Perspectief voor een duurzame visserij Nationaal Strategisch Plan 2007‐2013 voor het Europees Visserij Fonds
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Directie Visserij Postbus 20401
2500 EK ’s‐Gravenhage Nederland
2
Perspectief voor een duurzame visserij
1
Inleiding
5
1. De Nederlandse visserijsector
8
1.1.
Inleiding
8
1.2.
Sociaal economische positie
8
1.3.
Korte beschrijving van het visserijcluster
9
2. Sterkte‐zwakte analyse van de Nederlandse Visserij
15
3. Doelstellingen en prioriteiten van Nederland m.b.t. duurzame visserij
21
3.1.
Internationale kaders
21
3.2.
Nationale kaders
22
3.3.
Rol van de overheid
23
3.4.
Inhoudelijke keuzes en prioriteiten voor Nederland
23
3.5.
Vertaling naar de assen van het EVF
26
3.6.
Vertaling naar sectoren
29
4.
Financiering van het Plan
34
5. Uitvoering en toezicht
36
5.1.
Uitvoeringsorganisatie
36
5.2.
Toezicht
38
5.3.
Afbakening met structuurfondsen
38
5.4.
Procedures ten behoeve van preventie, fraude en onregelmatigheden
39
5.5.
Tussentijdse Evaluatie
40
Bijlage 1: Portfolioanalyse Nederlandse vissector
41
Bijlage 2: Kaart met voor de visserij relevante Natura 2000 gebieden
43
Bijlage 3: Beschrijving Nederlandse visserijgemeenschappen
44
Bijlage 4: De Nederlandse visserijsector in cijfers
46
Bijlage 5: Overzicht van geconsulteerde stakeholders
55
3
4
Inleiding Nationaal Strategisch Plan Het Europese Visserijfonds (EVF) is het kader voor communautaire steun voor de duurzame ontwikkeling van de visserijsector1 en visserijgebieden. Voor de programmaperiode 2007‐ 2013 zijn bijstandsprogramma’s voorzien met als doel richting te geven aan innovatieve en structuurversterkende maatregelen. Deze maatregelen zullen zoveel mogelijk hand in hand moeten gaan met belangrijke opgaven om de milieudruk uit de visserij verder te verminderen en te voldoen aan de wettelijke verplichtingen en maatschappelijke wensen die aan de visserijsector worden gesteld. Ten behoeve van deze bijstandsprogramma’s stelt iedere lidstaat een nationaal strategisch plan (NSP) en een Operationeel Plan (OP) op. Het voorliggende NSP beschrijft de voorgenomen maatregelen ten behoeve van de Nederlandse visserijsector. Het programma heeft een looptijd (in termen van het aangaan van financiële verplichtingen) van zeven jaar (2007 tot en met 2013). De totale maximale bijstand uit het EVF voor Nederland voor genoemde periode bedraagt 48,6 miljoen euro. Dit bedrag moet voor de verschillende voorgestelde maatregelen aangevuld worden met nationale (overheids‐) en particuliere bijdragen. De totale overheidsbijdrage (incl. de EVF‐middelen uit Brussel) bedraagt ca. 125 mln. euro. De totale particuliere bijdrage bedraagt minimaal 72 mln. euro Het NSP is geformuleerd vanuit een aantal strategische doelstellingen en prioriteiten en geeft daarmee op hoofdlijnen het beleid voor de komende periode aan. Dit beleid is gericht op perspectief voor een duurzame visserij, ook na 2013. Opbouw van het document Het voorliggende NSP is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 biedt een beschrijving van de bestaande situatie in de visserijsector, waarbij het hele cluster aan activiteiten (van aanvoer tot en met detailhandel) aan bod komt. Hoofdstuk 2 bevat een sterkte zwakte analyse van de Nederlandse visserijsector. Hoofdstuk 3 bevat de doelstellingen en prioriteiten van Nederland met betrekking tot duurzame visserij, aquacultuur en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Voortbouwend op de voorgaande hoofdstukken worden, op basis van een aantal uitgangspunten, de nieuwe zwaartepunten geïdentificeerd en wordt per zwaartepunt en sector aangegeven waarop de komende periode (2007‐2013) zal worden ingezet.
1
Visserijsector wordt in dit plan breed opgevat. Het gaat in feite om een cluster van samenhangende activiteiten, te weten: aanvoer/kweek/productie, verwerking en afzet.
5
Tenslotte wordt aangegeven met behulp van welke indicatoren het succes zal worden beoordeeld. Hoofdstuk 4 bevat het financieringsplan op hoofdlijnen, alsmede een globale opsomming van nationale overheidsmiddelen die naast het EVF worden ingezet. Hoofdstuk 5 bevat informatie over uitvoering, toezicht en evaluatie. Daarnaast bevat het plan de volgende bijlagen: 1. Portfolioanalyse van de Nederlandse vissector 2. Kaart met voor de visserij relevante Natura2000 gebieden in Nederland 3. Kaart en korte beschrijving van Nederlandse visserijgemeenschappen 4. De Nederlandse visserijsector in cijfers 5. Overzicht van stakeholders die geconsulteerd zijn Consultatie Het NSP is geformuleerd door de Directie Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ten behoeve van de ontwikkeling van het NSP is een groot aantal organisaties verzocht voorstellen en wensen ten aanzien van het programma te formuleren. Het betreft organisaties op het terrein van: • Zee‐, kust‐ en binnenvisserij, • Viskweek, • Handel, verwerking en afzet van vis, • Natuur‐ en milieubescherming • Vrouwen in de visserij • Werknemersbelangen • Overheden • Wetenschap Publiciteit Ten behoeve van de uitvoering van de verschillende maatregelen uit het programma zal – in die gevallen waarin dit relevant is – aandacht worden besteed aan de bekendmaking van de maatregelen. Deze publiciteitsactiviteiten zullen vooral zijn gericht op de potentiële begunstigden en belanghebbenden. Voor de publiciteit zullen verschillende vormen worden toegepast (bijeenkomsten en rechtstreekse contacten, folders en persmededelingen, websites en andere vormen), afhankelijk van de behoeften en mogelijkheden, en steeds met als oogmerk een zo groot mogelijk deel van de potentiële begunstigden en belanghebbenden te bereiken. In het Operationele programma zullen ten aanzien van de publiciteit acties worden opgenomen, waarvoor middelen zullen worden gereserveerd (onder Technische bijstand). Elektronische data‐uitwisseling
6
Voor de uitvoering van het programma zal een systeem worden opgezet waarin zowel detail‐ als geaggregeerde informatie en periodieke overzichten met betrekking tot de voortgang van de diverse acties van het programma zijn opgenomen. Het gaat hierbij om zowel financiële, administratieve als fysieke elementen. Voor de rapportering en (elektronische) data‐uitwisseling met de Europese Commissie zal gebruikt worden gemaakt van de applicatie SFC2007. De bevoegdheden en inloggegevens zijn hiervoor inmiddels geheel verzorgd.
7
1.
De Nederlandse visserijsector2
1.1. Inleiding De Nederlandse visserijsector is een sector met twee gezichten. Enerzijds is sprake van een dynamische sector die in staat is op een aantal deelmarkten belangrijke posities op te bouwen. De marktvooruitzichten voor de afzet van visproducten zijn bijzonder gunstig. De Nederlandse vissector heeft de ambitie ook de komende periode haar vooraanstaande marktpositie verder te kunnen uitbouwen. Anderzijds is sprake van een sector die onder druk staat. Met name de aanvoer (visserijvloot) staat de komende periode voor grote ecologische en economische opgaven. Naar verwachting zullen de veranderingen, die hier uit voortvloeien, gevolgen hebben voor de structuur van de Nederlandse visserijgemeenschappen. Hoewel de visserij haar dominante positie niet direct zal verliezen zullen de visserijgemeenschappen nieuwe economische dragers moeten ontwikkelen voor het behoud van werkgelegenheid en de versterking van de lokale economie. Hier ligt een belangrijke opgave voor de regionale overheden.
1.2. Sociaal economische positie De Nederlandse visserijector behoort tot de vijf grootste Europese visproducenten. Het Europese marktaandeel bedraagt ongeveer 7%. Alleen het Verenigd Koninkrijk (12%), Frankrijk (14%), Denemarken (17%) en Spanje (19%) produceren meer vis dan Nederland. De totale opbrengstwaarde van de Nederlandse visserij bedroeg in 2005 € 483 mln. De invoerwaarde bedroeg in 2005 1,3 mrd euro en de waarde van geëxporteerde vis bedroeg datzelfde jaar 2,2 mrd euro. De consumptiewaarde van vis bedraagt ongeveer 0,5 mrd euro. Aangezien Nederlanders gemiddeld een keer per twee à drie weken vis consumeren en het Nationaal Voedingscentrum consumptie van twee keer per week adviseert, ligt hier nog een aanzienlijk groeipotentieel. De huidige economische betekenis op nationaal niveau is bescheiden. De totale vissector (aanvoer, handel en verwerking) is samen goed voor ongeveer 0,2 % van het nationaal inkomen (BNP) en werkgelegenheid. Voor de Nederlandse visserijgemeenschappen is de economische betekenis aanzienlijk groter. Het werkgelegenheidsaandeel kan hier wel oplopen tot wel 50%. Er is sprake van een sterke concentratie van activiteiten in de traditionele visserijgemeenschappen. Deze gemeenschappen liggen vooral langst de kust, in de Zeeuwse delta en aan de rand van de voormalige Zuiderzee (het huidige IJsselmeer). Voor een overzicht van deze gemeenschappen wordt verwezen naar bijlage 3.
