de gemiddelde leeftijd per schooljaar vermeld. In elke jaargang kan het voorkomen dat er een of meer deelnemers zijn die wat jonger (<16) of ouder (>18) zijn.
Tabel 2 Leeftijd *
Gemiddeld
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
17,4
17,9
17,3
16,6
* peildatum start schooljaar
Geslacht Er hebben in totaal 10 meisjes aan de opleiding deelgenomen, c.q. nemen nog deel. Dat is 16 % van het aantal deelnemers.
Tabel 3 Verdeling jongens / meisjes
Aantallen
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
jongens
14
13
12
12
meisjes
0
4
3
3
14
17
15
15
Etniciteit Tabel 4 Etniciteit alle leerlingen
2005 - 2009 Nederlands
30
Turks
7
Marokkaans
13
Antilliaans
2
overig westers
2
overig niet-westers
5
onbekend
2
61
20 - Onderzoeksbevindingen
Stages In hoofdstuk 2 is aangegeven dat stages een belangrijk onderdeel vormen van het project. Om het AKA-diploma te halen zijn alle leerlingen verplicht om 340 uur stage te lopen. De mogelijkheden daarvoor zijn de stages met de politie en Bureau Toezicht ( 2 keer per week). Een deel van de jongeren doet - aan het eind van de opleiding - mee aan een zogenaamde maatschappelijke stage bij Tandem. De maatschappelijke stage is afhankelijk van het niveau van de leerling. Over het algemeen zijn het de leerlingen van niveau III en IV die daaraan deelnemen. De leerlingen worden door Tandem voorbereid, geplaatst en begeleid. Er zijn stagiaires ingezet bij sportactiviteiten, voetbaltoernooi, inloop meidengroep, naschoolse activiteiten, survivalkamp en playstationactiviteiten. De maatschappelijke stage duurt in totaal 27,5 uur (lessen 4,5 uur, stage 16 uur, begeleiding 4 uur en verslaglegging 3 uur). Hulpverlening Zoals uitgelegd in hoofdstuk 2 voorziet het project ook in hulpverlening bij persoonlijke problemen of problemen in de thuissituatie. Vanaf 2007 gebeurt dit door R75. Sindsdien is door R75 met alle leerlingen een individueel kennismakingsgesprek gehouden en zijn er afspraken gemaakt over bereikbaarheid. R75 hanteert hierbij een outreachende aanpak. Bij absentie worden de leerlingen thuis opgezocht. Huisbezoeken leveren waardevolle informatie op over de verhoudingen in het gezin als onderdeel in de keten van opleiding, vrije tijd en thuissituatie van de jongere. Er is tijdens de huisbezoeken gesproken over de aanpak van eventuele problemen en/of de verwijzing naar andere instanties. Voorbeelden hiervan zijn Reclassering, Meidenproject Iriszorg, Entrea, Driestroom, Mee Gelderse Poort, Antillianenproject, Stichting Dichterbij e.d. Indien noodzakelijk is er een ‘zorgtraject’ afgesproken met de leerling en eventueel het gezin, waarbij R75 als case-manager optreedt. Halverwege het jaar zijn weer gesprekken gevoerd over de voortgang en zijn eventuele belemmeringen besproken die het behalen van het diploma in de weg kunnen staan. Tijdens het schooljaar zijn alle zorgtrajecten gevolgd en in de eindfase is per leerling gekeken welke trajecten er gecoördineerd dienen te worden en door wie. R75 is tenslotte nauw betrokken bij de nazorgfase van leerlingen aan het eind van de opleiding, maar ook bij de jongeren die voortijdig de opleiding, positief of negatief beëindigen. Deze directe benadering van de hulpverlening wordt over en weer gewaardeerd. Tabel 5 Probleem/aandachtsgebieden
Problematiek drugs/drank
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
2
2
6
woonsituatie
5
4
3
arbeid
0
2
2
financiën
3
3
3
scholing
2
10
14
thuissituatie, systeem
6
8
8
politie/justitie
5
4
9
sociale vaardigheden
2
8
5
gezondheid
0
5
6
Onderzoeksbevindingen - 21
Om een indicatie te geven van de “hulpverleningsthema’s” is in tabel 5, op basis van informatie van R75, vermeld op welke terreinen er aan de jongeren hulp verleend is. Er heeft geen dossieronderzoek plaatsgevonden. Gemiddeld is er in de laatste twee jaargangen per leerling sprake van ca. 3 probleem- c.q. aandachtsgebieden.
De uitstroom In de gesprekken is geprobeerd na te gaan op welke wijze de leerlingen tijdens en na het afronden van de opleiding zijn uitgestroomd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen negatieve en positieve uitstroom. Van positieve uitstroom is sprake wanneer de jongere zijn/haar opleiding bij het team naar het oordeel van de begeleiders goed heeft doorlopen én aan het eind een positief perspectief heeft. Als positief wordt gekwalificeerd: • • • • • •
het AKA-diploma is behaald werk gevonden een positief advies voor een vervolgopleiding (soms is een jaar tekort); e.e.a. is ook afhankelijk van het niveau van de leerling opnieuw naar school op zichzelf wonen de thuissituatie is op orde of gestabiliseerd
Van positieve uitstroom is ook sprake als een deelnemer tijdens het traject werk vindt en (daardoor) stopt met het traject. Van negatieve uitstroom is sprake wanneer de jongere vroegtijdig uit het team wordt gezet door de teambegeleiding als gevolg van bijvoorbeeld: •
•
inzet, houding, gebrek aan motivatie: er is dan van alles geprobeerd, de jongere ‘trekt het niet’ en/of ziet het niet meer zitten; in het kader van nazorg wordt ook in deze gevallen een advies voor doorstroom (werk, opleiding, hulpverlening, e.d.) gegeven blijvende deelname aan criminaliteit
Van negatieve uitstroom aan het einde van het traject is ook sprake als de leerling naar het oordeel van de begeleiders onvoldoende resultaten heeft laten zien.
Tabel 6 Uitstroom
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
Positieve uitstroom
10
14
13
14 *)
Negatieve uitstroom
4
3
2
1
Totaal
14
17
15
15
% pos. uitstroom
71%
82%
87%%
93%
*) prognose juni 2009
22 - Onderzoeksbevindingen
Van de totale groep is 84% door het ROC gekwalificeerd als ‘positieve uitstroom’ zoals dat hierboven omschreven is. Leerlingen met een positieve uitstroom zijn óf doorgestroomd naar de beveiligeropleiding bij het ROC óf doorgestroomd naar een andere opleiding. Een aantal leerlingen is al tijdens de opleiding gaan werken óf erna, of is verhuisd. Van de eerste drie schooljaren zijn 14 leerlingen verder gegaan met de opleiding voor beveiliger. Verderop in deze paragraaf staat een indicatie van hoe het anno 2009 met de jongeren gaat.
