Persuasieve Communicatie & Gedragsverandering Een onderzoek naar het effect van persuasieve communicatie op het gedrag van mensen waarvan verwacht wordt dat zij gemotiveerd zijn het gedrag te veranderen.
Communicatie- en Informatiewetenschappen Rijksuniversiteit Groningen
Scriptiebegeleider: Dr. Wim Vuijk
Marijke Prins S1612034 Madoerastraat 8a 9715 HG Groningen +31 6 54296608
[email protected]
SAMENVATTING In dit onderzoeksverslag is onderzoek gedaan naar het effect van persuasieve communicatie in een situatie waarin de persoon verwacht wordt gemotiveerd te zijn het gedrag te veranderen. Door middel van een case study is antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag: “Heeft persuasieve communicatie effect op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gewenste gedrag te vertonen en hoe kan dit effect verklaard worden?“ De case is een voorlichtingstraject dat bij de afdeling Orthopedie van het UMCG ontwikkeld is, maar nog niet ingezet. Patiënten die net een nieuwe heup of knie hebben gekregen, worden tijdens controlemomenten door een arts of nurse practitioner voorgelicht over het naleven van een gezonde leefstijl: in dit geval voldoende bewegen en het naleven van een gezond gewicht. Voor iedereen is het belangrijk om een gezonde leefstijl na te streven, maar voor deze patiënten helemaal omdat er risico’s zitten aan het niet voldoende bewegen en het hebben van overgewicht. Voldoende bewegen bevordert bijvoorbeeld fixatie van de prothese, terwijl overgewicht ervoor kan zorgen dat de nieuwe prothese sneller slijt. De operatie is dus eigenlijk pas echt geslaagd als de patiënt zijn leefstijl ook hierop aanpast. Omdat er hier sprake is van een gezondheidskwestie, wordt verondersteld dat de patiënt gemotiveerd moet zijn om het gewenste gedrag te vertonen. De situatie waarin de voorlichting wordt gegeven is dan ook optimaal. Er zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Om het effect te kunnen meten werd er door middel van een vragenlijst een voormeting (voor de voorlichting) en een nameting (na de voorlichting) gedaan bij de respondent. Om een verklaring voor het mogelijke effect te geven, wordt gebruik gemaakt van een literatuurstudie, de vragenlijst en van een analyse van het voorlichtingsmateriaal. Aan de hand van deze onderzoeksmethoden kan gesteld worden dat persuasieve communicatie effect kan hebben op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gedrag te veranderen. In de case was er namelijk een effect te zien in het gedrag van de respondenten. Het is van belang om te kijken of dit gegeneraliseerd kan worden naar andere situaties. Er zijn een paar factoren naar voren gekomen die het effect kunnen verklaren. Deze verklaringen kunnen omgezet worden naar eisen om een effect te kunnen bereiken. De uitgangssituatie is een situatie waarin de persoon gemotiveerd zou moeten zijn het gedrag te veranderen. Daarbij is het van belang dat de boodschapper een hoog maatschappelijk aanzien heeft, zodat de geloofwaardigheid groot is. De boodschapper moet inzicht hebben in de mate van motivatie en de attitude van de ontvanger om zo communicatie op maat te kunnen ontwikkelen. Als laatste moet de persuasieve communicatie zelf aan een aantal eisen voldoen. Het is belangrijk dat er gelet wordt op de inhoud (het belang van het gewenste gedrag communiceren en belemmeringen weerleggen), de stijl (persoonlijke aanspreekvorm, concreet taalgebruik en illustraties), de structuur (doel-middel structuur, vraagvormen in de kopjes en de argumenten in de anti-climax volgorde) en de lay-out (gebruik van kopjes en keuze lettertype).
VOORWOORD Voor u ligt het resultaat van mijn afstudeeronderzoek van de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Voorlichting was voor mij altijd al een fenomeen waar ik wel meer onderzoek naar zou willen doen. Voor mij was het interessant om te kijken hoe je ervoor kunt zorgen dat de voorlichting aangenomen wordt door de ontvanger en kan zorgen voor gedragsverandering. Ik hoop dat ik door middel van deze scriptie hier meer inzicht in gecreëerd heb. Het onderzoek dat in deze scriptie beschreven wordt, heb ik in combinatie met een stage op de afdeling Orthopedie van het UMCG kunnen uitvoeren. Ik ben dankbaar dat ik deze mogelijkheid gekregen heb. Hierbij wil ik dan ook van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Allereerst mijn stagebegeleider Martin Stevens voor zijn feedback en goede ideeën, Annemiek Kuipers, die mij enorm geholpen heeft het onderzoek op te zetten en bij wie ik terecht kon als ik vragen had en die mij aanmoedigde als ik even niet meer wist hoe ik verder moest. Verder wil ik Corian Linnemans erg bedanken voor het nakijken van mijn scriptie; door haar aanwijzingen heb ik de kwaliteit van mijn scriptie kunnen verbeteren. Daarnaast heb ik ook veel hulp gehad van Inge Reininga, die mij hielp met het ingewikkelde SPSS en allerlei andere praktische zaken en van Inge Akker-Scheek, die mij heeft geholpen om contact te leggen met de artsen in het Martiniziekenhuis. Natuurlijk wil ik ook alle artsen en nurse practitioners van het UMCG, het Martiniziekenhuis en het Röpcke Zweers ziekenhuis die de voorlichting hebben gegeven erg bedanken. Zonder hen had het onderzoek niet uitgevoerd kunnen worden. Ook wil ik vanaf deze plaats in het bijzonder mijn scriptiebegeleider Wim Vuijk bedanken. Zijn goede begeleiding, geduld, feedback, enthousiasme en aanwijzingen hebben ervoor gezorgd dat ik met plezier aan deze scriptie heb kunnen werken. Als laatste wil ik mijn familie (Papa, Mama, Ronald, Jolanda en Marloes), mijn vriendinnetjes (Janou, Annebeth, Geeske, Cynthia) en mijn vriend Peter bedanken voor hun steun, hun aanmoedigingen als ik het even niet meer zag zitten, hun geduld om naar mij te luisteren en hulp om mijn scriptie te kunnen verbeteren. Ik hoop dat u deze scriptie met plezier leest! Marijke Prins Groningen, juli 2010
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING................................................................................................................................. 1 1.1 PERSUASIEVE COMMUNICATIE ........................................................................................................ 1 1.2 CASE ........................................................................................................................................ 2 1.2.1 WAAROM VOORLICHTING AAN THA- EN TKA-PATIËNTEN? ........................................................................ 2 1.2.2 RISICO’S VAN EEN ONGEZONDE LEEFSTIJL................................................................................................. 3 1.3 OPTIMALE SITUATIE ..................................................................................................................... 3 1.4 WAAROM DIT ONDERZOEK? .......................................................................................................... 4 1.5 LEESWIJZER................................................................................................................................ 4 2. METHODE ONDERZOEK............................................................................................................. 5 2.1 CASE STUDY ............................................................................................................................... 5 2.2 ONDERZOEKSMETHODEN .............................................................................................................. 5 2.3 BESCHRIJVING VOORLICHTINGSMOMENT ........................................................................................... 6 2.3.1 SITUATIE PATIËNT TIJDENS DE VOORLICHTING ........................................................................................... 6 2.3.2 SELECTIE PATIËNTEN ............................................................................................................................ 8 2.4 BETROUWBAARHEID .................................................................................................................... 8 3. GEDRAGSVERANDERING ......................................................................................................... 10 3.1 GEDRAGSVERANDERING .............................................................................................................. 10 3.2 STAGES OF CHANGE ................................................................................................................... 10 3.3 INTEGRATIVE MODEL OF BEHAVIORAL PREDICTION ............................................................................. 11 3.3.1 ATTITUDE ........................................................................................................................................ 12 3.3.2 WAARGENOMEN NORM ..................................................................................................................... 13 3.3.3 EIGEN-EFFECTIVITEIT .......................................................................................................................... 13 3.4 GEDRAGSDETERMINANTEN EN HET STAGES OF CHANGE MODEL ............................................................ 14 3.5 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 14 4. VOORLICHTING MET OVERTUIGING ALS DOEL ......................................................................... 15 4.1 PATIËNTVOORLICHTING .............................................................................................................. 15 4.1.1 OVERTUIGING ................................................................................................................................... 15 4.1.2 PERSUASIEVE COMMUNICATIE ............................................................................................................. 16 4.1.3 VERWERKING VAN PERSUASIEVE TEKSTEN .............................................................................................. 16 4.2 MODEL VAN HOEKEN ................................................................................................................. 17 4.3 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 18
5. SITUATIE OPAC ....................................................................................................................... 19 5.1 WAT IS EEN GEZONDE LEEFSTIJL? ........................................................................................... 19 5.1.1 VOLDOENDE BEWEGING............................................................................................................... 19 5.1.2 GEZOND GEWICHT ........................................................................................................................ 19 5.1.3 HET BELANG VAN EEN GEZONDE LEEFSTIJL BIJ OUDEREN ............................................................ 20 5.2 INTEGRATIVE MODEL OF BEHAVIORAL PREDICTION TOEGEPAST OP DE SITUATIE ......................................... 21 5.3 SPECIFIEKE GEDRAGSDETERMINANTEN ............................................................................................ 22 5.4 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 22 6. ANALYSE VOORLICHTINGSMATERIAAL OPAC ........................................................................... 24 6.1. INHOUD ALGEMEEN .................................................................................................................. 24 6.2 STAGES OF CHANGE MODEL VERTAALD IN COMMUNICATIE .................................................................. 25 6.2.1 (PRE)CONTEMPLATIE (ONGEMOTIVEERD) .............................................................................................. 26 6.2.2 PREPARATIE (INTENTIE TOT) ................................................................................................................ 26 6.2.3 ACTIE EN HANDHAVING (GEMOTIVEERD BLIJVEN) .................................................................................... 26 6.3 LAY-OUT ................................................................................................................................. 27 6.4 STIJL ...................................................................................................................................... 27 6.5 STRUCTUUR ............................................................................................................................. 28 6.6 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 29 7. RESULTATEN EFFECTMETING................................................................................................... 30 7.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS ........................................................................................................ 30 7.2 EFFECTMETING ......................................................................................................................... 31 7.3 CONCLUSIE .............................................................................................................................. 40 8. CONCLUSIE EN DISCUSSIE........................................................................................................ 42 8.1 HEEFT PERSUASIEVE COMMUNICATIE EFFECT OP HET GEDRAG VAN MENSEN DIE GEMOTIVEERD ZOUDEN MOETEN ZIJN HET GEDRAG TE VERANDEREN? ..................................................................................................... 43 8.2 HOE KAN DIT EFFECT VERKLAARD WORDEN? .................................................................................... 44 8.2.1 DE SETTING ...................................................................................................................................... 44 8.2.2 INGESPEELD OP DE MOTIVATIE ............................................................................................................. 44 8.2.3 MODEL VAN HOEKEN EN EIGEN-EFFECTIVITEIT ....................................................................................... 44 8.2.4 INHOUD, STIJL EN STRUCTUUR VAN DE PERSUASIEVE COMMUNICATIE ......................................................... 45 8.2.5 CONCLUDEREND ............................................................................................................................... 46 8.3 KANTTEKENINGEN BIJ HET ONDERZOEK ........................................................................................... 47 8.4 MOGELIJKHEDEN VOOR VERVOLGONDERZOEK .................................................................................. 48 8. LITERATUUR ........................................................................................................................... 49
BIJLAGEN ................................................................................................................................... 52 BIJLAGE I METHODE VRAGENLIJST....................................................................................................... 53 BIJLAGE II VRAGENLIJST ................................................................................................................... 63 BIJLAGE III BEGELEIDENDE BRIEVEN ..................................................................................................... 70 BIJLAGE IV OPAC-TRAJECT ............................................................................................................... 72 BIJLAGE V FOLDERS......................................................................................................................... 74 BIJLAGE VI INSTRUCTIES VOOR DE ARTS / NURSE PRACTITIONER ................................................................. 75 BIJLAGE VII CHECKLIST..................................................................................................................... 77 BIJLAGE VIII STATISTISCHE GEGEVENS EFFECTMETING .............................................................................. 79
1. INLEIDING 1.1 PERSUASIEVE COMMUNICATIE Tegenwoordig wordt er steeds vaker geprobeerd om mensen te overtuigen een bepaald gedrag aan te nemen. Of het nou gaat om het stoppen met roken, gezonder eten, meer bewegen, niet te drinken als je achter het stuur gaat of het steunen van een goed doel. Overal om je heen wordt er geprobeerd je over te halen iets te doen of juist niet te doen. Volgens O’Keefe (2002: 1-5) is overtuigen “een succesvolle, intentionele poging om de mentale toestand van iemand anders te veranderen door middel van communicatie in een situatie waarin de ander een bepaalde mate van vrijheid heeft.” De mentale toestand wordt ook wel gelijkgesteld aan de attitude van een persoon, ofwel de houding van een persoon ten opzichte van een bepaald object of onderwerp. Het overtuigen van mensen kan op verschillende manieren gebeuren; je leest bijvoorbeeld ergens een folder, je ziet reclame op de televisie of je wordt aangesproken op straat. Vaak speelt communicatie een grote rol bij het overtuigen van mensen een bepaald gedrag te vertonen, dit wordt ook wel persuasieve communicatie genoemd. Deze persuasieve communicatie is erop gericht de attitude van mensen te veranderen met de achterliggende gedachte het gedrag te kunnen veranderen. Het veranderen van het gedrag gebeurt niet zomaar. Gedragsverandering is erg lastig en er zijn allerlei factoren die invloed kunnen hebben op dit proces van gedragsverandering. Voor communicatie geldt dat de inhoud en het uiterlijk van de boodschap zo optimaal mogelijk moeten zijn, maar daarnaast moeten de situatie en de context waarin de boodschap wordt gegeven optimaal zijn. De manier waarop iets gebracht wordt en in welke situatie iets gebracht wordt heeft invloed op het overtuigingsproces. Er is al veel onderzoek gedaan naar het effect van persuasieve communicatie en waar de communicatie aan moet voldoen om ook daadwerkelijk een effect te bereiken. Motivatie is een belangrijk punt als het gaat om gedragsverandering. Iemand die gemotiveerd is een bepaald gedrag te vertonen, zal dit gedrag ook eerder vertonen dan iemand die niet gemotiveerd is. Het is echter lastig om in te spelen op de motivatie van iemand. Maar wat nou als iemand al gemotiveerd zou moeten zijn het gewenste gedrag te vertonen? Kan iets overtuigend zijn wanneer de optimale situatie gecreëerd is en mensen optimaal gemotiveerd zijn om een advies over te nemen? Optimaal is dan dat mensen van iets worden overtuigd wat van levensbelang is. Dat is wat hier onderzocht
1
wordt. In dit onderzoek wordt gekeken naar een zo optimaal mogelijk situatie waarin een persuasieve boodschap wordt gegeven.
1.2 CASE Voor dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een case. De afdeling Orthopedie van het UMCG is namelijk begonnen met de ontwikkeling van een interventietraject, de ‘Orthopedic Physical Activity Counseling’
(OPAC).
Deze
interventie
bestaat
uit
een
beknopt
leefstijladvies
tijdens
controlemomenten aan patiënten die net een nieuwe heupprothese (THA) of nieuwe knieprothese (TKA) hebben gekregen. Patiënten die een THA of TKA hebben gehad, komen op controle na de operatie. Tijdens deze controles wordt er vaak een foto gemaakt om te kijken of er bijzonderheden te zien zijn aan de nieuwe heup of knie. Daarnaast wordt gevraagd of de patiënt nog pijn en/of klachten heeft en wordt er advies gegeven hoe de patiënt zich het beste kan gedragen ten opzichte van zijn of haar nieuwe heup of knie. De afdeling Orthopedie wil tijdens zo’n controlemoment ook een kort leefstijladvies geven als de patiënt een ongezonde leefstijl hanteert. Dit leefstijladvies moet er dan voor zorgen dat de patiënt een gezonde leefstijl aan gaat nemen.
1.2.1 WAAROM VOORLICHTING AAN THA- EN TKA-PATIËNTEN? Meer dan de helft van de patiënten die een nieuwe heupprothese (THA) hebben gekregen, lijdt aan overgewicht of obesitas en beweegt onvoldoende (Wagenmakers et al. 2008: 96). De reden waarom iemand een nieuwe heup krijgt, is vaak omdat diegene artrose heeft. Dit geldt ook voor mensen die een nieuwe knie krijgen. Artrose veroorzaakt pijn en slijtage en is één van de meest voorkomende chronische aandoeningen van het bewegingsapparaat (UMCG 2009: 3). Uit studies blijkt dat patiënten met artrose van de heup of de knie aangeven dat de artrose hen belemmert om voldoende te bewegen (UMCG 2009: 4). Als de patiënt geopereerd is, wordt er dan ook verwacht dat de patiënt weer meer gaat bewegen, omdat de pijn weg is of omdat er minder pijn is dan voorheen. Het grootste deel van de patiënten blijkt echter onvoldoende actief te zijn na een THA of TKA (Wagenmakers et al. 2008: 96). De meerderheid van deze patiënten behoort tot de doelgroep ‘oudere’. Daarom wordt het probleem ook steeds groter, want er is een progressieve stijging te zien in het aantal ouderen met artrose (Ostendorf e.a. 2002). Volgens een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uit 2009 (Orthopedie.nl 2010) stijgt in de komende twintig jaar het totale aantal heup- en knieoperaties met respectievelijk 150 procent tot ruim 50.000 per jaar en 300 procent tot 60.000 per jaar als gevolg van de vergrijzing. Daarnaast is de reden van deze stijging het toenemende aantal personen met overgewicht of obesitas, wat een risicofactor is voor artrose van de knie en heup
2
(Orthopedie.nl 2010). Het is dus van belang dat er aandacht wordt geschonken aan dit probleem vanuit de orthopedie. Omdat het vooral ouderen zijn die geopereerd worden aan een nieuwe heup of knie, moet de voorlichting hierop gericht zijn.
1.2.2 RISICO’S VAN EEN ONGEZONDE LEEFSTIJL Een gezonde leefstijl houdt in dat de patiënt voldoende beweegt en een gezond gewicht heeft. In hoofdstuk twee wordt verder ingegaan op de definitie van een gezonde leefstijl. Voor de nieuwe heup of knie is het van belang dat de patiënt een gezond gewicht heeft, want iemand met overgewicht heeft meer kans op slijtage van het nieuwe gewricht. Hoe sneller het gewricht slijt, hoe sneller de patiënt ook weer geopereerd moet worden. Daarnaast zijn er andere negatieve gevolgen te noemen van overgewicht en een inactieve leefstijl, namelijk hart- en vaatziekten, hypertensie, colonkanker, obesitas, ouderdomsdiabetes, osteoporose en depressie (Centers of Disease Control 1995). Het is aangetoond dat voldoende lichamelijke activiteit een positieve invloed heeft op de fixatie van de prothese (UMCG 2009: 4). Daarnaast is het zo dat patiënten fit moeten blijven om hun dagelijkse activiteiten uit te voeren. Bewegen kan de mogelijkheid om dagelijkse activiteiten uit te voeren sterk verbeteren, vooral ook bij ouderen (Sallis en Owen 1999: 29). Dit is een voorwaarde voor een betere kwaliteit van leven. Patiënten na een THA moeten gestimuleerd worden een gezonde leefstijl aan te nemen (Wagenmakers et al. 2008: 31)
1.3 OPTIMALE SITUATIE In deze case wordt een persuasieve boodschap gegeven in een zo optimaal mogelijk situatie. Het feit dat het hier om een medisch probleem gaat, zorgt er wellicht voor dat de gedragsverandering makkelijker plaatsvindt, omdat men meer gemotiveerd zal zijn. De patiënt heeft pijn (door de artrose) en moet en wil geopereerd worden aan de heup of knie om weer beter te kunnen bewegen. De medische handeling lost een deel van het probleem op, maar de operatie is pas optimaal als de patiënt ook een gezonde leefstijl aanneemt. Daarnaast is de voorwaarde (het beter kunnen bewegen) er om de kwaliteit van het leven te verbeteren, maar tot nu toe verbetert het bewegingsniveau van de patiënt niet na een TKA of THA (Wagenmakers et al. 2008: 96). De voorlichting wordt dus gegeven in een heel bijzondere omstandigheid; in een niet-medische situatie is het moeilijker om gedragsverandering te bewerkstelligen. In dit onderzoek wordt gekeken of het geven van voorlichting in deze situatie effect heeft op de patiënt. Er wordt onderzocht of er een effect te zien is op het gedrag bij iemand die zich in zo’n
3
optimale situatie bevindt en hoe dit effect verklaard kan worden. De hoofdvraag die in deze scriptie beantwoord wordt, is dan ook de volgende: “Heeft persuasieve communicatie effect op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gewenste gedrag te vertonen en hoe kan dit effect verklaard worden?“ Door middel van een case study wordt er gezocht naar een antwoord op de onderzoeksvraag. Persuasieve communicatie is in dit geval de voorlichting die tijdens het OPAC-traject gegeven wordt. Met het effect wordt het effect op korte termijn bedoeld in de attitude en het gedrag van de patiënt. Er wordt dus gekeken of de voorlichting kan zorgen voor een positievere attitude of zelfs voor gedragsverandering. Ook wordt er door middel van een literatuurstudie gezocht naar een verklaring voor het effect.
1.4 WAAROM DIT ONDERZOEK? Dit onderzoek draagt bij aan de kennis over voorlichting en gedragsverandering. Er wordt voorlichting gegeven in een heel bijzondere situatie, zoals hierboven beschreven. De situatie is zelfs gunstig te noemen, omdat de patiënt meer gemotiveerd zou moeten zijn om het gedrag positief te veranderen. Daarnaast is de situatie die gemeten wordt vrij specifiek, het gaat hier namelijk om patiënten die net een heup- of knieoperatie hebben gehad. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar voorlichting in zo’n specifieke ziekenhuissetting.
1.5 LEESWIJZER In het volgende hoofdstuk wordt eerst de methode van het onderzoek weergegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en 4 theorie besproken. Hoofdstuk 3 gaat in op gedragsverandering en hoofdstuk 4 gaat in op hoe communicatie kan bijdragen tot gedragsverandering. In hoofdstuk 5 wordt de theorie toegepast op de case (het OPAC-traject) en in hoofdstuk 6 wordt een analyse weergegeven van de voorlichting die gebruikt wordt in het onderzoek. In hoofdstuk 7 worden vervolgens
de
resultaten
van
de
effectmeting
weergegeven.
