Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: 2007-2008
PLOPSALAND ALS PEDAGOGISCHE RUIMTE ? Een conceptuele analyse naar de weerspiegeling van het kind in het themapark Plopsaland De Panne
Naam: Annelies De Voogt Proef ingediend tot verkrijgen van de titel ‘master in sociaal werk’ Promotor: Dr. Bruno Vanobbergen
DANKWOORD
Een thesis schrijven is een eenzaam, individueel, maar leerrijk werk waar behoorlijk wat tijd en energie in kruipt. Individueel wil echter niet zeggen dat ik niet kon rekenen op de medewerking van andere mensen en daarom wil ik hen mensen graag bedanken voor hun medewerking en steun tijdens deze moeilijke en stresserende periode.
Mijn bijzondere dank gaat uit naar mijn promotor, Dr. Bruno Vanobbergen, voor zijn begeleiding gedurende het intensieve proces, naar mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens mijn studies, zowel financieel als moreel, en voor de kans die zij mij hebben gegeven om mij te bewijzen. Verder gaat mijn dank ook naar mijn familie en vrienden voor hun vele aanmoedigingen en voor het begrip dat zij hebben getoond gedurende een hele periode waar wij geen tijd met elkaar konden doorbrengen.
Theoretisch kader
INHOUDSOPGAVE
SITUERING EN PROBLEEMSTELLING ...................................................................... 2 OPBOUW MASTERPROEF......................................................................................... 3 Situering van het gekozen thema ............................................................................. 3 HOOFDSTUK 1 - DE GESCHIEDENIS VAN HET KIND .............................................. 5 Inleiding.................................................................................................................... 5 De evolutie van het kind ........................................................................................... 5 Besluit hoofdstuk I ...................................................................................................12 HOOFDSTUK 2 - CONCEPTEN .................................................................................13 Inleiding...................................................................................................................13 Gender ....................................................................................................................13 Speelgoed ...............................................................................................................16 Sold separately........................................................................................................19 Besluit hoofdstuk 2 ..................................................................................................21 HOOFDSTUK 3 - PRETPARK ....................................................................................22 Inleiding themapark .................................................................................................22 Ontstaan themapark ................................................................................................22 Beleveniseconomie .................................................................................................23 HOOFDSTUK 4 - ONDERZOEK .................................................................................25 Methodologie...........................................................................................................25 Onderzoeksveld...................................................................................................25 Concepten ...........................................................................................................25 Doelgroep............................................................................................................26 Attracties .............................................................................................................27 Presentatie onderzoeksresultaten ...........................................................................28 Plopsaland De Panne..........................................................................................28 Studio 100 ...........................................................................................................28 Conceptuele analyse ...............................................................................................30 1. Inkomzone...........................................................................................................30 1.1. Inkom.......................................................................................................30 1.2. K3 ............................................................................................................31 1.3. Plopsa express ........................................................................................31 1.4. Het Verkeerspark.....................................................................................32 2. Plopzone .............................................................................................................33 3. Kasteelplein.........................................................................................................35 4. Mega Mindy zone ................................................................................................36 5. Wizzy & Woppy zone...........................................................................................37 6. Piratenzone .........................................................................................................40 7. Kermisplein..........................................................................................................41 8. Bumbazone .........................................................................................................43 9. Big en Betsy zone................................................................................................43 HOOFDSTUK 5 - DISCUSSIE EN CONCLUSIE .........................................................45 Algemene conclusie ................................................................................................51 Beperking in onderzoek .......................................................................................52 Bedenkingen .......................................................................................................52 BIBLIOGRAFIE ...........................................................................................................53
-1-
Theoretisch kader
SITUERING EN PROBLEEMSTELLING Ouders hebben meer geld en minder kroost dan vroeger, en de aandacht voor het kind is maximaal. Een kind moet in de huidige maatschappij in ideale omstandigheden worden grootgebracht en dus is geen uitgave meer te veel zolang het de ontwikkeling van het kind maar bevordert. De meeste kinderen worden dan ook bedolven onder speelgoed, exclusieve kledij en hebben alles wat hun hartje wenst. De industrie heeft in het kind een nieuwe afzetmarkt gevonden waardoor het kind in de loop der tijden geëvolueerd is van een anoniem naar een commercieel kind. In de pretparkindustrie komen er steeds meer attractieparken bij en ze trekken ook steeds meer bezoekers. Zij strijden om het hardst en willen de grootste, snelste en leukste zijn. De prijzen voor een bezoek aan een pretpark met de ganse familie zijn hoog, maar maakt dit iets uit? Waarom bezoeken jaarlijks duizenden mensen een pretpark? Wat is de aantrekkingskracht van een pretpark? Plezier, fantasie, magie, nostalgie? En op welke manier past het kind-zijn in een pretpark? In een tijd waarin de positie van het kind in de samenleving en het gezin verandert, wordt vaak de vraag opgeworpen wat er eigenlijk onder kind en kindertijd wordt verstaan. Kindbeelden en impliciete ideeën over kinderen spelen een grote rol in de standpunten over kwesties betreffende de bejegening van het kind, bijvoorbeeld het consumentenkind. Is het kind-zijn een gegeven bepaald door de leeftijd, of is het een door de samenleving toegekende status?
De leefwereld van het kind is de voorbije decennia grondig veranderd. Verschillende historici geven aan de begrippen “kind-zijn” en “kindertijd” inhoud door de historische trajecten van het kind te onderzoeken. Eén traject spreekt over de sociale identiteit van het kind waarbij het kind wordt afgezonderd van de leefwereld van de volwassenen, een
ander
traject
vormt
de
sociale
plaats
van
het
kind
binnen
een
gesentimentaliseerde en huiselijke sfeer. Deze twee trajecten maken het de industrie mogelijk om het kind te benaderen voor hun ontluikende commerciële markt. Critici beweren dan weer dat de kindertijd - de beste tijd van het leven waarop met weemoed naar wordt teruggezien - door de commercialisering aan het uithollen, of zelfs aan het verdwijnen is. In deze discussie blijken onschuld en nostalgie terugkerende elementen te zijn. Deze historische trajecten stellen ons evenwel in de mogelijkheid na te gaan wat een pretpark ons leert over hoe vandaag naar het kind gekeken wordt.
-2-
Theoretisch kader Op basis van de onderzoeksvragen “Op welke manier wordt het kind weerspiegelt in Plopsaland De Panne?” en “Welk ideaal kindbeeld representeert het themapark?” willen we een antwoord geven op de reeds aangehaalde maatschappelijke probleemstelling. Hiervoor zullen we de attracties binnen het themapark analyseren met de concepten “gender” en “sold separately” en met aandacht voor de geschiedenis van het speelgoed. De omschrijvingen van de attracties op de website van Plopsaland De Panne, de vaststellingen bij een persoonlijk bezoek aan het themapark en fotomateriaal zullen dit onderzoek ondersteunen.
OPBOUW MASTERPROEF Situering van het gekozen thema Als sociaal werker in spé is het belangrijk om de evolutie van het kind te kennen en de plaats van het kind in de maatschappij te begrijpen. Velen hebben al een studie gemaakt naar de kindbeelden in de geschiedenis, daarom willen we de geschiedenis van het kind vanuit een ander perspectief bekijken. Wij baseren ons op de evolutie van het speelgoed waarin ook de relatie tot het kind aan bod komt. De geschiedenis van het kind en van het speelgoed hebben we nodig om het kind te kunnen projecteren in het geografisch onderzoeksveld namelijk het themapark Plopsaland De Panne waar kinderen de spilfiguur zijn tussen de attracties (het speelgoed).
We hebben ervoor geopteerd om deze masterproef te beginnen met een literatuurstudie naar de evolutie van het kind in de maatschappij. Het “verhaal van het kind” is belangrijk genoeg om er wel degelijk iets over te zeggen, maar het is een onmogelijk onderwerp om er een allesomvattend hoofdstuk over te schrijven. De “ontdekking van het kind” is immers een complexe materie waardoor over de begrippen “kindertijd” en “het kind” verschillende theorieën bestaan die dan ook onderling weer verschillen. De veranderlijkheid in tijd, de sociale, politieke, historische en morele context en de benadering naar klasse, ras en gender liggen hier aan de basis. Het ligt dus niet in de bedoeling een volledige geschiedenis van het kind en het speelgoed en/of een opsomming van de kindbeelden weer te geven. Een historische schets van het speelgoed vertelt ons evenveel over de kindertijd en de cultuur errond als de geschiedenis van het kind op zichzelf.
-3-
Theoretisch kader Deze masterproef heeft dus tot doel om een onderzoek te voeren naar de manier waarop het kind zich weerspiegelt in het themapark. De evolutie van het kind, van onschuldig tot consumentenkind, wordt in hoofdstuk 1 toegelicht met bijzondere aandacht voor het speelgoed. Hierdoor wordt ook het begrip “kindertijd” duidelijk. Om een verdere opsplitsing in de attracties mogelijk te maken, worden de concepten “gender” en “sold separately” aangewend. Deze twee concepten worden in hoofdstuk 2 uiteengezet. Met het concept “gender” wordt nagegaan welk speelgoed in de geschiedenis bestemd was voor het meisje en voor de jongen en wat hiervan de bedoeling was. Het concept “sold separately” is van toepassing op de manier waarop ouders en kinderen worden aangesproken. “Education”, “entertainment” en “edutainment” zijn de verdere concretisering van het begrip “sold separately”. In hoofdstuk 3 zetten we het theoretisch kader verder en begeven we ons figuurlijk naar het pretpark voor een situering binnen de beleveniseconomie. “Walt Disney”, de oprichter van de beleveniseconomie, wordt hierin kort aangehaald. De eigenlijke conceptuele analyse wordt in hoofdstuk 4 voorafgegaan door een uiteenzetting van de methodologie en een situering van “Plopsaland De Panne”. In het eigenlijke onderzoek wordt de geschiedenis van het kind zoals weergegeven in het theoretisch kader gelinkt aan de conceptuele analyse die ons een antwoord moet geven op de onderzoeksvragen: “Op welke manier wordt het kind weerspiegelt in Plopsaland De Panne?” en “Welk ideaal kindbeeld representeert het pretpark?” Deze masterproef wordt afgesloten met hoofdstuk 5 waarin de discussie, conclusie en bedenkingen worden geformuleerd.
-4-
Theoretisch kader
HOOFDSTUK 1 - DE GESCHIEDENIS VAN HET KIND
Inleiding Het idee dat de kindertijd een geschiedenis heeft, werd door Philippe Ariès in zijn publicatie “Centuries of Childhood” gelanceerd. Hij schreef “Before the twelfth century mediaval art … did not know childhood or did not attempt to portray it” (Cook, 2004, 22). Ariès theoretiseerde niet noodzakelijk de uitvinding van de kinderjaren zelf, maar de uitvinding van de kinderlijke onschuld (Cook, 2004). Verschillende historische trajecten hebben ertoe geleid dat het kind als een afzonderlijke identiteit van de volwassene werd gezien. De evolutie van het kind wordt op basis
van
wetenschappelijke teksten met een bijzondere aandacht voor speelgoed in dit hoofdstuk uiteengezet.
De evolutie van het kind Rond het jaar 1750, in de tijd van de Verlichting, ontdekten filosofen het kind als “kind”, voordien werd het kind eerder beschouwd als een miniatuurvolwassene. John Locke (1632-1704) beschreef het kind “als een onbeschreven Blad, of als Was, die naar hartelust gevormd en aangepast kan worden”, maar verduidelijkt later “een kind is slechts een tabula rasa of schone lei waar het opvattingen betreft, niet in zijn talenten of temperament” (Cunningham, 1997, 84). John Locke was van mening dat er voor de ervaring niets in het bewustzijn aanwezig is en bood hiermee de conceptie van het kind aan, een tabula rasa, die niet door neigingen of waarden, maar door ervaring wordt beïnvloed (Cook, 2004). Het bewustzijn zou worden gevuld met indrukken die het kind opdoet tijdens het opgroeien door zintuiglijke waarnemingen (Rietveld-van Wingerden, 1992). Deze filosofie had een weerslag op de opvoeding van het kind en het onderwijs. De verschoolsing van de opvoeding bracht daarbij met zich mee dat de relatie tussen ouders en kind veranderde en de verhouding tussen de private wereld en de publieke sfeer wijzigde (Van Damme & Simon, 1989).
-5-
Theoretisch kader Jean-Jacques Rousseau stelde gelijktijdig met Locke dat kinderen zich ongedwongen moeten kunnen ontwikkelen volgens hun natuurlijke aanleg. “Nature wants children to be children before they are men” (Cross, 1997, 19). Zijn opvoedingsstrategie was dan ook om kinderen zo ver mogelijk van maatschappelijke invloeden te houden (Rietveldvan Wingerden, 1992). Jean-Jacques Rousseau was van mening dat niet de opvoeder het kind moet vormen, maar dat het kind moet leren uit ervaring en niet omdat iemand hem dingen vertelt, zo moet het kind bijvoorbeeld uit ervaring leren dat stenen hard zijn en dat vuur brandt (Cunningham, 1997). Rousseau was vast besloten om een kind als kind te beschouwen en isoleert in zijn beroemde werk Emile (1762) het kind uit het leven van de volwassenen waardoor kinderen steeds meer werden gezien als hulpeloze wezens, die apart gehouden en beschermd moesten worden. Door een kind te beschermen tegen de wereld van de volwassenen en hem een lange leertijd te gunnen zou het groeien tot een gelukkig en verantwoordelijk mens (Cunningham, 1997). Voor het eerst ontstond het begrip opvoeden, voordien werd er alleen geconformeerd. Volgens Lea Dasberg (1975) zagen de Verlichters het kind in dienst van zijn eigen geluk. Oelkers (2002) ziet het kind-zijn niet als een natuurtoestand, maar stelt dat gelukkig zijn afhankelijk is van de opvoeding en geluk enerzijds betrekking heeft op de ervaringswereld en anderzijds op de toekomst van het kind. Postman daarentegen stelt dat een goede kindertijd er niet een is van vrijheid en geluk, maar van goed gedrag, gehoorzaamheid aan ouderen en de bereidheid om vaardigheden aan te leren die in de wereld van de volwassenen noodzakelijk zijn (Cunningham, 1997, 215).
Lea Dasberg benoemt het beschermend gebied waar het kind kan rijpen aan een gemeenschap van leeftijdgenoten die zich in dezelfde ontwikkelingsfase bevinden, als “het Jeugdland”. Zij stelt dat er wel volwassen begeleiders in de “pedagogische provincie” zijn, maar dat leefpatroon, normen en erecode deze zijn van de groep opgroeiende kinderen: zij leven in hun “Eigenwelt”, een wereld van, voor, en door henzelf (Dasberg, 1975, 19). Kinderen werden in het jeugdland niet langer gezien als kleine volwassenen met bijna dezelfde volwassen plichten, maar als dragers van een betere toekomst (Cunningham, 1997). De idealisering van het kind verwoordt Lea Dasberg als volgt: “in plaats van de “volwassene in zakformaat”, kwam het “kind”, en men stelde zich ten doel om dat kind groot te brengen, maar door het klein te houden” (Dasberg, 1975, 14). Op deze schijnbare paradox van grootbrengen “door het klein te houden” had ook Ariès al gewezen: het kind moest kinderlijk blijven en tegelijk groot worden (Depaepe et al., 2005, 38).
-6-
Theoretisch kader Samen met het jeugdland ontstond ook de kinder- en jeugdlectuur, de specifieke kinderkleding,
het
speelgoed
bestemd voor
kinderhanden,
een afzonderlijke
kinderkamer en de jeugdbeweging (Dasberg, 1975, 58).
