PRELUDE: DE SLAG VAN WATERLOO Het verhaal van Aalst in de periode 1815-1830 begint uiteraard bij de herschikking van Europa na de Slag van Waterloo. Maar ook net voor deze roemruchte veldslag komt Aalst even in beeld. Lodewijk XVIII was na de verbanning van Napoleon naar het eiland Elba tot Franse koning gekroond op 11 april 1814. Maar wanneer Napoleon eind februari 1815 Elba ontvlucht om opnieuw de macht in Frankrijk (en Europa) te grijpen, vlucht de koning naar het noorden. Zijn neef, de hertog van Berry, krijgt het bevel over het Franse leger nadat de vorige bevelhebbers overliepen naar Napoleon. De koning resideert in Gent, terwijl de hertog van Berry onderdak vindt in Aalst. Berry wordt gehuisvest in een luxueuze woning in de Kapelle straat (nu Zwarte Zusterstraat); de cavalerie slaat zijn tenten op in de binnenplaats van het stadhuis terwijl de infanteristen in Ninove en naburige dorpen onderdak vinden. Berry houdt hier vooral de schone schijn van het ancien régime op, met banketten, reisjes naar het mondaine Gent en ander vertier… Wanneer Napoleon uiteindelijk het huidige België binnentrekt op 14 juni vertrekt het Franse legertje drie dagen later, na alarmerende berichten over de gevechten
bij Quarte-Bras en Ligny, naar Dendermonde, maar uiteindelijk wordt Napoleon definitief verslagen in Waterloo op 18 juni 1815 door de geallieerde legers. In deze veldslag speelt een Aalstenaar een niet te onderschatten rol. → Paspoort Jozef Kluyskens Net na de veldslag die heel Europa wakker hield, was het slagveld van Waterloo een grote aantrekkingspool voor kijklustigen. Zo bezocht ook de Aalsterse muziek vereniging Les Vrais Amis Constants de l’Harmonie, die een zekere sympathie voor Napoleon had, Waterloo en zij konden als souvenir de commandostok van de hoofdtrommelaar van de Keizerlijke Garde meebrengen. Zij bewaarden dit object, dat hen te Aalst ook de koosnaam de Oude Garde bezorgde, tweehonderd jaar lang met de grootste zorg. Nu wordt het ter bewaring plechtig overgedragen aan het stedelijk museum van Aalst. Gedurende de jaren van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) wordt de slag bij Waterloo jaarlijks op 18 augustus in het hele land plechtig herdacht.
Bronnen, noten en/of referenties 1.
De Cock, A., ‘J.-F. Kluyskens’ in Université De Gand. Liber Memorialis: Notices Biographiques, 1913
2.
Jacques, Victor, ‘Kluyskens’ in Biographie nationale, 10, 1888-1889
3.
http://www.communicatie.ugent.be/prof/fiche/kluyskens.htm
4.
Annales Academiae Gandavensis, 1917-1918
5.
Nothomb, Jean Baptiste, “Réglement sur l’organisation de l’enseignement supérieur dans les provinces méridionales du royaume des Pays-Bas”, in État De L’enseignement Supérieur En Belgique, Pendant L’année 1841 : Rapport Présenté Aux Chambres Législatives, Le 30 Avril 1842, En Exécution De L’art. 30 De La Loi Du 27 Septembre 1835, Par M. Le Ministre De L’intérieur., 1842
6.
Overzicht rectoren van de Universiteit Genthttp://www.ugent.be/nl/univgent/collecties/archief/geschiedenis/overzichten/rectoren.htm
7.
Wikipedia
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 1
NAAM: Jozef Kluyskens Geboren in: 1771 gestorven in: 1843 Beroep: Chirurgijn
PASPOORT Jozef Kluyskens
De in Aalst geboren Jozef Kluyskens(1771-1843) was een pionier van de moderne chirurgie. Zijn vader was barbier-chirurgijn, en dit was ook de opleiding die hij zelf genoot. Echte universitair geschoolde dokters keken neer op deze ‘ongeschoolde ambachtslieden’. Hij diende als chirurgijn in het Oostenrijkse en Nederlandse leger. En als hoofdchirurgijn van de Zuid-Nederlandse troepen in Waterloo zorgde hij met zijn superieure techniek voor een duidelijk betere behandeling van de vele gewonden. In de nacht van 18 op 19 juni 1815 verrichtte hij 300 amputaties, waarbij de kans op overleven beduidend hoger lag dan bij zijn collega’s.In de weken daarop verzorgde hij nog eens 9.000 gewonden. Een dankbare Willem I benoemde Kluyskens tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De Pruisische koning stuurde hem een met diamanten bezette gouden ring op. Zijn indrukwekkende Waterloo-ervaring leverde de chirurg in 1819 alsnog het diploma geneeskunde op. Hij schopte het zelfs tot hoogleraar en rector van de nieuwe Gentse rijksuniversiteit. In 1817 stichtte Willem I de universiteit van Gent. Kluyskens werd een van de eerste hoogleraren en bekleedde ook tweemaal de rectorstoel.
PASPOORT Jozef Kluyskens
•
Joseph-François Kluyskens (Aalst, 9 september 1771 - Gent, 24 oktober 1843) was chirurg, hoogleraar en rector van de Gentse Universiteit.
Jozef (Joseph-François) Kluyskens: “Matière médicale pratique”, Gent 1824. Verz. Stadsarchief Aalst.
•
Jozef Kluyskens was de zoon van een barbier-chirurgijn, twee beroepen die vaak samengingen. Zijn vader zag voor hem een toekomst weggelegd als goudsmid, maar Jozef trad liever in zijn voetsporen en ging in de leer bij de Gentse chirurgijn Jean Miele. In zijn vrije tijd las hij boeken over anatomie en fysiologie. Gesteund door een Gentse mecenas volgde Jozef Kluyskens lessen chirurgie en verloskunde aan het Medisch College te Gent.
•
•
Na zijn studies deed hij ervaring op op het slagveld. In 1792 werkte hij als chirurg voor het Oostenrijks leger tegen de Nederlanders, in 1794 trok hij op met het leger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tegen de Fransen. Na zijn terugkeer naar Gent werd hij aangesteld als leraar aan het Medisch College, en als hoofdchirurg van het Gentse ziekenhuis.
•
Na de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815 werd Kluyskens naar Brussel geroepen om er de ziekenhuizen en ambulancediensten te regelen. Hij zou ongeveer 300 amputaties hebben uitgevoerd, en meer dan 9000 gewonden hebben verzorgd.
•
Vanwege zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de chirurgie als wetenschap, wordt Kluyskens weleens omschreven als “de laatste chirurgijn en de eerste chirurg”.
•
In 1817 richtte Willem I in Gent een Rijksuniversiteit op. Jozef Kluyskens maakte deel uit van de eerste kern hoogleraren. Omdat reglementair was vastgelegd dat de faculteit Geneeskunde slechts 3 gewoon hoogleraren mocht aanstellen, begon Kluyskens zijn carrière als buitengewoon hoog leraar. Pas in 1829 werd hij benoemd als gewoon hoogleraar.
•
Tot 1849/1850 was het de gewoonte dat elk academiejaar een nieuwe rector werd aangesteld uit een andere faculteit. Kluyskens vervulde de functie twee maal: in 1829/1830 en in 1839/1840.
•
In 1841 vertrok hij met emeritaat.
Kluyskens specialiseerde zich als docent voornamelijk in chirurgie en verloskunde.
•
Zowel in Aalst als in Gent werd een straat naar Jozef Kluyskens genoemd.
