PORTRET PCBS Schoter Duijn, Den Helder
Met: Ineke Versluis (was ib-er, met specialisatie dyslexie, oa ontwikkeling ism obd) Cindy Struiken Boudier (nieuwe ib-er, sinds 3 maanden) Johan Dijkstra (directeur) Marjolein Letsch (leerkracht groep 5/6)
1
Algemene kenmerken van de school
De Schoter Duijn is een protestants christelijke basisschool met zo’n 300 leerlingen. Die leerlingen vormen samen een gemêleerd gezelschap, van vooral 1.0 en 1.25 leerlingen, plus een klein deel 1.9 leerlingen. De school ligt centraal in de wijk 'de Schooten', waar veel van de huizen zo’n 20 jaar of ouder zijn en op dit moment gerenoveerd worden. Er heeft recent ook in de wijk en rondom de school nieuwbouw plaatsgevonden. Op een rij naast elkaar staan de Schoter Duijn, en een katholieke en een openbare basisschool. De Schoter Duijn is gevestigd in een ruim en licht gebouw, dat nu 7 jaar oud is. De school staat open voor alle kinderen. Het onderwijs is ontwikkelingsgericht, adaptief en inclusief: “als een kind een individuele leergang nodig heeft, moet hij die ook krijgen.” Behalve bij toetsen, probeert de school zoveel mogelijk de deuren open te zetten. De filosofie van openheid is ook zichtbaar in de architectuur van de school waarin de lokalen zijn gevestigd rond een grote hal die veel gebruikt wordt.
2
Het leesonderwijs
Kleutergroepen Bij de kleuters wordt een start gemaakt met het aanvankelijk lezen. Daarvoor maken de leerkrachten gebruik van diverse materialen. Er zijn taal- en leesactiviteiten ter voorbereiding op 23
het leren lezen, zoals rijmen, stempelen, leeshoek en de vertelkast. Elk ontwikkelingsgericht thema heeft de mogelijkheid activiteiten te organiseren die de taal- en leesontwikkeling stimuleren. Groep 3 In groep 3 start het echte leren lezen met de methode Leeslijn. De school gebruikt de vernieuwde versie van de Leeslijn, na er vorig jaar mee geëxperimenteerd te hebben naast Veilig Leren Lezen. De Leeslijn sluit beter aan bij de ontwikkelingsgerichte visie van de school. De leeslijn biedt verschillende oefenvormen voor gedifferentieerd leesonderwijs, met een lijn (Leespad) voor de kinderen die bij aanvang van groep 3 al kunnen lezen, en een lijn voor de kinderen die wat extra aandacht en oefening nodig hebben (Leesweg). Ook in groep 3 is het onderwijs ontwikkelingsgericht. Kinderen maken bijvoorbeeld boeken, schrijven eigen verhalen en werken in groepjes aan de gezamenlijke thema’s. Op dit moment is het thema in de hele school: wonen. De Leeslijn besteedt bovendien aandacht aan de ontwikkeling van het begrijpend lezen. Vanaf januari gaan de leerlingen uit groep 3 elke dag stillezen, tutorlezen met kinderen uit hogere groepen, of lezen in groepjes voor extra ondersteuning ter versteviging van hun letterkennis.
