Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport
Project:
Pluimveehouderij met stalruimte voor 90.000 stuks pluimvee te Assenede ten gevolge van een hernieuwing van de milieuvergunning Initiatiefnemer: De heer Antoine Neyt Schare 38 9961 Assenede
4 juni 2007 PRMER-0188-GK
1 Inleiding De heer Antoine Neyt baat een pluimveebedrijf uit met 90 000 vleeskippen te Assenede. De dieren worden in de huidige situatie gehouden in 4 pluimveestallen van respectievelijk 22.000 (stal 1), 22.0000 (stal 2), 22.000 (stal 3) en 24.0000 (stal 4) stuks. Het project omvat de hernieuwing van de lopende milieuvergunning (deze vergunning loopt tot 16/03/2008) met inbegrip van enkele wijzigingen en regularisaties. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 21.a van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004, gepubliceerd op 17/02/2005 met name: ‘Installatie voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen).’ Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 12 april 2006. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Assenede liep van 8 juli 2006 tot en met 7 augustus 2006. Er werden geen opmerkingen ontvangen. Door de Dienst Mer werden richtlijnen geschreven die de inhoudelijke aanpak van het project-MER weergeven, deze richtlijnen werden betekend op 22 augustus 2006. Het kennisgevingsdossier en het ontwerprapport werden naar verschillende administraties rondgestuurd voor adviezen en opmerkingen. Het definitieve milieueffectrapport werd ontvangen op 2 mei 2007 en de goedkeuring ervan wordt met dit goedkeuringsverslag betekend op 4 juni 2007. Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5§1 van het decreet betreffende de milieueffect - en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.
2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectenrapport is naar vorm en presentatie een verzorgd document geworden. In de inleiding wordt kort de milieueffectrapportageprocedure besproken en de te volgen stappen en inspraakmomenten.
3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
De doelstelling zoals beschreven in het MER bestaat erin de effecten op het omliggende milieu aan te tonen van de activiteiten van het pluimveebedrijf met 90 000 vleeskippen.
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
2
4 Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
Het rapport beschrijft in hoofdstuk 2 het project op een voldoende wijze. De gevraagde aanpassingen met betrekking tot de projectbeschrijving werden doorgevoerd. Het bedrijf beschikt over 7,5 ha eigen cultuurgronden gelegen in kwetsbare zone ‘Water’ (volgens het nieuwe mestdecreet MAP 3). Bij de uitvoeringsalternatieven werden technische maatregelen onderzocht voor de zuivering van de stallucht. Volgens Vlarem II dienen nieuw te bouwen stallen ammoniakemissiearm te worden gebouwd indien er voor desbetreffende dierencategorie een techniek opgenomen is in de lijst van ammoniakemissiearme stallen. Voor vleeskippen werden geen systemen weerhouden. Rekening houdend met bovenstaande voorwaarden en het feit dat er geen nieuwbouw noodzakelijk is, zijn de huidige stallen conform de voorwaarden uitgerust en worden geen alternatieve stalsystemen voorgesteld. Niettemin blijkt uit de effectbespreking dat er zich toch gering tot significante negatieve effecten voordoen binnen het studiegebied van het bedrijf inzake de luchtproblematiek. Doelstellings- en locatiealternatieven worden in dit MER niet onderzocht. Onder uitvoeringsalternatieven worden technische ingrepen en maatregelen op vlak van bedrijfsvoering gerekend.
5 Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
Het rapport geeft een volledig overzicht van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden onder de vorm van een matrix. De matrix geeft aan welke randvoorwaarden relevant zijn voor dit project en waar deze relevante randvoorwaarden verder behandeld worden.
6 Algemene methodologische aspecten De ingreep-effectmatrix vormt een duidelijk schema waarbij per fase en verder per deelactiviteit aangegeven wordt of er effecten te verwachten zijn en binnen welke discipline. De verschillende effecten worden verder toegewezen per milieu- en natuurthema zoals uitgewerkt in het Milieubeleidsplan en de milieu- en natuurrapporten. Per thema wordt aangegeven welke disciplines betrokken zijn. Per thema wordt een goede beschrijving gegeven van de te volgen methodologie om de effecten van het project in te schatten. De effectbeoordeling gebeurt op basis van een 7-delige waardeschaal. In een overzichtstabel wordt per deelaspect weergegeven welke methodologie zal gevolgd worden, hoe het effect zal worden uitgedrukt (kwantitatief, kwalitatief of semikwantitatief), aan welke randvoorwaarden wordt getoetst. Ten opzichte van de ontwerptekst werd een transparanter significantiekader toegevoegd.