•
In 1792 levert Kluyskens met Verhandeling over den Druiper en de Pokziekte op 21-jarige leeftijd zijn eerste publicatie af. Vanaf dan rijgt hij de medische bijdragen aan elkaar. Latere werken zoals zijn Matière médicale pratique uit 1824 oogsten inter nationale erkenning.
EEN KONINKRIJK SCHIET UIT DE STARTBLOKKEN De val van Napoleon betekent een grondige hertekening van Europa. De grootmachten beslissen op het Congres van Wenen dat onze gewesten opgaan in het nieuwe ‘Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’, met Willem van Oranje, de zoon van de laatste stadhouder van het huis van Oranje, als koning Willem I. Zo creëren ze een bufferstaat die de territoriale conflicten wat moet temperen, en wordt de oude staatsvorm van de monarchie, na de revolutionaire avonturen van de Fransen, hersteld. Willem I staat dan ook voor de moeilijke taak om twee eeuwenlang gescheiden en sterk verschillende lands delen te verenigen. Hoewel dit alom gehoopt wordt, gaat hij de oude staatsvorm van voor de Franse bezetting echter niet herinvoeren. De ambachten en gilden blijven afgeschaft, de bijna absolute macht van de Kerk wordt niet hersteld, de oude territoriale eenheden zoals het Land van Aalst, met eigen bestuursvorm, eigen maten en gewichten, worden niet opnieuw ingevoerd. Vanaf 1817 gaat Willem I zich ook bezighouden met de organisatie van de lokale besturen. In Aalst wordt op 30 augustus een nieuw stadsbestuur aangesteld, met Charles de Ruddere als burgemeester, vier schepenen en
een tienkoppige gemeenteraad, de ‘regentieraad’. Dit zijn grotendeels de zelfde welgestelde oude mannen die in vroegere tijden de macht in handen hadden. En enkel wie voldoende belasting betaalt mag een stem uitbrengen. En dat zijn er niet veel! In 1824 wordt de wetgeving nog wat verstrengd: het aantal schepenen wordt gehalveerd; ze blijven langer aan het bewind, en de burgemeester en schepenen worden door de koning aangeduid. Willem I gaat wel resoluut voor een modernisering van het land. En transport is daarbij zeer belangrijk! Hij gaat sterk inzetten op het graven van kanalen, het beter bevaarbaar maken van bestaande waterwegen en de verharding en verbetering van het wegennet. Maar ook het lokale stadsbestuur blijft niet achter! In deze periode wordt serieus wat gebouwd, zowel op het vlak van openbare infrastructuur (aanleg wegen, pleinen, gebouwen, verbetering van de Denderkaaien) als door de individuele Aalstenaars zelf. → Paspoort WIllem I
Bronnen, noten en/of referenties 1.
Bron: o.m. de Grote Winkler Prins Encyclopedie, Oranje-Nassau van A tot Z, biografieën en stamboom van 1146 tot 2001, 200 jaar Koninklijk Verbonden. © Comité Willem Bedankt
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 2
NAAM: Willem I Geboren in: 1772 gestorven in: 1843 Beroep: Koning der Nederlanden 1815-1830
Van Prins Willem-Frederik naar Soeverein Vorst naar Koning der Nederlanden.
PASPOORT Willem I Portret Willem I (1772-1843) door Jospeh Paelinck, 1819. Verz. Rijksmuseum Amsterdam
•
Willem-Frederik, prins van Oranje-Nassau, werd geboren in Den Haag op 24 augustus 1772. Hij was de oudste zoon van Willem V en Wilhelmina van Pruisen, het laatste stadhouderlijk paar. Hij maakte in de jaren 1789-1791 een reis door Duitsland en trouwde op 1 oktober met zijn nicht Wilhelmina van Pruisen. Hij studeerde in Leiden.
•
In 1793 tot kapitein-generaal benoemd, leidde hij de operaties tegen de Franse legers onder Jourdan en Pichegru, maar de nederlaag bij Fleurus noopte hem tot een terugtocht. Toen Pichegru in januari 1795 naar het noorden oprukte, viel het Nederlandse staatse leger uiteen. Van zijn commando ontheven, vertrok de erfprins op 18 januari met zijn vader naar Engeland. Teleurgesteld in zijn hoop op krachtige Engelse steun, vertrok hij in september 1795 naar Berlijn. Van daaruit onderhield hij contact met de Oranjegezinden in de “Bataafse Republiek”, zeg maar het huidige Nederland. De Engels-Russische expeditie in het najaar van 1799 greep hij aan voor pogingen binnenlands verzet tegen de Bataafse Republiek uit te lokken, maar het draaide uit op een fiasco. Sindsdien gaf hij de hoop op herstel van de positie van zijn Huis op. Hij vestigde zijn hoop op Napoleon I Bonaparte. Hij kreeg van hem gedaan dat de Bataafse Republiek aan de Oranjes een schadevergoeding van vijf miljoen gulden zou betalen, als de Oranjes afstand deden van al hun aanspraken.
•
In het najaar van 1813 onderhandelde hij met de steun van tsaar Alexander I in Engeland over de bevrijding van de Nederlanden. Hij stuitte aanvankelijk op weerstand vanwege zijn vroegere relaties met Napoleon. Hij keerde uit Engeland terug op uitnodiging van Gijsbrecht van Hogendorp, die begonnen was aan een bevrijdingsbeweging. Op 30 november 1813 landde hij in Scheveningen en nam hij
kwam, die de scheiding tussen Nederland en België, voor ons in 1830, maar pas in 1839 formeel bekrachtigd, ten gevolge had. Toen Willem in de ‘Tiendaagse Veldtocht’ het hem door de Europese mogendheden toegewezen zuidelijk gewest weer trachtte in te nemen viel er een groot Frans leger onder Maréchal Gérard de Zuidelijke Nederlanden binnen om de ‘Hollanders’ te verdrijven. Het was dus duidelijk uit welke richting de ‘revolutionaire’ wind waaide.
bij proclamatie van 2 december de titel van Soeverein Vorst aan met de belofte van een ‘wijze constitutie’. •
Op de hoogte van de wens van de Britse regering een sterke bufferstaat ten noorden van Frankrijk te creëren, ijverde Willem vervolgens bij het Congres van Wenen voor een uitbreiding van het Nederlandse territorium met het hele gebied ten westen van de Rijn tot aan de Moezel, maar het verzet van Pruisen had tot gevolg dat de uitbreiding beperkt bleef tot de vroegere Zuidelijke Nederlanden, inclusief Luxemburg. In naam van de geallieerden trad Willem I vanaf 1 augustus 1814 op als gouverneur-generaal in de Zuidelijke Nederlanden. Hij hield in september 1814 zijn eerste intrede in Gent.
PASPOORT WILLEM I
•
Bij Napoleons terugkeer uit Elba nam Willem eigenmachtig met de titel Koning der Nederlanden bezit van laatstgenoemd gebied. Op 16 maart 1815 nam hij de titel van Koning der Nederlanden aan. In september 1815 wordt hij als koning een tweede keer ingehaald in zijn lievelingsstad Gent.
•
Willem I had een grote belangstelling voor het economische leven. Daar het Noorden vrijheid vroeg voor zijn handel en het Zuiden protectie voor zijn industrie, had Willem het niet gemakkelijk deze tegengestelde belangen te verzoenen. Hij slaagde er echter in de algemene welvaart aanzienlijk te laten toenemen, vooral dan in het Zuiden, dat door opeenvolgende bezettingen (Spaans, Oostenrijks, Frans) grote achterstand had opgelopen.