Recidive Een van de doelstellingen van het jongerentoezicht project is om jongeren die in het criminele circuit zijn geraakt of dreigden te geraken uit dit circuit te houden. In het kader van dit onderzoek is nagegaan in hoeverre er sprake is van recidive door de deelnemers. Zijn zij (opnieuw) met de politie in aanraking gekomen en wat is de aard daarvan. In eerste instantie was het de bedoeling om de analyse uit te voeren m.b.v. verdachtengegevens uit het Bedrijfsprocessensysteem van de politie (BPS). Om meerdere redenen was het niet mogelijk de benodigde gegevens beschikbaar te krijgen. Daarom is aan het Openbaar Ministerie gevraagd om vanuit hun bestanden een overzicht te geven van het voorkomen van projectdeelnemers in parketzaken over de afgelopen jaren. Op basis daarvan kon worden bekeken in welke mate deelnemers na de start van hun traject (nog) als verdachte/veroordeelde betrokken zijn geweest bij strafzaken. Omdat de NAW-gegevens uit de projectregistratie geen persoonsnummers bevatten (zogenaamde A-nummers of BurgerServiceNummers zoals toegepast in de Gemeentelijke BasisAdministratie) zijn deze eerst bijgezocht in de bevolkingsbestanden van Nijmegen van de afgelopen jaren. Van 55 van de 61 zijn deze nummers gevonden. Bij de helft van de 6 ontbrekende nummers gaat het om deelnemers die niet in Nijmegen woonden. Van 55 deelnemers zijn derhalve gegevens bijgezocht via het OM. Van 10 leerlingen is bij justitie niets bekend. Dat betekent dat zij ook geen strafbare feiten hebben gepleegd voordat zij aan het jongerentoezichtproject deelnamen en dus om andere redenen (gedrag, veelvuldig spijbelen, thuissituatie, e.d.) tot de opleiding zijn toegelaten. Van deze leerlingen zijn ook tijdens en na de opleiding geen strafbare feiten bekend. 45 van de 55 betreffende deelnemers bleken voor uiteenlopende delicten dus wel voor te komen in het OM-bestand. De vraag is uiteraard in welke mate deelnemers nog voorkomen tijdens of na hun periode in het jongerentoezichtteam (uit te zoeken aan de hand van de pleegdata van de delicten) en om wat voor delicten het daarbij gaat. Wanneer we in eerste instantie kijken naar de eerste drie jaargangen (05-06, 06-07 en 07-08), dan blijkt dat ruim 15% nooit betrokken is geweest in een (parket)zaak van het OM, noch voor, noch tijdens of na het project. Iets minder dan 15% is alleen bekend vanwege incidenten die gepleegd zijn voor het project (incl. de startperiode in het najaar). Dat wil zeggen dat ongeveer tweederde na het project (of gedurende het tweede deel van het project) een of meerdere delicten heeft gepleegd c.q. daarvan is beschuldigd.10 Deze “bruto-recidive” moet uiteraard verder worden ontleed en gewogen:
10
Bij een aantal incidenten van recente datum is in de OM-gegevens nog geen uitspraak bekend. De rechter moet daarover nog uitspraak doen. Op basis van ervaringsgegevens mogen we ervan uitgaan, dat dit geen of heel beperkte invloed heeft op de resultaten van de hier uitgevoerde analyse en recidivetypering.
Onderzoeksbevindingen - 23
•
•
•
Bij ongeveer 40% betreft het deelnemers die alleen “minder ernstige” delicten hebben gepleegd, m.n. op verkeersgebied (rijden zonder rijbewijs, onverzekerd rijden, onder invloed rijden, rijden tijdens ontzegging, te hard rijden). Ook vernieling rekenen we hierbij. De overige 60% heeft minstens één zwaarder delict gepleegd. In dit verband rekenen we hieronder geweldsincidenten (openlijke geweldpleging, bedreiging, mishandeling), maar ook diefstal (incl. heling, oplichting en verduistering). Overigens zijn er ook binnen deze categorieën gradaties. Bij tweederde van de “bruto-recidive” gaat het om ex-deelnemers die na het project (“slechts“) een of tweemaal een strafbaar feit gepleegd hebben c.q. daarvan verdacht zijn. Bij een derde gaat het om drie of meer gevallen, meestal een combinatie van lichtere en een of enkele zwaardere vergrijpen. Bij een kwart tot een derde van de “bruto-recidivisten” is sprake van een afname in de frequentie van het delictgedrag, wanneer we kijken naar het aantal delicten voor, tijdens en na het traject. Maar we moeten hierbij wel voorzichtig zijn met conclusies omdat de tijd na het project nog kort is, m.n. als het gaat om de jaargang 2007-2008. Mede daardoor is het moeilijk om vergelijkingen tussen de jaargangen te maken.
We hebben voor de eerste drie jaargangen geprobeerd de ontwikkeling in het recidivegedrag te typeren11. • Welk deel van de deelnemers laat een positieve ontwikkeling zien, inclusief degenen bij wie delictgedrag geheel uit is gebleven? • Bij welk deel is het beeld min of meer neutraal (m.n. het blijven bestaan van niet frequent licht delictgedrag)? • Bij welk deel er sprake is van een negatief resultaat, omdat duidelijk aanwezig serieus delictgedrag niet is afgenomen of zelfs is toegenomen. Criteria zijn hierbij de zwaarte en frequentie van de delicten.
Tabel 7 Ontwikkeling delictgedrag deelnemers (benadering)12
percentages
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
totaal 05-08
positief
40
40
35
40
neutraal
25
35
55
35
negatief
35
25
10
25
Met enige voorzichtigheid is op basis van tabel 7 een positieve tendens waarneembaar. We zien dat veel jongeren zich als het gaat om delinquent gedrag verbeteren en niet (ernstig) blijken terug te vallen. Tegelijk daalt het aandeel (ex)deelnemers dat volhardt in serieus delictgedrag. Onder hen zullen zich hoogstwaarschijnlijk ook degenen bevinden die voortijdig uit het project zijn gezet. Voor deze jongeren, met veelal een lange geschiedenis bij justitie, blijkt het jongerentoezichtproject niet tot het gewenste resultaat te hebben geleid.
De cijfers van het laatste jaar, 08-09, zijn logischerwijs nog zeer voorlopig en daarom niet in de tabel opgenomen. Op dit moment komt de verhouding positief-neutraal-negatief voor dit schooljaar uit op ca. 70:20:10. 12 Bron: Ministerie van Justitie, Parket Arnhem 11
24 - Onderzoeksbevindingen
Overigens is, ook in de jaargang 2007-2008, het aandeel deelnemers bij wie geen duidelijk positieve ontwikkeling te zien is aanzienlijk, ook al zal het daarbij relatief vaak gaan om jongeren met een minder frequent en relatief licht delictgedrag. Nogmaals moeten we voor wat betreft de inschattingen van de jaargang 2007-2008 afwachten hoe het delictgedrag van de betreffende deelnemers zich de eerstkomende jaren zal ontwikkelen. Alles bij elkaar is vast te stellen dat het project op weg lijkt te zijn naar het bereiken van de in par. 2.3 geformuleerde doelstelling (75% pleegt geen delicten meer), maar dat het thans - als we strikt uitgaan van 75% brandschoon - zeker nog niet zo ver is. Tevens moet worden beseft, zo wordt ook door meerdere participanten in het proces gesteld, dat het gestelde doel hoog is. Het is heel optimistisch te verwachten dat zo’n groot deel van de jongeren, al bekend bij de politie en vaak uit een problematische gezinssituatie komend, binnen een jaar zijn gedrag volledig verbeterd heeft en niet meer in beeld komt bij de politie. In het algemeen en ook bij andere jongerenprojecten zijn hogere recidivepercentages aan de orde dan 25%.
