RAAP-NOTITIE 3128
Plangebied N209, deelgebieden 1 en 2 Gemeenten Rotterdam en Lansingeriand Archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
Colofon
Opdrachtgever: Provincie Zuid-Holland Titel: Plangebied N209, deelgebieden 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek Status: eindversie Datum: april 2009 Auteur: drs. / . Raczynski Henk Projectcode: RTVA3 Bestandsnaam: N03128_RTVA3 Projectieider: drs. Y. Raczynski Henk Projectmedewerker: E. Lyklema MA ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldlngsnummer/CIS-code: Deelgebied 1: 34141 Deelgebied 2: 34143 Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland Autorisatie: drs. C. Kruidhof
ISSN: 0925-6369
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
telefoon: 0294-4S1 SOO
LeeuwBnvsIdsewag Sb
telefax: 0294-491 519
1382 LV Weesp
E-msll:
[email protected]
Postbus S069 13BG GB Weesp
O RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2009 RAAP Arciieologisch Adviesbureau B.V, aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek ot de toepassing van de adviezen.
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
Samenvatting In opdracht van de provincie Zuid-Holland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 24 en 25 maart 2009 een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd in verband met de voorgenomen reconstructie van de N209 in de gemeenten Rotterdam en Lansingeriand. Ten behoeve van deze reconstructieplannen is in februari 2009 een bureaustudie verricht. IHet doel van deze studie was het verkrijgen van inzicht In de resultaten van het eerder in (de omgeving van) het plangebied uitgevoerde onderzoek om te kunnen bepalen In hoeverre het nodig is om voor de reconstructie van de N209 nog aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren of maatregelen te treffen. Op basis van de resultaten van de bureaustudie wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van waardevolle archeologische overblijfselen uit het Neolithicum in het plangebied. Naar verwachting kan het gaan om (resten van) prehistorische nederzettingsterreinen, die gelegen zijn op de in de ondergrond aanwezige stroomgordeis. Het verkennend booronderzoek was erop gericht vast te stellen of archeologische relevante geologische eenheden In het plangebied aanwezig kunnen zijn. Dit wordt bepaald door te onderzoeken of het landschap in het verleden geschikt geweest is voor bewoning en of dit landschap nog Intact Is. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een onbekende verwachting voor het aantreffen van archeologische overblijfselen uit het Neolithicum. Deze verwachting hangt namelijk In hoge mate samen met het al dan niet geschikt zijn voor bewoning van de stroomgordeis In het plangebied. Deze verwachting kon pas na afloop van het veldonderzoek worden vastgesteld. Tijdens het veldonderzoek zijn in aan of direct onder het maaiveld geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van bewoonbare of archeologisch kansrijke niveaus. In deelgebied 1 is dieper in de ondergrond een stroomgordel aangetroffen die tot de Formatie van Echteld gerekend wordt. De top van deze afzettingen vertoont kenmerken die erop duiden dat dit niveau in het Neolithicum mogelijk geschikt is geweest voor bewoning. Gezien de onderzoeksresultaten in het plangebied en het feit dat ter plaatse van de Echteld stroomgordel geen diepere bodemingrepen zljn gepland, is geconcludeerd
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[3]
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingertand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
dat bij de uitvoering hiervan geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend archeologisch vooronderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de RACM verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Met betrekking tot de bevindingen van dit bureauonderzoek dient contact opgenomen te worden met de provincie Zuid-Holland (drs. R. Proos).
RAAP-notitie312S/eindversie 17-04-2009
[4]
plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling ln opdracht van de provincie Zuid-Holland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 24 en 25 maart 2009 een verkennend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen reconstructie van de N209 In de gemeenten Rotterdam en Lansingeriand. Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het doel van het booronderzoek is het bepalen van de mate van geschiktheid voor bewoning van de stroomgordeis. Dit kan onder andere worden vastgesteld op basis van het afzettingsmilieu, rijping, consistentie, kalkgehalte en het voorkomen van bodemvorming. De diepte van de boringen wordt afgestemd op de verwachte geologische structuren, de eisen van de provincie Zuid-Holland en het ontgravingsniveau van de ter plaatse voorgenomen bodemingrepen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 4 een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel archeologisch vervolgonderzoek.
