M A A N D B L A D
ARTIKEL 13. •
197
ARTIKEL
20.
Steun aan buitenlanders.
Na ontbinding.
Het Bestuur is bevoegd in dringende omstandigheden aan buitenlandsche journalisten zedelijken of stoffelijken steun te verleenen.
In geval van ontbinding wordt, na kwijting van alle schulden, het overschot der kas bestemd voor een doel, zoo na mogelijk met dat van de vereeniging overeenkomend, ter beslissing van de algemeene vergadering.
ARTIKEL
14.
ARTIKEL
21.
Plaatselijke en gewestelijke vereenigingen.
Overgangsbepalingen.
Een plaatselijke of gewestelijke vereeniging van journalisten kan zich bij den Kring aansluiten, op deze voorwaarden: i e . dat zij als gewone leden uitsluitend toelaat gewone leden van den Kring; 2e. dat haar buitengewone leden, indien zij deze kent, geen stemrecht bezitten en niet in haar Bestuur gekozen kunnen worden; 3 e . dat het Kringbestuur van oordeel is, dat haar Statuten overigens geen bezwaar tegen aansluiting opleveren. Een aangesloten vereeniging heeft het recht, zelfstandig voorstellen in te zenden ter behandeling op de algemeene vergadering van den Kring. Nadere regeling van de verhouding tusschen de aangesloten vereenigingen en den Kring geschiedt bij Huishoudelijk Reglement of bij besluit der algemeene vergadering van den Kring. Van de besluiten, door het Kringbestuur krachtens het eerste lid genomen, staat beroep open op de algemeene ververgadering van den Kring. De aanvraag daartoe wordt gesteld in handen van een commissie van advies, waarvan de samenstelling, bevoegdheid en wijze van werken bij Huishoudelijk Reglement worden geregeld.
De bepalingen betreffende de leden, vi*>rkomend in de art. 4, 5 en 6, zullen onmiddellijk van kracht w<>rëe/i verklaard op hen, die op het oogenbliis der mwerkingtiedi g van deze Statuten deel van de vereeniging uitmaken. Zij echter, die krachtens de vorige Statuten lid der vereeniging waren en deelnamen aan de door de veieeniging met de Nationale Levensverzekeringbank overeengekomen pensioen-verzekering, en die volgens deze Statuten geen deel van de vereeniging meer kunnen uitmaken, kunnen buitengewoon lid blijven of worden.
ARTIKEL
15.
Bestuur. Het Bestuur bestaat uit minstens zeven gewone leden, door de algemeene vergadering te kiezen. Deze wijst den voorzitter aan. Overigens regelt het Bestuur onderling de werkzaamheden. Jaarlijks treden, volgens een op te maken rooster, ten minste twee bestuursleden af, die onmiddellijk herkiesbaar zijn. De verkiezing van een bestuurs- of commissielid wordt niet beschouwd als een besluit in den zin van art. 18. ARTIKEL
16.
Vertegenwoordiging. Het Bestuur vertegenwoordigt de vereeniging in en buiten rechten. Het is, behoudens zijn verantwoordelijkheid tegenover de algemeene vergadering, bevoegd zelfstandig op te treden ter behartiging van de belangen der Pers in 't algemeen en der Nederlandsche journalisten in 't bijzonder. Het zal de vereeniging vertegenwoordigen of doen vertegenwoordigen waar en wanneer dit naar zijn oordeel noodig is. ARTIKEL
17.
Algemeene vergaderingen. Het Bestuur schrijft ten minste één algemeene vergadering per jaar uit. Het is verplicht om een algemeene vergadering uit te schijven, wanneer ten minste één tiende deel der leden het met opgaaf van redenen verlangt. ARTIKEL
18.
Referendum. Een besluit der algemeene vergadering wordt aan een referendum onderworpen, wanneer ten minste één tiende deel der gewone leden daartoe binnen 3 weken na die vergadering schriftelijk het voorstel indient. Het Huishoudelijk Reglement stelt hieromtrent nadere regelen. ARTIKEL
19.
Wijziging en ontbinding. Tot wijziging van deze Statuten of ontbinding der vereeniging is het besluit noodig van een op de gewone wijze samengeroepen vergadering, welk besluit moet zijn genomen met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen. Een voorstel als in het eerste lid bedoeld kan staande de vergadering niet aan de orde worden gesteld.
ARTIKEL
22.
Inwerkingtreding. Deze Statuten treden in werking op 1 Maart 1919.
Plaatselijke vereenigingen. Aan de Besturen der aangesloten plaa tselijkc vereen igingen. Mijne Heer en. — Zooals u bekend zal zijn, heeft de algemeene vergadering van den Kring van 27 October j.1. de nieuwe Statuten vastgesteld en daarmede ook eenige wijziging gebracht in de bepalingen inzake de plaatselijke vereenigingen. De nieuwe bepalingen vindt gij opgeno?nen in art. 14, waarvan gij den tekst in dit nummer aantreft. Zooals u bekend is, moeten de nieuwe Statuten, ook met het oog op het vereenigingsjaar, 1 Maart 1919 in werking treden. Op dien datum moet dus het geheele apparaat van den Kring zijn samengesteld volgens de nieuwe Statuten. Tal van maatregelen zijn daarvoor noodig, en één van die maatregelen is het onderzoeken van de Statuten der plaatselijke vereenigingen. Het Dagelijksch Bestuur van den Kring noodigt u daarom uit, na te gaan, of de Statuten van uwe vereeniging in overeenstemming zijn met de ?ü'euwe Statute?! van den Kring en speciaal met art. 14 daarvan. Mocht dit niet het geval zijn, dan verzoekt het u de herziening of aanvulling van uwe Statuten onverwijld ter hand te willen nemen. Wanneer uw Bestuur meent, dat wijziging van de Statuten uwer vereeniging onnoodig is, zal het Kringbestuur daarvan gaarne v ó ó r 1 D e c e m b e r a.S. bericht ontvangen, vergezeld van een exemplaar van uwe Statuten. Mocht echter wijziging of aanvulling van de Statuten uwer vereeniging noodzakelijk zijn, dan verzoeken wij u die dadelijk ter hand te willen nepten en ons v ó ó r 15 Januari a.S. een exemplaar van de nieuwe Statuten te doen toekomen. Wij vertrouwen dat gij zult medewerken tot een spoedige afdoening van één en ander. Het Dagelijksch Bestuur van den N. J. K.
Ledenlijst. Aangenomen als gewone leden; D. W. BERETTY, Bureau A. N. E. T. A., Batavia. G. W. HEKKELMAN, Bureau A. N. E. T. A., Batavia. 'Aangenomen als buitengewoon lid: B. HULSMAN, Ned. Correspondeutieburcau, den Haag. Verhuisd: A. C. J. RAVEN, van Nieuwer-Amstel naar Dantzenbergstraat 3, Heerlen. C. M. SMITS, Rodenrijschestraat 93 b naar Boompjes S5 b , Rotterdam. H. TERSTEEG, naar Nieuwe Englaan 24, Bussum. G. J. D. MINGELEN, van Willemskade 39 naar Paul Krugerlaan 15, Leeuwarden. A. TEN BOSCH NJzn., van Wattstraat 10 naar Bachmanstraat 9, den Haag. MAX BLOKZIJL, van Nollendorf-Platz 6 naar Motzstrasse 60111, Berlin W 30. C. DE MOOY, van Pieter Kiesstraat 39, Haarlem, naar Varnebroek 238, Alkmaar.
M A A N D B L A D
198
Binnenland. Hollandsche Journalisten in België. „ . . . I k begin dezen brief op h e t einde van een even m e r k w a a r d i g e n als avontuurlijken dag. E n ik schrijf h e m op een plaats, die t h a n s g e n o e m d w o r d t in alle k r a n t e n die ter wereld v e r s c h i j n e n : in de door de Belgische soldaten bevrijde Vlaanische stad Brugge. I k zit in een rustige k a m e r in het hotel „ P a n i e r d ' o r " aan de G r a n d Place, terwijl d a a r buiten d e verloste b e v o l k i n g luidkeels juicht, j u b e l t en zingt z o n d e r vermoeienis en z o n d e r einde. I k zit er weinige u r e n n a d a t de laatste Duitschers zijn afgetrokken en de eerste Belgische soldaten b i n n e n r u k k e n . . ." Ziehier een citaat. E e n citaat uit Het Volk, g e k n i p t uit een groot artikel van één zijner r e d a c t e u r e n , collega E D . P O L A K . Weinig u r e n n a d a t de D u i t s c h e r s de stad h a d d e n verlaten, zat deze j o u r n a l i s t in Brugge. E n hij was d e eenige niet, er waren m e e r H o l l a n d s c h e collega's die h u n voet op d e r w vrijen b o d e m v a n , België zetten o p hetzelfde oogenblik, d a t de D u i t s c h e r s d e n afmarsch b e g o n n e n . I n ons b l a d m o g e v a n h u n prachtige journalistieke w e r k m e t b e w o n d e r i n g en w a a r d e e r i n g w o r d e n m e l d i n g g e m a a k t . Lees, in h e t Handelsblad, h e t k n a p p e , breedvoerige verhaal van J A N F E I T H . Hij zat in Sluis, m a a r hij k o n h e t er niet h o u d e n . Hij ging, m e t een vriend, op België af, langs d e n d u i n k a n t . D a a r zien zij, ginds van d e grens, een o u d e m a n . . . „'t Is een armelijke man, oud en vervallen. Voorzichtig sluipt hij nader. Achter de versperringen van prikkeldraad en balken blijft hij dralen, de handen omhoog, als een gewoonte-gebaar. — „Wie zijde ge? . . . wat wilde, gijlieden?" Hij is bang en spreekt zacht.' anders galmen die zangrijke stemmen van het volk dat langs zee leeft, en gewend is de woorden luid te laten schallen door de duinen. We zeggen hem, dat wij over de grens willen. — „Zijt ge Ollanders! ? . . . Komde-ge van g i n d s ! ? . . . En de Dutsers, zijn dien alle dan nie' al weg?" Wij verzekeren hem, dat er geen Duitschers meer langs onze West-Zeeuwsche grens staan. — „Nom-de-duI. . . nom-de-du!" Hij staat verdwaasd voor zich heen te vloeken van blijdschap. Dan in eens: „Ge wilt over den e l e k t r i e k ? . . . alia, ik mot u seffens helpen!" En hij scharrelt tusschen de prikkeldraad-vergroeiingen door. — „Pas op voor den draad!" waarschuwen we nog. Maar de ouwe heeft zijn hand al vooruit geklauwd en grijpt tusschen de draden, driftig, heftig, alsof hij in z'n greep iets wil vermorselen: „Zelle ze ons nog langer kwellen met hun elektriek, nom-de-du!" De draad, dien hij vastklemt, is stroomvrij. Eindelijk dan! En ik ben al tegen een der palen geklommen, zoek steun voor m'n voet, en met een wilden sprong kom ik terecht in het duinzand, aan den anderen kant van den draad, h a ! aan den Belgischen kant. Mijn vriend volgt. Dan de fietsen. We staan op bevrijden Belgischen bodem!" E n d a n gaat h e t verder. Zijn v r i e n d gaat spoedig terug, F E I T H is alleen. Hij m o e t groote moeilijkheden o v e r w i n n e n . „ E e n b r u l l e n d e donderslag, zoo k n e t t e r e n d en hol, alsof de a a r d e zich schijnt te k e e r e n , k n a l t a c h t e r m e " , zegt hij. H e t D u i t s c h e geschut. K o r t d a a r n a slaan h e m d e v e r s t i k k e n d e rook en v l a m m e n tegemoet v a n d e n b r a n d , dien de Duitschers in Zeebrugge h e b b e n gesticht. Hij gaat verder, e e n z a a m . Bruggen zijn opgeblazen, hij loopt, fiets op d e n n e k , over d e in h e t water liggende s t e e n k l o m p e n . K o m t aan den overkant . . . „Dan in-eens springt een kleine bezwete soldaat achter een, als met titanenkracht daar neergeslingerd zwerfblok. — „Halte! on ne passé p a s ! " En ik hoorde het klakje van het overzetten van zijn haanpal. Hij draagt een ronden platten dof-bronzen helm; hij staat zóó dicht voor me, dat ik aan den voorkant den leeuwenkop daarop onderscheid. Het is een Belgisch soldaat, in marschtenue, zwaar bepakt, bukkend onder het gewicht van al z'n uitrustingstukken. Hij staat er heel kalm. Maar zijn geweer dreigend overtuigend. H a ! het avontuur! Ik blijf onbeweeglijk staan; en in het Fransch antwoord ik hem: — „Hollandais, journaliste neutre." — „Que cherchez vous ici?" — „Copie pour mon journal d'Amsterdam!" — „Papiers de legitimation?" — „Certainement, mon ami!" Ik wil naar mijn portefeuille grijpen. Zijn bajonet wijst gebiedend; met scherper stem: — „Laissez! . . . et suivez m o r immédiatement auprès du lieutenant!"
