POLITIEKORPS GELDERLAND-ZUID
VISIEDOCUMENT voor de jaren 2003 t/m 2006
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
1
1. Voorwoord........................................................................................................................................3 2. Naar een veiliger Gelderland-Zuid ...................................................................................................4 3. Wat willen we bereiken ....................................................................................................................6 4. Organisatorische condities.............................................................................................................14 4.1. Gebiedsgebonden werken .............................................................................................................14 4.2. Intake & service..............................................................................................................................15 4.3. Noodhulp........................................................................................................................................16 4.4. Toezicht & handhaving...................................................................................................................17 4.5. Tegenhouden .................................................................................................................................18 4.6. Opsporing.......................................................................................................................................19 4.6.1. Inleiding ......................................................................................................................................19 4.6.2. Sturing en zicht op zaken...........................................................................................................19 4.6.3. De drie niveaus van opsporing ..................................................................................................20 4.6.3.1. Opsporing binnen het district .................................................................................................20 4.6.3.2. Opsporing op regioniveau ......................................................................................................20 4.6.3.3. Bovenregionale, nationale en internationale opsporing.........................................................20 4.6.4. Team Grootschalige Opsporing .................................................................................................21 4.6.5. Specialistische ondersteuning ...................................................................................................21 5. Faciliterende condities ...................................................................................................................23 5.1. Procesmanagement .......................................................................................................................23 5.2. Informatievoorziening.....................................................................................................................24 5.3. Communicatie ................................................................................................................................24 5.4. Financiële en personele ontwikkeling 2003–2006 .........................................................................25 5.5. Personeel & Organisatie ................................................................................................................27 5.6. Kwaliteitsontwikkeling ....................................................................................................................27 5.7. Samenwerking ...............................................................................................................................27 5.7.1. Gelderland-Zuid / Gelderland-Midden........................................................................................27 5.7.2. Landelijke samenwerking...........................................................................................................28 5.7.3. Veiligheidsregio..........................................................................................................................28
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
2
1. Voorwoord Nederland, en dus ook de regio Gelderland-Zuid, moet veiliger. Dat is de taak waarvoor de overheid zich geplaatst ziet en ook graag wil uitvoeren. Veiliger moet het, zowel ten aanzien van de objectieve cijfers, als ten aanzien van het subjectieve deel. Dat is een grote opgave, waaraan het politiekorps Gelderland-Zuid een belangrijke bijdrage wil leveren. In dit visiedocument staat verwoord, in welke mate en op welke wijze de medewerkers van het korps dit willen bereiken maar ook welke hulp van partners, zoals de 18 gemeenten en het Openbaar Ministerie, daarbij onmisbaar is. De doelstellingen, verwoord in dit visiedocument, zijn ambitieus. Om ze te realiseren zal het politiekorps steeds beter moeten functioneren. De hoofdlijnen zijn in dit visiedocument vermeld. De beleidsplannen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 worden gevoed uit dit document. Dat geldt tevens voor de begroting van het korps in deze jaren, vervat in een meerjarenraming. De totstandkoming van dit document heeft veel energie gekost. Niet alleen in schrijven, maar vooral ook met zoeken naar het juiste ambitieniveau en het overleg hierover. De hieraan bestede tijd wordt meer dan terugverdiend omdat de beleidskaders de komende vier jaren hierbij heel duidelijk gesteld zijn en de organisatie zich hiernaar kan richten en alle energie nu geconcentreerd kan worden op de uitvoering. Vastgesteld in het Regionaal College van het politiekorps Gelderland Zuid d.d. 26 maart 2003.
De korpsbeheerder, mw. Dr. G. ter Horst De fgd. Hoofdofficier van Justitie, mr. B.W.J. Steensma De korpschef, mr. B. Poelert
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
3
2. Naar een veiliger Gelderland-Zuid Het bestaande visiedocument “In balans naar de volgende eeuw”, vastgesteld door het Regionaal College op 27 maart 2000, had als doel de juiste condities te organiseren om het gebiedsgebonden werken goed vorm te geven. Dat visiedocument had vier pijlers: 1. Gebiedsgebonden werken; 2. Publieksservice (met name de invoering van het landelijk telefoonnummer); 3. Informatiehuishouding (o.a. de districtelijke bedrijfsbureaus); 4. Rechercheontwikkeling (met name de districtelijke rechercheafdelingen). Het visiedocument leidde tot een aantal reorganisaties. Uiteindelijk werd het korps gevormd zoals het nu is: drie districtelijke recherchediensten en 21 gebiedsgebonden teams. Om een paar redenen is het genoemde visiedocument aan vernieuwing toe: 1. In de afgelopen vier jaren is er veel veranderd in de samenleving. De vraag naar een steviger overheid die de burger meer bescherming biedt is sterker geworden. 2. Het criminaliteitsbeeld verhardt. Hoewel het aantal aangiften gering groeit, wordt de hardheid van de delicten steeds meer voelbaar. Deze trend is niet alleen te keren met het middel gebiedsgebonden werken. 3. De irritatie in de samenleving over criminaliteit neemt toe. De veel voorkomende delicten beïnvloeden steeds meer het gevoel van welbevinden van burgers. 4. De behoefte om de prestaties van de politie inzichtelijk te maken, neemt toe. De afgesloten en af te sluiten convenanten zijn hiertoe belangrijke stappen. In een uitgebreide discussie met het Regionaal College d.d. 22 maart 2002 zijn bovenstaande aspecten aan de orde geweest. Het Regionaal College heeft de volgende hoofdrichting aangegeven: 1. De politie dient als sterke arm van de overheid nadrukkelijk positie in te nemen. Het optreden mag nadrukkelijker met daarin een duidelijke handhaving, ook van repressieve aard. 2. De opsporing dient een sterkere plek te krijgen in het korps. Dat geldt voor de opsporingsactiviteiten op teamniveau en districtelijk niveau maar ook op regionaal en bovenliggend niveau. Het ophelderingspercentage dient omhoog te gaan. 3. Politiecapaciteit dient gewonnen te worden door meer oriëntatie op de kerntaken. De politie dient niet, doordat zij 24 uur en 7 dagen per week beschikbaar is, de taken van andere organisaties op te pakken. Hulpverlening dient beperkt te worden tot de urgente. Met deze hoofdrichting is de afgelopen maanden gewerkt aan een visiedocument voor de jaren 2003 tot 2007. Dit visiedocument richt zich nadrukkelijk op het (belangrijke) aandeel, dat de politie moet leveren, om tot een veiliger Gelderland-Zuid te komen. Echter, alom is bekend, dat de politie het niet alleen kan. Vele partners dienen ook activiteiten te ontplooien voor een veiliger Gelderland-Zuid. De belangrijkste twee zijn de 18 gemeenten die in onze regio zijn gelegen en het Openbaar Ministerie. Maar ook vele andere (semi) overheidsdiensten zijn van groot belang. Te denken valt aan de vele jeugdhulporganisaties, de reclassering, de RIAGG’s, de woningbouwverenigingen, maar ook private organisaties, zoals het georganiseerde bedrijfsleven. Veel van deze organisaties werken samen in netwerken, in projecten. Vaak gaat dit goed, soms kan het beter. Zoals gezegd, de 18 gemeenten en het Openbaar Ministerie zijn het belangrijkst. Ze zijn onmisbaar om een veiliger Gelderland-Zuid te maken. De gemeenten, omdat zij zelf diensten hebben die de leefbaarheid en ook de veiligheid kunnen vergroten. Maar ook de burgemeester en de colleges van Burgemeester en Wethouders hebben een regiefunctie te vervullen op het gebied van integrale veiligheid en stimuleren de bijdrage van de vele andere diensten, zoals hierboven genoemd. De vele te verrichten activiteiten zijn essentieel om de stappen in veiligheid beter mogelijk te maken en ook om ze langdurig te borgen. In dit visiedocument worden de mogelijkheden voor de 18 gemeenten op hoofdlijnen aangegeven, als onlosmakelijk geheel van de taakopdracht voor de politie. Het Openbaar Ministerie is ook een belangrijke partner. Vele activiteiten van de politie liggen, nog los van het feit dat het Openbaar Ministerie voor de opsporing bevoegd gezag is, in ketenverband met die van het Openbaar Ministerie. Grote productie wordt voor de politie alleen mogelijk en zinvol, indien de keten als geheel werkt. Daarom zijn ook voor het Openbaar Ministerie activiteiten benoemd die essentieel zijn om de opdracht van de politie succesvol te laten zijn. Het verbinden van taken van gemeenten en Openbaar Ministerie aan de kernopdracht van de politie is niet nieuw maar voor het eerst zo duidelijk in samenhang gepresenteerd. De politieorganisatie heeft deze gezamenlijke verantwoordelijkheidspresentatie in dit visiedocument hard nodig om tot succes te komen. Vanuit dit brede perspectief op veiligheidsontwikkeling, terug naar de taak van de politie. De taak van de politie bestaat uit het beschermen van de burgers tegen elkaar. Dat krijgt met name profiel op het moment dat de ongerustheid en de irritatie over criminaliteit tot grote hoogte is gestegen en de burgers een stevige, actieve overheid verwachten die daar wat tegen doet. Gelijkertijd vinden burgers het ook lastig, dat die overheid, die
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
4
politie de verworven individuele vrijheden wat inperkt als zij haar gezag herwint om tot een veiliger samenleving te komen. De omstandigheden zijn rijp om meer dan ooit hiermee aan de slag te gaan. De regering heeft een Veiligheidsprogramma “Naar een veilige samenleving” ontwikkeld, dat veel ruggesteun geeft aan een stevige aanpak van de onveiligheid. Het korps Gelderland-Zuid is zodanig op orde en sterkte, dat grote effectiviteit verwacht mag worden. Ook mag worden verwacht dat belangrijke mede-actoren, zoals de 18 gemeenten en het Openbaar Ministerie in onze regio, grote bijdragen kunnen leveren aan een veiliger regio. De toenemende samenwerking in de veiligheidsregio Gelderland-Zuid dient hier ook genoemd te worden. Zoals hiervoor uiteengezet zal het korps zich in de komende beleidsperiode van 2003 tot en met 2006 sterk concentreren op veiligheid. Om die concentratie vorm te geven is de missie van het korps aangepast. De missie van het korps Gelderland Zuid heeft tot op heden geluid: “Het leveren van een politiespecifieke bijdrage 1 aan veiligheid en leefbaarheid " . De nieuwe missie vanuit dit document is zo aangepast dat de ambitie om te werken aan leefbaarheid daaruit is verdwenen. Leefbaarheid heeft namelijk te maken met welbevinden, schoon, heel en andere algemene zorgbegrippen waarvoor met name de gemeenten en andere instanties dan de politie verantwoordelijk zijn. Natuurlijk lopen veiligheid en leefbaarheid in elkaar over. Zij kunnen niet zonder elkaar, zij zijn voor elkaars succes verantwoordelijk. De missie concentreert zich echter op veiligheid. Zij leidt tot de formulering van een Top Tien, die sterk repressief van aard lijkt. In de operationalisering zal de preventieve kant niet worden vergeten. In de Top Tien wordt niet specifiek dat subjectieve veiligheidsgevoel benoemd. Als politie werken aan het gevoel van burgers is erg moeilijk. Het gevoel van veiligheid wordt slechts beperkt bepaald door prestaties van de politie. (Inter)nationale ontwikkelingen en de wijze van communicatie daarover is van veel grotere invloed. Wel is het zo, dat bij het realiseren van de Top Tien uit deze missie, de subjectieve veiligheid zeker positief beïnvloed wordt.
Dit alles overziende, betekent het dat het politiekorps de komende beleidsperiode ingaat met een aangepaste missie:
“HET LEVEREN VAN EEN POLITIESPECIFIEKE BIJDRAGE AAN DE VEILIGHEID IN DE REGIO” Het korps geeft invulling aan deze missie door de komende jaren zich te concentreren op de veiligheidstaak. Dat geschiedt door duidelijke repressie, maar ook grootschalige, en soms gerichte preventieve acties, indien de politie daarvoor de meest geëigende organisatie is. De politietaak blijft gebiedsgebonden uitgeoefend worden. Dit concept, waarbij de politie op basis van kennen en gekend worden haar taak verricht, blijft van essentiële waarde. Het gebiedsgebonden werk wordt meer in dienst gesteld van een effectieve opsporing. De taak op het gebied van leefbaarheid wordt stapsgewijs, in goed overleg met andere organisaties afgebouwd. Hierdoor mogen geen leemtes ontstaan. De politieambtenaar kan de hulpverleningsplicht alleen loslaten, als anderen die invullen. Dit geleidelijke proces vergt veel overleg, leiderschap en een goede interne externe communicatie. De bovengenoemde missie is inhoudelijk-bestuurlijk samengesteld maar niet geschikt om makkelijk in de organisatie te communiceren. Daarvoor is een andere missie nodig. Het moet een tekst zijn die makkelijk ligt, inspireert en uitdrukkelijk uitnodigt tot handelen om met name de eerste vijf doelen van de Top Tien te realiseren. De interne missie zal luiden:
VEILIGHEID: DOEN! Deze missie en de Top Tien, met een accent op de eerste 5, zijn breed in het korps gecommuniceerd en dit zal tijdens de looptijd van deze visie geregeld worden herhaald. Commitment van het hele korps om het veiliger te maken in Gelderland-Zuid is een harde voorwaarde.