Volgens Cunningham (1997) zette de ontwikkeling van een wereldrijke visie op het kind en de kindertijd in de achttiende eeuw een periode in van opmerkelijke veranderingen, zowel in de ideeën over de kindertijd als in de behandeling van het kind. Hij stelt dat de kindertijd, in de ethos van de romantiek, erkend zou worden als een bijzondere periode in het leven, maar ook dat ouders het in zichzelf levend zouden houden; en zij in zekere zin kind moesten blijven. Het discours van het onschuldig kind verscheen en construeert kinderen als intrinsiek deugdzaam, heilzaam, puur, engelachtig/goddelijk en onschuldig. Deze onschuld maakt kinderen onvolwassen, onwetend, zwak, kwetsbaar en creëert de nood voor bescherming (Meyer, 2007). Anne Higgonet zegt: “…the image of the Romantic child replaces what we have lost, or what we fear to lose” (Cook, 2004, 27). Men wilde het kind een blijde zorgeloze jeugd bezorgen in een miniatuurwereld zonder gevaren met als waarborg een gelukkige en harmonische volwassenheid waardoor twee leefpatronen naast elkaar ontstonden. Het volwassen leefpatroon was er een van arbeid, onderhoudszorgen en verantwoordelijkheid. Het kinderlijke patroon werd er een van spel, verzorgd worden en onmondigheid. Ellen Seiter omschrijft de kindertijd als: “Childhood was increasingly defined as a time of learning an playing, not working” (Seiter, 1993, 19). Het hard labeur van het kind maakte plaats voor een beschermde omgeving met een nieuwe toekomst: “Play is the work of children, and toys are their tools” (Cross, 1997, 17). Volgens Ginsburg (2007) laat spel kinderen toe hun creativiteit te gebruiken terwijl zij hun verbeelding, handigheid, en fysieke, cognitieve vaardigheden ontwikkelen.
Heninger ziet een dubbele scheiding van de kinderen uit de wereld van de volwassen in het feit dat kinderen eerst uit het arbeidsproces van de volwassenen worden gehaald en daarna een plaats innemen in een gesentimentaliseerde en niet-productieve huiselijke sfeer (Cook, 2004). Viviana Zelizer identificeert de periode van 1870 tot 1930 als de tijd waar een diepgaande verandering in de economische en sentimentele waarde van het kind plaats vond: “(A) child is expected to provide love, smiles, and emotional satisfaction, but no money or labor” (Seiter, 1993, 52). Volgens Zelizer heeft er een sacralisering van de kindertijd plaatsgevonden waardoor kinderen werden omgeven met een aura van sentimentalisatie of vroomheid (Cunningham, 1997). Zij ziet kinderen “in the process of becoming priceless” (Seiter, 1993, 52). Het kind wordt nu niet langer gezien
-7-
Theoretisch kader als een bron van inkomsten, maar wordt gewaardeerd op emotionele gronden. Cunningham (1997) stelt dat ouders in antwoord hierop minder kinderen kregen, maar hen meer waardeerden als individu, en uitsluitend om emotionele redenen in plaats van een combinatie van emotionele en economische redenen waar zij voordien zelden hadden bij stilgestaan. Gunter en Furnham (1998) stellen dat ouders minder kinderen kregen en daardoor vaak meer geld aan elk kind konden besteden. Door de sentimentalisatie van het kind ontstond een nieuwe relatie tussen ouders en kind waarbij de liefde en affectie zich vertaalde in het geven van geschenken. “In this process, children became increasingly expensive objects of affection – objects of spending, but with the goal of evoking innocent wonder” (Cross, 2004, 2). Locke was van mening dat de nieuwsgierigheid van kinderen moet worden aangemoedigd en alles in het werk moet worden gesteld om kinderen volkomen vrij en onbeteugeld te laten in al hun onschuldige dwaasheden, speelsheid en kinderlijke handelingen, voor zover dit kan stroken met het respect dat zij aan de aanwezigen verschuldigd zijn en dit met de grootst mogelijke toegeeflijkheid (Cunningham, 1997). John Locke wordt tot in de twintigste eeuw geroemd als degene die de gedachte van het spelende leren introduceerde (Rietveld-van Wingerden, 1992, 51). Volgens Locke moeten ouders hun kinderen met een verscheidenheid aan speelgoed aanzetten tot spel zodat zij in hun beschermde omgeving kunnen opgroeien tot volwaardige mensen (Cross, 1997) en moeten de instructies bij dit leren worden verenigd met amusement (Rietveld-van Wingerden,1992). “One of the methods of socialization in early childhood is trough play with various types of toys” (Cherney, 2006, 717). Ginsburg (2007) stelt dat het spel de kinderen toelaat om een wereld te creëren en te onderzoeken die zij kunnen beheersen en hun vrees te veroveren terwijl zijn volwassen rollen uitoefenen. De veranderde houding t.o.v. kinderen hield ook in dat ouders moesten worden overtuigd om speelgoed aan te kopen zodat hun kinderen in de mogelijkheid waren om te spelen (Cross, 1997).1
Een aantal historische trajecten komen in de vroege twintigste eeuw samen om de totstandkoming van een ontluikende commerciële wereld van de kinderjaren mogelijk en haalbaar te maken. Eén traject spreekt over de sociale identiteit van het kind als een entiteit die te onderscheiden is van de volwassenen waarbij de onderscheidende kenmerken van het kind van zijn natuurlijkheid, zijn onschuld, en de natuurlijkheid van zijn onschuld zijn. Een ander traject vormt de sociale plaats van het kind binnen een gesentimentaliseerde en huiselijke sfeer in de achttiende en negentiende eeuw,…
1
Hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk twee.
-8-
Theoretisch kader (Cook, 2004). Het consumentenkind is volgens Hengst nauw verbonden met de totstandkoming van de moderne kindertijd en vond zijn oorsprong bij het eigenlijke begin van de consumentenmaatschappij in de 18de eeuw. Het ontwikkelde begrip over de verschillende fases van de kindertijd en de populaire thesis van John Locke over de “educability” van kinderen verstrekten daarbij een stimulus voor de industriële fabricage van speciale kinderproducten (Hengst, 2000). Volgens Cook is de cultuur van kinderconsument “an ongoing historical accommodation of adult interests and children’s selves, of sentimental and monetary values” (Cook, 2004, 145).
In de eerste helft van de twintigste eeuw speelde het kind geen enkel productieve rol meer binnen de economie en werden hierdoor steeds meer als consument gezien (Cunningham, 1997). “By the late 1910s the child was emerging as the distinct target of advertisers and marketers, a valuable commodity in its own right”. Het kind van de twintigste eeuw was het eerste consumentenkind van de massacultuur - “.. of dime novels, pulp magazines, movies, radio, and eventually television” (Sammond, 2005, 6). Vanaf 1950 werd het door de televisie ook mogelijk om zich rechtstreeks tot kinderen te richten wat de mogelijkheden om producten af te zetten vergrootte, zozeer zelfs dat deze de vorm en inhoud van kinderprogramma’s gingen bepalen. Volgens Stephen Kline benoemde de televisie de kinderen tot publiek, zodat zij in de markt geïntegreerd konden worden (Cunningham, 1997). Een opvatting die aan Postman kan worden ontleend is dat televisie niet alleen een communicatiemiddel is, maar het medium ook vercommercialiserend werkt en het kind tot een consument maakt (Cunningham, 1997). Buckingham verduidelijkt: “Television programmes are no longer just television programmes: they are also films, records, books, comics and magazines, computer games and toys – not to mention T-shirts, poster, lunchboxes, drinks, sticker albums, food and a myriad of other products”. “Nearly all the most popular toys are TVrelated…“ (Buckingham, 2001, 284).
Volgens McNeal begon de interesse in de jonge consumenten na de Tweede Wereldoorlog met de babyboomgeneratie en met de opkomst van de televisie (Gunter & Furnham, 1998). “The influence that children assert on family purchases has been an area of growing interest among marketers ever since the advent of popular television viewing in the 1950s” (Gunter & Furnham, 1998, 53). Kinderen vertegenwoordigen volgens McNeal een potentiële markt voor verschillende producten die zich in het model van de reclame in drie verschillende markten onderscheiden. Als primaire markt beïnvloedt de reclame het kind om producten te kopen en/of ouders ertoe aan te zetten aankopen te doen.
-9-
Theoretisch kader Vanaf het ogenblik dat kinderen de financiële middelen en de wens hebben om producten voor zichzelf te kopen, worden zij als een potentieel actieve groep aanzien voor de consumentenmarkt. Met de beïnvloedingsmarkt kan de reclame de kinderen ertoe bewegen om de ouders te informeren en te overtuigen producten aan te kopen. Naast hun direct effect op de markt, oefenen kinderen een secundaire, indirecte invloed uit op de productkeuze van hun ouders (Gunter & Furnham, 1998). Uit een studie van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de VerbruikersOrganisaties (OIVO, mei 2006) blijkt dat kinderen een rol van voorschrijver spelen bij tal van activiteiten. Het kind is aankoopvoorschrijver vanaf het moment dat het producten en diensten voorstelt en deze niet enkel voor zichzelf vraagt, maar voor het hele gezin, en dat vanaf het moment dat ouders het advies van de jongere als een doorslaggevend element gaan beschouwen in de aankoop van een product. De kinderen mengen zich op 9-jarige leeftijd in ongeveer één op drie gevallen (35%) in de beslissing over vrijetijdsbesteding in een pretpark. Op een leeftijd van 10 jaar is dit 48%, op 11 jaar 57% en op 12 jaar 50% (Vandercammen, 2006). Uit cijfergegevens van het onderzoek kunnen we veronderstellen dat de daling op een leeftijd van 12 jaar voortvloeit uit het feit dat jongeren op die leeftijd meer interesse tonen voor het uitgaan (gestegen van 43% naar 69%), bioscoopbezoek (van 44 % naar 52 %) en videogames (van 92 naar 94 %). In het begin zijn het de ouders die de keuze van kinderen beïnvloeden, maar later zullen die kinderen – door interactie met hun ouders – op hun beurt hun stempel drukken op het aankoopgedrag: dat is “omgekeerde socialisatie” en voorschrijven. De rol van voorschrijver van het kind komt al heel vroeg tot uiting. In het begin kiest het kleuren en vormen, later komen daar merken, de wijze en zelfs prijzen (essentieel keuzecriterium bij de volwassene) bij (Vandercammen, 2006). McKendrick zegt dat de participatie van het kind in de besluitvorming niet verwant is met om het even welke sociale en economische verdeling zoals etniciteit, geslacht, klasse of status (McKendrick, 2000). Kinderen vormen tenslotte ook een toekomstige markt. Het aankoopgedrag van het kind en de ouders veroorzaakt door de reclame bepalen het toekomstig gedrag van het kind. Een belangrijke factor hierbij is dat merkloyaliteit gevormd wordt tijdens de kinderjaren (Gunter & Furnham, 1998). Onderzoek leert dat volwassenen in grote mate loyaal blijven aan merken die ze als kind waardeerden (Vanzegbroeck, 2002, 4). Vanobbergen geeft aan dat uit een studie van Fischer en al. blijkt dat merkherkenning door kinderen eerder plaats vindt in de ontwikkeling van kinderen dan merkherinnering. Uit deze studie blijkt dat 82 % van de drie- tot zesjarigen het logo van McDonald’s herkent, in die zin dat ze het kunnen combineren met een plaatje van een hamburger.
- 10 -
Theoretisch kader Daarnaast kan 57% van de kinderen het logo van Nike herkennen en weet 52% Old Joe (een kameel) te combineren met een plaatje van een Camel-sigaretten. Ook het onderzoek naar merkherinnering bij kleuters levert verrassende resultaten op. Anders dan bij merkherkenning moeten kinderen bij merkherinnering zelf een mentale zoektocht naar bepaalde geheugenelementen ondernemen. Kinderen krijgen hierbij merklogo’s te zien, waarbij ze elk logo zelfstandig moeten proberen te koppelen aan de merknaam. Een onderzoek bij 60 vijf- tot negenjarigen in Nederland toont aan dat alle kinderen - ongeacht de leeftijd - de merknaam bij het logo van McDonald kunnen noemen. Bij de zesjarigen kan 58% het logo van Nike benoemen en 52% dat van Mercedes. Bij de negenjarigen bedraagt dit respectievelijk 100% van Pepsi en 67% het logo van Shell. Ook bij merken die minder relevant zijn voor kinderen ligt de merkherinnering blijkbaar relatief hoog (Vanobbergen, 2003, 67). Merkherkenning en merkherinnering zijn uiteraard sterk gerelateerd aan heel de discussie
omtrent
het
opzetten
van
advertentiecampagnes
naar
kinderen
(Vanobbergen, 2003, 68).
Critici beweren dat de kindertijd door de commercialisering wordt bezoedeld en hierdoor de kindertijd aan het uithollen, of zelfs aan het verdwijnen is. In de tweede helft van de twintigste eeuw wordt deze discussie voornamelijk in verband gebracht met de macht van de media en de invloeden die kinderen tot consumenten maken (Cunningham, 1997). Volgens Postman kunnen kinderen geen kinderen meer zijn omdat ze veel te vroeg worden blootgesteld aan thema’s die eigenlijk voor volwassenen zijn bestemd, waardoor het onderscheid tussen volwassenen en kinderen in een gecommercialiseerd tijdperk zo goed als verdwenen is. Postman schuift het bijkomende verlies van de kinderlijke onschuld af op de televisie en de nieuwe media en benoemt deze kind-zijn in crisis gedachte zelfs als het verdwijnend kind-zijn (Vanobbergen, 2003). Cross ziet in de eerste jaren na WO II een teruggrijpen naar het speelgoed dat in de eerste twee decennia van de 20ste eeuw populair was, vanuit een soort nostalgie naar een tijd die nog niet bezoedeld was (Vanobbergen, 2003, 43). In de tweede helft van de twintigste eeuw is het beeld van de eeuw van het kind vervaagd. Niet dat men geen betekenis meer hecht aan de kindertijd; maar men is eerder gaan twijfelen of het gebied dat als kindertijd in kaart is gebracht, onaangetast kan blijven. Uit alle hoeken dreigt er inbreuk op te worden gemaakt, en zo wordt beweerd, dat overleeft de kindertijd niet (Cunningham, 1997).
- 11 -
Theoretisch kader
Besluit hoofdstuk I Na de ontdekking van het kind werd het kind niet langer gezien als kleine volwassene met bijna dezelfde volwassen plichten, maar als drager van een betere toekomst. Daarbij leidde de ontdekking van het kind tot een intense en geprivatiseerde ouder-kind relatie. Het kind werd geïsoleerd uit het leven van de volwassenen waardoor kinderen steeds meer werden gezien als hulpeloze wezens, die apart gehouden en beschermd moesten worden. De verschoolsing van de opvoeding droeg in grote mate bij tot het herdefiniëren van gezinsverhoudingen, waaronder de relaties tussen ouders en kinderen, en tot een wijzigende verhouding tussen de private wereld en de publieke sfeer.
Deze sociale identiteit van het kind, waarbij het kind zich onderscheidde van de volwassenen, en de sociale locactie van het kind binnen een gesentimentaliseerde en huiselijke sfeer hebben er in zekere zin toe geleid dat het kind in verband kan worden gebracht met de consumptiemaatschappij. De industrie weet het kind op jonge leeftijd te bereiken via de consumentenmarkt waardoor het kind in de loop der tijden geëvolueerd is van een anoniem naar een commercieel kind.
- 12 -
Theoretisch kader
HOOFDSTUK 2 - CONCEPTEN Inleiding In deze masterproef vormen de concepten “gender” en “sold separately” de basis voor de analyse en worden in dit hoofdstuk verder beschreven. Om de attracties in het themapark (die dan gezien worden als het speelgoed van het kind) in de analyse te kunnen toetsen aan de geschiedenis van het speelgoed is het van belang te weten welk onderscheid de maatschappij maakt tussen een jongen en een meisje en welke kenmerken wij hiervan kunnen terugvinden in het speelgoed. Aan de hand van het concept “gender” wordt het onderscheid tussen een jongen en een meisje en de verwachtingen, rollenpatronen die aan het kind worden opgelegd, uiteengezet. Het tweede concept is “sold separately”. Deze techniek wordt vooral door adverteerders toegepast om dezelfde artikelen op een verschillende manier, maar tegelijk aan kinderen en ouders te verkopen. Dit principe vertaalt zich in een themapark in de begrippen “entertainment”, “education” en “edutainment”.
Gender Het begrip gender (>genus) wordt verder in deze masterproef niet in zijn oorspronkelijke betekenis van “geslacht” gebruikt, maar wel in de betekenis van de constructie die de cultuur waarin de mens geboren wordt aan een bepaald geslacht verbindt. Om de term te begrijpen zoals hij nu wordt gebruikt, citeren we Simone de Beauvoir: Le deuxième sexe (1949): “on ne nait pas femme, on le devient. Aucun destin biologique, psychique, economique ne définit la figure que revêt au sein de la société la femelle humaine: c’est l’ensemble de la civilisation qui élabore ce produit intermédiaire entre le mâle et le castrat qu’on qualifie de féminin”. Hiermee wordt bedoeld dat je geboren wordt met een bepaald geslacht (sekse), maar dat de maatschappij,
die
volgens
cultuur
dan
ook
weer
verschilt,
daar
bepaalde
verwachtingen, rollenpatronen en stereotypen aan verbindt die het kind (jongen of meisje) zal moeten “volgen”, wil het in die cultuur passen (Demoor, 2000).