Waar terecht gekomen? Via de gesprekken met en uitzoekwerk van de begeleiders (m.n. ROC) is gepoogd na te gaan hoe het anno 2009 staat met de leerlingen van de eerste 3 schooljaren. Studeren ze nog, werken ze, hoe is het met de thuissituatie, is er iets bekend over hun gedrag, inclusief overlast- en delictgedrag? Is er iets bekend over de leerlingen die de opleiding met een negatieve uitstroomkwalificatie verlieten? In tabel 8 is uitgegaan van de positieve of negatieve uitstroomcijfers in tabel 6 aan het einde van elk schooljaar. Tabel 8 Waar terecht gekomen? (indicatie op basis van gesprekken)
positieve uitstroom
2005 - 2006
2006 - 2007
2007 - 2008
2008 - 2009
10
14
13
14
duurzaam (tm 2009)
8
12
11
Opleiding
2
3
3
Werk
6
9
8
nog in PTN-traject
2 12
afgebroken/onbekend
2
criminaliteit
1
2
hulpverl./probl.situatie
2 2
situatie onbekend
1
2
negatieve uitstr.
4
3
criminaliteit
3
2
1
1
problem. thuissituatie
1
terug nr land herkomst
1
situatie onbekend
1
1
1
1
totaal
14
17
15
15
Onderzoeksbevindingen - 25
De helft van de deelnemers uit de drie eerste jaren (23 deelnemers) heeft op basis van wat nu bekend is nog werk. Het gaat om zeer uiteenlopende beroepen, waaronder beveiliger, timmerman, constructiebankwerker/lasser, werker in de zorg, winkelbediende. Of het om vaste of tijdelijke, volledige of parttimebanen gaat is niet bekend. Ongeveer 15% volgt thans nog een opleiding, in de beveiliging, maar ook in andere richtingen, zoals autotechniek. Van zo’n 6 oud-deelnemers die destijds positief zijn uitgestroomd lijkt op dit moment geen sprake meer te zijn van een positieve situatie (persoonlijke problemen, terugval in criminaliteit) of is onbekend hoe het gaat. Van de 10 leerlingen die eerder gedurende het project “negatief zijn uitgestroomd” bestaat bij circa de helft de indruk dat ze zich met criminele activiteiten inlaten. Voor wat betreft de meeste anderen is de situatie onbekend, Alles bij elkaar zou men voor wat betreft de drie afgeronde jaargangen 05-06, 06-07 en 07-08 op basis van de huidige werk- of opleidingssituatie kunnen zeggen, dat tweederde zich in een min of meer perspectiefrijke situatie bevindt. Maar om dat te kunnen staven zou meer bekend moeten zijn van de aard en status van het werk en de voortgang in de studie.
4.2 Proces 4.2.1 Verloop project en ervaringen professionals Verschillende instanties/professionals waaronder Politie, ROC, Tandem, Iriszorg, Novio, Bureau Toezicht van de Gemeente Nijmegen en het NIM/R75 zijn als projectpartners betrokken bij het Jongerentoezichtteam. Naast een stuurgroep is er een projectteam samengesteld voor de uitvoering van en toezicht op het gevoerde beleid. In zowel de stuurgroep als de werkgroep zijn alle betrokken organisaties vertegenwoordigd.
Samenwerking Aan de betrokken organisaties is de vraag gesteld hoe zij het proces en de samenwerking hebben ervaren. Aanvankelijk was het voor elke organisatie zoeken naar de juiste rol/positie binnen het project en de afstemming op elkaar. Ook fungeerden de leden van de stuurgroep nog niet optimaal en was er wat wrijving tussen de stuurgroep en de werkgroep. Het kostte tijd om te settelen. Daar waren een aantal vergaderingen voor nodig. Uit gesprekken blijkt dat degenen die in het begin betrokken waren bij de stuurgroep en de operationaliserings- c.q. werkgroep na de opstartfase een duidelijk kader hebben neergezet, met waarbinnen duidelijke afspraken voor aanpak en werkwijze . Op basis hiervan kon het project naar ieders idee succesvol - gaan draaien. Er zijn tijdens het proces enkele organisatorische wijzigingen geweest. Zo is Novio om organisatorische (fusie) redenen niet meer betrokken bij het project en NIM/R75 is in de plaats gekomen van Iriszorg. Dat betekende 2 jaar geleden ook een wijziging in de bezetting op bestuurlijk en op operationeel niveau. Ook vanuit de deelname van de Politie aan dit project hebben er wijzigingen plaatsgevonden. De projectcoördinatie lag aanvankelijk bij de politie. Deze rol is overgenomen door het ROC omdat de leerlingen daar ook de meeste tijd doorbrengen. De projectcoördinator is ook voorzitter van de
26 - Onderzoeksbevindingen
stuurgroep. Ook op het operationele terrein zijn er bij de politie wijzigingen geweest (o.a. vanwege ziekte) . De huidige begeleider van de politie is nu 2 jaar bij het project betrokken. Zeker op operationeel niveau is er op dit moment sprake van een uitstekend op elkaar ingespeeld multifunctioneel team dat over de grenzen van elkaars vakgebied heenkijkt. Het operationele team kent verschillende rollen. Het ROC heeft het coördinatorschap van het PTN-project en is daarmee ook voorzitter van de stuurgroep. Een mentor/docent en een trainer van het ROC verzorgen een groot gedeelte van de opleiding én de individuele begeleiding. Een ambulant hulpverlener van NIM/R75 is casemanager bij het PTN-project. De coördinatie van de stages wordt verzorgd door een integraal toezichthouder van bureau Toezicht en samen met een hoofdagent van politie begeleiden zij de stages en verzorgen, voorafgaand aan de stages, de lessen daarover op school. De jongerenwerker van Tandem verzorgt de voorbereiding op school van de stages en begeleidt ze. In de stuurgroep zijn eveneens alle genoemde organisaties betrokken. Zoals hierboven al aangegeven was het in het begin zoeken naar de juiste rol en positie. Er zijn wisselingen geweest in de personele bezetting van de Politie, NIM en van de gemeente. De samenwerking gaat nu goed. Ook over de samenwerking met de gemeente is men tevreden, zij het dat de besluitvorming voor de start van een schooljaar soms op zich liet wachten, waardoor de voorbereidingen voor het nieuwe jaar (selectie e.d.) in de knel kwamen.