1.2 Administratieve gegevens Deelgebied 1 ligt aan de noordzijde van de N209, tegenover de noordoostelijke hoek van vliegveld Zestienhoven (figuur 1). Het deelgebied valt deels binnen de gemeente Rotterdam, de oostelijke helft ligt in de gemeente Lansingeriand. Het gebied staat afgebeeld op kaartblad 37F van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); de centrumcoördinaat is 90.669/ 442.324. Het betreft een lijnelement met een lengte van circa 750 meter, dat zich uitstrekt van de Oude Bovendijk in het zuidwesten tot aan de N470 in het noordoosten. Deelgebied 2 ligt eveneens aan de noordzijde van de N209, tussen de Wllderskade in het zuidwesten en de N472 in het noordoosten (figuur 1). Het gebied staat afgebeeld op kaartblad 37F van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); de centrumcoördinaat is 93.289/443.519. Tussen het deelgebied en de N209 ligt een parallelweg, de Schiebroekseweg. Deelgebied 2 betreft een lijnelement met een lengte van circa 900 meter.
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[5]
RAAP
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
1.3 Toel(omstige situatie Ten behoeve van de reconstructie zullen in het plangebied diverse werkzaamheden worden uitgevoerd, waarbij ontgravingen plaatsvinden (figuren 2 en 3). In deelgebied 1 zullen ter overbrugging van de A l 3 een nieuw autoviaduct en een fietsviaduct worden gebouwd. Tussen de aansluiting van de N209 en de Vliegveldweg zullen een ecoduiker, een (brom)fletstunnel en een aansluiting naar het toekomstige bedrijventerrein Schieveen worden gebouwd. Over het gehele traject vanaf de A l 3 tot aan de rotondekruising met de N470 en N471 zal de N209 aan de noordzijde van de weg worden verbreed. In deelgebied 2 zal een fietstunnel worden aangelegd bij de kruising met de Ankie Verbeek-Ohrlaan en zal langs de noordzijde van de N209 een geluidscherm worden geplaatst vanaf de Ankie Verbeek-Ohrlaan tot aan de kruising met de Boterdorpseweg. Ook hier zal de N209 worden verbreed en halverwege dit traject zal een ecopassage worden gerealiseerd. Ten behoeve van de wegverbredingen en de toekomstige aansluitingsweg naar het bedrijventerrein Schieveen zullen ontgravingen plaatsvinden tot circa 1 m -Mv. Voor de (brom)fietstunnels worden ontgravingen voorzien tot 5 meter diepte onder het niveau van de bestaande weg, voor de duikers is dat maximaal 3,5 meter onder de bestaande weg. Het geluidscherm zal worden gefundeerd op palen die tot 2 m -Mv zullen reiken (informatie provincie Zuid-Holland).
1.4 Onderzoeksopzet en richtlijnen Het onderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.1), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtsnoer. RAAP beschikt over een opgravingsvergunning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden. Achter in dit rapport is een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen. Periode
Datering
Tabet 1 . Archeolo-
Nieuwe ti|d
1500
heden
Late Middeleeuwen
1050
1500
na Chr.
450
1050
na Chr. ;
450
na Chr.
12
voor Chr.
Vroege Middeleeuwen Romeinse tijd Ijzertijd
12 voor 800
gische tijdschaal.
Bronstijd
2000
800
voor Chr.
Neolithicum (nieuwe steentijd)
5300
2000
voor Chr.
Mesolithicum (midden steentijd)
8800
4900
voor Chr.
300.000
8800
voor Chr.
Paleolithicum (oude steentijd)
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[6]
Plangebied N209, deelgebied i en 2, gemeenten Rolterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
2 Bureauonderzoek 2.1 Metiioden Het bureauonderzoek ten behoeve van het plangebied is apart uitgevoerd (Bekius, 2009). Voor de volledige resultaten wordt verwezen naar deze publicatie. Hier worden slechts de hoofdpunten met betrekking tot deelgebied 1 en 2 kort weergegeven voor zover deze relevant zijn voor het booronderzoek. Huidige situatie Op recente topografische kaarten 1:25.000 is het plangebied afgebeeld als grasland met sloten. De meest oostelijke helft van deelgebied 2 wordt ingenomen door de randstructuren van de kruising tussen de N209 en de N472 (ANWB,2005; figuren 2 en 3). Recente luchtfoto's uit Google Earth bevestigen dit grondgebruik. Volgens de geraadpleegde topografische kaart en het Actueel Hoogtebestand Nederland varieert de huidige maaiveldhoogte in deelgebied 1 tussen 4,7 en 5,15 m -NAP. In deelgebied 2 ligt het maaiveld op circa 6,2 m -NAP. Het verschil in maaiveldhoogte is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat belde deelgebieden in verschillende polders liggen. Deelgebied 1 iigt In de Schleveense Polder, terwijl deelgebied 2 in de Boterdorpsche Polder iigt, een van de diepste polders in de omgeving. Ter plaatse van het verkeersknooppunt N209/N472 bedraagt de maaiveldhoogte van het plangebied circa 4,3 meter -NAP als gevolg van ophoging.