Na
deze
verschillende
onderzoeksmethoden te hebben uitgewerkt, kunnen in hoofdstuk 8 een conclusie en een discussie gegeven worden. In dit hoofdstuk wordt ook de onderzoeksvraag beantwoord.
4
2. METHODE ONDERZOEK 2.1 CASE STUDY Het onderzoek wordt, zoals al eerder genoemd, door middel van een case study uitgevoerd. Bij een case study wordt er onderzoek gedaan naar een bepaalde case, in dit geval het OPAC-traject. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een single-case study, waarbij één case in diepte onderzocht wordt. De rol van de onderzoeker is een punt waarbij stil wordt gestaan bij case studies. In dit geval is de onderzoeker niet betrokken bij het geven van de voorlichting. Volgens Baxter & Babbie zijn er vier rollen die de onderzoeker kan hebben, namelijk complete observator, observator als participant, complete participant en participant als observator. In dit geval is de onderzoeker dus een complete observator, de participanten zijn namelijk op de hoogte van het onderzoek en de onderzoeker participeert niet zelf in het onderzoek (Baxter & Babbie 2004: 307).
2.2 ONDERZOEKSMETHODEN Bij een case study is het ook van belang om te kijken hoe de gegevens verzameld worden. Duff (2008: 128) geeft een aantal manieren waarop gegevens verzameld kunnen worden; in dit onderzoek is er gebruik gemaakt van vragenlijsten, literatuurstudie en het bestuderen en analyseren van de voorlichting die gegeven wordt tijdens het onderzoek. Zoals in het vorige hoofdstuk te zien is, bestaat de onderzoeksvraag uit twee delen: “Heeft persuasieve communicatie effect op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gewenste gedrag te vertonen?” en “Hoe kan dit effect verklaard worden?” Om het effect te kunnen meten wordt er door middel van een vragenlijst een voormeting en een nameting gedaan bij de respondent, in dit geval de patiënt. Deze gegevens worden kwantitatief verwerkt, zodat gekeken kan worden of er een significant verschil is te zien tussen deze twee metingen. In de vragenlijst wordt gevraagd naar het huidige gedrag van de patiënt; er wordt gevraagd naar het bewegingsniveau en de lengte en het gewicht zodat de BMI uitgerekend kan worden. Vervolgens wordt gevraagd naar allerlei aspecten die het gedrag mogelijk kunnen verklaren. De operationalisatie van de vragenlijst is te zien in bijlage I. In bijlage II is de vragenlijst te zien zoals de respondent deze kreeg. Om een verklaring voor het mogelijke effect te geven, wordt gebruik gemaakt van een literatuurstudie (zie hoofdstuk 3 en 4) en van een analyse van het voorlichtingsmateriaal (zie hoofdstuk 6). Ook kunnen de antwoorden op een aantal vragen uit de vragenlijst gebruikt worden als verklaring voor het mogelijke effect. De literatuur geeft inzicht in hoe gedragsverandering tot stand
5
komt en welke factoren voor gedragsverandering kunnen zorgen. Daarnaast verschaft de literatuur inzicht in hoe communicatie voor gedragsverandering kan zorgen. De analyse van het voorlichtingsmateriaal verschaft inzicht in welke beïnvloedende factoren die uit de literatuur verkregen zijn, te zien zijn in de voorlichting. Om inzicht te krijgen in datgene waarvan het effect gemeten worden, wordt hieronder de methode van het voorlichtingsmoment uitgebreid besproken.
2.3 BESCHRIJVING VOORLICHTINGSMOMENT Het OPAC-traject, dat als case dient voor dit onderzoek, bestaat uit verschillende vormen van voorlichting die op verschillende controlemomenten worden gegeven (zie bijlage IV). Het gehele traject kan echter niet onderzocht worden in dit onderzoek. De tijdsduur van het hele traject is namelijk een jaar en de tijdsduur van het onderzoek is maximaal zes maanden. In dit onderzoek is gekeken naar de driemaandelijkse controle in het traject. Er is gekozen voor de voorlichting die wordt gegeven tijdens de driemaandelijkse controle, omdat dan ook gevraagd wordt naar de mate van motivatie. Dit is een belangrijk aspect dat invloed kan hebben op veranderen van het gedrag volgens het Stages of Change Model (Prochaska, DiClemente & Norcross 1992: 1104), zoals besproken wordt in hoofdstuk drie. Patiënten krijgen tijdens hun reguliere controle voorlichting over voldoende bewegen en het nastreven van een gezond gewicht. Hieraan voorafgaand krijgen zij een vragenlijst opgestuurd, waarin de attitude en het huidige gedrag in kaart worden gebracht. In bijlage I wordt deze vragenlijst besproken. De patiënten moeten vóór de voorlichting gemeten worden, om later te kijken of er enig effect is bereikt (na de voorlichting). Een maand nadat de patiënt voorlichting heeft gekregen, wordt er een tweede vragenlijst opgestuurd.
2.3.1 SITUATIE PATIËNT TIJDENS DE VOORLICHTING Om voorlichting op maat te kunnen geven, wordt door de arts of nurse practitioner eerst de BMI van de patiënt gemeten en wordt gekeken in welke fase van motivatie de patiënt zit. Dit kunnen zij bekijken aan de hand van de opgestuurde vragenlijst. Zo kan de arts of nurse practitioner de patiënt een goed leefstijladvies bieden en de juiste folder meegeven. Er zijn drie verschillende folders (zie bijlage V) ontwikkeld, namelijk een folder voor de patiënt die niet voldoende beweegt en ongemotiveerd is om voldoende te bewegen, een folder voor iemand die nog niet voldoende beweegt, maar wel de intentie heeft om voldoende te bewegen en een folder voor iemand die voldoende beweegt en gemotiveerd moet blijven. Deze folders worden in hoofdstuk 6 besproken. De arts / nurse practitioner moet een checklist invullen met daarop de BMI, de mate van motivatie en 6
het bewegingsniveau. Vervolgens moet de arts / nurse practitioner aangeven welke folder is meegegeven aan de patiënt en of er ook een verwijsbrief voor de diëtist is meegegeven. Op die manier kan controle gehouden worden over de uitvoer van het onderzoek. Voor de instructies en de checklist zie bijlage VI en VII. De situatie tijdens het onderzoek voor de patiënt is als volgt:
o
De patiënt krijgt twee weken voordat hij of zij op controle komt een vragenlijst opgestuurd, waarin onder andere de mate van beweging en de mate van motivatie voor het voldoende bewegen worden bevraagd.
o
Als de patiënt op controle komt, neemt hij of zij de ingevulde vragenlijst mee en geeft deze aan de arts of nurse practitioner.
o
De arts of nurse practitioner meet het gewicht en de lengte van de patiënt, zodat de BMI berekend kan worden. Nu is bekend of de patiënt overgewicht heeft of niet.
o
De arts of nurse practitioner doet de reguliere controle.
o
Aan de hand van de mate van motivatie en de BMI houdt de arts of nurse practitioner een kort praatje over het belang van het aannemen van een gezonde leefstijl.
o
Er wordt gekeken naar de vragenlijst die de patiënt heeft ingevuld, en zo weet de arts of nurse practitioner welke voorlichting de patiënt mee moet krijgen; er is een folder voor de patiënt die niet voldoende beweegt en ongemotiveerd is om voldoende te bewegen, er is een folder voor iemand die nog niet voldoende beweegt, maar wel de intentie heeft om voldoende te bewegen en er is een folder voor iemand die voldoende beweegt en gemotiveerd moet blijven (zie hoofdstuk 6).
o
Heeft de patiënt een BMI hoger dan 30, dan betekent dit dat de patiënt lijdt aan obesitas en hij of zij een verwijsbrief meekrijgt voor de diëtist.
o
Een maand nadat de patiënt op controle is geweest, krijgt hij of zij nog een vragenlijst opgestuurd om te kijken of er een effect te zien is in het gedrag van de patiënt.
Het onderzoek is in drie ziekenhuizen uitgevoerd, namelijk in het Röpcke-Zweers ziekenhuis in Hardenberg, in het UMCG en in het Martiniziekenhuis Groningen. Twee artsen en vier nurse practitioners hebben deze voorlichting gegeven. Twee nurse practitioners van het UMCG hebben soms hulp gehad van verpleegkundigen, waarbij de verpleegkundige de BMI uitrekende en keek welke mate van motivatie de patiënt had om te bewegen. De verpleegkundige heeft dus het voorwerk gedaan en de nurse practitioner hoefde dan alleen de voorlichting te geven en de juiste folder mee te geven.
7
2.3.2 SELECTIE PATIËNTEN Voordat de vragenlijst opgestuurd kon worden, moest uitgezocht worden welke patiënten in aanmerking kwamen voor de voorlichting. Er zijn een aantal criteria gesteld waar de patiënt aan moest voldoen, namelijk: o
Patiënt moest gezien worden door de uitvoerende arts of nurse practitioner.
o
Patiënt moest het liefst geen andere aandoeningen hebben waardoor hij of zij niet in staat zou zijn voldoende te bewegen en/of af te vallen.
o
De patiënt moest in de maand april (2010) op controle komen
o
Het moest een driemaandelijkse controle zijn voor de patiënt.
Aan de hand van afsprakenlijsten kon gekeken worden wanneer welke patiënt kwam en konden de patiënten geselecteerd worden.
2.4 BETROUWBAARHEID In deze paragraaf worden een aantal punten besproken die de betrouwbaarheid zouden kunnen beïnvloeden. Ten eerste gaat het in dit onderzoek om een echte, realistische situatie; echte artsen / nurse practitioners geven voorlichting aan echte patiënten. Dit heeft voordelen, want het is geen nagebootste situatie en kan dus in de praktijk uitgevoerd worden. Maar juist doordat de situatie een realistische situatie is, zijn er ook nadelen. Het eerste nadeel ligt aan het feit dat het onderzoek wordt uitgevoerd in drie ziekenhuizen, namelijk het UMCG, het Martiniziekenhuis in Groningen en het Röpcke Zweers Ziekenhuis in Hardenberg. Het onderzoek werd uitgevoerd op basis van de driemaandelijkse controle, maar per ziekenhuis zijn er echter verschillende controlemomenten. In het UMCG zijn de controlemomenten zes week, drie maanden en een jaar na de operatie. In het Martiniziekenhuis is er bijvoorbeeld al geen driemaandelijkse controle. Daar zijn alleen de zes weeken de jaar-controle. In Hardenberg zijn zelfs nog controlemomenten na één jaar; daar is na drie en vijf jaar ook nog een controle. Omdat er in het Martiniziekenhuis geen driemaandelijkse controle is, is de voorlichting die volgens het OPAC-traject tijdens de driemaandelijkse controle gegeven wordt, gegeven tijdens de jaarcontrole. Ook in het UMCG is deze voorlichting tijdens de jaar-controle gegeven, omdat er te weinig patiënten waren die in de periode van het onderzoek voor de driemaandelijkse controle kwamen.
8
Om die reden waren ook niet alle patiënten drie maanden geleden geopereerd toen zij de voorlichting kregen. Het moment van de voorlichting verschilde van 3 maanden na de operatie tot een jaar na de operatie. Er waren te weinig patiënten om dit goed te kunnen uitvoeren. Iemand die drie maanden geleden geopereerd is, zal waarschijnlijk nog meer last hebben van de operatie en zal nog meer last hebben met bewegen dan iemand die een jaar geleden geopereerd is. Hier wordt rekening mee gehouden in de resultaten. Ook zijn sommige factoren, die invloed zouden kunnen hebben op het effect, niet controleerbaar. Er is geen controle over de andere bronnen die de patiënten raadplegen; wellicht hebben deze ook invloed op het effect. Daarnaast is het niet controleerbaar wat de patiënt met de folder doet. Wordt het echt gelezen of wordt het direct weggegooid zodra de patiënt thuiskomt? Ook is het niet controleerbaar wat de arts / nurse practitioner heeft gezegd tijdens het controlegesprek. Als de arts / nurse practitioner meer gemotiveerd is, zal hij of zij ook overtuigender overkomen. Maar het kan ook zijn dat er alleen een folder is meegegeven. Het meegeven van de juiste folder is overigens wel gecontroleerd door middel van checklists (zie bijlage VII).
9
3. GEDRAGSVERANDERING 3.1 GEDRAGSVERANDERING Het proces dat in dit onderzoek centraal staat, is gedragsverandering. Een persoon hanteert het ‘ongewenste gedrag’ en moet het ‘gewenste gedrag’ gaan vertonen. Gedragsverandering is een complex proces, dat niet zomaar bewerkstelligd kan worden (Damoiseaux, Van der Molen en Kok 1998: 51). In dit hoofdstuk worden verschillende onderwerpen en theorieën besproken die van invloed zijn op dit onderzoek en die te maken hebben met gedragsverandering.
3.2 STAGES OF CHANGE Het Stages of Change Model van Prochaska, DiClemente & Norcross (1992) is van belang om inzicht te krijgen in de wijze waarop gedragsverandering tot stand komt. Op grond van dit model kan namelijk worden aangegeven welke positie iemand inneemt als het gaat om de mate van motivatie om het gedrag te veranderen. Vanuit de positie waarin de persoon verkeert, kan gekeken worden hoe het gedrag beïnvloed kan worden. Dit model laat zien dat gedragsverandering niet van de ene op de andere dag kan plaatsvinden, maar dat dit een veranderingsproces is, waarbij enkele fasen doorlopen moeten worden (Prochaska, DiClemente & Norcross 1992: 1104).
PROCHASKA, DICLEMENTE & NORCROSS 1992 1
In de afbeelding zijn de verschillende fasen weergegeven. De eerste fase is die van de precontemplatie. Hierin denkt de persoon er nog niet aan om gedragsverandering te vertonen. De tweede fase is die van de contemplatie, in deze fase overweegt de persoon serieus om zijn of haar gedrag te veranderen. In deze fase gaat het nog om gedachtevorming, de persoon is nog niet van 10
plan om zijn of haar gedrag op korte termijn te veranderen. Preparatie is de derde fase. In deze fase gaat de persoon zich serieus voorbereiden om zijn of haar gedrag te veranderen. In de vierde fase, de actie-fase, treedt gedragsverandering ook werkelijk op. In de laatste en vijfde fase moet de persoon zijn ‘nieuwe’ gedrag zien te handhaven. Hier gaat het om het behoud van het ‘goede’ gedrag.
In dit onderzoek zou je verwachten dat de persoon in de fase van contemplatie of preparatie zit. Er is sprake van een medische situatie waarin de persoon verkeert en het wel of niet tonen van het gewenste gedrag heeft invloed op de gezondheid.
Het Stages of Change Model is vormgegeven door middel van een spiraal. Dit heeft de betekenis dat de patiënt op elk moment terug kan vallen in een eerdere fase. Om daarna weer tot gedragsverandering te komen, moet elke fase opnieuw doorlopen worden. In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven hoe deze verschillende fasen vertaald kunnen worden naar communicatie om een zo goed mogelijk advies te kunnen bieden aan de patiënt.
3.3 INTEGRATIVE MODEL OF BEHAVIORAL PREDICTION Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn op gedragsverandering: de “gedragsdeterminanten”. Gedragsdeterminanten worden wel de redenen of motieven voor het gedrag genoemd (Damoiseaux, Van der Molen en Kok 1998: 109). In de literatuur is de term ‘gedragsdeterminanten’ een veelbesproken onderwerp als het gaat om gedragsverandering en veel theorieën gaan ook over deze determinanten. Volgens Fishbein en Yzer (2003: 166) is er een onderscheid te maken tussen directe en indirecte variabelen die het gedrag kunnen beïnvloeden. Directe variabelen hebben ‘direct’ invloed op het gedrag en indirecte variabelen (zoals cultuur en persoonlijkheid) hebben geen directe invloed op het gedrag. In het schema op de volgende bladzijde is dit schematisch weergegeven in het Integrative model of behavioral prediction van Fishbein en Yzer (2003).
11
De directe variabelen, of de gedragsdeterminanten, zijn volgens Fishbein en Yzer ‘Skills’ (de benodigde vaardigheden), ‘Intention’ (de intentie) en ‘Environmental constraints’ (situationele omstandigheden die een barrière kunnen vormen) (2003: 166). Hoeken (2009: 42) noemt hierbij een voorbeeld over het bereiden van een gezonde maaltijd. Het gedrag hangt af van de wens om gezond te koken (intentie), voldoende kennis over het bereiden van een gezonde maaltijd en de vaardigheden om een gezonde maaltijd te koken (benodigde vaardigheden) en de aanwezigheid / beschikbaarheid van de ingrediënten en het keukengerei (omstandigheden). Pas als aan deze drie voorwaarden is voldaan, kan het gewenste gedrag vertoond worden.
De intentie wordt weer beïnvloed door drie andere determinanten, namelijk ‘Attitude’ (attitude), ‘Perceived norm’ (waargenomen norm) en ’Self-efficacy’ (eigen-effectiviteit). Fishbein en Yzer onderscheiden vervolgens een groot aantal indirecte variabelen, die weer invloed hebben op deze gedragsdeterminanten (2003: 167). Voorbeelden hiervan zijn cultuur, emotie en andere voorlichting (zie het schema op de vorige bladzijde). Deze variabelen hebben geen directe invloed op het gedrag.
3.3.1 ATTITUDE Volgens Hoeken (2009: 45) speelt vooral de attitude een centrale rol in onderzoek naar het overtuigingsproces. Een attitude kan omschreven worden als een “in het brein gepresenteerde evaluatieve houding ten opzichte van een object” (Hoeken 2009: 45). Een object kan dan van alles zijn, bijvoorbeeld een product (een auto), een merk (Coca-Cola), een persoon (Geert Wilders), een
12
groep (Friezen) of een gedrag (roken). Attitudes kunnen verdeeld worden in doelattitudes en gedragsattitudes waarbij doelattitudes betrekking hebben op objecten en gedragsattitudes betrekking op gedrag. Voor gedragsverandering geldt dat de gedragsattitude van toepassing is.
Als iemand een positieve attitude heeft ten opzichte van een bepaald gedrag, zou je verwachten dat dit gedrag ook uitgevoerd wordt. Dit ligt helaas niet zo gemakkelijk. Er kan namelijk een discrepantie bestaan tussen de attitude en het gedrag dat daarbij hoort. Iemand kan denken dat roken ongezond is, maar het toch doen. Of iemand kan vinden dat het noodzakelijk is om voldoende te bewegen, maar het toch niet doen. Mensen kunnen dan hun attitude in overeenstemming brengen met het gedrag of hun gedrag in overeenstemming brengen met de attitude. Het kan dus zo zijn dat het gedrag de attitude beïnvloedt.
Ook overtuigingen hebben een grote invloed op de attitude. Voor de gedragsattitude geldt dat attitudes die op overtuigingen gebaseerd zijn een soort evaluatieve samenvatting van het gedrag vormen op basis van overtuigingen over de gevolgen van het gedrag (Hoeken 2009: 50). Er wordt per overtuiging gekeken hoe wenselijk of onwenselijk dat gevolg is. In dit onderzoek wordt gekeken naar gedragingen die gevolgen hebben voor de gezondheid; deze wordt over het algemeen beoordeeld als een belangrijke waarde. Men zou dus verwachten dat deze overtuigingen een grote invloed hebben op de attitude en daarbij op het gedrag.
3.3.2 WAARGENOMEN NORM Met waargenomen norm wordt bedoeld dat er wordt gekeken naar wat anderen van het ‘object’ vinden. Het gaat dan vooral om mensen die belangrijk zijn voor de persoon. In het model is te zien dat de waargenomen norm wordt beïnvloed door de normatieve overtuigingen (‘hoe hoort het’) en de motivatie tot het handelen.
3.3.3 EIGEN-EFFECTIVITEIT De eigen-effectiviteit heeft tenslotte betrekking op de eigen inschatting van het vertonen van het gedrag. In termen van bijvoorbeeld bewegen is eigen-effectiviteit het vertrouwen van iemand in zijn of haar vermogen om specifieke activiteiten uit te voeren in specifieke omstandigheden. Mensen die voldoende bewegen, hebben meer vertrouwen in het vermogen te bewegen dan mensen met een inactief leven (Sallis & Owen 1999: 117). Voor het bereiken of behouden van een gezond gewicht houdt eigen-effectiviteit in dat iemand zichzelf in staat acht om een gezond gewicht te bereiken of te behouden. Als men vertrouwen in zichzelf heeft, wordt het gewenste gedrag eerder bereikt dan wanneer men geen vertrouwen in zichzelf heeft. Er zijn vier factoren die de eigen-effectiviteit kunnen 13
beïnvloeden, namelijk eerdere ervaringen, observatie van anderen, overtuiging van anderen en fysiologische informatie van de persoon zelf.
3.4 GEDRAGSDETERMINANTEN EN HET STAGES OF CHANGE MODEL De gedragsdeterminanten beïnvloeden het Stages of Change Model (Prochaska, DiClemente & Norcross 1992). Zij kunnen ervoor zorgen dat een persoon naar een volgende ‘fase’ van het Stages of Change Model gaat en dus meer gemotiveerd is om het gewenste gedrag te vertonen. Daarnaast hebben in de verschillende fasen, verschillende gedragsdeterminanten invloed op het gedrag. In bijvoorbeeld de precontemplatie hebben andere determinanten invloed op het gedrag dan in de fase van de handhaving. Eigen-effectiviteit heeft bijvoorbeeld een grote invloed in de precontemplatie. In de fase van het handhaven heeft deze determinant geen grote invloed meer, maar is bijvoorbeeld ‘plezier’ een belangrijke determinant. Bij het geven van de voorlichting is het dus belangrijk om te kijken in welke fase de persoon zit en daar moet de voorlichting op aangepast worden. In het volgende hoofdstuk wordt hier verder op ingegaan.
3.5 CONCLUSIE Het is niet mogelijk om zomaar het gedrag van iemand te veranderen. Er zijn tal van factoren die van invloed kunnen zijn op het gedrag van een persoon. Een model dat de fasen van gedrag in kaart brengt is het Stages of Change model van Prochaska, DiClemente & Norcross (1992). In dit model worden de verschillende fasen beschreven waarin gedragsverandering tot stand komt. Gedragsdeterminanten hebben invloed als iemand naar een volgende fase van gedragsverandering gaat. Fishbein en Yzer (2003) hebben een model ontwikkeld dat inzicht geeft in deze determinanten. De directe variabelen die het gedrag beïnvloeden zijn de vaardigheden om het gedrag te vertonen, de intentie om het gedrag te vertonen en de situationele omstandigheden die een barrière kunnen vormen om het gedrag te vertonen. De intentie is een variabele die sterk beïnvloed kan worden door andere factoren. De variabelen die de intentie direct beïnvloeden zijn de attitude, de waargenomen norm en de eigen-effectiviteit. Om de juiste intentie te krijgen, moeten deze drie factoren positief gesteld zijn. Op deze manier is de kans het grootst gedragsverandering te bewerkstelligen.