Woordspin bij het thema wonen op het bord bij groep 3
24
Groep 4 t/m 8 Voor de groepen 4 tot en 8 is de school nog op zoek naar een taal- en leesmethode die goed aansluit op De Leeslijn. Tot nu toe wordt er gewerkt met Taal Actief. Prettig is dat de leerlingen die in groep 4 nog wat achter zijn gebleven inderdaad goed geholpen kunnen worden met de materialen uit Leesweg. Het groepjeslezen wordt voortgezet, waarbij vaak ook de SWPstagiaires en de onderwijsassistenten worden ingezet om de groepjes te begeleiden. Ook de kinderen vinden het erg leuk om elkaar te helpen. Het groepjeslezen en tutorlezen is bovendien stimulerend voor de band tussen de kinderen op school. Voor het tutorlezen zijn onlangs nieuwe Samenleesboeken aangeschaft die zo zijn samengesteld dat er zowel (in grote letters) zinnen in staan voor de beginnende lezers, als in wat kleinere letters zinnen voor de gevorderde lezers. Ook zijn de verhalen zo geschreven dat ze aantrekkelijk zijn voor beide leeftijdgroepen. (zie: www.delubas.nl) Er is een spellingprogramma waarvan de woorden op de computer staan zodat de kinderen de woordpakketten zelfstandig kunnen oefenen. Bij begrijpend lezen werkt De Schoter Duijn met de methode Goed Gelezen. Daarnaast gebruikt de school het programma Leesladder dat door de kinderen erg wordt gewaardeerd, maar dat als nadeel heeft dat voor iedere computer een aparte licentie moet worden aangevraagd.
3
Signalering en diagnosticering
De school heeft een notitie opgesteld waarin het schoolbeleid voor dyslectische kinderen voor alle teamleden staat beschreven met algemene regels voor in de groepen, en aandachtspunten voor de extra hulp. Daarbij is ook een overzicht gemaakt van de methodes en materialen die bij de extra leerhulp regelmatig worden ingezet voor (a) de kleuterfase, (b) de aanvankelijk leesfase, en (c) de voortgezette leesfase.
25
Screening bij de kleuters Alle jongste kleuters krijgen een logopedisch onderzoek. Als kinderen daarop bepaalde scores behalen, dan volgt een dyslexie 1-onderzoek. Daaruit kun je al opmaken of het om een lees- en/of taalzwak kind gaat, of dat mogelijk sprake is van dyslexie. Voor de oudste kleuters vullen de leerkrachten een screeningslijst in, samengesteld door de OBD Noordwest. Ook met deze lijst kunnen taal-/leesproblemen gesignaleerd (zie bijlage 1) worden. De kinderen die dat nodig hebben, krijgen een dyslexie onderzoek (FIK-2). Met behulp van zo’n onderzoek ontstaat een beter zicht op de sterke en zwakke kanten van het kind en is het mogelijk een handelingsplan te maken. De kleuters die via de screeningslijsten gesignaleerd worden, komen in ‘het visnet’ dat staat voor: vroegtijdige signalering en interventie bij dyslexie. Het Visnet is een project van de gemeente Den Helder en de Onderwijsbegeleidingsdienst. Het doel van dit project is dyslexie in een vroeg stadium te signaleren om zo kinderen op een goede manier te begeleiden met het probleem op het gebied van taal en lezen. De Schoter Duijn maakt al heel lang deel uit van dit Visnet-project waar ieder jaar enkele nieuwe scholen bij betrokken worden. Inmiddels doen alle scholen van Den Helder en omstreken er aan mee. Van de visnetkinderen wordt een dossierkaart aangelegd (zie bijlage 2) waarop de gegevens uit de screeningslijst kort worden weergeven en de resultaten van verdere leesonderzoeken overzichtelijk kunnen worden geregistreerd. Vanaf groep 2 worden ook de gepleegde interventies voor het kind bijgehouden in de dossiermap, zoals 'stimuleren van fonologisch bewustzijn' met het opdelen van zinnen, opzeggen van rijmpjes, herkennen en toepassen van eindrijm, klinker in woord isoleren etc. plus het materiaal of de werkvorm die daarbij zijn gebruikt, de intensiteit van de begeleiding en de evaluatie van de vooruitgang. Het dossier is van belang voor een goede begeleiding, maar ook om straks een dyslexieverklaring te kunnen opstellen. Dat kan pas als duidelijk is dat er veel aan gedaan is. Hardnekkigheid van de leesproblemen is alleen te bewijzen wanneer de ontwikkeling van het kind en de gepleegde interventies heel goed zijn bijgehouden. Ook de groepsleerkrachten hebben de 26
dossierkaart in hun klassenmap en vullen daarop in wat ze met het kind hebben gedaan. Dit systeem is nu nog in ontwikkeling vanaf de onderbouw. Signalering in groep 3 en hoger In groep 3 werkt de Schoter Duijn met de herfstsignalering. Op basis van de resultaten bekijkt men welke kinderen in het visnet-programma blijven, wie eruit kunnen, en wie juist extra aandacht nodig hebben. De signalering wordt nu voor het 4e jaar gedaan op basis van de aanbevelingen in het Protocol Leesproblemen en Dyslexie. Verder worden de toetsen uit de methode afgenomen, plus de Avi-toetsen.