•
Met het Zuiden ontstonden vrij snel problemen, doordat de ter stemming opgeroepen notabelen het ontwerp van grondwet verwierpen, enerzijds vanwege de erin opgenomen gelijkstelling van de godsdiensten, anderzijds vanwege het ontbreken van ministeriële verantwoordelijkheid. Door zijn bemoeienis met het onderwijs, voornamelijk de priesteropleiding, botste hij met de klerikalen, en door zijn drukperscensuur kwam hij in conflict met de liberalen.
•
Deze herenigde Nederlanden waren Frankrijk dus een doorn in het oog en Parijs had gezworen deze staat weer te laten uiteenspringen, wat uiteindelijk in 1830 lukte. Mede door de invloed van de Franse schrijver Lamenais leidde dit tot een ‘Unionisme’ en ontstond er een verzetsfront, waaruit in 1830 de Belgische Revolutie voort-
•
De sterke kant van de koning was echter zijn economische bemoeienis. Hij had het scherpe inzicht dat één economische gemeenschap de handel van het Noorden en de industrie van het Zuiden kon omvatten, zodra de koloniën deze schijnbaar tegengestelde belangen met elkaar zouden laten samenvallen.
•
Economisch-industrieel, maar ook opvoedkundig was Willem een vorst die zijn tijd ver vooruit was. Overtuigd van zijn gelijk duldde de koning op den duur geen kritiek of medezeggenschap meer. De Staten-Generaal, het parlement, schakelde hij het liefst uit, bij voorkeur regeerde hij bij Koninklijke Besluiten. Spoedig vervreemdde dit alle medeverantwoordelijken van hem, vooral toen zijn halsstarrige houding tussen 1831 en 1839 tot financiële ontreddering leidde. In 1840 stemde hij in met een noodzakelijke grondwetsherziening, nadat België zich in 1839 definitief had afgescheiden. De nieuwe grondwet riep een halt toe aan zijn ‘Koninklijke-Besluitenregering’ door het ministerieel contraseign voor elk besluit voor te schrijven. Dit voorschrift was één van de belangrijkste redenen voor zijn aftreden op 7 oktober 1840.
•
Nadat zijn echtgenote in 1837 overleden was, wenste hij een tweede huwelijk aan te gaan met de half-Belgische rooms-katholieke gravin Henriëtte d’Oultremont de Wégimont. Dit ontketende groot verzet in de pers. Het huwelijk werd op 16 februari 1841 te Berlijn gesloten. In 1843 nam hij met tien miljoen gulden deel aan de conversielening-Van Hall. Zo droeg hij welbewust bij tot de sanering van de vooral in zijn laatste regeringsdecennium ontredderde staatsfinanciën.
•
Willem I overleed in Berlijn op 12 december 1843. Hij werd bijgezet in de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft.
DE GEBOORTE VAN INDUSTRIEEL AALST De eerste jaren van Willem’s Verenigde Koninkrijk zijn niet de gemakkelijkste op het economische vlak. Het wegvallen van de Franse afzetmarkt, de invoer van goedkoop Engels textiel en een aantal mislukte oogsten maken het moeilijk voor de bevolking. Maar na enkele jaren keert het tij, mede dankzij het gedreven economische interventionisme van de ‘Koopman-koning’ Willem I. Hij weet het handeldrijvende Noorden te verzoenen met het agrarische Zuiden, terwijl hij ook volop gaat voor de industrialisering van het Zuiden. De Industriële Revolutie waait in deze jaren immers over van Engeland naar het continent, en Willem wil deze boot niet missen. Hij steunt de industrialisering dus volop, onder andere door de oprichting van financiële instellingen als de Nederlandsche Bank en de Algemene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volksvlijt, die na 1830 zou transformeren tot de Société Générale de Belgique. Het Fonds tot Aanmoediging van de Nationale Nijverheid pompt geld in de Zuidelijke Industrie, terwijl de Nederlandsche Handelsmaatschappij de overzeese kolonies als afzetgebied voor al deze producten veilig stelt. Ook richt hij Nationale Nijverheidstentoonstellingen in waar fier de producten van de prille industrie van Zuid én Noord getoond worden.
Maar naast steun tracht Willem I de opkomende industrialisatie toch ook wat te reguleren door een wettelijk kader te creëren voor de milieuvervuilende neveneffecten ervan. Volgens zijn stoommachinewet van 1824 moet elke aanvraag grondig gemotiveerd én geïnspecteerd worden. Deze aanvragen verschaffen ons nu dan ook nog veel informatie over deze periode! Ook Aalst springt op de kar van de industrialisatie. Eerst wat aarzelend, maar gaandeweg toch enthousiaster. Olieslager-molenaar Petrus Joannes De Gheest is de eerste die een stoommachine plaatst in Aalst (1819). Hij wordt gevolgd door verschillende stadsgenoten, en zo begeeft Aalst zich, eerst voorzichtig nog, op de weg van de industrialisatie. Vele stadsgenoten volgen later en de kleine ateliers voor huisindustrie groeien gaandeweg uit tot grote fabrieken met vele arbeiders in loondienst. Aalst zal langzaam uitgroeien tot de fabrieksstad waar later priester Daens zich zal bekommeren om de lamentabele werk- en leefomstandigheden van de arbeiders en die Louis Paul Boon even geëngageerd zal beschrijven. Maar die schaalvergroting zal pas in de tweede helft van de 19de eeuw plaatsvinden…
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 3
Willem I’s stoommachinewet van 6 mei 1824 Stoommachines waren gevaarlijke toestellen. Met de stoommachinewet van 6 mei 1824 haalde Willem I de waaghalzen uit de sector. Wie in Aalst een stoommachine wou gebruiken had voortaan een vergunningsakte nodig. Die kreeg je niet zomaar. Ondernemers dienden eerst een gedetailleerde aanvraag in bij de provinciegouverneur. Deze speelde het verzoek door naar het ministerie van Nationale Nijverheid. Voor de minister een beslissing nam, stuurde hij er een erkend deskundige op af. Mijn ingenieurs waren dé personen bij uitstek voor stoom machine-inspecties. Na positief advies schreef de minister de vergunningsakte uit. Deze waren op afficheformaat en gaven al de technische gegevens mee. Industriëlen plakten ze duidelijk zichtbaar aan de muur, samen met een kopie van de stoommachinewet. Jaarlijks voerden inspecteurs veiligheidscontroles uit.
Grondplan van P.J. De Gheests oliemolen aan de Dender/Vaart/Houtkaai anno 1823. In 1823 wil een zekere F.J. De Brandt een oliemolen bouwen in Aalst. Zijn aanvraagdossier wordt vandaag nog steeds bewaard in het Gentse Rijksarchief en bevat een bijzonder historisch velletje papier: een ingekleurd grondplan dat de locatie van P.J. De Gheests graanstoommolen verraadt (letter ‘A’).
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 3
Afkondiging van 3 november 1824 die de nieuwe fabriekswet van 31 januari 1824 meedeelt aan de Aalsterse bevolking.
Strenge wetgeving Protofabriekjes nestelden zich naast bestaande huis nijverheden. Deze nieuwe oprichtingen vroegen om een strenge wetgeving. Omdat niet elke burger zat te wachten op vieze en ongezonde geurtjes, introduceerde Napoleon al in 1810 overheidstoelating voor manufacturen en werkplaatsen met stankoverlast. Aalsterse lijnwaad blekers tekenden bijvoorbeeld protest aan tegen aanschurende manufacturen met overvliegende steenkoolrook. Ook ververs en brouwers hielden hun broodwinst liever stankvrij.