- 13 -
Theoretisch kader Hieruit kunnen we besluiten dat de socialisatie van het kind begint vanaf de geboorte door het aanleren van gedrag en rollen en wordt voortgezet in het gezin, op school, maar ook in de bredere maatschappij. De gender-rol wordt aangeleerd door de plaats, taken en rollen aan te nemen die verwacht worden (Demoor, 2000).
Het kind werd in de negentiende eeuw niet langer gezien als een jongen, zoals bij Erasmus en Locke het geval was geweest, maar eerder als het geslachteloze kind waarbij de seksuele verschillen werden verhuld door eenzelfde haarsnit en eenzelfde kledij (Cunningham, 1997). Pas vanaf het ogenblik dat jongens rond de leeftijd van 5 jaar werden uitgedost in hun eerste “pantalon”, behoorden zij tot de peergroep en begonnen de jongensjaren. De peergroep speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling naar de mannelijkheid (Grant, 2004). Volgens de moeder, die de meeste verantwoordelijkheid droeg in de opvoeding van het kind, bracht deze monumentale dag een verandering in de jongen teweeg: “He will be a noisy, shouting, out-of-doors boy and a dear little house boy any more at all” (Grant, 2004, 832). Alhoewel meisjes en jongens dezelfde kwaliteiten zoals tederheid, zelfbeheersing en zelfopoffering moesten vertonen, ontwikkelden jongens zich onder invloed van hun peergroep steeds mannelijker terwijl meisjes dezelfde vrouwelijke interesses behielden (Grant, 2004). De jongens waren uithuiziger en meer belust op avontuur, bij het meisje stonden de onschuld, de reinheid, het lieve en het moederlijke centraal, waardoor ze steeds werd gezien als een kopie van de ideale moederfiguur. (Rietveld-van Wingerden, 1992)
De verwachtingspatronen van een jongen of een meisje kunnen verschillen, maar nemen vaak de vorm van een “binaire oppositie”, een tegenstelling aan. Deze opdeling gaat terug naar de primaire overtuiging dat het ene geslacht sterker (dominanter) is dan het andere. Zo staat mannelijk voor wat vrouwelijk niet is, sterk versus zwak, publiek versus privé, cultuur versus natuur, koel versus emotioneel, rationeel versus irrationeel. In die zin verwacht men van een jongen dat hij stoer is, en van een meisje dat zij gewoon doet wat haar wordt gevraagd (Demoor, 2000). Rousseau schreef in zijn boek Emile: “De man “moet actief en sterk zijn”, de vrouw “passief en zwak” (Cunningham, 1997, 88). Uit een onderzoek van Jospeph Tobin (2000) blijkt dat meisjes in een volledige meisjesomgeving meer praten, meer hun gevoel volgen en meer meewerken dan wanneer zij met jongens zijn. Een verklaring hiervoor ziet hij in: “It is people who are relatively powerless who have to code-switch and mask their thoughts and feelings when they are in the presence of more powerful people” (Tobin, 2000, 33).
- 14 -
Theoretisch kader
De benaming “meisje” wijst op een positionering binnen het kind-zijn, maar ook op een relatief passieve benoeming binnen een gender hiërarchie, maar met de term “girlpower” en met bijvoorbeeld een sterke “girlie” esthetiek door een overvloed van roze, glitter en hartvormen, wordt hieraan een nieuwe inhoud gegeven (Russel & Tyler, 2002). Ooit werd gedacht dat het verband tussen de twee concepten “girl” and “power” niet bestond, maar dit werd binnen de consumentencultuur genormaliseerd “… the empowerment of girls is now something that is more or less taken granted by both children and parents, and has certainly been incorporated into commodity culture” (Banet-Weizer, 2004, 120). In die zin is bijvoorbeeld Nickelodeon “an important producer of girl power politics, as it explicitly connects commercial representation and the sheer visibility of girls on television with a larger recognition of girls as important empowered subject in the social world” (Banet-Weizer, 2004, 125). Meisjes worden hier als sterk, onafhankelijk en onhandelbaar voorgesteld in relatie tot de standaarddefinitie waarbij meisjes als gehoorzaam en volgzaam worden omschreven (Banet-Weizer, 2004).
Een constante vaststelling in de ontwikkelingsliteratuur is dat jongens en meisjes een grotere voorkeur hebben voor speelgoed verbonden aan hun eigen stereotype “owngender” dan aan “cross-gender” of “gender neutral” speelgoed. Jongens verkiezen manipuleerbaar speelgoed, voertuigen en actiefiguren die hen aanmoedigen tot manipulatie, constructie en actief onderzoek. Meisjes daarentegen verkiezen poppen, pluchen dieren en educatief speelgoed (Cherney, 2006). “To be a girl meant to be surrounded by lots of “lovely”, “girlie” things – concrete, aesthetic objectifications of femininity” (Russel & Tyler, 2002, 629). De voorkeur van jongens voor gender-stereotype speelgoed blijft standvastig doorheen de leeftijdsgroepen, terwijl de interesse van meisjes voor het gender-stereotype speelgoed afneemt wanneer zij ouder worden (Cherney, 2006). Girls may be less strictly gender-typed than boys are because they encounter less intensive gender role pressure from their parents and peers (Cherney, 2006, 723) .
Volgens Miller is het spelen met gender-stereotype speelgoed verbonden met de ontwikkeling van verschillende cognitieve (bijvoorbeeld verbaal/ruimtelijk) of sociale vaardigheden (verzorging/strijdlust) in meisjes en jongens (Cherney, 2006). Dit wordt tevens bevestigd door Ginsburg in ‘The Official Journal of The American Academy of Pediatrics’: “Play is essential to development because it contributes to the cognitive, physical, social, and emotional well-being of children and youth” (Ginsburg, 2007, 182).
- 15 -
Theoretisch kader Bijgevolg bevordert het spelen met gender-stereotype speelgoed verschillende sociale vaardigheden in jongens en meisjes. “Piaget was ervan overtuigd dat alle kinderen hun cognitieve vaardigheden volgens een universeel stappenplan verwerven…, “geef het kind tijd en het zal ontwikkelen” kan daarbij beschouwd worden als het leidmotief van Piagets denken over kinderen” (Vanobbergen, 2003, 99). Spel, was volgens Locke niet de “devil’s workshop, a surrender to the inner impulse of disorder and disobedience, but rather exploratory and expressive” (Cross, 1997, 18).
Speelgoed Op het einde van de 19de eeuw neemt speelgoed een steeds belangrijkere plaats in het kinderleven en kwam de speelgoedindustrie tot stand. Voorheen werd speelgoed op ambachtelijke wijze vervaardigd in huiselijke kring of in kleine winkeltjes alsook meer en meer geïmporteerd uit Duitsland waar het op industriële wijze werd vervaardigd (Cross, 1997). Alhoewel de nieuwe technieken massaproductie toelieten, bleven de fabrikanten voorzichtig en produceerden zij speelgoed enkel als nevenactiviteit. “They introduced manufacturated versions of homemade rattles, marbles, sleds, hobbyhorses, and wooden animal sets” (Cross, 1997, 22). Speelgoed werd in een catalogus aangeboden als “dry goods” waarbij de nadruk werd gelegd op de duurzaamheid en de opvoedende waarde. “Key notions used in selling “educational toys” in early 19th century in England and in the USA were “self-improvement” and “self-education”” (Hengst, 2000, 11). “Even retail catalogs seldom displayed children using toys, nor did they feature brand names or use images of popular characters or celebrities to sell toys” (Cross,1997, 23). Eerder laten de catalogussen de producten voor zich spreken. De fabrikanten hadden de mogelijkheid nog niet ontdekt om persoonlijkheid en verbeelding te verkopen (Cross, 1997). Zij waren er zich van bewust dat ouders nog niet veel geld wilden of konden uitgeven aan speelgoed en beoogden daarom de middle-class en niet de massamarkt. De standaarduitvoering van het speelgoed wijzigde dan ook traag. “They either fit adult’s recollections of their own childhood playthings or met the goal of enlightened parents for educational play” (Cross, 1997, 22).
- 16 -
Theoretisch kader Speelgoed moest toen enkel het ouderpatroon imiteren en geen helden in een wereld van fantasie. De aard van het speelgoed en de manier van het adverteren gaf duidelijk weer dat het de ouders, en niet de kinderen, waren die beslisten welk speelgoed zou worden aangekocht (Cross, 1997). “Children did not yet constitute a direct consumer market; purchasing was done by parents, mostly middleclass, eager to buy items that would educate and improve their offspring” (Vanobbergen, 2003, 31). Ouders uit de burgerij waren er ook van overtuigd dat hun kinderen een betere toekomst zouden hebben wanneer zij op een behoorlijke manier werden voorbereid op hun toekomstige rol als man en vrouw in een nieuwe samenleving. Speelgoed werd dan ook een miniatuurversie van de leefwereld van de volwassenen met een overwegend norm- en rolbevestigende
functie.
miniatuurwerktuigen
zoals
Het
speelgoed
hamers,
voor
zagen,
de
jongens
bestond
tuingereedschapsets,
o.a.
uit
drukpers
en
stoommachines. Meisjes waren voorbestemd om te spelen met poppen en accessoires en met miniaturen van huishoudelijke toestellen, keukengarnituur, koetsen en huizen (Cross, 1997). Parents understood playthings to be miniatures of the work-related objects of adults (Cross, 1997, 26). “Both boy’s and girls’ toys reflected conventional work roles and the tools that went with them” (Cross, 1997, 25).
De sentimentalisatie van het kind zette de toon van het adverteren door speelgoed te gaan benadrukken als dat van het ongeëvenaarde plezier om kinderen gelukkig te maken door het schenken van speelgoed. Speelgoedadverteerders spreken de lezers en vooral de moeders – aan als ouders die een reeks verlangens delen voor hun kinderen en waarbij wordt gesuggereerd dat verschillende soorten speelgoed het succes van de kinderen zullen verzekeren. Deze verlangens vertaalden zich in verschillende producteisen, zoals speelgoed dat geluk creëert, speelgoed moet vaardigheden leren, speelgoed brengt ouders en kinderen dichter bij elkaar, speelgoed houdt kinderen bezig, speelgoed wakkert activiteit aan (Seiter, 1993). “In contrast to passive entertainment, play builds active, healthy bodies” (Ginsburg, 2007, 183). In advertenties worden vaak twee beweringen met elkaar verbonden; bijvoorbeeld het idee dat speelgoed plezierig is en dat speelgoed leert (Seiter, 1993).
Nieuwe concepten zoals rollerskates en “children’s pedal vehicles” werden geïntroduceerd. De populariteit van deze producten gaf nieuwe mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding voor de hardwerkende “business classes” en versterkte de overtuiging dat ontspanning de banden zou aanhalen tussen ouders en kinderen (Cross, 1997). Play offers parents a wonderful opportunity to engage fully with their children (Ginsburg, 2007, 183).
- 17 -
Theoretisch kader
Tussen 1900 en de Tweede Wereldoorlog weerspiegelde het speelgoed de revoluties in de technologieën van de industrie en het huis. De fabrikanten van jongensspeelgoed richtten zich niet enkel meer met “child quieters” tot de ouders van kleuters, maar boden
oudere
kinderen
in
een
eindeloze
serie
van
vervoer-,
bouw-
en
wetenschapspeelgoed dromen van succes en macht aan. Het speelgoed voor de jongens stelde niet langer miniaturen van het werkgereedschap van de volwassen man voor. “They trained boys for manhood through the latest machines of men. Boys went from blocks to wagons, from pull to electric trains, and from Tinkertoys to erector sets. Play meant anticipating the future” (Cross, 1997, 79). Het meisjesspeelgoed ging in een bijna tegenovergestelde richting. “Companion and baby dolls replaced sewing and lady dolls. Play was transformed from practical training in crafts and etiquette to acting out personal relationships and keeping up with fashion trends” (Cross, 1997, 79). Cross zegt dat: “Still, despite the insistence of some adults today that more genderneutral toys be offered older children, gender differences in playthings persist and have even grown more extreme” (Cross, 1997, 80). Volgens Ellen Seiter (1993) behoren primaire en donkere kleuren tot de jongens, roze en pastelkeuren zijn voor meisjes, ….
Voor vele volwassenen, is het gemakkelijker om het speelgoed van de vroege twintigste eeuw “the erector sets and the babydolls” te verkiezen boven “the violent games and Barbie fashion” dat het spel domineerde aan het einde van de 20ste eeuw. Terwijl dit speelgoed zeker “sex-role stereotypes” versterkte, boden zij een haalbare, hoogst romantische visie van de toekomst aan en drukten waarden uit die tussen ouders en kinderen werden gedeeld. Dit opleidingsspeelgoed maakte deel uit van de maatschappij die een duidelijke visie van de toekomst en van “sex-roles” had. Dat vertrouwen zou zeer ondermijnd worden in de komende decennia (Cross, 1997).
- 18 -
Theoretisch kader
Sold separately Wanneer speelgoed via de televisie werd geadverteerd, en kinderen al om speelgoed konden vragen zelfs vooraleer ze een speelgoedwinkel binnen stapten, werden kinderen al dromend afgebeeld over speelgoed dat ze in de reclamespotjes hadden gezien, eerder dan luidop te verkondigen wat hun verlangens waren. In deze advertenties was de voorgestelde motivatie voor de volwassenen het simpele verlangen om speelgoed te kopen om te plezieren. Reclame op televisie, herhaaldelijke bezoeken aan winkels, en contacten met peers onder de schoolleeftijd/peuter voorzien kinderen van voldoende productinformatie om ouders al op jonge leeftijd onder druk te zetten “the aim to delight pitch” heeft zijn onschuld verloren en wordt nog zelden gebruikt in speelgoedadvertenties gericht aan de ouders. Deze strategie wordt nu vervangen door de verzekering dat speelgoed een educatieve waarde heeft (Seiter, 1993).
Volgens Ellen Seiter worden dezelfde artikelen op een verschillende manier aan kinderen en ouders verkocht. Zij definieert dit als volgt: “Toys have been sold to parents trough advertisements in print media based on claims for educational value at the same time that toys have been sold to children in television commercials based on their “badge appeal” to peers” (Seiter, 1993, 5). Kenway & Bullen besluiten dat: “whereas children are more attracted to a blend of entertainment and advertising than education and entertainment, adults prefer children’s entertainment to be educational” (Vanobbergen, 2003, 46). Seiter wijst erop dat adverteerders en programmamakers traditioneel jongens privilegieerden vanuit de wijsheid dat jongens niet naar meisjes op tv kijken, maar meisjes wel naar jongens, jonge meisjes zijn pas vanaf het begin van de jaren ’80 door de elektronische media als specifiek marksegment ontdekt. Vanaf dan worden jongens en meisjes dus ook “sold separately”, waarbij de markt voor jongens mikt op geweld en conflict en de markt voor meisjes op relaties, schoonheid en harmonie (Vanobbergen, 2003, 46).
Het speelgoed wordt gewaardeerd voor de instrumentale waarde, voor wat zij van kinderen maken. Het bevorderen van het leren, de activiteit, en de creativiteit domineren nu in de advertenties die aan ouders worden gericht - eerder dan het verstrekken van sensatie en pret (Seiter, 1993).
- 19 -
Theoretisch kader “As the toy business expanded, more and more toy advertisers joined the few explicitly educational companies by changing from promises of fun and enjoyment to much grander claims about educational, claims that were fueled by the dominant vision of childhood offered by social scientists and psychologists” (Seiter, 1993, 94).
Wanneer we denken aan leren en educatie in relatie tot consumptie, worden we automatisch aangetrokken tot kinderen. Dit is zeker zo in populaire mediadebatten over educatieve marketing (Martens, 2005). Volgens Buckingham (2003) kunnen de onderwijselementen een geschikt alibi vormen voor de ouders, die moeten worden gerustgesteld dat zij hun rol op adequate manier volbrengen, terwijl voor kinderen het entertainmentaspect het leren verzacht. De commentaren op het verband tussen de markt en de kinderconsumptie zijn voornamelijk geconcentreerd op het idee dat ze kinderen op een informele manier onderwijzen – over kinderen wordt gezegd dat zij leren van TV-programma’s, van computers, speelgoed en de populaire cultuur die hen omringt (Martens, 2005).