Multidisciplinair team Zoals hierboven aangegeven bestaat het operationele team, de werkgroep, uit verschillende disciplines. Wat het jongerenproject vooral sterk maakt is dat er vanuit de verschillende disciplines, opleiding, politie, toezicht, zorg, vrije tijd een complete ‘schil’ wordt gelegd rondom de jongere met aandacht voor school en thuissituatie. Dat maakt dat men zeer snel kan ‘schakelen’ als er zicht iets voordoet. Met name de laatste jaren is dat verbeterd. Zo zijn er met de politie afspraken gemaakt dat mocht er iets met een jongere voorvallen zij daarvan meteen op de hoogte gesteld wordt zodat men de jongere hierop de volgende dag meteen kan aanspreken en indien nodig maatregelen kan nemen. Ook voor de groep is dat heel duidelijk. De begeleider van de politie in dit project speelt hierin een duidelijke en actieve rol. Eenzelfde beleid geldt voor verzuim. Ook daarop wordt meteen actie ondernomen door te bellen of op huisbezoek te gaan. Alle leerlingen worden regelmatig in de werkgroep besproken. De duidelijke afspraken die op school gelden geven naast duidelijkheid ook structuur aan het leven van de jongeren. Naast de groepsaanpak is er voor elke jongere een individuele aanpak die vastgelegd is in het persoonlijk ontwikkelingsplan. Belangrijk voor een samengesteld multidisciplinair team is een constante bezetting. De partners kennen elkaar en dat werkt heel goed. Er zijn korte lijnen. Van de bezetting die er nu is, zijn het ROC en bureau Toezicht de meest constante factor. Zij zijn van meet af aan bij het project betrokken. Voor Tandem zit nu 3 jaar dezelfde persoon in het team en voor de politie en R75 is er 2 jaar geleden een wijziging gekomen. Van belang voor het operationele team is dat zij vanuit hun achterban, hun organisatie de steun en ruimte krijgen om hun taak in dit project te doen. Het zijn geen werkzaamheden die even naast het andere werk gedaan kunnen worden. Het kan er niet even bij. Voor alle begeleiders geldt dat het belangrijk is dat ook de organisaties achter dit project staan en het nut en de noodzaak van het PTN-project onderschrijven. De aanvankelijk dominante rol van
Onderzoeksbevindingen - 27
de politie in het project (initiatief en regie) is gewijzigd. De politiemedewerkers binnen stuurgroep en operationele groep vervullen hun (schakel)functies, maar tegelijkertijd bestaat de indruk dat het project bij de politie op organisatieniveau niet meer de aandacht krijgt als in het begin (capaciteitsproblemen, verschuiving prioriteiten naar kernprioriteiten). De rol van de politie en de samenwerking daarmee is echter onontbeerlijk in dit project, zo wordt door iedereen benadrukt.
Stages toezichthouden De stages worden begeleid door de politie en bureau Toezicht. Bureau Toezicht is inmiddels een erkend stagebedrijf voor de beveiligersopleiding. Oorspronkelijk zouden er stages gelopen worden in de winkelcentra van Neerbosch-Oost en Hatert en in winkelcentrum Dukenburg. In de eerste twee centra was het in het begin wat heftig Er was veel overlast waardoor het niet verstandig was om beginnende PTN-ers daar stage te laten lopen. Daarom is er in eerste instantie alleen in Dukenburg stage gelopen. Dat bleek na enige tijd te beperkt en het was ook saai voor de jongeren: er gebeurde niet veel. Gaandeweg in het jaar gingen ze ook op andere plaatsen stage lopen. De afgelopen jaren zijn de stages uitgebreid en wordt het PTN-team breder ingezet waaronder in het centrum, in andere wijken en op parkeerplaatsen en parkeergarages. Zij zijn ingezet om te flyeren bij het auto-inbraakproject: ‘niets erin, niets eruit’ (Wedren, Nassausingel, parkeergarages). Ze stickeren fietsen die niet goed geplaatst zijn in het centrum en bij het station. In het centrum spreken zij fietsers aan in het voetgangersgebied etc. Verder signaleren zij of er een bank of lantaarnpaal kapot is, borden omver liggen etc. en geven dat door aan de bel- en herstellijn. Voordat ze met de stage beginnen leren ze het een en ander over de APV (Algemene Politie Verordening). Op school krijgen ze de theorie en in de klas oefenen ze vaardigheden die ze in de praktijk moeten toepassen, zoals het gedrag dat hoort bij het lopen in uniform (wat er van je wordt verwacht en wat je kan verwachten als je een uniform draagt). Ze leren hoe je burgers en groepen moet aanspreken, hoe ook zelf aanspreekpunt te zijn en hoe te surveilleren, observeren, noteren en muteren. Ze leren discipline, structuur, werken in teamverband en ze leren het preventief en repressief optreden in de praktijk te brengen, zoals het aanspreken van hangjeugd en dronken mensen, ruziënde burgers, junks op straat, fietsers in het voetgangersgebied e.d. Ze leren opbrengtechnieken en leren iemand de handboeien om te doen. Ook leren ze het gebruik van de portofoon met de zogenaamde NATO-spelling. In het schooljaar 2008-2009 hebben de leerlingen, op initiatief van bureau Toezicht, ook een biketraining gevolg en werd er ook op de bike gesurveilleerd. Ze hebben daarbij ook in andere gedeelten van de stad gesurveilleerd. Op deze training is zowel door de deelnemers als door andere betrokkenen zeer positief gereageerd. Om het spannender en interessanter te maken voor jongeren is er ook aan andere activiteiten deelgenomen zoals het optreden als “lastig publiek” bij ME-oefeningen en een bezoek aan het MFC (Multifunctioneel Centrum voor dakloze alcohol- en drugsverslaafden.) Ook zijn deelnemers ’s winters ’n keer ingezet om bij oudere mensen aan te bellen die niet naar buiten konden omdat het koud en slecht weer was, met de vraag of ze een boodschap of klusje konden doen. Ook daarop werd zeer positief gereageerd. Voorafgaande aan de stages zijn ze vertrouwd gemaakt met het dragen van een uniform. Dat vonden ze niet altijd even prettig. Zeker niet de eerste keer dat ze ermee de straat op moesten en vrienden en kennissen tegenkwamen. Dat is ‘echt erg’, zegt een van de jongeren over het dragen
28 - Onderzoeksbevindingen
van het uniform. Als er ‘wat heb jij nou weer aan’ wordt geroepen, is ‘t antwoord: ‘dit is m’n werk’! Het uniform zou wel wat moderner mogen: ‘met een beetje modernere jassen en strakke Tshirtjes kom je zelfverzekerder over’. Maar op een gegeven moment went het wel. In uniform kun je niet alles doen. Veel jongens hebben bijvoorbeeld de gewoonte om op de grond te spugen. In uniform ‘kun je dat echt niet maken’. Dat geldt ook ‘voor de taal die je gebruikt’. Omdat jongeren uit een bepaalde doelgroep een bepaald beeld hebben van de politie, draagt de begeleider namens de politie altijd zijn uniform. ‘Het is mooi om te zien dat ze na verloop van tijd toch op een andere manier naar je gaan kijken en luisteren’. Na elke stage wordt er geëvalueerd (wat ging goed en wat niet) en wordt er door de begeleiders van de politie en bureau Toezicht per persoon een rapport gemaakt. Afhankelijk van het niveau waarop de leerlingen zitten (level I t/m/IV, zie hoofdstuk 2), krijgen ze een stagevergoeding. Daarvan wordt de helft gespaard en aan van het einde van de opleiding, wordt het gespaarde bedrag uitgekeerd, mits er sprake is van een positieve uitstroom. Eén van de jongeren heeft daarmee zijn ticket naar Marokko betaald. Sommige jongeren willen extra stage lopen om iets bij te verdienen. De stagevergoeding werkt over het algemeen zeer motiverend. Over het algemeen wordt vanuit de winkelcentra zeer positief gereageerd door winkeliers, bewoners en bezoekers op de activiteiten van de PTN-ers. Het is een vertrouwd beeld geworden. De toezichthouders zijn goed bekend met de situatie ter plaatse, zij weten waar overlastsituaties (kunnen) zijn en kennen veel winkeliers. De doelstelling ‘jongeren spreken jongeren aan’ is zeer zeker bereikt. De PTN-jongeren zelf hebben hier veel van geleerd en zijn zicht bewust geworden van het gedrag dat ze vertoonden vóór de opleiding. Daarom weten ze nu ook waarom het vervelend is om bijvoorbeeld voor een winkel rond te hangen en doen dat in elk geval zelf niet meer. Volgens de begeleiders getuigt het van moed van de jongeren om anderen op hinderlijk gedrag aan te spreken en vervolgens zelf het voorbeeld te geven. Een aantal slaagt daarin en krijgt daarvoor de complimenteren van hun begeleiders.