2.2 Gespecificeerde archeologische verwachting Fossiele stroomgordeis Laagpaltket van Wormer In beide deelgebieden kruist de N209 zones met fossiele geulen die behoren tot het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk). Analoog aan de opzet van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor Berkel en Rodenrijs (Kruidhof, 2003) geldt voor deze zones op basis van het bureauonderzoek in theorie een middelmatige verwachting voor het aantreffen van bewoningssporen uit het Neolithicum. In veel gevallen zijn deze oude stroomgordeis door afgraving en inklinking van de omliggende veen- en kleigronden hoger komen te liggen dan hun omgeving (reliêfinversie). Mogelijk zijn deze hoger gelegen ruggen droog en geschikt geweest voor bewoning in het Neolithicum. Eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen op locaties als deze bevinden zich vrijwel direct onder het maaiveld. Alle bodemingrepen vormen daarmee een directe bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische resten.
RAAP-notitie 3 1 2 8 / e i n d v e r s i e 17-04-2009
[7]
" ' ' • " t i f c i * . . vja'}
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
Ten westen van de kruising van de Doenkade en de Oude Bovendijk zijn de stroomgordeis door middel van booronderzoek nader onderzocht met als doel de mate van geschiktheid voor bewoning van de stroomgordel te bepalen (Schiltmans, 2005). Op basis van het booronderzoek is de archeologische verwachting voor deze fossiele stroomgordeis naar beneden bijgesteld tot een lage archeologische verwachting voor het Neolithicum. De stroomgordeis lijken niet geschikt te zijn geweest voor bewoning. Dergelijk onderzoek heeft in de overige delen van het plangebied nog niet (in voldoende mate) plaats gevonden. Fossiele stroomgordeis Formatie van Echteld In deelgebied 1 kruist de N209 ten oosten van de Oude Bovendijk in de Zuidpolder een zone met in de diepere ondergrond fossiele geulafzettingen behorend tot de Formatie van Echteld en aan het oppervlak jongere afzettingen van het Laagpakket van Wormer. De afzettingen van de Formatie van Echteld zijn vaak lastig te herkennen in de boor. In dergelijke afzettingen treedt een type bodemvorming op dat zich slecht laat herkennen. De archeologische verwachting is hier dan ook met name gebaseerd op de geomorfologie. Kreekruggen en oeverwallen lenen zich bij uitstek voor bewoning; komgebieden daarentegen niet. Indien sprake is van een rug die duidelijk hoger lag in het landschap (een geul met een zandige opvulling die door reliêfinversie hoger is komen te liggen) is dit in het Neolithicum waarschijnlijk een aantrekkelijke locatie voor bewoning geweest. Omdat tot nu toe geen vondsten bekend zijn op de afzettingen van de Formatie van Echteld wordt de archeologische verwachting voor deze zone theoretisch gesteld op middelmatig voor bewoningssporen uit het Neolithicum. Ten westen van de kruising van de Doenkade en de Oude Bovendijk zijn de stroomgordeis door middel van booronderzoek nader onderzocht met ais doel de mate van geschiktheid voor bewoning van de stroomgordel te bepalen (Schiltmans, 2005). Op basis van het booronderzoek is de archeologische verwachting voor deze fossiele stroomgordeis naar beneden bijgesteld tot een lage archeologische verwachting voor het Neolithicum. De stroomgordeis lijken niet geschikt te zijn geweest voor bewoning. Dergelijk onderzoek heeft In de overige delen van het plangebied nog niet (In voldoende mate) plaats gevonden.
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[8]
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
3 Veldonderzoek 3.1 lUlethoden Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek verkennende fase. De onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van de resultaten van het bureauonderzoek (gespecificeerde archeologische verwachting) en het protocol inventariserend veldonderzoek uit de KNA versie 3.1. Tijdens het veldonderzoek zijn in totaal 27 boringen verricht. In deelgebied 1 zijn 15 boringen verricht met een onderlinge boorafstand van 25 meter (figuur 2). In deelgebied 2 zijn 12 boringen verricht in twee parallel aan de weg Iigg4ende raaien met een onderlinge boorafstand van 25 meter (figuur 3). De gehanteerde methode is niet geschikt voor om archeologische resten in kaart te brengen (Tol e.a., 2004). De methode is wel geschikt voor het onderzoeken van de mate van geschiktheid van de in het plangebied aanwezige stroomgordeis. Ten behoeve van het verkennend booronderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: -
Hoe ziet de geo(morfo)logische en/of bodemkundige opbouw ter plaatse van
-
Zijn de fossiele stroomgordeis geschikt geweest voor bewoning en kunnen er
deze stroomgordeis eruit? derhalve archeologische resten worden verwacht? -
Op welke diepte bevinden zich de archeologisch kansrijke lagen (de fossiele stroomgordeis)?
-
Zijn er in het plangebied grootschalige bodemverstoringen aanwezig op basis waarvan verondersteld kan worden dat archeologische resten zijn verstoord?