Volgens Buckingham is: “Education is the work of childhood,...” (Buckingham, 2001, 282). Educatie is volgens hem tevens in om het even welke vorm onvermijdelijk entertaining, in de zin dat het ons moet betrekken en interesseren, net zoals entertainment verbonden is met educatie, in de zin dat we niet anders kunnen dan ervan te leren (Buckingham, 2003).
De benaming “edutainment” is bedacht voor belevenissen die zowel het lerende als het amusementsdomein bestrijken (Pine & Gilmore, 1999, 53). Belevenissen blijven niet uitsluitend beperkt tot de amusementssector: amusement is slechts één van de aspecten van een belevenis. Ondernemingen zorgen juist voor een belevenis wanneer zij hun klanten erbij betrekken, met hen op een persoonlijke en memorabele manier in contact treden (Pine & Gilmore, 1999, 20).
- 20 -
Theoretisch kader
Besluit hoofdstuk 2 De socialisatie van het kind begint vanaf de geboorte door het aanleren van gedrag en rollen en wordt voortgezet in het gezin, op school, maar ook in de bredere maatschappij. De gender-rol wordt aangeleerd door de plaats, taken en rollen aan te nemen die verwacht worden door de maatschappij. De verwachtingspatronen van een jongen of en meisje kunnen verschillen, maar nemen vaak de vorm van een binaire oppositie aan. Alhoewel de benaming “meisje” een relatief passieve benoeming is binnen een gender hiërarchie, wijzigt de term “girlpower” de conventionele genderdefinitie.
Een constante vaststelling in de literatuur is dat jongens en meisjes een grotere voorkeur hebben voor speelgoed verbonden aan hun eigen stereotype “own-gender” dan aan “cross-gender” of “gender-neutral” speelgoed. Het spelen met genderstereotype speelgoed bevordert verschillende sociale vaardigheden in jongens en meisjes.
Speelgoed neemt door de jaren heen een steeds belangrijke plaats in het kinderleven. In eerste instantie was het speelgoed een miniatuurversie van de leefwereld van de volwassenen met een overwegend norm- en rolbevestigde functie en richtten adverteerders zich enkel tot de ouders. Later moest speelgoed het succes van de kinderen verzekeren en werd het “verkocht” voor zijn pedagogische waarde. Kinderen voelen zich eerder aangetrokken tot een mix van entertainment en adverteren dan educatie en entertainment, volwassenen geven de voorkeur aan “lerend” entertainment.
Door de opkomst van de televisie werden kinderen ontdekt als een afzonderlijk marktsegment en werd het voor adverteerders mogelijk om hetzelfde product op een verschillende manier aan ouders en kinderen te verkopen (sold separately).
- 21 -
Theoretisch kader
HOOFDSTUK 3 - PRETPARK
Inleiding themapark Na de Tweede Wereldoorlog leven de mensen in een periode van economische bloei en in een wereld van commerciële industrie. De opkomst van de commerciële televisie levert een belangrijke bijdrage aan een bredere expansie van een op de waarden van het entertainment georiënteerde uitgaanscultuur en doet zich voor in een periode waarin sprake is van een bredere expansie van het vrijetijdslandschap. Waar de vrije tijd eens vooral werd gezien als een context van sociale en culturele integratie, van vorming en ontplooiing, daar verschijnt ze nu meer en meer als een context van “belevenisconsumptie” en van economische en ruimtelijke ontwikkeling (Mommaas, 2003). Inmiddels is er een complete industrie op gang gekomen, permanent op zoek naar de vormgeving van nieuwe “beleveniscoulissen” (Mommaas, 2003, 16). Veel fabrikanten creëren hun eigen belevenissen, zij het meestal bij wijze van nevenactiviteit. Zij doen dit door musea, pretparken en andere attracties aan hun product te koppelen (Pine & Gilmore, 1999, 40).
Ontstaan themapark Het begin van de belevenisexpansie kan worden toegeschreven aan één man en aan het bedrijf dat hij heeft opgericht: Walt Disney (1901-1966). Nadat hij naam had gemaakt door tekenfilms voortdurend te voorzien van nieuwe lagen belevenissen en uit financiële noodzaak opende hij in 1955 Disneyland. Waardoor de verkinderlijking van het amusementspark een feit werd (Pine & Gilmore, 1999; Cross, 2004).
Een amusementspark zoals gekend in 1900 met acrobaten en gokspelen vond zijn oorsprong in de middeleeuwse kermis waar vooral de aristocratie en de gevestigde middenklasse zich aangetrokken voelden tot de wereld van vermaak met veel eten en drank (Cross, 2004). Kinderen werden pas in 1920 met een amusementspark geassocieerd. “Only then did park owners begin to offer kiddie rides, most of which were simply miniatures of adult thrills or even playground swings and slides located in a supervised area that allowed parents to drop off their children while they enjoyed the trills of the new roller coasters” (Cross, 2004, 112). Disney had een heel ander soort amusementspark in gedachte (Cross, 2004).
- 22 -
Theoretisch kader “For Walt Disney and his successors, theming was a mechanism to achieve goals of appealing to adults as much as children and of distinguishing Disneyland from amusement parks” (Bryman, 1999, 31). Walt Disney had volgende gedachte: “the older generation can recapture the nostalgia of days gone by, and the younger generation can savour the challenge of the future” (Bryman, 1999, 31). “The former element” liet Walt Disney toe om aan veel attracties en aan de omgeving een hoge dosis nostalgie toe te voegen die een directe aantrekkingskracht had op volwassenen. “Adults enjoyed a nostalgia that recalled youth, even if it was not their own, and children were expected to play their parts in the “timeless” wonder of the scene” (Cross, 2004, 115). De omgevingen werden ontwikkeld om “wondrous innocence” op te roepen. Beth Dunlop argumenteerde dat Disney “grootte, vorm, kleur en geluid” manipuleerde om dat wonderlijk effect te bekomen. Het betekende een terugkeer naar een geïdealiseerde kindertijd in een geïdealiseerde tijd en ruimte. Van het geheel van Disneyland kan gezegd worden dat ze het “childlike wonder” oproept, met of zonder kinderen (Cross, 2004). It is an overload of delightfulness that makes for a cross-generational attraction (Cross, 2004, 118). Cross (2004) wijst erop dat de toegangsprijzen altijd hoog zijn, waardoor arme of gewone groepen worden buitengehouden.
Beleveniseconomie “Beleveniseconomie” is inmiddels een breed ingeburgerd begrip, de term is afkomstig van de sociologen Joseph Pine en James Gilmore, die in hun boek “The Experience Economy” uit 1999 betogen dat het huidige westerse economische systeem steeds meer gebaseerd raakt op het verkopen van “belevenissen” in plaats van goederen. Wanneer iemand een belevenis koopt, dan betaalt hij om tijd te besteden aan het genieten van een reeks memorabele gebeurtenissen die – net als in een toneelstuk – door de onderneming georganiseerd worden om hem er op een persoonlijke manier bij te betrekken (Pine & Gilmore, 1999, 18).
Disney creëerde het eerste themapark ter wereld waar de gast wordt ondergedompeld in een tocht die niet slechts amusement biedt, maar hem betrekt bij een verhaal dat zich geleidelijk aan voor hem ontvouwt door beelden, geluiden, geuren en gevoelssensaties die samen een unieke belevenis teweegbrengen (Pine & Gilmore, 1999). Das erlebnis lässt sich als eine durch gesteigerte emotionalität geprägte
- 23 -
Theoretisch kader erfahrung definieren (Oelkers, 2002, 468). Elke belevenis is het gevolg van de interactie tussen het georganiseerde evenement en de toestand waarin de betrokken persoon zowel geestelijk als lichamelijk reeds verkeerde. De meeste ouders nemen hun kinderen niet mee naar Walt Disney World alleen maar voor de gebeurtenis zelf, maar eerder om het te maken tot een gemeenschappelijke belevenis die het gezin nog maanden en zelfs jaren daarna dagelijks gespreksstof oplevert. Hoewel de belevenis zelf niet tastbaar is, hecht men er grote waarde aan, omdat de waarde ervan in henzelf schuilt en daar nog lang aanwezig blijft (Pine & Gilmore, 1999). Maar veel schrijvers hebben Disneyland en Disney World aangevallen omwille van het sentimentaliseren van de geschiedenis en natuur, voor het vervangen van “entertainment” door leren en - om het met woorden van historicus Paul Fussel te zeggen – “for being gravely sub-adult” (Cross, 2004, 114). Zoals McKendrick zei: “Many aspects of childhood have been commodified” (McKendrick et al., 2000, 296).
- 24 -
Onderzoek
HOOFDSTUK 4 - ONDERZOEK
Methodologie Onderzoeksveld Studio 100 is een totaalconcept van familie- en kidsentertainment met radio, tv/film, audio en dvd, internet, uitgeverij, theater en musicals, themaparken en merchandising (Grymonprez, 2007). Over elk van deze categorieën kan een thesis worden geschreven, waardoor een afbakening van het onderwerp in deze masterproef noodzakelijk was.
Het onderzoek vindt plaats in het themapark “Plopsaland De Panne” één van de drie pretparken uit het totaalconcept van Studio 100, waar de attracties het onderwerp zijn. Deze keuze is bepaald door het feit dat het themapark in De Panne het meest uitgebouwde themapark is. Plopsa Coo is nog in volle expansie en Plopsa Hasselt is een indoorpark wat dan weer vanuit een ander perspectief zou moeten bekeken worden. Plopsaland De Panne wordt verder in deze masterproef ook gewoon benoemd als themapark, pretpark of Plopsaland.
Concepten Op basis van het concept “gender” willen we de attracties in het themapark, die hier gezien worden als het speelgoed van de kinderen, toetsen aan de geschiedenis van het speelgoed zoals voorgesteld in het theoretisch kader. Een jongen en een meisje hebben elk hun eigen karakteristieke elementen die dan weer gebonden zijn aan maatschappelijke verwachtingen en rollenpatronen. Deze opdeling moet het mogelijk maken na te gaan welke attracties opgebouwd zijn voor een meisje en welke voor een
- 25 -
Onderzoek jongen, of de binaire oppositie in de attracties naar voor komt en of bepaalde verwachtingspatronen die door de maatschappij worden gesteld, worden ingevuld. Hiervoor gebruiken we de deelvragen:
Hoe worden jongens en meisjes verbeeld in de attracties? Welke invulling kan hiermee gegeven worden aan de traditionele rolpatronen? Het tweede concept is “sold separately” en wordt in deze masterproef opgedeeld in twee contexten. Enerzijds wordt bij de attracties stilgestaan hoe deze “verkocht” of “aangeprezen” worden aan het kind en anderzijds op welke manier het leren en het amusement hierin zijn verwerkt. Ouders willen immers dat het kind zich vermaakt, maar dat hieraan ook een educatief element verbonden is. Dit principe vertaalt zich hier in de begrippen “entertainment”, “education” en “edutainment”. Het onderzoek naar de overeenstemming tussen het stereotype speelgoed uit het verleden en de attracties in het park en naar de rollenpatronen die van een jongen en meisje in de maatschappij worden verwacht, zouden een antwoord moeten bieden op de vraag in welke mate de evolutie van het kind en de daarmee gepaard gaande “kindertijd” zich weerspiegelt in het themapark. Daarnaast zouden de begrippen “edutainment”, “education” en “entertainment” een antwoord moeten bieden op de vraag of Plopsaland als een pedagogische ruimte kan worden gezien. Alhoewel de kindbeelden niet uitdrukkelijk worden besproken, zullen we hierbij ook op zoek gaan naar het ideale kindbeeld dat Plopsaland binnen het themapark representeert. Hier houden we telkens de vraag “welk ideaal kindbeeld representeert het themapark?” in het achterhoofd en maken hierbij een vergelijk met de ideale kindertijd.
Doelgroep Kinderen tussen de leeftijd van 3 en 12 jaar zijn de doelgroep van het themapark. Bepaalde attracties zijn enkel toegankelijk wanneer het kind een bepaalde grootte heeft (minimum 1m lengte) of wanneer het kind wordt begeleid door een volwassene. Een opsplitsing in leeftijd is in die zin heel moeilijk te maken gezien kinderen op eenzelfde leeftijd heel verschillend kunnen zijn in grootte. Om die reden maken wij in deze masterproef enkel een onderscheid tussen jongen en meisje. Het begrip “kind” wordt hier gezien als jongen én meisje, anders wordt het kind specifiek als jongen of meisje benoemd.
- 26 -
Onderzoek
Attracties De attracties van het themapark Plopsaland De Panne worden voorgesteld op de officiële website van Studio 100 (Loos, 2008) en in het souvenirboek “1001 kriebels” (Gouwy, 2005). Deze beschrijvende teksten worden als uitgangspunt voor de analyse gebruikt. Daarnaast werd bij het begin van het nieuwe seizoen (maart 2008) een bezoek gebracht aan het themapark. Deze kalme periode was ideaal omdat er nog maar weinig bezoekers waren en wij op een neutrale manier de attracties konden bestuderen. Volgens de brochure “plan & info 2008” (De Koninck, 2008) bestaat het themapark uit een 40-tal attracties. Een omschrijving van iedere attractie op zich zou de analyse onoverzichtelijk maken waardoor werd beslist om een zekere structuur in de analyse door te voeren. Er werd geopteerd om het pretpark op te delen in 9 thema’s die min of meer ook op de website worden gehanteerd met name: de inkom, Plop, het Kasteelplein, Mega Mindy, Wizzy & Woppy, Piet Piraat, Kermisplein, Bumba en Big & Betsy. De analyse van de attracties zal dan ook binnen elke zone worden weergegeven. Om een beeld te krijgen van het thema werd dit gebied eerst in zijn geheel verkend en werd nagegaan op welke manier de attracties zijn opgebouwd en welk patroon daarin terug te vinden is. De attracties binnen een zone werden dan weer getoetst aan de concepten “gender” en “sold separately”. Eerst werd nagegaan welke kenmerken van een jongen of een meisje in de attractie terug te vinden zijn, welk rollenpatroon hiermee wordt voorgesteld en welk speelgoed zij symboliseren. De elementen zoals kleur, stereotype speelgoed en de binaire oppositie waren hierbij onze leidraad. Na deze vaststellingen werd het themagebied nog eens ontleed op elementen die in de richting kunnen wijzen van “edutainment”, “entertainment” en “education”. Hierbij hadden we oog voor de cognitieve en fysieke vaardigheden en op de lerende aspecten, die al dan niet gecombineerd worden met amusement. Voor de verdere analyse binnen de thema’s werden de beschrijvende teksten en de eigen vaststellingen voor interpretatie naast elkaar gelegd en werd een verband gezocht met de kindertijd zoals
voorgesteld
in
het
theoretisch
kader.
Naast
de
hiervoor
vermelde
aandachtspunten, werd er ook aandacht besteed aan factoren die niet in de kindertijd thuishoren. In de eigenlijke conceptuele analyse zal bij ieder thema in de rubriek “beschrijving attractie” de tekst worden weergegeven zoals Plopsaland de attracties voorstelt. Dit wordt gevolgd door een omschrijving van de eigen waarnemingen. Ieder thema wordt afgesloten met een interpretatieve analyse.
- 27 -
Onderzoek Om onze bevindingen te verduidelijken, wordt daar waar nodig gebruik gemaakt van fotomateriaal. De negen thema’s werden op dezelfde manier geanalyseerd. De discussie en conclusie van de interpretaties van de thema’s worden in hoofdstuk 5 verwerkt.