De luitenant van de meest vooruit geschoven Belgische patrouille kijkt rustig mijn papieren door. Hij spreekt Fransch, maar verstaat genoeg Vlaamsch om den Nederlandschen inhoud van m'e legitimatie-papieren te begrijpen. Mijn papieren bestaan uit een diploma van den „Nederl. Journalisten Kring" en een van de „Verg. De Amsterdamsche Pers", verder een treinabonnement, alle drie met m'n portret voorzien. Verder haalt hij uit mijn portefeuille wat Nederlandsch bankpapier; en nog een vrijkaart voor „Artis", verder een zeep-étuitje en een envelop met brooden boterbonnetjes. Het humoristische van het geval ontgaat me op dit oogenblik. Trouwens ook hem. Hij vat de zaak ernstig op; zelfs ernstiger dan me wel lief is . . . . De luitenant heeft me mijn portefeuille met indentiteits-papieren aarzelend teruggegeven. — „Vous n'avez pas d'autres papier?" — „Mes notes, lieutenant." — „Pas un „laissez-passer" de notre commandemant-en-chef ?" — „Je vais Ie chercher, si vous permettez 1" Even heeft hij nu een spottend lachje. Hij antwoord niet. Hij roept een sergeant en twee soldaten: — „Conduisez monsieur, au capitaine." En tegen mij, koel maar beleefd: „C'est mon supérieur, qui règlera votre affaire, monsieur." De zware scheeps-kanonnen stampen om de tien sekonden een heftigen dreun over ons heen. Maar ik let er al niet meer op. Een van de soldaten heeft mijn fiets genomen en duwt het rijwiel voort. De sergeant gaat links van me, de andere soldaat zoo dicht aan mijn rechterkant, dat mijn hand telkens langs de ruige stof van zijn geelbruine uniform-jas schuurt." Zoo gaat J A N F E I T H , als arrestant, d o o r het bevrijde V l a a n d e r e n l a n d . E n o p dien t o c h t o n m o e t hij . . . een Hollandseken collega. Luister m a a r n a a r wat E D . P O L A K in Het Volk v e r t e l d : „Nadat wij een twintig minuten hadden gewacht, naderde een tweede, nu talrijker patrouille. Met haar kregen wij gemoedelijker kontakt. De luitenant vroeg wie wij waren en toen wij verklaarden Hollanders te zijn, zei deze Leuvenaar: „Dan móet ik een Hollandsche sigaar van u hebben." Dadelijk werd er hem een toegestoken en stak hij den brand erin. „Da's 'n goeie", zei hij en kneep de oogen half dicht. Nog een poosje wachten en daar kwam het grootste deel van het bataljon, dat tot het 2e regiment jagers behoorde. Tusschen de soldaten in ging een burger, op zijn rijwiel langzaam voorttrappend. Ik herkende hem dadelijk: het was Jan Feith van het Handelsblad. Hij vertelde vliegensvlug, dat hij dienzelfden dag ook over de grens was gegaan, tot Zeebrugge of daaromtrent was geraakt, daar door de Belgen was aangehouden en nu mee naar de Hollandsche grens terug ging. De kommandant, die in de achterhoede liep, stond ons beminnelijk te woord. Op onze vraag, of wij verder mochten, maakte hij een wijde armbeweging: „Gaat uw gang, alles is vrij." T e voren h a d ook onze J'V^-collega g e v a n g e n s c h a p v e r k e e r d . Hij v e r t e l t :
al
in
een
soort
„Toen wij op Belgischen grond stonden, werden wij opgevangen door een heer in een keurig grijs pak en voorzien van een veldkijker, die ons in zijn hoffelijk Fransch vertelde, dat hij een grenskommissaris der geallieerden was. Zoolang de geallieerde troepen nog niet tot de grens genaderd waren, was hij belast met het toezicht op het verkeer. En hij had het liefst, dat wij rechtsomkeert maakten. — „Wilt u ons dan den toegang tot België verbieden?" vroegen wij. — „Neen", luidde zijn antwoord „zoolang door den bevoegden kommandant nog geen verordeningen zijn vastgesteld, heb ik niets toe te laten of te verbieden." Maar hij wilde er ons toch opmerkzaam op maken, dat wij ons thans bevonden in een land, waarin de oorlog woedt en dat men allerlei gevaren kon ontmoeten. Ook journalisten. Alleen door den generalen staf toegelaten journalisten hebben het recht zich in het gebied van den strijd te begeven en dan nog onder toezicht van officieren en in aangewezen streken. Een journalist, die op eigen gelegenheid rondtrekt, heeft groote kans van spionnage verdacht te worden en moet dan allerlei onaangenaams ondervinden, kan mogelijk wel een kogel krijgen. Wij moesten nu maar zelf weten, wat ons te doen stond. Zoo pessimistisch als deze grenskommissaris zagen wij het geval niet in. Wij hielden een korten krijgsraad en besloten het er toch maar op te wagen. Wij stegen op en daar ging het weer, den steenweg lang, die naar Westkappele voert. Wij reden langs prikkeldraadversperringen en militaire veldwerken, die de Duitschers hadden achtergelaten. Aanvankelijk ontmoetten wij geen levend wezen, maar na een tien minuten zagen wij de eerste Belgische burgers en boeren, die voor hun woningen stonden. Zij zetten groote oogen op, toen zij ons zagen aankomen, — „Waar komen jullie vandaan?" vroegen zij ons. — „Van Holland!" schreeuwden wij terug. — „Is de grens dan vrij!" vroegen zij verder.
— „Ja!" Op dat antwoord zwaaiden zij met hun petten ons toe. De kooi, waarin zij vier jaren lang waren opgesloten, stond eindelijk
M A A N D B L A D
openen . . . Een vijfhonderd meters verder, bij de syphon, lag een smal vlotje van latwerk, op ijzeren buizen drijvend en van den eenen oever naar den anderen reikend, dat men na het aftrekken der Duitschers in elkaar had geprutst. Wij volgden de aanwijzingen van de mannen en vonden daar werkelijk den beschreven overgang. Het spul leek bedenkelijk wrak, maar wij hadden geen keus. Wij sukkelden, de fietsen op den rug, van den hoogen glibberigen kleidijk en begonnen een voor een den lastigen overgang. Terwijl wij daar zoo scharrelden, trokken wij de aandacht van twee vliegmachines der geallieerden, die in de buurt rondvlogen. Zij daalden tot op 'n driehonderd meter en cirkelden boven onze hoofden. Wij kregen het wat benauwd, maar er gebeurde niets bijzonders. Toen wij allen behouden aan den overkant op den dijk stonden, schoten de ronkende machines snel weg. „Opstijgen" was weer de boodschap. Met de uiterste omzichtigheid reden wij vooruit. En het was goed behoedzaam te zijn. Want nauwelijks waren wij een 400 meters gevorderd, of bij een kromming van den weg naderden twee gestalten, die ineengedoken vooruitslopen. „Belgische voorposten", zeiden wij allen tegelijk. Toen zij ons in de gaten kregen, stonden zij plotseling stil, de een richtte een revolver, de ander zijn geweer op ons en dreigend klonk h e t : — „Que est la?" (Wie daar?) — „Des Hollandais!" riepen wij uit alle macht. — „Handen hoog!" schreeuwden de Belgen terug. Wij staken de handen op, zooals de soldaten doen die zich krijgsgevangen geven. De Belgen kwamen stap voor stap nader, de wapens steeds op ons gericht houdend. Toen zij voor ons stonden, haalden zij onze papieren uit de zakken, keken ze vluchtig na en toen zij zagen, dat alles in orde was. schudden zij ons hartelijk de hand. Met begrijpelijke belangstelling vroegen zij, of wij ook Duitschers hadden gezien. En toen wij vertelden dat alles vrij was tot aan de Holiandsche grens toe, zeiden zij verheugd; „Da's goed, da's goed." Zij maakten verontschuldigingen, omdat zij zoo barsch waren opgetreden. „Maar 't is oorlog niewaar en dan weet men niet wie men voor zich krijgt." Of Wij nu verder mochten ? Neen, wij moesten wachten op den kommandant, die met de rest van den troep volgde en die beslissen zou, wat er met ons gebeuren ging." Alles k w a m op z'n pootjes t e r e c h t . O n z e collega m o c h t vrij. E n toen volgde d e curieuze o n t m o e t i n g m e t d e n gearresteerden J A N F E I T H , die v a n h e t eene d o r p naar h e t a n d e r e w e r d gestuurd, m a a r tenslotte öok vrij k w a m , zelfs n a een d i n e r d a t h e m w e r d a a n g e b o d e n . L U G E R , v a n De Telegraaf, is v a n Sluis n a a r Brugge geloopen. H i j schrijft: „Gelukte het gisteren menigeen in contact te komen met de Belgische bevolking, vandaag was de grens dicht, maar op het gerucht, dat de koning in Brugge zou komen, probeerden wij — een Rotterdamsche collega en ik — naar Brugge te gaan. Over den draadversperring gekomen, zagen wij een eindelooze modderpoel voor ons uit. Links en rechts van het kanaal waren de wegen schier onbegaanbaar. Overal omgekapte boomen, sommige dwars over den weg en een paar honderd meter over de Holiandsche grens een volkomen intact gebleven stel Duitsche loopgraven, afgedekt met takkebossen en goed voorzien van schuilplaatsen, Wat verderop komen we op het kanaal een roeiboot tegen, waarin 3 Belgische soldaten, de kwartiermuts schuin op het oor, die genoeglijk aan het spelevaren zijn. Handen gaan in de hoogte, roepen worden gewisseld: „Ha! Gij zijt Hollanders! Ge gaat naar Brugge? Bon Voyage!" We gaan moeizaam verder. Overal vrij rondloopende menschen, de Belgische kleuren op borst en hoed. We gaan langs Hoecke, Oostkerke en Damme, waar de Duitschers overal de bruggen hebben opgeblazen, zoodat de omliggende huizen gedeeltelijk ingestort en zwaar beschadigd zijn. Reusachtig diepe gaten op de plaatsen, waar de brug-ophalen waren. We laten ons in de kuilen zakken en klauteren weer naar boven en verder gaat het op Brugge af. Het zwart-geel-rood wappert van alle woningen. Waar komen ineens al die vlaggen vandaan, die toch door „den D u t s " waren opgeëischt? En dan ineens bij een kromming van den weg rijst fier en machtig het oude Belfort van Brugge in de verte. De ontroering maakt zich een oogenblik van je meester." D e m a n in d e N. R. Crt., die m e t L U G E R ging, geeft d a n n o g dit over zijn verblijf in B r u g g e : „We gaan een restaurant binnen: Le Panier d'or op de Groote Markt en bestellen er een warme lunch — eigenlijk met een bezwaard hart, want wat zal Brugge kunnen bieden, waar Holland al zoo schaars in zijn voedsel zit? Om te beginnen worden bij ons bord gedeponeerd een paar sneedjes van zuiver wit, kruimelig brood, waarbij een schoteltje boter. En de soep, het kalfsvleesch, de blommige patatten, de sperzieboontjes, de flesch Graves — wat is het alles superieur! En met wat genoegen serveert de madame haar rijke gaven. In het hotel ontmoeten we gezond en wel den Hollandschen consul, den heer Van der Haert, die ons welkom heet in 't oude Brugge. In een andere eetzaal vinden we een groot gezelschap Fransche journalisten. Allen keurig gekleed in officiers-uniform, met groenen band om den
199
arm. Met spontane hartelijkheid wordt kennis gemaakt en de galante collega's zijn vriendelijk genoeg onze journalistieke escapade als interessante reportage te betitelen. Daar is Le Temps, VIllustration, Le Matin, Le Figaro — ja, wie is er al niet."