-
Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol Is?
Indien archeologische resten worden aangetroffen, zullen de volgende onderzoeksvragen beantwoord worden: -
Wat is de aard van de archeologische resten die zijn aangetroffen? Wat Is de diepteligging, dikte en stratigrafische positie van de archeologische laag waarin de resten zijn aangetroffen?
-
Kan op basis van deze archeologische resten de gespecificeerde archeologische verwachting worden bijgesteld?
Er is geboord tot maximaal 6 m -Mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn lithologisch
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[9 ]
-i>I^pnv,Tn>UL>
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989) beschreven en met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen is de hoogte aan de hand van het AHN bepaald. Het opgeboorde materiaal Is in het veld gecontroleerd op aanwijzingen die erop kunnen duiden dat de afzettingen in het plangebied geschikt zijn geweest voor bewoning. Hierbij Is met name gelet op eigenschappen als de mate van stevigheid en rijping van het opgeboorde materiaal, de aan- of afwezigheid van schelpmateriaal en het kalkgehalte. Hoewel het aantreffen van archeologische resten niet het doel was van het onderzoek, kunnen archeologische indicatoren altijd per toeval worden opgeboord. De boringen zijn derhalve ook geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, vuursteen, aardewerk, metaal, bot, verbrande leem en fosfaatvlekken).
3.2 Resultaten deelgebied 1 Geologie en bodem In deelgebied 1 zijn in totaal 15 boringen gezet (figuur 2). De bovengrond in het deelgebied bestaat uit een bouwvoor van uiterst siltige klei, die op een diepte van circa 20 tot 40 cm -Mv (5,16 tot 5,36 m -NAP) overgaat in een dun laagje (matig) stevige lichtgrijze, kalkhoudende uiterst siltige klei met ijzervlekken. Deze laag gaat op een diepte van 30 tot 70 cm -Mv (5,26 tot 5,66 m -NAP) geleidelijk over in matig slap, matig slltig, zeer fijn zand, hier en daar met enkele kleilagen (figuur 4, bijlage 1). Dit zandpakket is kalkrijk, en bevat af en toe (fragmenten van) zoutwaterschelpen {Scrobicularia plana) en brakwaterschelpen {Cerastoderma glaucum). Op een diepte tussen 3 m -Mv (boring 15: 7,83 m -NAP) en 4,5 m -Mv (boring 6: 9,59 m -NAP] gaat dit zandpakket over in sterk siltige, grijze, kalkrijke klei met eveneens zout- en brakwaterschelpen. Ter plaatse van de, op grond van het AHN, verwachte stroomgordel (Bekius, 2009) zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een getijdengeul aan of direct onder de bouwvoor aangetroffen. In boring 11 is weliswaar tot 1,25 m -Mv (6,61 m -NAP) een matig slap, gelaagd kleipakket aangetroffen dat als geulafzettingen kan worden geïnterpreteerd. In de omliggende boringen is dit echter niet aanwezig. Het gaat bij de in boring 11 waargenomen afzettingen zeer waarschijnlijk om een lokaal verschijnsel, zoals een priel. Op grond van de lithologische kenmerken kan worden geconcludeerd dat het plangebied bestaat uit wadplaatafzettingen, die worden gerekend tot de Formatie van Naaldwijk, het Laagpakket van Wormer (NITG-TNO, 2003). De op het AHN zichtbare inversierug is waarschijnlijk het gevolg van een dieper in de ondergrond aanwezige geul. Boring 15 Is tot 5 m -Mv (9,83 m -NAP) doorgezet. Op 3,9 m -Mv (8,73 m -NAP) is een dun laagje sterk humeuze, uiterst siltige klei met zandlagen aangetroffen, die na 5 cm abrupt overgaat in slappe, grijze, sterk siltige klei met slltlagen. Beide lagen zijn kalkrijk (figuur 4, bijlage 1). Mogelijk betreft het hier afzettingen van deze dieper gelegen geul, die dan tot de Formatie van Echteld gerekend moet worden (NITG-TNO, 2003). In de zuidwestelijke hoek werd op grond van het onderzoek door Schiltmans (2005) in de diepere ondergrond een stoomgordel behorende tot de Formatie van Echteld
RAAP-notitie 3128/eindversie 17-04-2009
f l O'
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
verwacht. Hier zijn in totaal 9 boringen gezet in twee raaien, die dusdanig gesitueerd zijn dat eventueel aanwezige oeverwallen erdoor oversneden worden (figuur 2). In belde raaien zijn aanwijzingen voor een geul in de diepere ondergrond aangetroffen. In boring 1 t/m 8 is op een diepte die varieert van 4,45 tot 5,35 m -Mv (9,64 en 10,43 m -NAP) een laag sterk humeuze, sterk siltige kleilaag aangetroffen (figuur 4, bijlage 1). De overgang van de erboven gelegen afzettingen verloopt erosief. Het betreft een stevige, kalkloze laag, die kenmerken van een vegetatiehorizont heeft. In boring 1 ligt deze laag op bosveen, dat gerekend wordt tot de Formatie van Nieuwkoop, het Hollandveen Laagpakket (NITG-TNO, 2003). In boring 2 t/m 8 gaat deze laag na 10 tot 30 cm over in grijs tot grijsbruine, matig humeuze klei die als geul- en oeverafzettingen zijn geïnterpreteerd. In dit pakket worden sporen van planten- en houtresten aangetroffen (figuur 4, bijlage 1). Op grond van de lithologie en andere kenmerken worden deze afzettingen gerekend tot de Formatie van Echteld (NITG-TNO, 2003). Opvallend is dat de vegetatiehorizont uit boring 1 t/m 8 identiek is aan de humeuze laag die beschreven is in boring 15, in het oosten van het deelgebied (zie hierboven). Het is mogelijk dat het daarbij om dezelfde vegetatiehorizont gaat.