14
4. VOORLICHTING MET OVERTUIGING ALS DOEL 4.1 PATIËNTVOORLICHTING De manier waarop er gedragsverandering kan plaatsvinden, is door goede voorlichting te geven. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van patiëntvoorlichting om gedragsverandering te realiseren. De doelen en effecten van patiëntvoorlichting kunnen verschillen, dit is afhankelijk van de ziekte of aandoening, de situatie en de manier waarop aan de voorlichting gestalte is gegeven. Doelen en effecten kunnen zijn: kennis, therapietrouw, zelfzorg en geruststelling. Patiëntvoorlichting kan op verschillende manieren vorm worden gegeven. Wat het meest gebruikt wordt is een combinatie van schriftelijke en mondelinge voorlichting. De effectiviteit wordt als positief beoordeeld, wanneer bijvoorbeeld patiënten gemiddeld korter in het ziekenhuis liggen door een goede voorlichting over de operatie. (Damoiseaux, Van der Molen en Kok 1998: 52). In dit onderzoek gaat het om kennis en therapietrouw. De patiënten moeten kennis krijgen over de voor- en nadelen van het navolgen van een gezonde leefstijl. Daarnaast gaat het om therapietrouw. Therapietrouw is het opvolgen van de instructies van de arts, bijvoorbeeld het naleven van de adviezen van de arts ten aanzien van beter bewegen (Pos en Bouwens 2003: 7).
4.1.1 OVERTUIGING Er moet dus voorlichting komen die als doel heeft de patiënt te overtuigen de adviezen van de arts ook daadwerkelijk na te streven. Hoeken (2009: 13) heeft aan de hand van O’Keefe (2002: 1-5) een definitie van ‘overtuigen’ geformuleerd: “Overtuigen is een succesvolle, intentionele poging om de mentale toestand van iemand anders te veranderen door middel van communicatie in een situatie waarin de ander een bepaalde mate van vrijheid heeft.” Het moet de bedoeling zijn van de zender om de mentale toestand van een persoon te veranderen. De mentale toestand wordt ook wel gelijkgesteld aan de attitude van een persoon, ofwel de houding van een persoon ten opzichte van een bepaald object of onderwerp. Er wordt hier nog niet over gedrag gesproken, omdat eerst de attitude positief moet zijn alvorens er gedragsverandering kan plaatsvinden.
15
4.1.2 PERSUASIEVE COMMUNICATIE Communicatie kan ervoor zorgen dat de attitude vorm krijgt of verandert en dit kan er weer voor zorgen dat uiteindelijk het gedrag beïnvloed wordt. Deze communicatie wordt ook wel ‘persuasieve communicatie’ genoemd. Wederom heeft Hoeken (2009: 14) aan de hand van O’Keefe (2002: 1-5) een definitie geformuleerd van persuasieve communicatie: “Persuasieve documenten worden ontworpen met als doel de attitude van de lezer te beïnvloeden door middel van informatieoverdracht, waarbij de lezer een zekere mate van vrijheid heeft.” Deze documenten kunnen succesvol of niet-succesvol zijn en ze kunnen alleen overtuigen als de lezer een alternatief heeft. Als je mensen bijvoorbeeld vertelt dat het belangrijk is om te eten en te drinken, dan is dit geen poging tot overtuiging. Mensen moeten in hun leven wel eten en drinken, dus er is in dit geval geen sprake van overtuiging. Wat wel een overtuiging kan zijn, is dat je mensen vertelt dat ze moeten stoppen met roken. Deze mensen hebben de vrijheid om wel of niet te stoppen, dus is er sprake van (een poging tot) overtuiging.
4.1.3 VERWERKING VAN PERSUASIEVE TEKSTEN In het vorige hoofdstuk is er al eerder gesproken over attitudes. Hoe kan persuasieve communicatie ervoor zorgen dat de attitude beïnvloed wordt? Dit heeft te maken met hoe deze persuasieve communicatie verwerkt wordt. Mensen willen graag een correcte attitude hebben, zo wil bijvoorbeeld niemand er pas achterkomen dat roken ongezond is als hij/zij al ziek is. In persuasieve communicatie wordt door middel van argumenten de lezer overtuigd van een bepaald standpunt, wat invloed heeft op de attitude. Er zijn twee manier waarop er tot een correcte attitude gekomen kan worden. De eerste is het zorgvuldig afwegen van alle relevante argumenten (Hoeken 2009: 68). Dit wordt ook wel overtuigen via de centrale route genoemd in het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty en Cacioppo (1986). De tweede manier is het gebruik van vuistregels om tot een correcte attitude te komen. Een voorbeeld van zo’n vuistregel is de consensusvuistregel: “Als veel mensen dit een goed product vinden, dan zal dat wel zo zijn” (Hoeken 2009: 69). Het gebruik van vuistregels is eenvoudiger dan het zorgvuldig afwegen van de argumenten, omdat het veel minder ingaat op de inhoudelijke afweging van de argumenten. Volgens het ELM wordt dit ook wel verwerking via de perifere route genoemd. Lezers passen vaak een combinatie van beide processen toe. De veiligste manier om tot een correcte attitude te komen is echter het verwerken via de centrale route.
16
4.2 MODEL VAN HOEKEN Het model dat in dit onderzoek gebruikt wordt, is het model van Hoeken (2008), die ingaat op hoe communicatie kan bijdragen aan gedragsverandering. Hoeken (2008: 195) kijkt in de communicatie naar een aantal aspecten, namelijk de consequentie-betrokkenheid van de lezer bij het onderwerp, de voorkennis van de lezer over het onderwerp, de standpunten die de lezer heeft ingenomen over het onderwerp, de overtuigingen die de lezer het belangrijkst vindt met betrekking tot het onderwerp en hoe de lezer de bron van informatie ziet. Deze aspecten kunnen het proces van gedragsverandering beïnvloeden, doordat ze ervoor kunnen zorgen dat de lezer de tekst via de centrale route verwerkt. Deze aspecten kunnen dus een verklaring geven voor het mogelijke effect van de voorlichting. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van deze punten en in bijlage I wordt vervolgens beschreven hoe deze punten in het onderzoek gebruikt zijn.
CONSEQUENTIE -BETROKKENHEID Consequentie-betrokkenheid is de betrokkenheid die ontstaat als lezers er veel belang bij hebben om een goede attitude te hebben (Hoeken 2008: 93). In deze situatie zou je verwachten dat de consequentie-betrokkenheid vrij hoog is. Er zitten namelijk medische consequenties voor de persoon aan het wel of niet vertonen van het gewenste gedrag. Een hogere consequentie-betrokkenheid kan zorgen voor een hogere motivatie om de tekst via de centrale route te verwerken, daarbij kan de consequentie-betrokkenheid leiden tot een positieve attitude bij het gebruik van sterke argumenten. Een hogere consequentie-betrokkenheid kan zo zorgen voor een hogere motivatie om het gewenste gedrag te vertonen (Hoeken 2009: 75)
VOORKENNIS Met voorkennis wordt de kennis bedoeld die personen al hebben over het te evalueren object. Meer voorkennis kan ervoor zorgen dat de argumenten zorgvuldig worden afgewogen en daarbij dus invloed hebben op de attitude (Hoeken 2009: 78). Voorkennis kan daarnaast het tekstbegrip vergemakkelijken en het verhoogt de interesse in de tekst (Hoeken 2009: 65).
STANDPUNT Om iemand te overtuigen, moet er een standpunt worden ingenomen in de voorlichting. Het beste is om standpunten in te nemen die in het non-commitmentgebied van de lezer vallen. Dit betekent dat ze het standpunt nog niet onderschrijven, maar ook niet verwerpen. Wordt er een standpunt gekozen dat in het verwerpingsgebied valt, dan zal het standpunt ook verworpen worden. Wordt er een standpunt gekozen dat te dicht bij de lezer ligt, dan wordt er met de voorlichting geen extra winst geboekt (Hoeken 2008: 199).
17
OVERTUIGINGEN Overtuigingen zijn volgens een model van Fishbein de geëvalueerde consequenties die een persoon weet van bepaalde gedragingen (1967). In persuasieve teksten is het belangrijk om te richten op primaire overtuigingen. De primaire overtuigingen zijn de attitudebepalende overtuigingen. Attitudes berusten op een beperkt aantal overtuigingen over de gevolgen van het gedrag, zowel positieve als negatieve gevolgen, dit zijn de attitudebepalende overtuigingen. Het aantal overtuigingen dat de attitude beïnvloedt, verschilt van vijf tot negen (Azjen & Fishbein 1980) en van drie tot vijf (Van der Pligt & de Vries 1995).
BRON VAN INFORMATIE Volgens Hoeken (2008: 201) is de geloofwaardigheid van een bron erg belangrijk voor de acceptatie van de informatie en daardoor ook voor de beïnvloeding van de attitude. Deze geloofwaardigheid hangt af van de deskundigheid (in dit geval of de patiënt vindt dat de arts of nurse practitioner verstand van zaken heeft) en de betrouwbaarheid van de bron (in dit geval of de patiënt denkt dat de arts of nurse practitioner de waarheid spreekt). Dit hangt samen met een belangrijke vuistregel: “wordt een standpunt door een geloofwaardige bron verkondigd, neem het dan over.” (Hoeken 2008: 201). Vindt de ontvanger de bron geloofwaardig, dan zal hij / zij sneller geneigd zijn het standpunt van de voorlichting over te nemen. Dit kan de attitude positief beïnvloeden.
4.3 CONCLUSIE Een manier om gedragsverandering te bewerkstelligen is door middel van patiëntvoorlichting, zoals in dit onderzoek gebruikt wordt. Patiëntvoorlichting kan verschillende doelen hebben, maar het meest voorkomende doel is overtuigen. De patiënt moet overtuigd worden van de adviezen van de arts en moet deze ook gaan nastreven. Een manier om patiëntvoorlichting inhoud te geven is door middel van persuasieve communicatie. Persuasieve communicatie heeft als doel het beïnvloeden van de attitude door middel van het overbrengen van informatie. In persuasieve communicatie wordt door middel van argumenten de lezer overtuigd van een bepaald standpunt, wat invloed heeft op de attitude. De lezer kan deze informatie op twee manieren verwerken, door het zorgvuldig afwegen van alle relevante argumenten en door het gebruik van vuistregels. De eerst genoemde is de veiligste manier van verwerken. Hoeken (2008: 195) heeft een model ontwikkeld waarin hij vijf factoren beschrijft die ervoor kunnen zorgen dat de lezer door middel van het zorgvuldig afwegen van alle relevante argumenten de tekst verwerkt. Deze factoren zijn de consequentie-betrokkenheid, de voorkennis over het onderwerp, de standpunten die de lezer heeft ingenomen over het onderwerp, de overtuigingen en de geloofwaardigheid van de bron. 18
5. SITUATIE OPAC In dit hoofdstuk wordt de situatie besproken die in dit onderzoek wordt onderzocht; het voorlichtingstraject OPAC. In de huidige situatie heeft de patiënt na een THA of TKA een ongezonde leefstijl, waarbij een ongezond eetpatroon en een lichamelijk inactieve leefstijl een rol spelen. In de gewenste situatie heeft de patiënt een gezonde leefstijl, met een gezond eetpatroon en voldoende beweging. Hier is de kans het kleinst dat er complicaties met de prothese optreden en dat andere ziekten, zoals hart- en vaatziekten, optreden. De kloof tussen de huidige en de gewenste situatie dient opgelost te worden door middel van goede voorlichting. De voorlichting moet zo ontworpen worden dat de kans op gedragsverandering het grootst is.
5.1 WAT IS EEN GEZONDE LEEFSTIJL? 5.1.1 VOLDOENDE BEWEGING Een gezonde leefstijl houdt ten eerste in dat men beweegt volgens de Nederlandse Norm Bewegen. Bewegen volgens de Nederlandse Norm Bewegen houdt in dat iemand minimaal 30 minuten matig intensief lichamelijk actief is op tenminste vijf dagen van de week, of in totaal minimaal 20 minuten zwaar lichamelijk actief is op minimaal drie dagen in de week (Stevens 2009: 70). Matig intensief lichamelijke activiteiten zijn activiteiten waarvan de hartslag sneller gaat kloppen, zoals flink doorwandelen of fietsen.
5.1.2 GEZOND GEWICHT Ten tweede betekent een gezonde leefstijl dat de patiënt geen overgewicht heeft. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid omschrijft overgewicht als gewicht dat niet past bij de lichaamslengte. Dit kan berekend worden door de Body Mass Index (BMI) uit te rekenen. Dit is een internationaal erkende maat voor de verhouding tussen gewicht en lengte. Iemand met een BMI tussen de 18,5 en de 25 heeft een gezond gewicht. Bij een BMI van 25 en hoger is er sprake van overgewicht (Van der Meer, Ligtenberg, Staal et al. 2009: 3). Voor ouderen geldt dat er sprake is van overgewicht als de BMI hoger is dan 27. Dit is meegenomen in de voorlichting. Heeft iemand een BMI hoger dan 30, dan heeft hij of zij obesitas. De BMI kan uitgerekend worden door het gewicht te delen door de lengte in het kwadraat. Als bijvoorbeeld iemand een gewicht heeft van 65 kilogram met een lengte van 1,70 meter, kan de BMI uitgerekend worden door 65 te delen door 1,70², dit is 65/2,89=22,49. De BMI is dan 22,49. Deze persoon heeft een gezond gewicht.
19
5.1.3 HET BELANG VAN EEN GEZONDE LEEFSTIJL BIJ OUDEREN Zoals eerder genoemd, bestaat de doelgroep die deze voorlichting krijgt voornamelijk uit ouderen. Natuurlijk is het belangrijk dat iedereen een gezonde leefstijl nastreeft, maar voor ouderen heeft een gezonde leefstijl extra voordelen. Voor iedereen geldt dat bewegen helpt om overgewicht tegen te gaan, en ziekten zoals hart- en vaatziekten te vermijden. Maar voor ouderen geldt ook dat, naarmate zij ouder worden, zij minder in staat zijn hun dagelijkse activiteiten uit te voeren. Een belangrijke factor die hier een rol in speelt is echter de inactiviteit van ouderen. Bewegen kan de mogelijkheid om dagelijkse activiteiten uit te voeren sterk verbeteren bij ouderen (Sallis & Owen 1999: 29). Er wordt ook wel gesproken over de prestatiegerelateerde fitheid als het gaat om de beweging bij ouderen. Prestatiegerelateerde fitheid is de mate waarin ouderen over motorische eigenschappen beschikken die nodig zijn bij het uitvoeren en volhouden van (Instrumentele) Activiteiten van het Dagelijks Leven ((I)ADL). ADL zijn de activiteiten die nodig zijn voor het dagelijks functioneren, zoals aankleden, uitkleden, wassen of overeind komen uit een stoel. IADL zijn activiteiten die in relatie staan tot de omgeving, zoals boodschappen doen, tuinieren, wandelen en fietsen. Hoe beter iemand beweegt, hoe beter iemand in staat is om de (I)ADL goed uit te kunnen blijven voeren (Stevens 2009: 70). Voor ouderen geldt daarom de Nederlandse Norm Bewegen ook. Hierbij speelt ook mee dat beweging naast een positief effect op de gezondheid, een positief effect heeft op de prestatiegerelateerde fitheid. Prestatiegerelateerde fitheid houdt in: het uithoudingsvermogen, de kracht, de snelheid, de coördinatie en de lenigheid waarmee (I)ADL activiteiten zelfstandig kunnen worden uitgevoerd (Stevens 2009:70). Er werd altijd gedacht dat het gevaarlijk was voor oudere mensen om inspannende activiteiten uit te voeren. Uit een onderzoek is echter gebleken dat zelfs heel oude mensen sterk kunnen verbeteren in hun functioneel vermogen door inspannende activiteiten uit te voeren. Zij kunnen dan bijvoorbeeld sneller lopen en beter traplopen. Ze zijn fitter en dat verbetert de kwaliteit van hun leven. Het regelmatig bewegen zou heel sterk gepromoot moeten worden voor deze groep (Sallis & Owen 1999: 30). In hoofdstuk één is besproken waarom het juist voor de patiënten die een nieuwe heup of knie krijgen van belang is een gezond gewicht na te leven. In dit hoofdstuk wordt hier daarom verder niet op ingegaan.
20
5.2 INTEGRATIVE MODEL OF BEHAVIORAL PREDICTION TOEGEPAST OP DE SITUATIE In hoofdstuk drie is het Integrative Model of Behavioral Prediction van Fishbein en Yzer (2003) besproken. Dit model gaf inzicht in de determinanten die van invloed zijn op het gedrag. Voor het naleven va een gezonde leefstijl geldt dat er aan de drie eerste directe variabelen voldaan moet worden. De patiënt moet een gezonde leefstijl willen aannemen (intentie). Men moet weten wat voldoende bewegen, wat een gezond gewicht en wat gezond eten inhouden. Dit betekent dat de patiënt weet hoe je dit kunt bereiken (vaardigheden). Als laatste moeten de omstandigheden goed zijn, men moet in staat zijn om voldoende te kunnen bewegen en een gezond gewicht te bereiken en te behouden. Voor het bewegen geldt dat men de kans krijgt om te lopen, te fietsen, te zwemmen enzovoort. Voor het bereiken/behouden van een gezond gewicht geldt dat de patiënt kan beschikken over gezond eten.
Het is relatief gemakkelijk om de vaardigheden en omstandigheden positief te stellen. Wat betreft vaardigheden gaat het vooral om kennis over hoe men een gezonde leefstijl kan bereiken. Hier kunnen de mensen door middel van voorlichting over geïnformeerd worden. Wat betreft de omstandigheden kan de patiënt zelf ervoor zorgen dat deze aanwezig zijn. Lastiger is het om de intentie te beïnvloeden.
De drie factoren die invloed hebben op de intentie, zijn de attitude, de waargenomen norm en de eigen-effectiviteit. De attitude wordt sterk beïnvloed door overtuigingen. In dit geval zijn de overtuigingen erg sterk, omdat het hier om een gezondheidskwestie gaat (als de informatie centraal verwerkt wordt) en omdat de voorlichting wordt gegeven door een arts (als de informatie perifeer verwerkt wordt). Je zou verwachten dat deze overtuigingen de attitude positief beïnvloeden. Ook voor de waargenomen norm kan verwacht worden dat deze de intentie positief beïnvloedt. Het gaat hierom wat belangrijke anderen vinden van (in dit geval) een gezonde leefstijl. Belangrijke mensen die de patiënt kennen zullen het beste voor hebben met de patiënt en aangezien het hier gaat om een medische kwestie, zullen deze mensen waarschijnlijk wel een positieve attitude hebben jegens een gezonde leefstijl. Een gezonde leefstijl naleven heeft immers een grote invloed op de gezondheid van de patiënt. Als laatste kan de eigen-effectiviteit de intentie beïnvloeden. Mensen moeten inzien dat het niet moeilijk is een gezonde leefstijl aan te nemen. Dit is de enige factor van de drie factoren die in deze situatie nog niet bijdraagt aan de intentie, omdat men kan denken dat het te moeilijk is een gezonde leefstijl aan te nemen. Hier kan door middel van voorlichting op ingespeeld worden. 21
In deze situatie zou je wel verwachten dat de intentie positief gesteld is. Zoals al eerder gezegd, is hier sprake van een medisch probleem dat deels wordt verholpen door een operatie. Maar voor de nieuwe heup of knie is het juist belangrijk dat de patiënt een gezonde leefstijl gaat aannemen. Als de patiënt dit inziet, zou de intentie om een gezonde leefstijl aan te nemen positief moeten zijn.
5.3 SPECIFIEKE GEDRAGSDETERMINANTEN In de literatuur worden nog een aantal andere determinanten genoemd die specifiek zijn als het gaat om bewegen en ouderen. Volgens Sallis & Owen (1999) zijn er een aantal determinanten te noemen die het bewegen kunnen beïnvloeden:
SOCIAL SUPPORT (SOCIALE STEUN ) Sociale steun is belangrijk als het gaat om het beïnvloeden van bewegingsgedrag. Er zijn verschillende vormen van sociale steun, zoals samen bewegen, er gewoon over praten en elkaar aanmoedigen. Daarnaast is er ‘modeling’; dit houdt in dat de oudere in contact is met mensen die bewegen, dit verschaft motivatie en informatie die nuttig is (Sallis & Owen 1999: 117). Sociale steun voor het bereiken en/of behouden van een gezond gewicht houdt in dat men over afvallen kan praten, iemand kan zoeken om samen mee af te vallen en dat men elkaar kan aanmoedigen om gezond te eten en daardoor gewicht te verliezen.
PERCEIVED BARRIERS (BARRIÈRES) Mensen hebben excuses om niet te bewegen. Dit zijn barrières die maken dat mensen niet gaan bewegen. Voorbeelden hiervan zijn: tijdgebrek, huishouden, geldgebrek, gebrek aan faciliteiten, gebrek aan een partner, bewegen saai vinden, gebrek aan plezier (Sallis & Owen 1999: 119). Barrières kunnen de goede voornemens in de weg staan en de intentie negatief beïnvloeden (Lechner et al. 2007).
5.4 CONCLUSIE Een gezonde leefstijl houdt in dat iemand voldoende beweegt en een gezond gewicht heeft. Voor ouderen is het nog belangrijker om voldoende te bewegen en een gezond gewicht te hanteren dan voor volwassen mensen, want voor ouderen zitten er meer risico’s aan het hebben van overgewicht of het niet voldoende bewegen. Om deze leefstijl te kunnen hanteren moet de persoon de benodigde vaardigheden hebben, er moeten goede omstandigheden zijn en de patiënt moet de intentie hebben om een gezonde leefstijl aan te nemen. Voorlichting kan ervoor zorgen dat de vaardigheden verkregen worden en de patiënt 22
kan er zelf voor zorgen dat de omstandigheden goed zijn. Lastiger is het om de intentie positief te stellen als deze dat nog niet is. De intentie wordt namelijk direct beïnvloed door drie factoren, de attitude, de waargenomen norm en de eigen-effectiviteit. Men zou verwachten dat de attitude en de waargenomen norm positief zijn, aangezien het aannemen van een gezonde leefstijl de gezondheid van de patiënt kan beïnvloeden. De voorlichting kan inspelen op de eigen-effectiviteit, dit is de enige factor die van tevoren nog niet positief hoeft te zijn. Iemand kan onzeker zijn over zijn of haar vermogen om voldoende te bewegen en een gezond gewicht te hanteren. Naast deze factoren noemt Sallis nog twee andere factoren die specifiek van invloed zijn op het bewegen van ouderen. Ten eerste is dit de sociale steun van mensen uit de omgeving. Ten tweede kunnen barrières de goede voornemens in de weg staan. Ook al is de situatie om voorlichting te geven zo ideaal, er kunnen altijd andere factoren zijn die het aannemen van een gezonde leefstijl belemmeren.