f
Wij laten h e t hierbij. Dit werk van onze collega's b e h o o r t tot het beste, h e t mooiste, h e t moeilijkste, h e t b e l a n g w e k k e n d s t e d a t d e journalistiek k a n bieden. Wij wenschen h u n er o p r e c h t geluk mee, en niet alleen den boven geciteerden, m a a r ook a n d e r e n , die in België zijn geweest, en wier werk wij ( o m d a t wij niet alle k r a n t e n lezen) niet h e b b e n gezien.
Aan de eindstreep. Wij h e b b e n thans m e t d e herziening van d e S t a t u t e n d e e i n d s t r e e p bereikt. Eindelijk. H e t heeft lang g e d u u r d . I n de volgende m a a n d zal h e t zeven jaar geleden zijn, d a t wij ons revisie-voorstel bij h e t K r i n g b e s t u u r i n d i e n d e n , en sinds dien tijd is h e t op en neer g e g a a n : van commissie tot commissie, van v e r g a d e r i n g tot vergadering. Verschillende o o r z a k e n (ziekte en . . . de oorlog) hielden h e t werk tegen. D e commissie uit h e t Bestuur, die naar aanleiding van ons voorstel w e r d b e n o e m d ( A . V O O G D , HENRI
DEKKING,
D.
HANS)
zag
haar
eerste
ontwerp
in
U t r e c h t , najaar 1913, tijdelijk o p zijde schuiven, m a a r n a d a t het r a p p o r t van d e n i e u w e commissie ons twee uitersten h a d g e b r a c h t , die het K r i n g b e s t u u r niet k o n a a n v a a r d e n , k r e e g het b o v e n g e n o e m d e drietal o p n i e u w d e leiding d e r zaak in h a n d e n , k w a m m e t zijn oorspronkelijk, eenigszins a a n g e v u l d voorstel t e r u g en . . . nu is d a n d e eindstreep bereikt. H e t voorstel van h e t Bestuur is er, wat d e hoofdzaken betreft, ongewijzigd d o o r g e g a a n . Slechts één nieuw p u n t v a n eenig b e l a n g werd er in o p g e n o m e n : collega P O L A K D A N I E L S h a d succes m e t zijn referendum-voorstel. B e w o n d e r a a r s zijn wij van h e t referendum nooit geweest, integendeel, m a a r d e heer P O L A K h a d zijn voorstel ongetwijfeld v a n eenige goede w a a r b o r g e n voorzien, zoodat wij willen afwachten h o e h e t instituut zich in d e practijk zal h o u d e n . En nu? N u gaan wij allen m e t frisschen m o e d h e t volgend j a a r d e n i e u w e p e r i o d e in. D e a l g e m e e n e v e r g a d e r i n g (die slechter b e z o c h t was d a n wij verwacht h a d d e n ) heeft een n i e u w e n stap gezet o p d e n w e g die vroeger was i n g e s l a g e n : d e logische c o n s e q u e n t i e d e r evolutie in d e n K r i n g . Wij h e b b e n het k a r a k t e r v a n onze vereeniging gezuiverd, wij h e b b e n er m e e r d a n tot dusver van g e m a a k t een organisatie v a n en voor journalisten, wij h e b b e n h e t a p p a r a a t b r u i k b a a r d e r gem a a k t voor een goede behartiging van d e vak-belangen, öok van d e economische. Anderzijds e c h t e r is bij deze revisie ook d e representatieve taak v a n d e n K r i n g niet uit h e t oog verloren. H e t K r i n g b e s t u u r zal t h a n s n o g eenige v o o r b e r e i d e n d e m a a t r e g e l e n h e b b e n te treffen: d e n i e u w e i n d e e l i n g van d e ledenlijst en d e eventueele re-organisatie d e r plaatselijke vereenigingen. R e e d s is m e t dit werk een a a n v a n g g e m a a k t , en er is spoed bij noodig, w a n t op 1 M a a r t a. s. t r e d e n d e nieuwe S t a t u t e n in werking. H e t nieuwe Bestuur zal d a n a a n s t o n d s geplaatst w o r d e n voor d e herziening v a n h e t H u i s h o u d e l i j k R e g l e m e n t , en é é n v a n d e v o o r n a a m s t e p u n t e n daarbij is h e t overwegen v a n m a a t r e g e l e n , om h e t bezoek van onze a l g e m e e n e vergaderingen te b e v o r d e r e n . M e n zal daarbij h e t k a r a k t e r v a n die bijeenkomsten misschien eenigszins m o e t e n v e r a n d e r e n , t e n e i n d e de belangstelling te p r i k k e l e n . E n tevens zal h e t d a n noodzakelijk zijn, v a n h e t r e f e r e n d u m geen al te d r u k gebruik te m a k e n , t e n e i n d e h e t b e z o e k d e r vergaderingen niet in ongunstigen zin te b e i n v l o e d e n . D o c h dit is van later zorg. O p h e t oogenblik wekt h e t voldoening, d a t m e t d e revisie d e e i n d s t r e e p is bereikt. N u weer v o o r w a a r t s ! * * * N a d a t h e t b o v e n s t a a n d e geschreven was, o n t v i n g e n wij het orgaan van d e d i r e c t e u r e n - v e r e e n i g i n g D e N e d e r l a n d s c h e D a g b l a d p e r s , waarin, n a a r a a n l e i d i n g v a n d e gevallen beslissing, h e t volgende w o r d t o p g e m e r k t : „ H e t lijkt ons zeer goed, d a t d e N e d . J o u r n a l i s t e n k r i n g in zijn Statuten d e n vorm wjl a a n n e m e n van een w e r k n e m e r s vakvereeniging, m a a r d a n moest hij h e t radicaler d o e n . O n s is geen w e r k n e m e r s - v a k v e r e e n i g i n g b e k e n d , die als een soort d o n a t e u r — namelijk als een „ b u i t e n g e w o o n l i d " v a n d e n
M A A N D B L A D
200
Ned. Journalistenkring, — wergevers aanneemt. Wie hoofdredacteur-directeur is, of redacteur-directeur, is m de eerste plaats directeur, behoort onder geen enkelen titel hd te zijn van een journalisten-vereeniging, die zich als vak-Vereenïging aanmeldt. De journalisten-vereeniging moet zoo iemand met onder haar leden willen opnemen. Zelfs een hoofdredacteur zonder meer behoort daarin niet thuis, zooals wij hier vroeger betoogden. Ook is besloten, dat het Ondersteuningsfonds van den Kring zal worden gereorganiseerd als een Weerstandskas. Dit teekent de zuivere vakvereeniging. Ietwat zonderling is de bepaling, dat wie wèl buitengewoon lid van den Kring mogen wezen, dit voorrecht verliezen, als zij ook lid zijn van een werkgevers-vereeniging. Hierin ligt iets schuws. Het zou, waarlijk, beter zijn geweest, flinkweg ieder, die iets van een werkgever heeft, voorgoed geheel te bannen. De reden, waarom wij ons met deze Statuten-wijziging inlaten, is hierin gelegen, dat het ons voor ons vak van veel belang lijkt te zijn, dat wij een krachtige vakvereeniging naast ons hebben, met' welke wij des te beter kunnen samenwerken, naar mate zij zich meer vierkant als vakvereeniging aandient. Het spreekt dan van zelf, dat geen werkgever door zijn contributie bijdraagt aan de Weerstandskas van de werknemers." Met deze opmerkingen zijn wij het, behalve wat de hoofdredacteuren betreft, in principe volmaakt eens. Inderdaad moet iemand, die „in de eerste plaats" directeur is, geen deel van den Kring kunnen uitmaken. Dit gebeurt dan ook niet. De directeuren kunnen thans in geen geval meer toetreden, en de directeuren-hoofdredacteuren alleen, wanneer zij geen lid van een werkgevers-organisatie zijn. Treden zij toe tot den Kring, dan geven zij daardoor te kennen zich niet in de eerste plaats directeur, maar journalist te voelen. Het doet ons oprecht genoegen, dat ons streven naar een vakvereeniging ook bij de directeuren wordt gewaardeerd.'