2
Voor een meer kwantitatieve beschrijving wordt verwezen naar bijlage 4
8
De totale werkgelegenheid in de Nederlandse vissector ligt op ongeveer 14.000 mensjaren. In de aanvoer (de visserij) is de werkgelegenheid tussen 2000 en 2005 met bijna 25 % afgenomen tot 2.800 mensjaren. Het gaat vrijwel uitsluitend om mannen. Aangezien het vaak ook gezinsbedrijven betreft houden deze cijfers geen of onvoldoende rekening met meewerken van gezinsleden. In de verwerkende industrie bestaat ongeveer een derde van het personeelsbestand uit vrouwelijke werknemers. In verhouding maakt de werkgelegenheid in de aanvoer nog maar 20% uit van de totale werkgelegenheid in de sector. Deze ontwikkeling zal zich naar verwachting de komende periode doorzetten. Dit heeft grote gevolgen voor zowel de betrokken opvarenden als voor de daarvan economisch afhankelijke visserijgemeenschappen. De omgeving stelt hoge eisen aan de moderne ondernemer. Het gaat hierbij enerzijds om het verder verdiepen van de beroepsvaardigheden (de visser bijvoorbeeld in de rol van bestandsbeheerder). Anderzijds om het ontwikkelen van algemene ondernemersvaardigheden (bijvoorbeeld het vermarkten visserijproducten). Deze werkgelegenheidsaspecten vragen meer aandacht dan voorheen. Ontwikkeling van de rol van de vrouw De rol van de vissersvrouwen is de afgelopen periode verbeterd. Zij hebben zich weten te organiseren in een netwerk van vrouwen in de visserij (VinVis). Het netwerk vormt een belangrijke schakel tussen de activiteiten op zee en ontwikkelingen aan wal. Ondanks deze inzet is er vooruitgang te boeken waar het gaat om aandacht voor de positie van de meewerkende vissersvrouw in de onderneming en in het gezin. Ook de rol die de vrouw kan spelen bij de transitie die (gezins)bedrijven moeten maken is nog onderbelicht. Maatschappelijke betekenis van de sportvisserij Hoewel de Nederlandse sportvisserij buiten de scope van het EVF valt is de maatschappelijke betekenis omvangrijk. De sportvisserij is een belangrijke medegebruiker van de Noordzee, de kustwateren en binnenwateren. In totaal telt ons land 1,6 miljoen sportvissers. De economische waarde van de sportvisserij bedraagt jaarlijks € 500 mln. Verder biedt het werkgelegenheid voor ongeveer 3.500 tot 5.000 arbeidsplaatsen en duizenden vrijwilligers. Op een aantal wateren draagt deze sector samen met beroepsvissers en waterbeheerders ook bij aan het visstandbeheer, ondermeer door deelname aan zogenaamde Visstandbeheercommissies (VBC’s).
1.3. Korte beschrijving van het visserijcluster3 De Nederlandse visserijsector (of beter gezegd: het visserijcluster) bestaat uit een aantal onderdelen die hieronder kort zullen worden beschreven.
3
Visserij in cijfers 2006, LEI (2006)
Visserij in trends, LEI (2007)
9
De vloot (aanvoer) De Nederlandse visserijvloot is op te delen in drie deelsectoren, te weten: a) zeevisserij b) kustvisserij c) binnenvisserij De omvang van de zeevisserijvloot is de afgelopen periode fors afgenomen. Recente saneringsprogramma’s hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan een structurele afname van de visserijinspanning. Zo is de omvang Nederlandse kottervloot de laatste paar jaren met 15% afgenomen tot 340 schepen in 2005. Het totale motorvermogen en olieverbruik in de kottersector is met respectievelijk 25% en 32% nog sterker afgenomen. In vergelijking met het begin van de jaren negentig is de aanvoer van vis met Nederlandse kotters vrijwel gehalveerd van 150.000 ton naar 80.000 ton. Die daling valt vooral toe te schrijven aan vissoorten waarvan de quota fors zijn verminderd (schol, tong, kabeljauw). Naar verwachting zal het EU‐beheerplan voor tong en schol noodzakelijk leiden tot een verdere vermindering van de quota en visserijdruk. Slechte bedrijfsresultaten in de kottervloot hebben de vermogenspositie ernstig aangetast. De solvabiliteit van deze deelsector sector is gedaald naar 0%. Enkele jaren terug lag dit nog op 40%. Dit vertaalt zich direct naar het investeringsvolume. Investeringen lagen in 2005 op een bijzonder laag niveau (€ 6 miljoen). Er kwamen geen nieuwe schepen in de vaart en er werden weinig nieuwe motoren ingebouwd. De Nederlandse vloot veroudert in de huidige economische condities snel. De grote zeevisserij (trawlersector) laat een andere trend zien: het aantal schepen is de afgelopen 15 jaar redelijk stabiel gebleven (ca. 15), de schepen zijn groter geworden en de werkgelegenheid in deze sector is toegenomen. De sector bestaat uit vier rederijen die met diepvriestrawlers vissen op pelagische vissoorten. Het quotamanagement in Nederland vindt plaats met inschakeling van beheergroepen (het zogenaamde co‐management). Dit geeft binnen de wettelijke EU‐kaders maximale flexibiliteit aan groepen van vissers en leidt tot meer draagvlak bij vissers voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De visserij op garnalen vindt dicht bij de kust plaats en wordt voornamelijk uitgevoerd door kleine kotters met een motorvermogen tot 300 pk. Het gaat om circa 200 schepen. Ook in deze visserij is sprake van een stijging van kosten en verslechtering van de solvabiliteit. Deels gaat het om kotters die exclusief op garnalen vissen, deels om kotters die behalve op garnalen ook op platvis en rondvis vissen. De mosselcultuur omvatte in 2005 nog 64 schepen. De vloot is in hoge mate afhankelijk van mosselzaad uit de Waddenzee. De sector is bezig om minder afhankelijk te worden van het vissen op mosselzaad in de natuur (zie ook aquacultuur). De aanvoer is erg afhankelijk van natuurlijke omstandigheden (aanwezigheid van zaad). Doordat visserijactiviteiten veelal plaats vinden in Natura2000‐gebieden, zijn de mogelijkheden voor visserij beperkt. De
10
visserijinspanning is gereduceerd door het verbod op de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Ook in de binnenvisserij (IJsselmeervisserij) is in 2004 en 2005 een forse sanering ingezet. De vangstcapaciteit is hiermee de afgelopen paar jaar met 40 tot 50% gereduceerd. In totaal omvat de beroepsmatige vloot voor heel Nederland circa 250 (kleine) schepen. Met name de ontwikkeling van de aalstand baart zorgen en zal komende jaren, ook als gevolg van de EU‐Aalverordening, leiden tot verdergaande aanpassingen in de binnenvisserij. Verder zal de binnenvisserij ook te maken krijgen met eisen vanuit Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Voor een overzicht van de voor de Nederlandse visserij relevante Natura2000‐gebieden wordt verwezen naar bijlage 2. Aquacultuur De Nederlands aquacultuursector is op te delen in schelpdiercultuur en de kweek van vis op land. • Schelpdiercultuur (mossel‐ en oestercultuur) vindt plaats in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. De productie beloopt voor mosselen ongeveer 68.000 ton (2005, met een waarde van € 60 miljoen), en voor oesters 4.000 ton (€ 6 miljoen). De ontwikkelingen van de Nederlandse mosselsector worden voor een belangrijk deel beperkt door het tekort aan grondstof (mosselzaad). De sector is druk op zoek is naar alternatieve vormen van grondstofwinning (hatechery en nursery en mosselzaadvangstinstallaties). • Viskweek op land richt zich vooral op de productie van aal, forel, meerval, zalmforel en tilapia maar meer recent ook op baramundi, tarbot en tong. De viskweek staat nog steeds in de kinderschoenen met een beperkte productie, zowel in volume als in waarde. De totale visteeltproductie ligt rond de 13.000 ton met een waarde van € 39 miljoen. Wel neemt de productie jaarlijks toe met meer dan 10%. Het marktperspectief blijft gunstig. Dit heeft in het bijzonder te maken met de ecologische opgaven voor de traditionele visserijsector in combinatie met de groeiende vraag naar vis en visproducten. Meer nog dan in het verleden dienen zich perspectiefvolle projecten aan. Interessante ontwikkeling is de vraaggestuurde aanpak in visteelt ketens. Ook blijkt in Nederland veel kennis aanwezig over bijvoorbeeld het sluiten van kringlopen en gesloten systemen. De kweek van paling vormt een uitzondering op het algemeen positieve beeld van de Nederlandse viskweek. Dit vanwege de hoge prijs van glasaal. Handel en industrie De Nederlandse vissector heeft een belangrijke draaischijffunctie in Europa. In zijn algemeenheid geldt dat Nederland een visexporterend land is. De totale exportwaarde bedroeg in 2005 € 2.199 miljoen. Dit is 15% meer dan in 2000. De export van vis en visproducten wordt (2005) voor 80 % binnen de EU afgezet, met als voornaamste afnemers België, Duitsland, Italië, en Frankrijk. De afzet naar derde landen bestaat voor een groot gedeelte uit export van bevroren pelagische vis (haring, makreel, horsmakreel). Opvallend is 11