23
6. ANALYSE VOORLICHTINGSMATERIAAL OPAC Om te weten te komen welke attitudebeïnvloedende factoren in de voorlichting worden gebruikt, wordt in dit hoofdstuk een analyse gedaan van de voorlichting die gebruikt is in het onderzoek, oftewel van de folders die aan de patiënt zijn meegegeven. De voorlichting bestaat naast de folders ook nog uit het ‘praatje’ van de arts of nurse practitioner. Als instructie is meegegeven dat de arts / nurse practitioner de patiënt aanspoorde een gezonde leefstijl aan te nemen. Zij zijn vrij gelaten in de manier waarop zij dat deden. De folders (zie bijlage V) hebben een persuasief doel, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. De activiteit van de zender die daar bij hoort, is het overtuigen en aanzetten tot het nieuwe gedrag (Pander Maat 1994). De patiënten moeten overtuigd en aangezet worden om voldoende te bewegen en om een gezond gewicht na te streven. De bestaande folders zijn voor de voorlichting nog verbeterd aan de hand van de literatuur. Hieronder is te zien met welke punten rekening is gehouden. Als eerste wordt de inhoud in het algemeen beschreven. Vervolgens wordt beschreven hoe het Stages of Change Model van Prochaska, DiClemente & Norcross (1992) vertaald is in de folders. Als laatste wordt ingegaan op de lay-out van de folders, de stijl en de structuur van de informatie. Volgens Hoeken (2009: 12) wordt de effectiviteit van een document beïnvloed door gerichte keuzes op het gebied van inhoud, structuur en stijl.
6.1. INHOUD ALGEMEEN Wat betreft de inhoud bestaan de folders uit twee delen, namelijk het stimuleren van bewegen en het aandacht besteden aan het belang van een gezond gewicht. Deze twee onderwerpen staan in relatie met elkaar, omdat zij elkaar beïnvloeden. Iemand met overgewicht kan moeilijker bewegen dan iemand met een gezond gewicht en iemand die niet voldoende beweegt heeft meer kans op overgewicht dan iemand die voldoende beweegt. Ook wordt er in de voorlichting aandacht besteed aan een gezond eetpatroon, wat mee kan helpen een gezond gewicht te bereiken. Wat betreft het bewegen wordt er verteld wat voldoende bewegen inhoudt en waarom voldoende bewegen van belang is. Ook wordt er ingegaan op bewegen na de operatie. Er is een schema te zien met activiteiten die na een operatie wel en niet mogen. Zo worden de mogelijkheden gecommuniceerd. Een aantal gedragsdeterminanten is tevens in de folders terug te zien. De eigeneffectiviteit is te zien, doordat de patiënt wordt aangemoedigd. In de folder ‘ongemotiveerd’ is bijvoorbeeld het kopje ‘Voldoende bewegen is niet moeilijk!’ te lezen. Daarnaast is er rekening 24
gehouden met de sociale invloed; dit is te zien in de zin ‘Beweeg of sport samen met uw partner, vrienden of in groepsverband’. Ook worden er tips gegeven om voldoende te bewegen, om zo barrières en belemmeringen te weerleggen en de patiënt te stimuleren. Als laatste worden er voorbeelden gegeven waar de patiënt zou kunnen bewegen. Ze kunnen bijvoorbeeld meedoen aan het Groninger Actief Leven Model (GALM), zich aansluiten bij Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO) of ’s ochtends meedoen aan ‘Nederland in Beweging’ op de televisie. Voor het naleven van een gezond gewicht wordt eerst beschreven wanneer je overgewicht of obesitas hebt. Vervolgens wordt het belang van een gezond gewicht gecommuniceerd. Hierbij komen de risico’s van overgewicht aan bod. Vervolgens wordt er een advies op maat geboden door eerst in te gaan op een goed BMI en volgens op een te hoog BMI. Ook hier worden gedragsdeterminanten gecommuniceerd. In het kopje ‘Vrijwel iedereen kan afvallen!’ is bijvoorbeeld de eigen-effectiviteit terug te zien. Barrières worden weerlegd door tips te geven die de patiënt kan gebruiken bij het afvallen. Een barrière kan bijvoorbeeld zijn dat mensen denken dat je veel minder moet eten om af te vallen. In de folder wordt verteld dat het vooral gaat om het veranderen van een eetpatroon. Als laatste wordt ingegaan op de sociale invloed. Er wordt bijvoorbeeld de tip gegeven ‘Vertel aan mensen dat u bezig bent om af te vallen. Deze mensen kunnen u steunen en motiveren. ‘. Op de achterkant van de folders zijn contactgegevens te vinden van instanties als het MBvO, GALM en het Voedingscentrum.
6.2 STAGES OF CHANGE MODEL VERTAALD IN COMMUNICATIE In hoofdstuk twee is uitgelegd dat het Stages of Change Model inzicht geeft in het proces van gedragsverandering. Bij het ontwerpen van de voorlichting in dit onderzoek is gebruik gemaakt van het Stages of Change Model, zoals hierboven genoemd. Er zijn verschillende folders ontworpen voor de verschillende fasen. De arts of nurse practitioner moet bij het voorlichten rekening houden met de fase waarin de patiënt verkeert. Er is sprake van een mismatch als er geen goede afstemming is tussen het stadium waarin de patiënt verkeert en de voorlichting (Prochaska, DiClemente & Norcross. 1992: 1106). Deze theorie is echter alleen toegepast voor de voorlichting over voldoende bewegen. Voor het nastreven van een gezond gewicht is steeds één tekst gebuikt in de folder, die wel onderverdeeld is in de hoogte van de BMI. De patiënt kreeg bij de arts / nurse practitioner te horen wat de hoogte van de BMI was en vervolgens kon hij of zij zelf kijken in de folder welke informatie voor hem of haar van toepassing is. Hieronder wordt gekeken hoe de verschillende fasen vertaald kunnen worden naar communicatie en wordt er door middel van voorbeelden getoond hoe dit in de folders is terug te zien.
25
6.2.1 (PRE)CONTEMPLATIE (ONGEMOTIVEERD ) In deze fase is de patiënt nog niet gemotiveerd om zijn of haar gedrag te veranderen. De ideeën en opvattingen, oftewel cognities, van de patiënt moeten bijgestuurd worden. Wat betreft de communicatie betekent dit dat er informatie gegeven kan worden over de ernst van de bedreiging (angst oproepen), persoonlijke risico’s en de voor- en nadelen van het gedrag op korte of lange termijn (De Haes et al. 1999: 91).
In de folder ‘ongemotiveerd’ (zie bijlage V) is de ernst van de bedreiging gecommuniceerd om angst op te roepen. Dit is alleen gedaan voor als iemand overgewicht heeft, want voor het niet voldoende bewegen zijn er geen grote gezondheidsgevolgen. Voor overgewicht wordt er bijvoorbeeld verteld: ‘Met een te hoog BMI heeft u een sterk verhoogde kans op het ontstaan van een aantal ernstige ziekten zoals: een hartinfarct, hartfalen, dicht geslibde slagaderen, suikerziekte, hoge bloeddruk en bepaalde vormen van kanker’. De voordelen van bewegen zijn gecommuniceerd aan de hand van de doel-middel structuur (Hoeken 2008: 158).
6.2.2 PREPARATIE (INTENTIE TOT) Er moet geïnventariseerd worden welke barrières of belemmeringen de patiënt tegenhouden het gewenste gedrag te gaan vertonen. Hier gaat het om de eigen-effectiviteit. Vanuit daar kan de communicatie bepaald worden (De Haes et al. 1999: 92).
In de folder wordt geprobeerd om belemmeringen en barrières te weerleggen. Er wordt ingegaan op belemmeringen als moeheid, geen plezier hebben in bewegen, saaiheid, slecht weer en het niet weten wat de mogelijkheden zijn.
6.2.3 ACTIE EN HANDHAVING (GEMOTIVEERD BLIJVEN) Zelfobservatie is een goed middel om gedragsverandering te laten plaatsvinden. Hier hoeft niet eens veel mee gedaan te worden; de patiënt wordt door zelfobservatie zich bewust van situaties waarin hij of zij het moeilijk heeft en kan hierop inspelen. Meestal is er wel meer nodig dan registreren alleen, maar een voordeel van zelfobservatie is dat de betrokkene meteen actief in het veranderingsproces betrokken wordt. Dit bevordert ook weer de eigen-effectiviteit. Naast zelfobservatie kan de patiënt zichzelf ook belonen of bestraffen, ook wel ‘self-reïnforcement’ genoemd (De Haes et al. 1999: 93).
26
Vertaald in communicatie: o
stel zelfrapportage voor
o
bespreek zo nodig beloning en straf
o
bespreek ondersteuning
(De Haes et al. 1999: 95)
In de folder ‘gemotiveerd blijven’ wordt de patiënt allereerst gecomplimenteerd met het feit dat hij of zij voldoende beweegt. Ook wordt er nog ingegaan op het ‘blijven’ bewegen en waarom dat van belang is. Daarnaast wordt is er een schema gepresenteerd waarin de patiënt zelf bij kan houden wat hij of zij doet aan beweging en wanneer en hoelang hij of zij dit doet. Vervolgens kan de patiënt per week bekijken of er voldoende bewogen is. Zo wordt er rekening gehouden met zelfrapportage.
6.3 LAY-OUT In de verbetering van de folders is gelet op twee punten als het gaat om de lay-out. Ten eerste het lettertype en ten tweede een goed gebruik van kopjes. In de oorspronkelijke folders waren er namelijk bijna geen kopjes weergegeven, terwijl het gebruik van kopjes de overzichtelijkheid sterk vergroot. Als lettertype is gekozen voor een geschreefd lettertype, namelijk Cambria. Geschreefde letters hebben een ‘voetje’ onderaan, zoals Times new Roman of Cambria. Geschreefde letters staan erom bekend beter leesbaar te zijn dan niet-geschreefde letters, zoals bij het lettertype Arial. Daarnaast is bij elke onderwerp een nieuw kopje weergegeven, wat de overzichtelijkheid vergroot. Als laatste wordt belangrijke informatie onderstreept in de folder; dit zorgt ervoor dat het extra opvalt.
6.4 STIJL Ook is rekening gehouden met de stijl. Volgens Hoeken (2008: 166) beschouwen lezers de informatie als relevanter als zij direct worden aangesproken. Voor teksten die willen overtuigen kan dit invloed hebben, omdat de lezer deze informatie dan sneller aanneemt en er wellicht wat mee gaat doen. In de folder is hier zoveel mogelijk gebruik van gemaakt. Een voorbeeld hiervan is: ‘Voldoende bewegen houdt in dat u een half uur matig intensieve lichamelijke activiteiten uitvoert op tenminste vijf, bij voorkeur alle dagen van de week’. Door ‘u’ te gebruiken voelt de lezer zich aangesproken.
Daarnaast is er concreet taalgebruik toegepast. Concreet taalgebruik verwijst naar zintuiglijk waarneembare zaken en wordt gemakkelijker verwerkt en onthouden. Dat kan ervoor zorgen dat de tekst overtuigender overkomt (Hoeken 2008: 168). In de folders worden voorbeelden gegeven om bepaalde informatie concreter te maken. Een voorbeeld hiervan is: ‘Voorbeelden hiervan zijn flink 27
doorwandelen of (op de hometrainer) fietsen’. De informatie ‘dusdanig bewegen dat je sneller gaat ademhalen en je hartslag stijgt’ wordt concreet gemaakt door ‘flink doorwandelen’ en ‘(op de hometrainer) fietsen’.
Ook is er veel gebruik gemaakt van illustraties. Illustraties trekken de aandacht van de lezer, maar ze moeten wel relevant en aantrekkelijk zijn (Hoeken 2009: 98). Er zijn illustraties gebruikt van ouderen die bewegen, van fruit met een centimeterband en van logo’s van de desbetreffende organisaties. Deze hebben allemaal met het onderwerp te maken en kunnen dus beschouwd worden als relevant.
6.5 STRUCTUUR Als laatste is er gelet op de structuur van de informatie. In de folders is er ten eerste vaak gebruik gemaakt van een doel-middel structuur (Hoeken 2008: 158). De doel-middel structuur houdt in dat er een doel wordt gesteld en vervolgens het middel beschreven wordt waarmee dat doel bereikt kan worden. Een voorbeeld hiervan is: ‘Wilt u zich fit voelen? Wilt u bevorderen dat uw nieuwe knie of heup goed vast gaat groeien? Wilt u zo lang mogelijk zelfstandig zijn? Dan is het van belang dat u voldoende beweegt en een gezond gewicht nastreeft!’. Het doel is je fit voelen, fixatie van de nieuwe heup en knie bevorderen en zo lang mogelijk zelfstandig zijn. Het middel is voldoende bewegen en een gezond gewicht hebben. Deze structuur verhoogt de consequentie-betrokkenheid (Hoeken 2009: 105).
Ook is er veel gebruik gemaakt van vraagvormen in de kopjes. Dit zorgt er, net als een directe aanspreekvorm, voor dat de informatie als relevanter wordt beschouwd (Hoeken 2008: 166). Een voorbeeld hiervan is: ‘Waarom een gezond gewicht?’. In de tekst onder dat kopje wordt uitgelegd waarom een gezond gewicht zo belangrijk is.
Als laatste is het belangrijk om de argumenten in de anti-climax volgorde te zetten. Dit houdt in dat de belangrijkste argumenten vooraan worden gezet. Lezers beschouwen informatie die vooraan staat in de tekst als belangrijker dan de informatie die daarop volgt (Hoeken 1008: 165). De anticlimax volgorde staat tegenover de climax-volgorde, waar eerst de zwakke argumenten worden genoemd en als laatste de sterkere. Daarnaast is er nog de piramidevolgorde, waar eerst zwakke argumenten worden genoemd, daarna de sterke en vervolgens wordt er afgesloten met de zwakke (Hoeken 2009: 151). De anti-climax volgorde en de climaxvolgorde zijn overtuigender dan de piramide; het in het midden plaatsen van de sterke argumenten verbetert de overtuigingskracht niet. Argumenten die aan het begin staan, hebben de meeste aandacht, daarom is het het beste om de anti-climax volgorde te gebruiken (Hoeken 2009: 151). 28
In het voorbeeld dat gegeven is bij de doel-middel structuur is te zien dat er argumenten worden gegeven voor het hanteren van een gezonde leefstijl. Deze informatie wordt in elke folder bovenaan gezet. Daarnaast is bij de aparte alinea’s over het belang van voldoende bewegen en het hebben van een gezond gewicht geprobeerd de belangrijkste argumenten vooraan te zetten. De belangrijkste argumenten kunnen het overtuigingsproces positief beïnvloeden.
6.6 CONCLUSIE Om inzicht te krijgen in de attitudebeïnvloedende factoren die in de folders zijn verwerkt, worden de inhoud, de stijl, de structuur en de lay-out van de folders beschreven in dit hoofdstuk. Ook wordt ingegaan op hoe het Stages of Change Model van Prochaska, DiClemente & Norcross (1992) vertaald is in de folders. In de inhoud is te zien dat er vooral kennis wordt gegeven over het belang van voldoende bewegen en het naleven van een gezond gewicht. Ook wordt er verteld in de folders hoe men dit kan bereiken. Daarnaast is er veel ingegaan op gedragsdeterminanten als de eigeneffectiviteit, barrières en sociale steun. Het Stages of Change Model is in de folders vertaald doordat er per fase een folder is gemaakt: een folder voor iemand die ongemotiveerd is, een folder voor iemand die de intentie heeft, maar het gedrag nog niet vertoont en een folder voor iemand die al een gezonde leefstijl naleeft en gemotiveerd moet blijven. Verder is in de folders gelet op de lay-out (gebruik van kopjes en lettertype), stijl (aanspreekvorm, concreet taalgebruik en illustraties) en de structuur (doel-middel structuur, vraagvormen in de kopjes en de argumenten in de anti-climax volgorde). Niet alleen de situatie waarin de voorlichting wordt gegeven is ideaal, maar ook de voorlichting zelf. Er is rekening gehouden met veel aspecten die het proces van gedragsverandering kunnen beïnvloeden.
29
7. RESULTATEN EFFECTMETING In dit hoofdstuk worden de resultaten van de effectmeting besproken. Allereerst worden de demografische gegevens van de respondenten hieronder besproken. Vervolgens wordt per vraag van de vragenlijst gekeken of er een effect te zien is tussen de voormeting en de nameting.
7.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS In totaal hebben 23 respondenten meegewerkt aan het onderzoek. Hieronder en op de volgende pagina zijn een aantal demografische gegevens van de respondenten in cirkeldiagrammen en in een staafdiagram overzichtelijk weergegeven.
Geslacht
Man
Leeftijd
Vrouw 50-59 60-69 70-79 80 en ouder
Ziekenhuis UMCG
Martiniziek enhuis Röpcke Zweers Ziekenhuis
30
Aantal respondenten 8 7 6 5 4 3 2
Aantal respondenten
1 0
Het aantal maanden in bovenstaande grafiek is het aantal maanden dat tussen de operatie en de voorlichting zat. In de grafiek is aangegeven hoeveel personen dit per categorie zijn. Het gemiddelde was 10, 07 maand tussen de operatie en de voorlichting.
7.2 EFFECTMETING In deze paragraaf worden de resultaten van de voormeting en de resultaten van de nameting besproken en wordt gekeken of er een verschil te zien is tussen deze twee metingen. Om de resultaten te beschrijven wordt gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek, maar om te kijken of er ook significante verschillen zijn, wordt gebruik gemaakt van toetsende statistiek. Omdat het gaat om twee afhankelijke resultaten, wordt met de Wilcoxon Signed-ranktoets gekeken of de verschillen significant zijn. De Wilcoxon Signed rank-toets wordt vaak gebruikt bij kleine steekproeven. Deze toets is minder gevoelig voor extreme scores dan de t-toets.
ALGEMENE GEGEVENS In de vragenlijst wordt eerst gevraagd naar algemene gegevens. De demografische gegevens zijn hierboven weergegeven, maar er is ook gevraagd naar de BMI, het bewegingsniveau (aan de hand van de Nederlandse Norm Bewegen) en het motivatieniveau om voldoende te gaan bewegen.
In de vragenlijst (zowel bij de voormeting als de nameting) is gevraagd naar lengte en gewicht zodat de BMI uitgerekend kon worden. Ook tijdens de controle is de lengte en het gewicht van de patiënt 31
gemeten. Er is besloten om de lengte en het gewicht te gebruiken die de patiënt zelf heeft ingevuld, anders werd er bij de voormeting gebruik gemaakt van een andere weegschaal (van het ziekenhuis) dan bij de nameting (van de patiënt zelf). Bij het controleren van de gegevens is wel gekeken of de lengte en het gewicht die de patiënt zelf had ingevuld, overeenkwam met wat de arts of nurse practitioner heeft gemeten. Bij één patiënt verschilde dit zo erg (er werd een BMI gemeten van 45, terwijl de BMI volgens de patiënt zelf 39,3 was), dat deze niet meegenomen wordt in de effectmeting. Bij de nameting gaf hij namelijk een lengte en gewicht aan die bij een BMI van 42,9 horen. Volgens hem zelf was zijn BMI dus in een maand tijd met meer dan 3 gestegen. Doordat zijn voormeting al zo afweek van wat de arts / nurse practitioner had gemeten, wordt verondersteld dat de nameting ook niet klopt. Om die reden wordt deze weggelaten. Bij de rest van de patiënten verschilde het gemeten BMI erg weinig of was zelfs gelijk aan het zelf ingevulde BMI. In het schema hieronder zijn van deze gegevens de gemiddelden weergegeven.
Gegeven
Gemiddelde voormeting
BMI Nederlandse Bewegen
Norm
Motivatieniveau
Gemiddelde nameting
29,077
28,600
5,3
6,09
3,7
4,78
Het gemiddelde BMI is zowel bij de voormeting als de nameting te hoog. De BMI van ouderen is namelijk te hoog als deze 27 of hoger is. Wel is er een significante daling te zien in de BMI (Z = -2,533; p = 0,011). Zie bijlage VIII voor de uitgebreidere details. Het gemiddelde van het bewegingsniveau was 5,3 dagen per week. Dit betekent dat er gemiddeld al voldoende bewogen werd voor de voorlichting. Er wordt namelijk voldoende bewogen bij 5 dagen per week. Wel is er een significante stijging te zien in het bewegingsniveau (Z = -2,508; p = 0,012). Voor de uitgebreidere details zie bijlage VIII. Ook het motivatieniveau is significant gestegen met een p-waarde van 0,005 (zie bijlage VIII). Het motivatieniveau was voor de voorlichting 3,7 en een maand na de voorlichting 4,78.
32
CONSEQUENTIE -BETROKKENHEID Voor de consequentie-betrokkenheid kon iemand maximaal 25 punten scoren, er waren namelijk 5 vragen waar per vraag 5 punten gescoord konden worden. Hoe hoger de score, hoe hoger de consequentie-betrokkenheid. Voor zowel het bewegen als het afvallen is er een lineaire stijging te zien in de consequentie-betrokkenheid. 20
18,95
19 18
17,38
17
15,9
16 15
Consequentiebetrokkenheid bewegen Consequentiebetrokkenheid afvallen
14,63
14 13 12 Voormeting
Nameting
De gemiddelde consequentie-betrokkenheid voor het voldoende bewegen was bij de voormeting 17,38 en bij de nameting 18,95. De gemiddelde consequentie-betrokkenheid voor het afvallen was bij de voormeting 14,63 en bij de nameting 15,90. Deze stijgingen zijn niet significant (zie bijlage VIII).