De tiende penning. Toen wij in ons vorig nummer iets schreven over een gedenkdag — het gouden feest van de indiening van het wetsontwerp tot afschaffing der belasting op de dagbladen en de advertenties — vermoedden wij niet, dat wij tegelijk in de hoogste mate actueel zouden zijn. Immers, op dienzelfden gedenkdag, en terwijl verschillende bladen uit ons artikel iets hadden overgenomen uit een oogpunt van curiositeit en om te doen zien hoe men eindelijk een halve eeuw geleden had durven breken met een dommen, bekrompen maatregel, op dienzelfden dag verscheen het bericht, dat de Minister van Financien van plan was een voorstel te doen tot weder-invoering van de belasting of advertenties. Het scheen ongelooflijk. Maar het bericht werd al spoedig, zij het dan ook nog niet officieel, bevestigd. De Minister had zelfs gedacht aan weder-invoering van het dagbladzegel. Maar dat zou hij nog maar niet doen! . „Het is" schreef de Nieuwe Courant — „juist een halve eeuw geleden, dat de dagbladzegelbelasting werd afgeschaft en met die hatelijke heffing van cijns, door den Staat nog wel, van de voortbrengselen van den geest gebroken werd. N u ' e r voor 't eerst een minister in Hr. Ms. regeering zetelt wien het onderwijs, de kunsten en wetenschappen zijn toevertrouwd, die dus in het Kabinet de drager is van de gedachte, hoe de cultuur van het Nederlandsche volk van overheidswege te behartigen, hoe in die richting voor te gaan, zou men allicht verwacht hebben dat van de regeering een opwekking ware uitgegaan om, nu het een halve eeuw geleden is dat de bekrompenste van alle belastingen is afgeschaft, dien gedenkdag op het gebied van de cultuur op de een of andere gepaste wijze te gedenken. Maar neen! Inplaats van dien dag te vieren, verneemt men dat een lid van de regeering, die op middelen peinst om de berooide schatkist aan te vullen, overweegt de wederinvoering van dien hatelijken fiscus-greep, te beginnen bij de advertenties!" Zoo is het. inderdaad. Het is een curieuze viering van den gedenkdag, dien wij, in onze argeloosheid, als een bewijs van de antieke opvattingen van een vroeger geslacht in herinnering hebben gebracht. Minister D E VRIES gaat de tiende penning heffen van de advertenties, dus van de dagbladen. Veel zullen we er niet van zeggen, maar het zal ieder duidelijk zijn, dat wij allen, om-principieele en om materieéle redenen, ons tegen dat voornemen met alle kracht moeten verzetten. Een belasting als deze vormt een bedreiging voor den bloei van de dagbladpers en daardoor een bedreiging
voor de positie der journalisten. Elke achteruitgang van de krant is een. gevaar voor ons en zal een achteruitgang voor ons beduiden. Het is' zóó eenvoudig en het ligt zóó voor de hand, dat wij er geen woord verder van zullen zeggen. En principieel is een heffing als deze al even verderfelijk. Het woord VAN OLDENHUIS GRATAMA uit 1869, door ons de
vorige maal geciteerd, is volkomen waar: de volledige drukpersvrijheid is er alleen dan, wanneer de bladen door geen enkelen specialen druk worden belemmerd. Voor heden laten wij het hierbij. Zoodra officieel is gebleken, dat een wetsontwerp tot invoering van de advertentie-belasting, de eerste stap dus naar weder-invoering van het dagbladzegel, aan de orde is, zullen wij nog wel iets van ons laten hooren. Wij lezen in het orgaan der Directeuren-vereeniging: „Vóór eenige dagen heeft het bestuur van De Nederlandsche Dagbladpers beraadslaagd over het aangekondigde plan van Minister D E VRIES, een belasting te heffen van de opbrengst der advertentiën. Het bestuur heeft besloten, zich met alle geschikte middelen krachtig te verzetten tegen het leggen van zulk een nieuwen last op ons bedrijf. Allereerst zal een afvaardiging bij den Minister op bezoek gaan om met klem van redenen de indiening van een wetsontwerp te ontraden. Aangezien echter rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid, dat Zijne Excellentie, ondanks onze bestrijding, zijn plan zal willen doorzetten, en het dus geenszins uitgesloten is, dat wij bij de leden der Tweede Kamer onze pogingen' zullen moeten herhalen, acht het bestuur het wenschelijk te beschikken over gegevens, noodig om aan te toonen, dat het courant-bedrijf in het algemeen, bij al wat reeds van ons gevorderd is, dezen last niet zal kunnen dragen. Het bestuur hield zich ervan overtuigd, dat tegenover weinige bladen, die misschien ondanks den oorlog vooruitgegaan zijn, er vele' staan, welke hun winst zagen verminderen of willicht zelfs in verlies hebben zien overgaan. Het is toch genoegzaam bekend, hoeveel moeite het dikwijls gekost heeft, een door de ontzaglijk gestegen exploitatiekosten zeer gerechtvaardige verhooging van abonnements- en advertentie-prijzen algemeen ingevoerd te krijgen, juist uit vrees, dat de inkomsten daardoor niet zouden worden vermeerderd." Het bestuur heeft daarom aan alle leden een vragenlijst gezonden met betrekking tot de advertenties in hun blad, teneinde over de noodzakelijke en juiste gegevens te kunnen beschikken.
P. A. Haaxman Jr. , Zijn woning was, op 1 November, in een bloemenhof herschapen: het geurde en fleurde er aan allen kant. De huldigings-commissie had een prachtig bloemstuk gezonden, en de Kring, en de Haagsche Vereeniging, en, vele andere vereenigingen en particulieren eveneens. Ook fraaie manden fruit waren er (waaronder één namens z'n vier kleinkinderen in Indië. „Had ik ze maar bij me vandaag", zei de gouden journalist met een tikje weemoed), en een vriend, een practicus, had, „inplaats van bloemen", zes lekkere koeken gestuurd . . . Z'n salon was een tuin. En hij zelf stond er, tusschen z'n beide dochters, opgewekt, recht-óp, geest- en veerkrachtig, alsof hij niet een halve eeuw lang hard had gewerkt aan een taak, die van ons allen altijd alles eischt, en die hij, eenvoudig en bescheiden en hartelijk, met grenzenlooze toewijding had vervuld. 's Morgens om half elf al kwamen de collega's hem huldigen. Toen verzamelden zich in z'n woning: het comité dat zich had gevormd, bestaande uit de heeren MARTIN VAN RAALÏE, mr. 1. J. VAN BOLHUIS en D. H A N S ; vele redactieleden van de Nieuwe Courant met mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND
aan het hoofd; bestuursleden van de Haagsche JournahstenVereeniging, benevens, behalve de reeds vermelde voorzitter en vice-voorziter van den Kring, ook de secretaris, de heer G. G. VAN As. Ook eenige familieleden woonden de huldiging bij. De hoofdredacteur van de Nieuwe Courant, mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND, sprak het eerst. Hij getuigde zich nu zoo weinig hoofdredacteur te voelen, en dien titel nauwelijks te durven laten gelden tegenover den heer HAAXMAN, waar deze een journalistiek van 50 jaar achter den rug heeft. In aansluiting hiermede getuigde spr., dat, waar en wanneer men ook een beroep deed op de medewerking van den heer HAAXMAN, men hem altijd gereed vond, en dat werk verrichtte hij dan op voortreffelijke wijze. In HAAXMAN staat
M A A N D B L A D een stuk Haagsche geschiedenis voor ons. Een zelfvoldoening voor den jubilaris moest het zijn, nog zoo flink van geest en jong van kracht zich te voelen. Na herinnerd te hebben aan de belangstelling door den jubilaris steeds betoond voor het journalistiek vereenigingsleven, besloot spr. met den wensch, dat het groote succes van zijn kinderen en schoonkinderen veel vergoeden moge van hetgeen er op den avond van zijn leven ontbroken heeft, en dat de degelijkheid, bescheidenheid en onpartijdigheid, welke eigenschappen hem steeds sierden, hen allen ten voorbeeld zouden strekken. Het geschenk, dat hierna namens de hoofdredactie en de geheele redactie den heer HAAXMAN werd aangeboden, bestond, overeenkomstig diens verzoek, uit een fraaie serrestoel. Diep-bewogen sprak daarna,- namens het comité, de heer MARTIN VAN RAALTE, die heel de halve eeuw met den jubilaris bevriend is geweest. Ge zult — zei hij — 't wel niet beschouwen als een banale gemeenplaats, wanneer ik zeg, dat dit qogenblik voor mij vooral een der gelukkigste momenten van mijn leven is. Samen hebben we zooveel meegemaakt, steeds gedeeld in eikaars lief en leed. Ik heb je zien komen in de journalistiek, mag ik wel zeggen. Al de herinneringen die bij den spreker opkwamen, maakten 't hem moeilijk nog heel veel te zeggen. Daarom zou hij kort zijn. 't Was hem een zeer bijzonder voorrecht, als voorzitter te mogen optreden van het comité, dat zich uit de journalisten voor dit jubileum gevormd had. Namens de zeer vele journalisten (ook buiten den Haag) sprekend, die aan de huldiging van den jubilaris deelnamen, bood de spr. toen een Westminster-klok aan, benevens een koperen lamp, en daarbij kon hij ook nog voegen een „rook-offer", dat bijzonder welkom zou zijn, alsmede een album, met de visitiekaartjes van alle deelnemers. De opdracht in dit album, waarvan spr. voorlezing deed, luidt aldus: „ Ter gelegenheid van zijn 50-jarig jubileum als journalist bieden de vakgenooten, in dit gedenkboek vermeld, den door' allen vereerden collega Pieter Anne Haaxman Jr. als blijk van vriendschap en waar deering voor zijn lofwaardigen arbeid gedurende een halve eeuw in dienst van de Nederlandsche dagbladpers hun oprechte hulde en hartelijkste gelukwenschen." De heer D. HANS sprak namens het Kringbestuur. Onze voorzitter — zei hij — heeft al in andere kwaliteit het woord gevoerd, en daarom is mij opgedragen hier U namens den Kring te komen huldigen en danken. Het ligt niet op mijn weg, over U een oordeel te vellen als journalist. Trouwens, wat kan U aangenamer zijn dan het oordeel, zooeven door mr. PLEMP geuit? Wat spr. wenschte te doen, dat was den jubilaris bedanken voor zijn trouw aan den Kring. Hij is onafgebroken blijven staan onder het vaandel van onze vereeniging. Wanneer over enkele maanden de Ned. Journalisten-Kring 35 jaar zal bestaan, dan zal de heer HAAXMAN een van de weinige journalisten zijn, die van den aanvang tot zijn leden behoort, één van de laatsten der Kring-mohikanen. Daarvoor betuigt het Bestuur hem dank. Spr: hoopt dat de Kring voortdurend op zijn steun zal kunnen blijven rekenen. Vervolgens sprak mr. J. J. VAN BOLHUIS, als voorzitter van de Haagsche Journalistenvereeniging. Met genoegen en blijdschap voerde hij hier het woord, omdat ook de H. J. V. veel verschuldigd is aan den heer HAAXMAN. Deze was een der eerste leden, was ook eenige jaren lid van het bestuur en verleende ook nog bij de herdenking van het zilveren jubileum der Haagsche Journalisten-Vereeniging zijn gewaardeerde medewerking. Spr. heeft telkens gelegenheid gehad te constateeren, dat een persoonlijkheid als de heer HAAXMAN in menig opzicht den naam van de Haagsche journalistiek en van de journalistiek in het algemeen ten goede komt. Het zijn ten slotte de levende personen, die de journalistiek aanzien doen verwerven. De heer HAAXMAN heeft daartoe bijgedragen door zijn kennis en zijn hartelijkhied. Het oudere geslacht heeft een groot voorrecht boven de jongeren, het neemt de dingen zoo blijgeestig op, het schijnt niet aan de nerveuse overspanning van den modernen tijd te liggen. Nooit ook heeft HAAXMAN met superieur dédain neergezien op de jongeren. Wat hem ook tot een voortreffelijk journalist stempelt is, dat hij een „alround journalist" is. Spr. brengt hem voor dit alles hulde. In een kranige rede heeft daarop de heer HAAXMAN bedankt. Trop de fleur! verklaarde hij, zoowel letterlijk als figuurlijk en symbolisch. Dan herinnert spr. aan hetgeen hij in de journalistiek te danken had aan de menschen, die alreeds gevormd waren. Daarbij leefden de jaren van het oude Dagblad weer op. Vol ambitie was hij daar aan de redactie gekomen, en vond hij zijn oude vriend VAN RAALTE
201
en wijlen BLOK en D E VRIES, drie auto-didacten; door eigen studie, in de practijk, tusschen de bedrijven van het journalistiek werk door, bereikten zij, dat zij den weg konden afleggen, welke nu achter hen ligt. Inzonderheid schetste spr. hierbij de figuur van zijn collega en vriend VAN RAALTE. Blijmoedig kon deze blijven, omdat hij ambitie had en spr. vond in hem een tot navolging aansporend voorbeeld, Hij heeft VAN RAALTE zien werken en dat maakte hem tot een journalist. LION, de hoofdredacteur van het Dagblad, was eveneens een voorbeeld voor hem. Indertijd kwam er ook in de kringen der autoriteiten respect voor den journalist en indien spr. één verdienste heeft voor de journalistiek, dan is 't dat hij getracht heeft de autoriteiten daartoe te brengen, door de .eigenwaarde van den journalist voorop te stellen. Het eigen-ik moet hooggehouden worden. Van de andere hoofdredacteuren uit dien ouden tijd herdenkt spr. met grooten eerbied nog den ouden DOORMAN. Met de debacle van het Dagblad wendde hij zich tot den hoofdredacteur van de Nieuwe Courant, welk blad toen ongeveer een jaar bestond. Tevoren had ook spr. reeds plannen bepleit voor de oprichting van een blad van gematigd liberale beginselen, echter zonder succes. Met waardeering gewaagt spr. dan van mr. PLEMP VAN DUIVELAND, als hoofdredacteur van de Nieuwe Courant; hem dank zeggend voor de woorden door dezen en door de andere sprekers tot hem gericht. Nog sprak de heer HAAXMAN over het journalistiek vereenigingsleven, waaraan hij vooral deelneemt om de bevordering van de geest van cameraderie en ter beoefening van het gezellig verkeer; de richting van de vakvereeniging kon hem minder warm maken. Wat de Haagsche Journalisten-Vereeniging betreft, 't had hem getroffen, dat daarin, vooral in den laatsten tijd, de bevordering van het gezellig verkeer op den voorgrond is getreden. Laten wij de enkele kostbare oogenblikken die we vrij hebben aan elkanders vriendschap wijden, ter veraangenaming van het leven. Nogmaals zegde spr. dank voor de vele waardeerende woorden, tot hem gericht, Hiermede eindigde de huldiging. 's Middags hield de gouden journalist een zeer druk bezochte receptie, waar vele collega's en autoriteiten verschenen o.a. Minister VAN KARNEBEEK, de Commissaris der Koningin en burgemeester PATIJN.