Willem I’s Koninklijk Besluit “rakende de vergunning ter oprichting van sommige fabrieken en trafieken” voegde daar op 31 januari 1824 nu ook “schadelijke” en “hinderlijke” oprichtingen aan toe. De wet onderscheidde drie categorieën van “fabrieken”. Hoe gevaarlijker de oprichting, hoe hoger de vereiste overheidstoestemming. Voor onschuldige nijverheden klopte je even bij het stads bestuur aan. De meeste oprichtingen vereisten een machtiging van het provinciebestuur, de Gedeputeerde Staten. De strengst gereguleerde fabrieken vroegen een Koninklijke goedkeuring.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 3
Aanvraagdossier stoommachine van De Tramasure en Boone. Een stoommachinevergunning vergaren was een werk van lange adem. Het aanvraagdossier van de Aalsterse ondernemers De Tramasure en Boone sleepte drie jaar aan.. Verz. Rijksarchief Gent
Vergunningsakte voor de stoommachine van De Tramasure en Boone, uitgereikt op 11 augustus 1830. Verzameling Rijksarchief Gent. Deze affichegrote stoommachinevergunning prijkte eind augustus 1830 samen met een kopie van Willem I’s stoommachinewet van 6 mei 1824 in de gebouwen van de Tramasure en Boone.
De Tramasure en Boone gaan voor stoom! Acht jaar na de eerste Aalsterse stoommachine, achtten de heren De Tramasure en Boone de tijd rijp voor een tweede exemplaar. De heren staan met een olie- en graanmolen aan de linkeroever van de Dender in het gehucht Schaarbeek aan de weg naar Nieuwerkerken. Een stoomketel van 10 pk moet hun maalproductie gevoelig opdrijven. De wetgeving zat ondertussen niet stil. Het ondernemende duo ontdekte al snel dat je niet zomaar in één vloeiende beweging een stoomketel de stad inrolde. Ze moesten de algemene oprichtings procedure voor “gevaarlijke bedrijven” doorlopen én een aparte stoommachinevergunning bemachtigen. De omwoners verklaarden zich op 17 november 1827
akkoord, zolang de brandveiligheid gewaarborgd werd. Op 20 december 1827 keurde het provinciebestuur de oprichting van de “stoomwerktuigruimte” goed. Een deskundige kwam vervolgens de stoomketel keuren. Het was al maart 1828, wanneer de keuze op de hoogleraar Lemaire viel. Na een lange procedure pronkte in augustus 1830 de officiële vergunningsakte in de gebouwen van De Tramasure en Boone. Voortaan konden ze met een gerust hart stomen. “…een stoomwerktuig, voor eenen oly- en graanmolen, van de magt van tien paarden, bestaande in hooge drukking, van eenen twintig ponden voor twee en halve vierkante duim metrike oppervlakte: waarvan de ketel tot 442 duim op 110 duim midden lyn lang zal wezen.”
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 3
EEN NATIONALE TAAL Decennialang besturen Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers onze gewesten in het Frans. De steden blijven tot de 18de eeuw echter het Nederlands hanteren, tot ook de lokale elites verfransen. Wanneer de Franse republikeinen onze streek veroveren, gaan ze de Franse taal gebruiken om eenheid in de geannexeerde gebieden te scheppen. Dit laatste inspireert Willem I zeker bij de opbouw van zijn nieuwe koninkrijk. Zijn taalwet van 1819 vernederlandst de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en de arrondissementen Brussel en Leuven. Het Nederlands wordt vanaf 1823 verplicht in administratie, onderwijs en justitie. Het Verenigd Koninkrijk blijft officieel wel een meertalig land: in de provincies Henegouwen, Luik en delen van Zuid-Brabant blijft het Frans gehandhaafd, evenals in het Groothertogdom Luxemburg, dat door een persoonlijke unie deel uitmaakt van Willems rijk. En er is ook nog een kleine minderheid Duitstaligen in het oosten van het land.
overgangsperiode voorbij is: vanaf 1 januari 1821 gebeurt alles in het Nederlands! In het Aalsterse middelbaar onderwijs gebeurt deze overschakeling echter niet zo vlot. Hier is de tegenstand veel groter! Willem I ziet het Nederlands echter niet enkel als de taal van administratie, gerecht en onderwijs. Het moet ook de taal van de cultuurcreatie en -beleving worden! Het Frans blijft immers theater en literatuur beheersen. Willem vindt een medestander in Aalstenaar Peter Adriaan Vandenbroeck. In 1817 publiceert die de brochure Nadeelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders omtrent hunne moedertaal en noodzakelijkheid dat zij dezelve beoefenen. Hij verdedigt daarin sterk het dagelijks gebruik van het Nederlands, immers, niets kan de vaderlandsliefde meer doen verflauwen dan het dagelijksch gebruik eener vreemde taal’. De koning apprecieert deze brochure ten volle, en verleent de schrijver een ‘koninklijke gratificatie’ van 300 gulden!
Aalst is één van de eerste stadsadministraties die overschakelt op het Nederlands, reeds voor de voorziene
chronologie taalpolitiek Juli 1814: geallieerden staan Nederlands toe in notariële aktes 1 oktober 1814: afschaffing verplichte Franse vertalingen bij aktes 1 oktober 1814: afkondiging Nederlands als landstaal 15 mei 1819: Koninklijk Besluit vernederlandsing Vlaamse provincies 1 januari 1821: vernederlandsing Aalsterse administratie 1 januari 1823: Nederlands verplicht in administratie en gerecht September 1823: geleidelijke vernederlandsing onderwijs 28 augustus 1829: afzwakking taalpolitiek 4 juni 1830: opheffing taalpolitiek 7 oktober 1830: eerste Franstalige notule van het nieuwe Aalsterse stadsbestuur 20 mei 1831: laatste Nederlandstalige notule van het Aalsterse stadsbestuur
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 4
“…l’usage exclusif de la langue nationale” Op 29 december 1820 besluit het Schepencollege om vanaf 1 januari 1821 alleen nog het Nederlands te gebruiken voor haar dagelijkse werking. Het besluit is wel nog in het Frans genoteerd… Les Bourgemestre et Echevins, ont résolu Art: 1 Il sera fait usage pour toutes les affaires concernant l’administration de la ville, de la langue nationale exclusive ment, à dater du 1 janvier 1821.
Art: 2 Les administrés seront invités de le servir de même exclusivement de la langue nationale dans tous pétitions et écrits qui seront présentés par eux au collége des Bourgemestre et Echevins, ou au conseil de Régence, et à cette fin la présente résolution sera publiée et affichée par traduction en flamand, séance tenante” Maar in de loop van Willems bewind dient hij zijn taal beleid onder druk van petities wat te milderen. Zijn koninklijk besluit van juni 1830 staat een inschikkelijke taalvrijheid toe, waarbij lokale gemeentebesturen opnieuw Frans mogen gebruiken voor aankondigingen en communicatie met ‘Neerlandsonkundige burgers’.