dat de vissector minder afhankelijk is geworden van vis uit de Noordzee. Het aandeel Noordzeevis is de afgelopen vijf jaar met ongeveer 15% afgenomen tot ongeveer 45%. Met een overschot van € 869 mln. levert de vissector een bijdrage aan het overschot op de Nederlandse handelsbalans (3%). De vissector is sterk afhankelijk van de invoer van visproducten. De totale invoerwaarde bedroeg in 2005 € 1.330 mln. (60% van de exportwaarde). Meer dan 65 % van de invoer is afkomstig uit de EU, voornamelijk uit Duitsland, Denemarken, het VK en België. De vissector wordt in toenemende mate afhankelijk van import. Vissoorten die in het buitenland worden gekocht, zijn ten dele vissoorten die in de Nederlandse vangstgebieden niet voorkomen. De belangrijkste activiteiten van de visverwerkende industrie in Nederland zijn het fileren, roken, marineren, stomen, diepvriezen en verpakken van vis, en voor garnalen het pellen en verpakken. Veel verwerkende bedrijven zijn ook actief als handelsondernemingen. Dit voornamelijk om een stabiele grondstofvoorziening te garanderen. De afzetstructuur van visserijproducten is versnipperd. De mate van samenwerking zowel horizontaal als verticaal, is beperkt. Gebrek aan schaalgrootte en slagkracht hebben ook gevolgen voor de marktpositie van de visserijsectoren. Dit is één van de oorzaken waarom het Nederlandse grootwinkelbedrijf nog nauwelijks verse vis in het assortiment heeft opgenomen. Uit data van de Regional socio‐economic studies in the fishery sector (Lot No 16, The Netherlands), blijkt dat het overgrote deel van de verwerkende bedrijven voldoet aan de (nieuwe) Europese eisen ten aanzien van hygiëne (HACCP), daarbij inbegrepen goedkeuring door de VWA (Voedsel en Waren Autoriteit). We verwachten dat op korte termijn ook de overige bedrijven aan de eisen zullen voldoen, waarbij een aantal bedrijven tevens ISO certificering overweegt. Visserijhavens en visafslagen De visafslagen zijn de belangrijkste afzetkanalen voor de vangst van de kottervloot. De 11 voor de zeevisserij belangrijke afslagen, met uitzondering van Urk, zijn langs de kustlijn gelegen. Alle aangelande vis uit de Noordzee wordt via de veilingen verhandeld. Voor de trawlersector ligt dit anders: deze vaartuigen maken deel uit van ondernemingen waarin vangst, handel, opslag, be‐ en verwerking zijn geïntegreerd. Zij bieden hun productie dus niet aan via de afslagen en opereren wereldwijd. De grootste afslagen bevinden zich in Urk (30 % van de totale omzet van de Nederlandse visafslagen), IJmuiden (12 %) en Den Helder (12 %). Tussen een aantal afslagen zijn in de afgelopen jaren samenwerkingsverbanden opgezet, die mogelijk zullen leiden tot fusies. Ook wordt door het merendeel van de afslagen aansluiting gezocht bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van systemen voor informatie en veiling, zoals bijvoorbeeld elektronische handel en real‐time televeilen. Daartoe worden verschillende initiatieven ontwikkeld In Nederland vindt geen doordraai (interventie) van vis plaats. Verkoop en consumptie Nederland
12
Nederland behoort tot de landen met de laagste visconsumptie van Europa. De laatste jaren heeft zich evenwel een gestage groei voorgedaan van de visconsumptie: sinds 2000 is het huishoudelijk verbruik in volume met 26 % en in waarde met 38 % gestegen. Voor de verse vis was deze stijging respectievelijk 18 % en 38 %. Ook het grootverbruik groeit, waarschijnlijk nog sneller dan het thuisverbruik. Visverbruik is vooral laag door de lage aankoopfrequentie (gemiddeld wordt er door huishoudens per drie weken 12 maal vlees gekocht, tegen één maal vis). Vis komt evenwel steeds beter in zicht, waarbij gezondheidsaspecten, problemen met de kwaliteit van vlees en de behoefte van de consument aan gevarieerdere voeding belangrijke achtergronden zijn. Verkoop aan de consument vindt plaats via de visdetailhandel, de ambulante handel en de supermarkten. Het belang van de supermarkt als afzetkanaal voor vis is gestegen in de afgelopen jaren. Supermarkten spelen in op de groeiende vraag, met aparte, uitgebreide schappen voor vis. Volgens schattingen (van het Nederlandse Visbureau) wordt nu in ongeveer 1000 supermarktfilialen vis ter verkoop aangeboden. Visdetaillisten (winkels en ambulante handel samen) hebben ongeveer 1650 afzetpunten. Beleid, monitoring, handhaving Het beleid voor de zeevisserij wordt hoofdzakelijk gestuurd door het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Met de besluitvorming over de Aalverordening wordt ook de binnenvisserij nadrukkelijk onderdeel van een gemeenschappelijke Europese aanpak. Voor alle visserijen geldt dat voldaan moet worden aan de eisen van Europese (kader)richtlijnen, zoals de Vogel‐ en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de (toekomstige) Kaderrichtlijn Marien. Al met al is de invloed van ‘Brussel’ op het visserijbeleid erg groot. Nederland levert vanuit haar kennisinfrastructuur een belangrijke bijdrage aan Europese monitorings‐ en onderzoeksprogramma’s. Deze zijn ondermeer nodig met het oog op jaarlijkse advisering en besluitvorming over TAC’s. Jaarlijks wordt hieraan 4 mln euro besteed via een WOT‐programma (WOT=Wettelijke Onderzoeks Taak) en ruim 1,5 mln euro aan inzet van onderzoeksvaartuigen. Daarnaast wordt nog 1 à 2 mln euro besteedt aan (beleids)onderzoek ten behoeve van een duurzame visserij. Tot slot wordt een instrument voor kenniscirculatie (‘kenniskringen’) ontwikkeld voor de komende periode. Voor dit instrument is 1 mln euro per jaar gereserveerd uit nationale middelen. De Algemene Inspectiedienst (AID) is belast met het toezicht op en de handhaving van de visserijregelgeving. Het bedrag dat jaarlijks aan visserijcontroles wordt uitgegeven bedraagt ruim 6 mln euro en ruim 1 mln euro aan inzet van vaartuigen. Bij controles op zee wordt in kustwachtverband gewerkt. De aanlandingscontroles zijn belangrijk voor naleving van het TAC‐ en guotasysteem. Verder zijn er controles op het gebied van motorvermogen, vervoer, handel, kustvisserij, binnenvisserij en stroperij. Er wordt bovendien samengewerkt op internationaal niveau bij zee‐ en aanlandingscontroles. Verder keurt de Voedsel‐ en Warenautoriteit (VWA) de detailhandel, groothandel en verwerkende industrie op inrichtingseisen en HACCP‐eisen.
13
Samenvattend De Nederlandse visserijsector (beter is het te spreken over het visserijcluster) is divers qua samenstelling. De perspectieven verschillen per deelsector. De economische betekenis is mede dankzij de bijdrage van de handel en verwerking relatief groot. De nu nog geringe consumentenvraag in eigen land biedt perspectief voor de toekomst. De sociaal‐ maatschappelijke betekenis van de visserij omvat meer dan alleen de economische betekenis. Zeker in de visserijgemeenschappen is dat zichtbaar (denk allen al aan de grote maatschappelijke belangstelling op de talrijke visserijdagen). Bij de Nederlandse visserij ligt in hoge mate de uitdaging om zich aan te passen aan de eisen die vanuit het natuurbeleid worden gesteld (bijvoorbeeld via Natura2000). Al met al is visserij een activiteit die vanouds bij Nederland als zeevarende natie past en ook niet is weg te denken. De Europese invloed op het visserijbeleid is groot en de nationale overheid besteedt alleen al jaarlijks ca. 15 mln euro aan onderzoek en monitoring van de bestanden en de handhaving van het beleid.
14
2.
Sterkte‐zwakte analyse van de Nederlandse Visserij
Platvissector De Nederlandse boomkorvloot stelt zich ten doel selectiever en efficiënter te opereren. Uitgangspunt hierbij is een vergroting van de ecologische duurzaamheid. Dit kenmerkt zich o.a. door minder beschadiging van de benthos, minder discards en minder (bij)vangst van jonge exemplaren. Efficiencyverhoging wordt nagestreefd door diversificatie van vistuig, waardoor ook minder motorvermogen nodig is, en een verdere ‘down‐scaling’ van de grootste kotters. De grootste kotters zullen aan het eind van hun afschrijvingsperiode in de meeste gevallen vervangen worden door kleinere vaartuigen. De vloot heeft een hoog aandeel in de Europese tongvisserij en is daar sterk van afhankelijk. Als gevolg van de gestegen energieprijzen en uitblijvend herstel van de visbestanden is het economische draagvlak van de vloot in de afgelopen 5 jaar sterk verminderd. Vrijwel alle kotters draaien sinds 2003 met verlies. Als gevolg daarvan is de financiële positie van veel bedrijven zeer zwak. Het ontbreken van financiering is een belangrijk knelpunt voor de totstandkoming van investeringen in nieuwe energiebesparende en duurzame technologie en ook bij bedrijfsopvolging. Als gevolg van het uitblijven van het herstel van de platvisbestanden heeft de Europese Visserijraad in juni 2007 een meerjarenbeheerplan voor schol en tong aangenomen. Afhankelijk van de ontwikkeling van de bestanden kan het meerjarenplan op termijn leiden tot een (verdergaande) substantiële daling van de quota. Zonder beleid betekent dat een groeiende onbalans tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. Sterk: Kwalitatief sterke producten met goede vraag Groot aandeel platvisquota Co‐management Veerkracht familiebedrijven
Kansen: Proefprojecten innovaties Investeren in: ‐ energiebesparende vistechnieken ‐ selectieve vistechnieken ‐ diversificatie naar kleinschaliger visserij Aanpassing vangstcapaciteit Bestandsherstel door meerjarenplan platvis (lange termijn) Horizontale en verticale samenwerking Marktontwikkeling
Zwak: Energie‐intensief Lage benuttingsgraad schepen Overcapaciteit Veroudering vloot Zwakke rentabiliteit Gebrekkige aanlandingsplanning Hoge specialisatiegraad Bedreigingen: Hoge energieprijs Milieukritiek / Maatschappelijk draagvlak boomkorvisserij Bemanningsprobleem Meerjarenplan platvis (korte/middellange termijn) Concurrentie producten uit 3e landen
15
Garnalensector In de garnalenvloot doet zich de situatie voor dat sprake is van een fysieke capaciteit die groter is dan de vraag van de verwerkende industrie. Ook is de leeftijdsopbouw van de vloot zorgwekkend. Er zijn relatief veel oude vaartuigen. Er is weinig animo voor bedrijfsopvolging en modernisering. Sterk: Kwalitatief sterk product met goede vraag Relatief duurzame vismethode
Kansen: Geen overheidsbemoeienis Versterken sectororganisatie Proefprojecten duurzaamheid Energiebesparing Investeren in duurzame vismethoden Certificering
Zwak: Sterke veroudering vloot Fysieke overcapaciteit Energieafhankelijk Financiële positie Sectororganisatie Afstemming aanvoer/verwerking Hoge specialisatiegraad Tekort aan gekwalificeerde arbeid Geen opvolgers/nieuwe intreders Bedreigingen: Hoge energieprijs Prijsvorming Duurzaamheid verwerking
