PIET STRUIJK, 1922-1992 DE MAGIËR
DOOR RIEN FRÖLICH
'Koorslaaf' noemde hij zichzelf. Voor anderen was hij De Maestro. Maar wat je ook van hem kunt zeggen, hij was altijd De Baas. Woensdag 23 november 1992 verloor Rotterdam een van zijn meest markante muzikale zonen. Piet Struijk, 47 jaar op de bres - én op de bok - voor koorzang, opera en belcanto, moest zich, 69 jaar oud, voorgoed gewonnen geven. Pieter Struijk werd 11 december 1922 in Pernis geboren, onder de rook van Rotterdam. Aanvankelijk wilde hij theologie studeren. In 1939, op zijn zeventiende, vatte hij het plan op, naar Lambarene te gaan om Albert Schweitzer te helpen. Het uitbreken van de oorlog haalde daar een streep door. Toch staat in zijn eerste biografie dat hij graag dominee had willen worden. 'Maar niet van een kleine gemeente! Vast en zeker niet. Of ik was dan weer zo'n doordouwer geweest dat ik van een kleine gemeente een grote gemaakt had. Ik had ze over de horizon laten heenkijken.' Dat heeft hij gedaan, zijn hele leven lang, zij het dan dat die horizon een muzikale was. Koor Piet Struijk ging muziek studeren aan het Rotterdams Conservatorium. Solozang bij Jo Bollekamp en Suze Luger, piano bij Anton Kaltwasser en Jacques de Monchy en later ook bij Jaap Callenbach, contrapunt bij Henry Zagwijn (wiens broer Jules aan de wieg stond van het Rotterdams Philharmonisch Orkest). Struijk: 'Ik heb nog gezongen voor Willem Pijper, die toen directeur was. Liederen van Schubert en Richard Strauss. Maar dat zingen was niks voor mij, al heb ik het wel afgemaakt.' Dr. John Daniskas, zijn leraar muziekgeschiedenis, wees hem de weg naar de koorwereld: 'Er is gebrek aan koorleiders, waarom kies je dat vak niet?' In 1947 werd Struijk benoemd tot 'directeur' van de Politiemannenzangvereniging 'Hermandad'. Andere koren volgden snel: 159
jeugdkoren, dames- en mannenkoren. Intussen was hij nog lang niet uitgestudeerd. Twee jaar deed hij gregoriaans en in 1952 volgde zijn eindexamen aan het Rotterdams Conservatorium met een 9 voor het hoofdvak koordirectie. Maar nog viel er meer te leren, dus ging hij naar Detmold voor een cursus koordirigent bij de befaamde prof. Kurt Thomas en naar Verona om er zijn kundigheid op het gebied van de opera te vervolmaken bij dirigent Francesco Molinari-Pradelli. In 1957 volgde een belangrijke benoeming: Piet Struijk werd de nieuwe dirigent van het Rotterdams Opera Koor en pakte daarmee de resten op van het koor van het ten gevolge van de oorlog teloor gegane Nederlands Opera Ensemble. Het was het begin van een grote Rotterdamse opera- en belcantotraditie, met legendarische concerten in de Rivièrahal en later de Doelen. Maar er gebeurde dat jaar ook iets, dat de landelijke doorbraak van Piet Struijk zou bewerkstelligen: in hetzelfde jaar 1957 werd hij dirigent van het kwijnende Westlands Mannenkoor. Dit koor, inmiddels door Piet Struijk tot grote hoogte gevoerd, werd in het begin van de jaren zestig door regisseur Willy van Hemert uitverkoren voor de eerste belangrijke Nederlandse televisieserie waarover nog altijd wordt gesproken, 'De Glazen Stad'. Een serie over het Westland die - ik durf het zonder voorbehoud te zeggen - vooral door de medewerking van Piet Struijk en zijn Westlands Mannenkoor een nationaal succes werd, vergelijkbaar met dat van 'Medisch Centrum West' nu. Mede daarvoor kreeg hij bij zijn veertigjarig dirigentenjubileum in 1983 de Cultuurprijs van de Provincie Zuid-Holland. En het leverde hem, in 1964 en 1965, twee gouden platen op. Ze hingen - trots - in zijn huis aan de Statensingel. 'De Glazen Stad' was niet het enige muzikale monument dat Piet Struijk oprichtte. Al in de jaren voor de Doelen begon hij met het Rotterdams Opera Koor opera- en belcanto-concerten te geven in de Rivièrahal van Diergaarde Blijdorp, waarvoor hij grote stemmen uit de operawereld uitnodigde. De begeleidingen werden - aan twee vleugels - verzorgd door het legendarische duo Bram Boelee en Kees Steinroth. In 1966 waagde hij de stap naar de op 18 mei van dat jaar geopende Doelen met een integrale uitvoering van Verdi's Nabucco. Het werd zo'n gigantisch succes dat de uitvoering twee maal moest worden herhaald. Later zou hij een gelijk160