1
Visiedocument “In balans naar de volgende eeuw”
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
5
3. Wat willen we bereiken De ambities op het terrein van veiligheid in de regio Gelderland-Zuid worden in deze notitie helder gekwantificeerd. De cijfers vindt u verspreid in de hoofdstukken. Voor een helder overzicht is een bijlage (meerjarenbeleid genaamd) toegevoegd waarin de cijfers zijn geordend. De cijfers komen tevens, als afgeleide van het landelijk convenant, terug in het regionaal convenant. Met gelijke energie sturen op al die cijfers heeft in het verleden niet geleid tot markante successen. Om te kunnen focussen met gebundelde energie is het nodig om speerpunten te benoemen. Daarvoor is gekozen voor een Top Tien. Het getal 10 is ontwikkeld t.b.v. externe en interne communicatie. Deze Top Tien is m.n. kwantitatief van aard. Om de doelen te bereiken is het evenwel onmisbaar dat andere partners in veiligheid hun verantwoordelijkheden oppakken. Deze partners - de 18 gemeentebesturen en het Openbaar Ministerie - maken deel uit van het Regionaal College en conformeren zich aan hun aandeel in veiligheid zoals in dit hoofdstuk is aangereikt. Naast het volgen van de prestaties in het korps dienen ook de ontwikkelingen bij de gemeenten en Openbaar Ministerie periodiek door het Regionaal College te worden gemonitord. De hierna te noemen Top Tien is, los van het regionaal convenant, door het Regionaal College vastgesteld. Deze Top Tien is voornamelijk gevoed vanuit de regionale behoefte. Een gedeelte van de Top Tien is zó geformuleerd dat dit past op het landelijk convenant. Een aantal aspecten uit het landelijk afgesloten convenant is minder strategisch van aard. Soms zijn ze beheersmatig van karakter. Deze aspecten zijn in het regionaal af te sluiten convenant meegenomen. Deze Top Tien heeft tot gevolg dat capaciteit van de politie wordt geconcentreerd op deze doelen. Dit houdt in dat andere delen van de politietaak worden meegenomen in de reguliere politiezorg. Verder krijgt deze Top Tien een belangrijke plek in het regionaal convenant. In het convenant worden de overige aspecten voortkomend uit het landelijk kader voor zover nodig toegevoegd.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
6
BIJDRAGE VAN DE PARTNERS AAN DE VEILIGHEID IN DE REGIO GELDERLAND-ZUID Potentieel aandeel van de gemeenten Algemeen
Aandeel van de politie De Top Tien van de regio:
Potentieel aandeel van het Openbaar Ministerie Algemeen
Integraal veiligheidsplan Elke gemeente heeft een geactualiseerd integraal veiligheidsplan Op basis waarvan de partners werken aan verbetering van leefbaarheid en veiligheid. Het primaat ligt bij de gemeente Handhavingplan Elke gemeente heeft een adequaat en geactualiseerd handhavingplan opdat geïntegreerde handhaving en toezicht (bestuursrechtelijk, privaatrechtelijk en strafrechtelijk) plaatsvinden.
De Top Tien kan worden onderscheiden naar productmatige doelen (output) of effectspecifieke doelen (outcome). De eerste vijf liggen met name in de productiesfeer. Deze zullen met name gecommuniceerd worden naar de interne medewerkers.
Front-office Het OM zorgt voor met de gezamenlijke ketenpartners voor de inrichting van een front0office in Gelderland-Zuid. AU Het OM zorgt voor een maximale bezetting van het AUbureau ook in de avonduren en de weekeinden. Bezien wat de mogelijkheden zijn om bureaucratie in te perken.
1.
Een forse reductie van criminaliteit. Het aantal slachtoffers van criminaliteit moet omlaag. Het aantal aangiften als indicator van slachtofferschap gaat van 43.440 (meetwaarde 2002) naar ten hoogste 40.000 (streefwaarde 2006) bij gelijkblijvende aangiftebereidheid*. Het gaat dus om de reductie van het aantal slachtoffers met 10%. (zie regionaal convenant onder 1.1.1) (bron: Gids, Politiemonitor)
Analyse Het maken van een beschrijvende en verklarende analyse op basis van objectieve cijfers, die aanknopingspunten bieden voor beleid
Hoe doen we dat: Veelplegers: de lijst van veelplegers, conform de landelijke definitie, wordt frequent besproken in een regionale indicatiecommissie onder leiding van het Openbaar Ministerie. Dit noopt tot goede analyse en actualisering van de lijst van veelplegers. In de indicatiecommissie zijn vele andere partners vertegenwoordigd zodat veelplegers worden geconfronteerd met een geïntegreerde aanpak.
Veelplegers Het OM is voorzitter van de indicatiecommissie voor de aanpak van veelplegers en jeugdige criminelen. Het OM draagt zorg voor voorlopige hechtenis van de veelplegers binnen de wettelijke kaders. Nieuwe wetgeving moet het mogelijk maken veelplegers effectiever te straffen. De Strafrechtelijke Opvang Verslaafden effectiever inzetten tbv de veelplegers.
Jeugdzorg Elke gemeente formuleert zodanig jeugdbeleid dat overlast door jeugd wordt teruggedrongen
Jeugdige criminelen: ook van deze categorie wordt een regionaal overzicht gemaakt ten behoeve van de indicatiecommissie. Ook hier wordt met behulp van onmisbare ketenpartners een frequente integrale aanpak georganiseerd. Voor zowel veelplegers als jeugdigen wordt 80% van de processen-verbaal
Jeugd Het huidige casusoverleg met de partners politie, Raad voor de Kinderbescherming, en jeugdreclassering wordt verder ontwikkeld tot een integrale aanpak jeugd met als doel een effectievere aanpak jeugdcriminaliteit en het voorkomen dat 12- jongeren afglijden naar
Jongerenwerk De gemeente initieert en coördineert projecten gericht op
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
7
het voorkomen van het ontsporen van jongeren
binnen 30 dagen na het eerste verhoor van de verdachte aan de politie aangeboden.
criminaliteitspleging.
Toezicht in het publieke domein Het inzetten van toezichthouders die zich m.n. richten op een aantal bestuurlijk vast te stellen speerpunten.
* Aangifte via internet: De ambitie om 10% minder slachtoffers in 2006 te hebben staat het invoeren van het doen van aangifte via internet vanaf 2004 niet in de weg, ook al leidt dat mogelijk tot een verhoging van de geregistreerde criminaliteit.
Abrio Het OM werkt volgens de Abrio systematiek.
Opvang van verslaafden / daklozen In samenspraak met de sociale instellingen draagt de gemeente zorg voor opvang van verslaafden daklozen.
Efficiency Het OM geeft richtlijnen voor een eenduidige en efficiënte opbouw van dossiers voor veelvoorkomende delicten. Deze worden, afhankelijk van landelijke ontwikkelingen en in overleg met de rechterlijke macht, in de toekomst waar mogelijk digitaal aangeleverd.
Initiëren van preventieprojecten De gemeente neemt haar regierol op zich door preventieprojecten te initiëren, zoals bv.: , tractieprojecten, buurtpreventieproject, wijkpanels, jongerenopvang, stadsof dorpsinrichting, sociale voorzieningen zoals: buurthuizen, speelplaatsen, hangplekken, etc. Politiekeurmerk veilig wonen Elke gemeente draagt zorg voor het opnemen van de eisen van het keurmerk veilig wonen in de APV. Dit houdt in dat nieuwbouwprojecten uitgevoerd worden conform de eisen van het PVW. Tevens levert elke gemeente een inspanningsverplichting om eventueel met woningbouw- verenigingen de bestaande bouw aan deze eisen aan te passen. De advisering hierin wordt overgeheveld van politie naar gemeente. Veilig ondernemen Elke gemeente draagt er zorg voor dat in haar werkgebied gelegen bedrijfsterreinen, voor zover mogelijk, worden voorzien van het keurmerk Veilig Ondernemen.
Sepot Het OM draagt maximaal bij aan het terugdringen van beleids- en technisch sepot door vooroverleg met de politie en het formuleren van kwaliteitseisen. In het huidige project ‘’Kwaliteit Recherche’’ wordt hieraan verder gestalte gegeven.
Strategische analyses worden ingebracht in het RJO waar wordt beoordeeld of er onderzoekwaardige zaken uit kunnen worden gehaald. Daarvoor worden vervolgens projectoffertes ingediend bij wederom het RJO die beslist over de opsporing en benodigde capaciteitsinzet. Flexibele inzet: Pieken naar tijd en plaats, reageren daarop met flexibele inzet en focussen op (jeugdige) veelplegers zijn belangrijke aandachtspunten.
Flexibele inzet Het OM maakt afspraken met politie om in te spelen op de projectmatige aanpak van delicten. Dit kan bestaan uit het met voorrang voorgeleiden van verdachten.
Preventie: Naast deze repressie initiëren we efficiënte preventieprojecten, zoals bijvoorbeeld gericht op de diefstal uit auto’s en de mogelijkheden van cameratoezicht.
Toezicht Toezichthouders oefenen de oog en oor functie uit en geven aan de politie signalen af.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
8
2.
Hoe doen we dat: Consequent focussen op dadergroepen en veelplegers. De keten tussen politie en justitie is optimaal; er zijn korte doorlooptijden, m.n. voor jeugdzaken; de AU-procedure wordt in ten minste 50% van de gevallen toegepast en het beleid en technisch sepot wordt teruggebracht naar ten hoogste 3,5%; projectmatige aandacht die zich richt op "geen heler geen steler".
Toezicht Toezichthouders oefenen de oog en oor functie uit en geven aan de politie signalen af.
3.
Het stimuleren van de woningbouwvereniging: cameratoezicht bij wooncomplexen. Huismeesters die de oog en oor functie uitoefenen en aan de politie signalen afgeven. Geweldsdelicten Het initiëren van een gezamenlijke aanpak in het uitgaansleven.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
Het ophelderingspercentage van de regio stijgt van 13,4% (2002) naar ten minste het landelijk gemiddelde. In 2000 was dat 14,6%. Mede hierdoor stijgt het aantal aan het Openbaar Ministerie aangeleverde verdachten van 5685 (2001) naar 6685 in 2006. (zie regionaal convenant onder 1.1.2) (bron: OM) Strategische analyses worden ingebracht in het RJO waar wordt beoordeeld of er onderzoekwaardige zaken uit kunnen worden gehaald. Daarvoor worden vervolgens projectoffertes ingediend bij wederom het RJO die beslist over de opsporing en benodigde capaciteitsinzet. Het OM zal nadrukkelijk gaan sturen op prioritering, en duur grootschalige recherche onderzoeken. Afweging investering versus resultaat.
De ophelderingspercentages voor geweldsdelicten en seksuele delicten worden vastgesteld op minimaal 50% (verkrachting 70%) en het ophelderingspercentage woninginbraken gaat van 9% in 2002 naar 17,5% in 2006. (bron: Gids) Hoe doen we dat: De aangiften van gewelds- en seksuele delicten worden volgens protocol opgenomen en er wordt een hoge prioriteit aan toegekend. Het aantal woninginbraken dient verder te dalen tot 2000. Periodiek wordt, op basis van goede analyse, gefocust op woninginbraken door gerichte inzet. De aanpak van veelplegers, een kleine groep die verantwoordelijk is voor veel zaken, is essentieel. Een verdere ontwikkeling van DNA-wetgeving en toepassing (waaronder databank) is een belangrijke voorwaarde die mogelijk kan leiden tot nog betere resultaten. Een ophelderingspercentage van 25% voor woninginbraken wordt dan haalbaar.