Pelagische sector De pelagische vloot bestaat uit diepvriestrawlers. Dit zijn schepen die de vangst direct (in zijn geheel) aan boord diepvriezen en opslaan. Deze schepen blijven een groot aantal weken op zee. De opslagcapaciteit verklaart de grootte van deze schepen. De vaartuigen opereren zowel in de Atlantische wateren (Noord en Zuid) als in wateren van de Pacific. In de noordelijke Atlantic betreft het zowel Europese als niet‐Europese wateren. In de Zuidelijke Atlantic betreft het de wateren bij West Afrika (de EEZ van Mauritanie en Marokko, waarmee de Gemeenschap visserijakkoorden is overeen gekomen). In de Pacific betreft het internationale wateren ter hoogte van Chili. De door Nederlandse schepen gevangen pelagische vis wordt in zijn geheel voor humane consumptie aangewend; er wordt geen vismeel geproduceerd. De afzetmarkten zijn binnen en buiten Europa gelegen. In Europa (maar ook in Japan) worden de hoogwaardige soorten zoals haring en makreel afgezet. De laagwaardiger soorten worden met name in Afrika (Nigeria, Ivoorkust, Ghana, Egypte) afgezet. Voor deze landen is het de goedkoopste bron van dierlijk eiwit. Ook vindt er in China verwerking van blauwe wijting plaats die vervolgens weer naar West Europa wordt gereexporteerd. Er zijn mondiaal nog enkele vissserijgebieden die beter benut kunnen worden; de Pacific is daar een van. Een toename van vlootcapaciteit onder Nederlandse vlag is evenwel niet mogelijk vanwege het communautaire vlootbeleid dat afbouw van de Europese vloten voorstaat. De investeringen in de vloot en havenfaciliteiten zijn de afgelopen jaren zonder
16
overheidssteun tot stand gekomen. Dit betrof met name schaalvergroting, specialisatie, en infrastructurele voorzieningen. Wat betreft schaalvergroting was kenmerkend de tendens naar grotere vaartuigen met geavanceerde vriesinstallaties en opslagruimten. Het aantal trawlers is de laatste twee jaar teruggebracht van 17 naar 13. Hoewel per saldo de structuurwijziging rendabel is geweest, zijn de marges gering. De marges staan onder druk door de hoge energieprijzen en duurdere visserij akkoorden voor de sector (Mauritanie). In vergelijking met vlootsegmenten in andere lidstaten presteert de pelagische vloot betrekkelijk goed Voorts is het van belang op te merken dat efficiëntie en selectieve visserij doelstellingen zijn van deze sector, waaraan op verschillende wijzen door de ondernemers/reders invulling wordt gegeven. Aanpassing van de visserij‐inspanning is daarbij essentieel. Modernisering/vernieuwing biedt meer kansen als ze wordt vergezeld van intensivering van de samenwerking tussen wetenschap en sector. Sterk: Sterk ondernemerschap Klein aantal geïntegreerde bedrijven samenwerking ( vangst en afzet) Moderne vloot Kansen: Globalisering Productinnovaties voor humane consumptie Investeren in energiebesparende en milieu vriendelijke technologieën Verdere verwerking aan boord
Zwak: Limitering vlootomvang door overheden Energieafhankelijk Beperkte toegevoegde waarde Bedreigingen: Omvang visbestanden Beperkte toegang tot derde landen wateren Meer verwerking in derde landen Druk vanuit milieubeweging Hoge energieprijs Koopkracht in Afrikaanse landen
Aquacultuur Schelpdiersector De maatschappelijke druk op de traditionele gebieden waar schelpdieren worden gevangen en gekweekt (Noordzee, Waddenzee, Oosterschelde) wordt steeds groter. Anderzijds is er een toenemende vraag naar vis, schaal en schelpdieren. Aquacultuur is een sector met groeipotentie. Tegelijkertijd zijn aan deze groei ook maatschappelijke risico’s verbonden. Door het stellen van randvoorwaarden en het wegnemen van onnodige belemmeringen wil de overheid verdere groei van de sector mogelijk maken. Binnen de schelpdiersector worden de laatste jaren tal van nieuwe initiatieven ontwikkeld. Deze hebben betrekking op een meer duurzame kweek van schelpdieren. Voorbeelden zijn: een duurzame mosselzaadwinning met invanginstallaties, mosselkweek in zee, mosselzaadkweek bij offshore windturbines en het gebruiken van de ingangen van koelwaterinstallaties als kweekgebied voor schelpdieren. De meeste van deze initiatieven bevinden zich nog in een ontwikkel/verkennend stadium. Hier is het ontbreken van risicodragend startkapitaal een belangrijk knelpunt voor de totstandkoming van nieuwe technologie.
17
Sterk: Sterke afzetketen met deels geïntegreerde bedrijven Goede sector organisatie Sterke marktpositie, door: ‐ hoog marktaandeel ‐ comparatief voordeel door afstand tot de markt Hoogontwikkelde technologie: ‐ verwerking ‐ verpakking Rendabel Kansen: Internationalisering van de grondstofvoorziening Alternatieve mosselzaadwinning
Zwak: Mosselzaadvisserij in natuurgebied Structureel te grondstof tekort Wisselvallig grondstof aanbod Kleine sector
Bedreigingen: Claims milieu Maatschappelijk draagvlak mosselzaadvisserij
Kweeksector Kweekvis kan een alternatieve grondstof zijn voor de visserijketen. Deze keten krijgt door voortdurende beperkingen van de wildvangst te maken met een afnemend aanbod van vis. Voor het in stand houden van de keten en de daarmee gepaarde werkgelegenheid, kennis en handelspositie is het vergroten van het aanbod van kweekvis van belang. In vergelijking met de traditionele viskweeksystemen zoals open kooien op zee en doorstroomsystemen op land zijn de in Nederland gangbare recirculatiesystemen kapitaal‐ en kennisintensief. De productiekosten zijn dus hoger, en de hele bedrijfsvoering als zodanig is erg gevoelig voor prijsschommelingen van zowel grondstoffen als van het afzetproduct. Ook de aanloopkosten zijn in het algemeen erg hoog. Het ontbreken van risicodragend startkapitaal is een belangrijk knelpunt voor de verdere ontwikkeling van de sector. Sterk: Kwalitatief goed product Comparatieve voordelen op de afzetmarkten
Kansen: Afzetpotentieel (verse) visproducten Verduurzaming (o.a. toepassen kennis gesloten systemen) Diversificatie productiesystemen Kennisontwikkeling en verspreiding Marktontwikkelingen
Zwak: Kleine sector Afhankelijkheid van grondstoffen Beperkte investeringsruimte Ontbreken van risicodragend startkapitaal Bedreigingen: Concurrentie van aanbod uit lage lonen landen
IJsselmeer en binnenvisserij De Nederlandse beroepsbinnenvisserij kenmerkt zich door een smalle economische basis, met gemiddelde jaaropbrengsten van voltijdsvissers rond de € 40.000. Dit is op de grens van wat voor een van zijn bedrijf afhankelijke zelfstandige acceptabel is. De zwakke 18
economische positie is gerelateerd aan een vrij zwakke organisatiestructuur en gebrek aan professionalisering. Bovendien lopen de aalvangsten sterk terug als gevolg van teruglopende aalbestanden en barrières bij de in‐ en doortrek van aal. Sterk: Ruimte voor afgeslankte bedrijfstak Goed inzicht in regionale visstand‐ en aquatische ontwikkelingen Kansen: Modernisering Versterking ondernemerschap mogelijk Verbetering organisatiestructuur Verduurzaming en optimalisatie van het vangstbeheer
Zwak: Smalle economische basis Monocultuurkarakteristieken (aalvisserij met bestandsterugval van 80 % sinds 1980) Zwakke sectororganisatie Bedreigingen: Sterke terugval in de aal‐ en overige bestanden Aanspraken andere gebruikers Vervuilde waterbodems
Voor een aantal sectoren is het niet zinvol op dit moment een integrale SWOT‐analyse uit te voeren. Het betreft: Handel en verwerking Deze sector is in 2006 nadrukkelijk betrokken bij de analyse van de Nederlandse visserijketen, die de Task Force Duurzame Noordzeevisserij4 in 2006 heeft gemaakt. De conclusie was dat betere onderlinge afstemming tussen de verschillende schakels en een betere en meer doorzichtige informatievoorziening over en weer door de keten heen, moeten leiden tot een meer op de markt afgestemd product. Havens, afslagen, visserijgemeenschappen Voor havens en afslagen zijn tijdens de looptijd van het FIOV 1994‐1999 grote bedragen subsidie gereserveerd en gecommitteerd. Met deze bijdragen is een aantal projecten ter uitrusting en verbetering van de havens en faciliteiten ontwikkeld en geïmplementeerd. Het is voor de korte termijn niet wenselijk om een vergelijkbare reservering van fondsen te doen. Met de uitgevoerde projecten is al een uitgebreide ronde van modernisering, verbeteringen en aanpassingen ingezet. Op afslagen valt nog veel te winnen door krachten te bundelen. Op de versterking van de sociaal‐economische en sociaal‐culturele positie van visserijgemeenschappen zal specifiek worden ingezet in de voorliggende periode. Controle en opsporing In de visserij is een aantal organisaties actief bij controle en opsporing betrokken. Naast de Algemene Inspectiedienst verlenen ook andere instanties direct of indirect ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan de Directie Visserij, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), Douane, Marine, Koninklijke Marechaussee, Productschap Vis en Visproducten, 4
Ingesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in reactie op de snel verslechterende economische situatie in de Noordzeevisserij,
19
Biesheuvelgroepen, etc. De directie Visserij is nauw betrokken bij het verlenen van vergunningen, ontheffingen en heeft de bevoegdheid om bestuurlijke sancties op te leggen bij afwijkingen. De KLPD, Douane, Marine, Koninklijke Marechaussee hebben een oog en oor functie. Tevens stellen zij hun vaartuigen beschikbaar. Het Productschap Vis en Visproducten heeft haar eigen regelgeving waar met eigen medewerkers op naleving wordt toegezien. De Biesheuvelgroepen stellen regels op ten behoeve van hun leden en zien zelf toe op naleving. Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie vervolgt in strafrechtzaken. De voedsel en Warenautoriteit is belast met het toezicht en de opsporing van de regels in het kader van de hygiëne. In 2007/2008 zal de handhaving van visserijregelgeving integraal worden doorgelicht om te kijken hoe de effectiviteit van de handhaving en de naleving van regels via een programmatische aanpak kan worden geoptimaliseerd. Onderdeel hiervan is een soort SWOT‐analyse. Datacollectie Nederland levert zijn bijdrage conform de Europese verordening. Op deze terreinen kunnen zich snel nieuwe ontwikkelingen voordoen. Indien dat het geval is, zal in overleg met de betrokken overheden en de sector opnieuw de noodzaak tot aanwending van middelen uit het EVF voor worden bezien. Hiertoe zullen wijzigingsvoorstellen voor het NSP worden geformuleerd.
20
3.