Maatschappelijke stage Aan de PTN-opleiding is ook een (verplichte) maatschappelijke stage verbonden. Deze stage wordt vindt plaats bij Welzijnsorganisatie Tandem. Een onderdeel van de opleiding is het doen van vrijwilligerswerk waarmee de leerlingen een aantal competenties kunnen leren. De maatschappelijke stage legt een verband tussen school en samenleving. Veel jongeren zijn niet vertrouwd met het doen van vrijwilligerswerk en het belang daarvan voor de samenleving. Dat moet geleerd worden. Voorafgaand aan de stage vinden er op school 3 lessen plaats over de maatschappelijke stage en de betekenis van vrijwilligerswerk, wordt voorlichting gegeven over ‘werken met jongeren’ en over het herkennen van alcohol en drugsgebruik. Na deze lessen volgt een plaatsingsgesprek. Tijdens de stage vindt er begeleiding plaats en aan het eind een evaluatie. Van de stage wordt een verslag gemaakt. Niet alle leerlingen nemen uiteindelijk deel aan de ‘maatschappelijke stage’. Dat is afhankelijk van het niveau. Er is een groot verschil tussen de leerlingen. De een is er eerder klaar voor dan de ander. Dat is ook de reden waarom de maatschappelijke stage later in het jaar of helemaal niet plaatsvindt. De indruk bestaat dat de maatschappelijke stage meer aandacht tijdens de opleiding zou moeten krijgen.
Onderzoeksbevindingen - 29
Stageactiviteiten bij Tandem waar de PTN-ers zijn ingezet zijn o.m. sportactiviteiten, voetbaltoernooi, inloop meidengroep, NSA-project (naschoolse activiteiten), kamp met survivalactiviteit en een playstationactiviteit. Een van de PTN-ers: ‘omdat er alleen maar vrouwen waren, ik een man, kon ik voetballen met de jongens’. Een andere jongen heeft stage gelopen bij een kinderdagverblijf en vond dat heel leuk. Voor een andere jongen heeft de maatschappelijke stage geleid tot een andere beroepskeuze: jongerenwerker bij Tandem. Deze stage heeft er ook toe geleid dat hij met medewerking van Iris-zorg voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd heeft over drugsgebruik voor jongeren in de leeftijd van 10-12 jaar. Voor een andere voorlichtingsbijeenkomst is een extbs-er uitgenodigd om te vertellen over hoe het is als je het criminele pad opgaat.
Nazorg Aan het einde van het schooljaar en na een jaar van intensieve begeleiding breekt de vakantieperiode aan en gaan de jongeren naar een vervolgopleiding of aan het werk. De periode van een jaar is voor de jongeren eigenlijk te kort. De winst van de opleiding en het geleerde moet daarna ‘vastgehouden’ worden. Daarom is ook na de afronding nog intensieve begeleiding nodig. Een aantal leerlingen valt dan mogelijk weer in een gat. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren omdat het in een nieuw opleidingstraject anders gaat dan verwacht, het werk anders verloopt, het hulpverleningstraject langer duurt of stagneert, de thuissituatie verandert. Voor wat betreft de lichting 2008-2009 zijn nu uren beschikbaar gesteld om leerlingen vanuit het ROC (mentor/begeleider), Tandem (jongerenwerker) en R75 (ambulant hulpverlener) te volgen tot december. Hoe gaat het met ze? Er zijn gesprekken, afspraken gemaakt, er worden contacten onderhouden en belangstelling getoond. De oud-leerlingen worden nu persoonlijk opgezocht (thuis, op de opleiding of op de werkplek). Soms stromen jongeren weer in het reguliere onderwijs. De melding over terugval op school (nieuwe school of vervolgopleiding) kan beter. In een aantal gevallen krijgen de PTN-begeleiders ook een signaal van de politie als het niet goed gaat. Weer anderen hebben nog of krijgen contact met andere hulpverleningsinstanties. Alle leerlingen worden individueel gevolgd vanuit het project door ze te bellen of te sms-en en via informatie van collega-begeleiders. Ook ná de vervolgopleiding kan er een ‘lijntje’ blijven bestaan. Oud-leerlingen weten dat ze altijd weer contact op kunnen nemen. Ook voor de ‘uitvallers’ is de opvang/nazorg belangrijk. Sommigen willen niets meer. Men probeert dan toch ‘de rode draad’ te zijn die ze weer kunnen oppakken. Sommigen zijn een tijd uit beeld en daarna melden ze zich weer. Bij het begeleiden van de uitvallers is het belangrijk dat ze toch ergens ondergebracht kunnen worden. Vanuit de school heeft men een aardig goed beeld van de jongeren. Met een aantal (negatieve) uitvallers gaat het niet goed.
4.2.2 Ervaringen deelnemers Voor deze evaluatie is gesproken met 3 jongeren die de afgelopen jaren deelgenomen hebben aan het PTN-project. Met onderstaande informatie is getracht een indruk te geven te geven hoe de jongeren zelf het project hebben ervaren en wat ze ervan geleerd hebben.
Over het project Over de deelname aan het PTN-project zijn de jongeren waarmee gesproken is heel tevreden. Voor de een spreken de spanning, de betaling van de stage (= zakgeld), en vechtsporten aan. Vooral ook dat de leraren zelf met de klas meedoen en ‘ze doen moeite voor je’. ’PTN is de leukste klas die ik tot nu toe heb gehad’.
30 - Onderzoeksbevindingen
Een ander zegt dat het een ‘goed bedacht project is’. Iedereen doet wel eens wat, zoals rondhangen waar het niet mag. ‘Het project maakt, zeker tijdens de stages, dat je van gedachten verandert: ‘doe ik ook zo’? Ook wordt genoemd dat het heel goed is om jongeren een kans te geven: ‘ik doe toch wat met m’n leven’. Een soort heropvoeding. ‘Als je een strafblad hebt: ‘verpruts het dan niet’.