Capaciteit Er is voldoende capaciteit om alle verdachten die worden aangeleverd ook daadwerkelijk worden verwerkt. Dit is een wettelijke verplichting. Afhankelijk van de landelijke geldstromen richting OM kunnen in de toekomst meer zaken worden verwerkt. Thans wordt op de begroting van het OM bezuinigd. Werkwijze OM streeft ernaar op basis van verschillende criteria een regionaal eenduidige dadertoplijst te maken met de politie en daarvoor een specifieke afdoening te realiseren Strategische analyses worden ingebracht in het RJO waar wordt beoordeeld of er onderzoekwaardige zaken uit kunnen worden gehaald. Daarvoor worden vervolgens projectoffertes ingediend bij wederom het RJO die beslist
9
over de opsporing en benodigde capaciteitsinzet. Op basis van de Aanwijzing Opsporing wordt de casescreening in de regio opnieuw ingericht. In twee fasen wordt er de Aanwijzing bezien op praktische consequenties en vervolgens een vertaling naar de casescreening gemaakt. OM koppelt inzake kwaliteit PV’s en oorzaken sepot’s met regelmaat terug aan het korps Zeden De zeden aanspreek-officier werkt een methodiek uit waarbij in een vroeg stadium (al in het beginstadium van de opsporing) overleg wordt gevoerd met de politie over de wijze van onderzoek, haalbaarheid van zaken e.d. Dit om de schaarse zedencapaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Zedendelicten Onderzoeken van de mogelijkheden van aanpassing van de fysieke omgeving, zoals goede openbare verlichting, etc. Woninginbraken: Zelfde verhaal als onder “Keurmerk Veilig Wonen” Risico´s van inbraak onder de aandacht brengen van de bevolking en de zelf te nemen maatregelen Dadergerichte preventie Onderzoeken van de mogelijkheden van aanpassing van de fysieke omgeving (goede openbare verlichting etc.) Buurtpreventie Voorlichting over aankoop van gestolen waar Voorlichting gericht op kwetsbare groepen
Algemeen Prioriteren, afspraken maken en sneller straffen DNA-bank Regelgeving m.b.t. DNA-optimaal toepassen.
Toezichthouders oefenen de oog en oor functie uit en geven aan de politie signalen af. 4.
In dit kader zijn handhaving en toezicht door de gemeente van belang. Zie algemeen. Gemeente kan hier ook veel doen , bijv. jeugd organiseren waar mogelijk en noodzakelijk, leefbaarheidsgroepen, bewonerscommissies opstarten, jongeren- en woonomgevingsprojecten, preventieteam onder de jeugd organiseren, actief schoonhouden openbare ruimte, voorlichting omwonenden, organiseren
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
De politie levert een belangrijke bijdrage aan het naleven van de kleine norm met name in het publieke domein. (zie regionaal convenant onder 2.1.2) Hoe gaan we dat doen: Het aantal bekeuringen met staandehouding per executieve medewerker in het team gaat stapsgewijs van 100 in 2003 naar 175 per jaar in 2006. De in 2003 in te voeren ‘Horkenlijn’ is hierbij aanvullend. Ten behoeve van die medewerkers wordt een handzame richtlijn ontwikkeld om zorg te dragen dat met name de overlast gevende gedragingen worden
OM doet haar uiterste best om ten aanzien van de kleine norm overtredingen (Kantonzaken) zoveel mogelijk zittingsruimte te realiseren.
10
cursus aanspreken jeugd 5.
6.
Verkeersveiligheid Elke gemeente levert waar mogelijk en noodzakelijk een inspanningsverplichting voor het realiseren van infrastructurele oplossingen voor de gemeten black spots. Bestaande projecten - zoals Duurzaam Veilig continueren. Inrichten van 30 km/u zones.
7.
Wegbeheerders Bij infrastructurele maatregelen moet aandacht zijn voor de aanrijtijden van de parate diensten Instellingen / sociale voorzieningen De gemeente spant zich in om de bereikbaarheid van instellingen op het gebied van leefbaarheid en sociale voorzieningen, daar waar knelpunten zijn, te verbeteren.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
geverbaliseerd. (bron: Gids) Het korps ontmantelt en ‘plukt’ vier criminele samenwerkingsverbanden per jaar. Het korps voldoet aan de leveringsplicht aan de landelijke IFT-BRT combinaties. (Bron: sectie Informatierecherche) Hoe doen we dat: Complete strategische analyses en een continue, actuele criminele kaart. Het postinitieel onderwijs wordt op dit punt maximaal uitgebuit. Het korps levert een wezenlijke bijdrage aan het terugdringen van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisopnames van resp. 41 en 332 in 1999 naar 23 en 268 in 2006. (Bron: Adviesdienst verkeer en vervoer) Hoe doen we dat: Het korps continueert de inzet van het team verkeershandhaving. De invoering zoals vermeld onder 4 (Horkenlijn) is hieraan ondersteunend. Oplopend vanaf 2003 zullen in 2006 ten minste 100.000 blaasproeven worden afgenomen (dit komt overeen met ca. 1/3 van het aantal rijbewijsbezitters van Gelderland-Zuid). Tot en met 2006 zal het percentage van reactietijden voor noodhulpmeldingen (binnen 15 minuten ter plaatse) op het uitstekende niveau van ten minste 85% blijven zitten. In 2002 was het percentage 88%. (bron: Gids)
Het OM zal voorrang geven aan art. 6 WvW zaken en spant zich extra in om de doorlooptijden van art. 8 WvW zaken zoveel mogelijk te bekorten.
Hoe doen we dat: Het korps benut maximaal het Automatisch Voertuig Lokatie Systeem (AVLS). De politie gaat alleen naar die meldingen die voor de politie bestemd zijn. Meldingen die daar niet aan voldoen, zullen doorgegeven worden aan die instantie waar zij thuis horen.
11
8.
Instellingen / sociale voorzieningen De gemeente spant zich – middels communicatie richting bevolking - concreet in om de bereikbaarheid van instellingen op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en sociale voorzieningen, daar waar knelpunten zijn, te verbeteren zodat een verwijzing door de politie adequaat vervolg krijgt. 9.
Tevredenheidsonderzoek door gemeente.
Tevredenheidsonderzoek door gemeente.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
Het landelijk vastgestelde niveau voor telefonische bereikbaarheid en kwaliteit van dienstverlening is richtinggevend. 95% Van de gesprekken wordt binnen 45 seconden beantwoord, zo mogelijk wordt 80% binnen 20 seconden beantwoord. (zie regionaal convenant onder 2.1.1) (Bron: Gids en kwaliteitsmetingbureau Telan) Hoe doen we dat: De oplossing wordt gezocht binnen de huidige vastgestelde capaciteit voor telefonische bereikbaarheid. De groei van telefonie wordt beperkt of zelfs teruggebracht door o.a. de dienstverlening via internet sterk te verbeteren. De samenhang met de teamsecretariaten leidt tot kortere gesprekken en minder en beter doorverbinden. De waardering van de beschikbaarheid van de politie moet in 2006, op een schaalscore van1 tot 10, zijn gestegen van 4,1 in 2002 tot de landelijke norm van 4,5 in 2006. (zie regionaal convenant onder 2.1.1) Deze schaalscore is niet te vergelijken met een schoolrapport. Hoe hoger de score op deze schaal hoe meer tevreden men is. (Bron: landelijke politiemonitor schaalscore 0 - 10)
Hoe doen we dat: Aangifte doen via internet wordt vanaf 2004 mogelijk gemaakt: de politie is in het werkgebied (indeling politie) gehuisvest en aangifte doen op afspraak is in de teambureaus mogelijk. 10. De tevredenheid over het politieoptreden bij het laatste contact stijgt van 59,4% (percentage (zeer) tevreden) in 2002 naar 66,4% in 2006. (zie regionaal convenant onder 2.1.1) (Bron: landelijke politiemonitor ) Hoe doen we dat: Door de verdere professionalisering van het teamsecretariaat; een compleet pakket slachtofferhulp wordt aangeboden inclusief
12
schadebemiddeling. Voor gerichte verbeteracties worden steekproefsgewijs mensen, die in aanraking zijn geweest met het korps, bevraagd op hun tevredenheid.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
13
4. Organisatorische condities Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de organisatorische condities op de primaire processen om met name de genoemde Top Tien te realiseren. De indeling van het hoofdstuk is waar mogelijk een continuering van de vier pijlers (gebiedsgebonden werken, publieksservice, informatiehuishouding en rechercheontwikkeling) genoemd in het document “In balans naar de volgende eeuw”, thans aangevuld met de huidige geldende procesindeling bij de politie te weten: intake & service, noodhulp, toezicht & handhaving en opsporing. Waar mogelijk worden relaties gelegd met de hiervoor genoemde Top Tien en andere in het regionaal convenant gemaakte afspraken.
4.1.
Gebiedsgebonden werken
In het eerder genoemde visiedocument is het Gebiedsgebonden Werken een belangrijke ontwikkelingspijler en mag in dit visiedocument uiteraard niet ontbreken. De positionering is echter anders dan in het vorige visiedocument. Nu het in ons korps goed is geoperationaliseerd, dient het gebiedsgebonden werk bezien te worden als een middel (en geen doel), als een werkwijze, om bepaalde doelen met name op het gebied van toezicht & handhaving en opsporing, te bereiken. Gebiedsgebonden zorg houdt voor het korps Gelderland-Zuid in, dat een politieteam zeer goed bekend is met de inwoners en hun problemen en de vrijheid heeft zijn werk zo in te richten, dat er een passend antwoord is op de vraag naar veiligheid. In de afgelopen jaren heeft het gebiedsgebonden werk vorm gekregen in 21 basisteams. De meeste teams zijn in hun eigen wijk, gemeente of samenstel van gemeenten gehuisvest. Met deze fijnmazigheid is de maximale spankracht van de bedrijfsvoering bereikt. Dat betekent dat teams niet verder worden opgesplitst. Het concept van basisteams die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het gebiedsgebonden politiewerk in een grote mate van zelfstandigheid, doch niet volledig selfsupporting (dus in samenhang met andere onderdelen van de organisatie!), blijft van kracht. Echter meer dan voorheen moet het belang van handhaving, interventie en opsporing worden benadrukt. Daar waar de uitgangspunten van het vorige visiedocument wellicht teveel ruimte boden aan een vorm van gebiedsgebonden politiezorg die zich uitstrekte op gebied van andere instanties en zich daardoor minder bezig hielden met de focussen op de kerntaak, het creëren van veiligheid, wordt dit nu nadrukkelijk aangevuld met toezicht en handhaving. De gebiedsgebonden politie is niet slechts een vriendelijke onderhandelende politie maar ook een strenge politie daar waar de situatie er om vraagt. Daarmee wordt ook opsporing weer nadrukkelijk teruggebracht in de gebiedsgebonden politiezorg. Opsporen, vaak gelijkgesteld met de recherchefunctie, kan niet volledig losgemaakt worden van de politiële aandacht in de wijk. Vanzelfsprekend zullen er delicten voorkomen die niet of nauwelijks raakvlakken hebben met de situatie in de wijk of buurt. Ook zullen zich situaties voordoen waarin het onderzoek naar oorzaak of daders zo complex of veelomvattend is, dat dat in het reguliere gebiedsgebonden proces niet is mee te nemen. Daartoe blijft een afzonderlijke, doch verbonden, rechercheorganisatie op districts- of korpsniveau van belang. In de basis is het echter zo dat veel delicten die om opsporing vragen, een relatie hebben met de lokale samenleving en van daaruit ook kunnen en moeten worden bezien. Daartoe is het verstandig en eigenlijk ook onvermijdelijk dat het rechercheproces, het proces van opsporen, ook wordt vormgegeven op het niveau van de gebiedsgebonden teams. Anders gezegd: gebiedsgebonden politiezorg is niet mogelijk zonder een degelijke opsporingsfunctie. De opsporingsfunctie vergt capaciteit van de teams maar zodanig dat toch nog voldoende ruimte overblijft om invulling te geven aan politiewerk rechtstreeks gerelateerd aan de vraag uit de buurt of dorp. Dit is alleen mogelijk indien verder wordt geïnvesteerd in de sterkte en professionaliteit van de teamsecretariaten en de voorgeschreven efficiency wordt gevonden in het administratieve werk van het executieve politiepersoneel. Kort gezegd: meer productie met minder politiemensen binnen achter de computer. Samenvattend: gebiedsgebonden werken is een middel, dat wordt ingezet bij de politietaken, genoemd in de volgende hoofdstukken: intake & service, noodhulp, toezicht & handhaving en zeker opsporing. Uit die hoofdstukken zal blijken dat het opsporingsproces een groter deel van de politiecapaciteit in de teams zal nemen. De veranderde missie geeft aan waar de ruimte wordt gevonden: de politie focust zich op de veiligheidstaak en niet meer op de taak om de leefbaarheid te bevorderen. Zoveel mogelijk dient deze laatste taak vorm te krijgen bij partners, met name de gemeente. Bij de taakvaststelling dient de taakverdeling scherp in de gaten te worden gehouden.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
14
4.2.