Presentatie onderzoeksresultaten
Plopsaland De Panne Disney was aanvankelijk de enige eigenaar van themaparken, maar inmiddels heeft zich op alle terreinen van deze bedrijfstak een schare traditionele en experimenterende concurrenten aangediend (Pine & Gilmore, 1999). Het themapark “Plopsaland De Panne” vond zijn oorsprong in een themapark rond bijtjes en honing. De oprichter van het Melipark A.J. Florizoone besliste eind 1999 om, onder druk van de sterk evoluerende sector, het themapark dat hij 64 jaar runde in Adinkerke-De Panne, over te laten aan Studio 100 en de Vlaamse Media Maatschappij (VMMa), moederhuis van de Vlaamse Televisiemaatschappij (VTM). Het productiehuis Studio 100 was net op zoek naar een thuishaven voor hun immens populaire tv-figuren: Samson en Gert, kabouter Plop, Big en Betsy en Wizzy en Woppy en later ook Piet Piraat en Bumba (Gouwy, 2005). Op 29 april 2000 werden de deuren geopend van het vernieuwd themapark rond de figuurtjes van Studio 100. De bezoekers ontdekten een jong park, volledig in het thema van de bekende tv-figuren en met attracties op kindermaat, shows, animatie en themarestaurants. In 2007 telde Plopsaland De Panne 850.000 bezoekers (De Smedt, 2008).
Studio 100 Studio 100 werd opgericht in 1996 door Gert Verhulst, Hans Bourlon en Danny Verbiest. De samenwerking tussen deze drie begon echter al in 1989, toen het programma "Samson & Gert" voor het eerst uitgezonden werd. In 1996 wilden ze het productiehuis meer bekendheid geven en werd er beslist om naast het programma "Samson & Gert" een nieuw programma te maken. Dit werd uiteindelijk “Kabouter Plop” en wordt sinds 1997 uitgezonden op VTM. In 1999 begint de uiteindelijke uitbreiding van Studio 100 en in oktober van dat jaar kondigen Studio 100 en de VMMa de overname van het MeliPark aan. De daarop volgende jaren creëert het productiehuis verschillende nieuwe programma's, zoals Piet Piraat, Mega Mindy, Spring en Het Huis Anubis (De Smedt, 2008).
- 28 -
Onderzoek Populaire
teken- en animatiefilms lenen zich goed voor het “marketen” van
aanverwant speelgoed en producten. Dergelijke “merchandising” bestaat weliswaar van oudsher (Sesamstraat, Mickey Mouse), maar vandaag zijn er kinderprogramma’s die uitsluitend met zulk doel voor ogen gemaakt worden (Ninja Turtles, Power Rangers, Pokémon, Teletubbies). Deze “programmalange commercials” worden door kinderen én volwassenen vaak niet als zodanig herkend (Vanzegbroeck, 2002, 3).
- 29 -
Onderzoek
Conceptuele analyse De concepten “gender” en “sold separately” zoals in de methodologie uiteengezet vormen
de
eerste
stappen
in
de
richting
van
de
presentatie
van
de
onderzoeksresultaten over wat Plopsa ons leert over hoe vandaag naar kinderen wordt gekeken.
1. Inkomzone Bij de conceptuele analyse van de inkomzone stellen we vast dat de attracties binnen deze zone heel verschillend zijn waardoor het onmogelijk blijkt om deze als een thema te aanzien. Hierdoor is het noodzakelijk om deze attracties afzonderlijk te bespreken.
1.1. Inkom Beschrijving attractie2 Geniet met de hele familie van een ritje in de prachtige Carrousel. Met papa op het grootste paard, mama en oma in één van de wagentjes,… niemand zegt nee tegen een rondje met deze nostalgische paardenmolen. Geniet van dit bruisend schouwspel op het dorpsplein! Kom dansen met deze knotsgekke fonteinen die staan te springen om je te verrassen. Trek je stoute schoenen en je droge kleren aan. Eigen waarnemingen We beginnen bij de inkomzone waar het kind en de familie via de Plopsa-boulevard onthaald worden met een authentieke paardenmolen versierd met klatergoud en dansende fonteinen die meteen de verwondering van het kind opwekt en waar de hele familie kan genieten van een magische sfeer. Het dorpsplein is omgeven door kleurrijke scheefgezakte gevels van oude herenhuizen uit grootmoederstijd waarachter winkeltjes in opbouw zijn. Interpretatieve analyse De draaimolen en het marktplein uit de kindertijd van de (groot)ouders zijn de eerste kenmerken voor het in leven houden van jeugdherinneringen en vormt een parallel met de visie van Walt Disney waarbij hij stelt dat de oudere generatie de vervlogen tijd kan heroveren en de jeugd van de uitdaging van de toekomst kan proeven (Bryman, 1999). Ouders zouden hierbij terugkijken naar hun kindertijd, waarbij de voorstelling van deze tijd het kind laat proeven van de toekomst. Het geheel met dansende fonteinen en draaimolen betekenen entertainment voor het hele gezin. 2
De tekst onder de rubrieken “beschrijving attractie” vindt zijn oorsprong op www.plopsa.be
- 30 -
Onderzoek
1.2. K3 Beschrijving attractie Kom naar het K3 museum en neem een kijkje achter de schermen van de film 'K3 en het ijsprinsesje', bewonder de pakjes uit de muziekclips en bekijk de originele podiumstukken uit de K3-musicals van dichtbij. Na je bezoek aan het museum hebben Karen, Kristel en Kathleen geen geheimen meer voor jou! Eigen waarnemingen Een videowall met een muziekclip van K3 leidt het kind naar het K3 museum. Een overdosis aan jurken, kroontjes, koetsen in een overwegend roze en fuchsia tinten, in een paars, oranje en rooskleurige omgeving bekleden het museum. Interpretatieve analyse Volgens Ellen Seiter (1993) behoren roze en pastelkleuren toe aan het meisje. “To be a girl meant to be surrounded by lots of “lovely”, “girlie” things – concrete, aesthetic objectifications of femininity” (Russel & Tyler, 2002, 629). Het museum in de typische meisjeskleuren moet het meisje bekoren. De moderne technieken van videowall en muziekclips zijn in deze attractie verwerkt en zijn een element uit de leefwereld van het moderne kind. De onthulling van de geheimen van K3 laat het kind toe een stap te zetten in de wereld van de volwassenen, een blik naar de toekomst. De intentie van Disney om het kind te laten proeven van de toekomst komt hierin tot uiting (Bryman, 1999). Volgens Postman kunnen kinderen geen kind meer zijn omdat ze te vroeg geconfronteerd worden met geheimen van de volwassenheid. Hij ziet hierin een oorzaak van het verdwijnend kind-zijn (Vanobbergen, 2002).
1.3. Plopsa express Beschrijving attractie Tuutuut… Haast je! De plopsa express staat al ongeduldig te wachten om je doorheen het park te loodsen. Al tuffend verken je de mooiste plekjes en de leukste attracties van het park. De trein houdt halt in iedere themazone van het park. Eigen waarnemingen De plopsa express, een miniatuur locomotief, baant zich een weg doorheen het volledige park in een door de natuur gekoesterde schoonheid, orde en reinheid en eindigt in het stationnetje opgebouwd in een voor volwassenen herkenbare nostalgische stijl met retro zitbanken en lampen.
- 31 -
Onderzoek Interpretatieve analyse Miniatuurwerktuigen zoals stoommachines waren in het verleden het speelgoed van een jongen met een norm- en rolbevestigende functie (Cross, 1997). De retro elementen roepen jeugdherinneringen op.
1.4. Het Verkeerspark Beschrijving attractie Maak kennis met de verkeersregels op een leuke manier. Kies een leuke auto en waag je aan een ritje op het gloednieuwe verkeerspark. Let op voor andere auto's, stop netjes voor overstekende voetgangers en rij vooral niet door het rood licht! Jong geleerd is oud gedaan! Eigen waarnemingen Het verkeerspark is omringd met een muurschildering van Mega Mindy. Het kind kan in de blauwe autootjes op een leuke manier kennis maken met het verkeer en de verkeersregels. De verkeersborden, verkeerslichten en benzinestation zijn op kindermaat. Het logo van Volkswagen is alom tegenwoordig boven een garagepoort en op de autootjes. Interpretatieve analyse In het verkeerspark zijn autootjes het onderwerp. Auto’s maken deel uit van het stereotype speelgoed van de jongen (Cherney, 2006), maar het meisje wordt in deze attractie betrokken door muurschilderingen die het verkeerspark omringen. De tekening van de heldin Mega Mindy voegt “girlpower” toe aan de attractie en moet het meisje overtuigen om deel te
nemen
aan
een
jongensattractie.
De
paars/blauwe achtergrond van de muurschildering zorgt ervoor dat de omgeving niet meisjesachtig wordt en de jongen zich niet van de attractie gaat distantiëren. In de beschrijvende tekst van het verkeerspark wordt aan het kind opgelegd om de verkeersregels strikt te volgen. Deze attractie is een combinatie van educatie en vermaak, waarbij het lerende door het entertainmentaspect wordt verzacht. “Edutainment” is bedacht voor belevenissen die zowel het lerende als het amusementsdomein bestrijken (Pine & Gilmore, 1999). “Jong geleerd is oud gedaan” maakt een verwijzing naar de toekomst van het kind, maar ook
- 32 -
Onderzoek dat het kind al op vroege leeftijd kan kennismaken met de volwassenwereld. Het kind maakt in deze attractie ook op een speelse manier kennis met het logo van Volkswagen en wordt hier als consument van een toekomstige markt “aangesproken” waarbij het de bedoeling is, niet zozeer van het themapark zelf, maar eerder van de sponsor, om het kind vertrouwd te maken met het logo van Volkswagen. Uit de studie van Fischer en al. blijkt dat het kind door merkherinnering het logo koppelt aan een merknaam. Merkloyaliteit vormt zich immers tijdens de kinderjaren (Gunther & Furnham, 1998). Dit wordt nog versterkt wanneer het kind (en de ouders) op een niet verplicht wandelpad doorheen het themapark de retro Volkswagenbusjes, die werden omgebouwd tot een verkooppunt van drank en versnapering, tegenkomen. Voor de (groot)ouders is het retrovoertuig dan weer een verwijzing naar de eigen kindertijd.
2. Plopzone Beschrijving attracties •
Verken het kabouterleven tijdens een boottocht door het wonderlijke bos, waar honderden kabouters dag in dag uit druk in de weer zijn. Beleef de vier seizoenen in het kabouterbos. Adembenemend en zo echt als een sprookje!
•
Beleef de gekste kabouteravonturen op de tientallen leuke speeltuigen.
•
Geniet met de hele familie van een wonderbaarlijke rondvaart op de rug van de Eenden. De konijntjes in de ploptuin huppelen vrolijk in het rond. Huppel jij mee?
•
Kwaak kwaak… De kikkers maken gekke sprongen en kwaken erop los. Neem plaats in de kikkers en voel de kriebels in je buik!
•
In de ploptuin staat een reuzengrote emmer. De emmer zit vol gaten en lekt aan alle kanten. De ideale verfrissing tijdens de warme zomerdagen!
•
Kabouter Klus neemt je mee voor een vlucht onder de vleugels van een vleermuis. Hij pakt je stevig beet en laat je de hele ploptuin van bovenaf bewonderen aan een razend tempo.
Eigen waarnemingen In deze zone werd aan de kabouters Plop, Kwebbel, Lui en Klus een attractie toevertrouwd. Het kind maakt tijdens een rustig boottochtje door het wonderlijke bos van Plop kennis met het echte kabouterleven, waar honderden kabouters druk in de weer zijn met dagelijkse bezigheden: bijvoorbeeld kaboutervrouwen hangen de was uit, zitten in een schommelstoel te haken of te breien, de kaboutermannen hakken hout, bakken brood in oude ovens of ze maken met hun allen plezier. Het bootje baant zich een weg doorheen de vier jaargetijden waarin de kabouters de taken uitvoeren die bij deze seizoenen horen en waar vooral vrolijkheid heerst.
- 33 -
Onderzoek De plopspeeltuin bestaat uit de gebruikelijke speelpleintoestellen zoals glijbanen, de wip, hobbelpaardjes en een klimrek die zijn opgebouwd in rode, blauwe en gele kleur. Een emmer vullen met zand en terug optrekken, kleine hefwerktuigen en een klimmuur vervolledigen de speeltuin. Het kind kan in de ploptuin een “zachte” rit maken op de draaimolens van “De Eenden”, “De Kikkers” en “De Konijnen” die zijn opgebouwd in een nabootsing van een natuurlijke omgeving. Ook de dieren worden volgens hun natuurlijke kleuren weergegeven. Naast de attractie “De Konijnen” staat een “proefkonijn” waarin het kind voeling kan krijgen met de attractie vooraleer de stap te zetten naar de eigenlijke belevenis. Een reuzengrote emmer en een dito authentieke waterpomp omkaderen deze attracties. “De Vleermuis” neemt het kind mee in een vlucht. De somberheid van de donkere paarse kleur vormt een mysterieuze sfeer. Interpretatieve analyse De kabouters leven nog in een ambachtelijke wereld, een beeld dat voor het kind uit een geïndustrialiseerde wereld, aan het verdwijnen is. Het kind maakt tijdens de darkride op een ongedwongen manier kennis met de vier seizoenen waarbij de charmante voorstelling van het gezinsleven, het kind een overzicht geeft van de stereotype rolverdeling in de maatschappij. Dit uit zich in de bezigheden van de mannelijke kabouters die zich vooral bezighouden met taken die een economische waarde hebben en de vrouwelijke kabouters die vooral een sociale rol uitbeelden. Deze vertoning sluit aan bij Cross (1997) die aanhaalt dat speelgoed in het verleden deel uitmaakte van de maatschappij die een duidelijke visie van de toekomst en van “sex-roles” had en een voorbereiding van het kind betekende op hun toekomstige rol als man en vrouw in een nieuwe samenleving. Het kabouterleven wordt door het themapark in het Bos van Plop weergegeven “zo echt als een sprookje”. Hier wordt een sprookje gezien als het echte leven. De diverse speeltuintuigen in de Ploptuin laten het kind toe zijn inventiviteit te gebruiken. Volgens Ginsburg (2007) laat spel kinderen toe hun creativiteit te gebruiken terwijl zij hun verbeelding, handigheid en fysieke, cognitieve vaardigheden ontwikkelen. Het hefwerktuigje in de speeltuin is een sobere miniatuurversie van een graafmachine om het kind en vooral de jongen al spelend in te leiden in de wereld van de volwassenen. “They trained boys for
- 34 -
Onderzoek manhood through the latest machines of men” (Cross, 1997). Het “lerende” aspect in de verschillende attracties wordt gecombineerd met amusement. Daarnaast zijn de primaire kleuren (rood, geel, blauw), het avontuurlijke en het actieve van bijvoorbeeld het klimmen langs een steile wand eerder jongensgericht. Deze vaststelling is gebaseerd op de theoretische inzichten van enerzijds Ellen Seiter (1993) die stelt dat primaire kleuren tot de jongen behoort en anderzijds op deze van Rietveld-van Wingerden (1992) die het avontuurlijke toeschrijft aan de jongen. Het kind ziet en ervaart door de belevenis dat eenden zwemmen, kikkers springen en konijnen huppelen. De attractie is geen miniatuurspeelgoed waarmee het kind zich kan vermaken, maar speelgoed waarin het kind het onderwerp is in een uitvergroting van het dier. Het kind maakt hier op een ongedwongen manier kennis met de natuur en de dierenwereld. De filosofie van Rousseau dat het kind moet leren van dingen in plaats van mensen; hij uit ervaring moet leren (Cunningham, 1997), is hierin te herkennen. De creatie van een natuurlijke omgeving rond de attracties met water en veel groen onderstrepen eveneens de filosofie van Rousseau die het natuurlijke in het kind naar boven wilde halen (Cross, 1997). De somberheid van de donkere paarse kleur in de attractie “De Vleermuis” vormt een mysterieuze sfeer. Het avontuurlijke en de donkere kleuren wijzen terug in de richting van een jongen. Volgens Ellen Seiter (1993) behoren naast de primaire kleuren, ook donkere kleuren tot de jongen. In de ploptuin staat ook een reuzengrote lekkende emmer en een authentieke waterpomp als uitstraling van vergane glorie en doet ondertussen dienst als een verfrissing op warme dagen.