3.3 Resultaten deelgebied 2 Geologie en bodem In het oostelijke deei van deelgebied 2, ter hoogte van het verkeersknooppunt N209/N472, zijn in totaal 5 boringen gezet (figuur 3: boring 16 t/m 20). De ligging van de boringen Is bepaald op grond van de terreinomstandigheden. Na boring 5 werd het terrein door begroeiing, ophogingen, hekwerken en kabels en leidingen dermate ontoegankelijk dat hier geen verdere boringen zijn verricht. In het westelijke deel van deelgebied 2 zijn tenslotte 7 boringen gezet (figuur 3: boring 21 t/m 27). De situatie in deelgebied 2 wijkt sterk af van de bodemopbouw in deelgebied 1. In deelgebied 2 is in geen enkele boring zand aangetroffen, met uitzondering van opgebracht materiaal. Deelgebied 2 bestaat volledig uit een klei-op-veen landschap (figuur 5, bijlage 1). Drie van de vijf boringen in het oostelijke deel van deelgebied 2 hebben een dik pakket opgebrachte en verstoorde grond opgeleverd (figuur 5, bijlage 1). In boringen 18 en 19 bestaat de bodem tot 2,0 m -Mv (circa 6,5 m -NAP) uit opgebracht zand met kleibrokken. Door de grote compactie van het zand was het niet mogelijk deze boringen dieper door te zetten. In boring 20 werd op een diepte van 1,2 m -Mv (5,31 -NAP) een onverstoord pakket matig slappe, blauwgrijze sterk siltige klei aangetroffen (figuur 5, bijlage 1). Deze drie boringen zijn gezet in de helling van de verhoging ten behoeve van het verkeersknooppunt. Boringen 16 en 17 liggen in een groenstrook aan de voet van deze verhoging (figuur 3). Hier is geen ophogingspakket aangetroffen. De bodem bestaat hier uit een uiterst siltige bouvin/oor, die na circa 30 cm overgaat in een matig slap pakket bruingrijze, humeuze klei. Deze humusaanrijking hangt zeer waarschijnlijk samen met de ligging
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[1 1
Plangebied N209, deelgebied l en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
van de boringen in een bosje. In boring 16 is op een diepte van 1,15 m -Mv (7,04 m -NAP) rietveen aangetroffen. Dit veen wordt tot de Formatie van Nieuwkoop, het Hollandveen Laagpakket gerekend (NITG-TNO, 2003). Het betreft een restant van het oude, onder invloed van rivieren ontstane landschap. In het westelijke deel van deelgebied 2 is de situatie vergelijkbaar. De bodem bestaat uit matig slappe, tot slappe klei met riet, humus en plantenresten. Op figuur 5 is te zien dat hier aanwijzingen voor een (getijden)geui zijn aangetroffen. Deze heeft zich ingesneden in het oorspronkelijke klei-op-veen landschap waarvan in boringen 2 1 , 23, 26 en 27 nog resten te zien zijn. De vulling van deze geul bestaat uit humeuze, (matig) slappe klei met riet- en plantenresten. Hoewel de top van het bodemprofiel hier en daar (met name in boring 22) aanwijzingen voor enige mate van rijping vertoont, hebben zich geen duidelijke oeverwallen gevormd. In een aantal boringen (23 t/m 26, bijlage 1) Is de bodem vanaf de onderkant van de bouwvoor kalkrijk. Deze kleiafzettingen worden gerekend tot de Formatie van Naaldwijk, het Laagpakket van Wormer (NITG-TNO, 2003), en vertegenwoordigen een deel van het oorspronkelijke waddengebied waar het binnenkomende zeewater vanuit het westen al veet van zijn stroomsnelheid verloren had, en daarom fijnere sedimenten in de vorm van slib heeft afgezet.