Intake & service
Intake is het proces dat wordt uitgevoerd op het moment dat de burger contact heeft met de politie. Het maakt daarin niet uit wie dit contact heeft geïnitieerd. Bij intake denken we met name aan burgers die melden, aangeven, informatie vragen, vergunningen vragen of doorverbonden willen worden. Bij intake staat klantgerichtheid en dienstverlening centraal. Het gaat om opnemen, informeren, doorverwijzen en afspraken maken en dit zo laagdrempelig mogelijk. Verdere professionalisering van intake en service is een belangrijk aandachtspunt (zie de Top Tien nummers 8,9 en 10). Het korps heeft de laatste jaren reeds een behoorlijke inhaalslag geleverd op het terrein van telefonische bereikbaarheid. Landelijk zijn er afspraken gemaakt over te realiseren serviceniveaus omtrent responsetijden en de kwaliteit van de afhandeling zoals ook vermeld in ons regionaal convenant. Het korps wenst dit serviceniveau te realiseren maar zoekt ook naar wegen om de ongebreidelde groei van telefonieverkeer te beperken. Hierbij wordt gedacht aan een goede informatieve internetsite passend binnen de landelijke afspraken. Ook een verdere regiobrede professionalisering van de balie (teamsecretariaat) moet leiden tot kwalitatieve aangiften en hogere tevredenheid. Voor het opnemen van aangiften en meldingen van de veel voorkomende zaken wordt ingespeeld op de diverse behoeften van de aangevers, daarom wordt passend op de doelgroep gekozen voor aan aangifte op bureau op afspraak, aangifte op bureau met vrije inloop, aangifte via internet en de mogelijkheid van telefonische aangifte. Het korps realiseert zich dat gebruikmaking van meerdere kanalen om aangifte te doen de aangiftebereidheid kan verhogen. Dit lijkt in tegenstelling tot de doelstelling van criminaliteitsreductie, maar e.e.a. kan gemeten worden aan de hand van de percentages aangiftebereidheid uit de Politiemonitor (zie de opmerkingen onder Top Tien nummer 1.) De resultaten van deze aanpak moeten in de aangiftebereidheid en de tevredenheid van het laatste contact tot uiting komen. Aangiftebereidheid totaal (gemiddelde aangiftebereidheid van slachtofferschap in %)
Tevredenheid over politieoptreden bij laatste contact (percentage tevreden en zeer tevreden)
1997 32,2
1999 36,8
2001 34,9
2002 34,7
2006 40,0
1997 63,4
1999 63,6
2001 62,8
2002 59,4
2006 66,4
Bron: Politiemonitor Bevolking
Intake zal de komende jaren steeds meer ‘multi-channel’ zijn. Hierbij valt te denken aan telefoon, fax, e-mail, internet en postbus. Een heel belangrijk kanaal is ook het persoonlijk contact tussen klant en politie op straat of in het bureau. Voor de burger moet duidelijk zijn wat van de politie mag worden verwacht. De politie zal hier duidelijk over moeten zijn en zoveel mogelijk één gezicht moeten hebben. Hoe de burger ook met de politie in aanraking komt, er is altijd een politie, die op dezelfde manier aanspreekbaar en bereikbaar is en een goed niveau van dienstverlening biedt. Om dit te bereiken, zal met name geïnvesteerd worden in de teamsecretariaten, een belangrijk deel van de frontoffice van onze organisatie. De toegang tot de politie moet laagdrempelig blijven en de cultuur servicegericht. De organisatie van de frontoffice en een goede doorverwijsfunctie zijn daarbij essentieel. Een frontoffice kan alleen optimaal functioneren indien de backoffice daar voldoende op aansluit. Om deze ontwikkeling vorm te kunnen geven zal worden geïnvesteerd in professionaliteit van medewerkers, zullen informatiesystemen worden gebouwd en gevoed die intake ondersteunen. Feedback uit de keten wordt gebruikt om het proces te verbeteren. Het goed vastleggen van gegevens van betrokken burgers is van groot belang voor volgende contacten met dezelfde of andere burgers. Privacy aspecten zullen hierbij een belangrijk thema zijn. Heel fundamenteel is om afspraken met betrokkenen daadwerkelijk na te komen en meer terug te koppelen over de activiteiten die al dan niet zijn of worden verricht. Belangrijk zijn in het proces van intake alle medewerkers van het korps en met name servicecentrum. De sterkte van het servicecentrum alsmede de professionaliteit is blijvend van belang om de afgesproken prestaties genoemd onder punt 8 in de Top Tien te kunnen realiseren.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
15
4.3.
Noodhulp
Noodhulp is één van de kerntaken van de politie en zal dat ook blijven. In het kader van de discussie over kerntaken zal het verlenen van hulp in noodsituaties buiten kijf toebedeeld blijven aan de politie. Bij noodhulp is het zaak adequaat te reageren op meldingen die geen uitstel dulden. Het spoedeisende karakter van de melding wordt bepaald door de aard van de melding en de omstandigheden van het incident. Volgens de formule ‘inzet = incident x omstandigheid’ wordt beoordeeld of een melding onder noodhulp wordt geschaard of niet. Zo helder mogelijk wordt vastgelegd welke incidenten vallen onder noodhulpincidenten. Bij de aard van de meldingen kan worden gedacht aan: • levensbedreigende situatie • dader – slachtoffer confrontatie • escalatiegevaar bij niet-spoedeisend optreden • hulpeloosheid van de bij het incident betrokkene • afhankelijkheid van politieactie. Bij omstandigheden wordt gedacht aan omstandigheden: • van individuele aard (paniek, lichamelijke of psychische bijzonderheden, letselrisico….) • van het incident (heterdaad, sporen die weg kunnen raken, getuigen, omvang schade…..) • in de zin van gevolgen (veiligheid op straat, verkeersveiligheid of –doorstroming, aantasting openbare orde/milieu) • overige omstandigheden (als bijzondere weersomstandigheden, tijdstip, gemaakte afspraken…..). In de notitie ‘Incidentenstrategie’ is de regionale behandeling van meldingen helder vastgelegd. Dit houdt het volgende in: meldingen die voldoen aan de criteria van noodhulp worden door tussenkomst van het meldcentrum uitgezet bij de gebiedsgebonden eenheden. Meldingen die niet voldoen aan het criterium van noodhulp worden doorgezet naar de teams voor een passende afhandeling met gebiedsgebonden kennis of doorgegeven aan andere instanties. Dit moet er toe leiden dat het beslag op de capaciteit van assistentieverlening niet verder zal groeien en mogelijk zal worden verminderd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de wens van het Regionaal College om hulpverlening terug te dringen tot de politie kerntaak. Met de implementatie van deze strategie in de eerste helft van 2003 zal binnen het korps op uniforme wijze worden omgegaan met noodhulp- en andersoortige meldingen. Het korps sluit aan bij de landelijke ontwikkeling van gedachten over het proces ‘noodhulp’. De komende jaren zal het proces van noodhulp dermate zijn beschreven, gedefinieerd en gestandaardiseerd dat gesproken kan worden van landelijke uniformiteit. Deze standaardisering maakt het mogelijk vergelijkbare, zo niet gelijke, protocollen te ontwikkelen voor het vormgeven en uitvoeren van noodhulp. Een goede procesbeschrijving, een beschrijving per processtap, zal het mogelijk maken heldere kwaliteitseisen te formuleren. De komende jaren zal het voor de burger steeds scherper worden welke politieactiviteiten van welk serviceniveau verwacht mogen worden op welke melding. Standaardisering en protocollering zullen als aanjager fungeren voor de eisen te stellen aan de performance van de agenten die de noodhulp uitvoeren. Door ondersteuning met automatisering en toepassing van informatietechnologie zal de noodhulp verder worden geobjectiveerd en geoptimaliseerd. Het geïmplementeerde Automatisch Voertuig Lokatie Systeem (AVLS) is een voorbeeld van een dergelijke toepassing. Geautomatiseerde inzetstrategie is een andere. Uiteindelijk zal het zo zijn dat een binnengekomen melding langs gestandaardiseerde weg wordt ‘gewogen’ en wordt beoordeeld als een noodhulpmelding. Het meldkamersysteem zal een inzetadvies geven op basis van het AVLS. Dit inzetadvies heeft de vermoedelijke aanrijtijd en de aanrijroute ingecalculeerd. Tevens bedenkt het systeem wat de gevolgen zijn van het ‘wegtrekken’ van een eenheid ten behoeve van een noodhulpinzet en hoe de gevolgen daarvan opgevangen kunnen worden door overige beschikbare eenheden. Lokale of individuele afweegmomenten verdwijnen naar de achtergrond. Het korps heeft de laatste jaren veel geïnvesteerd in bereikbaarheid en beschikbaarheid. Zo zijn de reactietijden de laatste jaren aanmerkelijk bekort (zie Top Tien punt 7). Verdere investering in verkorting van de aanrijtijden zou een onbalans opleveren in relatie tot de overige korpstaken zoals opsporing. Overigens heeft de korte aanrijtijd wel geresulteerd in een hoog aantal aanhoudingen, doordat verdachten nog tijdens of in de nabijheid van het misdrijf op aangeven van omstanders konden worden aangehouden. Voor de aanpak van veelplegers is dit dus essentieel. De meeste aanhoudingen van veelplegers vinden niet plaats naar aanleiding van een opsporingsonderzoek maar naar aanleiding van een melding van overlast of van een misdrijf waarop de politie direct inzet pleegt. In de noodhulpfunctie vervult het meldcentrum de aansturende rol. Die rol wordt versterkt doordat de hulpverleningsdiensten de meldkamerfunctie in één ruimte en onder een eenhoofdige leiding hebben ondergebracht. Deze werkvorm brengt effectieve inzet en hulpverlening met zich mee en een doelmatiger werkwijze.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
16
4.4.