VOORKENNIS EN OVERTUIGINGEN Omdat de overtuigingen worden bepaald aan de hand van de voorkennis die de patiënt heeft, worden deze twee punten hier tegelijk besproken. In de vragenlijst werd gevraagd naar voordelen en nadelen van bewegen en voordelen en nadelen van afvallen. Vaak werden deze vragen, of één van deze vragen, niet ingevuld. Zie het schema hieronder:
Vraag
Aantal personen dat de vraag niet heeft ingevuld bij de voormeting (van totaal 23 respondenten)
Aantal personen dat de vraag niet heeft ingevuld bij de nameting (van totaal 23 respondenten)
Voordelen bewegen
6
7
Nadelen bewegen
14
11
Voordelen afvallen
9
11
Nadelen afvallen
17
14
33
Er waren vooral veel respondenten die geen nadelen hebben genoemd van afvallen en bewegen. Sommige respondenten gaven expliciet aan dat zij deze vraag niet gingen beantwoorden. Een voorbeeld hiervan is: “Echte nadelen zijn er natuurlijk niet gezien mijn overgewicht”. Sommige respondenten hebben helemaal niets ingevuld. Het kwam ook voor dat de respondenten echt geen voordelen of nadelen wisten te noemen. Een voorbeeld hiervan is: “Ik zou voor mijzelf zo geen nadelen kunnen noemen.”. Daarnaast vulden de mensen de vragen misschien niet in, omdat ze dachten dat ze al voldoende bewogen en een gezond gewicht hadden. Eén respondent gaf als antwoord bij de voordelen van afvallen: “Ik ben niet te dik.”. Ook begrepen sommige respondenten de vragen niet goed en vulden deze daarom niet in. “Weet niet goed wat te antwoorden bij deze vraag.” (citaat uit de vragenlijst)
Naast het feit dat veel respondenten geen voor- en nadelen hebben gegeven, werden deze vragen Citaat ook vaak verkeerd geïnterpreteerd. Een aantal respondenten gaf bij de voordelen en nadelen van bewegen de activiteiten aan die zij deden. Eén respondent gaf bijvoorbeeld bij de voordelen van bewegen aan “lopen, fietsen, huishouden” en bij de nadelen “traplopen, in- en uitstappen auto”. Deze respondent gaf waarschijnlijk goed uit te voeren activiteiten aan als de voordelen en activiteiten die nog veel moeite kosten als de nadelen.
“Ik beweeg voldoende. Doe alle huishoudelijke dingen. Fiets elke dag, boodschappen doen ± 6 km en dan nog 1 avond in de week ± 25 km. Soms nog in de zomer 1 dagje uit fietsen ± 35 km. Lopen gaat wat moeilijk.” (citaat uit de vragenlijst)
Ook wilden veel respondenten gewoon even hun verhaal kwijt, en vulden zo wel wat in, maar gaven geen antwoord op de vraag. Voorbeelden hiervan zijn: “Ik wil wel bewegen, maar kan niet ivm pijn aan knie en heupen.” Of “Er zijn geen nadelen aan afvallen, maar ik hou het niet vol. Mijn eigen schuld.” Van
de
ingevulde
vragen
kunnen
de
volgende
resultaten
weergegeven
worden:
Er zijn vijf voordelen van bewegen die bij de voormeting het vaakst genoemd werden, en dus ook “Voor mijn leeftijd ben ik zeer actief, dat is een groot voordeel als ik mijzelf vergelijk met mede leeftijd genotes.” (citaat uit de vragenlijst)
gezien kunnen worden als de overtuigingen voor het bewegen. Deze vijf voordelen zijn: het is gezond, je krijgt er een betere conditie van, je voelt je fit, het geeft plezier en het geeft ontspanning. Bij de nameting waren er vier
voordelen die het vaakst genoemd werden: je voelt je fit, je krijgt een betere conditie, het is gezond en het helpt af te vallen. Drie van deze voordelen komen overeen met de nameting.
34
Er is één nadeel voor bewegen dat bij de voormeting het vaakst genoemd werd door de respondenten, dat was pijn. Deze werd 6 keer genoemd.
“Zijn er nadelen aan bewegen???”
De oorzaak van deze pijn kwam waarschijnlijk door de
(citaat uit de vragenlijst)
operatie. Verder werd ‘jezelf overschatten’ genoemd als nadeel. De rest van de nadelen werd niet meer dan één keer genoemd. Ook bij de nameting was ‘pijn’ het grootste nadeel. Daarna werden ‘ik ben te moe’ en ‘het kost tijd’ drie keer genoemd door de respondenten. Wat betreft de voordelen van afvallen, werd bij de voormeting ‘je kunt je makkelijker en beter bewegen’ het vaakst genoemd; 11 van de 23 respondenten noemden dit. Daarna werd ‘goed voor de “Ik doe niet aan vermageren.” (citaat uit de vragenlijst)
gezondheid’ genoemd als voordeel. Dit werd vier keer genoemd. De rest van de voordelen werd niet meer dan twee keer genoemd. Er is dus ook geen duidelijke
overtuiging te noemen, behalve deze twee voordelen. Voor de nameting werd ook het gemakkelijker en beter bewegen het vaakst genoemd. Ook werd ‘je voelt je beter’ en ‘het is goed voor de gewrichten’ genoemd. De rest werd niet vaker dan één keer genoemd.
“Als ik in de spiegel kijk en denk nou dat ziet er nog redelijk uit! Grapje” (citaat uit de vragenlijst)
De vraag over de nadelen van afvallen werd, zoals net ook al genoemd, niet vaak beantwoord. Bij de voormeting gaven slechts zes respondenten antwoord op deze vraag, bij de nameting negen. Van deze zes gaven vier respondenten aan dat het een nadeel was dat je lekkere dingen moet laten staan, je kunt minder snoepen. Daarna werd een slecht humeur als grootste nadeel genoemd. Ook bij de nameting
“Enige nadeel is het Jojo effect en mijn humeur!! Haha”
werd genoemd dat het een nadeel was dat je lekkere
(citaat uit de vragenlijst)
dingen moet laten staan. In het schema op de volgende pagina staan de meest genoemde voordelen en nadelen overzichtelijk weergegeven. De voor- en nadelen die zowel bij de voormeting als bij de nameting genoemd zijn, zijn opgenomen in de tabel. Daarnaast zijn de uitzonderlijke voor- en nadelen die vaak genoemd werden, ook al werden ze niet bij beide metingen genoemd, opgenomen in de tabel.
35
Voordelen / nadelen van bewegen /
Overtuiging
afvallen Voordelen bewegen
Het is gezond Je krijgt er een betere conditie van Je voelt je fit Het geeft ontspanning Het helpt af te vallen
Nadelen bewegen
Ik heb pijn bij het bewegen Je kunt jezelf overschatten Ik ben er te moe voor Het kost tijd
Voordelen afvallen
Je kunt je gemakkelijker en beter bewegen Het is goed voor de gezondheid
Nadelen afvallen
Je moet lekkere dingen laten staan Je krijgt er een slecht humeur van
STANDPUNT In de vragenlijst zijn vijf standpunten weergegeven waar de respondent aan kon geven in hoeverre hij of zij het ermee eens was. Zo kan gekeken worden in welk gebied de standpunten van de folder staan bij de patiënten. Het gemiddelde per standpunt lag bij de voormeting tussen de 2 en de 3, dat betekent dat dit ligt tussen het non-commitment gebied en het acceptatie-gebied. In de grafiek op de volgende pagina is te zien dat er bij elk standpunt een stijgende lijn te zien is. De vijf standpunten waren: o
Bewegen helpt mij om fit te blijven (‘Fitheid’ in de grafiek)
o
Bewegen helpt mij om af te vallen (‘Afvallen’ in de grafiek)
o
Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie (‘Meer bewegen’ in de grafiek)
o
Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie (‘Behoud’ in de grafiek)
o
Gezond eten helpt mij om af te vallen (‘Gezond eten’ in de grafiek)
36
3 2,8 2,6 Fitheid
2,4
Afvallen 2,2 2
Meer bewegen Behoud Voormeting
Nameting
Fitheid
2,75
2,91
Afvallen
2,35
2,52
Meer bewegen
2,45
2,52
Behoud
2,58
2,82
Gezond eten
2,47
2,65
Gezond eten
De grafiek laat zien dat er een stijgende lijn is in de acceptatie van alle standpunten. De stijgingen zijn echter niet significant (zie bijlage VIII).
EIGEN-EFFECTIVITEIT De eigen-effectiviteit is gemeten door middel van zeven vragen. Drie vragen voor de eigeneffectiviteit ten aanzien van voldoende bewegen en vier vragen voor de eigen-effectiviteit ten aanzien van afvallen. De eerste vraag gaat over de moeilijkheid van voldoende bewegen. Het gemiddelde bij de voormeting ligt tussen ‘neutraal’ en ‘vrij gemakkelijk’ in, namelijk 3,75 (op een schaal van 1 = zeer moeilijk t/m 5 = gemakkelijk). Bij de nameting was het gemiddelde 4,35. Dit is een significant verschil (Z = -2,064; p = 0,039) tussen de voormeting en nameting (zie bijlage VIII). In het staafdiagram op de volgende bladzijde zijn de antwoorden van de voormeting en de nameting overzichtelijk weergegeven.
37
12 10 8 6 Aantal respondenten voormeting
4
Aantal respondenten nameting 2 0
Daarna kon de respondent aangeven wat de redenen waren om niet voldoende te bewegen. Bij de voormeting zei meer dan de helft van de respondenten voldoende te bewegen (52%), bij de nameting was dit 74%. Dit verschil is niet significant op een significantieniveau van 5% (Z = -1,667; p = 0,096) Verder waren er vier belemmeringen die vaker dan één keer werden aangekruist bij de voormeting, namelijk ‘ik ben meestal te moe om te sporten’, ‘het weer is te slecht’, ‘ik heb pijn’ en ‘ik ben te oud om te sporten’. Bij de nameting werden het weer en de leeftijd niet meer genoemd, maar hadden sommige mensen wel andere klachten waardoor ze niet goed konden bewegen. De mogelijkheid werd geboden om aan te geven of er andere belemmeringen waren. Hier werden niet alleen andere belemmeringen genoemd, maar ook werd hier soms vermeld wat de patiënt deed aan lichamelijke activiteit: “Gymnastiek oefeningen in het zwembad, maar dat ging dit jaar niet door operatie aan heup en daarna staar operatie aan beide ogen. Dus een jaar geen auto rijden.”
“Zwem 2x per week + 2x per week fysio therapie.” (citaat uit de vragenlijst)
(citaat uit de vragenlijst)
“Ik heb een moestuin die heb ik om gespit en groente gezaaid en dan komt het onkruid en moet gewied worden en er zijn andere bewegingen genoeg als je op de boerderij woont.” (citaat uit de vragenlijst)
38
De laatste vraag over de eigen-effectiviteit ten aanzien van voldoende bewegen ging over de zekerheid van de patiënt om voldoende te kunnen bewegen. Gemiddeld was de score bij de voormeting 3,95 op een schaal van 1 tot en met 5 en bij de nameting 4,09. Er is dus een stijging te zien, maar deze stijging is niet significant (p = 0,190). De vragen over de eigen-effectiviteit met betrekking tot afvallen ging over de moeilijkheid hiervan, de zekerheid en de discipline. Personen die aangaven dat de vragen niet voor hen van toepassing waren omdat ze een gezond gewicht hadden en niet af hoefden te vallen, werden niet meegenomen in de resultaten. In onderstaande grafiek zijn de uitkomsten weergegeven voor deze drie punten. 4,3 4,05
4,1 3,9 3,7 3,5
3,39
3,3
3,17
Moeilijkheid afvallen Zekerheid afvallen 3
3,1 2,9
3,45
Discipline om af te vallen
2,82
2,7 2,5 Voormeting
Nameting
De respondenten hadden telkens een schaal van 1 tot en met 5. In de grafiek is te zien dat de moeilijkheid van afvallen minder is geworden. De schaal ging namelijk van 1 = zeer moeilijk tot 5 = gemakkelijk. Deze stijgende lijn is echter niet significant. Ook is de zekerheid voor het afvallen hoger geworden en is er een stijgende lijn te zien in de discipline om af te vallen. De stijgende lijn in de discipline om af te vallen is wel significant gestegen (Z = -2,310; p = 0,021). De stijgende lijn in de zekerheid om af te kunnen vallen is bijna significant (Z = -1,890; p = 0,059). Zie bijlage VIII voor verdere details. Ook werd gevraagd wat de belemmeringen waren voor de patiënt om af te vallen. Bij de voormeting gaf 45% van de respondenten aan een gezond gewicht te hebbenen bij de nameting 39%. Dit is dus
39
een daling. Als grootste belemmering werd bij de voormeting gegeven dat men het moeilijk vindt om af te vallen (27%). Andere belemmeringen die meer dan één keer werden genoemd, waren ‘de verleiding van ongezond eten niet kunnen weerstaan’, ‘niet bezig zijn met afvallen ivm een kortgeleden operatie’, ‘niet kunnen afvallen door andere factoren (bijvoorbeeld medicijngebruik’). Bij de nameting werd ook de moeilijkheid als grootste factor genoemd. Daarna werden ‘andere factoren, zoals medicijngebruik’ genoemd.
BRON VAN INFORMATIE Voor de geloofwaardigheid van de arts en nurse practitioner werd gevraagd naar de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de arts of nurse practitioner. Totaal kon voor de geloofwaardigheid een score van 40 worden gehaald, dit betekent dat de arts / nurse practitioner als erg geloofwaardig wordt gezien. Deze vraag werd, net als de vragen over voordelen en nadelen, slecht beantwoord. Bij de voormeting gaven tien respondenten geen volledig antwoord op deze vraag, zodat de geloofwaardigheid niet berekend kon worden voor deze respondenten. Bij de nameting waren dit zes personen. Van de respondenten die deze vragen wel beantwoord hebben, was de gemiddelde score bij de voormeting 34 en bij de nameting 35,76. Dit verschil is echter niet significant (zie bijlage VIII).
7.3 CONCLUSIE De vragenlijst is op te delen in twee delen. Het ene deel gaat in op het daadwerkelijke gedrag van de respondent, hier wordt naar het huidige bewegingsniveau gevraagd en naar de BMI (door middel van lengte en gewicht). Het andere deel bevat vragen die ingaan op verklarende factoren van het gedrag. Er is een significant verschil te zien in het gedrag van de respondent. De BMI is afgenomen en het bewegingsniveau is toegenomen. Hoewel bij de voormeting al naar voren kwam dat de respondenten gemiddeld voldoende dagen bewogen, is dit na de voorlichting nog wel significant gestegen. Wat betreft de verklarende factoren, hier is te zien dat de meeste wel positiever geworden zijn, maar niet allemaal significant. De consequentie-betrokkenheid voor het bewegen is hoger dan voor het afvallen. Beide zijn gestegen bij de nameting, alhoewel deze stijging niet significant is. De consequentie-betrokkenheid was bij de voormeting 14,63 voor het afvallen en 17,38 bij het bewegen (met een maximum van 25). Bij de nameting was dit voor het afvallen 15,90 en bij het bewegen 18, 95. Aan de hand van de voorkennis zijn een aantal overtuigingen naar voren gekomen. De voordelen die genoemd werden voor zowel het bewegen als het afvallen, werden allemaal in de folders genoemd. 40
Bij de nadelen werden vaak belemmeringen genoemd, deze zijn niet allemaal terug te zien in de voorlichting. Het pijn hebben bij bewegen was bijvoorbeeld een nadeel dat vaak werd genoemd; hier kon nog wel meer over verteld worden in de voorlichting. Het viel op dat deze vraag erg slecht beantwoord werd, daarom kan ook niet veel gezegd worden over de mate van voorkennis. Slechts 17 van de 23 respondenten hadden bijvoorbeeld nadelen van afvallen beschreven. Ook werden sommige vragen niet goed begrepen door alle respondenten. Bij bijvoorbeeld de voor- en nadelen van bewegen werd dan genoemd wat de respondent allemaal deed aan beweging in plaats van vooren nadelen te noemen. In de vragenlijst werden vijf standpunten weergegeven waar de respondent op een schaal van 1 (= standpunt verwerpen) tot en met 3 (= standpunt accepteren) aangeven in hoeverre hij / zij het hiermee eens was. Alle standpunten lagen bij de voormeting tussen de 2 en de 3 in en na de voorlichting is deze score bij alle standpunten gestegen. Na de voorlichting zijn de respondenten het iets meer eens geworden met de standpunten, maar niet significant. Bij de eigen-effectiviteit werd gevraagd naar de moeilijkheid, de zekerheid en belemmeringen van afvallen en voldoende bewegen. De moeilijkheid en zekerheid voor het bewegen en afvallen zijn na de voorlichting positiever geworden. De respondenten vonden het voldoende bewegen na de voorlichting significant gemakkelijker en ze waren er zekerder van dat ze voldoende konden bewegen (niet significant). Voor het afvallen was het gemiddelde voor de moeilijkheid ervan wel gemakkelijker, maar dit is niet significant. Wel zijn de respondenten significant zekerder geworden dat ze af kunnen vallen. Wat betreft de belemmeringen werden voor het bewegen vooral belemmeringen genoemd over klachten van het lichaam, zoals moe zijn en pijn hebben. Voor het afvallen werd de moeilijkheid het meeste genoemd. Als laatste werd gevraagd naar de geloofwaardigheid van de bron van informatie, in dit geval de arts of nurse practitioner. Bij de voormeting was deze score 34 (bij een maximum van 40) en bij de nameting 35,76. Dit verschil is niet significant.
41
8. CONCLUSIE EN DISCUSSIE Tegenwoordig zijn we er in de samenleving steeds meer mee bezig om zo gezond en verantwoord mogelijk te leven. Er wordt vanuit allerlei hoeken geprobeerd ons over te halen dit gewenste gedrag te vertonen. Bedreigende teksten op sigarettenpakjes, de opkomst van biologische producten en de Schijf van Vijf moeten ervoor zorgen dat we gezond en verantwoord gaan leven. Ons gedrag moet veranderen. In deze scriptie is naar voren gekomen dat gedragsverandering een erg lastig proces dat moeilijk gerealiseerd kan worden. Maar wat is er dan voor nodig om het gedrag van mensen wel te veranderen? In dit onderzoek is gekeken naar een zo optimaal mogelijke situatie waarin verwacht wordt dat het gedrag gaat veranderen. Er is gebruik gemaakt van een case study, namelijk het OPACtraject. Tijdens dit traject worden patiënten die net een nieuwe heup of knie hebben gekregen, voorgelicht over het belang van een gezonde leefstijl. Een gezonde leefstijl houdt in dit geval in dat de patiënt een gezond gewicht moet hebben en voldoende moet bewegen. Zoals beschreven in de inleiding en in hoofdstuk vijf zijn er allerlei risico’s verbonden aan het onvoldoende bewegen en het hebben van overgewicht bij patiënten die net een nieuwe heup of knie hebben gekregen. Doordat deze patiënten vaak ouderen zijn, is het voldoende bewegen helemaal van belang zoals ook op gewezen is in hoofdstuk 5. De operatie is eigenlijk pas echt gelukt als de patiënt ook een gezonde leefstijl hanteert. In deze situatie zou men dus verwachten dat er wordt geluisterd naar de adviezen die de arts geeft over het aannemen van een gezonde leefstijl en dat de patiënt het gedrag gaat veranderen. De patiënt had namelijk pijn, ging naar de arts en de pijn is verholpen. Om slijtage van de nieuwe heup of knie tegen te gaan is het van belang dat de patiënt een gezonde leefstijl gaat nastreven. Als het in deze situatie niet lukt om mensen ervan te overtuigen een gezonde leefstijl aan te nemen, wat is er dan voor nodig dat het wel lukt? Door middel van deze case is gekeken of persuasieve communicatie effect heeft op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gedrag te veranderen. Daarnaast is er een verklaring gezocht voor dit effect. De volgende onderzoeksvraag stond dan ook centraal: “Heeft persuasieve communicatie effect op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gewenste gedrag te vertonen en hoe kan dit effect verklaard worden?“
42
Het antwoord op deze vraag is geprobeerd te krijgen door middel van kwalitatief onderzoek in een case-study kader, waar ook gebruik is gemaakt van kwantitatieve gegevens. Hierbij zijn verschillende onderzoeksmethoden toegepast. Ten eerste is er een literatuurstudie gedaan om inzicht te krijgen in hoe gedragsverandering tot stand komt en hoe communicatie kan bijdragen tot gedragsverandering. Ten tweede is de voorlichting die gebruikt werd tijdens het onderzoek, geanalyseerd. Op die manier konden verklaringen verkregen worden voor het gedrag. Als laatste is er bij de patiënt een voormeting
(voor
het
voorlichtingsmoment)
en
een
nameting
(een
maand
na
het
voorlichtingsmoment) afgenomen om te weten te komen of er een effect in het gedrag en de attitude waar te nemen is. Hieronder wordt door middel van de resultaten van deze onderzoeksmethoden in een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.
8.1 HEEFT PERSUASIEVE COMMUNICATIE EFFECT OP HET GEDRAG VAN MENSEN DIE GEMOTIVEERD ZOUDEN MOETEN ZIJN HET GEDRAG TE VERANDEREN ? Als men uitgaat van de resultaten van de case zou je kunnen zeggen dat persuasieve communicatie effect heeft op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gedrag te veranderen. In de resultaten van de case is namelijk te zien dat de BMI een maand na de voorlichting significant gedaald is en het bewegingsniveau na de voorlichting significant gestegen is. Hier is een positief effect op korte termijn te zien op het gedrag van de respondent. Maar zou dit ook in andere situaties gelden? Omdat er in dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van een case is de transferability een belangrijk punt. Dit begrip houdt in dat er wordt gekeken of dezelfde resultaten in een soortgelijke andere situatie gevonden kan worden, de resultaten moten dus generaliseerbaar zijn (Baxter&Babbie 2004: 298). De onderzoeksvraag is algemener en gaat niet specifiek in op de case, daarom moet gekeken worden of dit effect ook gemeten kan worden in andere situaties De uitgangssituatie is een situatie waarin mensen gemotiveerd zouden moeten zijn het gedrag te veranderen. Andere situaties dan deze case kunnen zijn dat mensen overtuigd worden te stoppen met roken of niet te rijden met alcohol op. Het moeten situaties zijn waarin het niet vertonen van het gewenste gedrag gevaarlijk is (bijvoorbeeld een ongeluk krijgen als je met alcohol achter het stuur gaat) of risico’s heeft (bijvoorbeeld ziek worden als je niet stopt met roken). Mensen moeten het belang inzien van het vertonen van het gewenste gedrag. In dit onderzoek zijn een aantal factoren genoemd die het effect kunnen verklaren. Deze factoren worden in de volgende paragraaf besproken. Hierin wordt ook besproken hoe deze factoren in andere situaties van toepassing zijn.