Begeleiding, opleiding en het ‘toezichthouden’ Over de begeleiding van de opleiding en de stages zijn ze zeer tevreden. ‘Soms zijn het net ouders’, zegt een van hen. ‘Als je wil leren geven ze je een kans. Je moet dat niet verpesten. Ze zijn wel een beetje streng, maar ze moeten ook wel streng zijn, anders luisteren ze niet’. ‘Ze laten aan jongeren zien dat als je wil leren, dat goed is voor jouw toekomst. Ze komen ook thuis praten’. Wat de leerlingen positief vinden dat zij met de klas meedoen. Daardoor ontstaat er een sfeer waarin de jongeren ook vragen kunnen stellen over andere zaken en niet alleen over de opleiding, zoals hoe je met geld om moet gaan, boodschappen moet doen, hoe beter te leven e.d. ‘Ze hebben veel geduld’. Wat vooral positief wordt ervaren is dat er naast de groep in de klas veel aandacht is voor iedere leerling apart en dat daarmee rekening wordt gehouden en afspraken worden gemaakt. ‘Ze hebben mij erdoorheen getrokken’, zegt een van hen, ‘het is een leuke klas’. Er wordt ook opgemerkt dat voor de start met het PTN- project de politie niet bepaald ‘je grote vriend’ was. Door de opleiding en door de stages kijkt men daar toch anders tegenaan. ‘Je wilde er vroeger niet mee in aanraking komen, maar tijdens de stage ben je een van hen. Je bent een beetje agentje’! Stages lopen met de politie en bureau Toezicht vinden ze leuk, maar er moet wel wat te doen zijn. In een winkelcentrum surveilleren als het rustig is, is saai. Leuker zijn de stages bij bijvoorbeeld controles op parkeren en parkeeroverlast en de controles van auto’s in parkeergarages (of ze op slot zijn en of er geen tas of radio zichtbaar in de auto ligt). ‘Je hebt dan wat te doen’. Ook surveilleren op de bike is spannend.
Het dragen van bedrijfskleding Zoals eerder al bleek bij de bespreking van de stages hebben de deelnemers moeten wennen aan het dragen van bedrijfskleding. ‘Echt erg’! ‘Je wordt door iedereen aangekeken en door vrienden en kennissen uitgelachen’. Na verloop van tijd went het wel, maar de kleding mag wel wat moderner, vlotter. ‘Een strak T-shirt staat gewoon beter!’ Het dragen van een uniform brengt ook een bepaald gedrag en verantwoordelijkheid met zich mee. De eerste 3 weken op school wordt ook daar aandacht aan besteed. ‘In een uniform heb je een toezichthoudende taak en moet je je anders gedragen. Geleerd Het is voor elke (ex)-leerling verschillend wat zij geleerd hebben van de opleiding. De een heeft een keuze gemaakt om niet de beveiliging in te gaan zoals hij dat aanvankelijk wilde, maar mede door toedoen van zijn sociale stage zijn studierichting gewijzigd. Een ander met wie het tijdens de opleiding ‘mis’ ging, zegt dat hij hier ‘veel van geleerd heeft’. Hij was bang dat hij er tijdens de opleiding uit moest. ‘Hij heeft geleerd om goed te communiceren met mensen en om 3 x na te denken voordat je wat doet’, zegt hij en ‘hij wil een beeld van zichzelf geven van netjes en sociaal willen zijn. Dat is een leuke ervaring’. ‘Ik ben een eerlijk persoon geworden’. Ook wordt er niet meer gespijbeld en is geleerd om op tijd op school te komen. Ook van vakken als strafrecht en strafvordering (met thema’s als overlast, heterdaad e.d.) wordt gezegd: ‘daar heb
Onderzoeksbevindingen - 31
je wat aan’. ‘Ze mogen bijvoorbeeld niet zomaar in jouw tas kijken’. Op school heeft hij, zegt een leerling, ‘meer discipline meegekregen’. ‘Bij het PTN-project gaat het een stuk beter met me. Ze zijn streng als je spijbelt. Mijn moeder is blij dat ik deze opleiding doe’. Deze deelnemer wil niet verder met beveiliging maar iets gaan doen met plannen, organiseren of iets met logistiek. Een van de jongeren die zou doorstromen na de opleiding is gaan werken om een studieschuld af te betalen. Hij werkt nu voor een uitzendbureau en heeft al diverse banen gehad. Zijn wens is een vaste baan en wellicht het weer oppakken van een studie. Een ander studeert nog en wil uiteindelijk jongerenwerker worden. Als effect van deelname aan het PTN-project ontstaan er andere contacten, een andere omgeving en andere ervaringen. Deze leiden ertoe dat jongeren gaan nadenken over hun toekomst en tot een andere keuzes kunnen komen.
Nazorg De oud-leerlingen weten dat ze de mentor/begeleider van het ROC altijd kunnen bellen. Een van hen heeft zelfs een leerling aangemeld voor het project. De jongeren vinden het goed dat er na de opleiding nog contact is c.q. contact opgenomen kan worden. Toch zou men graag zien dat het initiatief om contact te hebben meer van het PTN-project uit zou moeten gaan: ‘vaker bellen hoe gaat het met je, of zo’. ‘Ook al heb je de opleiding positief afgerond, het gaat niet altijd goed. Dan wil je eigenlijk niet bellen om te zeggen dat het niet zo goed gaat’ of omdat ze tegen je gezegd hebben ‘jij redt het wel’, en dat verwachten ze dan ook van jou.
Suggesties van de deelnemers Aan de jongeren is gevraagd of ze zelf ideeën, suggesties voor verbetering hebben. M.b.t. de opleiding kregen we de volgende suggesties: PTN-project: • De bike-training vroeger in het jaar ‘zodat je daar het hele schooljaar wat aan hebt’. • Het onderdeel meedoen met een ME-training zeker in de opleiding houden • Meer jongeren deze mogelijkheid bieden door met 2 groepen te starten Overigens gaven de jongeren in de gesprekken ook verschillende suggesties die niet zozeer met het project alswel met de leefomgeving en jongerenaanpak in het algemeen te maken hebben. Thema’s die werden genoemd waren o.a. de te geringe aanwezigheid van voetbalveldjes, staanplekken voor jongeren, woonkamerprojecten voor jongeren, jongerenwerkers op school en alternatieven voor (hoge) boetes.
4.3 Outcome / Effecten De centrale doelstelling van het jongerenteam is jongeren uit het criminele circuit halen en behouden. Daarnaast is het de bedoeling om deze jongeren perspectief te bieden in de richting van verdere opleidingen en uiteindelijk (buurtvrijwilligers)werk. De mate waarin het project hieraan kan bijdragen is ook de mate waarin het project effect heeft. Wat voor bevindingen heeft de evaluatie in dit verband opgeleverd?