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
3
7 Bestaande toestand en milieueffecten In wat volgt, wordt vermeld in hoeverre door de opstellers van het MER gevolg werd gegeven aan de belangrijkste opmerkingen, geformuleerd op de ontwerpversie van het MER en rekening houdend met de algemene projectspecifieke richtlijnen zoals opgesteld door de Dienst Mer. Bovendien worden een aantal aandachtspunten uit het MER gelicht die van belang kunnen zijn voor de doorwerking van dit MER bij de verdere besluitvorming. Onderstaande bespreking vormt echter geen exhaustieve samenvatting van de conclusies van het MER. Hiervoor wordt naar het eigenlijke document verwezen. In de omgeving van het bedrijf kan geurhinder optreden. Dit wordt o.a. besloten op basis van IFDM-modellering. In totaal wordt er uitgegaan van een significant negatief effect voor 23 woningen gelegen in agrarisch gebied. Er is getoetst met de normen voor een geïsoleerd gelegen veeteeltbedrijf in plaats van de toetsingsnormen voor een bronnencluster. Wegens het ontbreken van de geuremissiegegevens van de omliggende veeteeltbedrijven binnen de cluster, konden deze bedrijven niet mee opgenomen worden in de modellering. Dit geeft in feite een overschatting van het effect. Er waren echter geen geurklachten tijdens o.a. de ter inzage legging bij dit mer-proces. Er werden echter geen bijkomende milderende maatregelen weerhouden omwille van hun technisch-economische haalbaarheid en effectiviteit. Met betrekking tot het thema verzuring zorgen de activiteiten van het bedrijf voor een totale ammoniakemissie van 7.200 kg NH3 per jaar. De bijdrage van het bedrijf tot ammoniakimmissie in de gemeente Assenede is niet berekend. De ammoniakdepositie van het bedrijf heeft een gering negatief effect (overschrijdt de kritische last) voor de minder waardevolle ecosystemen (cultuurgraslanden). Er werd geen extra geplande maatregel voorgesteld om dit negatieve effect te milderen. Het thema vermesting werd geactualiseerd ten opzichte van de ontwerptekst en er werd rekening gehouden met het nieuwe MestActiePlan (MAP III, B.S. 29-12-2006). De totale mestproductie van het bedrijf (in kg P2O5/jaar) wordt als matig negatief beoordeeld. Mbt mestverwerking wordt het effect op vermesting verwaarloosbaar geacht omdat meer dan 33,33% van de mest verwerkt of geëxporteerd wordt, zodat aan de mestverwerkingsplicht is voldaan. De mest wordt voor 50% verwerkt of geëxporteerd naar Nederland. De overige 50% wordt afgezet op eigen landbouwgronden en percelen van derden of ook verder verwerkt. Volgens de huidige bemestingsnormen (2007) mag maximaal 36 ton vleeskippenmest op de 7,5 ha bedrijfseigen percelen worden gebracht, dit is 4,8% van de hoeveelheid geproduceerde mest. De overige hoeveelheid mest (45,2%) wordt afgezet via burenregeling of verwerkt. Het reinigingswater van de stallen wordt eveneens op de eigen cultuurgronden gebracht. De visuele hinder van het bedrijf wordt in de huidige situatie als matig negatief ingeschat. Rekening houdend met de ligging van het bedrijf in landschappelijk waardevol agrarisch gebied, wordt bijkomende aanplanting ter afscherming van het bedrijf als wenselijk beschouwd. Er wordt voorgesteld beplanting te voorzien langs de zuid-, oost- en westzijde van het bedrijf, met name voornamelijk langs de buitenflanken van de stallen 1 en 4 en over de gehele achterzijde van het bedrijf, aangezien hier momenteel geen groenscherm aanwezig is. De realisatie hiervan (met een duidelijke tijdshorizont) kan tijdens het proces van de vergunningsverlening verder worden bekeken.