Franstalige notule (boven) met overgenomen Nederlands afschrift (onder). Stadsregister van 29 september 1817. Verz. Stadsarchief Aalst. Voor 1821 notuleerde de secretaris in het Frans. Toch doken er geregeld grote brokken Nederlands op in de notulen. De provinciale en nationale overheid correspondeerden vanaf dag één in de officiële landstaal. De secretaris nam deze overheidsberichten onvertaald over. Saillant detail: wanneer in 1819 de deadline voor de verplichte vernederlandsing binnenkomt, gebeurt dat per uitzondering in het frans.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 4
Brochure Nadeelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders omtrent hunne moedertaal en noodzakelijkheid dat zij dezelve beoefenen door Peter Adriaan Vandenbroeck. Verzameling Universiteitsbibliotheek Gent
Nadeelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders Vandenbroecks brochure kreeg goede recensies en groeide al snel uit tot een van de meest invloedrijke werken ter verdediging van de Nederlands taal in het Zuiden. Voor Willem I was het Nederlands meer dan een bestuurstaal. Het verdiende in onze regionen ook een herwaardering als cultuurtaal. Het Frans liet zich die kroon niet zomaar van het hoofd rukken en bleef moeiteloos de Vlaamse theater- en literatuurwereld beheersen. Maar de koning kende ook vele medestrijders, zoals Aalstenaar Peter
Adriaan Vandenbroeck, bijvoorbeeld. Jaren Franse onderdompeling sterkte deze schrijver om een lans te breken voor het Nederlands. In 1817 legde hij een brochure neer bij de befaamde Aalsterse drukker Sacré. Deze bleef niet onopgemerkt. “Het is iets zeer opmerkelijks, dat dit stukje geschreven is met eene zuiverheid en juistheid van taal, welke men doorgaans niet aantreft in de schriften, uit vlaamsche pennen gevloeid, wanneer zij zich van hunne landtaal bedienen.”, klonk het op 1 oktober 1817 in de Nederlandsche Staatscourant, die en passant de Vlaamse letterkunde beledigde. Willem I kon dat wel pruimen en toonde zijn waardering met een Koninklijke gratificatie van 300 gulden.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 4
HET CULTURELE LEVEN TE AALST 1815-1830 De Franse bezetting had het sociale en culturele weefsel behoorlijk op zijn kop gezet, maar dit zou nu langzaamaan herstellen. Muziek- en toneelverenigingen worden hersticht of nieuw opgericht. Het onderwijs herleeft. Er wordt opnieuw gebouwd. Maar de oude middeleeuwse corporatistische maatschappij met gilden, standen, ambachten, almachtige Kerk, enz… blijft voorgoed begraven… Een belangrijke factor in het culturele leven te Aalst in deze periode is de stedelijke kunstacademie. Deze werd reeds opgericht in 1805, maar kent nu een grote bloei onder haar eerste directeur, de uit Mechelen afkomstige Willem Van Buscum. Koning Willem I moedigt het kunstonderwijs ten zeerste aan. De creatie van één nationale cultuur is hierbij zeker een belangrijke motivatie! Vanaf 1819 schenkt hij jaarlijks zilveren medailles aan de meest verdienstelijke leerlingen. In Aalst wordt dus duchtig getekend naar voorbeeld boeken, stillevens of levend model, geboetseerd en geschilderd. Maar ook worden sierobjecten ontworpen en bouwtekeningen gemaakt. Door een gelukkig toeval
(oud-leerling J.H. Van Cauwenbergh verzamelde vele tekeningen van hemzelf maar vooral van zijn medeleerlingen) bleef een 180-tal tekeningen uit deze periode bewaard. En we kunnen de hoge kwaliteit van de tekenkunst vandaag alleen maar bewonderen.
Een tweede belangrijk gebeuren in het culturele veld is ongetwijfeld de bouw van een nieuw stadhuis te Aalst. Tot de Franse tijd was het schepenhuis (met belforttoren) aan de Grote Markt het Aalsterse stadhuis. En het bestuur van het Land van Aalst was gehuisvest in het zogenaamde ‘Landhuis’ aan wat nu de binnenkoer van het huidige stadhuis is. In 1803 koopt het stadsbestuur dit oude Landhuis op, want het Land van Aalst bestaat niet meer, en neemt er zijn intrek in. Maar een fraaie, imposante gevel aan de zijde van de Grote Markt ontbreekt nog, en hiertoe leveren verschillende architecten tussen 1817 en 1828 opeenvolgende plannen aan. Tegen 1830 staat het gebouw er eindelijk, maar tegen dan is het Verenigd Koninkrijk al vervangen door het nieuwe Koninkrijk België ...
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 5
De Oude Garde en de Jonge Garde 1787 was het jaar waarin een van de oudste nog bestaande muziekverenigingen in Vlaanderen werd opgericht: Les Vrais Amis Constants, sinds hun vondst van een keizerlijke commandostok op het slagveld van Waterloo in 1815 beter bekend als de “Oude Garde”. Na enkele roemrijke decennia – ze zorgden voor de muzikale omkadering bij Willem I’s eerste drie Aalsterse doortochten – verzeilde het gezelschap rond 1820 in een dipje. Verschillende leden scheurden zich af en richten op 22 januari 1821 een nieuwe harmonie op. Kennelijk zat er in de vorige vereniging een flink haar in de boter, want de afgesplitste leden maten zich terstond het devies “Waer Eendragt Bloeit” aan. Het jaar daarop doopten ze zich om tot “Al Groeiend Bloeiend”, al waren ze bij tijdgenoten meestal gekend als de “Jonge Garde”. Maar bloeien en groeien, deed ze zonder twijfel. Burgemeester de Waepenaert sloeg het voorzitterschap niet af en bombardeerde haar prompt tot hét muziekkorps van de stad, terwijl de “Oude Garde” nu stiefmoederlijk werd behandeld.
Voortaan luisterde de “Jonge Garde” de stedelijke feesten en plechtigheden op. Samen met de drie stadsgilden deelde ze een vierjaarlijkse subsidie, niet geheel onverdiend gezien haar leden het jonge Aalsterse volkje gratis muziekonderricht verschaften. In 1827 schopte ze het ook nog tot officieel schutterskorps van de nagelnieuwe Aalsterse schutterij.
Muzikale rivalen Nog in het jaar van haar stichting in 1821 hengelde Al Groeiend Bloeiend naar koninklijke erkenning. Dat liet de concurrentie van de Oude Garde zich geen twee keer zeggen. Meteen kroop haar voorzitter Van Boterdael, de opvallend welwillende Aalsterse burgemeester tijdens de Franse bezetting, ook in zijn pen. Beide verenigingen waren eraan voor de moeite. De bevoegde minister rook iets te veel animositeit tussen de twee harmonieën en bovendien sprong Willem I zuinig om met koninklijke titels voor muzikale gezelschappen.
Spotprent op het muzikale concours te Brussel, 17 juli 1827. Repro. Verz. Rijksmuseum Amsterdam. Terwijl de Oude Garde na 1820 een tocht door de woestijn wachtte, schreef de concurrerende Aalsterse muziekvereniging Al Groeiend Bloeiend al snel verschillende muziekwedstrijden op haar conto. Zo kreeg ze op het muzikale concours te Brussel in 17 juli 1827 een eervolle vermelding. Les Vrais Amis Constants lieten volgens deze spotprent een mindere indruk na. De napoleonhoed refereert naar de vermeende Franse sympathieën van het gezelschap.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 5
“…aan de meest verdienstelyke leerlingen”
Willems zilveren erepenning. Geschonken aan Rottiers van de Aalsterse tekenacademie (eerste prijs voor ‘Landschap naar voorbeeld’), 1819. Verz. ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.
Om het vuur brandend te houden vorderde de overheid jaarlijks vooruitgangsrapporten. Vanaf 1819 schonk Willem I bovendien ieder jaar een grote en drie kleine zilveren medailles aan de Aalsterse tekenacademie, “om van s’ koningswege aan de meest verdienstelyke leerlingen by de teekenschool dezen stad te worden uitgereikt.” In 1824 telde de buit slechts twee kleine Koninklijke medailles. Dat kon de directie niet vatten “te meer hunne academie onder alle opzicht aanzinelyker wordt, weshalven zy zulks eeniglyk aan eene misgreep toeschryven”, en verbouwereerd vroeg ze om een verklaring. Het jaar daarop arriveerden er drie, maar vanaf 1826 vond de directie weer de vertrouwde hoeveelheid zilver in de bus.