Toezicht & handhaving
Optreden in de openbare ruimte neemt de laatste jaren een steeds meer belangrijke plaats in op onze agenda. Het gaat erom het gevoel van veiligheid op straat te verbeteren; of anders gezegd: het moet weer veilig worden. Uit onderzoeken blijkt herhaaldelijk dat mensen zich op straat onveilig voelen, zich ergeren aan vervuiling en aan asociaal of hinderlijk gedrag. De politie moet een halt toeroepen aan (strafbaar) gedrag dat de overgrote meerderheid van de bevolking irriteert. Geüniformeerde politiemensen op straat spelen daarbij de hoofdrol; zij zijn het immers die namens de overheid een directe bijdrage kunnen leveren door zichtbaar aanwezig te zijn en door doortastend op te treden tegen overtreding van de kleine norm zoals beschreven in punt 4 van de Top Tien). Staandehouding werkt daarbij behalve dadergericht ook als voorbeeld voor anderen. Strafrecht en APV (Algemene Plaatselijke Verordening) vormen daarbij effectieve middelen. Bestuur en Justitie ondersteunen dit offensief tegen verloedering, mede ontstaan door de gedoogcultuur van de afgelopen jaren en hebben daarbij ook een duidelijke eigen verantwoordelijkheid. In 2003 wordt ten behoeve van de politiemedewerker een handzaam boekwerkje ontwikkeld waardoor er sturing plaatsvindt op de overtredingen waarvoor geverbaliseerd wordt. Hierdoor wordt een accent verkregen op handhaving van de kleine norm die van invloed is op het welbevinden van burgers in de publieke ruimte. Het toezicht en de handhaving zullen dus gerichter worden uitgevoerd op plaatsen en tijdstippen waarbij een verhoogd risico op criminaliteit, geweld en overlast is te voorzien (uitgaansgebieden, stations, gebieden rond coffeeshops, jeugdverzamelplaatsen etc.). Regels worden zo strakker gehandhaafd. De aanwezigheid van toezichthouders en handhavers naast die van de politie, zoals bijvoorbeeld parkeercontroleurs als toezichthouder op gemeentelijk parkeerbeleid, stadswachten als toezichthouder op “de kleine norm” en toezichthouders “groene” en bijzondere wetten spelen een essentiële rol in de individuele veiligheidsbeleving van de burgers. Toezicht, mede georganiseerd door de gemeenten, met name door zichtbaarheid van geüniformeerde ambtenaren, vertegenwoordigt de kans om gecontroleerd en aangesproken te worden op overeengekomen normen en waarden. Toezicht is daarmee normstellend, normbevestigend en waardebepalend. Het geüniformeerde toezicht biedt een houvast waardoor mensen kunnen worden aangesproken op de bestaande normen en waarden. Het stellen van regels brengt de plicht tot toezicht en handhaven met zich mee. Normen en waarden kunnen niet zonder toezicht. Geen normen- en waardenstelsel zonder stelsel van toezicht. Gebrek aan toezicht leidt tot normlosheid, zo niet normloosheid. Toezicht impliceert handhaving, dus de werkelijke handeling om normen en waarden te beschermen en bevestigen. Daarnaast zijn er buiten het publieke domein, maar vaak wel rakend daaraan, de particuliere beveiligingsorganisaties en particuliere functionarissen (portiers in de horeca bijvoorbeeld, of stewards in en rond het voetbalstadion). De versterking van de samenhang in het beleid en de samenwerking tussen de veiligheidspartners op lokaal niveau vraagt om een scherpe invulling van de regierol door de gemeenten. De politie moet de operationele regierol op de inzet van de verschillende toezichthouders en handhavers voor haar rekening nemen. Gelet op de eisen van transparantie en samenhang zal het palet van toezichthouders en handhavers niet te kleurig gemaakt moeten worden. Weliswaar een versterking en verruiming van inzet, maar niet een uitbreiding in diversiteit. Bij voorkeur blijft het arsenaal aan toezichthouders en handhavers beperkt tot politie, toezichthouders van de gemeente (met beperkte bevoegdheden) zoals parkeercontroleurs, toezichthouders op groene en bijzondere wetten (bijvoorbeeld jachtopzieners) en particuliere organisaties. Bij de laatstgenoemde organisaties kan gedacht worden aan het beveiligen van industrieterreinen, maar waarbij het niet de bedoeling is dat er opsporingsbevoegdheid wordt verleend. Voor de eerste drie groepen geldt een nadrukkelijk operationele regierol van de “kerntoezichthouder”: de politie. Het particuliere toezicht gaat niet onder regie maar wel in samenwerking en overleg met de politie. Deze vormen van toezicht kunnen worden vastgelegd in integrale veiligheidsplannen of veiligheidsconvenanten, met name als het structurele vormen van samenwerking betreft. Ingeval van incidentele samenwerking (bijvoorbeeld ingeval van toezicht bij een evenement als een popconcert) kan een convenant worden opgesteld of regels worden gesteld bij de vergunningverlening. Toezicht en handhaving verkeersveiligheid In dit hoofdstuk past het om afzonderlijk aandacht te schenken aan het thema verkeersveiligheid, in de eerste plaats omdat het een plek heeft gekregen in de Top Tien, zie punt 6, in de tweede plaats omdat het mogelijk wordt gemaakt door een specifieke convenant met het Openbaar Ministerie en ten slotte omdat het met name wordt gerealiseerd via toezicht en handhaving. Het korps Gelderland-Zuid werkt met de andere actoren op het gebied van verkeersveiligheid intensief samen voor het bereiken van de regionale hoofddoelstelling van maximaal 23 verkeersdoden en 268 ziekenhuisgewonden in het jaar 2006. Dit vraagt een grote mate van expertise binnen de politieorganisatie. De doelstellingen van de actoren zijn verwoord in de afzonderlijke beleidsplannen, waarin ook deze samenwerking inzichtelijk is. Er vindt verantwoording plaats en partijen worden aangesproken op hun bijdrage. De bijdrage van verkeershandhaving aan de hoofddoelstelling (terugdringen van het aantal doden en ziekenhuisgewonden) bedraagt op korte termijn 20%, oplopend tot maximaal 35% in 2010.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
17
Educatie, communicatie, aanpassingen in de infrastructuur van wegen en engineering moeten door partners in verkeersveiligheid nadrukkelijk inhoud krijgen om gezamenlijk de hoofddoelstelling te realiseren. Verkeershandhaving op het gebied van alcohol, gordel, snelheid, roodlicht, helm en agressiedelicten staat in geheel Europa op de campagnekalender van de politieorganisaties, waardoor de effecten zich versterken. Vanuit de regio streven wij ernaar de verdere samenwerking met de politiekorpsen in Gelderland te vergroten. Dit kan tot verregaande vormen van samenwerking leiden. In de samenwerking tussen politie en de overige ketenpartners speelt het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Gelderland een cruciale rol. Enerzijds zijn er ontwikkelingen gaande van intensivering van de samenwerking en een grootschalige en integrale aanpak, anderzijds is er voor het vergroten van de verkeersveiligheid behoefte aan maatwerk op lokaal niveau. Belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren is het terugdringen van agressie in het verkeer. Er is een exogeen gefinancierd regionaal opererend verkeershandhavingsteam dat handhaaft op grond van een tussen Korpsbeheerder, Hoofdofficier van Justitie, Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie en Korpschef overeengekomen convenant. De handhaving vindt plaats op basis van de vijf speerpunten, mogelijk aangevuld met andere speerpunten die de verkeersveiligheid beïnvloeden. Specifieke regionale handhavingsinspanningen blijven op basis van kostenbesparing gecentraliseerd. Verkeershandhaving vindt bij voortduring plaats op basis van analyse en wetenschappelijk onderzoek. Bij de uitvoering van verkeershandhaving wordt waar mogelijk rekening gehouden met uitkomsten van analyses op het gebied van criminaliteit en openbare orde.
4.5.
Tegenhouden
Het moet veiliger in de regio Gelderland-Zuid. Het visiedocument is hierover heel helder. Om dit te bereiken moet veel gebeuren naast noodhulp, toezicht houden, handhaven en uiteraard opsporen. Een groot deel van de onveiligheid gaat om het niveau van de criminaliteit en het aantal slachtoffers van misdrijven. De hoogste ambitie is om het aantal slachtoffers van misdrijven te laten dalen. Voorkomen is beter dan genezen. Eerst de energie richten op het voorkomen, dan pas op de opsporing, ook al omdat opsporen met het mogelijke strafrechtelijke circuit daar achter aan een hele dure overheidsactie is. Dat betekent dat criminaliteit moeten worden tegengehouden. Tegenhouden is een veel omvattende activiteit, te verrichten door veel partners die steeds herhaald en vernieuwd worden. Tegenhouden wordt gedefinieerd als het zodanig beïnvloeden van menselijk gedrag en van omstandigheden, dat criminaliteit of andere inbreuken op de veiligheid en de maatschappelijke integriteit worden voorkomen. Tegenhouden is met name efficiënt op de grote getallen van aangiften. Het openbreken van auto’s (2002: ruim 9000 aangiften) kan sterk worden teruggedrongen als niemand meer iets laat liggen in de auto. De diefstal van auto's neemt af als alle auto's een chip ingebouwd krijgen. Ook de inspanningen gericht op vroegtijdige signalering van risicogedrag bij jeugdigen leveren een bijdrage aan tegenhouden. Tegenhouden dient een activiteit te zijn die als eerste op de agenda moet staan als er over de hoogte van de criminaliteit wordt gesproken. Het voorkomen van slachtoffers is namelijk het beste, dankbaarste en ook goedkoopste doel. Elk jaar dient het korps minimaal één tegenhoudactie te organiseren, bij voorkeur met partners. De gemeenten zijn hierbij de belangrijkste partners, zie hiertoe hun bijdrage bij de Top Tien. Effectieve voorbeelden zijn: Onderwerp: meer bewaakte fietsenstallingen acties om geen spullen in auto's te laten liggen een brede aanpak van de “veilig wonen" actie startonderbrekers in auto's
Partners: gemeenten Politie, gemeenten, postbus 51 Gemeenten, woningbouwverenigingen Verzekeringsmaatschappijen en dealers
Naast deze tegenhoudacties behoort tegenhouden een standaard onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden te zijn. Voorbeelden hiervan zijn het nadrukkelijk zichtbaar aanwezig zijn in het publieke domein en het daar controleren en handhaven van normen en opsporingsonderzoeken, indien mogelijk, sneller oppakken waardoor het criminele handelen wordt verstoord, kortlopende acties tegen criminelen die afbreuk doen aan successen of het veelvuldig, duidelijk zichtbaar contact zoeken met criminelen waardoor zij een onbetrouwbare indruk in hun milieu maken. Dit continue creatief proces is duidelijk meer dan preventie en zal een grote bijdrage leveren aan het verminderen van het aantal slachtoffers en aangiften: namelijk tot maximaal 40.000 in het jaar 2006.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
18
4.6.
Opsporing
4.6.1.
Inleiding
Nederland moet veiliger. Het is niet voor niets dat de interne missie luidt: ‘Veiligheid: doen!’. Eerder is al aangegeven dat de politie dit niet alleen doet, maar in samenhang en samenwerking met partners. De politie beschikt over meerdere instrumenten. Naast preventie, tegenhouden en toezicht en handhaving zal opsporing meer dan tot nu toe aandacht krijgen, als belangrijkste kerntaak naast noodhulp. Voor het veiligheidsgevoel is het belangrijk dat mensen zien en ervaren dat politie daders, verantwoordelijk voor de inbreuk op dat veiligheidsgevoel, opspoort en in samenwerking met justitie – waar nodig - langdurig vastzet. Op het gebied van de opsporing staat derhalve veel te gebeuren. Naast de voortdurende stroom van strafbare feiten die opgespoord en voor vervolging aan het Openbaar Ministerie aangeboden moet worden, wordt het opsporingsproces verder verbeterd. In het korps is verbetering opsporing dus meer dan alleen een structuurwijziging waarbij meer aandacht zal toegekend worden aan de zwaardere vormen van criminaliteit. Gebiedsgebonden werken is een belangrijk fundament voor opsporing, immers in essentie is het zo dat veel delicten, die om opsporing vragen, een relatie hebben met de lokale samenleving en van daaruit ook moeten worden bezien. Kennis van het gebied wordt ten dienste gesteld van de opsporing. Opsporen kan dus niet los gezien worden van de politiële aandacht in de wijk. Opsporing is, evenals intake en service, noodhulp en toezicht & handhaving onderdeel van het gebiedsgebonden werken in de teams. Overigens lopen deze processen vaak in elkaar over, in de noodhulp wordt bijvoorbeeld ongeveer 75% van de aanhoudingen - waaronder de draaideurcriminelen - gerealiseerd. Gebiedsgebonden werken alleen is onvoldoende om tot verbetering te komen. Daarnaast is het nodig te investeren in kwaliteitsverbetering van de opsporingsprocessen, verbeteren van de informatievoorziening en het verhogen van het deskundigheidsniveau. Zij vormen ook de rode draad in het Veiligheidsprogramma van het kabinet Balkenende 1. Dit zijn tevens leidende begrippen van het Abrio-programma. Abrio staat voor Aanpak Bedrijfsvoering Recherche-Informatie en Opleidingen, in 1997 door de ministers van BZK en Justitie ingesteld om de opsporing en vervolging ingrijpend te verbeteren. Voor Gelderland-Zuid is het Abrio-programma een van de kritische succesfactoren, willen wij uit de relatief schaarse opsporingscapaciteit een optimaal rendement halen. Feitelijk betekent dit een strakke regie op de regiobrede opsporingsprocessen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gestandaardiseerde werkprocessen, hulpmiddelen en instrumenten van Abrio. Het korps implementeert de komende jaren deze landelijke standaards voor de opsporing die in het kader van Abrio zijn ontwikkeld. Het gaat concreet over het Referentiemodel Werkprocessen Opsporing en Vervolging (RWOV), de regeling infodesk, het plaats-delict-management, het procesmodel criminele inlichtingen eenheid en het kwaliteitsinstrument opsporing en vervolging. Buiten de genoemde Abrio-producten is er nog een viertal standaards waarover landelijk nog nadere afspraken worden gemaakt. Dit betreffen de raamregeling Team Grootschalige Opsporing (TGO), het procesdossier, het procesmodel Observeren en de Informatie Gestuurde Opsporing (IGO) informatieproducten. Om het genoemde deskundigheidsniveau vorm te geven is kennis en ervaring nodig. Het loopbaanbeleid binnen het korps wordt hierop aangepast. Er wordt meer ruimte gegeven voor de doorgroei in specialistische functies, dit geldt met name voor de recherche. Hierbij wordt aangesloten op het postinitiële recherchekundige onderwijs binnen het LSOP.
4.6.2.
Sturing en zicht op zaken
Omdat het opsporingsproces gedifferentieerd op diverse plekken in het korps wordt verricht, is eenduidige sturing essentieel. Voor die sturing is het nodig om zicht op zaken te hebben. De sturing van het opsporingsproces in de districten (teams en districtsrecherche) vindt plaats in het periodiek districtelijk justitieel overleg met de gebiedsgebonden officier van justitie. De voorbereidingen van het overleg geschieden door de districtelijke bedrijfsbureaus omdat zij na screening van elke aangifte en het toekennen van prioriteiten een goede stand van zaken kunnen leveren aan het overleg. Aangiften worden volgens protocollen met kwaliteitsnormen opgenomen. Dit houdt in dat de verbalisant al een eerste toets doet of er wel of niet een aangifte opgenomen kan en moet worden. Hij is ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangifte. In de voorbereiding voor het opsporingsonderzoek worden aangiften gescreend door de afdelingen Werkvoorbereiding binnen de bedrijfsbureaus. Hiertoe is dader indicatie leidend. Werkvoorbereiding draagt zorg voor het Zicht op Zaken en controleert de kwaliteit van zaken, met betrekking tot zowel de voortgang als de inhoud. Ingescreende zaken worden door deze afdelingen in overleg met het Openbaar Ministerie gefilterd met betrekking tot justitiële haalbaarheid. Hiermee wordt voorkomen dat capaciteit wordt verspild. Opsporingszaken worden vervolgens ‘panklaar’ voorbereid.