43
8.2 HOE KAN DIT EFFECT VERKLAARD WORDEN? In deze paragraaf wordt het tweede deel van de onderzoeksvraag beantwoord. Er worden verschillende verklaringen gegeven voor het effect, die tegelijkertijd worden omgezet in eisen om een effect in het gedrag van mensen te bereiken.
8.2.1 DE SETTING De voorlichting in deze case is gegeven in een ziekenhuissetting waar de arts of nurse practitioner de patiënt persoonlijk aansprak op het vertoonde gedrag. Dit is een belangrijke factor die heeft meegespeeld in het effect. De boodschapper werd namelijk gezien als een geloofwaardig bron en volgens Hoeken (2009: 69) kan de vuistregel “wordt een standpunt verkondigd door een geloofwaardige bron, neem het dan over” toegepast zijn. Belangrijk is dat degene die de boodschap brengt, voor zowel de ontvanger als de omgeving een hoog maatschappelijk aanzien heeft (bijvoorbeeld een huisarts), zodat de geloofwaardigheid hoog is.
8.2.2 INGESPEELD OP DE MOTIVATIE Daarnaast is er ingespeeld op de motivatie volgens het Stages of Change Model van Prochaska, DiClemente & Norcross (1992). Bij het geven van de voorlichting (de persuasieve communicatie) moet de zender er eerst achterkomen in hoeverre de ontvanger gemotiveerd is het gewenste gedrag te vertonen, voordat er voorlichting gegeven kan worden. Op deze manier wordt er een vorm van voorlichting op maat geboden, wat van invloed is op het effect van de persuasieve communicatie.
8.2.3 MODEL VAN HOEKEN EN EIGEN-EFFECTIVITEIT In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een model van Hoeken (2008) die inzicht geeft in de attitude van een persoon en die mogelijk verklaringen kan geven voor het effect. Deze punten zijn meegenomen in de voormeting en nameting om achteraf te kunnen kijken of deze factoren mogelijk effect gehad kunnen hebben. Omdat de literatuur bijna altijd verwees naar de eigen-effectiviteit als belangrijke factor voor gedragsverandering, is dit punt ook in de meting verwerkt. De aspecten die aan bod kwamen waren de consequentie-betrokkenheid van voldoende bewegen en afvallen, de voorkennis over voldoende bewegen en afvallen, de overtuigingen, de standpunten die de respondent in had genomen over de onderwerpen, de eigen-effectiviteit en de bron van informatie. Deze factoren kunnen volgens Hoeken (2008) ervoor zorgen dat de ontvanger de argumenten zorgvuldiger afweegt, wat weer invloed heeft op de attitude en vervolgens op het gedrag van de persoon. In de resultaten van de case is naar voren gekomen dat sommige factoren al bij de voormeting (vrij) hoog scoorden en na de voorlichting nog positiever scoorden. Dit waren de standpunten, de eigen44
effectiviteit en de geloofwaardigheid van de bron. De consequentie-betrokkenheid was aan de lage kant, maar was na de voorlichting wel hoger. De vraag over de voorkennis en overtuigingen werden te slecht beantwoord en daar kan dan ook geen conclusie aan verbonden worden. De attitude van de respondent was dus vrij positief, wat een belangrijke factor is voor gedragsverandering. Er kan gesteld worden dat een zender van persuasieve communicatie inzicht moet hebben in hoe de ontvanger denkt over deze punten. Het kost echter relatief veel tijd en moeite om hier inzicht in te krijgen.
8.2.4 INHOUD, STIJL EN STRUCTUUR VAN DE PERSUASIEVE COMMUNICATIE Ook de persuasieve communicatie zelf heeft invloed op het gedrag van een persoon. In hoofdstuk 6 wordt de voorlichting van deze case geanalyseerd om inzicht te krijgen in welke punten voor attitudeverandering kunnen zorgen. Er zijn een aantal factoren in de folders terug te zien die mee hebben geholpen aan de attitudeverandering en de gedragsverandering van de respondent. Wat betreft de inhoud wordt er vooral kennis gegeven over het belang van het vertonen van het gewenste gedrag. Per fase van het Stages of Change Model (Prochaska, DiClemente & Norcross, 1992) verschilt dit hoe dit gebeurt. Bij iemand die bijvoorbeeld ongemotiveerd is, is het belangrijk om angst op te wekken. Daarnaast is er veel ingegaan op gedragsdeterminanten als de eigeneffectiviteit, barrières en sociale steun. Verder is in de voorlichting gelet op de lay-out (gebruik van kopjes en keuze lettertype), stijl (persoonlijke aanspreekvorm, concreet taalgebruik en illustraties) en de structuur (doel-middel structuur, vraagvormen in de kopjes en de argumenten in de anti-climax volgorde). Deze aspecten zijn volgens Hoeken (2009) belangrijk in persuasieve teksten om de attitude te kunnen beïnvloeden. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is het niet alleen nodig dat er gekeken wordt naar andere situaties, maar ook naar andere soorten persuasieve communicatie. De vraag gaat immers over alle persuasieve communicatie. De punten die hierboven beschreven zijn, kunnen op bijna alle geschreven communicatie toegepast worden. De folders die in dit onderzoek zijn gebruikt, zijn vrij uitgebreid. Kortere brochures of zelfs posters of flyers kunnen voldoen aan de stijl, structuur en lay-out eisen. De inhoud kan echter niet zo uitgebreid weergegeven worden. Er moet dan gekeken worden naar de belangrijkste informatie die ervoor zou kunnen zorgen dat de persoon overtuigd wordt. In dit onderzoek is alleen gekeken naar geschreven media, maar dit betekent niet dat deze punten niet toepasbaar zijn bij niet-geschreven media. Hiervoor zou vervolgonderzoek nodig zijn. Waarschijnlijk geldt voor niet geschreven media (beeld en geluid) dat er juist voldaan kan worden aan de inhoudseis. In bijvoorbeeld reclamespotjes is de lay-out niet van toepassing. De stijl zou wel 45
deels toegepast kunnen worden; de ontvanger kan persoonlijk aangesproken worden en er kan concreet taalgebruik worden gebruikt. Ook de structuur kan vermoedelijk deels worden toegepast; er kan gebruik worden gemaakt van de doel-middel structuur en de argumenten kunnen in de anticlimax volgorde worden verteld.
8.2.5 CONCLUDEREND Persuasieve communicatie kan dus effect hebben op het gedrag van mensen die gemotiveerd zouden moeten zijn het gedrag te veranderen. Dit is door middel van deze case onderzocht. Ook in andere situaties kan er een effect bereikt worden. Belangrijk is dat het om een situatie gaat waarin het niet vertonen van het gewenste gedrag gevaarlijk is of risico’s heeft voor de persoon die het gedrag vertoont. Daarnaast is het belangrijk dat een maatschappelijk hoog aanziend persoon (voor zowel de ontvanger als de omgeving) de voorlichting geeft. Ook is het belangrijk dat er wordt ingespeeld op de mate van motivatie van de persoon om het gewenste gedrag te vertonen. Iemand die ongemotiveerd is moet anders benaderd worden dan iemand die de intentie al heeft, maar het gewenste gedrag nog niet vertoont. Daarbij is het ook belangrijk dat de zender inzicht heeft in de consequentie-betrokkenheid, de standpunten van de ontvanger over het onderwerp, de eigen-effectiviteit om het gewenste gedrag te vertonen en de geloofwaardigheid van de bron. Deze punten geven inzicht in de attitude van de persoon, wat een belangrijke factor is voor gedragsverandering. In dit onderzoek zijn deze punten gebruikt om te kijken hoe ze scoorden voor en na de voorlichting. Na de voorlichting werd er positiever gescoord op deze punten en dat kan dus een indicatie zijn dat de attitude positiever is geworden door de voorlichting (en daarmee het gedrag). Als laatste moet de persuasieve communicatie zelf voldoen aan een aantal eisen om een effect te kunnen bereiken. Wat betreft geschreven communicatie is het belangrijk dat er gelet wordt op de inhoud (het belang van het gewenste gedrag communiceren en belemmeringen weerleggen), de stijl (persoonlijke aanspreekvorm, concreet taalgebruik en illustraties), de structuur (doel-middel structuur, vraagvormen in de kopjes en de argumenten in de anti-climax volgorde) en de lay-out (gebruik van kopjes en keuze lettertype). Deze eisen kunnen waarschijnlijk deels ook op niet geschreven media (beeld) toegepast worden. Zoals eerder besproken kan persuasieve communicatie het beste gegeven worden in een situatie waarin de ontvanger persoonlijk wordt aangesproken en waarin er voorlichting op maat wordt geboden. In die combinatie is geschreven media het meest geschikt.
46
8.3 KANTTEKENINGEN BIJ HET ONDERZOEK Er zijn een aantal beperkingen van dit onderzoek op te merken, die hier genoemd moeten worden. Dit heeft deels te maken met het invullen van de vragenlijst. Sommige vragen werden niet goed ingevuld. Al eerder is besproken dat sommige vragen helemaal niet ingevuld werden, maar bij de open vragen was het ook vaak zo dat de vraag helemaal verkeerd begrepen werd. Bij bijvoorbeeld het noemen van voordelen van bewegen beschreef de respondent wat hij / zij allemaal deed aan beweging. Wellicht kan dit komen doordat de respondenten voornamelijk ouderen zijn. Ondanks dat er in de begeleidende brief de nadruk is gelegd op het feit dat de antwoorden geen invloed hebben op de behandeling van de arts / nurse practitioner, kan het bovendien zo zijn geweest dat de respondenten bij de voor- en nameting sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven (Hoeken 2009: 49). Daarnaast is er geen rekening gehouden met de revalidatieperiode van de patiënt. Verschillende patiënten zitten in verschillende revalidatieperiodes en hierdoor kan er een verschil in antwoorden ontstaan. Bovendien is er geen rekening gehouden met het onderscheid tussen de verschillende artsen en nurse practitioners en de drie ziekenhuizen. Verder is alleen het effect op korte termijn onderzocht. Er is nu een effect te zien, maar het zou kunnen dat de patiënt over een maand weer in het oorspronkelijke gedrag terugvalt. Het huidige gedrag is veranderd, maar om te weten te komen of dit aanhoudt, zouden de respondenten nog een keer gemeten moeten worden. Het OPAC-traject bestaat uit herhalingen, in dit onderzoek is maar één voorlichtingsmoment onderzocht. Wellicht dat bij herhaling van de voorlichting een effect op lange termijn te meten is. Wat betreft de betrouwbaarheid moet er gekeken worden of het onderzoek na te doen is (dependibility). Het is belangrijk dat de onderzoeker in soortgelijk onderzoek deel uitmaakt van de organisatie, helemaal als het gaat om patiënten. Gegevens van patiënten (adresgegevens en data van afspraken) mogen ter bescherming van de privacy niet zomaar blootgesteld worden, hiervoor moet je deel uitmaken van de organisatie. Ook moet er eerst inzicht gecreëerd worden in de procedure van een controleafspraak, in de werkwijze van de afdeling, het gedrag van patiënten en in de soort aandoening die de patiënten hebben. Op deze manier kan er een goede onderzoeksmethode (en in dit geval een voorlichtingstraject) ontwikkeld worden. Het voorlichtingstraject moest namelijk geïntegreerd worden in de situatie zoals die er doorgaans uitziet op de afdeling. Bovendien is het van belang dat de onderzoeker flexibel is en probleemoplossend kan denken. Je hebt hier namelijk te maken met een echte situatie, waarin bijvoorbeeld afspraken afgezegd kunnen worden, vragenlijsten
47
niet beantwoord worden, of waarin er niet genoeg patiënten op controle komen in een bepaalde periode. Je moet flexibel genoeg zijn om je onderzoek daarop aan te passen. In dit geval was het nodig dat er een case-study gedaan werd. Het ging hier om een complex fenomeen, die niet nagebootst kan worden. Om onderzoek te doen naar gedrag, moet er onderzoek gedaan worden in een echte situatie.
8.4 MOGELIJKHEDEN VOOR VERVOLGONDERZOEK In dit onderzoek is onderzocht wat het effect is van persuasieve communicatie als alle omstandigheden positief zijn. Er wordt verwacht dat de respondent optimaal gemotiveerd is om het advies over te nemen. Er is echter alleen gekeken naar het effect op korte termijn, zoals in de vorige paragraaf besproken is. Om het effect op lange termijn te meten, zou het gehele OPAC-traject als case gebruikt kunnen worden en daarbij kan gekeken worden naar het effect op de lange termijn. De voorlichting wordt dan herhaald bij meer respondenten en dit kan weer een andere invloed hebben op het effect van het gedrag. Zo wordt meer inzicht gecreëerd in gedragsverandering. Ook kan gekeken worden naar andere vormen van voorlichting. Om meer inzicht te krijgen in nietgeschreven media (beeld en geluid) of mondelinge voorlichting en wat het effect daarvan is, is vervolgonderzoek naar deze vormen van media nodig. In dit onderzoek is gekeken naar situaties waarin verwacht wordt dat de persoon gemotiveerd is het gewenste gedrag te vertonen. Om echt inzicht te krijgen in persuasieve communicatie en gedragsverandering, moet ook gekeken worden naar andere situaties. Een voorbeeld hiervan is beïnvloeding in het koopgedrag of stemgedrag door middel van persuasieve communicatie. Met dit onderzoek hoop ik te hebben aangetoond dat persuasieve communicatie wel degelijk invloed kan hebben op de attitude en het gedrag van een persoon. Er is inzicht gecreëerd in wanneer persuasieve communicatie invloed kan hebben op de attitude en het gedrag. De resultaten van dit onderzoek kunnen in de praktijk toegepast worden, door ze te gebruiken bij het ontwerpen van voorlichting. Ook kunnen communicatieopleidingen deze kennis overbrengen aan studenten. Er is meer kennis en inzicht gecreëerd in het complexe fenomeen ‘gedragsverandering’. In de wetenschap kan men verder met de resultaten die in dit onderzoek zijn gevonden, er zijn genoeg mogelijkheden tot vervolgonderzoek. Uiteindelijk is de kennis dat in dit onderzoek is verkregen enkel een fractie van alle mogelijke kennis over het complexe fenomeen gedragsverandering.
48
8. LITERATUUR Azjen, I. en M. Fishbein. (1980). Understanding attitudes and predicting social behaviour. Englewood Cliffs, NJ:
Prentice-Hall.
Bandura, A. (1986). Social Foundation of thought and action: a social cognitive theory. New York: Prentice-Hall. Baxter, Leslie A. & E. Babbie (2004). The basics of communication research. USA: Wadsworth/Thomson Learning. Denscombe, M. (1993). Personal Health and the social psychology of risk taking. In: Health Education Research, vol.8. nr.4. 1993 Duff, Patricia A. (2008). Case Study Research in Applied Linguistics. New York: Lawrence Erlbaum Associates. Fishbein, M. (1967). A behaviour theory approach to the relations between beliefs about an object and the attitude toward the object. In M. Fishbein (et al.), Readings in attitude theory and measurement. (pp. 257 – 266). New York: Wiley. Fishbein, M. & I. Azjen (1975). Belief, attitude, intention and behaviour: an introduction to theory and research. Reading, Mass: Addison Wesley. Fishbein, M. & Yzer, M.C. (2003). “Using Theory to Design Effective Health Behavior Interventions.” Communication Theory, 13 (2), pp.164-183. Haes, J.C.J.M. de, Everdingen, J.J.E. van en A.M. Hoos. (1999). Communiceren met patiënten. Maarssen: Elsevier/Bunge Hoeken, H. (2008). Het ontwerp van overtuigende teksten. Wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: uitgeverij Coutinho. Hoeken, H., Hornikx, J. en L. Hustinx (2009). Overtuigende teksten. Onderzoek en ontwerp. Bussum: uitgeverij Coutinho. Jansen, J., Schuit, A.J. en F. van der Lucht. (2002). Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van gezond gedrag bij specifieke groepen. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 49
Lechner, L., Kremers, S., Meertens, R. et al. (2007) Determinanten van gedrag. In: Brug, J., Van Assema, P. en L. Lechner. (2007). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een planmatige aanpak. Assen: Van Gorcum. Pp. 75-105. Marcus, B.H. en L.H. Forsyth. (2003). Motivating People to Be Physically Active. Human Kinetics. Champaign, IL. Mullen, P.D., Hersey, J.C. & D.C. Iverson. (1987). Health behaviour models compared. In: Social Science and Medicine. Nr. 24. pp. 973 – 983 O’Keefe, D.J. (2002). Persuasion: Theory and research (2e editie). Thousand Oaks, CA: Stage Orthopedie.nl. (2010). Grote toename heup- en knieoperaties verwacht. Othopedie.nl. http://www.orthopedie.nl/news/displaynewsitem.asp?SEARCH=&PAGE=3&NEWSID=%7B914E0953F8D8-4B90-9F69-395EC423FB6F%7D. (28-06-2010).
Ostendorf M, Johnell O, Malchau H, et al. (2002). The epidemiology of total hip replacement in The Netherlands and Sweden: present status and future needs. Acta Orthop Scand 2002; 73: 282-286. Pander Maat, H. (1994). Van tekstfuncties naar teksteisen. Tijdschrift voor taalbeheersing, 16, 212 – 226. Petty, R.E. & J.T. Cacioppo. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral routes to attitude change. New York: Springer. Pos, S en J. Bouwens. (2003). Patiëntenvoorlichting: een theoretische verkenning. Studie ten behoeve van De Nederlandse Hartstichting. Afdeling Preventie en Voorlichting. NIGZ: Centrum voor Review en Implementatie. Pligt, J. van der en N. de Vries. (1995). Opinies en attitudes. Meting, modellen en theorie. Amsterdam: Boom. Prochaska, J.O., DiClemente, C.C. en J.C. Norcross. (1992). In search of how people change. Applications to addictive behaviors. In: American Psychologist. Vol. 47, No. 9. 1102 - 1114 Sallis, J.F. en Karen Glanz. (2009). Physical Activity and Food Environments: solutions to the Obesity Epidemic. In: The Milbank Quarterly, Vol. 87, No. 1. 2009. pp. 123 – 154. Sallis, J.F. en N. Owen. (1999). Physical Activity & Behavioral Medicine. Thousand Oaks: Sage Publications, Inc. 50
Siero, F. (1992). Voorlichting: Confectiepak of maatkostuum. In: Cox, D., Van houten, M. en T. Rolle. Voorlichtingskunde: Ontwikkelingen in theorie en praktijk. Pp. 69 – 76. Assen: Van Gorcum. Sluijs, E van., Poppel, M van. En W. van Mechelen. (2006). Stimuleren van bewegen in de huisartsenpraktijk. Een samenvatting van het PACE-project. In: Hart Bulletin. Jaargang 37, nr 1. P. 13 – 16. Sluijs, E van., Poppel, M van., Stalman, W. et al. (2004). Feasibility and acceptability of a physical activity promotion programme in general practice. In: Family Practice. Vol. 21. No. 4. P. 429 – 436. Stevens M. (2009). Bewegen bij ouderen. In: Sportgeneeskunde in de reeks praktische huisartsgeneeskunde. Bohn, Stafleu Van Loghum, 2009. Deel II, 67-84. ISBN: 978-90-313-4795-7. Universitair Medisch Centrum Groningen (2009). Aanvraag Pilot Onderzoek OPAC. Interne subsidie aanvraag. OPAC Interne_subsidie_def versie 23-02 (3).doc/18-03-09. Van der Meer, F.M., Ligtenberg, G., Staal, P.A. et al. (2009). Preventie bij overgewicht en obesitas: de gecombineerde leefstijlinterventie. Diemen: College voor zorgverzekeringen. Wagenmakers, R., Stevens, M., Groothoff, J.W. et al. (2008). Physical activity of patients one year after Primary Total Hip Arthroplasty. (Submitted article). Proefschrift Robert Wagenmakers: Physical activity after Total Hip Arthroplasty.
51
BIJLAGEN
o Bijlage I Methode vragenlijsten o Bijlage II Vragenlijst o BIjlage III Begeleidende brieven o Bijlage IV OPAC-traject o Bijlage V Voorlichtingsfolders o Bijlage VI Instructies artsen / nurse practitioners o Bijlage VII Checklist o Bijlage VIII effectmeting
Statistische
gegevens
52
BIJLAGE I METHODE VRAGENLIJST V RAGENLIJST VOORMETING Allereerst vond er een voormeting plaats bij de patiënten die de voorlichting kregen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een survey-onderzoek. Een survey-onderzoek is erop gericht om systematisch inzicht te krijgen in een deel van de bevolking wat betreft opvattingen, ervaringen of attitudes. Hierbij is de gebruikte dataverzamelingsmethode een enquêtering van een steekproef of van een populatie (Baxter en Babbie 2004: 167). In dit geval wordt gevraagd naar opvattingen en attitudes van patiënten die net een TKA of THA hebben ondergaan en hiervoor kan dus een surveyonderzoek gebruikt worden. Wat betreft de vorm is er gebruik gemaakt van een combinatie van open en gesloten vragen. De vragenlijst is gebaseerd op het model van Hoeken (2008), die in hoofdstuk vier besproken is. Aan de hand van een aantal punten die door Hoeken (2008: 195) zijn opgesteld, kan gekeken worden wat de houding van de patiënt is ten opzichte van het hanteren van een gezonde leefstijl. De vragen die door middel van de vragenlijst beantwoord moeten worden, zijn de volgende: o
Is de patiënt consequentie-betrokken bij de onderwerpen ‘afvallen’ en ‘bewegen’?
o
Welke voorkennis heeft de patiënt over de onderwerpen ‘afvallen en ‘bewegen’?
o
Heeft de patiënt een standpunt ingenomen over ‘afvallen’ en ‘bewegen’?
o
Welke overtuigingen vindt de patiënt het belangrijkste met betrekking tot het afvallen en genoeg bewegen?
o
Hoe ziet de lezer de bron van informatie?
In de literatuur wordt veel gesproken over eigen-effectiviteit, als een belangrijke determinant die meespeelt in gedragsverandering. Daarom wordt dit punt ook meegenomen in de vragenlijst. De eigen-effectiviteit kan vertaald worden in de volgende vraag die beantwoord moet worden door middel van de enquête. -
Hoe beschrijft de patiënt de eigen-effectiviteit?