Dr. J. D. de Jong. Uit Het Vaderland: Gisteren (4 October) is dr. J. D. DE JONG, die jaren lang de rubriek Kunst en Letteren in Het Vaderland geleid en als onze muziek-recensent zoo grooten invloed geoefend heeft, zeventig jaar geworden. Het spreekt, dat wij die gelegenheid zouden hebben aangegrepen om uit te spreken, dat zijn groote verdiensten voor ons blad in blijvend aandenken worden gehouden. Maar dr. D E JONG wou het niet. Hij wenschte den dag ongemerkt te laten voorbijgaan en verzocht ons dringend van zijn 7o slen verjaardag met geen woord in ons blad melding te maken. Wij trachten hem daarvan af te brengen, doch tevergeefs. Maar nu heeft hij blijkbaar vergeten, ook de N. R. Ct. te verzoeken, van de zaak te zwijgen, en het blad geeft een levensschets van dr. D E JONG, die wij hieronder laten volgen: „Dr. D E JONG is gepromoveerd in de wis- en natuurkunde. Hij was na zijn promotie leeraar aan het gymnasium te Zutphen, maar de muziek trok hem meer dan het leeraarsvak. Hij kwam in 1876 aan Het Vaderland als redacteur buitenland en als muziek-recensent, doch ten slotte bewoog hij zich alleen op kunstgebied. Op zijn initiatief verscheen in dat blad — voor het eerst in een Nederlandsche courant — een rubriek kunst en letteren. Deze rubriek had zijn onverdeelde liefde. Hij heeft er zijn beste krachten aan gewijd. Zijn muziek-critieken werden in den Haag gaarne gelezen; hij was een man van gezag. Zijn stijl was soepel, zijn verslagen vlot, maar toch doorwerkt. Behalve in. Het Vaderland schreef hij artikelen in de Nieuwe Gids, Onze Eeuw, De Tijdspiegel en andere bladen; ook vertaalde hij verdienstelijk verschillende tooneelstukken. Meer dan 40 jaar was hij aan Het Vaderland verbonden. Bij zijn 30-jarig jubileum erkende de regeering zijn verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de Orde van Oranje Nassau."'
202
M A A N D B L A D
I n h e t Handelsblad volgende:
Uit de Pers. Advertentie
b e l a s t i n g . — U i t Het
Vaderland
nemen
wij het volgend artikel o v e r : „Naar wij vernemen heeft minister de Vries het YOornemen een belasting op de advertenties van dag-, week- en maandbladen te heffen. Aanvankelijk was hem het plan voorgelegd om het dagbladzegel weer in te voeren, maar de minister heeft gemeend hier niet op te moeten ingaan, omdat het zegel de prijzen van de abonnementen omhoog zou jagen, wat niet gewenscht geacht werd. Met de prijzen voor de advertenties staat het, volgens mr. de Vries, anders. Gedurende den oorlog zijn de kolommen telkens versmald, de regelprijs is opgeslagen en een belasting op de advertenties zou slechts zijn, verder te gaan in een richting, die reeds lang gevolgd wordt. Het ligt in het voornemen om alle periodieken, ook al hebben zij slechts een luttel bedrag aan advertenties per jaar, ouder de belasting te laten vallen. Hoe groot de opbrengst zijn zou bij een heffing van 10 pCt. — wat in het plan ligt — is op het oogenblik nog niet te zeggen., omdat de gegevens voor een juiste schatting nog ontbreken en er nog geen overleg met belanghebbenden is gepleegd. Maar bij de groote hoeveelheid advertentiepagina's in vele bladen, verwacht de minister toch, dat het totaalbedrag niet onaanzienlijk zal zijn. Eenige groote bladen zullen, volgens hem, tegen de ton per jaar kunnen opbrengen, bij een heffing van 10 pCt. Het schijnt in het plan te liggen, maandelijks van de periodieken staten te vragen, waarin de opbrengst per maand staat aangegeven en eerst controle uit te oefenen, als twijfel aan de juistheid van deze opgave begint te rijzen. Wij hebben met verbazing van deze plannen van minister de Vries kennis genomen. Al aanstonds bevreemdt het, dat hij, zonder overleg met belanghebbenden, die tevens de zaakkundigeu zijn, al een heel schema heeft ontworpen. Had hij eerst eenige mannen van het vak geraadpleegd, gelijk, naar wij meenen, de goede regel is bij het ontwerpen van een belasting, dan, vertrouwen wij, had de minister nog overtuigd kunnen worden van het hoogst onbillijke en tevens het onverstandige van deze belasting. Het is waar, dat er bladen zijn, die in den loop van den oorlog door een grooten toevloed van advertenties aanzienlijke winsten hebben gemaakt, maar het zijn uitzonderingen; wij durven wel zeggen: zeer enkele uitzonderingen. Vele bladen die vóór den oorlog door hun menigte advertenties hooge winsten maakten, zijn tijdens den oorlog in verdienste achteruitgegaan. Want het publiek maakt zich geen voorstelling hoe de bedrijfskosten gestegen zijn. De telegramkosten zijn sterk toegenomen,, de loonen van het personeel eveneens; het papier is nagenoeg vier maal, de inkt bijna tien maal zoo duur geworden. Ziet men niet in wat dit laatste vooral voor groote bladen, die veel papier en inkt noodig hebben, beteekent? En dan zwijgen we nog van andere sterk vermeerderde uitgaven. De waarheid is dan ook, dat met de enkele uitzonderingen die wij aanduidden, de oorlog voor liet krantenbedrijf een zware tijd is. Verscheiden kleine bladen in ons land hebben dan ook de uitgave moeten staken. En nu wil men de bladen nog den zwaren last van een belasting op de advertenties opleggen! Neen, zal de minister misschien zeggen, niet de bladen, maar de adverteerders. Dat komt, antwoorden wij, voor een goed deel op hetzelfde neer, want de meeste adverteerders, die de hoogere kosten zouden moeten opbrengen, zouden er minder om adverteeren. Stel, een zaak wil aan advertenties voor een of ander artikel f 1000 besteden. Wordt daar nu f 100 belasting opgelegd, dan zegt hij allicht: ik geef er niet meer dan f 1000 voor uit, dan vallen maar eenige bladen uit. De sterkst staande bladen zouden het dan niet voelen, wel de andere. Of de advertenties worden minder malen geplaatst, of in kleiner formaat. Hoe dan ook, de kranten zullen het moeten ontgelden. Bovendien bedenke men, dat deze belasting handel en nering zal treffen. Er zijn zeker vele zaken, die de kosten van ruim adverteeren makkelijk kunnen dragen. Maar voor zeker evenveel is het een zware post op de begrooting, zij handhaven dien, omdat zij voelen, dat zij niet buiten de advertenties kunnen. Maakt men de advertenties duurder, dan verzwaart men voor die kleinere zaken ook het bestaan. Vergete men bovendien niet de talrijke kategorie van menschen, die werk of werkkrachten zoeken, en voor wie de advertentie nu al een heele uitgaaf is. Dan moeten wij er nog bezwaar tegen maken, dat de regeering de bladen zou gebruiken als agenten om van het publiek der adverteerders een zekere belasting te hetfen, want daarop komt het neer. Waarbij komt, dat de staten, die de minister eischt, een omvangrijke administratie noodig zou maken, die weer een aanmerkelijk bedrag zou kosten. Ten slotte vragen wij ons af, waarom juist het krantenbedrijf voor een extra belasting wordt uitgekozen. Indien het waar is, dat tijdens en door den oorlog het inkomen van de bladen is toegenomen — wij hebben al gezegd dat dit voor de groote meerderheid stellig onwaar is — waarom dan ook niet andere bedrijven, boven en behalve de gewone en buitengewone belastingen verplicht, deze extra-heffing op te brengen? Daar is, dunkt ons, geen enkele aannemelijke reden voor. Wij dachten ook, dat nu wel aangenomen is, dat de pers een nuttig bedrijf uitoefent, en het dus kwalijk aangewezen is juist haar, in dezen tijd nu de kosten van dat bedrijf zoo sterk gerezen zijn, met dit onberaden plan van belasting het voor de meeste bladen toch al moeilijk bestaan nog te verzwaren. Als de minister voor de schatkist winst uit advertenties wil maken, laat hij dan de Staatscourant beter exploiteeren. De staat zou gemakkelijk tal van advertenties in dat blad kunnen trekken. Daar zou heel wat uit te maken zijn. Wij geven dezen goeden raad in ruil voor zijn belastingplan, dat ons alles behalve goed voorkomt''.