De sturing van zwaardere en complexere opsporingsactiviteiten vindt plaats in het periodiek regionaal justitieel overleg waarvan de officier van justitie belast met rechercheonderzoeken deel uit maakt. Dit overleg wordt voorbereid door de regionale afdeling informatie recherche die wordt gevoed door haar eigen CIE en de drie
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
19
bedrijfsbureaus. In dit periodieke regionale justitiële overleg worden ook de criminele samenwerkingsverbanden besproken en toebedeeld aan de centrale recherche (zie Top Tien punt 5) Het proces van opsporing begint bij het opnemen van de aangifte en eindigt bij de overdracht aan justitie.
4.6.3.
De drie niveaus van opsporing
4.6.3.1.
Opsporing binnen het district
Zelfstandige opsporing op teamniveau: Een deel van de opsporing wordt zelfstandig uitgevoerd door de teams. Het betreft hier onderzoeken die niet complex van aard zijn en die volgens een standaard afhandeling met de aanwezige ervaringsdeskundigheid, binnen de bedrijfsvoering van het team, binnen een korte vastgestelde termijn, afgehandeld kunnen worden. Dit soort zaken wordt binnen het Abrio-programma “routinezaken” genoemd. Hiervoor wordt binnen het district minimaal 10% van de capaciteit van de teams weggezet. Daarvan maakt deel uit de senior projectagent criminaliteit. Periodiek worden aan hem leden van dat team toegevoegd met als taakaccent recherche. Opsporing op teamniveau met ondersteuning van de districtsrecherche: Overschrijdt een zaak de bovengrens van wat het team zelfstandig aan kan, dan wordt er een beroep gedaan op de ondersteunende capaciteit van de districtsrecherche. Het gaat dan om routinezaken waarbij op grond van de benodigde kwaliteit en/of capaciteit opschaling nodig is, bijvoorbeeld bij teamoverschrijdende onderzoeken. Een andere reden kan zijn dat het een specifiek benoemd delict betreft. Dit zijn onder andere zware geweldszaken, overvallen met gebruik van ernstig geweld en seriematige woninginbraken. Binnen het Abrio-programma worden deze zaken “categoriezaken” genoemd. Inzetkeuzes worden gemaakt door het Districtelijk Justitieel Overleg. Tevens wordt daar besloten wie uitvoeringsverantwoordelijkheid krijgt voor de zaak (team of districtsrecherche) en hoe ondersteuning over en weer wordt geregeld. Het is dus mogelijk dat het primaat bij de districtsrecherche ligt al of niet met ondersteuning van een of meer teams. Belangrijke wegingsgronden zijn daarbij de 3 maal Z: zicht op zaken, zicht op capaciteit en zicht op termijnen. De hiervoor beschreven zaken behoren tot niveau 1 van de organisatorische niveau-indeling van het Abrioprogramma. Voor deze taak blijft een afdeling districtelijke recherche aanwezig met een sterkte van minimaal 10% van de districtssterkte. De gereserveerde capaciteit bestaat uitsluitend uit gekwalificeerde teamleiders, coördinatoren, rechercheurs/medewerkers (algemeen en met taakaccent) en rechercheassistenten (en evt. onderzoeken op regioniveau).
4.6.3.2.
Opsporing op regioniveau
Er zullen zich ook vormen van criminaliteit voordoen die niet of nauwelijks raakvlakken hebben met een wijk, buurt of dorp, of waarbij het onderzoek naar de oorzaak of de daders zo complex of veelomvattend is, dat dit de mogelijkheden van een team en/of district te boven gaat. In die gevallen wordt vanuit regionaal niveau ondersteuning verleend aan de districten, dan wel de verantwoordelijkheid voor de opsporing op regionaal niveau neergelegd. Hiertoe wordt de regionale recherche ingericht, die zich richt op “categoriezaken” (waarbij op grond van de benodigde kwaliteit en/of kwantiteit opschaling nodig is) dan wel op met name genoemde zaken: hierbij moet onder andere gedacht worden aan ontvoering, gijzeling, mensenhandel en handel in harddrugs. Voor al deze zaken geldt dat zij een relatie dienen te hebben met criminele samenwerkingsverbanden, dan wel criminele groeperingen (georganiseerde criminaliteit, organisatie criminaliteit en/of criminele organisaties). Binnen het Abrio-programma worden deze zaken “zwacri-zaken” (zware criminaliteit) genoemd. Voor de capaciteit die hiervoor nodig is, worden voor een periode van vooralsnog twee tot drie jaar door de districtsrecherche medewerkers beschikbaar gesteld. De sterkte van de districtsrecherche wordt hiervoor gedeeltelijk opgehoogd. In het Regionaal Justitieel Overleg wordt beslist wie uitvoeringsverantwoordelijkheid krijgt voor de te kiezen zaak (districtsrecherche aanvragende district of COZ) en hoe ondersteuning over en weer wordt geregeld. Binnen de divisie zijn hiertoe gekwalificeerde teamleiders, coördinatoren, (vak)specialistische rechercheurs/medewerkers geplaatst. Een deel van de capaciteit van de sectie vreemdelingentoezicht kan hierbij worden geteld. De uitvoerende capaciteit van de centrale recherche wordt door de drie districtelijke recherchediensten geleverd uiteindelijk tot een niveau dat voldoende is om jaarlijks ten minste vier criminele samenwerkingsverbanden te ontmantelen en te plukken (Top Tien nummer 5). De districtelijke recherche wordt hiertoe versterkt. Tevens is er binnen de secties ondergebrachte ondersteunende specialistische capaciteit beschikbaar.
4.6.3.3.
Bovenregionale, nationale en internationale opsporing
BRT Voor de bestrijding van de regiogrens-overschrijdende criminaliteit, die onder de normering van “zwacrionderzoeken” valt, zijn de zogenaamde Bovenregionale Rechercheteams (BRT) in het leven geroepen. Elke regio kan hiertoe projectvoorstellen aanleveren. Voor de bemensing van deze teams levert elke regio één procent van
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
20
haar sterkte. Per 1 januari 2004 gaat de beheersverantwoordelijkheid voor de BRT volledig over naar de beheersregio. Voor het BRT waar onze regio in participeert is dat IJsselland. Deze onderzoeken behoren tot niveau 2. Nationale en internationale opsporing Op niveau 3 worden onderzoeken gedaan die zich richten op nationale en internationale, ernstige vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Deze werkzaamheden worden verricht door de Nationale Recherche van het Korps Landelijke Politie Diensten.
4.6.4.
Team Grootschalige Opsporing
Het team Grootschalige Opsporing is geen permanent organisatieonderdeel dat ondergebracht wordt op regionaal of districtsniveau. Het TGO is een tijdelijke structuur, die het best vergeleken kan worden met de Mobiele Eenheid, maar dan op justitieel terrein. Het TGO staat voor een regionaal opgeschaalde opsporingsorganisatie. De leden van die organisatie moeten over vastgestelde vaardigheden en kwaliteiten beschikken en à la minute beschikbaar zijn. Het TGO wordt ingezet wanneer de opsporing van een delict qua omvang (kwantitatief en kwalitatief) te groot is om door de staande opsporingsorganisatie behandeld te worden. Om de bedrijfsvoering van een enkel onderdeel dan ook niet onevenredig zwaar te belasten, worden de TGOleden over de regio verdeeld. Aangezien de vaardigheden en kwaliteiten die nodig zijn op het vlak van de opsporing liggen, worden de TGO-leden met name geworven binnen de regionale en districtsrecherche en onder de medewerkers van de teams met voldoende recherche-ervaring. Het TGO is een onderdeel van Conflict en Crisis Beheersing (CCB) en valt derhalve onder de Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (SGBO). In verband daarmee zal de organisatie van het TGO moeten passen in de beheersen commandostructuur van het SGBO. Het TGO kan los van CCB worden ingezet. Het Team Grootschalige Opsporing komt in plaats van het Recherche Bijstandsteam (RBT). Het RBT is een “op afroep beschikbare” organisatie binnen de politieorganisatie die ingezet wordt bij ernstige delicten waarbij, globaal gesteld, (nog) geen dader indicatie is. De organisatie van deze vorm van justitieel onderzoek dateert uit de zeventiger jaren. De politie in zijn algemeenheid en het opsporingswerk in het bijzonder heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld en derhalve dient vernieuwing plaats te vinden op terreinen van afspraken en verantwoordelijkheden, de kwaliteit van het eindproduct en de structuur.
4.6.5.
Specialistische ondersteuning
De opsporing van misdrijven vraagt naast kennis en een groot aantal algemene vaardigheden ook specialistische kennis en ervaring. Op een aantal terreinen gaat dit zodanig ver dat hier specialisten voor zijn. Voor ons korps betreft het hier onder andere de technische recherche, de informatierecherche, de financiële recherche, de digitale recherche, jeugd- en zedenzaken, vreemdelingentoezicht en illegale vuurwapens. De technische recherche is belast met forensisch onderzoek. Het forensisch onderzoek vormt naast het tactisch onderzoek en de informatieanalyse een integraal onderdeel van het opsporingsproces. Het kunnen vaststellen of iets als daderspoor kan worden aangemerkt en de wijze waarop dat wordt veiliggesteld, is meer en meer bepalend voor de bewijskracht van het technisch bewijs. De ontwikkeling van de technische recherche dient zich hierbij aan te passen. Dit krijgt gestalte doordat de technische recherche zich de komende jaren richt op de ontwikkeling naar een expertise centrum waarin deskundigen, in een samenwerkingsverband van minimaal twee politieregio’s, het opsporen van misdrijven ondersteunen. De samenwerking in deze is onontbeerlijk daar de maatschappelijke en technische ontwikkelingen een steeds hogere mate van deskundigheid vragen, die door een TR-afdeling, als die van onze regio, niet meer zelfstandig gerealiseerd kan worden. Dit vraagt eveneens aanpassing in de opleidingen en het opleidingsniveau van de technisch rechercheur. Als gevolg van het benodigde hoge niveau van deskundigheid dient het opleidingsniveau te beginnen op HBO-niveau. Kwaliteitsborging en persoonscertificering vormen hierbij essentiële elementen. De informatierecherche is een onderdeel van de opsporing dat volop in ontwikkeling is. De komende jaren zal dit onderdeel van de opsporing zich richten op het aanreiken van onderzoeken ten behoeve van het Regionaal Justitieel Overleg, het aandragen van onderzoeken ten behoeve van de Bovenregionale Rechercheteams en de Nationale Recherche en het inhoudelijk ondersteunen van tactische onderzoeken in de regio. Een andere aspect van ontwikkeling is de strategisch/tactische en operationele analyse, die helpt bij het verkrijgen van inzicht in het criminaliteitsbeeld om een goede sturing mogelijk te maken. De financiële recherche richt zich met name op het ondersteunen van grotere opsporingsonderzoeken. De financiële recherche richt zich ook op het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitbreiding van het financieel rechercheren gaat met name plaatsvinden binnen de reguliere rechercheafdelingen en de teams. De financiële recherche zal hierbij een ondersteunende rol vervullen. De digitale recherche. In de digitale wereld volgen de ontwikkelingen zich in sneltreinvaart op. Het op dit terrein niet ondersteunen van opsporingsonderzoeken is dan ook ondenkbaar. Met name in dit vakgebied zal de komende jaren bij voortduring geïnvesteerd moeten worden willen we niet achter de feiten gaan aanlopen. Jeugd- en zedenzaken worden door het korps uitgevoerd conform de richtlijnen van de "commissie Hulsenbek". De afdeling jeugd- en zedenzaken ondersteunt districten bij ernstige zedendelicten of misdrijven waarbij zeer jeugdigen zijn betrokken. Ook zijn op districtelijk niveau medewerkers gecertificeerd om deze
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
21
opsporingswerkzaamheden te verrichten. De verdere kwaliteitsverbetering in de onderzoeken wordt tevens ondersteund door het interregionaal bureau gedragsonderzoeken. Vreemdelingentoezicht. Het vanaf 2004 te intensiveren vreemdelingentoezicht houdt zich bezig met zowel de bestuursrechtelijke vorm als de strafrechtelijke vorm. De bestuursrechtelijke vorm is nauw verbonden met de vreemdelingen toelatingstaak die geconcentreerd is bij de IND en is behulpzaam bij het uitzetten van de criminele illegale vreemdelingen met behulp van het landelijk proces VRIS (vreemdelingen in het strafrechtketen). De strafrechtelijke taak richt zich op de migratiecriminaliteit zoals menshandel en mensensmokkel en documentfraude. Illegale vuurwapens. In verband met de toename van het gebruik van illegale vuurwapens dient ter bestrijding hiervan specialisme te worden georganiseerd conform landelijk standaards. Op het niveau van ons korps zal dit een kwetsbare positie blijven; reden waarom gebruik wordt gemaakt van het professioneel bureau illegale vuurwapens van het korps Gelderland-Midden.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