3.4 Synthese Het plangebied bestaat van west naar oost uit een waddengebied, waar onder invloed van afnemende stroomsnelheden door het binnenstromende zeewater steeds fijnere sedimenten worden afgezet. Ten westen van het plangebied worden zandige wadplaten aangetroffen, terwijl in het oosten fijnere, kleüge afzettingen zijn achtergebleven (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). In het oosten is duidelijk dat de stroomsnelheid van het zeewater dusdanig laag was, dat dit niet meer in staat was om het onder invloed van rivieren ontstane klei-op-veen landschap te eroderen, behalve daar waar zich getijdengeulen vormden. Aanwijzingen voor een dergelijke getijdengeul zijn in het westelijke deel van deelgebied twee aangetroffen, echter zonder dat daarbij duidelijke oeverafzettingen zijn waargenomen. In het meest oostelijke deel van het plangebied Is de oorspronkelijke top van het bodemprofiel, en daarmee ook het potentieel Interessante niveau met betrekking tot archeologische vindplaatsen, als gevolg van de aanleg van het verkeersknooppunt en bijbehorende infrastructuur vrijwel zeker volledig verstoord. De op basis van het AHN verwachte getijdengeul in deelgebied 1 is niet aangetroffen. Het reliëf aan het maaiveld aldaar wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een dieper in de ondergrond aanwezige geul die van fluviatiele oorsprong is (Formatie van Echteld). Aanwijzingen voor deze geul zijn in boring 15 op circa 3,9 m -Mv (8,73 m -NAP) gevonden. In het westelijke deel van het plangebied is op een diepte van 4,45 tot 5,35 m -Mv (9,64 en 10,43 m -NAP) een geul aangetroffen die tot de Formatie van Echteld gerekend wordt. De top van deze oudere afzettingen bestaat uit een sterk humeuze, gerijpte laag die, ondanks de geringe dikte, duidt op geschikte omstandigheden voor
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[1 2 ]
Plangebied N209, deelgebied l en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
bewoning. Deze zelfde laag is ook in boring 15 in de top van de (vermoedelijke) Echteld geulafzettingen waargenomen.
3.5 Archeologie Tijdens het veldonderzoek zijn in 13 van de 27 boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft daarbij in alle gevallen puinspikkels die in of direct onder de bouwvoor, of in een recent ophogingspakket zijn aangetroffen. Omdat ze zijn waargenomen in de geroerde bovengrond, waarin zich relatief veel recent materiaal bevindt en waarin verder geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, vormen deze indicatoren geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden.
RAAP-notitie 3128/eindversie 17-04-2009
[13]
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies o p basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologisch kansrijke niveaus zullen worden verstoord. In deelgebied 1 is in het westelijke deel van het plangebied op een diepte van 4,45 tot 5,35 m -Mv een archeologisch kansrijk niveau aangetroffen in de top van rivierafzettingen die tot de Formatie van Echteld gerekend worden. De verwachte getijdengeul aan of direct onder het maaiveld in het oostelijke deel van deelgebied 1 is niet aangetroffen. Waarschijnlijk wordt het niveauverschil aan het maaiveld hier ter plaatse veroorzaakt door fluviatiele afzettingen dieper in de ondergrond. Aan of direct onder het maaiveld bevinden zich in deelgebied 1 geen niveaus die geschikt zijn voor bewoning. De voor deelgebied 1 geplande werkzaamheden vormen geen bedreiging voor het kansrijke niveau op circa 5 m -Mv in het westelijke deel. in deelgebied 2 is de in het oosten verwachte getijdengeul naar verwachting volledig verstoord door de aanleg van het wegllchaam ten behoeve van het daar gelegen verkeersknooppunt. Niet alleen is de bodem opgehoogd, de top van het (oorspronkelijke) bodemprofiel is vergraven. Op grond hiervan wordt in het oostelijke deel van deelgebied 2 geen archeologisch kansrijk niveau aan of direct onder de bouwvoor meer verwacht. In het westelijke deel van deelgebied 2 is een getijdengeul aangetroffen. Hoewel de top van het bodemprofiel hier en daar aanwijzingen voor enige mate van rijping vertoont, hebben zich geen duidelijke oeverwallen gevormd. In een aantal boringen is de bodem vanaf de onderkant van de bouwvoor kalkrijk. Op grond van de lithologie, compactie en het kalkgehalte is dit niveau niet geschikt geweest voor bewoning. In deelgebied 2 worden derhalve geen archeologisch kansrijke niveaus bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden.