Doelstellingen en prioriteiten van Nederland m.b.t. duurzame visserij
3.1. Internationale kaders Het Europese kader van dit Nationaal Strategische Plan wordt bepaald door de Verordening (Nr. 1198/2006) inzake het Europees Visserijfonds en Verordening (Nr. 2371/2002) inzake de instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Het bevorderen van duurzame ontwikkelingen in de Europese vissector is in deze verordeningen een belangrijk gemeenschappelijke doel. Eerder al hadden de Europese Raden van Lissabon en Göteborg van respectievelijk 23 en 24 maart 2000 en 15 en 16 juni 2001 dit thema vastgesteld. Hierin hebben de Raden een gemeenschappelijke visie vastgesteld waarin “goede economische prestaties moeten samengaan met een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen”. Deze uitgangspunten hebben in het Nationaal Strategische Plan voor Nederland een centrale rol gekregen. Internationaal is visserij steeds meer onderwerp van maatschappelijke discussie en onderdeel van strategieën, die zijn gericht op de bescherming van ecosystemen, de bescherming van zeezoogdieren, schildpadden, vogels etc. Daarnaast is er een wereldwijde verschuiving zichtbaar naar aandacht voor de (grensoverstijgende) samenhang tussen visserij, natuur en lokale belangen. Verwezen kan worden naar het streven om binnen de EU tot een meer integraal maritiem beleid te komen (zoals verwoord in het Groenboek Maritiem Beleid). Verwezen kan ook worden naar de World summit on sustainable development (WSSD) in 2002 in Johannesburg, waar het principe van ‘maximum duurzame opbrengst’ (MSY) is geïntroduceerd. Dit principe wordt momenteel in het GVB geïmplementeerd. De komende jaren zal de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (in de integrale Waterwet) en de implementatie van de Vogel‐ en Habitatrichtlijnen (in de Natuurbeschermingswet en de Flora en Faunawet) voorwaarden stellen aan de visserij in de daartoe aangewezen gebieden. Ook de ruimtelijke druk op zee neemt toe ten gevolge van andere functies dan visserij. Nationale voorbeelden zijn het Project Mainport Rotterdam, windmolenparken op zee, beschermde of gesloten gebieden op zee en grondstoffenwinning. Met het Europees Visserij Fonds wordt de mogelijkheid gecreëerd om de visserij te helpen zich perspectiefvol binnen deze kaders te ontwikkelen. Het Europese Visserijfonds heeft deze visie vertaald naar een Europees actieprogramma rondom vier prioritaire zwaartepunten (de zogenaamde vier ‘assen’), te weten: 1. Maatregelen voor aanpassing van de communautaire visserijvloot, 2. Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet van visserij‐ en aquacultuurproducten, 3. Maatregelen van gemeenschappelijk belang, 21
4. Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden.
3.2. Nationale kaders Nederland stelt in het Nationaal Hervormingsprogramma 2005 – 20085, dat is opgesteld in het kader van de Lissabonstrategie, te streven naar herstel van de economische kracht en de concurrentiepositie door hogere arbeidsdeelname, hogere productiviteitsgroei, en een verantwoorde ontwikkeling van lonen. De hervormingsagenda van het Nederlandse kabinet bevat onder meer maatregelen om de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie te bevorderen, de kenniseconomie te versterken en de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Het versterken van kennis en innovatie beschouwt Nederland als motor voor een duurzame groei. Daarnaast richt het beleid zich op het verbeteren van de mogelijkheden om te ondernemen en te investeren, onder andere door een aantrekkelijk vestigingsklimaat te realiseren. Het Hervormingsprogramma wordt in het regeerakkoord Balkenende IV6 “samen werken, samen leven” voortgezet. In dit regeerakkoord is een aantal thema’s benoemd. Wat betreft het thema economie zegt het Regeerakkoord onder meer: “Een vitale en innovatieve economie is de basis voor duurzame ontwikkeling van onze welvaart. Nederland zal aan een behoud en versterking van zijn concurrerend vermogen moeten blijven werken”. Verder is een thema duurzame leefomgeving opgenomen. Hierover wordt onder meer gezegd: ”Respect voor het leven van mens, dier en natuur is het leidende beginsel. Een nieuwe balans tussen ecologie en economie is nodig, waarbij economische dynamiek en ecologische ontwikkeling met elkaar worden verbonden (..…) De druk op het milieu moet omlaag.” Het Nationaal Strategisch Plan wordt nadrukkelijk ook bepaald door het nationale beleid met betrekking tot de visserijsector (inclusief de keten). Waarbij uiteraard geldt dat dit beleid mede is ingegeven door de internationale kaders zoals die in de voorgaande paragraaf zijn geschetst. Het gaat hierbij om de uitkomsten van de Taskforce Duurzame Noordzeevisserij, verwoord in het rapport “Vissen met tegenwind”7, de nota Viskweek in Nederland8 en het beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005 – 2020 “Ruimte voor een zilte oogst”9. De transitie naar een meer duurzame vissector is gemeenschappelijke thema in al deze nota’s. Hierbij wordt enerzijds accent gelegd bij het versterken van het concurrentievermogen en anderzijds het verminderen van de visserij‐effecten op het milieu.
5
Tweede Kamer, 21501‐20, nr 290
6 7
Coalitieakkoord Balkenende IV, 7 februari 2007
Vissen met Tegenwind, advies Task Force Duurzame Noordzeevisserij d.d. 27 april 2006
8
Tweede Kamer, 29200 XIV, nr. 73
9
Tweede Kamer, 29675, nr. 3
22
3.3. Rol van de overheid Met betrekking tot de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid is Nederland ervan overtuigd dat het sturende en oplossende vermogen van de overheid begrensd is. Aan de ene kant is het visserijbeleid bij uitstek een beleidsterrein waarop de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen. Het gaat om het beheer van een gemeenschappelijke voorraad (vis) die onderdeel uitmaakt van een meeromvattend ecosysteem. Het gaat ook om de verdeling van deze voorraad tussen landen, tussen mensen en tussen generaties. Hier is sprake van een klassieke overheidstaak die onder meer via (internationale) regulering, monitoring en handhaving wordt vormgegeven. In Nederland maken we ook gebruik van vormen van van eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven (co‐ management, maatschappelijk verantwoord ondernemen) om deze doelen te realiseren. Aan de andere kant speelt de (vrije) markt een grote rol waar het gaat om de vraag en de prijsvorming van vis en visproducten. Hier heeft de overheid een veel beperktere taak. Het is primair aan ondernemers in het visserijcluster om te zorgen dat het aanbod aan visproducten aansluit bij de vraag van consumenten en aan maatschappelijke eisen voldoet. Alleen op die manier kunnen vissers op duurzame wijze een boterham verdienen. De overheid kan hier hooguit een stimulerende rol vervullen, vooral toegespitst op het voldoen aan de maatschappelijke eisen. Ook kostprijsreductie (bijvoorbeeld als gevolg van stijgende brandstofprijzen) is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. Voor de verhouding tussen de nationale en andere overheden is het uitgangspunt “decentraal wat kan en centraal wat moet”. Maatwerk kan het best op gebiedsniveau tot stand worden gebracht. Om die reden is ervoor gekozen om provincies maximaal ruimte te geven bij de invulling van As 4.
3.4. Inhoudelijke keuzes en prioriteiten voor Nederland Nederland is bezorgd over de toestand van het aquatische milieu. Al geruime tijd is waarneembaar dat de ontwikkeling van de bestanden van met name de gequoteerde vissoorten onder druk staan. Hoewel er discussie is over het effect van de visserij‐inspanning op de kwaliteit van het aquatische milieu, deelt ook de vissector deze zorg. Zo heeft de Task Force Duurzame Noordzeevisserij vastgesteld dat “het maatschappelijk draagvlak van de Nederlandse visserijsector voor een belangrijk deel bepaald wordt door de mate waarin de sector in staat is de effecten op het ecosysteem aan te pakken”. Ook de schelpdiersector werkt aan een ecologisch verantwoorde en maatschappelijk geaccepteerde bedrijfsvoering. In het beleidsbesluit “Ruimte voor zilte oogst” wordt de richting aangegeven waarlangs deze transitie vorm moet krijgen op weg naar een duurzame sector in 2020. In 2007/2008 zal Nederland een visie en aanpak formuleren voor het beleid en de uitvoering met betrekking tot de visserij op de binnenwateren. De Europese Aalverordening die in 2007 is vastgesteld vormt een belangrijke aanleiding hiertoe. De wettelijke en maatschappelijke eisen aan de ecologische prestaties van de Nederlandse vissector zullen de komende periode in de volle breedte aanzienlijk worden aangescherpt.
23
Dit betekent dat alle ondernemers in de Nederlandse vissector de komende jaren met een aanzienlijke ecologische opgave te maken zullen krijgen. Bedrijven zullen de komende periode dan ook gedwongen worden hun bedrijfsvoering ingrijpend aan te passen. De Nederlandse visserijketen bevindt zich kortom in een overgangsproces van sterk productiegericht produceren naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voor de visserijsector geldt ook dat hoge brandstofprijzen aanpassingen noodzakelijk maken. De verwachting op langere termijn is dat brandstofprijzen verder zullen stijgen. Brandstof is een belangrijke kostenpost in de visserij en de energie‐efficiëntie is laag. Ongeveer eenderde van de totale opbrengst in de kottervisserij gaat rechtstreeks naar de olieleverancier. Naast deze opgaven voor het visserijcluster is er ook perspectief. Nederland is een land aan zee. De sociaal‐culturele betekenis van de visserij is groot en de vraag naar vis en visproducten (ook in de betere prijssegmenten) groeit. Vis is (bewezen) gezond en vis is zeker wereldwijd een belangrijke bron van voedseleiwitten. Nederland heeft een aanzienlijk aandeel in met name verse platvis. Nederland is een kennisland en kan in de aquacultuur (bijvoorbeeld op het gebied van ‘gesloten systemen’ en ‘sluiten van kringlopen’) een belangrijke voorlopersrol vervullen. Dat maakt alles bij elkaar dat het alleszins de moeite waard is om te werken aan een transitie naar een duurzame visserij en een duurzaam visserijcluster. Duurzaamheid betekent in dit verband: rekening houden met de drie aspecten people, planet en profit en proberen deze aspecten in samenhang te ontwikkelen.10 In onze beleidsaanpak gaat het de komende periode (2007‐2013) om een combinatie van maatregelen. • De overheid wil innovatie en samenwerking in het visserijcluster (binnen het cluster en met de ‘buitenwereld’) bevorderen. Het gaat dan zowel om technische innovaties als innovaties in de markt/keten. En het gaat ook om het creëren van een innovatiestimulerende omgeving in het visserijcluster. • De overheid wil binnen haar vermogen kijken hoe de visserijdruk meer in evenwicht kan worden gebracht met de vangstmogelijkheden. Hierbij wordt met name gedacht aan het helpen opvangen van de gevolgen van het EU‐meerjarenplan schol en tong en de EU‐aalverordening, die beide zullen leiden tot een verdergaande reductie van de vangstmogelijkheden. • De overheid (in dit verband vooral regionale overheden) zal inzetten op ondersteuning van projecten die de sociaal‐economische en sociaal‐culturele kant van de visserij in visserijgemeenschappen versterken. Deze maatregelen vormen het hart van het Nationaal Strategisch Plan voor de periode 2007‐2013. Daarnaast behoudt de overheid een belangrijke taak op het punt van regulering, monitoring en handhaving (zie paragraaf 3.3).