32 - Onderzoeksbevindingen
Projecteffect: positieve uitstroom Van het aantal jongeren dat de afgelopen jaren aan het PTN-project heeft deelgenomen, is een groot gedeelte ‘positief’ uitgestroomd, d.w.z. volgens de criteria uit het project, zoals in hoofdstuk 2 beschreven. Na afronding van de opleiding varieert dat van 71% voor de eerste groep tot 82% voor de tweede groep, 87% voor de derde groep en waarschijnlijk 93% voor de groep die nu bezig is met het afronden van de opleiding. Effect op gedrag In hoeverre de opleiding bij het ROC bijgedragen heeft aan het gewenste gedrag, is per leerling verschillend. De leerlingen die starten met de opleidingen zijn verschillend van karakter, niveau, achtergrond, problematiek, thuissituatie en historie. Hierdoor verschillen ook de groepen per jaar. Tijdens de opleiding doet men er alles aan om het maximaal haalbare en liefst nog een beetje meer uit de leerling te halen. Voor de ene leerling is het effect van deelname aan het project groter dan voor de andere. Bij de een is die grens al bereikt als hij of zij op tijd, gewassen en in schone kleren naar school komt. Voor de ander is het de aanpak van de thuissituatie en het stabiliseren daarvan. Gegeven deze achtergronden zijn de uitvoerende instellingen ervan overtuigd dat het project heeft bijgedragen aan een verbetering van hun gedrag en in meerdere gevallen ook het afnemen van hun crimineel gedrag. Uit de recidive-analyse kan dit worden afgeleid. Niettemin geldt dit zeker niet voor de hele groep. M.b.t. de stages blijkt het verstrekken van een onkostenvergoeding voor de stage-uren een positieve werking te hebben. Voor menigeen is het een aardig zakcentje en aan het eind van de opleiding is er een aardig spaarpotje ontstaan. Sommige jongeren bevalt het stagelopen zo goed dat zij extra uren willen lopen. Effect op (verbetering) perspectief Volgens de verschillende begeleiders geeft de opleiding structuur en zekerheid aan hun leven en ze halen voor het eerst een diploma. Dat biedt hen vervolgens de mogelijkheden om door te stromen naar de beveiligeropleiding of naar een andere opleiding. Ze hebben geleerd om bij tegenslag toch door te gaan. Ook voor enkelen van de jongeren die de opleiding niet met een diploma afronden zijn er positieve ontwikkelingen waar te nemen en zijn er desondanks toch resultaten geboekt. Ze gaan weer terug naar school, gaan werken en hun zelfredzaamheid is verhoogd (weten waar ze moeten zijn). Voor sommige van de leerlingen is het hier behaalde diploma het eerste diploma wat behaald wordt. Gesteld kan worden dat voor het merendeel van de jongeren het toekomstperspectief door deelname aan het PTN-project is veranderd. Afhankelijk van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt behoort een vaste baan zeker tot de mogelijkheden. Voor jongeren die ná de PTN-opleiding een beroepsopleiding volgen en met succes afronden zijn deze mogelijkheden groter dan voor de jongeren die dat niet hebben gedaan. Deze indrukken zijn in het kader van deze evaluatie slechts voor een deel feitelijk te staven. Op basis van de gesprekken met en informatie van de begeleiders is nagegaan hoe het nu, anno 2009 met de jongeren gaat. Zo’n tweederde werkt of volgt nog een opleiding.
Onderzoeksbevindingen - 33
Effect op gezin Duidelijke regels en structuur zijn erg belangrijk voor de PTN-doelgroep. Een outreachende aanpak is van belang bij de aanpak van problemen. Volgens de ambulant hulpverlener van R75 is vooral een directe benadering erg belangrijk en dat is wederzijds. ‘Het is een club van 15 waar je bovenop moet zitten’. Daarom is het persoonlijk ontwikkelingsprogramma belangrijk. Hierin worden individuele doelstellingen en afspraken gemaakt.’ Het team vult elkaar daarbij vanuit de diverse disciplines aan. Dat is belangrijk naar de jongeren toe. Het moet aansluiten bij hun situatie. Een belangrijk resultaat is dan ook dat in een aantal gevallen door gerichte hulpverlening de thuissituatie verbeterd is dan wel gestabiliseerd. Maar ook het (school)succes werkt door. Als een leerling in een jaar alle 4 de voorgeschreven levels doormaakt, dan heeft hij/zij een hele stap gemaakt in de ontwikkeling. Dat heeft dan ook een uitstralingseffect naar de ouders en anderen in het gezin. In de gesprekken werd de eerste diploma-uitreiking gememoreerd. Deze was voor ouders heel emotioneel. Verschillende ouders hebben de leiding na afloop bedankt voor wat zij met de jongeren bereikt hadden. ‘Dat was hen nooit gelukt’! Effect op overlast De filosofie achter het jongerentoezichtproject is dat jongeren die zelf voor onder meer overlast zorgden ingezet worden om jongeren die datzelfde gedrag vertonen aan te spreken op hun gedrag. Het eerste jaar, 2005/2006 zijn de jongeren tijdens de stage voor een groot deel ingezet in het winkelcentrum Dukenburg. Dat is later uitgebreid met andere plaatsen zoals de winkelcentra van Hatert en Neerbosch-Oost. Het onderzoek van de HAN uit 2005-2006 constateerde een gunstig effect op de overlast in de winkelcentra. De opmerkingen en suggesties die in het onderzoek van de HAN zijn gemaakt, zoals niet in een grote groep lopen, zelf voorbeeldgedrag vertonen en zelf strenger optreden, zijn in het opleidingsprogramma van de daaropvolgende schooljaren overgenomen. Ook is aan de PTN-jongeren gevraagd hoe zij willen dat andere jongeren zich in het winkelcentrum moeten gedragen. In overleg met de jongeren is vervolgens een gedragscode ontwikkeld: geen fietsen tegen het raam zetten, niet voor de ingang van een winkel hangen maar een eindje verderop, niets op straat gooien, geen hinderlijk lawaai e.d. In de stages worden de suggesties toegepast.
34 - Onderzoeksbevindingen
5 Conclusies Positief beeld, deel doelstellingen gehaald In de voorgaande drie hoofdstukken is het Jongerentoezichtproject belicht vanuit drie invalshoeken: wat zijn de directe resultaten (output), hoe verliep het proces en wat zijn de uiteindelijke effecten. In paragraaf 2.3 zijn de 5 doelen van het project geformuleerd, nl. m.b.t. recidive (terugkerend delinquent gedrag), hulpverlening en gedrag, perspectief naar werk, nazorg en waardering vanuit de wijken. Al met al wijzen de resultaten op een positief beeld en ontwikkelingen die de goede richting in gaan. We kunnen constateren dat de doelstellingen voor een deel worden gehaald (zoals m.b.t. recidive, hulpverlening, perspectief en nazorg) en er uitzicht is op continuering en verbetering van het resultaat. Ten dele evenwel zijn de doelstellingen nog niet bereikt (recidive) of zijn de bevindingen te weinig hard om een volledig en betrouwbaar beeld te kunnen geven (resultaten hulpverlening, situatie en gedrag ex-deelnemers, werk, nazorg). Hieronder werken we deze constatering uit in de vorm van een aantal concrete conclusies en aandachtspunten voor beleid. Participanten vinden organisatie goed functioneren Volgens de participerende instellingen - politie, ROC, Tandem, NIM/R75 en gemeente (afd. Veiligheid en Toezicht) - is er voor wat betreft de uitvoerende werkgroep een goed lopend multifunctioneel team ontstaan dat uitstekend op elkaar is ingespeeld. Met name de coördinatoren binnen het ROC vervullen een sleutelrol. Verder functioneert ook de stuurgroep naar wens. Door de wijze van samenwerken en de rol die eenieder daarin heeft is er veel ruimte voor feedback. Ook vanuit het project zelf stelt men evenwel dat het van belang is om open te blijven staan voor ontwikkelingen, nieuwe ervaringen en mogelijkheden en niet ‘op de automatische piloot te gaan zitten’. Er zijn ook praktische aandachtspunten: • Verbetering van de afstemming van agenda’s en vergaderplanning. De aanwezigheid van alle betrokkenen op de werkbesprekingen is belangrijk. • Eerder starten met werving en selectie vanuit de toestroom van nieuwe gegadigden. In dit verband is ’t een nadeel wanneer elk jaar opnieuw bepaald moet worden of het project wordt voortgezet. Positieve kwantitatieve effecten, maar ook slagen om de arm De resultaten in de vorm van de positieve uitstroom naar werk en (verdere) opleiding direct na het traject zijn gunstig (84%). Ook het aandeel deelnemers, inclusief uit de eerste jaren, dat aan het werk is of nog een opleiding volgt is groot. Voor wat betreft de recidive is er enerzijds sprake van een positieve tendens. Anderzijds wordt de doelstelling die bij aanvang is geformuleerd, 75% volledig delictvrij, (nog) niet gehaald. Deze 75% is echter een heel optimistisch doel, waarvan de professionals betwijfelen of het realistisch is. Voorts is nog een extra slag om de arm op zijn plaats. De beschikbare informatie over hoe het nu echt met de (ex)deelnemers gaat (aard en status van het werk, voortgang van de opleiding, motivatie, thuissituatie) is niet structureel voorhanden. Pas sinds het laatste jaar wordt er meer nadruk gelegd op het volgen van de deelnemers na het traject en op nazorg. En ook voor wat betreft de recidive moeten we afwachten of de tot nu naar verhouding positieve signalen van de lichtingen 07-08 en met name 08-09 duurzaam blijken.