In paragraaf 3.1 zijn specifieke onderzoeksvragen geformuleerd die door middel van het booronderzoek beantwoord dienen te worden: -
Hoe ziet de geo(morfo)logische en/of bodemkundige opbouw ter plaatse van de stroomgordeis eruit? De bodem in het plangebied bestaat volledig uit wadafzettingen, die vanuit het westen in oostelijke richting steeds fijnkorreliger worden. In deelgebied 1 bestaan de afzettingen uit zeer fijn zand, terwijl in deelgebied 2 klei wordt aangetroffen. De diepere ondergrond bestaat uit een onder invloed van rivieren gevormd klei-op-veenlandschap. In deelgebied 1 ligt de top hiervan op 3,9 tot 5,35 m -Mv. In deelgebied 2, waar erosie onder invloed van de zee door de afnemende stroomsnelheid minder hevig is geweest, begint dit fluviatiele
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[1 4 ]
Plangebied N20g, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
landschap op circa 1 m -Mv. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het maaiveld in deelgebied 2 circa 1 meter lager ligt dan in deelgebied 1. -
Zijn de fossiele stroomgordeis geschikt geweest voor bewoning en kunnen er derhalve archeologische resten worden verwacht? De dieper gelegen stroomgordel(s) behorende tot de Formatie van Echteld in deelgebied 1 zijn in het verleden zeer waarschijnlijk geschikt geweest voor bewoning. In dit deel van het plangebied dient rekening te worden gehouden met een grote kans op het aantreffen van bewoningssporen. Gezien de diepteligging van deze laag dient hierbij te worden uitgegaan van sporen uit het Laat Mesolithicum en/of het Vroeg Neolithicum. Bij de direct onder het maaiveld gelegen getijdengeul in deelgebied 2 zijn geen oeverafzettingen aangetroffen. Op grond van de matige rijping en vrij slappe consistentie van de bovengrond, alsmede het feit dat deze tot direct onder de bouwvoor kalkrijk Is, kan worden geconcludeerd dat deze stroomgordel niet geschikt is geweest voor bewoning.
-
Op welke diepte bevinden zich de archeologisch kansrijke lagen (de fossiele stroomgordeis)? De tot de Formatie van Echteld gerekende stroomgordel(s) In deelgebied 1 bevindt (bevinden) zich op een diepte van 4,45 tot 5,35 m -Mv (9,64 en 10,43 m -NAP) en op 3,9 m -Mv (8,73 -NAP).
-
Zljn er in het plangebied grootschalige bodemverstoringen aanwezig op basis waarvan verondersteld kan worden dat archeologische resten zljn verstoord? In het meest oostelijke deel van deelgebied 2, waar het weglichaam ten behoeve van het verkeersknooppunt N209/N472 ligt, is door de aanleg hiervan en door de aanleg van de bijbehorende infrastructuur, het eventueel interessante archeologische niveau vrijwel zeker volledig verstoord.
-
Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol Is? in grote delen van het plangebied Is de bodemopbouw dusdanig intact dat eventueel aanwezige archeologische waarden vermoedelijk goed bewaard zijn gebleven.
4.2 Aanbevelingen In deelgebied 1 is op een diepte van circa 4,75 tot 5,5 m -Mv (9,64 tot 10,43 m -NAP) een niveau aangetroffen dat op grond van de lithologie, kalkloosheid, compactie en humusgehalte In het verleden geschikt zal zijn geweest voor bewoning. Eventueel aanwezige archeologische waarden zijn hier naar verwachting goed bewaard gebleven. Aangezien ter plaatse van de fluviatiele geul (Formatie van Echteld) geen diepere bodemingrepen gepland zljn, wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek
RAAP-notltte 3128/eindversie 17-04-2009
[1 5 '
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de RACM verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Op basis van deze bevindingen neemt dhr. drs. R. Proos van de provincie ZuidHolland een selectiebesluit.
RAAP-notitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[1 6 ]
plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
Literatuur ANWB, 2005. Topografische Atlas Nederland 1:50.000. ANWB Media Boeken, Den Haag. Bekius, D., 2009. Plangebied reconstructie N209, projectnummers 120930, 120933 en 120934; Gemeenten Rotterdam en Lansingeriand: archeologische quick-scan. RAAP-notitle 305^. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Kruidhof, C.N., 2003. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Berkel en Rodenrijs. RAAP-rapport Q^ A. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Nederlands Normalisatie-Instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederiands Normalisatieinstituut, Delft. NITG-TNO, 2003. Lithostratigrafische Nomenclator Ondiepe Ondergrond Nederland. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, Utrecht. Schiltmans, D.E.A., 2005. Rotterdam Polder Schieveen. Een archeologische inventarisatie door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 239. Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam. Tol, A., P. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen, 2004. Prospectief boren; een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie. RAAP-rapport 1000. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
Gebruikte afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland
AMK
Archeologische MonumentenKaart
ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem IKAW
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
•Mv
beneden maaiveld
RACM
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
SiKB
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
RAAP-noïitie 3128 / eindversie 17-04-2009
[1 7 ]
Plangebied N209, deelgebied 1 en 2, gemeenten Rotterdam en Lansingeriand; archeologisch vooronderzoek: verkennend booronderzoek
R A A P ^^
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1. Ligging van het plangebied (zwart) met ARCHIS-waarnemIngen (rood) en AMK-terreinen (blauw) op de CHS kaart 1 a; Inzet: ligging in Nederland. Figuur 2. Boorpuntenkaart deelgebied 1. Figuur 3. Boorpuntenkaart deelgebied 2. Figuur 4.