3. Kasteelplein Beschrijving attractie De draak brandt van ongeduld om je mee te nemen voor een spannende vlucht. Deze wervelende achtbaan daagt je uit voor een razende rit over het kasteelplein en het kasteel van Koning Samson. De draak neemt alleen stoere jongens en dappere meisjes mee op zijn rug! Na een bezoek aan Koning Samson verlaat je het kasteel op een boomstam via de slotgracht. Het rustige boottochtje neemt een plotse wending wanneer
je
in
een
stroomversnelling
terechtkomt,
die
je
recht
in
een
duizelingwekkende waterval sleurt. Een natte, onvergetelijke ervaring! Eigen waarnemingen In de kasteelzone ligt in een groene omgeving en achter een gigantische poort schuilt een middeleeuws plein, omringd door een immens kasteel waar Samson en Gert het
- 35 -
Onderzoek land vertegenwoordigen. Het kasteel omsluit verfijnde huisjes in grijzige en beige steentinten, een verborgen waterput, een imposante ophaalbrug en een vijver met een standbeeld van Samson en Gert die de draak te paard bevechten. De draak boven de ingang van het kasteel bedreigt de bezoeker met een aantal agressieve bewegingen en geluiden. Interpretatieve analyse “De boomstammetjes” en de rollercoaster “De Draak” dagen stoere jongens en dappere meisjes uit voor een rit over het kasteelplein en over een groene omgeving. De uitnodiging om stoere jongens en dappere meisjes mee te nemen op avontuur weerspiegelt zich in de gender-neutrale kleuren van de omgeving, waarbij het meisje opgenomen wordt in de leefwereld van de jongen. Het meisje wordt hierbij uitgenodigd om deel te nemen aan de attractie en niet onder te doen voor de jongen. “Girls may be less strictly gender-typed than boys are because they encouter less intensive gender rol pressure from their parents and peers” (Cherney, 2006, 723). De attracties binnen deze kasteelzone zijn puur vermaak (entertainment) voor zowel de jongen als het meisje.
4. Mega Mindy zone Beschrijving attractie Neem net als Mega Mindy plaats in de fonkelnieuwe Mega Mindy Jetski's! Sta zelf aan het stuur en scheur over het water. Mega Mindy is helemaal gek op deze Vliegende Fietsen die opa Fonkel voor haar uitgevonden heeft. Hoe harder je trapt, hoe hoger je vliegt! Eigen waarnemingen In
de
Mega
Mindy
zone
bevinden
zich
twee
fonkelnieuwe attracties. In blauwe, geel, oranjekleurige jetski’s, die zijn ingepland op de vijver, kan het kind zelf plaats nemen achter het stuur en over het water scheuren. Het kind kan de vliegende fietsen, die zijn opgebouwd in de roze en gele kleuren van Mega Mindy, in de lucht brengen door te trappen, hoe harder men trapt, hoe hoger men vliegt. Mega Mindy regeert, in haar roze outfit, als een heldin over deze zone. Zij vliegt boven de Jetski en pronkt met haar overwinning, de vastgebonden boeven.
- 36 -
Onderzoek Interpretatieve analyse Het kind kan de jetski zelf besturen en hierdoor naar eigen keuze het amusement opdrijven door de jetski’s harder door het water te sturen. De educatie door het gebruik van de fysieke en cognitieve vaardigheden in het spel (Ginsburg 2007) is in deze attractie nauw verbonden met amusement (Buckingham, 2003). Op de zoektocht naar verwachtings- en rolpatronen ontmoeten we Mega Mindy die hier niet op de conventionele manier van het brave, volgzame meisje wordt voorgesteld, maar als een heldin. Deze attractie doorbreekt de binaire oppositie waar een jongen als sterk en een meisje als zwak wordt voorgesteld (Demoor, 2000; Banet-Weizer, 2004). Met Mega Mindy wordt het meisje even sterk en stoer als een jongen, wat geen binaire oppositie meer betekent, maar sterk tegen sterk. De gevangenneming van de boeven is hiervan het bewijs. Het stereotype meisje dat in de geschiedenis werd voorbereid op het sociale leven in de maatschappij heeft hier kenbaar een evolutie doorgemaakt. Het traditionele vrouwbeeld wordt met “girlpower” doorbroken (Russel & Tyler, 2002). De roze outfit van Mega Mindy blijft evenwel typisch meisje. Roze wordt door Ellen Seiter (1993) benoemd als een kleur voor het meisje. Het uitdagende en avontuurlijke van de Jetski en de Vliegende fietsen zorgen ervoor dat deze attractie ook de jongen kan boeien. De attractie “De Vliegende fietsen” is opgebouwd in de kleuren van Mega Mindy, de Jetski’s daarentegen zijn opgebouwd in de primaire kleuren geel en blauw en een omvorming van het rood tot oranje. Het is duidelijk dat door het gebruik van deze mengeling aan kleuren de Mega Mindy zone zowel de jongen als het meisje moeten bereiken.
5. Wizzy & Woppyzone Beschrijving attractie •
Wizzy & Woppy nemen je mee in deze op hol geslagen rolschaatsen. Baan je een weg doorheen helse bochten en steile hellingen.
•
Wizzy & Woppy hebben zich samen met hun vriendjes Kasha en Dongo stiekem tussen de vaat verstopt. Kleine porseleinen bootjes nemen het ganse gezin mee op een rustig, kabbelend tochtje langs reuzengrote schoteltjes en potjes waartussen de speelvogels verstopt zitten. Wie vindt ze?
•
Wie zei dat schildpadden traag waren? Dongo bewijst maar al te graag het tegendeel. Hij neemt je mee voor een avontuurlijke tocht door de groene omgeving van de Wizzy & Woppyzone. Op en neer, onder de struiken en hoog boven de bomen. Vergeet ook niet even langs te gaan in de kooi van Kasha.
- 37 -
Onderzoek •
Een swinger van formaat! Als een klein muisje neem je plaats in de reuzengrote koffiekopjes die je rondzwieren in hun sierlijke dans. De draaibewegingen bezorgen klein en groot gegarandeerd kriebels in de buik.
Eigen waarnemingen In de Wizzy & Woppyzone komen we in een muizenwereld terecht, waar het kleine roze muisje Wizzy, het enige meisje tussen haar mannelijke vriendjes, Woppy, Kasha (de papegaai) en Dongo (de schildpad) haar mannetje moet staan. Het decor in de Wizzy en Woppyzone is een tafereel van huiselijke idylle, maar met uitvergrote versies van huisraad bijvoorbeeld borstel, rekenlat, schilderij, bergschoenen, spuitbussen,…
Wizzy & Woppy nemen het kind mee in op hol geslagen rolschaatsen die zich een weg banen doorheen bochten en steile hellingen en die door een 8 meter hoge en 6 meter brede wasmachine van de fabrikant “Whirlpool” zoeft. Ook in attracties zoals het reuzenrad “Kasha” en de achtbaan “Dongo’s Race” kan het kind terecht voor het uitdagender amusement, waarin vooral snelheid is verwerkt. Deze attracties zijn opgebouwd in een combinatie van groen, geel, blauw en rood. De attractie “De Vaat” en de “De Koffiekopjes” daarentegen zijn een voorstelling van wit porselein met een blauwe bedrukking, een authentiek Delftsblauw servies. In “De Vaat” kan het kind op een kabbelend riviertje een boottochtje maken op zoek naar de verstopte figuurtjes van de Wizzy & Woppyzone. De attractie “De Koffiekopjes” daarentegen kan onder de iets uitdagender attracties worden geressorteerd omdat het kind zelf kan bepalen hoe hard zijn “eigen kopje” rond zijn as draait. Het wachthuisje aan de attractie “De Koffiekopjes” is een reuzengrote koffiemolen. In deze zone valt het op dat verschillende huishoudelijke artikelen worden voorgesteld zoals de wasmachine van “Whirlpool”, lucifers van “Union Match” en fruitsap van “Minute Maid” en dit in een uitvergrote versie van het originele exemplaar.
- 38 -
Onderzoek Interpretatieve analyse In de huiselijke sfeer van de Wizzy & Woppyzone wordt het kind klein gehouden door de reusachtige huishoudelijke toestellen zoals tafel, keukenfornuis, wasmachine en koffiekopjes. Hierop kan de visie van Lea Dasberg (1975) die de idealisering van het kind ziet in het grootbrengen van het kind, maar door het klein te houden, worden geprojecteerd. Het kind is in deze zone het muisje die de weg naar de volwassenheid bewandelt. Volgens Cross (1997) is het meisje voorbestemd om met huishoudelijke toestellen, keukengarnituur en huizen te spelen. Met de voorstelling van de huishoudelijke elementen zoals tafel, fornuis, koffiekopjes, koffiemolen wordt dus vooral het meisje aangesproken. Miller stelde dat het spelen met gender-stereotype speelgoed de ontwikkeling van de sociale vaardigheid zoals verzorging bij het meisje ontwikkelt (Cherney, 2006). Uit deze vaststellingen kunnen we besluiten dat deze attractie voornamelijk voor een meisje werd opgebouwd en een voorstelling geeft van het stereotype rollenpatroon dat het meisje in de maatschappij geacht wordt te volgen. Het parcours in de attractie “De Vaat” waar kleine (frêle) porseleinen bootjes het ganse gezin meenemen voor een rustig, kabbelend tochtje in reuzengrote witte en lichtblauwe kopjes en schoteltjes, bevestigen nogmaals de vaststelling dat de attractie opgebouwd is voor het meisje. Het meisje maakt in de Wizzy & Woppyzone als “reiziger” een rit tussen twee werelden, die van de kindertijd en die van het volwassenzijn. Rietveld-van Wingerden (1992) stelt dat jongens meer belust zijn op avontuur. De jongens vinden in de Wizzy & Woppyzone meer avontuur in de snelheid van de iets uitdagendere
attracties
zoals
het
reuzenrad,
de
achtbaan, “De Rollerskater” en “De Koffiekopjes”. Met het gebruik van de primaire kleuren in de opbouw van de rode rollercoaster, het blauwe fornuis en de gele tafel worden de jongens niet uitgesloten uit de huishoudelijke sfeer. Dit is ook het geval met de “De Koffiekopjes” die weliswaar zijn opgebouwd in een wit/blauwe kleur, maar waar dan weer een zelf te bepalen snelheid aan kan worden toegevoegd zodat de attractie ook aan de wensen van een jongen voldoet. Het servies in Delftsblauw roept ook een sfeer van nostalgie op. De voorstelling van de 8 meter hoge en 6 meter brede wasmachine van de fabrikant “Whirlpool”, het reusachtig exemplaar van een brik fruitsap van “Minute Maid” en
- 39 -
Onderzoek een supergrote luciferdoos van “Union Match” zijn de blikvangers in de Wizzy & Woppyzone. Deze elementen brengen het kind (en ook de ouders) met “verborgen” reclame in contact met een herkenbaar merk. McNeal stelt dat het kind deel uitmaakt van de beïnvloedingsmarkt en het ouders kan informeren of overtuigen om producten aan te kopen (Gunter & Furnham, 1998). Het kind kan hiermee een invloed uitoefenen op de productkeuze van de ouders bijvoorbeeld de aankoop van fruitsap van het merk “Minute Maid”. Naast de beïnvloedingsmarkt vormt het kind ook een toekomstige markt waarbij de fabrikant inspeelt op de merkherkenning en waarbij de belangrijke factor dat merkloyaliteit gevormd wordt tijdens de kinderjaren, meespeelt. In de beschrijvende tekst van Plopsaland wordt hiervan geen melding gemaakt zodat we kunnen veronderstellen dat de voorstelling van deze producten eerder een wederdienst is van het themapark naar de sponsors toe.
6. Piratenzone Beschrijving attractie Alleen échte piraten durven een boottocht met deze watercoaster aan. Laat je metershoog de lucht in tillen door Piet Piraat en zet je schrap voor een afdaling van zowat 30 meter aan een snelheid van zo'n 70km/uur met als afsluiter een indrukwekkende splash! Schip ahoi maatjes! Kies samen met Piet Piraat voor het ruime sop en trotseer woeste orkanen op zijn Scheve schuit. Heen en weer, op en neer,… gelukkig worden echte piraten niet zeeziek! Ga zelf op ontdekkingsreis, in het kielzog van de piraten. Maar pas op voor kapers op de kust! Enkel echte avonturiers overwinnen de slingerende hangbrug dwars over de vijver. Eens aan de overkant mag je lekker naar beneden glijden. Ben jij even dapper als Stien Struis? Zij stapt zonder dralen in het bootje en laat zich meedrijven op de woeste golven. Zet samen met haar veilig terug voet aan wal. Eigen waarnemingen Een mysterieuze toegangspoort in het hartje van de jungle leidt naar de onstuimige attractie Storm op Zee. Op de piratenboot maakt de dappere Stien Struis deel uit van de bemanning. Het gietloden kanon beklemtoont de strijdlust van Piet Piraat. De piratenvlaggen, skeletten en doodshoofden bepalen de sfeer. De attractie binnen de piratenzone zijn opgebouwd in een natuurlijke houten donkerbruine kleur in een groen gebied omgeven door water. De hangbrug leidt het kind over het water naar de overkant.
- 40 -
Onderzoek Interpretatieve analyse In de piratenzone bevinden zich op jongensdromen geënte attracties met een hoog piratengehalte zoals avontuur, ontdekking en strijdlust. In een onderzoek van Tobin zeggen jongens “Pirates don’t have women” (Tobin, 2000, 127). Avontuur en strijdlust zijn twee elementen die aan de jongen toegeschreven worden, respectievelijk door Rietveld-van Wingerden (1992) die stelt dat een jongen meer buitenshuis speelt en meer belust is op avontuur en door Miller die stelt dat één van de sociale vaardigheden van een jongen zich weerspiegelt in strijdlust (Cherney, 2006). Voor de meisjes wordt in de tekst rond deze attractie verwezen naar een dappere Stien Struis, een figuur op de piratenboot. Net zoals in de analyse van het kasteelplein wordt het meisje hier uitgenodigd om deel te nemen aan de attractie en niet onder te doen voor de jongen. Voor het bewandelen van de hangbrug moet het kind zijn cognitieve en fysieke vaardigheden aanspreken. De bronnen van vermaak in deze zone worden gecombineerd met vaardigheden. Edutainment is hier sterk aanwezig.
7. Kermisplein Beschrijving attractie •
Kies een kleurrijke ballon, stap in en geniet van een heerlijke vlucht over het kermisplein.
•
Zweef mee met Samson & Gert in deze mooi gethematiseerde kettingmolen. Vind je het toch een beetje eng, zo hoog in de lucht?
•
Plezier voor de allerkleinsten: kleurrijke wagentjes op een authentieke draaimolen.
•
Baan je samen met Samson & Gert een weg met je jeep door de dichtbegroeide jungle.
•
Mini-botsautootjes zorgen voor sensatie op kindermaat.
•
De brandweer is de gedroomde attractie voor elke toekomstige brandweerman. Bestijg voor het eerst een brandladder en help Samson & Gert van op grote hoogte met een brandslang het vuur te bestrijden. Deze interactieve attractie legt jong en oud het vuur aan de schenen...
Eigen waarnemingen Het kermisplein is opgebouwd met authentieke kermisattracties zoals de draaimolen, de kettingmolen “Wienerwalz”, het eendjeskraam en de botsautootjes in de “Scooter”. De rest van het plein wordt opgevuld met de kinderattracties “De Brandweer” en de Jeeps in “De Safari”. In een miniatuuruitvoering van een rode brandweerwagen moet het kind van op een brandladder een fictieve brand bestrijden door het water te richten
- 41 -
Onderzoek op de vlammen. Nu en dan verdwijnen de vlammen zodat het kind de indruk krijgt de vlammen onder controle te krijgen. Op het middenplein staat een puzzelbord waarbij door het omdraaien van de puzzelstukjes de tekening van Samsom kan worden gevormd. In dit bord is op een subtiele manier het merk “JBC” verwerkt. Interpretatieve analyse Elk kind kijkt uit naar de jaarlijkse kermis, maar in Plopsaland De Panne hoeven ze niet langer te wachten, want er is elke dag kermis in het dorp van Samson en Gert. De authentieke kermisattracties en in het bijzonder de draaimolen de “Wienerwalz”, die de passagier een zwevend gevoel van vrijheid geeft, trekken hier duidelijk de nostalgische kaart. Volgens Cherney (2006) heeft een jongen interesse in voertuigen en in speelgoed die hen aanzet tot manipulatie en actief onderzoek. In die zin kunnen de Safaritocht en de Scooters een jongensattractie worden genoemd. Ontdekking, avontuur en sensatie zijn hierin volop aanwezig. De Brandweer wordt in de beschrijvende tekst aangekondigd als de gedroomde attractie voor elke toekomstige brandweerman. Met deze interactieve attractie bestijgt het kind voor het eerst een brandweerladder en helpt van op “grote” hoogte het vuur met een brandslang te bestrijden. De brandweer”man” verwijst naar het stereotype rollenpatroon van een jongen waartoe de emancipatie van de vrouw nog niet is doorgedrongen. Cross (1997) stelt dat speelgoed die een miniatuurversie van de leefwereld van de volwassenen voorstelt een overwegend norm- en rolbevestigende functie heeft en het kind moet voorbereiden op hun toekomstige rol in een nieuwe samenleving. In de attractie “De Brandweer(man)” is de binaire oppositie nog niet gewijzigd en wordt een jongen als sterk/stoer gezien, en alhoewel niet duidelijk uitgesproken wordt het meisje hier als zwak beschouwd waardoor ze niet rechtstreeks voor de attractie wordt aangesproken. Maar zoals eerder al bij het “Kasteelplein” werd vermeld zijn meisjes niet strict gebonden aan hun eigen stereotype “own-gendered” speelgoed. Ellen Seiter (1993) stelde vast dat mannelijke figuren in de televisie domineren uit de overtuiging dat jongens niet naar meisjes kijken op de televisie, maar meisjes wel naar jongensprogramma’s. Deze vaststelling kan eveneens in de attracties op het kermisplein worden doorgetrokken door het feit dat meisjes deelnemen aan attracties die voor jongens zijn opgebouwd. De verwerking van het merk “JBC” in het puzzelbord maakt terug een illusie op het kind als het consumentenkind.