10
Verwezen zij naar het rapport “Our common future” van de World Commission on Environment and Development van de Verenigde Naties, waarin duurzame ontwikkeling centraal stond. Dit rapport staat ook wel bekend als het Brundtland‐rapport.
24
Juist de combinatie van inzetten op innovatie en sanering is voorwaarde voor een perspectiefvolle transitie. Sanering maakt dat er voor de ‘blijvers’ meer lucht ontstaat. Innovatie moet leiden tot een betere prijs vanuit de markt, een lagere kostprijs en tot productiemethoden die voldoen aan maatschappelijke eisen. Innovatie en samenwerking bevorderen Nederland stelt zich ten doel een innovatiestimulerende omgeving te creëren waarbij leren van elkaar en van anderen een centraal element is. Innovaties worden niet alleen beperkt tot technische innovaties. Dat wil zeggen: innovaties gericht op bijvoorbeeld het reduceren van de kostprijs,het verhogen van de selectiviteit (ontwikkeling en introductie van nieuwe vistuigen) of het introduceren van nieuwe techniek in de aquacultuur. Zeker zo belangrijk zijn initiatieven om de opbrengsten in de markt te verhogen door het creëren van toegevoegde waarde. Samenwerking is een belangrijke sleutel voor succes. Daarom zullen perspectiefvolle samenwerkingsprojecten ondersteund worden. Bij samenwerking kan gedacht worden aan samenwerking tussen vissers onderling, samenwerking in de keten en samenwerking met met NGO’s, consumentenorganisaties, gezondheidsorganisaties, andere sectoren, onderwijs e.d.. De rol en positie van (vissers)vrouwen verdient in dit verband bijzondere aandacht. De maatregelen zijn gericht op de verschillende stadia van innovatie (van ontwikkeling tot implementatie) zodat goede ideeën en nieuwe kennis niet op de plank blijven liggen. Voor wat betreft de aansturing van de innovatieagenda wordt een (voor de Nederlandse visserij) innovatief model gehanteerd. Belangrijk uitgangspunt is dat er aansluiting gezocht wordt bij innovatiebehoeften in het veld. Een gezaghebbend forum (het Visserij Innovatie Platform) zal hierin een belangrijke (agenderende en adviserende) rol gaan vervullen. Verder wordt beoogd in de uitvoering een meer competatief element in te brengen door in sommige gevallen te kiezen voor een tendersystematiek. Projecten die beter scoren op het gebied van duurzaamheid krijgen hierbij voorrang op projecten die lager scoren. Aparte vermelding verdient de inzet van een garantstellingsregeling. Deze regeling beoogt visserijondernemers te ondersteunen die willen investeren in meer duurzame vormen van visserij. De garantstelling is een belangrijk instrument in de innovatiestrategie. Gezien de veelal benarde financiële positie stelt het ondernemers beter in staat te investeren in bijvoorbeeld selectievere vistuigen. Deze regeling wordt voor 100% gefinancierd uit nationale middelen. Visserijdruk omlaag Binnen het visserijbeleid is van belang dat de vangstcapaciteit in een redelijk evenwicht staat met de vangstmogelijkheden. Daarom zal ook de komende periode geïnvesteerd worden in vermindering van overcapaciteit. Daarbij zal prioriteit worden gelegd bij de platvissector die als gevolg van het meerjarenplan schol en tong de komende jaren met lagere TAC’s en quota te maken krijgt. Tezamen met de saneringsronde uit 2005 zal de vlootcapaciteit structureel met ongeveer éénderde worden teruggebracht. Dat is een 25
substantiële vermindering in een korte periode. Daarnaast zullen maatregelen nodig zijn als gevolg van de Aalverordening. Daarvoor worden binnen het EVF middelen gereserveerd. De precieze invulling zal plaatsvinden in het kader van het nationale aalherstelplan, dat uiterlijk in 2008 gereed moet zijn. Deze invulling moet passen binnen de kaders van het EVF. De overheid zal behoudens deze genoemde maatregelen terughoudend zijn met sanering. Sanering is een dure maatregel en in het verleden is inzet van middelen voor sanering vaak ten koste gegaan van inzet op innovatie en vernieuwing. Visserijgemeenschappen versterken Nieuw ten opzichte van het verleden is dat de overheid (in dit verband vooral regionale overheden) zal inzetten op ondersteuning van projecten die de sociaal‐economische en sociaal‐culturele kant van de visserij in visserijgemeenschappen versterken. Een deel van de EU‐bijdrage (10%) wordt gereserveerd voor regionale overheden die daar minimaal een evengrote bijdrage aan zullen toevoegen. Hiermee krijgen regionale overheden de mogelijkheid om regionale strategieën en initiatieven ten uitvoer te brengen. Deze strategieën en initiatieven zullen moeten aansluiten bij de ontwikkeling waarbij de visserij in directe zin een minder dominante economische positie zal gaan vervullen en de oplossing gezocht moet worden in diversificatie. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid in deze gemeenschappen. Het biedt bijvoorbeeld mogelijkheden om verbredingsprojecten in de visserij te ondersteunen. Bovenstaande aanpak langs de drie geschetste lijnen biedt de mogelijkheid om in samenhang het noodzakelijke transitieproces naar verdere verduurzaming in het visserijcluster vorm te geven. Door een goede mix van maatregelen kan op het gebied van people, profit en planet vooruitgang worden geboekt. De inzet van het EVF is daarbij cruciaal.
3.5.
Vertaling naar de assen van het EVF
Bovenstaande aanpak laat zich vrij logisch doorvertalen naar de zogenaamde assen van het EVF (en daarbinnen de artikelen met maatregelen). As 1 (aanpassing van de communautaire vissersvloot) In As 1 bestaat de mogelijkheid om via sanering de overcapaciteit die als gevolg van het meerjarenplan schol en tong zal ontstaan, te reduceren. De mogelijkheid van sanering zal worden ingezet (inclusief een vorm van sociaal‐flankerend beleid). Daarnaast biedt deze as de mogelijkheid om investeringen te ondersteunen. Het gaat dan om investeringen die op schepen moeten plaatsvinden om de visserij te verduurzamen. Nederland geeft daarbij prioriteit aan investeringen die leiden tot minder discards, minder bodemberoering en minder brandstofgebruik. Het gaat hierbij om een te introduceren investeringsregeling gericht op het stimuleren van duurzame technieken en diversificatie. Een voorbeeld waaraan gedacht kan worden is de introductie van de pulstechniek (ervan uitgaande dat
26
beantwoording van een aantal openstaande ICES‐vragen zal leiden tot het verkrijgen van de noodzakelijke EU‐toestemming om met deze techniek te mogen vissen). De verwachting is dat innovatie ook zal leiden tot het beschikbaar komen van andere nieuwe technieken met een hoog duurzaamheidsgehalte (zie ook As 3). Concreet zal worden ingezet op: • Art 23: sanering (in relatie tot het meerjarenplan schol en tong) • Art 25: ondersteuning van investeringen die leiden tot minder discards, minder bodemberoering, brandstofbesparing e.d. • Art 27: sociaal flankerende maatregelen (in relatie tot sanering)
As 2 (aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet) Nederland wil via As 2 het transformatieproces in de schelpdiersector faciliteren en de verdere ontwikkeling van de aquacultuur en de verwerking en afzet van vis en visproducten een impuls geven. Het gaat hierbij eveneens om een investeringsregeling gericht op marktintroductie van meer duurzame aquacutuur productiemethoden. Verder wil Nederland via deze as een bijdrage leveren aan de transitie van de binnenvisserij. In het laatste geval gaat het om maatregelen in het kader van de Europese aalverordening evenals het ondersteunen van initiatieven in het kader van de nog te formuleren visie binnenvisserij. Concreet zal worden ingezet op: • Art 29: ondersteuning van investeringen die leiden tot duurzame ontwikkeling van aquacultuur; • Art 33: maatregelen in de binnenvisserij ter ondersteuning van het nationale aalbeheerplan • Art 34: ondersteuning van projecten/investeringen die leiden tot verduurzaming in de verwerking en afzet.
As 3 (gemeenschappelijk belang) In As 3 zal in het bijzonder worden ingezet op innovatie en samenwerking in de gehele visserijsector. Het gaat hierbij om de eerste twee fases van innovatie, te weten (ontwikkeling en proefprojecten). Zoals eerder aangegeven zal zich dit niet beperken tot technische innovaties, maar wordt nadrukkelijk ook ingezet op innovaties in de markt (creëren van toegevoegde waarde), in de keten en in nieuwe vormen van samenwerking. Het delen en gezamenlijk ontwikkelen van kennis zal worden gestimuleerd. Dat vormt ook een basisvoorwaarde voor een innovatiestimulerende omgeving. As 3 biedt ruime mogelijkheden om innovatie en samenwerking in bovenstaande zin te bevorderen en draagt zo bij aan de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
27
Concreet zal worden ingezet op: • Art 37: stimuleren van samenwerkingsprojecten, onder andere op het vlak van kennisontwikkeling en kenniscirculatie, samenwerking in visstandbeheer en samenwerking in de keten; • Art 38: maatregelen ter ondersteuning van het nationale aalbeheerplan; • Art 40: ondersteunen van ontwikkeling van nieuwe markten, bijvoorbeeld door ondersteuning haalbaarheidsstudies; • Art 41: stimuleren van ontwikkeling van nieuwe innovaties
As 4 (duurzame ontwikkeling van visserijgemeenschappen) Nederland wil as 4 inzetten ten behoeve van het thema “versterken van visserijgemeenschappen”. As 4 is gericht op meer gebiedsgerichte activiteiten. De thema’s en strategieën zijn vooraf lastig te bepalen en zullen door lokale groepen moeten worden vastgesteld. We denken hier aan de ondersteuning van initiatieven met het oog op werkgelegenheid aan de wal en het versterken van de concurrentiekracht van de lokale economie. Daarbij moet bedacht worden dat de sociaal‐culturele betekenis van de visserij in veel visserijgemeenschappen (maar ook daarbuiten) groot is. Wij kiezen hierbij voor een aanpak die aansluit bij de LEADER aanpak onder POP2. Via een gebiedsgerichte aanpak zullen samen met de lokale actoren de gebiedsagenda en de daaruit voortkomende doelen worden vastgesteld. Inzet van middelen is vanaf 2009 voorzien. In 2007/2008 zal gewerkt worden aan een strategie en een goede structuur. Dit wordt opgepakt door het ondersteunend platform visserijgemeenschappen (een initiatief van een aantal provincies en gemeenten). Concreet zal worden ingezet op: • Art 43: ondersteuning van regionale (bottom up) projecten.