De vragenlijst is opgestuurd naar patiënten die tijdens het controlegesprek de voorlichting over bewegen en afvallen krijgen. Zij konden deze zelf thuis invullen en meenemen naar de controle. Deze patiënten kregen ook een boekje over bewegen meegestuurd, maar in de begeleidende brief werd vermeld dat zij eerst de vragenlijst moesten invullen, voordat zij de informatie over bewegen zouden lezen. Om te bepalen wat het effect is, werd vooraf aan de voorlichting gemeten of de patiënt een gezonde leefstijl hanteert en er werd naar andere punten gekeken die zijn opgesteld door Hoeken 53
(2008). Op deze manier kon de houding van de patiënt ten opzichte van het hanteren van een gezonde leefstijl bepaald worden en kan met de nameting gekeken worden of de voorlichting daar invloed op heeft gehad.
O PERATIONALISATIE METING VOOR DE VOORLICHTING Eerst wordt gevraagd naar demografische kenmerken. Als eerste wordt gevraagd naar het geslacht. Dit wordt gevraagd om later het verschil te kunnen zien tussen mannen en vrouwen. Als tweede wordt gevraagd naar leeftijd, zodat bepaald kan worden of er sprake is van voornamelijk ouderen. Vervolgens wordt gekeken naar de mate van overgewicht. In de vragenlijst wordt gevraagd naar lengte en gewicht om zo de BMI te kunnen bepalen (zie hieronder). Geslacht: m / v (doorhalen wat niet van toepassing is). Leeftijd: ….. jaar Datum van operatie: Lengte: ……… meter Gewicht: ……. Kilogram gewicht / lengte² = BMI
Ook wordt gevraagd naar de mate van beweging en de mate van motivatie, zodat de arts of nurse practitioner de juiste folder mee kan geven. Er wordt gekeken of de patiënt voldoet aan de Nederlandse Norm Bewegen en in welke mate de patiënt gemotiveerd is om dit te doen.
54
We willen graag van u weten of u momenteel dagelijks 30 minuten beweegt, maar wel zo, dat u hiervan sneller gaat ademhalen en uw hartslag stijgt. Voorbeelden hiervan zijn flink doorwandelen of flink doorfietsen dit kan ook fietsen op de hometrainer zijn. Op gemiddeld hoeveel dagen per week bent u, alles bij elkaar opgeteld, tenminste een half uur bezig met fietsen, klussen, tuinieren, sporten of andere inspannende activiteiten? Omcirkel het juiste aantal dagen.
1
2
3
4
5
6
7 dagen
Lees de volgende beweringen en kruis het cirkeltje aan voor de zin welke het beste aansluit bij uw huidige activiteitenniveau of uw interesse in lichamelijke activiteiten. o
1. Ik ben niet lichamelijk actief en ik ben ook niet van plan om hiermee te beginnen.
o
2. Ik ben niet lichamelijk actief, maar ik denk er wel aan om hiermee te beginnen in de komende 6 maanden. 3. Ik ben wel lichamelijk actief, maar niet regelmatig (dwz minder dan 1 keer per week of minder dan 30 minuten per keer).
o
o
4. Ik ben de afgelopen 1 tot 6 maanden regelmatig lichamelijk actief geweest (dwz minimaal 1 keer per week en minimaal 30 minuten per keer)
o
5. Al langer dan 6 maanden ben ik regelmatig lichamelijk actief (dwz minimaal 1 keer per week en minimaal 30 minuten per keer).
Voor de eerste vraag geldt dat als de patiënt 1, 2, 3 of 4 invult, hij of zij niet voldoende beweegt. Vult hij of zij 5, 6 of 7 in, dan beweegt hij/zij wel voldoende. Bij de tweede vraag staan nummers voor de antwoorden. Kruist de patiënt de 1 of 2 aan, dan is hij/zij ongemotiveerd. Wordt 3 aangekruist, dan heeft de patiënt de intentie om voldoende te bewegen, maar doet dit nog niet. Vult hij/zij 4 of 5 in, dan beweegt de patiënt voldoende en moet hij/zij gemotiveerd blijven. De arts of nurse practitioner die de voorlichting geeft, hoeft alleen naar deze twee vragen te kijken. Aan de hand daarvan en aan de hand van de BMI die dan nog gemeten wordt, wordt de juiste voorlichting gegeven. Vanaf vraag 3 komen de punten aan bod die besproken worden in het model van Hoeken (2008). Deze begrippen zijn: consequentie-betrokkenheid, voorkennis, standpunt, overtuigingen, bron van informatie en eigen-effectiviteit. Zie hoofdstuk vier voor de beschrijving van deze punten. Op de volgende pagina’s wordt per punt de operationalisatie besproken.
55
CONSEQUENTIE -BETROKKENHEID (VRAAG 3 T/M 7) Wegman (1994) geeft een lijstje van vijf vragen om de consequentie-betrokkenheid te bepalen. De antwoorden van deze vragen worden samengevoegd tot één cijfer dat de mate van consequentiebetrokkenheid bepaalt.
In welke mate houden de volgende onderwerpen u persoonlijk bezig? Bewegen: mate Afvallen: mate
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
Geef van de volgende onderwerpen aan in hoeverre u ze van belang vindt voor uw eigen leven: Bewegen: mate Afvallen: mate
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
Denkt u ooit na over de volgende onderwerpen? Bewegen: mate Afvallen: mate
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
Hoe belangrijk zijn de volgende onderwerpen volgens u? Bewegen: mate Afvallen: mate
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
In het geheel niet
1
2
3
4
5
In
zeer
sterke
Geef op onderstaande schaal aan welke positie u inneemt tussen de twee uitersten. Als ik denk aan bewegen, wind ik me op. 1
2
3
4
5
Er moet heel wat gebeuren, wil ik mij opwinden over bewegen.
Als ik denk aan afvallen, wind ik me op. 1
2
3
4
5
Er moet heel wat gebeuren, wil ik mij opwinden over afvallen.
56
VOORKENNIS (VRAAG 8 T/M 11) Volgens Hoeken (2008: 196) kan er het beste gevraagd worden naar voor- en nadelen die volgens de doelgroep kleven aan deze gedragingen; dit zijn de consequenties van deze gedragingen. De vragen die hierbij horen, zijn open vragen, want bij een vooropgestelde lijst weet je nooit of je consequenties of eigenschappen over het hoofd hebt gezien. Bovendien geven de antwoorden op een open vraag extra informatie over welke consequenties de patiënt als belangrijkste beschouwt (Ajzen en Fishbein 1980: 68).
Wat zijn volgens u de voordelen van bewegen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………… Welke nadelen kleven er volgens u aan bewegen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………… Wat zijn volgens u de voordelen om af te vallen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………… Wat zijn volgens u de nadelen van afvallen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………
57
STANDPUNT (VRAAG 12 T/M 16) Er wordt gekeken in welke gebied de standpunten van de folder staan bij de patiënten. Er bestaat een eenvoudige methode om het acceptatiegebied te meten (Siero: 1992). In de vragenlijst wordt een beperkt aantal standpunten geformuleerd, uiteenlopend van zeer negatief naar zeer positief. De respondenten moeten dan op een driepuntsschaal aangeven in hoeverre zij het hiermee eens zijn of niet (1 = zeer mee oneens, 3 = zeer mee eens). Bij een score van 1, wordt het standpunt verworpen, bij een score van 2 wordt het standpunt neutraal gezien (non-commitment) en bij een score van 3 wordt het standpunt geaccepteerd (Siero: 1992).
Bewegen helpt mij om fit te blijven. Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
2
3
Zeer mee eens
Bewegen helpt mij om af te vallen. Zeer mee oneens
1
Ik kan meer bewegen dan voorheen door mijn nieuwe heup of knie. Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
Afvallen is belangrijk voor het behoud van de nieuwe heup of knie Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
2
3
Zeer mee eens
Gezond eten helpt mij om af te vallen. Zeer mee oneens
1
58
OVERTUIGINGEN Dit punt wordt niet meegenomen in de vragenlijst, maar wordt wel meegenomen in de resultaten. Bij het vragen naar de voorkennis wordt gevraagd naar voor- en nadelen. Aan de hand daarvan kunnen de overtuigingen bepaald worden. De eerste drie tot vijf voor- en nadelen die genoemd worden, vormen de belangrijkste overtuigingen. Deze overtuigingen zijn van belang voor het overtuigingsproces (Van der Pligt en De Vries (1995: 45).
EIGEN-EFFECTIVITEIT (VRAAG 17 T/M 23) Om de eigen-effectiviteit te meten stelt Bandura dat er drie aspecten als richtlijn kunnen worden onderscheiden (1986). Ten eerste de moeilijkheid (is het gedrag moeilijk of gemakkelijk uit te voeren?), als tweede de generaliseerbaarheid (verschilt het per situatie of is het altijd hetzelfde?) en als derde de zekerheid (is de persoon er zeker van het gedrag uit te kunnen voeren of is er twijfel?). Deze drie punten worden meegenomen in de vragenlijst. Bij het tweede punt (de generaliseerbaarheid), wordt gekeken naar barrières. Onder barrières worden de belemmeringen verstaan die de patiënt tegenhouden om gezonder te gaan eten of meer te gaan bewegen. Zie de volgende bladzijde voor de bijbehorende vragen.
59
MOEILIJKHEID BEWEGEN Voldoende bewegen vind ik: Moeilijk 1 2
3
4
5
Gemakkelijk
GENERALISEERBAARHEID BEWEGEN Ik beweeg niet voldoende, want: o Ik heb er geen plezier in o Het weer is te slecht o Ik heb pijn o Ik heb niemand om mee te sporten o Ik heb er te weinig tijd voor o Ik weet niet wat ik mag doen o Ik weet niet wat ik kan doen o Ik weet niet waar ik kan sporten o Sporten is te duur o Ik ben te oud om te sporten o Ik ben meestal te moe om te sporten o Geen van bovenstaande, want ik beweeg wel voldoende ZEKERHEID BEWEGEN Ik ben er zeker van dat ik genoeg kan bewegen. Zeer mee oneens 1 2 3 4
5
Zeer mee eens
MOEILIJKHEID BEWEGEN Afvallen vind ik: Moeilijk 1
2
3
4
5
Gemakkelijk
GENERALISEERBAARHEID BEWEGEN Ik ben niet bezig met afvallen of ik ben niet van plan om af te vallen, want o Gezond eten is te duur o Het kost me teveel tijd o Ik weet niet hoe ik af moet vallen o Ik vind het niet leuk om af te vallen o Ik vind het te moeilijk om af te vallen o Ik kan de verleiding van ongezond eten niet weerstaan ZEKERHEID BEWEGEN Ik ben er zeker van dat ik af kan vallen. Zeer mee oneens 1 2 3
4
5
Zeer mee eens
Ik heb genoeg discipline om af te vallen. Zeer mee oneens 1 2 3
4
5
Zeer mee eens
60
BRON VAN INFORMATIE (VRAAG 24) Door middel van de enquête wordt het beeld gemeten dat de patiënt heeft van de bron van informatie (in dit geval de arts of nurse practitioner). Hieronder wordt weergegeven hoe dit wordt bevraagd. Deze lijstjes zijn gebaseerd op het meetinstrument van McCroskey (1966) om de deskundigheid en betrouwbaarheid van een bron te meten. Deze waardes opgeteld, vormen de geloofwaardigheid van de bron.
Stel dat u voorlichting krijgt over voldoende bewegen en het krijgen of behouden van een gezond gewicht. Deze voorlichting krijgt u door een arts of nurse practitioner. Geef van de volgende punten aan wat u van de arts of nurse practitioner vindt: BETROUWBAARHEID De arts/nurse practitioner lijkt mij: Betrouwbaar: Zeer mee oneens Oprecht: Zeer mee oneens Eerlijk: Zeer mee oneens Neutraal: Zeer mee oneens
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens
DESKUNDIGHEID De arts/nurse practitioner lijkt mij: Deskundig: Zeer mee oneens Efficiënt: Zeer mee oneens Competent: Zeer mee oneens Capabel: Zeer mee oneens
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens
Deze begrippen hebben allemaal betrekking op de onderwerpen ‘gezond gewicht’ en ‘voldoende bewegen’. In de enquête wordt eerst kort uitgelegd wat deze begrippen inhouden, omdat zij hier anders geen vragen over kunnen beantwoorden. In bijlage II is de vragenlijst te zien zoals de respondenten hem kregen. De vragen in de vragenlijst zijn allereerst ontwikkeld aan de hand van de besproken punten hierboven. Hierbinnen zijn de vragen gebaseerd op verschillende modellen. Namelijk het model van Ajzen en Fishbein (1980), het model van Bandura over eigen-effectiviteit (1986), theorie van Siero (1992), Van der Pligt en De Vries (1995) en Hoeken (2008). Daarnaast zijn er verschillende vragenlijsten gebruikt om de vragen vorm te kunnen geven, namelijk een vragenlijst van Marcus en Forsyth (2003), een vragenlijst van GALM en een vragenlijst uit het boek van Hoeken (2008).
61
N AMETING De nameting vond een maand nadat de patiënt de voorlichting heeft gekregen plaats. De vragen voor de effectmeting zijn precies hetzelfde als de vragen die in hierboven besproken zijn, omdat er anders geen effect gemeten kan worden. Deze vragen worden hier niet opnieuw besproken.
62
BIJLAGE II VRAGENLIJST
VRAGENLIJST Bedankt dat u deze vragenlijst in wilt vullen! Voordat u deze vragenlijst invult, is het van belang dat u weet waar de vragenlijst over gaat. Als eerste gaat de vragenlijst over voldoende en regelmatig bewegen. Lichamelijk actief zijn houdt in dat u voldoende en regelmatig beweegt. Voldoende bewegen houdt in dat u op een zodanige manier beweegt dat uw hartslag stijgt en u sneller gaat ademhalen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn: flink doorwandelen, fietsen, zwemmen of tuinieren. Om voldoende en regelmatig te bewegen moet u dit een half uur doen op tenminste vijf, bij voorkeur alle, dagen van de week. De vragen in de vragenlijst hebben betrekking op deze richtlijnen, dus ga eerst bij uzelf na of u voldoet aan deze norm. Het tweede onderwerp is afvallen. Afvallen houdt in dat u gewicht verliest. Heeft u een gezond gewicht en voldoet u aan de norm voor voldoende beweging, zou u deze vragenlijst dan alsnog in willen vullen? Alvast bedankt! GEGEVENS
Geslacht: m / v (doorhalen wat niet van toepassing is). Leeftijd: ….. jaar Datum van operatie: Lengte: ……… meter Gewicht: ……. Kilogram
63
1.
Op gemiddeld hoeveel dagen per week bent u, alles bij elkaar opgeteld, tenminste een half uur bezig met fietsen, klussen, tuinieren, sporten of andere inspannende activiteiten? Omcirkel het juiste aantal dagen.
1 2.
2
3
4
5
6
7
dagen
Lees de volgende beweringen en kruis het cirkeltje aan voor de zin welke het beste bij u past (kies er één).
o Ik ben niet lichamelijk actief en ik ben ook niet van plan om hiermee te beginnen.
o Ik ben niet lichamelijk actief, maar ik denk er wel aan om hiermee te beginnen in de komende 6 maanden.
o Ik ben wel lichamelijk actief, maar niet regelmatig (dat wil zeggen minder dan 1 keer per week of minder dan 30 minuten per keer).
o Ik ben de afgelopen 1 tot 6 maanden regelmatig lichamelijk actief geweest (dat wil zeggen minimaal 1 keer per week en minimaal 30 minuten per keer)
o Al langer dan 6 maanden ben ik regelmatig lichamelijk actief (dat wil zeggen minimaal 1 keer per week en minimaal 30 minuten per keer).
64
CONSEQUENTIE-BETROKKENHEID Bij de volgende vragen kunt u het cijfer omcirkelen wat voor u van toepassing is.
3. In welke mate houden de volgende onderwerpen u persoonlijk bezig? Bewegen: Afvallen:
In het geheel niet In het geheel niet
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
In zeer sterke mate In zeer sterke mate
4. Geef van de volgende onderwerpen aan in hoeverre u ze van belang vindt voor uw eigen leven: Bewegen: Afvallen:
In het geheel niet In het geheel niet
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
In zeer sterke mate In zeer sterke mate
4 4
5 5
In zeer sterke mate In zeer sterke mate
5 5
In zeer sterke mate In zeer sterke mate
5. Denkt u ooit na over de volgende onderwerpen? Bewegen: Afvallen:
In het geheel niet In het geheel niet
1 1
2 2
3 3
6. Hoe belangrijk zijn de volgende onderwerpen volgens u? Bewegen: Afvallen:
In het geheel niet In het geheel niet
1 1
2 2
3 3
4 4
7. Geef op onderstaande schaal aan welke positie u inneemt tussen de twee uitersten. Als ik denk aan bewegen, wind ik me op. Als ik denk aan afvallen, wind ik me op.
1
1
2
2
3
3
4
4
5
Er moet heel wat gebeuren, wil ik mij opwinden over bewegen.
5
Er moet heel wat gebeuren, wil ik mij opwinden over afvallen.
65
VOORKENNIS
8. Wat zijn volgens u de voordelen van bewegen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………
9. Welke nadelen kleven er volgens u aan bewegen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………
10. Wat zijn volgens u de voordelen om af te vallen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… 11. Wat zijn volgens u de nadelen van afvallen? (noem minimaal drie en maximaal vijf, in volgorde van belangrijkheid: eerst de belangrijkste, daarna de tweede belangrijkste enz.) ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………
66
STANDPUNTEN Bij de volgende vragen kunt u het cijfer omcirkelen wat voor u van toepassing is.
12. Bewegen helpt mij om fit te blijven. Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
3
Zeer mee eens
13. Bewegen helpt mij om af te vallen. Zeer mee oneens
1
2
14. Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie. Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
15. Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie: Onbelangrijk
1
2
3
Belangrijk
16. Gezond eten helpt mij om af te vallen. Zeer mee oneens
1
2
3
Zeer mee eens
EIGEN EFFECTIVITEIT
17. Voldoende bewegen vind ik (omcirkel het juiste cijfer): Moeilijk
1
2
3
4
5
Gemakkelijk
67
18. Ik beweeg niet voldoende, want (kruis één of meerdere redenen aan): o Ik heb er geen plezier in o Het weer is te slecht o Ik heb pijn o Ik heb niemand om mee te sporten o Ik heb er te weinig tijd voor o Ik weet niet wat ik mag doen na mijn operatie o Ik weet niet wat ik kan doen na mijn operatie o Ik weet niet waar ik kan sporten o Sporten is te duur o Ik ben te oud om te sporten o Ik ben meestal te moe om te sporten o Anders, namelijk………………………………………………………………………………………… o Geen van bovenstaande, want ik beweeg voldoende 19. Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen. Zeer mee oneens
1
2
3
4
5
Zeer mee eens
2
3
4
5
Gemakkelijk
20. Afvallen vind ik: Moeilijk
1
21. Ik ben niet bezig met afvallen of ik ben niet van plan om af te vallen, want (kruis één of meerdere redenen aan): o Gezond eten is te duur o Het kost me teveel tijd o Ik weet niet hoe ik af moet vallen o Ik vind het niet leuk om af te vallen o Ik vind het te moeilijk om af te vallen o Ik kan de verleiding van ongezond eten niet weerstaan o Anders, namelijk………………………………………………………………………………………….. o Geen van bovenstaande, want ik heb een gezond gewicht 22. Ik ben er zeker van dat ik af kan vallen. Zeer mee oneens
1
2
3
4
5
Zeer mee eens
4
5
Zeer mee eens
23. Ik heb genoeg discipline om af te vallen. Zeer mee oneens
1
2
3
68
BRON VAN INFORMATIE
24. Stel dat u voorlichting krijgt over voldoende bewegen en het krijgen of behouden van een gezond gewicht. Deze voorlichting krijgt u door een arts of nurse practitioner. Geef van de volgende punten aan wat u van de arts of nurse practitioner vindt: BETROUWBAARHEID De arts/nurse practitioner lijkt mij: Betrouwbaar: Zeer mee oneens Oprecht: Zeer mee oneens Eerlijk: Zeer mee oneens Neutraal: Zeer mee oneens
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens
4 4 4 4
5 5 5 5
Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens Zeer mee eens
DESKUNDIGHEID De arts/nurse practitioner lijkt mij: Deskundig: Zeer mee oneens Efficiënt: Zeer mee oneens Competent: Zeer mee oneens Capabel: Zeer mee oneens
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst. Zou u deze ingevulde vragenlijst mee willen nemen naar uw controle? Alvast bedankt!
69
BIJLAGE III BEGELEIDENDE BRIEVEN B EGELEIDENDE BRIEF VOORMETING Geachte meneer/mevrouw,
Op dit moment is er vanuit het UMCG een onderzoek gaande naar voorlichting over een gezondere leefstijl. Een gezondere leefstijl, voldoende bewegen en gezond eten, is tegenwoordig een onderwerp waar veel aandacht aan besteed wordt. Ook vanuit de afdeling orthopedie in het UMCG wordt hier aandacht aan besteed, omdat het belangrijk is dat patiënten na een heup- of knie operatie weer goed gaan bewegen en een gezond gewicht hebben. Dit is ten eerste belangrijk voor uw nieuwe prothese, maar dit is ook belangrijk om fit te blijven en ziekten, zoals hart- en vaatziekten, tegen te gaan. Hierbij wil ik u vragen om mee te werken aan dit onderzoek. U komt in aanmerking voor dit onderzoek omdat u onlangs een nieuwe heup of knie hebt gekregen. Bij deze brief vindt u een boekje over bewegen en een vragenlijst. Ik zou u willen vragen om eerst de bijgaande vragenlijst in te vullen, voordat u het boekje leest. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten. Het is van belang dat de vragenlijst zo goed en volledig mogelijk ingevuld wordt. U kunt de ingevulde vragenlijst meenemen naar uw controle. De gegevens zullen vertrouwelijk behandeld worden, en worden verder alleen gezien door de arts of nurse practitioner. Alleen vraag 1 en 2 worden door de arts of nurse practitioner gelezen, zodat zij u een voorlichting op maat kunnen bieden. De rest van de vragen heeft geen invloed op de behandeling van uw arts of nurse practitioner. Alvast bedankt voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Marijke Prins Stagiaire Communicatie Afdeling Orthopedie UMCG
70
B EGELEIDENDE BRIEF NAMETING Geachte meneer/mevrouw,
Een aantal weken geleden heeft u een vragenlijst ingevuld en voorlichting gekregen over voldoende bewegen en het belang van een gezond gewicht. Nu het een tijdje geleden is dat u de voorlichting heeft gehad, willen we kijken hoe u nu denkt over deze onderwerpen. Daarom wil ik u vragen om bijgaande vragenlijst in te vullen. De meeste vragen zijn hetzelfde als de vorige vragenlijst die u in hebt gevuld, maar u kunt ze invullen zoals hoe u er nu over denkt. Deze vragenlijst is het laatste onderdeel in dit onderzoek, dus hierna zult u hier niet meer voor benaderd worden. De gegevens worden vertrouwelijk behandeld en hebben geen invloed op de behandeling van uw arts of nurse practitioner. Ik zou u willen vragen de vragenlijst zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, in te vullen en terug te sturen. Aangezien het onderzoek vanuit het UMCG wordt uitgevoerd, zou ik u willen vragen de vragenlijst ook hier weer naar terug te sturen. Bij deze envelop zit een antwoordenvelop in, waar u de vragenlijst geheel gratis in terug kunt sturen naar het UMCG. Alvast bedankt voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Marijke Prins Stagiaire Communicatiewetenschappen Afdeling Orthopedie UMCG
71
BIJLAGE IV OPAC-TRAJECT
Op welk moment
Doel
Doen voor of tijdens controle
Soort voorlichting
Ontslag afdeling
Aandacht krijgen voor het gezondheidsprobleem
OPAC folder meegeven
6 weken
Voordat patiënten gemotiveerd zijn om het gedrag te gaan veranderen, overtuigen dat er sprake is van een gezondheidsprobleem (kennis) en dat dit gezondheidsprobleem de patiënt zelf aangaat.