De Aalsterse kunstacademie In volle Franse bezetting stichtte Aalst een kunstacademie in het oude stadhuis. Vanaf 1805 beitelden en penseelden de leerlingen er portretten van prominente figuren en vulden ze schilderdoeken met genrestukken en stads gezichten. Anderen bekwaamden er zich in bouwkundige tekeningen, figuurtekenen en boetseren. Tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nam deze academie onder haar eerste directeur Willem Van Buscum een hoge vlucht. Tegen 1829 telde de opleiding al 165 leerlingen.
Techniek en esthetiek Willem I juichte zo’n initiatief natuurlijk toe, het geslacht van Oranje stond bekend als notoire kunstliefhebbers. Zijn vader, de laatste Hollandse stadhouder Willem V, had de Nederlanders in 1774 al hun eerste openbare kunstgalerij geschonken en zijn flamboyante zoon, de Prins van Oranje, zou zichzelf later in de schulden steken tijdens de manische uitbreiding van zijn fantastische kunstverzameling. Zelf mikte de vorst met zijn Koninklijke Amsterdamse en Antwerpse Academiën op de vorming van één nationale kunstcultuur. Het stedelijk kunstonderwijs leek hem dan weer de geschikte plaats om degelijke architecten en bouwtekenaars klaar te stomen. De huidige generatie
Zicht op Werf en Dender door Willem van Buscum, 1823. Olieverf op doek. In 1823 hebben visnetten en watermolens nog vrij spel aan de Dender. Schippers juichen de komst van de nieuwe stadskaai aan de linkeroever toe. Veertig jaar later verdringen fabrieksgebouwen dit idyllische plaatje. Verz. ’t Gasthuys - Stedelijk Museum Aalst.
bevond zich namelijk in een “achterlijke toestand”. Moest dat stelletje onbekwamen zijn land opbouwen? Aalst kon daar wel van meespreken, de overheid sabelde in 1817 haar nieuwe stadhuisplannen neer met zinsneden als “le plan est susceptible de beaucoup d’amélioration; l’architecte a perdu de vue que le stile d’un monument public n’est pas celui d’une maison de particulier” en “est vicieux sous le rapport technique.”
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 5
Een nieuw stadhuis
Tijdens de Oostenrijkse dagen resideerde het stadsbestuur in het Schepenhuis (met belforttoren) aan de Grote Markt. Modern kon je dat gebouw niet noemen aangezien het dateerde van begin 13de eeuw. Vervanging was dus gewenst, en hun oog viel op het oude vergaderingsgebouw van het Land van Aalst. Dat Landhuis stond er toch maar werkloos bij sinds de Fransen het Landscollege in 1795 opdoekten. Aalst kocht het over van de staat en nam er op 4 november 1803 haar intrek in. Het vleugelcomplex kon wel een nieuwe voorgevel gebruiken. Het werd een werk van lange adem. De provincie en bevoegde minister kraakten het eerste voorstel in 1817 af. De minister kon nauwelijks bevatten dat Aalst het stadhuisportaal tussen een café en een winkel wou plaatsen. Ook stelde hij zich ernstige vragen over de capaciteiten van de ontwerper. Vier jaar later schetste de gevierde Gentse architect Lodewijk Roelandt een knap bouwplan. De bijhorende kostenraming vond het stadsbestuur minder knap. “Dat kan goedkoper”, dacht Willem Van Buscum, de directeur van de Aalsterse tekenacademie. In 1824 lanceerde hij het ingenieuze idee om delen van de oude abdij van Affligem, zoals het poortgedeelte, te recycleren in zijn ontwerp voor nieuwe voorgevel. Uiteindelijk koos de gemeenteraad op 27 november 1824 voor het meer frivole ontwerp van zijn concurrent, S. Michiels. Michiels was eigenlijk een “meester-metser” en geen architect, dus moest een erkend bouwmeester zijn tekening nog verder opwaarderen. Maar de bouw bleef uit. In mei 1828 viste de stad alsnog het prijzige afgekeurde ontwerp van Roelandt op. De bouw werd opgestart, maar men kende wel nog wat technische problemen: in juli 1829 controleert de architect de werf op mogelijk instortingsgevaar. Tegen 1830 stond de buitenkant er eindelijk, maar de binneninrichting sleepte nog vijftien jaar aan.
Het stadsbestuur stak het ontwerp van de Gentse architect Lodewijk Roelandt in de koelkast na het zien van het forse prijskaartje. In juli 1828 viste de gemeente-
Definitief ontwerp van het stadhuis, L. Roelandt, 1821. Verz. Stadsarchief Aalst.
raad het classicistische plan alsnog op en konden de werken eindelijk aanvatten. Met zijn neoklassieke en eclectische bouwstijl gooide Lodewijk Roelandt (1786-1864) al snel hoge ogen in de Oost-Vlaamse stadsarchitectuur. Hij was een veel gezien gast in Aalst, zowel voor verschillende bouwprojecten, maar tevens als jurylid voor de afdeling bouwkunde van de Aalsterse academie.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 1
KATHOLIEKE PERIKELEN EN SCHOOLSTRIJD De Franse bezetting had de oude almacht van de katholieke Kerk gebroken. Napoleons concordaat met de paus had de katholieke wereld in 1801 reeds opnieuw wat ademruimte gegeven. Maar de opbouw van een nieuw koninkrijk doet de katholieken in het Zuiden dromen van een volledige restauratie van de staatsgodsdienst uit het ancien régime. Dit zullen ze echter niet bekomen van de nieuwe vorst Willem I, die in zijn koninkrijk niet enkel katholieken tevreden heeft te stellen, maar ook protestanten in het Noorden.
Een andere felle tegenstander van Willem I is de Geraardsbergse kanunnik Constant Van Crombrugghe. Sinds 1814 directeur van het Aalsterse college, tevens stichter van de Congregatio Josephitarum én van de Aalsterse school van de Dames van Maria, is hij een fel verdediger van het katholieke onderwijs. Wanneer de overheid het college sluit in 1825, verhuist Van Crombrugghe naar Gent, om daar mee te werken aan de anti-Oranje kranten Le Catholique des Pays-Bas en Le Constitutionnel des Flandres.
In de grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden is dan ook enkel plaats voor godsdienstvrijheid. En dat zint de meer fanatieke katholieken niet. Zij starten dan ook een hevig verzet hiertegen op. Onder leiding van de Gentse bisschop Maurice de Broglie wordt getracht de stemming over de grondwet negatief te beïnvloeden. Hier waren ze zeker succesvol in, maar het creatieve gebruik van ‘Hollandse rekenkunde’ door Willem I doet de stemming toch in zijn voordeel uitslaan.
→ Paspoort Constant Van Crombrugghe
De katholieken blijven zich verzetten tegen de ‘protestantse’ vorst uit het Noorden, ook te Aalst. Zo weigert de nieuwe schepen N.F. Maetens in 1820 bij zijn ambts aanvaarding de eed van trouw af te leggen, waardoor hij niet benoemd wordt.