4
Remediëring
De kinderen die 'in het visnet zitten' worden behandeld als dyslectische kinderen. Op die manier is de eventuele hardnekkigheid van hun leesproblemen later goed te bewijzen. Een vroegtijdig uitgebreid onderzoek naar dyslexie is, vindt de ib-er, nog niet zo zinvol is. "Dat onderzoek levert veel werk op en moet meestal later weer worden bijgesteld. Het is efficiënter om het hele uitgebreide onderzoek dat nodig is om echt een dyslexieverklaring te kunnen opstellen pas wat later in de schoolcarrière van het kind uit te voeren." Het behandelen als 'dyslectisch' houdt in dat de leerkracht bij de beoordeling van het AVI-leesniveau, dictees en spelling in eigen teksten van de leerling rekening houdt met de (mogelijke) dyslexie van de leerling. Dat de leerkracht waar dat nodig is taakbeperking kan geven, maar ook extra begeleiding via (bijvoorbeeld) spellingsoefeningen met 'Spelling in de lift' of het samen met de leerling nog eens doorlezen van teksten over wereldoriëntatievakken. (Zie ook Van der Leij, 1998, p208 e.v. die als methodische richtlijnen geeft: corrigeren, remediëren, compenseren, stimuleren en dispenseren). Materialen en methoden Bij de begeleiding van de kinderen met leesproblemen wordt gebruik gemaakt van de map 'Speciale leesbegeleiding' (Luc Koning), van de Kijk-en-Luistermethode: kinderen kunnen 27
zelfstandig een boekje lezen met hulp van een op cassetteband ingesproken tekst. Bij spellingproblemen oefenen de leerlingen met 'Spelling in de Lift'. Extra begeleiding vindt deels binnen en deels buiten de klas plaats. Dat gebeurt over het algemeen door de ib-er, maar voor het begrijpend lezen zet de school ook de onderwijsassistenten en stagiaires in, met een duidelijke instructie. Extra activiteiten voor kleuters Kleuters die dat nodig hebben krijgen extra taalactiviteiten, en werken ondermeer met het programma Bubbel de Bub gericht op een goede ontwikkeling van de klankherkenning, en met bijvoorbeeld Schatkist en Taalplan Kleuters. Op die manier krijgen deze leerlingen alvast een ondergrond voor als ze in groep 3 komen. “Het is dan overigens wel belangrijk deze leerlingen goed in de gaten te houden, en niet te vergeten waarom het zo goed gaat. Voor de visnetgroep blijft extra aandacht nodig.”