Folders:
Tijdens controle: Het niveau van bewegen vaststellen (> dan Nederlandse norm) en de BMI bepalen.
10 weken
Voordat patiënten gemotiveerd zijn om gedrag te gaan veranderen, overtuigen dat er sprake is van een gezondheidsprobleem (kennis) en dat dit gezondheidsprobleem ook henzelf aangaat
3 maanden
Patiënten overtuigen (attitude) dat de gedragsverandering het gezondheidsrisico vermindert, én de voordelen van de gedragsverandering opwegen tegen de nadelen. De omgeving moet meewerken (positieve sociale invloed) en men moet het vertrouwen hebben dat men
ontslag
bewegen 6 weken, (als pat.< ned. Norm)
risico overgewicht (als pat. BMI >27<30)
overgewicht (als pat.BMI >30) + verwijzing diëtist
Boekje OPAC Bewegen + vragenlijst opsturen, met het verzoek deze lijst voor de 3 maandelijkse poliklinische controle mee te nemen.
Folder meegeven aan de hand van de mate van Bij aanmelding patiënt motivatie: door zorgadministratie laten controleren of de vragenlijst is ingevuld (evt. ook beoordelen?) Zo niet Keuze uit 3 folders: dan nieuwe lijst alsnog Ongemotiveerd laten invullen. Intentie tot Voor controle:
72
het gewenste gedrag kan Tijdens controle: Gemotiveerd blijven. vertonen (hoge eigenBMI bewegingsniveau effectiviteitsverwachting). bepalen en aan de hand van ingevulde vragenlijst Bij een BMI hoger dan 30: Verwijzing diëtiste motivatie vaststellen. meegeven. 20 weken
-
Telefonisch vragenlijst afnemen. Indien motivatieniveau gewijzigd dan foldermateriaal gericht op gewijzigd niveau toesturen. Indien blijvend ongemotiveerd: OPAC staken
9 maanden
-
Optioneel: Folder 9 maanden met ondersteunend foldermateriaal van het Voedingscentrum en de Ned. Hartstichting
11 maanden
-
Vragenlijst opsturen, met het verzoek deze lijst voor de jaarlijkse poliklinische controle mee te nemen.
12 maanden
Tijdens controle: motivatieniveau vaststellen en kort aandacht voor mogelijk bereikte effecten qua bewegen en gewicht.
73
BIJLAGE V FOLDERS Bijgevoegd bij uitgeprinte versie
74
BIJLAGE VI INSTRUCTIES VOOR DE ARTS / NURSE PRACTITIONER Kader: Uit recent onderzoek blijkt dat na een heup of knie operatie het activiteitenniveau van de patiënt niet stijgt. Eveneens is uit recentelijk onderzoek gebleken dat een patiënt na een TKA gemiddeld 6 kilogram aankomt. De afdeling Orthopedie van het UMCG is begonnen met een project, genaamd ‘Orthopedic Physical Activity Counseling’ (OPAC). Deze interventie bestaat uit een beknopt leefstijl advies. Bij dit project zijn folders ontwikkeld die aan de patiënten worden gegeven tijdens de poliklinische controle afspraak. Het doel van deze voorlichting is om mensen te overtuigen een gezondere leefstijl aan te nemen, waarbij voldoende wordt bewogen en een gezond gewicht wordt nagestreefd. Praktische uitvoerbaarheid: Om te kijken of het project praktisch uitvoerbaar is, wordt het project in verschillende ziekenhuizen ingevoerd. Niet het gehele traject wordt ingevoerd, maar er wordt alleen gekeken naar één controlemoment. In het Martini wordt het onderzoek in de jaarlijkse controle uitgevoerd. Na het invoeren van dit project, wordt ten eerste gekeken of OPAC praktisch uitvoerbaar is. Daarnaast wordt gekeken of er op korte termijn effect bereikt wordt. Praktische instructies: In het onderstaande schema ziet u stap voor stap hoe dit project uitgevoerd wordt. Welk moment
Handeling
Doel
Twee week voor de Boekje OPAC Bewegen controle + vragenlijst opsturen, met het verzoek deze lijst mee te nemen naar de controle.
Patiënt bewust maken van de noodzaak om te bewegen + mate van motivatie vaststellen.
Vlak voor de controle
Beoordelen leefstijl patiënt (overgewicht?/ Beweegt te weinig?} Motivatie verandering leefstijl vaststellen
BMI bepalen + controleren of vraag 1 en 2 van de vragenlijst zijn ingevuld.
Wie Marijke Prins
Arts of practitioner
Nurse
Deze gegevens invullen in de checklist.
75
Tijdens de controle
Tijdens de controle
Patiënt informeren over het belang dat binnen orthopedie gehecht wordt aan bewegen en een gezond gewicht. Voor meer informatie doorverwijzen naar de folder. De juiste folder meegeven. Uitslag vraag 2 vragenlijst:
Patiënt bewust maken van het belang van bewegen en een gezond gewicht hebben.
Arts of practitioner
Nurse
Patiënt bewust maken van het belang van bewegen en een gezond gewicht hebben.
Arts of practitioner
Nurse
Patiënt een handvat geven om wat aan zijn of haar gewicht te gaan doen.
Arts of practitioner
Nurse
Gegevens bijhouden
Arts of practitioner Arts of practitioner
Nurse
1 = Folder ‘ongemotiveerd’ 2 of 3 = Folder ‘intentie tot’
Tijdens de controle
4 of 5 = Folder ‘gemotiveerd blijven’ Indien een patiënt een BMI heeft van 30 of hoger, dan een verwijsbrief van de diëtist meegeven.
Tijdens de controle
Checklist invullen
Na de controle
Checklist en vragenlijst in enveloppen verzamelen.
Nurse
76
BIJLAGE VII CHECKLIST Bijgevoegd bij uitgeprinte versie
77
78
BIJLAGE VIII STATISTISCHE GEGEVENS EFFECTMETING
BMI Er is te zien dat van de respondenten 8 een lager BMI hadden een maand na de voorlichting (Negative Ranks is 8), 0 personen een hoger BMI hadden (Positive Ranks is 0) en 14 personen hetzelfde BMI hadden. Door middel van de Wilcoxon Singed-rankstoets is berekend dat er een significant verschil (Z = -2,533; p = 0,011) is tussen de BMI bij de voormeting en de BMI bij de nameting. Ranks N Body Mass Index na - Body Mass Index
Mean Rank a
Negative Ranks
8
Positive Ranks
0 ,00
Ties
b
14
Total
Sum of Ranks
4,50
36,00 ,00
c
22
a. Body Mass Index na < Body Mass Index b. Body Mass Index na > Body Mass Index c. Body Mass Index na = Body Mass Index
Test Statistics
b
Body Mass Index na - Body Mass Index a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-2,533 ,011
a. Based on positive ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
79
B EWEGINGSNIVEAU (N EDERLANDSE N ORM B EWEGEN ) Er is een significant verschil (Z = -2,508; p = 0,012) te zien in het bewegingsniveau van de patiënt. Van de 23 respondenten bewogen 11 personen meer en 3 personen minder na de voorlichting. Er waren 9 respondenten die bij de nameting hetzelfde bewegingsniveau hadden als bij de voormeting. Ranks
N
Voldoet de patiënt aan de Negative Ranks
Mean Rank
3
Sum of Ranks
a
4,50
13,50
b
8,32
91,50
Nederlandse Norm Bewegen (na)? - Voldoet de patiënt Positive Ranks
11
aan de Nederlandse Norm Bewegen (voor)?
c
Ties
9
Total
23
a. Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (na)? < Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (voor)? b. Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (na)? > Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (voor)? c. Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (na)? = Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (voor)? Test Statistics
b
Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (na)? - Voldoet de patiënt aan de Nederlandse Norm Bewegen (voor)? a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-2,508 ,012
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
80
MOTIVATIE Er is een significant verschil (Z = -2,778; p = 0,005) te zien in de mate van motivatie van de patiënt om voldoende te bewegen. Van de 23 respondenten hadden 10 personen een hogere motivatie en 1 persoon een lagere motivatie. Er waren 12 respondenten die bij de nameting hetzelfde motivatieniveau hadden als bij de voormeting. Ranks N In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt
Mean Rank a
2,00
2,00
b
6,40
64,00
Negative Ranks
1
Positive Ranks
10
Ties
12
(na)? - In welke fase van het Stages of Change model zit de
Total
patiënt (voor)?
Sum of Ranks
c
23
a. In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (na)? < In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (voor)? b. In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (na)? > In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (voor)? c. In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (na)? = In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (voor)? b
Test Statistics
In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (na)? - In welke fase van het Stages of Change model zit de patiënt (voor)? a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-2,778 ,005
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
81
CONSEQUENTIE - BETROKKENHEID BEWEGEN De consequentie-betrokkenheid voor bewegen is niet significant gestegen (p = 0,101) op een significantieniveau van 5%. Van de 19 respondenten hadden 4 personen een lagere consequentiebetrokkenheid, 11 hadden een hogere consequentie-betrokkenheid en 4 personen hadden dezelfde consequentie-betrokkenheid bij de nameting. Wel is er een stijging te zien van het gemiddelde, in de voormeting was deze 17,63 en in de nameting 18,53. Ranks N Totaal consequentie betrokkenheid bewegen -
Mean Rank a
7,88
31,50
b
8,05
88,50
Negative Ranks
4
Positive Ranks
11
Totaal consequentie betrokkenheid bewegen
Sum of Ranks
c
Ties
4
Total
19
a. Totaal consequentie betrokkenheid bewegen < Totaal consequentie betrokkenheid bewegen b. Totaal consequentie betrokkenheid bewegen > Totaal consequentie betrokkenheid bewegen c. Totaal consequentie betrokkenheid bewegen = Totaal consequentie betrokkenheid bewegen
Test Statistics
b
Totaal consequentie betrokkenheid bewegen Totaal consequentie betrokkenheid bewegen a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-1,639 ,101
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
82
CONSEQUENTIE - BETROKKENHEID AFVALLEN Ook de consequentie-betrokkenheid voor afvallen is niet significant gestegen (p = 0,166) op een significantieniveau van 5%. Van de 17 respondenten hadden 5 personen een lagere consequentiebetrokkenheid, 9 hadden een hogere consequentie-betrokkenheid en 3 personen hadden dezelfde consequentie-betrokkenheid bij de nameting. Wel is er een stijging te zien van het gemiddelde, in de voormeting was deze 14,94 en in de nameting 16,53.
Ranks N Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (na) -
Mean Rank
Negative Ranks
5
a
6,10
30,50
Positive Ranks
9
b
8,28
74,50
Ties
3
Total
17
Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (voor)
Sum of Ranks
c
a. Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (na) < Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (voor) b. Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (na) > Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (voor) c. Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (na) = Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (voor)
Test Statistics
b
Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (na) Totaal consequentie betrokkenheid afvallen (voor) a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-1,384 ,166
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
83
S TANDPUNTEN In de vragenlijst kwamen vijf standpunten voor. Bij alle vijf standpunten was er een stijging te zien in het gemiddelde. Alle standpunten kwamen dus dichter bij het acceptatiegebied te liggen. De stijgingen van de standpunten zijn echter niet significant. (p = 0,180; p = 0,157; p = 0,408; p = 0,157; p = 0,206).
b
Test Statistics
Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe
Afvallen is voor
heup of knie (na) het behoud van Bewegen helpt
Bewegen helpt
- Ik kan meer
de nieuwe heup
Gezond eten
mij om fit te
mij om af te
bewegen dan
of knie (na) -
helpt mij om af te
blijven (na) -
vallen (na) -
voor mijn
Afvallen is voor
vallen (na) -
Bewegen helpt
Bewegen helpt
operatie door
het behoud van
Gezond eten
mij om fit te
mij om af te
mijn nieuwe
blijven
vallen
heup of knie
a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
a
-1,342 ,180
-1,414 ,157
-,828 ,408
de nieuwe heup helpt mij om af te of knie a
vallen a
a
-1,414 ,157
-1,265 ,206
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
84
Ranks N Bewegen helpt mij om fit te blijven (na) - Bewegen helpt mij
Mean Rank
Negative Ranks
1
a
3,00
3,00
Positive Ranks
4
b
3,00
12,00
om fit te blijven Ties
Bewegen helpt mij om af te
Sum of Ranks
14
c
Total
19
Negative Ranks
2
d
4,50
9,00
6
e
4,50
27,00
vallen (na) - Bewegen helpt mij Positive Ranks om af te vallen Ties Total
12
f
20
Ik kan meer bewegen dan voor Negative Ranks
1
g
4,50
4,50
mijn operatie door mijn nieuwe Positive Ranks heup of knie (na) - Ik kan meer Ties bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup Total
4
h
2,62
10,50
j
2,50
2,50
k
3,12
12,50
m
3,50
7,00
n
4,20
21,00
15
i
20
of knie Afvallen is voor het behoud van Negative Ranks
1
de nieuwe heup of knie (na) -
4
Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie
Positive Ranks
l
Ties
13
Total
18
Gezond eten helpt mij om af te Negative Ranks
2
vallen (na) - Gezond eten helpt Positive Ranks mij om af te vallen Ties
5
Total
12
o
19
85
Ranks N Bewegen helpt mij om fit te blijven (na) - Bewegen helpt mij
Mean Rank
Negative Ranks
1
a
3,00
3,00
Positive Ranks
4
b
3,00
12,00
om fit te blijven Ties
Bewegen helpt mij om af te
Sum of Ranks
14
c
Total
19
Negative Ranks
2
d
4,50
9,00
6
e
4,50
27,00
vallen (na) - Bewegen helpt mij Positive Ranks om af te vallen Ties Total
12
f
20
Ik kan meer bewegen dan voor Negative Ranks
1
g
4,50
4,50
mijn operatie door mijn nieuwe Positive Ranks heup of knie (na) - Ik kan meer Ties bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup Total
4
h
2,62
10,50
j
2,50
2,50
k
3,12
12,50
m
3,50
7,00
n
4,20
21,00
15
i
20
of knie Afvallen is voor het behoud van Negative Ranks
1
de nieuwe heup of knie (na) -
4
Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie
Positive Ranks
l
Ties
13
Total
18
Gezond eten helpt mij om af te Negative Ranks
2
vallen (na) - Gezond eten helpt Positive Ranks mij om af te vallen Ties
5
12
o
a. Bewegen helpt mij om fit te blijven (na) < Bewegen helpt mij om fit te blijven b. Bewegen helpt mij om fit te blijven (na) > Bewegen helpt mij om fit te blijven c. Bewegen helpt mij om fit te blijven (na) = Bewegen helpt mij om fit te blijven d. Bewegen helpt mij om af te vallen (na) < Bewegen helpt mij om af te vallen e. Bewegen helpt mij om af te vallen (na) > Bewegen helpt mij om af te vallen f. Bewegen helpt mij om af te vallen (na) = Bewegen helpt mij om af te vallen g. Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie (na) < Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie h. Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie (na) > Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie i. Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie (na) = Ik kan meer bewegen dan voor mijn operatie door mijn nieuwe heup of knie j. Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie (na) < Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie k. Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie (na) > Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie l. Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie (na) = Afvallen is voor het behoud van de nieuwe heup of knie m. Gezond eten helpt mij om af te vallen (na) < Gezond eten helpt mij om af te vallen n. Gezond eten helpt mij om af te vallen (na) > Gezond eten helpt mij om af te vallen
86
E IGEN - EFFECTIVITEIT Moeilijkheid bewegen In onderstaande schema’s is te zien dat de respondenten het na de voorlichting gemakkelijker leek om te bewegen dan voor de voorlichting (Z = -2,064; p = 0,039). Van de 20 respondenten vonden 2 respondenten het wel moeilijker, 8 respondenten vonden het gemakkelijker en 10 respondenten bleven gelijk in hun mening. Ranks N Moeilijkheid van voldoende bewegen - Moeilijkheid van
Mean Rank
Sum of Ranks
Negative Ranks
2
a
4,00
8,00
Positive Ranks
8
b
5,88
47,00
voldoende bewegen Ties
10
Total
c
20
a. Moeilijkheid van voldoende bewegen < Moeilijkheid van voldoende bewegen b. Moeilijkheid van voldoende bewegen > Moeilijkheid van voldoende bewegen c. Moeilijkheid van voldoende bewegen = Moeilijkheid van voldoende bewegen
Test Statistics
b
Moeilijkheid van voldoende bewegen Moeilijkheid van voldoende bewegen a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-2,064 ,039
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
87
Zekerheid bewegen De zekerheid van de respondenten om voldoende te bewegen is niet significant gestegen (p = 0,190). Het gemiddelde is wel gestegen van 3,95 naar 4,09, maar deze stijging is niet significant op een niveau van 5%. Van de 22 respondenten waren 3 respondenten minder zeker na de voorlichting, 6 respondenten waren zekerder na de voorlichting en 13 respondenten bleven gelijk. Ranks N Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen - Ik
Mean Rank
Negative Ranks
3
a
4,00
12,00
Positive Ranks
6
b
5,50
33,00
ben er zeker van dat ik Ties
voldoende kan bewegen
Sum of Ranks
13
Total
c
22
a. Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen < Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen b. Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen > Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen c. Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen = Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen
Test Statistics
b
Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen - Ik ben er zeker van dat ik voldoende kan bewegen a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-1,310 ,190
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
88
Moeilijkheid afvallen De gemiddelde score van deze vraag ging van 2,82 naar 3, wat zou betekenen dat de respondent het na de voorlichting gemakkelijker vond om af te vallen. De stijging is echter niet significant (p = 0,317). Van de 17 respondenten vonden 2 respondenten het na de voorlichting moeilijker, 4 vonden het gemakkelijker en 11 respondenten gaven hetzelfde antwoord als voor de voorlichting.
Ranks N Moeilijkheid van afvallen (na) - Moeilijkheid van
Mean Rank
Sum of Ranks
Negative Ranks
2
a
3,00
6,00
Positive Ranks
4
b
3,75
15,00
afvallen Ties
11
Total
c
17
a. Moeilijkheid van afvallen (na) < Moeilijkheid van afvallen b. Moeilijkheid van afvallen (na) > Moeilijkheid van afvallen c. Moeilijkheid van afvallen (na) = Moeilijkheid van afvallen
Test Statistics
b
Moeilijkheid van afvallen (na) Moeilijkheid van afvallen a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
-1,000 ,317
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
89
Zekerheid afvallen en discipline afvallen De zekerheid om af te vallen is bijna significant gestegen op een niveau van 5 % (p = 0,059). Na de voorlichting was 1 respondent minder zeker, 6 respondenten waren zekerder geworden en 11 respondenten bleven gelijk. Er is wel een duidelijke significante stijging te zien in de discipline om af te vallen (p = 0,021). Eén respondent dacht minder discipline te hebben, 8 respondenten hadden meer discipline en 9 respondenten bleven gelijk. Ranks N Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen (na) - Ik ben er
Mean Rank
Sum of Ranks
Negative Ranks
1
a
4,00
4,00
Positive Ranks
6
b
4,00
24,00
zeker van dat ik kan afvallen Ties
11
Total
c
18
Ik heb genoeg discipline om Negative Ranks
1
d
4,00
4,00
af te vallen (na) - Ik heb
Positive Ranks
8
e
5,12
41,00
Ties
9
Total
18
genoeg discipline om af te vallen
f
a. Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen (na) < Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen b. Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen (na) > Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen c. Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen (na) = Ik ben er zeker van dat ik kan afvallen d. Ik heb genoeg discipline om af te vallen (na) < Ik heb genoeg discipline om af te vallen e. Ik heb genoeg discipline om af te vallen (na) > Ik heb genoeg discipline om af te vallen f. Ik heb genoeg discipline om af te vallen (na) = Ik heb genoeg discipline om af te vallen
Test Statistics
b
Ik ben er zeker
Ik heb genoeg
van dat ik kan
discipline om af
afvallen (na) - Ik te vallen (na) - Ik ben er zeker van
heb genoeg
dat ik kan
discipline om af
afvallen
te vallen a
Z Asymp. Sig. (2-tailed)
a
-1,890 ,059
-2,310 ,021
a. Based on negative ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
90
G ELOOFWAARDIGHEID BRON Als laatste werd er gekeken naar de geloofwaardigheid van de bron. Deze was al aan de hoge kant, maar is bij de nameting toch nog gestegen. Bij de voormeting was deze namelijk 34 en bij de nameting 35,76. Deze stijging is echter niet significant (p = 1,000)
Ranks N Geloofwaardigheid_na Geloofwaardigheid
Mean Rank
Sum of Ranks
Negative Ranks
3
a
4,67
14,00
Positive Ranks
4
b
3,50
14,00
Ties
4
Total
11
c
a. Geloofwaardigheid_na < Geloofwaardigheid b. Geloofwaardigheid_na > Geloofwaardigheid c. Geloofwaardigheid_na = Geloofwaardigheid
Test Statistics
b
Geloofwaardigheid_ na Geloofwaardigheid Z
,000
a
Asymp. Sig. (2-tailed)
1,000
a. The sum of negative ranks equals the sum of positive ranks. b. Wilcoxon Signed Ranks Test
91