Na de sluiting van het als té katholiek beschouwde college onder leiding van Van Crombrugghe, tracht de overheid dan maar zelf het Aalsterse college te her openen. Dit kadert zeker in de poging van Willem I om het onderwijs en de vorming van de geestelijkheid onder staatstoezicht te brengen. Maar de in 1826 heropende rijksschool kent weinig succes. Na de Belgische revolutie zullen de Jezuïeten snel hun oude plaats opnieuw innemen.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 6
Naam: Constant Van Crombrugghe Geboren: 1789
Gestorven: 1865
Beroep: directeur Jezuïetencollege Aalst, redacteur
‘Le Catholique des Pays-Bas en Le Constitutionnel des Flandres’ en vertegenwoordiger in het Nationaal Congres
PASPOORT Constant Van Crombrugghe
Bij Jozefieten, staat de in Geraardsbergen geboren kanunnik Constant Van Crombrugghe (1789-1865) bekend als de stichter van de Congregatio Josephitarum. Hij is ook de man die in 1817 de basis voor de Dames van Maria legde. Voor de toenmalige Oost-Vlaamse provinciegouverneur was hij vooral de luis in de pels van het nationale onderwijsbeleid. Najaar 1814 nestelde kanunnik Constant Van Crombrugghe zich op de directeursstoel van het vroegere Aalsterse Jezuïetencollege, met als missie diepgelovige studenten af te leveren. Het college had dan een bewogen tijd achter de rug: afgeschaft in 1773, sinds 1777 Theresiaans college en Landspensionaat, en vanaf 1794 Collège Municipal onder de Franse republikeinen. De stad en de katholieke ouders zagen de priesterdirecteur graag komen, want tegen 1816 liepen er al 120 leerlingen school. Zelfs vanuit de Waalse provincies stroomden er nieuwe zieltjes toe, waardoor er in 1825 al 334 studenten op de collegebanken zaten. In 1825 werd het college echter gesloten, om vanaf 1826 te heropenen als wereldlijk college. Maar deze instelling kende zeer weinig succes, weinig leerlingen en voort durende geldnood. Met de instelling van het Collegium Philosophicum en de opheffing van de vele seminaries in 1825 probeerde Willem I ook de vorming van toekomstige geestelijken onder staatstoezicht te brengen. Erg doeltreffend was het niet. Ouders besloten hun zonen naar het buitenland te sturen en ook verschillende Aalsterse jongeren kozen de vlucht vooruit naar Frankrijk.
Portret kanunnik Constant Van Crombrugghe, 1840. Verz. DvM Handels-, technisch en beroepsonderwijs, Aalst.
Van Crombrugghe regelde de administratieve rompslomp, waardoor er vanaf 1826 een kleine Aalsterse “studentenkolonie” in Sint-Acheul zat. Het risico dat hun Franse diploma’s bij hun terugkeer niet zouden aanvaard worden, namen ze er graag bij. Na de sluiting van het college in 1825 koos de ontslagen directeur eieren voor zijn geld en verhuisde hij naar Gent. De dan 36-jarige Van Crombrugge vond vervolgens een nieuwe tijdsbesteding als redacteur bij Le Catholique des Pays-Bas en Le Constitutionnel des Flandres, het dagelijks leesvoer van de ontevreden geestelijkheid en de conservatiefkatholieke adel waarin ook verschillende Aalsterse ex-leraars hun ongenoegen ventileerden.
PASPOORT Constant Van Crombrugghe
Aalst vergat de schooldirecteur niet. Na de Belgische revolutie mocht de stad meebepalen wie haar op het Nationaal Congres, de instelling die de blauwdruk voor de Belgische grondwet leverde, vertegenwoordigde. De ex-directeur schopte het op 3 november 1830 verrassend tot tweede congreslid voor het Aalsters kiesdistrict. Eens zijn katholieke kopzorgen wettelijk vrijgesteld waren, trok hij zich meteen terug uit het politieke leven.
Het studentencollege In het middelbaar onderwijs bracht Willem I de scholen die de Franse tijd overleefden vanaf 1817 onder staats toezicht en vulde hij de bestaande gaten met nieuwe rijksscholen, de athenea. Al snel ondervond zijn ambitieuze onderwijsbeleid grote tegenkantingen, want Willem I’s droom van een nationaal geloofs-neutraal staats onderwijs was buiten de geestelijken gerekend. Aalst bleek zelfs één van de grootste lastpakken. Begin 19de eeuw kende de stad maar één middelbaar college en daar zwaaide een uitgesproken katholiek lerarenkorps onder leiding van de conservatieve kanunnik Constant Van Crombrugghe de plak. Het Aalsterse college en haar Jezuïetenreglement vormde al snel een doorn in het oog van de Oost-Vlaamse provinciegouverneur Philippe de Lens, een fervente aanhanger van het wereldlijk onderwijs. De gouverneur verdacht de schooldirecteur van een verborgen agenda en controleerde minutieus de gebruikte geschiedenis- en godsdiensthandboeken op bezwarende materie. Het
moest maar eens zijn dat ze bedenkelijke inhoud bevatten. Als het aan de gouverneur lag, ging hij zelfs voor “de gansche vernieling van den invloed der geestelijkheid over het middelbaar onderwijs”. Die kans kreeg hij zodra Willem I op 14 juni 1825 bepaalde dat middelbare onderwijzers voortaan een rijksuniversiteitsdiploma moesten voorleggen, wat eigenlijk neerkwam op de afschaffing van de onderwijsvrijheid. In het Aalsters studentencollege was er ondanks verschillende vroegere waarschuwingen geen enkele leerkracht met een vereist diploma te bespeuren en niets wees erop dat daar snel verandering zou inkomen. Op zaterdag 24 september 1825 reisde de gouverneur dan maar naar Aalst af om over te gaan tot de grove middelen. Hij schoof er het stadsbestuur een gedwongen persverklaring onder de neus en niet veel later berichtten de dagbladen Journal de Bruxelles en Journal de Gand de sluiting van het college. Aalst was geen unicum, want dat jaar deden dertien bisschoppelijke colleges, de klein seminaries en verschillende particuliere scholen de boeken toe.
Histoire ecclésiastique. Verz. Universiteitsbibliotheek Gent Jean Nicolas Loriques Histoire ecclésiastique was een vertrouwd werk in het Aalsterse lesmateriaal. Nadat gouverneur de Lens bij een inspectie in 1824 ontdekte dat het boek passages bevatte die het protestantisme in een kwaad daglicht stelde – Loriquet bestempelde o.a. de leer van Luther en Calvijn als “de ongelukkige bron waar uit de ongeloovigheid voortkwam” – liet hij het handboek er op politiebevel verbieden.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 6
SCHOOLSTRIJD?