lezen wij o.a. in een b e s c h o u w i n g h e t
„De uitgevers van dagbladen zijn door den oorlog zeer zwaar getroffen. Zonderen wij enkele van de grootste en bloeiendste bladen uit, die tijdens den oorlog een aanwas van advertentiën hadden bij een verhoogden prijs, bladen dus wier publiciteit juist in de crisistijden op reusachtige wijze in waarde is gestegen, dan verkeeren alom, door het geheele land, de bladen in ernstigen nood. De papierprijzen zijn viermaal zoo hoog als vóór den oorlog, de inktprijzen tien maal zoo hoog, de loonen 50 a 100 % hooger, vrachten, kracht, licht, olie, porto . . . . alles wat maar voor het maken en verzenden van een courant noodig is, is duurder. En de hoeveelheid advertenties is bij de meeste bladen — alweer, men kijke niet uitsluitend naar de zeer enkele groote bladen, wien het zeer goed is gegaan — kleiner geworden. De meeste bladen moeten thans hun kapitaal of réserves aanspreken. Is het nu billijk deze bladen sterker te belasten dan andere belastingplichtingen ? Is er eenige aanleiding toe, juist van die worstelende ondernemers een extra belasting af te persen? Hierbij komt nog iets — in Het Vaderland heeft een inzender er reeds op gewezen. Waarom worden juist advertenties in dagbladen alleen getroffen? Voor de samenleving zijn geen advertenties zoo weinig hinderlijk en tevens zoo doeltreffend. Men kan de organen zelf kiezen, zoodat de advertenties alleen het publiek bereiken dat gezocht wordt. En wie ze niet wil lezen, wordt er niet door gehinderd. Haast alle andere adverties, op straten en in vervoermiddelen, door strooibiljetten of langs spoorwegen zijn wat de Engelschman noemt „public nuisances". Zij hinderen en geven overlast en bederven het natuur- en stadsschoon. Minister De Vries jaagt met een pennestreek de advertenties van de hun aangewezen plaats in de dagbladen, waar zij niemand hinderen, naar de parken en straten van ons lieve Nederland I Wij hopen, dat Zijne Excellentie de Minister van Financiën mr S. de Vries Czn., zich nog eens goed bedenken zal, eer hij deze onbillijke belasting aan de volksvertegenwoordiging voorlegt." Verschillende geschreven.
andere
bladen
hebben
in
gelijken
geest
Boekenschouw. Haagsche Schetsen. — Personen en Voorvallen vijftig jaar , geleden. He ritme ringen van een journalist, door P. A. Haaxman Jr. (W. P. van Stockum &° Zn., Den Haag.) Wij h e b b e n h è m , op z'n feest, een p a a r bescheiden ges c h e n k e n gegeven, m a a r wat geeft hij ons een kostelijke gave in dit boekje. Hij is d e m a n weer. Dagbladschrijver en publicist van talent, m a n van de o u d e g a r d e die veel heeft m e e g e m a a k t d a t wij, j o n g e r e n , slechts bij n a m e k e n n e n ; all-round journalist m e t een universeele belangstelling en m e r k w a a r d i g e veelzijdigheid, heeft H A A X M A N d e v a d e r l a n d s c h e literatuur en tevens die van ons v a k m e t deze h e r i n n e r i n g e n in elk opzicht verrijkt. Hij schrijft over zijn vroegere collega's, de H a a g s c h e k e r m i s , de afschaffing v a n h e t dagbladzegel, de pers vroeger en nu, de oprichting van nieuwe H a a g s c h e d a g b l a d e n en over alle k a n t e n van h e t H a a g s c h e o p e n b a r e leven, en hij deelt ons een schat van ervaringen en p i k a n t e b i j z o n d e r h e d e n m e d e . Lees alleen m a a r zijn m e m o i r e s over „ D e I n t e r n a t i o n a l e in d e n H a a g " , over h e t congres waar M A R X zou k o m e n , lees hoe h e t o u d e Dagblad d a a r o v e r te keer ging, h o e de redactie toen bezoek kreeg van een boozen congressist en H A A X M A N , toen de m a n b i n n e n was, op de bok van diens rijtuig sprong om de politie te halen. Wij zullen er t h a n s niet uit c i t e e r e n : af en toe h o p e n wij in volgende n u m m e r s eens een a a r d i g stukje, een k r u i d i g e h e r i n n e r i n g op j o u r n a listiek gebied over te n e m e n . T h a n s n e m e n wij alleen over, wat H A A X M A N vertelt van de m a n i e r , w a a r o p hij en zijn collega's g e d u r e n d e den oorlog van '70 in 't bezit k w a m e n van F r a n s c h e b l a d e n . H o o r slechts: H e t pleit voor de energie van de F r a n s c h e natie, d a t juist in die d a g e n d e vernuften zich s c h e r p t e n . O m d e d u i v e n p o s t te v e r v o l m a k e n , paste m e n er de micro-fotografie o p toe, waarvoor de fotografen D a g r o n te Parijs en Blaise te T o u r s zich verdienstelijk h e b b e n g e m a a k t . Blaise slaagde er in om o p h e t o p p e r v l a k van 2 m . M . s , dus ongeveer ^ „ o gedeelte v a n een postzegel, aan weerszijden twee b l a d e n d r u k s af te b e e l d e n . Zoo geschiedde h e t d a t wij in h e t W e s t e i n d e d e Correspondance Havas in een m i n i a t u u r - e d i t i e , die m e n te Parijs in een collodion-buisje en dit weer gestoken in een aan de s l a g p e n ' van een duif bevestigde penneschacht, geregeld o n t v i n g e n . I k h e b er heel wat oorlogsberichten uit v e r t a a l d en d e originali n o g lang als relikwie b e w a a r d . Wij
M A A N D B L A D
h a d d e n in d i e dagen a a n h e t Dagblad veel bezoek o m d i e m e r k w a a r d i g e d o c u m e n t e n t e bezichtigen. Wij laten h e t hierbij. E r zal n o g wel gelegenheid zijn iets over te n e m e n uit h e t boek v a n dezen ras-journalist, die g e d u r e n d e e e n halve eeuw heel h e t o p e n b a r e leven v a n zijn stad heeft m e e g e m a a k t en o m v a t . Wij h o p e n d a t alle journalisten zich dezen Herinneringen zullen aanschaffen. Ze zijn h e t w a a r d . Collega H A A X M A N , wij d a n k e n u voor deze kostelijke feestgave.
Personalia en Berichten. Binnenland: — B e n o e m d : tot r e d a c t e u r a a n Het Vaderland d e heer C. M. S C H I L T , v a n h e t Rotterdamsch Nieuwsblad; t o t redacteur a a n h e t Rotterdamsch Nieuwsblad d e heer J. G. W E I J S T E R S , van h e t Dagblad van Rotterdam; t o t r e d a c t e u r v a n Ons Blad te A l k m a a r d e heer C. D E M O O Y , v a n d e N. Haarl. Crt. — T o t r e d a c t e u r v a n h e t 9 N o v e m b e r a.s. verschijnende provinciaal w e e k b l a d voor h a n d e l , l a n d b o u w en industrie Onze Eilanden te Middelharnis is b e n o e m d d e res. 2 e luit e n a n t J. J. L . VAN ZUYLEN, r e d a c t e u r v a n d e Militaire Groene. T o t K a m e r o v e r z i c h t s c h r i j v e r a a n d e Nieuwe Courant is b e n o e m d m r . G. S C H O L T E N , t o t dusver a m b t e n a a r a a n h e t d e p a r t e m e n t v a n Oorlog.
208
Mozaïek. Onze salarissen. :) Als de vrede daar is En dan het salaris Slechts voorbijgaand blijkt verhoogd, Hoop ik dat het waar is En voor ieder klaar is Wat het Maandblad heeft betoogd. Dat de leden krachtig Saamvereend, dus machtig Stemmen allen ééns van zin (Voor de directeuren en hoofdredacteuren) Met het volgend strijdlied i n : (Wijze: de Vlaamsche leeuw) Wij willen het behouën 't Surplus dat ü ons gaf. Zoolang wij moeten klauwen Ga dat er niet mer af! 't Zij toeslag of tantième Zet het nu om m «vast" Niet rooken, niet meer tremmenl Nam U ons dat weer af. Wilt liever ons verhoogen Slaat advertenties op! Wij staken dan 't betoogen } ,. En U heeft ook geen strop. ] F. W. VAN ERK. ! ) Naar aanleiding van het artikel, onze salarissen in het vorige nummer. Niet uit eigen belang, want de salarissen aan de Niemve Kott. Ct. zijn vorig jaar blijvend verhoogd.
* — I n d e T w e e d e K a m e r heeft minister R U Y S D E B E E R E N BROUCK verklaard, d a t d e R e g e e r i n g o p steun v a n d e pers inzake h e t distributiebeleid o p hoogen prijs stelt en haar g a a r n e , „ g e v r a a g d e n o n g e v r a a g d " , inlichtingen zal v e r s t r e k k e n . — D e Visscherij-Courant, h o o f d r e d a c t e u r - d i r e c t e u r d e heer B. J. G E L D E R , verscheen t e r gelegenheid v a n h a a r r'a'/jy-jarig b e s t a a n in feestgewaad: h e t speciale n u m m e r z a g er aardig uit e n w a s fraai geïllustreerd. — P a p i e r n o o d e n p a p i e r d u u r t e v e r h i n d e r e n niet d e verschijning v a n alweer twee n i e u w e w e e k b l a d e n Revue van de ' Week z o n d e r v e r m e l d i n g v a n redactie, e n Handel en Nijverheid, o n d e r leiding v a n onzen collega D . M A N A S S E N . — R.-K. doet doen
N a a r m e n v e r n e e m t bestaat h e t plan o m t e Zwolle een d a g b l a d o p te richten. Dezelfde financieele c o m b i n a t i e pogingen o m tegelijkertijd zulk e e n b l a d in T w e n t e t e verschijnen.
— T o t bestuursleden van de Kath. Journalistenvereeniging zijn in d e j o n g s t e a l g e m e e n e v e r g a d e r i n g gekozen d e heeren J. W .
het
HELMER
Steunfonds
en J. C. V A N D E R L A N S , tot b e s t u u r s l e d e n v a n
d e heeren
S. B R U Y S T E N , J. W. H E L M E R en
J. H . A . S C H U U R S . M e t 16 tegen 2 s t e m m e n heeft d e a l g e m e e n e vergadering besloten Marconisten gewoon lid te laten w o r d e n . D e c o n t r i b u t i e voor 1919 w e r d b e p a a l d o p ƒ 6 . — voor d e gewone en ƒ 7 . 5 0 voor d e b u i t e n g e w o n e leden.
Buitenland. — R e e d s drie u u r n a h e t b i n n e n k o m e n d e r Belgen in Brugge verscheen er een extra editie v a n h e t sedert 1914 niet m e e r v e r s c h e n e n Brugsch Dagblad. H e t b l a d k w a m uit m e t een s c h i t t e r e n d welkomstartikel e n v e r d e r m e t d e Duitsche, F r a n s c h e e n Engelsche c o m m u n i q u é s . H e t b e v a t t e o o k een hulde-artikel a a n W I L S O N . E e n t w e e d e blad verscheen m e t tweetalig h o o f d : Het Belgische land, Le Pays Beige. — Volgens eene m e d e d e e l i n g v a n d e n staatssecretaris voor d e n Rijkspostdienst a a n d e n „Verein D e u t s c h e r Zeitungsverleger", h e b b e n sedert h e t begin v a n d e n oorlog v a n d e in d e D u i t s c h e taal verschijnende d a g b l a d e n e n tijdschriften 2042 h u n verschijnen voor goed, en 1530 h u n verschijning tijdelijk gestaakt. T e z a m e n aldus 3572 bladen, w a a r v a n 898 v a n politieken a a r d . D a a r t e g e n o v e r staat e e n t o e n a m e m e t 1765 n i e u w e b l a d e n , v a n welke 4 4 6 van politieken aard. H e t totaal van ongeveer 9000 D u i t s c h e dagbladen en tijdschriften is dus voor m e e r d a n een d e r d e deel geheel v a n wezen vera n d e r d . E e n lange rij v a n o u d e , b e k e n d e b l a d e n is v e r d w e n e n .