Rijmboekje voor de kleuters
Begeleiding in groep 3 De kinderen die uitvallen bij de herfstsignalering komen (of blijven) in de visnetgroep. Dat betekent dat ze wat meer bij de hand worden genomen, en extra begeleiding krijgen. Ze gaan lezen met Leesweg, in plaats van Leespad, krijgen extra instructie van de leerkracht. Ook wordt de onderwijsassistent(e) extra ingezet om individueel of in een groepje met de kinderen te lezen. Er wordt gewerkt aan automatisering van de letterkennis door het ‘flitsen’ van de letters. Ze krijgen dan ook 28
een letterboekje. Verder krijgen deze leerlingen voorinstructie, zodat ze al een voorsprong hebben op wat er in de groep behandeld wordt. Dat helpt hen beter gemotiveerd te blijven. De visnetleerlingen doen wat vaker dan de andere kinderen een AVI-toets en als hun begrip van de tekst goed is, mogen zij anderhalf keer de tijd gebruiken die ervoor staat om toch naar een volgend leesniveau door te stromen. Dit om ervoor te zorgen dat de kinderen plezier houden, of weer krijgen in het lezen. Dictees worden soms individueel afgenomen ter voorkoming van demotivatie en omdat de leerkracht dan beter ziet waar de problemen zitten. Taakbeperking Als de leesproblemen heel ernstig zijn, krijgt de leerling ook ‘taakbeperking’. Het hoeft dan niet dezelfde hoeveelheid werk te maken als de andere leerlingen. Doordat er wordt geprobeerd om aan te sluiten bij de mogelijkheden van het kind, is het heel goed mogelijk te bepalen welke taak geschikt is voor een kind, en wat er van hem of haar wordt verwacht. De taakbeperking geldt overigens alleen voor kinderen die echt dyslectisch zijn. De kinderen over wie nog alleen het vermoeden van dyslexie bestaat, krijgen alleen de extra ondersteuning, zoals preteaching en het 'spellingspiekschrift.'
Het 'spellingspiekschrift'
Begeleiding in groep 4 en hoger Voor het voortgezet technisch lezen wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van Leesspoor en de map Speciale Leesbegeleiding. 29
Voor deze leerlingen zijn er ook leesboeken uit de Zoeklicht serie en de Bizon reeks, die technisch eenvoudig zijn, maar inhoudelijk op het niveau van de eigen leeftijd. De leerlingen uit groep 4 tot en met 8 die problemen hebben met spelling maken gebruik van een 'spellingspiekschrift'. Dat schrift mogen ze altijd gebruiken, ook bij dictees en taaltoetsen. Alle spellingproblemen die behandeld zijn staan in het schrift overzichtelijk gerubriceerd en zijn voorzien van uitleg, voorbeelden en ezelsbruggetjes. Het werken met het spiekschrift leert de kinderen automatiseren. "Het vraagt wel een omslag bij sommige leerkrachten, maar: als ze goed gespiekt hebben is dat ook wat waard." Er zijn ook niet dyslectische leerlingen die af en toe een tijdje werken met het spiekschrift. Verder krijgen de dyslectische leerlingen de 'woordpakketten' voor spelling mee naar huis op een uitgetypt en -naar spellingsprobleem- gerubriceerd vel zodat ze deze woorden goed kunnen oefenen. Begeleiding van buiten de school Bij een enkele leerling (op het moment één meisje en één jongen) komt zo'n ernstige mate van dyslexie voor dat er ook begeleiding buiten de school wordt ingezet. Deze specialist wordt betaald door de ouders. Maar hij komt een aantal keren naar de school voor overleg en advisering van de leerkracht en soms instructie van de leerling. Hij overlegt overigens ook regelmatig met de ouders zodat iedereen goed weet wie waarmee bezig is. De regelmatige uitwisseling werkt meteen goed voor de eigen kennisontwikkeling van de groepsleerkracht omdat de begeleider ook (nieuwe) materialen meeneemt en laat zien. Jammer is dat zo'n goede oplossing wel afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders. Contacten met de ouders Een handelingsplan moet door de ouders ondertekend worden, dus als een kind extra begeleiding nodig heeft, spreekt het vanzelf dat er overleg met de ouders plaatsvindt. Ook daarna wordt contact met de ouders onderhouden over de vorderingen van het kind. De extra begeleiding gebeurt zoveel mogelijk op school, slechts in beperkte mate vraagt de school ook de ouders om thuis met hun kind te oefenen. 30