Begin 19de eeuw was het onderwijs kwalitatief nog zeer ondermaats. Professionalisering was ver zoek en het contrast tussen 218.000 niet-geschoolden in het Zuiden en een kleine 23.000 in het Noorden was onthutsend. Vele gemeenten moesten het zelfs zonder lagere school stellen en waren afhankelijk van bedenkelijk opgeleide particulieren. Die droeve wetenschap beviel Willem I allerminst, dus maakte hij van onderwijs een zaak van staatsbelang. Vastberaden rolde zijn regering in 1817 een gereglementeerd lager, middelbaar en hoger onderwijs uit. Alles stond of viel met het lager onderwijs. Aalst kende al sinds de 15de eeuw gemeenteschooltjes, maar het niveau van de onderwijzers was niet om naar huis te schrijven. Daarnaast telde de stad ook verschillende particuliere klaslokaaltjes en stampte Deken De Hert een succesvolle zondagsschool voor behoeftige kinderen uit de grond. Sommige onderwijzers hielden het op lezen, spellen en schoonschrijven. Anderen vulden hun lessen ook met rekensommen, dictees, de catechismus en zelfs geschiedenis en aardrijkskunde. Vanaf de jaren 1820 was zomaar schooltje houden geen optie meer. De overheid wou voortaan gekwalificeerde onderwijzers en liet inspecteurs in de gebruikte leer methoden snuffelen. Een tijdelijke jury voor het lager en middelbaar onderwijs in de provincie Oost-Vlaanderen stelde een lijst van bevoegde onderwijzers op. Op 8 juni 1821 was het bijltjesdag. Zeven Aalsterse onderwijzers mochten aanblijven, alle niet-bevoegde schooltjes werden door de politiecommissaris gesloten. Onderwijzers konden alsnog in Gent examen afleggen voor een aanvaardingsattest. Eén schoolmeester beloofde dat
snel te doen en verzilverde zo zijn uitstel. Niet elke Aalsterse onderwijzer toonde zich onder de indruk van de nieuwe voorwaarden. Het jaar daarop bleef een resem onbevoegde personen lesgeven. Ze hadden nochtans geen excuus, want al in 1818 opende Willem I een gesubsidieerde kweekschool in Lier voor toekomstige onderwijzers en leerkrachten die wel wat bijscholing konden gebruiken. De tijdelijke jury maakte op 1 juli 1824 plaats voor de Provinciale Commissie van Onderwijs, die ieder voorjaar in Gent examens afnam. Onderwijzers moesten zich vooraf met hun getuigschriften van burgerlijk en zedelijk gedrag bij de plaatselijke schoolopzichter aanmelden. Geslaagde onderwijzers keerden terug uit de Arteveldestad met een attest dat hun bevoegde akte en rang vermeldde. Anderen buisden of stuurden hun kat. Niet elke leraar zag daar een probleem in, waardoor voorjaar 1825 de politiecommissaris opnieuw zijn ronde mocht doen. Wie wou lesgeven in Aalst moest vanaf 1821 een bevoegdheidscertificaat voorleggen. Onwettige onder wijzers belandden vroeg of laat voor de correctionele rechtbank, waarschuwden verschillende stads afkondigingen. De rechter hamerde pittige boetes en soms zelfs gevangenisstraffen af. Met het gekwalificeerd lager onderwijs liep het eind jaren 1820 wel op rolletjes. De Aalsterse leerlingenaantallen verdubbelden zelfs. Al betekende een gemiddeld aantal van 800 leerlingen op een bevolking van bijna 14.000 inwoners niet meteen dat de strijd tegen analfabetisering gewonnen was. Fatsoenlijk uitgewerkt lager onderwijs in Aalst was pas voor de tweede helft van de negentiende eeuw, wanneer er twee échte stedelijke jongens- en meisjesscholen kwamen.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 6
DE BELGISCHE OMWENTELING In 1828-1829 begint het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de eerste barsten te vertonen. Kritiek op Willem’s autocratisch beleid neemt toe, hoewel hij hierbij weinig verschilt van de andere staatshoofden in de rest van Europa. De grondwet geeft burgers het recht om zich in een petitie tot de koning te richten, en velen maken daar gretig gebruik van om hun grieven kenbaar te maken. Maar de onrustige tijden worden nog moeilijker door een tegenvallende economie en slechte oogsten. Werkloosheid en honger maken de mensen niet bepaald tolleranter. Ook de politiek beweegt. Liberalen en katholieken begraven tijdelijk de strijdbijl voor een monsterverbond tegen de koning. In de Staten-Generaal wordt de tien jaarlijkse begroting verworpen. En wanneer op 25 augustus 1830 de opera La Muette de Portici weerklinkt in de Muntopera te Brussel ontstaat een vonk die niet meer te blussen lijkt. Het volk komt in opstand. De koning lijkt te aarzelen om snel en kordaat op te treden, en de burgerij neemt haar verdediging in eigen handen en richt burgerwachten op. Dan gaat alles zeer snel. Chaotische septemberdagen met krijgsgewoel in Brussel volgen, waarbij ook verschillende Aalstenaars bij betrokken zijn. Zeer snel wordt een Voorlopig Bewind opgericht, en de Belgische onafhankelijkheid wordt uitgeroepen op 4 oktober 1830.
In Aalst richt het stadsbestuur op 28 augustus zelf een burgerwacht op om over de veiligheid van de stad te waken. Toch is op 10 september nog een legerversterking nodig om de rust te verzekeren. Onzekere dagen breken aan, maar wanneer eind september de berichten van de overwinning in het Brusselse Warandepark Aalst bereiken, wordt de situatie duidelijker. De revolutionairen hebben gewonnen, en het Oranje-gezinde stadsbestuur zal plaats moeten ruimen. Dit gaat natuurlijk niet vanzelf of meteen. Het Voorlopige Bewind bepaalt de datum voor gemeenteraadsverkiezingen op 8 oktober 1830, maar de patriotten te Aalst organiseren de dag ervoor reeds eigen verkiezingen ‘à la manière populaire’. De nieuwe ‘Administratieve Commissie’ neemt dezelfde dag nog de plaats in van de Regentieraad en het College van Burgemeester en Schepenen. Het Voorlopig Bewind verklaart deze verkiezingen echter ongeldig, en schrijft nieuwe verkiezingen uit. Doordat in dit besluit echter een datum vergeten was, zal de Administratieve Commissie nog aanblijven tot 15 september 1831! Eén van de belangrijkste leiders van de revolutie te Aalst is zeker Lieven Van der Looy. Het kiesdistrict Aalst kiest hem, samen met Van Crombrugghe, tot vertegen woordiger in het Nationaal Congres, die de Belgische grondwet zal opstellen. In Aalst zelf verkiest hij echter de post van stadssecretaris boven deze van burgemeester.
AALST 1815 - 1830: Geschiedenis van een provinciestad tijdens de Verenigde Nederlanden - INFOFICHE 7
Naam: Lieven Van der Looy Geboren: 1786
Gestorven: 1871
Beroep: leider van de Aalsterse revolutionairen, eerste stadssecretaris
van Aalst en vertegenwoordiger in het Nationaal Congres
PASPOORT Lieven Van der Looy Portretschilderij van Lieven Van der Looy door Jean-Baptiste Van Maldeghem, 1834. Verz. ‘t Gasthuys - Stedelijk Museum Aalst.
•
Franciscus Van der Looy, een schipper uit Oude Tonge bij Willemstad in Nederland en daar geboren omstreeks 1766, huwt omstreeks 1793 met Coleta Joanna Van Cauter die te Welle geboren is omstreeks 1773. Franciscus stamt uit een schippersfamilie want ook zijn vader, Adrianus Vanderloo, en zijn moeder Adriana Bouwens, zijn schippers.
•
Omstreeks 1793/1794 wonen ze te Sint-Amands en hun eerste kind uit een rij van twaalf, Francisca, wordt hier geboren op 24 augustus 1794 in de toenmalige Borg straat.
•
Hun tweede kind is een zoon, hier geboren op 13 februari 1796 en krijgt de naam Livinus. Zoals zijn vader en zijn grootvader heeft ook Livinus of Livien, schippersbloed door zijn aderen stromen. Tijdens de vrijheidsstrijd met de Nederlanden in de jaren 1815 – 1830 onderscheidde hij zich als scheepskapitein. Ook zijn broers en een zuster worden schipper.
•
Na de onafhankelijkheid van het land oefende Lieven Van der Looy van 1830 tot 1833 het ambt uit van secretaris der stad Aalst.
•
Van 1834 tot 1836 was hij schepen en van 1837 tot 1848 gemeenteraadslid in die stad. Hij was tevens notaris. Hij werd benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde en vereerd met het IJzeren Kruis.
•
Bij de onafhankelijkheid van België in 1830 werd hij gekozen als afgevaardigde van het district Aalst , provincie Oost-Vlaanderen. (hij was dus niet gekozen als afgevaardigde van Sint-Amands zoals dikwijls verteld wordt) tussen de 200 leden van het