Samenvattend kan worden gesteld dat de assen ruime mogelijkheid bieden om de door Nederland gewenste mix van vermindering van visserij‐inspanning, stimuleren van samenwerking en innovatie (in alle deelsectoren en alle schakels in de keten) en het stimuleren van regionale initiatieven in visserijgemeenschappen vorm te geven. En dat daarmee ook een evenwichtige ontwikkeling van people, profit en planet kan worden gestimuleerd, zodat daadwerkelijk sprake is van een duurzame ontwikkeling. As 5 (technische maatregelen) Ten aanzien van As 5 uit het EVF kan worden gemeld dat deze as zal worden ingezet om de uitvoering en monitoring van het programma mogelijk te maken. Niet alle mogelijke maatregelen uit het EVF worden benut. Er is bewust gekozen voor een focus op maatregelen die het best aansluiten bij de aanpak die we in Nederland voorstaan. Ook om te voorkomen dat er een te grote versnippering aan instrumenten met bijbehorende uitvoeringslasten ontstaat. Overigens biedt het EVF de mogelijkheid om gedurende de planperiode in te spelen op nieuwe inzichten, mits die voldoende kunnen worden onderbouwd. Dat geldt ook voor eventuele gebruikmaking van maatregelen die Nederland op dit moment niet denkt te benutten. 28
3.6. Vertaling naar sectoren Bij de inzet van het EVF zal ook een zekere verdeling naar sectoren plaatsvinden. Zo zal specifiek aandacht worden geschonken aan de Noordzeevisserij in As 1. Datzelfde geldt voor aquacultuur (inclusief schelpdierkweek), binnenvisserij en verwerking en afzet in As 2. De maatregelen in As 3 zijn in principe voor alle sectoren toegankelijk. Wel kan het zo zijn dat bij de jaarlijkse openstelling van regelingen wordt gefocust op bepaalde sectoren als ontwikkelingen daar aanleiding toe geven. In As 3 zit op voorhand een kleine reservering voor de implementatie van de EU‐Aalverordening. Datzelfde geldt overigens voor As 2. De maatregelen in As 4 zijn, binnen de randvoorwaarde dat het moet gaan om visserijgemeenschappen, eveneens breed inzetbaar. Meer concreet betekent dat voor de verschillende sectoren: Zee‐ en kustvisserij • Sanering van de huidige platvis(boomkor)vloot met nog eens ca.15% (na 15% in 2005) ter begeleiding van het meerjarenplan schol en tong. Door deze achtereenvolgende saneringsronden wordt de vlootcapaciteit substantieel teruggebracht en ontstaat er voor de ‘blijvers’ wat meer lucht. De omvang van de reductie is afgeleid van de beschikbare middelen; • Ondersteuning van investeringen die leiden tot minder discards, minder bodemberoering en minder brandstofverbruik; • Inzet op technische innovaties, innovaties in de markt/keten (creëren van toegevoegde waarde) en betere samenwerking met elkaar, in de keten en met partijen buiten de keten. Binnenvisserij • Ondersteuning van maatregelen die in het kader van het Aalbeheerplan genomen moeten worden en die bijdragen aan een duurzame binnenvisserij. • Ondersteuning van het proces om te komen tot goed werkende visstandbeheercommissies waarin belanghebbende partijen gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor het visstandbeheer. • Inzet op technische innovaties, innovaties in de markt/keten (creëren van toegevoegde waarde) en betere samenwerking met elkaar, in de keten en met partijen buiten de keten. Aquacultuur • Ondersteuning van investeringen in nieuwe technieken of de doorontwikkeling van nieuwe technieken (bijvoorbeeld mosselzaadinvanginstallaties). • Inzet op technische innovaties, innovaties in de markt/keten (creëren van toegevoegde waarde) en betere samenwerking met elkaar, in de keten en met partijen buiten de keten. Een voorbeeld van een innovatief project is ‘Zeeuwse Tong’.
29
Verwerking en afzet • Ondersteuning van investeringen in verduurzaming van de verwerking en afzet. • Inzet op innovaties in de markt/keten (creëren van toegevoegde waarde) en betere samenwerking met elkaar, in de keten en met partijen buiten de keten. Monitoring en handhaving van het programma De Nederlandse overheid beoogt met de verschillende acties concrete resultaten te behalen. Om toetsing van de effectiviteit van de acties mogelijk te maken, zijn voor dit NSP globaal de output‐, resultaat‐ en effectindicatoren geïdentificeerd. In het Operationele programma zal hier verder per maatregelgebied op worden ingegaan. Aan de hand van deze indicatoren zal de voortgang van het Programma in zijn geheel en op onderdelen kunnen worden getoetst en geëvalueerd. Output indicator:
geeft aan wat het programma fysiek doet, rechtstreekse materiele gevolg van de aktie. geeft de te weeg gebrachte effecten weer bij burgers, ondernemers (begunstigden) geeft de bijdrage weer aan de doelstelling van de overheid.
Resultaat indicator: Effect indicator:
30
MAATREGEL Beeindiging visserijactiviteiten
OUTPUT INDICATOR
RESULTAAT INDICATOR • Vermindering aantal vissers • Verbetering sociaal‐ economische positie van blijvers • Ondersteuning bij verbetering perspectief
IMPACT INDICATOR • Verbetering omvang visbestanden
•
Reductie KW’s en BT’s
Aanpassing vissersvaartuigen/ en selectiviteit
•
Percentage vloot dat is aangepast
Sociaal‐economische compensatie voor vlootbeheer Productieve investeringen in aquacultuur
•
Aantal opvarenden dat om‐ en/of bijscholing
•
Nieuw perspectief
•
•
Aantal uitbreidings‐ en moderniseringsprojecten
•
Ondersteuning bij verbetering perspectief
•
• • •
•
• PM Aantal ketenprojecten 11
Stillegging Binnenvisserij Duurzaamheid keten
•
Samenwerking
• •
• •
Aantal samenwerkingsprojecten Deelname aan kenniskringen
•
• PM Ondersteuning bij verbetering perspectief Vergroting maatschappelijk draagvlak Betere benutting/ontwikkeling van kennis
Uitzetten glasaal MAATREGEL Nieuwe markten
• PM12 OUTPUT INDICATOR • Aantal marktprojecten
• PM RESULTAAT INDICATOR • Openen nieuwe perspectiefvolle markten • Certificering
• • •
• • •
AS 1
Art 23
1
25
1
27
Vermindering effecten op milieu Verbetering visgezondheid en welzijn
2
29
Verbetering aalstand Verduurzaming keten
2 2
33 34
Realisatie innovatiestimulerende omgeving Verbeteren kenniscirculatie Beter beheer visbestanden
3
37
3 AS 3
38 Art 40
Vermindering CO2 uitstoot Vermindering discards Vermindering bodemberoering Professionele heroriëntatie
Verbetering aalbestand IMPACT INDICATOR • Verbreden perspectief voor keten • Transparantie in keten
11
Afhankelijk van nationale implementatie Europese aalverordening (2009). In dat kader zullen in 2008 de indicatoren worden gespecificeerd.
12
Zie voetnoot 10
31
Innovatie
•
Aantal innovatieprojecten
•
Ondersteuning vernieuwende risicovolle projecten
Duurzame ontwikkeling visserijgebieden
•
PM13
•
PM
13
•
• •
Realisatie innovatiestimulerende omgeving Versnelling verduurzaming PM
3
41
4
44
Afhankelijk van initiatieven van lokale groepen. Zal in 2008 nader worden gespecificeerd door regionale overheden.
32
Nationaal vindt momenteel nog discussie plaats over extra saneringsgelden in het kader van het platvis meerjarenplan. Hierover ontstaat definitief helderheid medio september. In dit overzicht (hoofdstuk 4) wordt uitgegaan van een bedrag van € 25 mln aan extra nationale middelen voor sanering die in het kader van het EVF worden ingezet (bij een gelijkblijvende EU‐bijdrage) . Indien anders wordt besloten zal dit consequenties hebben voor het overzicht in hoofdstuk 4.
33
4.
Financiering van het Plan
De strategie die in hoofdstuk 3 is beschreven zal voor een belangrijk deel met co‐ financiering uit het Europese Visserij fonds gerealiseerd worden. In het Operationele Programma worden de maatregelen per as verder uitgewerkt en gekwantificeerd. In totaal is in het kader van het EVF ca. € 125 mln. aan publieke middelen beschikbaar voor de hele periode 2007‐2013. De Brusselse bijdrage bedraagt hiervan afgerond € 49 mln. Met deze bijdrage uit de publieke middelen wordt ook een private bijdrage van minimaal € 72 mln. gegenereerd. Tabel 1 geeft inzicht in de geplande verdeling van de verplichtingen over jaren. De daadwerkelijke uitgaven vallen mogelijk in andere jaren (de n+2 regel). We hanteren in het overzicht de jaartranches zoals door de Europese Commissie met de lidstaten is gecommuniceerd en zijn. Deze zijn gebaseerd op het huidige prijsniveau. Tabel 114
Jaar
EVF/EU (mln euro)
Totaal overheid (mln euro) € 6,5 € 17,1 € 6,7 € 25,9 € 6,8 € 14,1 € 6,9 € 19,1 € 7,1 € 15,1 € 7,3 € 19,1 € 7,4 € 14,3 € 48,6 € 124,7
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Totaal EVF
Tabel 2 geeft inzicht in de verdeling van de uitgaven over de assen 1 t/m 5. In het Operationele Programma worden de maatregelen per as nader uitgewerkt. Tabel 215
Prioriteit
As 1 As 2 As 3 As 4 As 5 14 15
Totale EVF/EU Nationale overheidssteun bijdrage bijdrage (mln euro) (mln euro) (mln euro) a=(b+c) b c 45,6 16,9 28,7 17,8 7,4 10,4 46,5 16,9 29,5 10,0 5,0 5,016 4,8 2,4 2,4
Minimale bijdrage privaat 23,4 23,7 18,1 6,7 0,0
EVF/EU medefinancierin gpercentage d=b/a*100 37% 41% 36% 50% 50%
optellingen kunnen iets afwijken door afrondingsverschillen.
idem
16
€ 5 mln. cofinanciering door de provincies.