*
R o m a n - n a m e n . — Uit een feuilleton in De Hofstad („Correspondentie van Zola"): «Beste uitgever — u vraagt m'n meening over die zaak-Duverdy, advocaat aan het Hof van appel, die ons wil dwingen in mijn nieuwen roman den naam van Duverdy te veranderen, dien ik daar aan een van mijn personnages heb gegeven. Mijn meening is dat we er ons maar niet mee moeten bemoeien. En ziehier waarom. Ik heb nu al een vijftiental romans geschreven. Zeggen we dertig personnages voor ieder, dat zijn dan meer dan 400 namen die ik heb moeten nemen uit de milieus waar die menseben leefden, ten einde door de realiteit van den naam de realiteit van de physionomie te completeeren. E r is dan ook al heel wat gereclameerd van m'n eerste boeken al aan. Maar de aanmerkingen werden al heel talrijk bij De Kroeg en Nana. Tot nu toe heb ik nog altijd m"n best gedaan me uit deze steeds aangroeiende verlegenheid te redden. Als de menschen bleven zeuren, veranderde ik een letter of een lettergreep. Maar meestal toch slaagde ik er in hun te bewijzen, dat h u n eer en goede naam er heusch geen gevaar mee liepen. Zoo heeft een Steiner mijn opvatting willen aannemen; een Mutïat die geloofde dat hij de eenige van dien naam was, werd tevreden gesteld met de mededeeling dat er nog een massa Muffats in de departementen waren. Dat waren nog eens verstandige menschen. Maar ondertusschen blijft het grieven regenen, en nu is het eindelijk eens tijd om het den menschen eens goed onder den neus te duwen wat wel de rechten van een romanschrijver zijn. En met mijn speciale geval zal ik al mijn confraters dienen. Ik maak er een literaire quaestie van waarvan het belang heel ingrijpend is. Hebben wij j a of neen het recht om uit het leven de namen te nemen voor onze personnages? Als men er mij een proces om wil aandoen, dat dan de rechters beslissen. Ik laat dien Duverdy er nog buiten. Die gelooft in een krantenartikeltje aan een soort van verdachtmaking mijnerzijds. Het laat me lachen. Ik heb zelfs nooit geweten dat hij bestond. Hij zal me wel excuseereu, ik leef zoo teruggetrokken. Hoe ik aan die namen kom? Ik haal ze uit een oud adresboek uit de departementen. De namen van Pol Bouüle komen allemaal uit een oude Bottin. Duverdy's vermoeden dat ik zijn naam van een verkiezingsafflche heb afgenomen is onjuist. Ik moet zoo absoluut niks hebben van de politiek, dat ik aan al die verkiezingsschreeuwerij steeds zooveel mogelijk voorbij zie. Nu zou ik graag meneer Duverdy ter wille zijn en den naam veranderen als het nu niet eindeliik eens tijd geworden was om een beslissing te nemen. In wat vo'or verschrikkelijke situatie toch bevinden wij moderne schrijvers ons! We leven niet meer in de zeventiende eeuw, in den tijd van de abstracte romanhelden, en kunnen onze figuren niet meer Cyrus, Clélie, Aristée noemen. Onze personen zijn menschen van vleesch en bloed die wij op straat tegenkomen. Zij hebben ónze passies, ze dragen onze kleereu, en het kan niet anders of ze dragen ook onzen naam. Ik verdenk een romancier van vandaag die zijn namen niet uit de Bottin haalt. Alleen realisten van mijn slag putten daaruit; de eleganten en de precieuzen, de schrijvers voor kostschoolmeisjes gaan anders te werk. Duverdy zegt dat de geslachtsnaam een eigendom i s ; als dat waar is, dan is het een eigendom dat duizenden romans dagelijks schenden. En men zou dien diefstal niet kunnen voorkomen, dan door den heelen modernen roman te fnuiken. Balzac haalde zijn namen uit de advertenties. Het meerendeel van mijn confraters ontleenen ze aan de krant, vooral uit die waarin inschrijvingslijsten worden gepubliceerd. Dat is je oogstveld. En het ergste is, dat wij nog alle mogelijke literaire beteekenissen in de namen leggen. Wij zijn uiterst moeilijk, vragen een zekeren klank, en verbinden vaak aan een zekere lettergroepeering een zeker karakter. En als de naam ons goed aanstaat krijgen wij er hart voor, we wennen er aan en leven met hem, wel zóè ten
M A A N D B L A D
204
slotte dat hij voor ons evenveel ziel krijgt als de persoon. Gustave Flaubert dreef zijn verafgoding voor den naam zoover, dat, als voor hem de naam wegviel daarmee de heele roman ophield te bestaan. En dan wil daar zoo'n meneer reclameeren en eventjes een naam veranderd hebben. Maar dat is de heele figuur dooden! Maar dat is ons het hart uit het lijf rukken! De naam is ons, want wij hebben hem herschapen met ons talent. Zeker, dat zijn maar literaire gevoelsoverwegingen, maar ik wil er toch even mee laten beseffen welk offer men van ons vraagt als men onze helden zoo maar wil laten overdoopen: het lijkt zoo niets maar wij lijden eronder. Men zal ons aanraden zelf namen te bedenken, of ze ten minste veranderd uit de Bottin over te nemen. Nu. dat doen we dan ook vaak. Maar lukken doet dat niet altoos; wij vervallen toch weer vanzelf in de oude echte namen. Ik had gedacht den naam „Raquin" fijn zelf verzonnen te hebben, maar achteraf bleek dat een drogist zoo heette, en hij had me daarover een proces kunnen aandoen als hij niet zoo verstandig was geweest. En zoo nog een massa gevallen meer. Wij vervallen ongemerkt in eenmaal gehoorde namen, omdat we ver staan van louter phantasterij welke niet van den modernen roman is." * G r a p p e n . — Een grap van Punch: „Volgens prof. Henry C. Coulsen te New-York is de wereld thans 387.000.000 jaren oud. Naar wij vernemen zijn plannen in voorbereiding den 400,000.000 sten verjaardag plechtig te herdenken." — En een grap uit de N. li. Crt.: „De manschappen moeten er in hart en kiezen van doordrongen worden, dat zij stand moeten houden."
* •
* *
V r e e m d e t a l e n . — De Matin tracht zijn lezers Engelsch te leeren door eiken morgen aan het hoofd van het blad een paar Engelsche zinnen te vermelden, met de beteekenis in het Fransch erbij, en, wat vooral veel vermaak geeft, de uitspraak in het Fransch erbij. Abel Hermant heeft er in de Temps reeds eens leukweg mee gespot. De uitspraak „Zeur faseur" was aangegeven voor „their father" en Abel Hermant vroeg of er één Engelschman of Amerikaan was, die begrijpen zou, dat men het over hun vader had. De Canard spreekt nu nooit meer van het blad Le Matin, maar van Ze Morninque. Ondertusschen is ook het blad L'Oeuvre begonnen zijn lezers Engelsch te willen leeren. (A. K- Crt.) * * * W r e e d . — Uit het Handelsblad: „Een onzer collega's ontving de volgende briefkaart: „Geachte heer administracie. „Gelieve noota te nemen, asdat ik het volgende kwataal niet meer wenscht in te gaan." En de redactie antwoordde daarop: „Mejuffrouw. Als het tragisch besluit, hetwelk u ons per briefkaart zoo gulhartig meedeelt, dan beslist bij u vaststaat, om n.1. het nieuwe „kwataal" niet meer in te gaan, zoo vervul ik langs dezen weg* den treurigen doch niettemin christelijken plicht, U, tevens namens de redactie en alle andere belangstellenden, van harte een zalig uiteinde toe te wenschen." * * V e r h o o r . — Men schrijft ons: 't Was bij het openbaar verhoor inzake het spoorwegongeluk bij Weesp toen, te midden van tal van zwaar-technische getuigenverklaringen, (kinderspel voor de commissie, maar zwoegen voor de „pers"!!) een journalist uit Diemen zijn verklaring kwam afleggen. Hij had zichzelf daartoe bereid verklaard. Wat zou onze collega te zeggen hebben? Gemakkelijk ging hij aan de groene tafel zitten en toen ontvloden de volgende merkwaardige woorden zijn lippen: „Ik heb, mijnheer de voorzitter, dit ongeluk kunnen voorspellen". De voorzitter — het was de kalme heer Lely — trok het gelaat dat op de opmerking paste, blijkbaar niet wetend of hij met een clair-voyant dan wel een eerste rangs-techniker te doen had. Onze collega kwam daarop tot de volgende uitspraak, die hier woordelijk wordt weergegeven: Ik woon in Diemen en word daar verschrikkelijk geplaagd door de kinderen van wisselwachters. Meer dan erg! En ziet u, de ouders van zulke misdadige kinderen kunnen natuurlijk hun dienst niet naar behooren doen, dus moest er vandaag of morgen wel een ongeluk gebeuren!" Anders had hij niet te zeggen. Heel veel van den kostbaren tijd der staatscommissie is met deze gewichtige verklaring, die niet naliet den noodigen indruk te maken, gelukkig niet verloren gegaan. De .journalist"' verdween al heel spoedig. Maar een eeuwigdurende verdienste zal het dezen persman blijven; te midden van het uiteraard niet gezellige verhoor eenige momenten van algemeene, zij 't ook opgekropte vroolijkheid te hebben teweeggebracht !" * O n a a r d i g . — Journalisten kunnen soms bijzonder onaardig zijn. Zoo schrijft de Prov. Gron. Courant: „Tot onze groote spijt blijkt het overlijdensbericht van den arbeider J. Mulder, dat wij gisteren mededeelden, onjuist te zijn. De man leeft nog."
*
*
V e r s c h i l . — De Fransche schrijver Crébillon had verscheidene banale romans geschreven. Op een goeden dag ontmoette hij Rousseau en blufte tegenover dezen over de vele uitgaven van zijn boeken. In den zelfden tijd, dat één van zijn werken vier maal herdrukt werd, verscheen er van <,La nouvelle Héloise" maar één. »Zoo", antwoordde Jean Jacques kalm, ,/ja, 't is waar, dat er elk jaar honderd duizend maal zoo veel eikels als ananassen verbruikt worden, maar — wie verbruikt ze?" (Hofstad).