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
4
In de omgeving van het bedrijf kan geluidshinder optreden ten gevolge van de ventilatoren, vulling voedersilo’s, transporten van grondstoffen en het laden en lossen van dieren. Het effect met betrekking tot geluidshinder ten gevolge van het draaien van de stalventilatoren wordt als significant negatief beoordeeld voor de 9 huizen gelegen binnen de afstand met een overschrijding van de richtwaarde. De transporten naar het bedrijf passeren het woongebied van Bassevelde en worden als significant negatief beoordeeld met betrekking tot geluidshinder. De transporten langs de lintbebouwing in de straat Schare worden als matig negatief beoordeeld. Aangezien het laden van de slachtrijpe dieren na 19u gebeurt, wordt een matig negatief effect verwacht van deze transporten. Als enige milderende maatregel wordt voorgesteld om na verloop van tijd de ventilatoren te vervangen door geluidsarme modellen en de goede huisvader principes toe te passen. Voor de verspreiding van zwevend stof is de berekening gebaseerd op de geurcontouren uit het IFDM-model. Er wordt aangenomen dat de geurverspreiding sterk samenloopt met de fijn stof verspreiding, omdat de geurverbindingen hoofdzakelijk gedragen worden door stofdeeltjes. De berekende hoeveelheid stofemissie door de stallen overschrijdt voor 6 woningen de jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 µg/m3 en wordt bijgevolg als significant negatief beoordeeld. Deze werkwijze van het linken van de geur- en stofdeeltjes, wordt in vraag gesteld, bijgevolg ook de ermee samenhangende conclusies. De stofhinder ten gevolge van het vullen van de voedersilo’s wordt als gering negatief beoordeeld. Een doekenfilter voor het ontstoffen van de stallenlucht wordt als niet technisch haalbaar beschouwd en een gaswasser wordt als economisch niet haalbaar verondersteld, echter zonder deze veronderstelling ook effectief uit te werken. Wat betreft de verstoring van de waterhuishouding pompt het bedrijf jaarlijks ongeveer 1080 m3 grondwater op. Het bedrijf beschikt over 2 vergunde grondwaterwinningen, namelijk één van 1348m3/jaar op 11 m diepte en één van 3300 m3/jaar op 88 m diepte. Het bedrijf wenst de beide grondwaterwinningen toch te behouden om in de toekomst het grondwater te ontzilten door middel van een osmose-installatie en zo als drinkwater voor de dieren te gebruiken. De verharde oppervlakte van het bedrijfsterrein en de loods wordt als matig negatief beoordeeld. Als milderende maatregel wordt voorgesteld om dakgoten op de stallen (en de loods) te plaatsen en een regenwaterput te voorzien voor het hergebruik van regenwater zodat het grond- en leidingwaterverbruik verder kan worden verminderd. Betreffende het onderzoek naar bodem- en grondwaterverontreiniging dient conform Vlarebo, het oriënterend bodemonderzoek nog te worden uitgevoerd. De exploitant dient hiertoe de nodige stappen te ondernemen. In de huidige situatie bevinden zich onbeveiligde (enkelwandige) ondergrondse tanks bij de bedrijfseigen woningen. De deskundige geeft aan dat in de milieuvergunning kan opgelegd worden om de ondergrondse tanks te vervangen door dubbelwandige tanks. Bij de verontreiniging van oppervlaktewater wordt jaarlijks nog 180 m3 huishoudelijk afvalwater in de open gracht aan de voorzijde van het bedrijf geloost. Er gebeurt wel een voorbehandeling in een septische put. Er kan geopteerd worden om de afvoerbuis van de septische put naar de gracht dicht te maken, en de septische put jaarlijks te laten leegmaken. Uit het zoneringsplan voor de gemeente Assenede zal blijken of het bedrijf een IBA zal dienen te plaatsen. Indien dit verplicht wordt, zal deze worden opgelegd tegen eind 2012.
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
5
Bij de verspreiding van bestrijdingsmiddelen wordt nog steeds gebruik gemaakt bij de ongediertebestrijding en de ontsmetting van de stallen van verschillende niet erkende bestrijdingsmiddelen. Het gebruik van niet erkende producten is verboden. Er kan enkel gebruik gemaakt worden, nadat mechanische ongediertebestrijding ontoereikend blijkt, van de door de Minister erkende chemische bestrijdingsmiddelen. 7.1
Vergelijking van de alternatieven
art.4.3.7.§ 1,2°, e
Zoals vermeld in deel 4 van dit verslag worden geen reële alternatieven onderzocht.
8 Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Dit hoofdstuk doet opgave van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld.
9 Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In deel 10 wordt de noodzaak tot monitoring en evaluatie besproken. Hierbij wordt een oplijsting gegeven van de monitoring die reeds plaatsgrijpt op het bedrijf.
10 Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
Dit hoofdstuk geeft een themaoverschrijdende samenvatting over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.
11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstelling- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteiten.
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
6
12 Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor de doorsnee lezer.
Gelet op wat voorafgaat wordt het project-MER, ingediend door de heer Antoine Neyt op 2 mei 2007, goedgekeurd. 4 juni 2007, Het afdelingshoofd,
ir. K. De Smet Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Dienst Mer
Goedkeuring milieueffectrapportage PR0188
7