22
5. Faciliterende condities 5.1.
Procesmanagement
Inleiding Het korps Gelderland-Zuid kiest voor de invoering van een procesgerichte werkwijze. Invoering van procesmanagement geeft een aanzet tot de ontwikkeling van een op processen gestuurde organisatie, naast de huidige door de lijn gestuurde organisatie. Deze benadering brengt (externe) klanten, producten/diensten, workflow en de interne klant-leverancier relaties nog beter op het netvlies. Deze benadering biedt kansen op verbetering van prestaties, met name daar waar er raakvlakken (interfaces) liggen tussen de verschillende processtappen. Processen worden hierbij gezien als een reeks van gebeurtenissen/activiteiten waarmee een concreet product of een dienst tot stand wordt gebracht, ongeacht waar die gebeurtenissen/activiteiten in de organisatie worden gerealiseerd. Het korps wil de processen bewust managen. Dat betekent beheersen, beïnvloeden, controleren, naar onze hand zetten en daar waar het kan voorspelbaar maken. Positiebepaling conform het INK-managementmodel Gelderland-Zuid wil in 2006 in fase 3 van het model terecht komen. Veel politiekorpsen in Nederland en ook die van Gelderland-Zuid bevinden zich op dit moment min of meer duidelijk in fase 2. Deze fase wordt getypeerd door procesgerichtheid (proces georiënteerd). De inrichting van het primaire proces is leidend. Verbeteringen van de bedrijfsvoering vinden plaats op basis van meting en kennis van de processen. Er wordt rekening gehouden met de eisen en verlangens van de in- en externe klant. Bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn benoemd en vastgelegd. Ook in deze fase is de organisatie nog reactief maar neigt al meer naar pro-actief handelen. De 3e fase van het model heeft betrekking op alle processen binnen een organisatie (systeem georiënteerd). Het optimaliseren van de dienstverlening in de ogen van alle stakeholders (afnemers van politieproducten, medewerkers, maatschappij en leveranciers) is een belangrijke doelstelling. Dat vereist nogal wat van de organisatie en de inrichting ervan. Het betekent o.a. dat alle onderdelen binnen de organisatie op basis van een soort win-win-situatie gaan samenwerken. Dat betekent ook dat naast operationele processen ook andere processen (zoals de besturings- en ondersteunende processen) worden geïntegreerd in het totale systeem. Primaire processen De belangrijkste primaire processen waarmee de politie wordt geconfronteerd, hebben een plaats gekregen binnen het landelijke Referentiekader Bedrijfsprocessen Politie. Het gaat hierbij om de processen waarbinnen met name de klantcontacten van de organisatie ontstaan en waar de waardering van het totale politieproduct te meten valt. Deze processen staan ook apart beschreven in dit visiedocument, te weten: • Intake & service • Noodhulp • Toezicht & handhaving • Opsporing. Het meest recente procesmodel RBP kent nog een 5e poot als het om de primaire processen gaat (ook wel operationele ondersteuning genoemd).Vooralsnog worden alle activiteiten die te maken hebben met de zorg voor aan de politie toevertrouwde personen en goederen tot dit domein gerekend (arrestantenzorg en –transport, schadevergoeding, slachtofferhulp, behandeling in beslag genomen goederen en gevonden/verloren voorwerpen). Processen en procesmanagement De primaire processen zijn het eerste aangrijpingspunt voor verbetering van de organisatie. Procesmanagement is het sleutelbegrip dat moet leiden tot beheersing, besturing, verbetering en innovatie van processen; gevoed door informatie uit de resultaatgebieden (hier ligt nadrukkelijk de aansluiting met informatiemanagement). Kortom, procesmanagement is de concrete uitwerking van de te volgen strategie en het te voeren beleid binnen het korps. Het denken in processen raakt zowel de leiderschapsstijl als het managen van de processen zelf. Het is een dynamisch concept met als essentie: verandering door continue verbetering. De door de Nederlandse politie omarmde Ordenings Methodiek Processen (OMP) is daarbij leidend en ondersteunt het hier genoemde managen op alle onderdelen. De procesmanager of proceseigenaar In ons korps zijn proceseigenaren benoemd die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het proces en de werkers binnen het proces. Proceseigenaren besturen een procesmodel. Een procesmodel visualiseert de bij elkaar behorende activiteiten binnen een proces en zoomt van daaruit in op onderdelen van het proces en deelproducten, ongeacht waar die in de organisatie plaatsvinden. Het totaalproces (procesmodel) moet door de proceseigenaar in de gaten worden gehouden. Als het proces niet goed verloopt, zal die proceseigenaar in samenwerking met voor onderdelen van het proces verantwoordelijke
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
23
functionarissen (producthouders en producenten) aan verbeteringen moeten werken en daar leiding aan geven. Hierbij kan de proceseigenaar worden bijgestaan door bv. kwaliteitskringen (een dwarsdoorsnede van bij het proces - of onderdeel daarvan - betrokken medewerkers, die voortdurend bezig zijn met het verbeteren van de kwaliteit binnen het proces) of andere ter ondersteuning van de proceseigenaar aangewezen medewerkers. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Bij het procesgericht inrichten van de organisatie hoort het toewijzen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een complexe materie om daar op een juiste wijze mee om te gaan. Het blijft immers mensenwerk. De proceseigenaar gaat over de hoe-vraag. Hoe het werk wordt gedaan, welke kwaliteit daaraan verbonden moet worden (resultaat in termen van kwaliteit) en aan welke kwaliteit de werkers aan het proces moeten voldoen. De lijnmanager gaat over de wat-vraag. Welke politietaken op enig moment aan de orde zijn en welke niet. De lijnmanager is voorts verantwoordelijk voor het behalen van de afgesproken resultaten (resultaat in termen van productie/aantallen) en blijft eindverantwoordelijk voor de hem toegewezen mensen en middelen.
5.2.
Informatievoorziening
In aansluiting op procesmanagement is informatiemanagement een onmisbare tool voor het goed functioneren van het korps. Op dit terrein worden landelijk momenteel veel inspanningen geleverd. De korpsen hebben zich verenigd in het CIP (Coöperatie Informatiemanagement Politie), de vraagzijde, aan de aanbodzijde is het ISC (ICT service coöperatie) georganiseerd. Zo komen er landelijk rekencentra waarbij het korps Gelderland-Zuid gebruik zal maken van het rekencentrum Noord Oost Nederland, gevestigd te Zwolle. Belangrijke uitgangspunten bij informatievoorziening: Transparante informatie: gegevens zijn betrouwbaar, actueel en toegankelijk. Toegankelijkheid op basis van “need to know” als het gaat om opsporingsinformatie, intern zowel als extern naar zowel collega regio’s als ketenpartners toe. via één informatieportaal toegankelijk Informatie moet daarmee ook tussen systemen uitwisselbaar zijn. onderlinge uitwisselbaarheid van gegevens regionaal gewaarborgd is. Het koppelvlak tussen het korps en het ISC op tactisch en strategisch niveau wordt ingericht binnen de korpsstaf.
5.3.
Communicatie
Zowel de lijncommunicatie als de parallelle communicatie worden steeds meer ingezet als strategisch managementinstrument. Zowel in de beleidsvorming als in de praktijk wordt de koers bepaald door de volgende accentverschuivingen: • de aanvaarding van reputatiebehartiging als communicatiebeginsel, • de groeiende wens om uit te dragen wat we wel kunnen en goed doen, • de onwenselijkheid van onveiligheidscommunicatie en • de behoefte aan imagoverbetering. Deze accenten leiden allereerst tot een streven naar regie op de nieuwsvoorziening en issuemanagement. Hierdoor zijn de resultaten van de mediavoorlichting in belangrijke kwesties niet langer aan het toeval of de mediamarkt overgelaten. Door toevoeging van onveiligheidreducerende informatie aan het persbericht, of door publieksvoorlichting via een eigen medium als internet, kan de (onnodige) onveiligheidscommunicatie verminderd worden. Behalve via Internet zijn informatie, uitleg en inspraak ook te realiseren in de dagelijkse publiekscontacten van elke individuele politiemedewerker. De legitimiteit van de reputatiebehartiging strookt met het goed uitnutten van het goede nieuws, de positieve aspecten, zonder uiteraard de waarheid geweld aan te doen. Vooral de ontwikkeling van de prestaties op het gebied van de afgesproken Top Tien en de overige afspraken in het regionaal convenant, worden via Intranet uitdrukkelijk gecommuniceerd. Het doel hiervan is het organiseren van doelgerichtheid in de organisatie en professionele trots. Deze ‘esprit de corps’ vormt de basis van een traject van imagoverbetering. Het succes van dit verbetertraject steunt op het bereiken van de gewenste identiteit als nieuwe realiteit en de mate waarin we er in slagen die uit te dragen. Het zwaartepunt ligt bij de diender op straat, bij de collega’s aan de balies en aan de telefoon. Deze medewerkers en de wijze waarop ze aangestuurd worden, bepalen in hoge mate het imago van het korps. Beïnvloeding van het imago kan alleen bereikt worden door het consequent en structureel neerzetten van dat beeld van de organisatie dat we zelf willen uitstralen. Dit moet gebeuren in alle uitingen, door alle medewerkers van de organisatie, op ieder moment. Eenduidigheid in presentatie (huisstijl) en mediabeleid zijn hier de meest zichtbare onderdelen van.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
24
Extern willen we de burgers meer zicht op zaken geven en het contact met de politie vergemakkelijken. De mogelijkheden van e-mail en internet in de overheidscommunicatie worden door steeds meer burgers (waaronder veel senioren) onderkend. Behalve de ‘opzoekmogelijkheid‘ (bijv. openingstijden en politieprestaties in het eigen woongebied) is de toenemende interactie en transactie via de nieuwe media een uitbreiding van de publiekscontacten, onafhankelijk van afstand en tijd. Het doen van aangifte via internet wordt vanaf 2004 mogelijk gemaakt.
5.4.