- 42 -
Onderzoek
8. Bumbazone Beschrijving attractie Plezier voor de allerkleinsten: kleurrijke speeltuigen met Bumba en zijn vriendjes. Eigen waarnemingen De speelpleintuigen in de Bumbazone situeren zich op een binnenplaats waarvan de muren in een lichtgroene kleur geschilderd zijn. De toestellen zijn op een eenvoudige manier opgebouwd en zijn een samenstelling van rode, witte, blauwe, gele en pastelkleurige panelen die samen een miniatuurversie vormen van de typische speelpleintuigen. Naast deze attracties staat een circustent waar Bumba het hoofdpersonage is in de circusshow. Bumba, gekleed in een geel pakje en gele hoed met rode bollen, laat het kind op een speelse manier de organisatie binnen het gezin verkennen. Een voorbeeld hiervan is het scenario waarbij een huilende baby enkel kan worden gesust wanneer Bumba hem een fopspeen geeft. Bumba krijgt hierbij hulp van allerlei bontgekleurde figuurtjes zoals Kiwi de vogel, Nanadu een vrouwtjesbeer, Tumbi de olifant en zijn beste vriendje Bumbalu. In een circusshow trekken Bumba en zijn vriendjes de aandacht van het kind met een nietbestaande taal: het Bumbalees. Een verteller legt uit wat er gebeurt. Het decor van de show worden eveneens op een eenvoudige manier en met grote kleurvlakken voorgesteld. Interpretatieve analyse De speeltuin van de Bumbazone is ingericht voor de allerkleinsten. De combinatie van de pastelkleuren en de primaire kleuren leveren het bewijs dat deze attractie voor zowel de jongen als het meisje zijn opgebouwd. Deze combinatie vinden we voor het eerst terug in het park en wijst erop dat er bij de benadering van de allerkleinsten nog geen onderscheid gemaakt wordt tussen een jongen en een meisje. In de circusshow wordt het kind aan de hand van herkenning en herhaling van situaties op een dynamische, kleurrijke manier en met een kinderlijke taal ingewijd in het leefpatroon van het gezin. Zowel in de speeltuin als in de circusshow is het edutainment aspect aanwezig.
9. Big en Betsy zone Beschrijving attractie De Big & Betsy hoeve straalt de charme uit van een oude fermette. De tijd lijkt hier wel stil te staan tussen de scharrelende kippen, speelse geitjes en nostalgische boerenkarren. Op ronkende tractors tuf je zoals boer Janus over het erf tussen de
- 43 -
Onderzoek hoevedieren van Big & Betsy. Klaar voor de oogst? Jong en oud kunnen de dieren van dichtbij bewonderen in deze leuke doorloopweide: kippen, geiten,… En nog veel meer! Speciaal voor de allerkleinsten werd deze speeltuin aangelegd. Ouders en grootouders kunnen op het terras van de Big & Betsy hoeve even verpozen, terwijl er onder hun waakzaam oog naar hartelust wordt geravot. Eigen waarnemingen De Big & Betsy hoeve straalt de charme uit van een oude fermette. De tuinen vormen een oase van rust in het park, met veel groen, waterpartijen en kronkelende paadjes. Tussen al deze natuurlijke rust huizen scharrelende kippen, speelse geitjes, robuuste trekpaarden en nostalgische boerenkarren. Op ronkende tractors, waarbij het kind zelf op de pedaal moet gaan staan en de controle over het stuur moet nemen, wordt er via een geleide
route
over
het
erf
tussen
de
hoevedieren getuft. In de schuur kan het kind kennismaken met de dierengeluiden die door een druk op een knop worden weergegeven. Welke vacht en welk ei bij welk dier hoort, ervaart
het
kind
op
een
speelse
en
ongedwongen manier in de boerderij. Op het binnenerf kan het kind het boerderijleven ervaren door het “koemelken”. Deze activiteit wordt gekoppeld aan het merk “Inex”. Interpretatieve analyse De ervaring die het kind heeft opgedaan tijdens het bezoek aan de Big & Betsyhoeve zoals de “aangeleerde” dierengeluiden en de herkenning van de vacht van een dier kan meteen ook getoetst worden bij een bezoek aan de dieren in de doorloopweide. Voor het besturen van de tractor moet het kind gebruik maken van zijn handvoetcoördinatie en vergt dus enige behendigheid, ondanks het feit dat de tractor zich op een spoor voortbeweegt. Het kind leert door ervaring en maakt met zijn zintuiglijke waarnemingen kennis met de natuur. Opnieuw is entertainment verweven met het lerende aspect. Diverse attracties in het themapark lenen zich ertoe om de attracties te koppelen aan een merknaam. Ook in de Big & Betsyzone is dit het geval en wordt het kind als een actieve groep van de consumentenmarkt gezien door de activiteit “het koemelken” te koppelen aan het merk “Inex”. De nostalgische boerenkarren en de authentieke sfeer op het erf roepen een sfeer van nostalgie op.
- 44 -
Onderzoek
HOOFDSTUK 5 - DISCUSSIE EN CONCLUSIE In de eerste stap van de conceptuele analyse moet het begrip “gender” ons een antwoord geven op de vraag hoe de jongen en het meisje zich verbeelden in de attracties en welke invulling hiermee kan worden gegeven aan de traditionele rollenpatronen. We vertrekken vanuit het gegeven dat donkere en primaire kleuren, het avontuurlijke en de sensatie, een jongen symboliseren. Meisjes daarentegen zijn rustiger en presenteren zich in het typische roze en pastelkleuren. Met deze feiten hebben wij in de conceptuele analyse kunnen vaststellen dat het themapark slechts één typisch meisjesattractie heeft. Het K3 museum voldoet met de voorstelling van jurken, kroontjes, koetsen in een roze omgeving aan de kenmerken van het meisje, maar het is geen attractie in die zin dat het meisje zelf kan plaatsnemen in de attractie. Het plezier zit in het kijken naar een statische voorstelling van de rekwisieten van K3. K3, als enige meisjesattracties, kan worden verklaard door het feit dat in de andere attracties technieken worden toegepast waardoor zowel de jongen als het meisjes zich aangesproken voelen om deel te nemen aan de attractie ook al voldoet deze niet volledig aan de eigen kenmerken. Hierin hebben we drie manieren kunnen onderscheiden namelijk: 1. een meisjesthema die wordt aangepast aan een jongen 2. een meisjesattractie met “girlpower” die wordt aangepast aan een jongen 3. attracties waar het meisje zich aanpast aan de jongen 1. Een thema die in eerste instantie bedoeld was voor het meisje wordt aangepast aan de kenmerken die voor een jongen gelden namelijk de donkere, primaire kleuren en het avontuur zodat de jongen zich ook in een meisjesomgeving “comfortabel” voelt. Een voorbeeld hiervan is het thema Wizzy & Woppy waarin een voorstelling van de huiselijke idylle primeert en kan toegeschreven worden als een typische zone voor het meisje, maar waar de kleuren van de huishoudelijke toestellen en de attracties worden aangepast aan de primaire kleuren die aan een jongen worden toegeschreven. Het is dus niet de jongen die zich aanpast aan de attracties in een typisch meisjesthema, maar de attracties die worden aangepast aan de kenmerkende elementen van de jongen. De typerende kenmerken van de jongen verdringen de karakteristieken van het meisje. Het dominante van de jongen krijgt hier de bovenhand zodat hieruit kan worden besloten dat de binaire oppositie toepasselijk blijft nl. dat van een jongen wordt verwacht dat hij stoer is, en een meisje gewoon doet wat van haar gevraagd wordt.
- 45 -
Onderzoek 2. Het pretpark heeft getracht met het nieuwe thema Mega Mindy de conventionele binaire oppositie met “girlpower” te doorbreken. De figuur Mega Mindy, als heldin, brengt de jongen en het meisje op gelijke voet (sterk versus sterk). Maar ook hier wordt vastgesteld dat het niet de jongen is die zich aanpast, maar het meisje doordat zij zich anders moet voordoen dan in de genderhiërarchie wordt voorgesteld en dit door het aannemen van een stoerder gedrag. Dit stoerder gedrag wordt opgenomen in de jetski’s. Ondanks het feit dat Mega Mindy in haar roze outfit als heldin over de meisjesattractie heerst, worden de kenmerken van het meisje teniet gedaan door de jetski’s die zijn opgebouwd in de overheersende primaire kleuren van de jongen. Opnieuw wordt een meisjesattractie, maar waaraan nu “girlpower” werd toegevoegd, aangepast aan de jongen. De theorie van Ellen Seiter (1993) die stelt dat jongens niet naar meisjes kijken op tv, maar dat meisjes wel naar jongens kijken, kunnen we dus doortrekken naar het themapark in die zin dat het meisje zich in de attracties aanpast aan een jongen en niet omgekeerd. De attracties worden hierdoor op een andere manier aan een jongen en een meisje “verkocht” (sold separately). 3. Uit het voorgaande hebben we dus kunnen vaststellen dat een typisch meisjesattractie wordt aangepast aan de kenmerken van een jongen. We zouden er dus kunnen vanuit gaan dat een jongensattractie zich aanpast aan de kenmerken van een meisje, maar niets is minder waar. In de beschrijvende tekst van de piratenzone, een op jongensdromen geënte attractie, wordt het meisje uitgenodigd om deel te nemen aan de attractie door zich even dapper te gedragen als Stien Struis. Het meisje moet haar gedrag aanpassen aan deze van een jongen om te kunnen deelnemen aan de attractie. Dit is eveneens het geval in het thema het “Kasteelplein” waar de draak alleen stoere jongens en dappere meisjes meeneemt op zijn rug. Ook in het verkeerspark hebben we vastgesteld dat het meisje overhaald wordt om deel te nemen aan een jongensattractie. Auto’s maken immers deel uit van het stereotype speelgoed van de jongen, maar het meisje wordt in deze attractie betrokken door de muurschildering van Mega Mindy die het verkeerspark omringd. De tekening van de heldin Mega Mindy voegt “girlpower” toe aan de attractie en moet het meisje overtuigen om deel te nemen aan een jongensattractie. Het typische roze van Mega Mindy wordt in de muurschildering gedempt en wijzigt naar een mix van donkere kleuren. De paars/blauwe achtergrond van de muurschildering van Mega Mindy zorgt er dan weer voor dat de omgeving niet te meisjesachtig wordt en de jongen zich niet van de attractie gaat distantiëren. Er wordt een evenwicht gezocht in de kenmerken van de jongen en het meisje, maar het is vooral het meisje
- 46 -
Onderzoek die zich door het aannemen van een stoerder gedrag moet aanpassen aan de attractie van een jongen. Uit dit alles kunnen we besluiten dat een jongen zich binnen de attracties dominanter verbeeldt dan een meisje en er ondanks de poging om het meisje voor te stellen als een heldin er zich geen ommekeer voordoet in de binaire oppositie, m.n. sterk versus zwak. Binnen het genderbegrip worden ook bepaalde verwachtingen, rollenpatronen en stereotypen aan het kind verbonden die het kind zal moeten “volgen” wil het in de maatschappij passen. In het themapark vinden we een voorstelling van de traditionele stereotype rollenpatronen terug in het “Bos van Plop”. In de voorstelling van de vier seizoenen wordt een overzicht gegeven van de taken die verdeeld worden onder de kaboutermannen en de -vrouwen. De huiselijke en verzorgende taken worden door de kaboutervrouwen verbeeld. Dit duidt aan dat het onderhouden van sociale aangelegenheden een verwachtings- en rollenpatroon is die aan het meisje toebehoort. De mannelijke kabouters daarentegen houden zich voornamelijk bezig met de ambachtelijke bezigheden zoals brood bakken, houthakken en een brand blussen. Van een jongen wordt hiermee verwacht dat hij later een economische rol zal vervullen in de maatschappij. De voorstelling van het rollenpatroon van de jongen vinden we ook terug in de attractie “De Brandweer(man)” waar de emancipatie van de vrouw nog niet is doorgedrongen. Het sociale verwachtingspatroon van het meisje is duidelijk te merken in de Wizzy & Woppyzone waar een huiselijk tafereel wordt voorgesteld in een meisjesthema. Uit bovenstaande paragraaf blijkt dat in het themapark de traditionele stereotype rollenverdeling wordt weergegeven. Een opmerkelijke vaststelling hierbij is dat binnen het themapark de industrie dit rollenpatroon hanteert om het kind te benaderen als consumentenkind. In het verkeerspark, een domein van de jongen, hebben we opgemerkt dat daar het logo van “Volkswagen” wordt weergegeven en in de Wizzy & en Woppyzone, waar huiselijke elementen troef zijn, de merken “Minute Maid”, “Whirlpool” en “Union Match” worden voorgesteld. We kunnen hieruit afleiden dat de jongen en het meisje elk volgens hun eigen stereotype rollenpatroon door de industrie worden benaderd als vertegenwoordiger van de beïnvloedings- en toekomstige markt. Hierbij merken we op dat de merken “Inex” en “JBC” niet in een gender gebonden thema terug te vinden zijn, maar zich eerder situeren in een neutrale omgeving zoals het “Kermisplein” en de Big en Betsy hoeve. Het feit dat attracties worden aangepast aan de kenmerken van een
- 47 -
Onderzoek jongen en een meisje zich aanpast aan een jongen, heeft voor gevolg dat de industrie twee vliegen in één klap slaat en zowel de jongen als het meisje bereikt. Of de industrie zich hiervan bewust is blijft evenwel een open vraag? Een tweede stap in de conceptuele analyse is het begrip “sold separately” die een invulling moet geven aan de vraag of Plopsaland als een pedagogische ruimte kan worden gezien. Het zuivere begrip van “education”, welke deel uitmaakt van het concept “sold separately” vinden we in het themapark niet terug. Het “edutainment” aspect waarbij de belevenis ook het lerende bestrijkt, is in de meeste zones aanwezig en biedt aan het kind een mogelijkheid om op een ongedwongen manier al spelend te leren en ervaringen op te doen door middel van een belevenis. Hierin herkennen we de filosofie van Locke en Rousseau. Enerzijds wordt het bewustzijn van het kind gevormd met indrukken die het kind opdoet door zintuiglijke waarnemingen bijvoorbeeld het kind ziet en ervaart in de attractie dat eenden zwemmen, kikkers springen en konijnen huppelen, voelt het verschil in dierenhuiden, ziet het verschil in eieren, hoort de verschillende dierengeluiden en anderzijds moeten kinderen bij het klimmen, glijden, sturen hun fysieke en cognitieve vaardigheden aanspreken in een attractie. Hierdoor ontwikkelt het kind zich volgens zijn natuurlijke aanleg in een natuurlijke omgeving. Het zuiver entertainmentaspect is meestal terug te vinden in de attracties die een spoor van nostalgie met zich meedragen. Als voorbeeld kunnen we hier de inkomzone geven, waar de authentieke draaimolen, de nostalgische inrichting van de Plopsa-boulevard en het retro stationnetje verwijzen naar een vervlogen kindertijd. Nostalgie blijkt ook een belangrijk element te zijn binnen het themapark en wordt op een subtiele manier als vermaak in het park verweven. Volwassenen zien het kind-zijn als een ideale tijd, maar het feit dat ze deze zelf verloren zijn, stemt hen tot een nostalgische houding. Zij kijken melancholisch terug naar een tijd waar de ontplooiing van het kind centraal stond en de kinderlijke onschuld beschermd werd tegen invloeden van buitenaf waardoor het kind zich onderscheidde van de volwassene met eigenschappen zoals onschuldigheid en puurheid. Het jeugdsentiment is dan ook gebaseerd op het beeld van het onschuldig kind. Cunningham (1997) stelt dat de kindertijd erkend zou worden als een bijzondere periode in het leven, maar ook dat ouders het in zichzelf levend zouden houden; en in zekere zin kind moesten blijven. Lea Dasberg (1975) benoemde dit lustoord “het Jeugdland”. We stellen ons hierbij dan ook de vraag in hoever het themapark de ideale kindertijd van “het Jeugdland” benadert en houdt “jeugdland” enig verband met een “pretpark”?