Conclusies - 35
Positieve kwalitatieve effecten Vanuit het project zijn diverse diverse positieve effecten te constateren: op het gedrag, houding en vaardigheden van de deelnemende jongeren, op hun perspectief, op het huishouden waarvan zij deel uitmaken en deels ook op het gebied van overlast. Een aanzienlijk deel van de jongeren, zo wordt gesignaleerd door de begeleiders, heeft door deelname aan het jongerentoezichtproject meer zicht gekregen op hun leven, op de toekomst. Zij weten wat zij willen worden én zij weten wat ze daarvoor moeten doen. Ook ’t thema ‘jongeren spreken jongeren aan’ is uit de verf gekomen. De PTN-jongeren zelf hebben hier veel van geleerd en zijn zicht bewust geworden van het gedrag wat ze vertoonden vóór de opleiding. Overigens verschillen deze effecten van jongere tot jongere. Verder zijn ze op basis van de beschikbare informatie ook niet altijd hard te maken, laat staan kwantitatief te duiden. De uitvoerders van het project geven evenwel aan, dat zij ervan overtuigd zijn dat het project de genoemde positieve resultaten oplevert. . Project is stevig ingebed; rol politie aandachtspunt Volgens verschillende gesprekspartners in het jongerentoezichtproject verschilt het project met veel andere jongerenprojecten, met name omdat het stevig is ingebed in een opleidingssituatie (ROC) en er vandaaruit constant sprake is van contact en begeleiding. Iedereen zit “er bovenop”. Daarbij wordt ook de thuissituatie betrokken. De verschillende disciplines werken hierbij nauwgezet en intensief samen. Hiermee lijkt dit jongerenproject een stap verder te gaan en zich te onderscheiden van andere projecten, nl. niet alleen tot gedragsverandering te leiden maar ook meer jongeren via opleiding of werk perspectiefverbetering te bieden. Als zodanig is er sprake van een sterk “opgeschaalde” aanpak. Een aandachtspunt is wel de rol van de politie. Enerzijds geeft men aan dat waar en wanneer nodig de betrokken politiefunctionarissen in touw komen om jongeren aan te spreken, te corrigeren of andere maatregelen te nemen. Anderzijds lijken capaciteitsproblemen en schuivende prioriteiten in de organisatie van de politie (richting “kernprioriteiten”) geleid te hebben tot en minder stevige rol van de politie in het proces. Deze stevige rol is evenwel onontbeerlijk (preventief en in de communicatie met de jongeren, maar bijv. ook bij het uitzoeken van incidenten en delictgedrag, sanctionering en de verbinding met justitie). En deze rol moet ook duidelijk zichtbaar blijven voor de jongeren. Wezenlijke rol van directe begeleiders Uit de gesprekken blijkt het belang van goede begeleiders. De outreachende aanpak en de persoonlijk betrokkenheid van de begeleiders zijn voor de jongeren heel belangrijk en cruciaal voor het welslagen van het project. De jongeren met wie is gesproken zijn erg tevreden over hun directe begeleiders en hebben een goede band met hen (“het zijn vaderfiguren, net ouders”). Er zijn weliswaar strakke regels, maar er is ook duidelijkheid en door de wijze van omgang van de begeleiders met de leerlingen zijn zij heel bereikbaar. De begeleiders zelf zijn zeer gemotiveerd om ‘uit de jongeren te halen wat erin zit’. ‘Je investeert er veel in, maar je krijgt er ook veel voor terug’. Zorg om duurzaamheid van de effecten vereist nazorg Net als bij andere jongerenprojecten is nazorg in feite een essentieel onderdeel. Van belang is dat het geleerde vastgehouden wordt en dat gemonitord wordt hoe het de deelnemers vergaat. De gesprekspartners gaven aan dat het risico dat deelnemers na het project in een zwart gat vallen zeker aanwezig is. Je moet er bij zijn voordat dat echt gebeurt, zodat je kunt bijsturen en eventueel verwijzen naar hulpverlening of andere begeleiding (en zorgen dat dat ook op gang komt). Dergelijke nazorg, als extra activiteit vanuit het PTN-project, is zoals zojuist al aangegeven nu
36 - Conclusies
ook opgestart (tot ongeveer een half jaar na afloop). Ook daarna zou in ieder geval monitoring op zijn plaats zijn om te kijken of de jongeren terugvallen (werk of opleiding kwijt raken, recidiveren, psychische problemen ondervinden, etc.). Met zulke informatie zou ook het lange termijn effect en daarmee de houdbaarheid van projecten als PTN beter ingeschat kunnen worden. Positieve ervaringen benutten en verbindingen zoeken In grote lijnen kan men zeggen dat het project na vier jaar nog vitaal is. Het aantal uitvallers is beperkt en lijkt af te nemen en het project levert enthousiasme op. Naast het PTN lopen er tal van andere jongerenprojecten. Het is belangrijk om te kijken wat er wederzijds van elkaar geleerd kan worden. Zo zijn er meerdere projecten waarbij sprake is van directe coaching vanuit een situatie van problemen, overlast en/of criminaliteit naar werk, opleiding en perspectief. Welke verbindingen zijn te leggen, bijv. waar het gaat om aanpak, expertise en monitoring? De gemeente kan daarbij een (voortrekkende) rol hebben, maar ook voor de andere participanten is het aan de orde. Voorbeelden zijn de samenwerking tussen school, maatschappelijk werk, zorginstellingen en welzijnswerk en het sterker betrekken van de arbeidsmarkt (stage-plaatsen, maar ook echte arbeidsplaatsen). Een andere ingang is de verbinding met justitie. Zo is de suggestie gedaan om na te gaan of in de bijzondere voorwaarden van een uitspraak van de kinderrechter deelname aan PTN kan worden opgenomen of dat PTN in de vorm van een “voorwaardelijk sepot” kan worden aangeboden. Continuering project ligt voor de hand Op basis van de resultaten en voorgaande conclusies is er geen aanleiding het project niet te continueren. Wel zal daarbij serieuze aandacht moeten zijn voor de in dit hoofdstuk geformuleerde aandachtspunten, leidend tot verdere verbeteringen in de uitvoering en resultaten van het project.
Conclusies - 37
38 - Conclusies