Financiële en personele ontwikkeling 2003–2006
De financiële situatie van het korps leidde ertoe dat de korpsbeheerder in het najaar van 2002, namens het Regionaal College, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) om een aanvullende bijdrage ex artikel 4 van het Besluit financiën regionale politiekorpsen heeft verzocht. De afgelopen maanden is gewerkt aan een plan van aanpak dat op termijn moet leiden tot een financieel structureel gezonde organisatie. Om dit te bereiken zijn in overleg tussen het management, bestuur en het Ministerie van BZK de financiële kaders voor de komende jaren vastgelegd. Budgetverdeeleenheden (bve’s) In het plan van aanpak is voor het jaar 2003 – conform circulaire EA2002/92243 (decembercirculaire) - de hoogte van het aantal basis-budgetverdeeleenheden voor de regio Gelderland-Zuid bepaald op 1.207,3. Naast de basisvergoeding wordt een aantal bve’s uitgekeerd ter financiering van asieltaken. De toekenning van dit aantal wordt bepaald op basis van het aantal uit te voeren procedures. Voor 2003 is door het ministerie van BZK vooralsnog rekening gehouden met 14,6 bve’s. Deze bijdrage wordt bij voorschot betaald en aan het einde van ieder jaar afgerekend. Voor de jaren 2003 – 2006 wordt met onderstaande bve-toekenning rekening gehouden. 2003 Toewijzing BSP Asieltaken Totaal beschikbaar Normvergoeding / bve
2004
2005
2006
1.207,3 14,6 1.221,9
1.220,2 12,2 1.232,4
1.238,2 9,8 1.248,0
1.257,2 9,8 1.267,0
€ 61.268
€ 62.060
€ 62.487
€ 63.495
Formatie De formatie 2003 is gebaseerd op een 36-urige werkweek. Door middel van een wijziging in artikel 45, vijfde lid, van de Politiewet kan de Minister van BZK nadere regels stellen ten aanzien van het vermogensbeheer van de politieregio’s. Hiertoe zijn twee ratio’s ontwikkeld: de personeelsratio en de solvabiliteitsratio. Zowel de personeelsratio als de solvabiliteitsratio dienen zich uiterlijk in 2006 te bevinden binnen de bandbreedtes zoals vastgelegd in de wet Vermogensbeheer regionale politiekorpsen. In het kader van de landelijke invoering van het vernieuwde politieonderwijs (PO2002) worden werkervaringsplaatsen in de formatie opgenomen. Het nieuwe politieonderwijs heeft namelijk een duaal karakter. Dit betekent dat studenten gedurende hun opleiding na 3 maanden theoretische scholing telkenmale 3 maanden onder begeleiding van een coach in de regio teruggeplaatst worden om zo werkend te kunnen leren. Omdat studenten gedurende die tijd steeds meer activiteiten zelfstandig kunnen uitvoeren, worden zij formatietechnisch voor 50% meegeteld. Het organisatie- en formatieplan zal hiervoor geleidelijk worden aangepast. In eerste instantie is door het korps het uitgangspunt gehanteerd dat alle studenten op niveau 4 zouden worden opgeleid. Deze opleiding duurt 4 jaar. Op dit moment vindt er een herbezinning op dit uitgangspunt plaats. Hierbij wordt met name voor het jaar 2004 uitgegaan van een 3-jarige opleiding (niveau 3). Vanaf 2005 wordt een mix van opleidingsniveaus nagestreefd. In onderstaande tabel staan de voorgenomen aantallen studenten en opleidingsniveau alsmede de verwachte opleidingsduur weergegeven. 2003 2004 2005 2006
aantal 16 16 48 48
niveau 4 3 mix mix
opleidingsduur 4 jaar 3 jaar mix mix
Samen met het korps Gelderland-Midden en de Koninklijke Marechaussee exploiteert het korps een IBT-centrum in Elst. Omdat ons korps als beheerorganisatie is aangewezen, is de personele bezetting van het IBT-centrum in het formatieplan opgenomen. Onderdeel van het plan van aanpak is de afspraak dat het organisatie- en formatieplan zich de komende jaren als volgt zal ontwikkelen. 2003 2004 2005 2006 Basisformatie 1.111,4 1.096,0 1.080,0 1.099,0 IBT 16,0 16,0 16,0 16,0 Leerwerkplekken PO2002 20,0 28,0 44,0 60,0 Totaal 1.147,4 1.140,0 1.140,0 1.175,0 (De daling in 2004 wordt veroorzaakt door overheveling van taken / functies naar ISC-noordoost)
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
25
Feitelijke bezetting Het korps heeft de komende jaren te maken met een aanzienlijke boventalligheid. Conform de laatste prognose zal deze situatie na 2005 tot het verleden behoren. Om de boventalligheid niet verder te laten oplopen is er een externe vacaturestop van kracht. Slechts met instemming van het ministerie van BZK kan hiervan worden afgeweken. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van de formatie en feitelijke bezetting weergegeven. Formatie Werkervaringsplaatsen Formatie excl. Werkervaringsplaatsen Geprognosticeerde gemiddelde sterkte Ontwikkeling boventalligheid
2003 1.147,4 20,0 1.127,4 1.218,4 91,0
2004 1.140,0 28,0 1.112,0 1.188,2 76,2
2005 1.140,0 44,0 1.096,0 1.141,4 45,4
2006 1.175,0 60,0 1.115,0 1.097,4 -17,6
Om de exploitatie op de korte termijn te ontlasten, is besloten om over te gaan tot een intensief detacheringsbeleid. Voor het jaar 2003 wordt ernaar gestreefd 40 collega’s op vrijwillige basis elders te werk te stellen. In 2004 zal dit beleid worden voortgezet, met dien verstande, dat er naar gestreefd wordt om 30 extra detacheringen te realiseren. Ondanks de genomen maatregelen zal voor de periode 2003 – 2006 een gecumuleerd negatief exploitatieresultaat ontstaan van € 4,02 miljoen. Verder zal de solvabiliteitsratio een waarde bereiken van 31,3%. Om een solvabiliteitsratio van 50% te bereiken is een financiële injectie van € 8,59 miljoen noodzakelijk. De gesprekken met het ministerie van BZK over de toekenning van een aanvullende bijdrage zijn in een vergevorderd stadium. In onderstaande tabel staan de relevante gegevens met betrekking tot exploitatieresultaat, P-ratio, solvabiliteit en volume van het organisatie- en formatieplan weergegeven. ALGEMEEN 2003
2004
2005
2006
Maximaal toegestane waarde P-ratio
80,5%
78,5%
76,5%
74,5%
Minimaal toegestane waarde P-ratio
65,5%
67,5%
69,5%
71,5%
82.343
82.271
83.238
88.155
120
41
41
41
Subtotaal inkomsten (grondslag P-ratio)
82.223
82.230
83.197
88.114
Kosten huidig personeel
62.906
62.543
62.517
64.509
723
723
722
722
63.629
63.266
63.240
65.231
(bedragen x € 1.000)
EXPLOITATIE Totaal inkomsten Af: Bijzondere baten
Kosten opleiding en vorming P-ratio
77,4%
76,9%
76,0%
74,0%
1.111,4
1.096,0
1.080,0
1.099,0
leer werkplekken (opleiding aspiranten)
20,0
28,0
44,0
60,0
IBT (P-kosten algemeen)
16,0
16,0
16,0
16,0
Volume O&F op basis van P ratio
1.147,4
1.140,0
1.140,0
1.175,0
Totaal inkomsten
82.343
82.271
83.238
88.155
P-ratio in €
63.629
63.266
63.240
65.231
Materiële kosten
18.646
21.939
21.539
22.381
Bijzondere lasten
154
0
0
0
Resultaat
-85
-2.933
-1.540
543
Basisformatie
BALANS Voorzieningen
3.577
3.683
3.303
2.459
15.601
15.842
12.909
11.369
293
0
0
0
0
0
0
0
-85
-2.933
-1.540
543
Eigen vermogen + voorzieningen
19.386
16.592
14.672
14.371
Totaal vermogen
46.309
51.693
48.697
45.916
Solvabiliteit
41,9%
32,1%
30,1%
31,3%
Minimale solvabiliteitseis
40,0%
43,0%
46,0%
50,0%
862
-5.636
-7.729
-8.587
Algemene reserve Bestemmingsreserve Reserve waardeverschillen Resultaat boekjaar
Vermogensontwikkeling
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
26
5.5.
Personeel & Organisatie
Voor het verwerkelijken van de in dit document verwoorde visie en strategie is gemotiveerd personeel (leidinggevenden, uitvoerend en ondersteunend personeel) vereist met de benodigde vakkundigheid en competenties. Om het management optimaal te ondersteunen, zal de korpsstaf afdeling P&O zich richten op het verstevigen van haar beheer- en servicefunctie en op een doorgroei naar een (interactieve) klant en business georiënteerde dienstverlening. Er zal een herkenbare afstemming worden gezocht met de gekozen strategie van de organisatie, waarbij de prestaties en bijdrage van het HR-beleid aan de bedrijfsdoelstelling meer meetbaar zullen worden gemaakt. Gestuurd vanuit de organisatiebehoeftes en de structuur van het nieuwe initiële en postinitiële onderwijs zal een plan worden opgesteld voor de inname en de ontwikkeling van de vereiste beroepsniveaus, kwaliteiten en competenties. Daar waar nodig zal het functiehuis worden bijgesteld en het huidige loopbaanbeleid herzien. Tenslotte zullen de gewijzigde loopbaanpaden beschreven worden. Om de gewenste leiderschapstijl en –niveau te ontwikkelen zal het huidige trainee- en MD-beleid geactualiseerd worden voortgezet, waarbij assessment, coaching en training/studie belangrijke ingrediënten tot ontwikkeling vormen. Tenslotte zal het competentiemanagement steeds verder in de organisatie worden geborgd en vertaald naar bestaande en nog te ontwikkelen personeelsinstrumenten. Door de reeds ingevoerde maatregelen vanuit de Wet Poortwachter, meer aandacht voor een juiste registratie, aandacht voor actuele beroepsziektes zoals RSI en werkstress en meer aandacht voor reïntegratiemogelijkheden is het ziekteverzuimpercentage laag worden gehouden.
5.6.
Kwaliteitsontwikkeling
In het kwaliteitsstelsel beslaat het doorlopen van een cyclus ongeveer vier jaren, waarbij achtereenvolgens de volgende activiteiten plaatsvinden: • het uitvoeren van zelfevaluaties in de korpsonderdelen, • het opstellen van een korpsbeschrijving, • het ondergaan van een audit door een extern team, • het opstellen van een korpsverbeterplan naar aanleiding van het auditrapport, • de evaluatie door een externe Visitatiecommissie. Het korps heeft in 1998 de eerste cyclus volledig afgerond. In 2002 is de externe audit behorende bij de tweede cyclus afgenomen. Uit deze rapportage blijkt dat het korps gegroeid is van een productgeoriënteerde (fase I) naar een procesgeoriënteerde organisatie (fase II). Het korps heeft de ambitie om in 2006 grotendeels als systeemgeoriënteerde organisatie (fase III) te opereren.
5.7.
Samenwerking
5.7.1.
Gelderland-Zuid / Gelderland-Midden
De eerste hoofdstukken van dit visiedocument geven een indruk van de omvang en grote diversiteit van ontwikkelingen waarmee het korps wordt geconfronteerd, en van de ontwikkelingen en vragen waarop een antwoord moet worden geformuleerd. Bijna dagelijks is merkbaar dat niet op alle ontwikkelingen een afdoende reactie gegeven kan worden – de complexiteit van vele onderwerpen vraagt om specialisatie en dit gaat nu eenmaal gepaard met verregaande investeringen in tijd en geld. Dit is niet enkel het geval bij operationele taakvelden als opsporing, maar ook op de gebieden van operationele ondersteuning en bedrijfsvoering. Samenwerking tussen de regio’s kan continuïteit waarborgen en leidt bovendien door de uitwisseling van kennis en informatie tot een kwaliteitsimpuls. Ook kan worden voorkomen dat ondersteunende diensten moeten groeien ten laste van de capaciteit voor primaire functies. Het ligt daarom voor de hand om de samenwerking tussen regio’s te intensiveren. De regio’s Gelderland-Zuid en Gelderland-Midden kennen al een traditie op het gebied van samenwerking; de meest in het oog springende vormen daarvan zijn wel het gezamenlijke IBT-centrum, waarin ook de Koninklijke Marechaussee deelneemt, en de sectie Interregionale Technische en Tactische Ondersteuning (ITTO). Medio 2002 is overleg gevoerd tussen de strategische top van de beide korpsen met als doel te verkennen op welke gebieden samenwerking kan worden gevonden. Deze verkenning heeft geleid tot een intentieverklaring en
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
27
een lange opsomming van taakvelden die daarvoor in aanmerking komen. Het Ministerie van BZK heeft aangegeven dit initiatief te waarderen en heeft zich bereid verklaard dit ook financieel te ondersteunen. Zonder uitputtend te zijn, wordt gedacht aan de volgende onderwerpen: Operationele ondersteuning: • Verdere uitbouw van het ITTO • Voertuig- en vuurwapencriminaliteit • Technische recherche • Preventie-activiteiten en ‘second opinion’ recherchezaken • BFO en digitale recherche Executieve Ondersteuning: • Grootschalig optreden (CCB) • Training diensthonden • Arrestantenzorg Bedrijfsvoering: • Facilitair bedrijf • Financiële- en salarisadministratie • Personeel en Organisatie Om tot verdere invulling van deze plannen te komen, is een gezamenlijk programmabureau ingericht. Beide korpsen brengen daarvoor capaciteit samen en deskundigheid op het gebied van projectmanagement is gezocht door het aanstellen van een externe programmamanager. In eerste instantie zal gezocht worden naar onderwerpen waarbij de voordelen van samenwerking al snel tot uiting komen: wagenparkbeheer en een gezamenlijk interregionaal facilitair meldpunt. In een later stadium worden ook de overige onderwerpen verder uitgewerkt. Voor elk van de onderwerpen wordt een leidinggevende (afdelingschef) aangewezen als portefeuillehouder om te bereiken dat de verantwoordelijkheden voor de vorm, inhoud en succes niet worden overgenomen door het programmabureau en zo buiten de beide organisaties komt te staan.
5.7.2.
Landelijke samenwerking
5.7.3.
Veiligheidsregio
P.m.
Samenwerken in de veiligheidsregio Gelderland-Zuid De veiligheidsregio Gelderland-Zuid begint vorm te krijgen. De bestuurlijke ineenvlechting (o.a. het veiligheidscollege) leidt tot afstemming tussen de parate diensten (brandweer, RAV, GHOR) als het gaat om rampenbestrijding. De rampenbestrijding wordt maximaal georganiseerd door een organisatorische eenheid waarin alle disciplines vertegenwoordigd zijn. Als de rampenbestrijding goed georganiseerd is, zal worden bezien wat de mogelijkheden zijn om de veiligheidsregio te benutten voor andere facetten in het integrale veiligheidsbeleid.
Visiedocument versie 11, 18-03-03 8:25
28