- 48 -
Onderzoek In het jeugdland of het pedagogisch eiland wordt het kind, in eerste instantie uit de gegoede burgerij, geïsoleerd in een miniatuurwereld zonder gevaren om met een verscheidenheid aan speelgoed te kunnen opgroeien tot volwaardige mensen. Wanneer we dit vergelijken met een pretpark stellen we vast dat het kind in een afgebakend gebied en geïsoleerd van de gevaren van de buitenwereld, geniet van een verscheidenheid aan attracties. Door de betaling van een niet onaardige toegangsprijs - wat misschien de minder kapitaalkrachtige gezinnen uitsluit – kan het kind in een omgeving met leeftijdsgenoten genieten van een dag onbezorgd kind-zijn. In het jeugdland zijn er volwassenen aanwezig, maar het kind leeft volgens zijn eigen normen. Lea Dasberg (1975) omschrijft het: “Wel zijn er volwassen begeleiders in de “pedagogische provincie”, maar leefpatroon, normen en erecode zijn die van de groep van opgroeienden”. Deze kenmerken vinden we ook in een pretpark terug waar het kind wordt begeleid door volwassenen, maar waar zij hun eigen leefwereld op hun eigen manier kunnen beleven. Lea Dasberg stelde ook dat het kind in het jeugdland werd grootgebracht door het klein te houden. Dit konden we projecteren in de huiselijke sfeer van de Wizzy & Woppyzone waar het meisje wordt klein gehouden door de reusachtige huishoudelijke toestellen, terwijl zij ook wordt voorbereid op haar toekomstige sociale rol in de maatschappij. In die zin kunnen we stellen dat een pretpark en het jeugdland enigszins dezelfde kenmerken vertonen en jeugdland versus pretpark kan worden geplaatst. Gelijkenissen tussen het jeugdland en het pretpark vinden we ook terug op basis van de jeugdliteratuur van het jeugdland waar de boerderij met het lam, de schapen en de weide als de geschikte stof werd gezien voor de kindergeest (Dasberg, 1975, 102) en de natuur een kindmatig onderwerp was (Dasberg, 1975). In het themapark vinden we dit terug in de Big & Betsy hoeve waar het kind kan genieten van een vrolijke tijd op de boerderij tussen de hoevedieren, geiten, konijnen, paarden,… Daarbij is het themapark opgebouwd in een natuurlijke omgeving met een oase van groen en grote waterpartijen. Het kind werd in het jeugdland opgevoed binnen een geïsoleerde, onbezorgde, angstvrije omgeving en werd voorbereid op een verantwoordingsvolle volwassenheid, maar de kennisoverdracht mocht niet beangstigen, verontrusten of ontmoedigen. Uit de conceptuele analyse blijkt dat aan het kind de traditionele rollenpatronen worden voorgesteld. De jongen wordt als brandweerman voorbereid op zijn toekomstige economische rol, aan het meisje wordt het huiselijke leven voorgesteld die haar moet voorbereiden op haar sociale functie in de toekomstige maatschappij. De kennisoverdracht wordt op een zachte manier aangebracht met “edutainment” door het leren te combineren met amusement.
- 49 -
Onderzoek Al deze kenmerken verwijzen onverminderd naar de ideale kindertijd van het jeugdland, waardoor we kunnen besluiten dat het pretpark een weergave is van het jeugdland. Deze stelling kunnen we verder onderbouwen wanneer we Walt Disney bij dit vergelijk gaan betrekken. Walt Disney (1901-1966) groeide op in de periode waarin de onschuld van het kind beschermd werd door het te vrijwaren van invloeden van buitenaf, namelijk de periode van “het Jeugdland”. Hij maakte ook de twee wereldoorlogen mee. Lea Dasberg (1975) stelt dat voor mensen die opgroeiden tijdens de oorlog het omzien naar hun eigen jeugd iets lieflijks, iets troostrijks leverde. Disney wilde zijn jeugdherinneringen in leven houden en verwerkte zijn eigen kindertijd in de Main Street USA van het themapark en perfectioneerde de wereld met animatie. Hij creëerde een omgeving waar nooit iets fout zou gaan, een “eiland” zonder de nadelige effecten van de echte wereld. Disneyland moest “the happiest place on earth” worden (Giroux, 1999, 85). Disney droeg zijn eigen kindertijd in zijn hart en op basis van een hartvormig plan met het entree in de punt van het hart, werd Disneyland gerealiseerd.
Disneyland in vogelperspectief (1954).
Disneyland bevestigt dus onze stelling dat het jeugdland een nauwe band heeft met een pretpark. Disney richtte zijn eerste themapark op in 1955 met als gedachte dat de ouders met jeugdsentiment moeten kunnen terugblikken naar het verleden, en het kind moet kunnen proeven van zijn toekomst (Bryman, 1999). In het themapark Plopsaland De Panne vinden we ook heel wat aspecten terug waarbij ouders met jeugdsentiment naar terugkijken zoals de oude gevels van herenhuizen, het retrostationnetje, de authentieke kermismolens en de waterpomp. Het kind kan proeven van de toekomst door als “reiziger” tussen twee werelden een rit te maken tussen de kindertijd en die van het volwassenzijn net zoals het meisje in de Wizzy & en Woppyzone die wordt
- 50 -
Onderzoek voorbereid op haar toekomstige sociale rol in het volwassen leven en de jongen die als brandweerman wordt voorbereid op zijn economische functie. Plopsaland De Panne kan dus net zoals Disneyland gezien worden als een weergave van de ideale kindertijd die volwassenen in hun hart sluiten en met weemoed naar terugkijken en dit eigenlijk niet willen loslaten. Het hartvormig grondplan van Plopsaland De Panne is hiervan het bewijs.
Een pretpark is net zoals het jeugdland een beschermend gebied waar de onschuld van het kind moet gevrijwaard worden van invloeden van buitenaf. Daarnaast is jeugdsentiment nauw verbonden met het onschuldig kindbeeld van het kind van het jeugdland die ook wordt weergegeven in Disneyland. Hieruit kunnen we concluderen dat het onschuldig kindbeeld van het kind van het jeugdland zich representeert in het themapark Plopsaland De Panne.
Algemene conclusie Ter afronding kunnen we besluiten dat een jongen zich binnen een pedagogische ruimte, waar al spelend wordt geleerd, dominanter verbeeldt dan een meisje en er ondanks de poging om het meisje voor te stellen als een heldin er zich geen ommekeer heeft voorgedaan in de binaire oppositie. De verwachtings- en rollenpatronen van het kind worden voorgesteld volgens de traditionele stereotype rollenpatronen uit de ideale kindertijd. Het onschuldig kindbeeld van het kind van het jeugdland representeert zich in het themapark Plopsaland De Panne met een glimp naar het consumentenkind. De socialisatie door het aanleren van gedrag (via zintuiglijke waarnemingen enerzijds en sociale en cognitieve vaardigheden anderzijds) zet zich dus naast het gezin en de school ook voort in de bredere maatschappij met name het themapark Plopsaland De Panne waar de rollenpatronen in een belevenis worden verwerkt.
- 51 -
Onderzoek
Beperking in onderzoek Binnen ons onderzoek werden schooluitstappen niet onderzocht. Maar we kunnen veronderstellen dat tijdens een schooluitstap het lerende een groter aandeel vormt in het pretparkbezoek dan bij een familieuitstap. De conclusie dat Plopsaland een pedagogische ruimte is omdat het edutainment aspect aanwezig is en het kind al spelend leert, is misschien te wijten aan het feit dat de overheid de verplichting oplegt dat een schooluitstap verbonden moet zijn met specifieke opvoedkundige, didactische en sociale waarden (Schola Europaea, 2002) en niet meer voor het “plezier” alleen. De “echte” reden van de aanwezigheid van “edutainment” in het themapark kan eventueel deel uitmaken van een verder onderzoek. Daarin kan worden nagegaan of dit ook niet kan toegeschreven worden als een tegemoetkoming aan de wensen van de ouders die verkiezen dat het amusement van het kind ook lerend is.
Bedenkingen De beleveniseconomie staat nog in de kinderschoenen en is nog niet onderworpen aan de digitalisering en mediatisering die in de huidige maatschappij om zich heen grijpt. Uit de analyse komt naar voor dat het kind door sponsors als consumentenkind wordt benaderd binnen het themapark. Het kind wordt hierdoor al vroeg blootgesteld aan de invloed van de buitenwereld. Dit was niet de opzet van de ideale kindertijd. Het kind verliest volgens Postman de kinderlijke onschuld omdat het onderscheid tussen volwassenen en kinderen in een gecommercialiseerd tijdperk zo goed als verdwenen is. We kunnen ons hierbij de vraag stellen of de ideale kindertijd zoals die zich nu representeert in het themapark en steunt op het jeugdsentiment zich binnen een tiental jaren nog op dezelfde wijze zal vertonen en/of de traditionele rollenpatronen zullen verschuiven naar de nieuwe man of naar de emancipatie van de vrouw. Deze bedenking kunnen we ook anders stellen. Het kind heeft op een steeds vroegere leeftijd inspraak in de beslissingen van de volwassenen waardoor het onderscheid tussen volwassenen en kinderen verdwijnt en de kindertijd steeds korter wordt. Het kind zal altijd nog wel een kindertijd hebben bijvoorbeeld van 0 tot 6 jaar (extreem gesteld), maar zal door deze jonge leeftijd misschien niet meer beseffen dat zij een kindertijd hebben doorgemaakt. Zal het jeugdsentiment samen met het kind-zijn verdwijnen?
Deze bedenkingen kunnen de basis vormen voor een nieuwe masterproef.
- 52 -
Onderzoek
BIBLIOGRAFIE Banet-Weizer, S. (2004). Girls Rule!: gender, feminism, and nickelodeon. Critical Studies in Media Communication, 21(2), 119-139. Bryman, A. (1999). The Disneyization of society. The Sociological Review, 47(1), 2547. Buckingham, D., Scanlon, M. (2001). Parental Pedagogies: An Analysis of British 'Edutainment' Magazines for Young Children. Journal of Early Childhood Literacy, 1(3), 281-299. Buckingham, D., Scanlon, M. (2003). Parentel Pedagogies. Edutainment and early learning In Education, entertainment an Learning in the home (pp. 75-90). Great-Britain: Open University Press. Cherney. D, I. (2006). Gender-linked Differences in the Toys, Television Shows, Computer Games, and Outdoor Activities of 5- to 13 year- old Children. Sex Roles, 54, 717-726. Cook, D. T. (2004). A Brief History of Childhood and Motherhood into the Twentieth Century. In The commodification of childhood: the children's clothing industry and the rise of the child consumer. (pp. 22-40). Durham: Duke University Press. Cross, G. (1997). Kids'stuff: TOYS and the Changing World of American Childhood. United States: Harvard university Press. Cross, G. (2004). The Cute and the Cool: Wondrous Innocence and Modern American Children's Culture. New York: Oxford university press. Cunningham, H. (1997). Het kind in het Westen: Vijf eeuwen geschiedenis (A. van den Tempel, Trans.). Amsterdam: Van Gennep. Dasberg, L. (1975). Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel. Amsterdam: Boom Meppel. De Koninck, P. (Cartographer). (2008). Plopsaland De Panne: Plan en Info 2008 De Smedt, P. (2008). Showbizzsite. From: http://www.showbizzsite.be/pretpark/ Demoor, M. (2000). Inleiding tot de Genderstudies I. Gent: Academia Press. Depaepe, M., Simon, F., Van Gorp, A. (2005). Paradoxen van de pedagogisering. Handboek pedagogische historiografie. Leuven: Uitgeverij Acco. Ginsburg, K. R. (2007). The importance of play in promoting healthy child development and maintaining strong parent-child bonds. Pediatrics, 119(1), 182-191. Giroux, H., A. (1999). The mouse that roared: Disney and the end of history. Lanham: Rowman & littlefield. Gouwy, B. (2005). Souvenirboek: 1001 Kriebels. Belgium: LIC. Studio 100.
- 53 -
Onderzoek Grant, J. (2004). A "Real Boy" and not a Sissy: Gender, Childhood, and Masculinity, 1890-1940. Journal of Social History, 37(4), 829-851. Grymonprez. (2007). T. Content is King. from http://www.youthonline.be/download/studio100TomGrymonprez.pdf Gunter, B., Furnham, A. (1998). Children as consumers: A psychological analysis of the young people's market. New York: Routledge. Hengst, H. (2000). Children's culture(s) in consumer societies. In B. Van Den Bergh & J. Van den Bulck (Ed.), Children and Media: Multidisciplinary approaches (pp. 9-23). Leuven: CBGS - Publicaties - Garant. Loos, F. (2008). Plopsaland De Panne. from http://www.plopsa.be Martens, L. (2005). Learning to consume - consuming to learn: children at the interface between consumption and education. British Journal of Sociology of Education, 26(3), 343-357. Mckendrick, J., Brandford, M., Fielder, A. (2000). Kid Customer? Commercialization of playspace and the commodification of childhood. Childhood, 7(3), 295-314. Meyer, A. (2007). The Moral Rhetoric of Childhood. Childhood, 14(1), 85-104. Mommaas, H. (2003). Vrije tijd in een tijdperk van overvloed. Universiteit van Tilburg. Oelkers, J. (2002). Kindheit - Glück - Kommerz. Zeitschrift für Pädagogik, 48(4), 553570. Pine, J. B., Gilmore, J. H. (1999). De belevingseconomie: Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium (H. J. Tromp, Trans.). Schoonhoven: Academic Service. Rietveld-van Wingerden, M. (1992). Voor de lieve kleinen: Het jeugdtijdschrift in Nederland 1757-1942. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum. Russel, R., Tyler. M. (2002). Thank Heaven for Little Girls: 'Girl Heaven' and the Commercial Context of Feminine Childhood. Sociology, 36(3), 619-637. Sammond, N. (2005). Babes in tomorrowland. Walt Disney and the making of the american child 1930-1960. Durham and London: Duke university press. Schola Europaea. (2002). Richtlijnen voor schooluitstapjes en -reizen, georganiseerd door de kleuter- en lagere school van de Europeese scholen. from http://www.eursc.eu/fichiers/contenu_fichiers1/378/2002-D-54_nl.pdf Seiter, E. (1993). Sold Separately: Parents & Children in Consumer Culture. New Brunswick, New Jersey: Rutgers university press. Tobin, J. (2000). "Good guys don't wear hats" : Children's talk about the media. New York: Teachers College Press. Van Damme, D., Simon, F. (1989). De ontdekking van het kind of de verandering van de volwassene. Philippe Ariès en de geschiedenis van kind, school en gezin. Persoon en Gemeenschap, 41(9), 326-347.
- 54 -
Onderzoek
Vandercammen, M. (2006). Studie: Het kind als voorschrijver. from http://www.oivocrioc.org/teksten/pdf/1790nl.pdf Vanobbergen, B. (2002). Er zijn geen kinderen zoals vroeger meer... over onschuld en nostalgie bij een gecommercialiseerd kindzijn. Pedagogisch tijdschrift, 27(4), 207-228. Vanobbergen, B. (2003). Geen kinderspel: een pedagogische analyse van de vertogen over de commercialisering van de leefwereld van kinderen. Gent: Academia Press. Vanzegbroeck, K. (2002). In de kijker: Kinderen en Reclame. Gezinsbeleid in Vlaanderen, 31, 1-27.
- 55 -