soortig succes boeken met Verdi's I Lombardi. Later waren het, naast de andere uitvoeringen, de Nieuwjaarswensconcerten met het Rotterdams Opera Koor, waarmee hij tot de harten van het Rotterdamse belcanto-publiek sprak. Weer een nieuw idee van Struijk (zoals trouwens ook de belcanto-concerten in Rotterdam-Zuid, in Theater Zuidplein). En weer was het succes overweldigend. Bij zijn zilveren jubileum als dirigent van het Rotterdams Opera Koor werd Piet Struijk dan ook onderscheiden met de Wolfert van Borselenpenning van de gemeente Rotterdam. Deze Rotterdamse erkenning kwam na de landelijke: naar aanleiding van zijn dertigjarig dirigentenjubileum bij het Politiemannenkoor Hermandad werd hij in mei 1977 benoemd tot ridder in de orde van OranjeNassau. Al was opera zijn grote liefde, de ambities van Piet Struijk gingen verder dan het Italiaans belcanto. Jaren achtereen dirigeerde hij in Vlaardingen de Matthaus Passion van Johann Sebastian Bach. Met groot dubbelkoor en een van punaises op de hamerkoppen voorziene vleugel als imitatie-clavecimbel. In het begin van de jaren zestig kon dat nog net, maar zijn romantische opvatting werd zwaar bekritiseerd. Voor die kritiek stond hij open. Met de potentaat, de man die door Ivan Rebroff tijdens een van zijn laatste concerten 'een dompteur' werd genoemd, viel altijd in redelijkheid te praten. Maar wat voor hem als een paal boven water stond: bij het openingskoor van de Matthaus Passion, het 'Kommt ihr Töchter, helft mir klagen' moet er verdriet zijn, en dat verdriet moet je kunnen voelen. Dat kon hij. De man die ooit elf, korte tijd zelfs veertien koren in Rotterdam en omgeving dirigeerde - maar dat was zelfs voor Piet Struijk 'niet te doen' - was in staat, zijn zangers en zijn toehoorders emoties diep van binnen te laten voelen.
Op zijn nachtkastje lagen steevast een partituur en een boek. Hij ging letterlijk met muziek naar bed en stond ermee op. Onvermoeibaar was hij, ook na drie hartinfarcten, bezig met zijn koren, zijn idealen, zijn dromen. Maar wat werkelijk voor hem telde, wat werkelijk belangrijk voor hem was, dat waren de mensen. Tenslotte wilde hij niet helemaal voor niets dominee worden. Het was die 161
belangstelling, die hem bij de koorleden zo geliefd maakte: hij had altijd voor iedereen belangstelling, leefde met ze mee, stond ze persoonlijk terzijde. Aad van der Hoeven, die na dertig jaar het Rotterdams Opera Koor van hem overnam, zegt van de man die hij zoveel jaren als begeleider aan het orgel en de piano terzijde stond: 'Zijn charisma was indrukwekkend. Hij hoefde alleen maar binnen te komen en er gebeurde al iets bijzonders, zowel op het podium als in de zaal'. Zelf schreef ik naar aanleiding van een van zijn laatste concerten met het R.E.T. en het Westlands Mannenkoor in de grote zaal van de Doelen: 'Struijk, de maestro, de magiër, hoeft alleen maar binnen te komen en even achter de vleugel te gaan zitten om de aandacht van zowel zangers als zaal te fixeren. Eén handbeweging en tweehonderd kelen zwellen aan tot een machtig en sonoor drie maal forte'.
Niet alle idealen van Piet Struijk zijn in vervulling gegaan. Het kwam moeilijk over zijn lippen, maar het was er wel, het grote verlangen om ooit het Rotterdams Philharmonisch Orkest te dirigeren. Het is er niet van gekomen. 'In de tijd van Flipse - de naam moet met eerbied worden uitgesproken - had het gekund. Maar Flipse duldde niemand naast zich.' Ook speelde Struijk met de gedachte, een duizendkoppig koor te vormen. En dan die andere wens om ooit de Matthaus Passion uit te voeren met twee uitgelezen kleine ensembles, koren van zeg acht sopranen, acht alten, acht tenoren en acht bassen en een orkest van niet meer dan 24 musici. 'Dan weet ik dat ik de bezetting van Bach benader en dat het zo heeft geklonken. En daarmee die dramatiek realiseren. Want het leven zonder dramatiek is natuurlijk niks. Da's alleen maar dood.' Werken, werken en nog een werken was zijn devies, en 'Cantare, cantare, semper cantare'. Dat heeft hij gedaan, tot het laatst. Zelfs zijn lieve vrouw Willemijntje heeft hem niet tot werkelijke rust kunnen bewegen, een rust die trouwens niet bij hem zou hebben gepast. Want, zoals hij zelf altijd beweerde, muziek is geen vak, maar een toestand. De koormenner, zoals ik hem ooit noemde - hij zette daar 'koorslaaf' tegenover - brulde dan wel ooit tegen zijn R.E.T. Mannenkoor: 'Ik staak!, jullie zoeken het maar uit', maar in werkelijkheid staakte hij nooit. 162
Toch, cantare, semper cantare is verstomd, de handen die ooit zovelen tot geweldige prestaties brachten zijn stil gevallen. Piet Struijk, de maestro, is over de horizon gegaan. Voor muziekminnend Rotterdam is de warmte van zijn persoonlijkheid onvergetelijk.
Fo/o
163