Informatie over eventuele dyslexie in de familie, voor zover dat bij de ouders bekend is, wordt al verzameld bij de inschrijving. Als de kinderen zo'n drie maanden op de school zitten, gaat bovendien de kleuterleerkracht op huisbezoek. In alle rust kunnen dan ook dit soort dingen worden besproken en de relevante informatie komt in het dossier van het kind. ********************************************** Bart1 Bart kwam vorig jaar, in groep 5, van een andere basisschool. Zijn ouders hadden het idee dat hij op zijn vorige school niet voldoende werd begeleid bij zijn dyslexie. Bart bleek inderdaad zwaar dyslectisch. Hij kon ook zijn eigen handschrift niet teruglezen, anderen konden dat overigens evenmin. Op zijn eerdere school werd hij al extern begeleid. Die begeleiding is op de Schoter Duijn voortgezet. Bart krijgt één keer per maand een uur extra begeleiding. De begeleider neemt ook zijn schriften voor rekenen, taal etc. door om te zien hoe het gaat in de groep. Na afloop is er overleg tussen de begeleider, de groepsleerkracht (en vaak ook de ib-er) om de uitleg en begeleiding zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. In een heen-en-weer-schriftje melden leerkracht en begeleider elkaar dingen die zijn voorgevallen, oplossingen die zijn gevonden. Ook die zaken worden besproken. Zo wordt de periode van vier weken overbrugd zonder dat er informatie verloren gaat. Ook is er regelmatig overleg tussen de ouders en de extern begeleider. De ouders zijn heel gemotiveerd. Thuis iets doen is nooit een probleem. Aanpassingen in de groep • Bart mag los schrijven (dat wordt bij dyslectische leerlingen vaker met succes toegepast). Het grote voordeel is dat hij nu zijn handschrift goed kan teruglezen. • Bart werkt met letterkaarten, en letters met 'richtingaanwijzers' erin, om een zo duidelijk mogelijk 1
Bart heet in werkelijkheid anders.
31
• • •
•
•
32
handschrift te ontwikkelen. Zijn fijne motoriek was tamelijk zwak. Hij kreeg daarom schriftjes met een extra grote belijning waarin hij de vormen van de letters beter kan schrijven. Hij heeft, net als enkele andere leerlingen, een spellingspiekschrift waar hij de juiste spelling van woorden kan opzoeken. Voor het spellingprobleem waaraan hij werkt maakt Bart een 'tafelkaartje', zodat hij er steeds aan herinnerd wordt, ook als hij met andere vakken bezig is. In de groep wordt om de week een nieuw woordpakket behandeld. Bart doet daaraan gewoon mee, maar krijgt dan het halve woordpakket: twee spellingproblemen in plaats van vier. Op een ander moment komen de twee andere spellingsproblemen dan aan de orde. Dat kan vrij gemakkelijk omdat alle spellingsproblemen regelmatig worden herhaald in de methode. De school werkt met 'Woordspel' (het rubriceren van de woorden op spellingprobleem, daarna woorden invullen in het woordspelschrift, eind van de week een signaaldictee om de fouten te signaleren, volgende week mee aan de slag, via bakje met oefenkaarten, woensdag controledictee dat meetelt voor de beoordeling -in woorden-. Elk dictee bestaat uit 20 woorden en 5 zinnen, waarin de woorden uit de eerdere pakketten worden herhaald. De dyslectische kinderen doen alleen mee aan het woorddictee over het woordpakket dat ze hebben geleerd. (Al is er wel differentiatie mogelijk: de kinderen die het toch wat sneller oppakken schrijven dan bijvoorbeeld wel de belangrijkste woorden uit de dicteezinnen op). Begrijpend lezen oefent de onderwijsassistent met Bart en enkele andere kinderen samen, zodat hij niet teveel in een uitzonderingspositie raakt van degene die altijd uit de klas wordt gehaald. De teksten worden in het groepje voorbehandeld: de leerlingen lezen de teksten voor zichzelf, moeilijke woorden worden gemarkeerd en besproken. Dat maakt de tekst beter toegankelijk. Bart kan daardoor in de groep goed meedoen. Dat werkt motiverend.