Profielen deelgebied 1.
Figuur 5.
Profielen deelgebied 2.
Tabel 1.
Archeologische tijdschaal.
B i j l a g e l . Boorbeschrijvingen.
RAAP-notitie 3128/eindversie 17-04-2009
[1 8 l
90 "fljiivUAi
Figuur 1. De ligging van de deelgebieden (zwart) met ARCHlS-waarnemingen (rood) en Af^K-terreinen (blauw) geprojecteerd op de CHS kaart la; inzet: ligging in Nederland (ster).
Pbngebied N209 Gemeenten Rotterdam en Lansingeriand DeetgabMI legenda O 1
Bonng Booiruivnw OmdHlgrtiidl
Figuur 2. Boorpuntenkaart deelgebied 1.
^'^A;# Figuur 3. Boorpuntenkaart deelgebied 2.
D'
zwak zandig sterk zandig £
-510_
È
-560_
minsraalorm zwal< kleiig
F^'=~^ O.
-610_
sterk siUlg
< Z >•
uiterst slltig
-6601
d
( W W V '
~.
zwak sillig
"
"
"
•
-710_
zwak humeus motig hunieus sterk humeus enkele zandlagen enkele kleilagen enkele slltlagen
Afstond tot nulpunt in meters
veel dunne humuslagen zondbrokken kleibrokken spoor plantenresten weinig plantenresten veel plantenresten
-610
f 1 • f1 11 11 26
— - n
-B60J
hv
--^
POI
m
~^\
kl1 -760 J
--^
" •11
•
1
-ssoJ
kil
•
1
\
\
••
hv
1 IM
1
il1 h* dzll Jll
H
1
"^^ - . ^
zll
^
hl2
''~~~^
-910J
23
22 POI
POI
III
\
21
24
POI
-7101
-BIOJ
spoor riet
2S
27
1 1 H
1
III
1 1
1 X1 m
^--^
"^
-960_
:
•11
-lOIOZ
i
1
1
1
Afstand tot nulpunt in meters
F/guur 5. Profielen deelgebied 2.
1
1
X
bouwvoor /
verstoord
oxidatie en reductie verschijnselen volledig gereduceerd enkel fragment puin (onbepaald) Wormer Geul
A' B'
S
•
I til
I
:
-soo^
I
-950 _
2S
Afstand
Afstond
tot
nulpunt
in
tot n u l p u n t
motors
C' zwok matig
-4B0_,
-5»-
zwok
kleiig
stork
kloiig
p_-_-_-|
zwok
siltig
J---------I
matig
P ^ ^ 3
stork
j:^:^:^:-_:|:ö:":l
uilorsi
&°Ö°Ö^
zwok
grindig
[\ V V V xl
z*ok
humous
-SSO.
1 0
1—-—I 12.S 25 Afstond
Figuur 4. Pn>rielen deelgebied 1.
—
- ~ r 90
tot n u l p u n t
in
meters
^•.''.'.V.'.'.'J
stork
meters
0
spoor
hout
O
spoor
plantenresten
Q
weinig
J
spoor
plontonroslen riet
*•
schelpengruls
^
schelpfragment
zondig zandig
matig
in
zandig
stork
fvvvVvv"
1 100
SO
«Htig
«•
schelpengruls
^
schetpfrogmenl
Q
schelp
^>
sillig siltig
marlen
compleet
bouwvoor
/
wadplaol
morion marlen
zii|
enkele
zondlogen
kiij
ankele
kleilagen
onkole
slltlagen
GII|
onkole
scholponlagon dolrituslogen
dii|
onkolo
eii I
veel d i k k e
i
kleibrokken
schelpenlagen
wodpioal
verstoord
1
oxidotie
on r e d u c t i e
I
volledig
gereduceerd
|pO)
enkel fragment
|i>02
fragmenten
^ \
Echteld
"'^ï..
mogelijke
puin
puin
vorsch1)nselen
(onbepaald)
(onbepaald)
tiumous humous
wodploat
Geul Echteld
Geul