Laatste Berichten. Gos. de Voogt. t W e d e r o m is een v e t e r a a n o n d e r d e journalisten door d e n onverbiddelijken d o o d w e g g e n o m e n . G o s . D E V O O G T is niet meer. Plotseling is hij verscheiden en uit d e n k r m g der zijnen weggerukt . . . . D E V O O G T was een o p g e r u i m d m e n s c h en een a a n g e n a a m collega, altijd opgewekt en pittig, oorspronkelijk en gevat. Feitelijk was hij niet voor de journalistiek b e s t e m d . Hij w e r d n.1. voor technicus opgeleid en s t u d e e r d e o.a. in D u i t s c h l a n d . I n A m s t e r d a m vestigde hij een T e c h n i s c h Bureau, doch n a verloop van tijd zette hij de eerste s c h r e d e op het p a d der journalistiek, toen hij als r e d a c t e u r van De Hondensport o p t r a d . L a t e r w e r d hij v e r b o n d e n a a n het Nieuwsblad voor Nederland. O o k was D E V O O G T g e r u i m e n tijd r e d a c t e u r van Eigen Haard, terwijl hij e v e n e e n s a a n verschillende bladen en eenige a n d e r e tijdschriften m e d e w e r k t e . D e p a d v i n d e r s b e w e g i n g in N e d e r l a n d d a n k t e aan D E V O O G T h a a r o p k o m s t . I n w o o r d en geschrift m a a k t e hij voor de padvinderij de noodige p r o p a g a n d a en h e t was voor h e m een groote v o l d o e n i n g toen bij een bezoek a a n ons l a n d v a n generaal Baden-Powell, d e n m a n d e r boy-scoutbeweging in E n g e l a n d , D E V O O G T w o o r d e n van erkentelijkheid en lof voor h e t g e e n hij voor deze beweging in ons l a n d deed, uit d e n m o n d van d e n E n g e l s c h e n generaal m o c h t v e r n e m e n . D E V O O G T heeft veel gereisd. Ü. a. bezocht bij ettelijke k e e r e n Servië, terwijl hij e v e n e e n s bezoeken b r a c h t a a n A l b a n i ë t o e n daar groote onrust heerschte als gevolg van d e actie tegen den Mbret. Over beide l a n d e n d e e d D E V O O G T w e r k e n verschijnen. Vooral zijn b o e k over Servië trok de a a n d a c h t , niet het minst in Servië zelf. H e t b e h a a g d e dan ook den K o n i n g van Servië D E V O O G T te b e n o e m e n tot officier in de orde van St. Sava. Bij al zijn d r u k k e w e r k z a a m h e d e n h a d D E V O O G T nog gelegenheid tot het m a k e n van verschillende p l a n n e n op journalistiek gebied, j a zelfs tot het voltooien van eenige r o m a n s . I n het begin v a n d e n oorlog w e r k t e D E V O O G T n o g m e d e a a n d e L o n d e n s c h e Daily Express, terwijl hij d e laatste j a r e n v e r b o n d e n was a a n het P e r s b u r e a u Vaz Dias te Amsterdam. A a n het vakvereenigingsleven der journalisten n a m hij d e n laatsten tijd niet m e e r bijzonder actief deel. E n k e l e k e e r e n m a a k t e D E V O O G T deel uit van het bestuur van d e Vereeniging D e A m s t e r d a m s c h e P e r s . D e A m s t e r d a m s c h e collega's en ongetwijfeld velen buiten de hoofdstad b e w a r e n a a n h e m de h e r i n n e r i n g van een beminnelijk m e n s c h . P. D .
Correspondentie. — Eenige stukken moesten volgend n u m m e r w a c h t e n .
wegens
p l a a t s g e b r e k tot het
— H e t is gebleken d a t er leden zijn, die bij verhuizing v e r z u i m e n d a a r v a n k e n n i s te geven, en d a a r n a klagen dat ze het Maandblad niet o n t v a n g e n . Verschillende n u m m e r s k o m e n telkens terug. D a t is niet de schuld der a d m i n i s t r a t i e .
*
V i j f m a r k p e r b l a d ! — Uit een correspondentie in Het Vaderland: „Een bijzonderheid. Er zijn deze week te Antwerpen exemplaren van Het Vaderland verkocht tegen vier en vijf mark per stuk. De dame vertelde mij dat het een gunst is om van de verkoopers een blad te bekomen. Voor den normalen prijs krijgt men geen eourant. Op de boulevards staan de mënschen met hoopjes te wachten als het blad komt. Wie geen vaste klant is, krijgt geen krant. Men hangt van de genade der koopers af. En als er geen bladen meer te verkrijgen zijn, dan gaan de prijzen van de verkochte exemplaren de hoogte in. Zij vertelde ook nog, dat er mënschen zijn die een mark per dag betalen om Het Vaderland te lezen."
Advertentiën. De Heer en Mevrouw ELOUT—VOORBEIJTEL geven kennis van de geboorte van hun Dochter BELIA MADELEINE. WASSENAAR, 16 October.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.
Nederlandsche Journalisten-Kring Amendementen Statutenherziening.
van hun belangstelling in den Kring door hun tegenwoordigheid zullen doen blijken.
Bij het Kringbestuur kwamen de volgende amendementen van
de heeren HELMER en SCHOTEL
ARTIKEL 2 b.
in:
Referendum.
ARTIKEL 2 a.
Organisatievorm. De vereeniging bestaat uit gewone en buitengewone leden, die in afdeelingen georganiseerd worden. Tenminste tien gewone leden, die wonen of werkzaam zijn binnen eenzelfde plaats of eenzelfde gewest, waarvan de grenzen in overleg met het hoofdbestuur worden bepaald, vormen een afdeeling. Door toetreding tot een afdeeling is men tevens lid van den Kring. Algemeene leden zijn de gewone en buitengewone leden, die wonen op plaatsen of in gewesten, waar geen afdeeling bestaat. Zij melden zich aan bij den secretaris van het hoofdbestuur. De afdeelingen worden op de algemeene vergaderingen van den Kring vertegenwoordigd door afgevaardigden naar den maatstaf van één afgevaardigde voor elk tiental gewone leden. De afgevaardigden stemmen hoofdelijk. De algemeene gewone leden brengen ter algemeene vergadering elk één stem uit. Voor de berekening van den uitslag der stemming wordt het aantal hunner stemmen gedeeld door vijf, waarbij een rest van drie of vier geldt voor één stem meer. De buitengewone leden hebben in hunne afdeelingen en in de algemeene vergaderingen van den Kring een raadgevende stem; dit laatste geldt eveneens voor de gewone afdeelingsleden, die geen afgevaardigden zijn. Zoowel de afdeelingen als de gewone algemeene leden hebben het recht voorstellen in te dienen ter behandeling op de algemeene vergadering. De statuten en reglementen der afdeelingen mogen geen bepalingen bevatten, in strijd met de statuten en reglementen van den Kring.
De algemeene vergadering kan beslissen, dat bepaalde besluiten aan een referendum zullen worden onderworpen, Waarbij alle gewone leden elk één stem uitbrengen. ARTIKEL 4.
Groepen van leden. Vervalt. ARTIKEL 4 a.
In artikel 4 a en volgende worde in plaats van „bestuur" gelezen „hoofdbestuur". ARTIKEL 4 e.
Contributie en bijdrage. Het op dit artikel ingediende amendement (III) wordt gehandhaafd, wat betreft de punten (3) en (4). ARTIKEL
Plaatselijke en gewestelijke vereenigingen. Vervalt. Het amendement IV (1) wordt toegevoegd aan art. 12 („Vertegenwoordiging"). ARTIKEL
13.
Algemeene vergaderingen. De tweede zin dient te luiden: . Het is verplicht een algemeene vergadering uit te schrijven, wanneer tenminste tw'ee afdeelingen, de helft der algemeene gewone leden of de helft der buitengewone leden (die der afdeelingen inbegrepen) het met opgaaf van redenen verlangen. ARTIKEL
T o e l i c h t i n g bij art. 2 a. Volgens de jongste gegevens heeft de Kring 321 gewone en 57 buitengewone leden, als volgt verdeeld: Amsterdam 93 gewone en 18 buitengewone leden; 's-Gravenhage 82 gewone en 18 buitengewone; Rotterdam 35 en 4; Utrecht 11 en 4; Nieuw-Hel voet 1 buitengewoon lid; Haarlem 13 en 2; Groningen 9 gewone leden; Leiden 3, Arnhem 9. Hilversum 2 gewone en 1 buitengewoon; Amersfoort 1 gewoon lid; Nijmegen 5, Schiedam 3, Delft 3, Goes 1, Leeuwarden 2, Middelburgs, Zwolle 2, Zutphen 3, Bussum 1, Alkmaar 3 en 1 buitengew., Muiderberg 1 buitengewoon, Bergen op Zoom, Deventer en Doetinchem elk 1 gewoon lid, Dordrecht 1 gew. en 2 buitengew., Kampen en Maastricht elk 1 gewoon lid, Terneuzen 1 buitengewoon lid, Tilburg en Enschede elk 1 gewoon lid, Hoorn 1 gewoon en 1 buitengewoon lid, Gouda 2 gewone leden, Assen en Heerlen elk 1. De buitenlandsche en „koloniale" leden zijn als volgt verdeeld: Berlijn 3 gewone, Parijs en Londen elk 4, Tribourg 1, Constantinopel 1 gewoon, Brussel en Genève elk t buitengew. lid, Batavia 1 gewoon lid, Weltevreden 1 gewoon en 1 buitengewoon, Semarang 5 gewone leden en Medan 2, totaal 22 gewone buitenlandsche en koloniale leden en 3 buitengewone. Bovendien telt de Kring 3 eereleden en 2 donatrices. Naar den maatstaf van het voorgestelde artikel zou Amsterdam krijgen 9 afgevaardigden, Den Haag 8, Rotterdam 3, Utrecht en Haarlem elk 1. Bovendien ware te vormen een gewestelijke afdeeling Gelderland (Arnhem, Nijmegen, Deventer, Doetinchem en Zutphen) met totaal 19 leden (1 afgevaardigde) en een gewestelijke afdeeling „Het Noorden" (Friesland, Groningen en Drente) met 12 leden (1 afgevaardigde) totaal 24 afgevaardigden. Blijven over 34 binnenlandsche en 22 buitenlandsche gewone algemeene leden. De binnenlandsche gewone algemeene leden brengen samen 7 stemmen uit. Om tegemoet te komen aan een wel eens geduchte overheersching der afdeelingen krijgt elk algemeen lid 1/5 stem tegenover de afdeelingsleden '/io- ^ e algemeene vergadering zal dus in maximum (de buitenlandsche leden niet medegerekend) 5.8 stemgerechtigde leden tellen, uitbrengende 31 stemmen. Aangenomen mag verder worden, dat ook de overige afdeelingsleden en de buitengewone leden
10.
17.
Overgangsbepalingen. De verwijzing naar art. 4 dient te vervallen, daar dit artikel zelf vervalt. Toe te voegen: (3) De bezittingen der bestaande plaatselijke vereenigingen worden het eigendom der voor haar in de plaats tredende afdeelingen.
Huishoudelijk Reglement. In het huishoudelijk reglement dient o. a. te worden bepaald, dat de afdeelingen verplicht zijn vóór elke algemeene vergadering van den Kring een vergadering te beleggen ter behandeling van de agenda voor de Kringvergadering en ter benoeming van afgevaardigden en hunne plaatsvervangers. Na elke Kringvergadering brengen de afgevaardigden een verslag uit. Afzonderlijke presentielijsten worden gehouden van de afgevaardigden, de algemeene gewone leden en de buitengewone leden. Bij schriftelijke stemmingen ontvangen de afgevaardigden een biljet van andere kleur dan dat voor de algemeene leden bestemd. Ook dient o. m. in het huishoudelijk reglement een bepaling te worden opgenomen, betreffende vergoeding van reis- en verblijfkosten der afgevaardigden en van de leden van het hoofdbestuur. De leden van den Kring: 1. W. H E L M E R . C. j . S C H O T E L Fzn.
Aanstaanden Zondag, half 11, buitengewone algemeene vergadering in „De Kroon", Spui 10, 's=GRAVENHAGE. Van het station Hollandsche Spoor af met lijn 1. Komt allen op!
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.