•
•
Voor het rekenen kreeg Bart een rekenhulpschriftje plus een tafelkaart. Hij kende de tafels nog niet uit zijn hoofd. In de loop van het schooljaar heeft hij de tafels die hij al wel kende, telkens afgeplakt, zodat hij wel gestimuleerd werd te blijven nadenken. Bij de overige lessen krijgt Bart, als het nodig is, wat minder werk: waar de andere kinderen een verhaaltje van tien zinnen moeten schrijven, mag hij er bijvoorbeeld vijf maken.
Resultaten De gevolgde aanpak werkte heel goed, Bart bloeide op in zijn nieuwe klas. Zijn handschrift en spelling zijn inmiddels al sterk verbeterd, hij weet beter zijn 'hulpjes' (zoals het spiekschrift) te vinden en zijn zelfvertrouwen is toegenomen, mede dankzij de onderlinge afstemming tussen de groepsleerkracht en extern begeleider. Bart heeft, samen met de begeleider, bijvoorbeeld een grote poster gemaakt over de ei en de ij, in de vorm van een verhalende tekening, waarin dan woorden als trein, klein, parkeerterrein etc. zijn opgenomen. Zijn eigen verhaal hangt nu in de klas en dient ook als hulpmiddel voor andere kinderen. Het is belangrijk dat de lijn wordt doorgezet, en dat de leerkracht in de volgende klas goed op de hoogte is. Er is daarom altijd een zorgvuldige overdracht waarin ook alle schriften en handelingsplannen ter sprake komen. De 'oude' leerkracht zorgt voor een handelingsplan voor het begin van het nieuwe schooljaar, of voor een groepshandelingsplan als er meerdere probleemkinderen zijn. Bart is naar groep 6 gegaan met twee groepshandelingsplannen, één voor het spellingspiekschrift, en één voor begrijpend lezen. Het doel van de begeleiding is vooral ook dat Bart beter leert omgaan met zijn dyslexie. Prettige bijkomstigheid dat de regelmatige uitwisseling met de extern begeleider ook bijdraagt tot een goede deskundigheidsontwikkeling. ***************************************************
33
5
Deskundigheid
De deskundigheid op het gebied van leesproblemen en dyslexie dateert al van vóór de verschijning van het Protocol. Bij de start van het WSNS-beleid in 1985 is in Den Helder de samenwerking van de basisscholen met het speciaal onderwijs tot stand gekomen. Langzaam maar zeker zijn er zaken ontwikkeld en afspraken waarmee de zorg voor de kinderen verbeterd is. Zoiets kost wel tijd. Het gaat ook om de teams, met papieren stukken en beleid van bovenaf bereik je weinig. Ook het visnetbeleid in Den Helder is uit deze samenwerking ontstaan. Dat de aanpak zo praktisch gericht is, is tegelijk het succes ervan. Er is bijvoorbeeld een zorglijst samengesteld waarop de school heel overzichtelijk kan registreren welke leerlingen op welke gebieden extra zorg nodig hebben en in welke groepen zij zitten. Dan kan het gaan om lichamelijke handicaps, maar ook om adhd, pdd-nos, dyslexie of rekenproblemen. De visnetbijeenkomsten stimuleren ook de kennis van de leerkrachten, over ondermeer dyslexie. De leerkrachten voor groep 1 t/m 4 hebben inmiddels een dyslexiecursus gevolgd bij de onderwijsbegeleidingsdienst. Ook de nieuw ingestroomde leerkrachten van groep 3, 4 en hoger zijn daarmee bezig. Er zijn speciale bijeenkomsten voor ib-ers, die overigens ook vaak bij de andere bijeenkomsten zijn om de leerkrachten terug op school te kunnen ondersteunen. En de ib-ers organiseren, in samenwerking met de obd, een studiemiddag over dyslexie voor het hele team: “We leren samen, teamleren wordt bevorderd, specialismen zijn goed maar iedereen moet ervan weten. Als een kind is getoetst krijgt de leerkracht en de ouders, wanneer zij dit willen altijd een verslag.” Verder doet de ib-er veel aan deskundigheidsbevordering ‘via het postvakje’. In Den Helder zijn enkele orthopedagogen van de OBD zeer deskundig op het gebied van leesproblemen en dyslexie. Zij hebben bovendien een goede band met de school. Hun standpunt was al dat vroegtijdige signalering nodig is om kinderen zo goed mogelijk te kunnen begeleiden. Mogelijkheden daarvoor werden op de Schoter Duijn ook uitgeprobeerd. Inmiddels komen er af en toe ook kinderen vanuit andere wijken en van andere scholen die dyslectisch zijn naar de school toe omdat ouders denken dat ze op Schoter Duijn beter geholpen 34
kunnen worden. De ouders herkennen dat de zorg op de school goed is. De school weet zich gesteund door zowel een krachtig samenwerkingsverband als een krachtig bestuur met 24 scholen van Texel tot en met Enkhuizen. Door de omvang van het schoolbestuur is het mogelijk scholingen 'in eigen huis' te halen (de Kopwerk-Academie). Ook het eventueel eerder aanschaffen van nieuwe leermiddelen is mogelijk via de 10-jaren begroting. Masterplan Het protocol voor de onderbouw hebben alle leerkrachten een kopie gekregen van dat deel dat voor hun van belang was. Het bovenbouwprotocol is echter wel heel zware kost. De teksten zijn weliswaar goed leesbaar, maar het is wel erg veel. Om ervoor te zorgen dat de relevante informatie toch wordt gelezen, heeft de ib-er een uittreksel gemaakt voor de overige teamleden. Vervolgens kunnen zij hun eventuele vragen voorleggen aan de ib-er of opzoeken in het protocol. De belangrijkste invloed van het Masterplan is de acceptatie bij de leerkrachten dat dyslectische kinderen niet alleen moeilijkheden hebben bij spelling en lezen maar ook bij de andere vakken, zoals begrijpend lezen en zaakvakken. Ook de tips uit het protocol voor het begrijpend leesonderwijs -lang een stiefkindje- zijn waardevol.
6
Sterke punten
Als sterke punten van de school zien de geïnterviewde teamleden: De openheid en collegialiteit, de kwaliteit van de leerlingzorg: “Er zijn nog steeds wel veel leerlingen die moeilijk lezen, maar zij krijgen goede begeleiding.” Alle leerlingen doen mee met de toetsen: de dle-toetsen, de entreetoets in groep 7, het NIO-intelligentieonderzoek en de PMT (prestatie-motivatie test) voorafgaand aan het advies voor het vervolgonderwijs. Als er echte knelpunten zijn, worden ze opgelost, waar het geld dan ook vandaan moet komen. Als iemand iets goed kan motiveren, mag het aangeschaft worden. Vanzelfsprekend 35
moeten er wel eens prioriteiten gesteld worden en blijft er oog voor de goede dingen die al in de kast staan.
7
Tips
•
Dat kinderen plezier houden in lezen is het belangrijkste. Dat kan op allerlei manieren. De kinderen uit groep 4 die nog niet echt toe zijn aan lezen, waren erg trots toen ze toch een Leeswegboekje in een keer konden uitlezen. Afgelopen jaar heeft de school meegedaan aan een groot poëzie-project met alle leerlingen van groep 1 t/m 8. Er zijn schitterende gedichten gemaakt, en als afsluiting was er een grote presentatie in de schouwburg. Dat is stimulerend voor de taalontwikkeling van alle kinderen.
•
Zorg voor een veilig klimaat voor kind en leerkracht: een probleem is niet alleen het probleem van degene die er op een bepaald moment mee geconfronteerd wordt. Durf het te zeggen als je een probleem hebt, en maak gebruik van elkaars deskundigheid. Leg aan de kinderen zo goed mogelijk alles uit: waarom het kind een probleem heeft, wat je er aan gaat doen, wat het kind zelf kan doen.
Literatuur Leij, A. van der (1998). Leesproblemen. Beschrijving, verklaring en aanpak. Rotterdam: Lemniscaat.
36