34
Totaal
124,7
48,6
76,1
71,9
39%
In dit overzicht is de garantstellingsregeling niet meegenomen omdat deze geen onderdeel vormt van de EVF‐maatregelen. Op jaarbasis wordt bij deze regeling gewerkt met een garantieplafond van € 8 mln. Ook niet meegenomen zijn de middelen die nodig zijn voor kenniscirculatie, onderzoek, monitoring en handhaving van het visserijbeleid (in hoofdzaak het Gemeenschappelijk Visserijbeleid). In totaal gaat het hier om € 15 mln op jaarbasis (zie ook paragraaf 1.3). De personele en materiële kosten van de uitvoering van het visserijbeleid en de ontwikkeling van nieuw beleid (in hoofdzaak het Gemeenschappelijk Visserijbeleid) bedragen jaarlijks ca. € 6 mln.
35
5.
Uitvoering en toezicht
5.1. Uitvoeringsorganisatie
Beheersautoriteit Ministerie van LNV Directie Visserij
Nederland voert op het gebied van controle en beheer van het EVF een aantal verbeteringen door ten opzichte van de voorgaande periode. De uitgangspunten hierbij zijn. • Duidelijke functiescheiding • Meer eenduidige vorm van controle • Verhogen efficiency door betere samenwerking • “Single audit” Dit heeft geleid tot de volgende constructie. Bij de inrichting van het beheer van het EVF moet volgens de Europese Verordening naast de beheersautoriteit een tweetal separate autoriteiten worden onderscheiden. Belangrijk is dat er voldoende scheiding is tussen de drie autoriteiten, die een functie vervullen per programma. Voor de nieuwe periode (2007 – 2013) is onderzocht hoe deze autoriteiten in Nederland het best kunnen worden ingericht en of er aanleiding is daar verandering te brengen ten opzichte van de vorige periode. Ook een interdepartementale werkgroep met vertegenwoordigers uit de regio heeft zich hierover gebogen. Dit heeft voor het EVF geleid tot de (door de Europese Commissie goedgekeurde) structuur, die ook bij de uitvoering van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) wordt gehanteerd. Gedelegeerde beheersautoriteit Dienst Regelingen (Ministerie LNV) Certificerende autoriteit Dienst Regelingen (Ministerie LNV) Auditautoriteit Auditdienst (Ministerie van Financiën) Beheersautoriteit De beheersautoriteit heeft de volledige verantwoordelijkheid voor de werving van projecten en de toekenning van subsidies. De beheersautoriteit is tevens verantwoordelijk voor de opzet en goede werking van een financieel managementsysteem op basis waarvan de auditautoriteit en de certificeringsautoriteit hun functie kunnen uitoefenen. De 36
beheersautoriteit is tevens verantwoordelijk voor de betaling aan de eindbegunstigden. Deze eisen zijn nader vastgelegd inde verordening. Voor het EVF is Dienst Regelingen als gedelegeerde beheersautoriteit aangewezen. De Dienst Regelingen voert dit uit in opdracht van de Directeur Visserij die door de minister van LNV daartoe is gemandateerd. Voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen wordt de administratieve organisatie en de financiële administratie bij de beheersautoriteit zodanig ingericht dat de middelen verantwoord aan de aanvragers beschikbaar gesteld kunnen worden. Er zal sprake zijn van functiescheiding, een adequate registratie van gegevens en het monitoren gedurende de looptijd van projecten. Systemen zijn ingericht om dit proces maximaal te ondersteunen. Certificeringsautoriteit Dit is een door de lidstaat aangewezen lichaam met als functie het certificeren van declaraties voordat ze bij de commissie worden ingediend. Een dergelijke autoriteit ziet toe op juistheid, volledigheid en rechtmatigheid van declaraties aan de Europese Commissie. De certificering van het EVF wordt ondergebracht bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Door de onafhankelijke positie van de certificerende autoriteit, apart van de beheersautoriteit die de projecten beoordeelt op subsidiabiliteit, ontstaat de beduidend sterkere functiescheiding, waarop de Europese Commissie heeft aangedrongen in haar “Best Practice”notitie. Hiermee wordt ook bereikt dat op een uniforme en gecontroleerde wijze declaraties aan de EC worden beoordeeld. De certificereingsautoriteit is bevoegd voor het ontvangen van de door de Commissie verrichte betalingen. De Certificeringsautoriteit boekt deze middelen na ontvangst terstond en onvoorwaardelijk door naar de budgethouder van de Directie Visserij. Auditautoriteit De auditautoriteit (AA) is een door de lidstaat aangewezen lichaam, in ieder geval onafhankelijk van de beheers‐ en certificeringsautoriteit (BA en CA), met als functie de verificatie van het functioneren van het management‐ en controlsysteem van het programma. De auditdienst van het ministerie van Financiën word formeel benoemd tot auditdienst voor het EVF. Nederland heeft het initiatief genomen tot invoering van een nationale verklaring voor de verantwoording van besteding van EU‐fondsen in gedeeld beheer. Het uitgangspunt voor de nationale verklaring is om op een gelijkwaardige wijze verantwoording af te leggen over de besteding van EU‐gelden in Nederland ten opzichte van de nationale begroting. In beide gevallen gaat het immers om belastinggeld van burgers. De minister van Financiën zal jaarlijks namens het kabinet voor de Europese gelden schriftelijk verantwoording afleggen over het functioneren van de financiële systemen in Nederland en de rechtmatigheid van uitgaven en afdrachten. Deze jaarlijkse verantwoording is de nationale verklaring.
37
5.2. Toezicht Op voorstel van de beheersautoriteit wordt een Comité van Toezicht samengesteld. Dit orgaan ziet toe op de doeltreffendheid, kwaliteit en de voortgang van het operationele programma. Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van de Nederlandse overheid. Daarnaast worden de vergaderingen bijgewoond door een onafhankelijke deskundige en de externe evaluator. Ook andere betrokkenen, waaronder vertegenwoordigers van de sector, zullen in voorkomend geval daarbij aanwezig zijn. Het Comité vergadert eens per semester, te beginnen drie maanden nadat het OP bij de Europese Commissie is ingediend. Een vergadering wordt belegd op verzoek van één van de leden en onder voorzitterschap van de lidstaat. Het Comité wordt bijgestaan door een secretariaat en ontvangt alle benodigde stukken. Het Comité van Toezicht: • ziet toe op een goed verloop van de bijstandsverlening in het kader van het programma (monitoring); • ziet toe of acties en maatregelen in overeenstemming zijn met de vastgestelde prioriteiten en doelstellingen; • stemt in met voorgestelde wijzigingen van het OP voordat deze aan de Euopese Unie worden voorgelegd; • stemt in met de geplande acties per maatregelgebieden op regeling‐ en/of kaderniveau; • ziet toe dat de Europese richtlijnen worden gevolgd; • geeft opdracht voor de tussentijdse evaluaties; • stelt maatregelen vast die de voortgang van de uitvoering van het programma bevorderen. Het Comité stelt zijn reglement van orde op dat de noodzakelijk organisatorische bepalingen bevat. In één van de vergaderingen kan nadere invulling worden gegeven aan de taken van het Comité.
5.3. Afbakening met structuurfondsen Wat betreft de afbakening tussen het EVF en Structuurfondsen is het uitgangspunt dat gewaarborgd wordt dat dubbele financiering van een zelfde project wordt uitgesloten. In het algemeen dienen de betreffende Beheersautoriteiten passende en afdoende maatregelen te nemen om dubbelfinanciering uit te sluiten . Het bepalen of een project onder het EVF dan wel onder de Structuurfondsen valt vindt stapsgewijs plaats zoals hieronder beschreven. • De Verordeningen en de voorwaarden geformuleerd in de nationale strategieën en operationele programma’s van de Structuurfondsen enerzijds en het EVF anderzijds
38
zijn uitgangspunt om te bepalen uit welk fonds het project steun kan ontvangen. In de meeste gevallen zal dit uitwijzen of een project valt onder het EVF dan wel de Structuurfondsen. •
Voor de overblijvende gevallen beoordeelt de Beheersautoriteit de algemene doelen/kenmerken van het project. Over het algemeen geldt dat het bij het EVF om meer kleinschalige projecten gaat, georiënteerd op en gerelateerd aan de visserij. Bij Structuurfondsen gaat het meer om grotere projecten met een breder type actoren en gericht op regionale concurrentiekracht. Voor de meeste overblijvende gevallen zal dit in voldoende mate uitsluitsel geven over het geven van steun vanuit het EVF dan wel de Structuurfondsen.
Het EVF en het Europese Fonds voor Plattelandsontwikkeling hebben weinig raakvlakken door de duidelijk uiteenlopende doelen en doelgroepen, met uitzondering van het terrein van de aquacultuur. Projecten en activiteiten die omschakeling van landbouw naar aquacultuur betreffen zullen niet gecofinancierd kunnen worden vanuit het ELFPO. Zij vallen onder het EVF. As 4 van het EVF is gericht op duurzame ontwikkeling van ‘visserijgebieden’ (fisheries areas) en waarvan de maatregelen sterk lijken op die van as 3 van de plattelandsverordening. De uitvoering van deze as van het EVF moet gebeuren door lokale groepen, en heeft daarmee sterke gelijkenis met de Leader‐aanpak van de plattelandsverordening. Wanneer uit de selectie van Leadergebieden en de gebieden die gebruik zullen maken van as 4 van het EVF blijkt dat er overlap is, moet in de ontwikkelingsstrategieën van die Plaatselijke groepen worden opgenomen op welke wijze men gebruik wil maken van beide fondsen. Wanneer een plaatselijke groep die is geselecteerd onder de Leader‐as geheel of gedeeltelijk samenvalt met een visserijgebied dat valt onder as 4 van het EVF, dient de afbakening tussen beide in het ontwikkelingsplan uitgewerkt te worden. Daarbij moet duidelijk zijn welk deel van het ontwikkelingsplan het Plattelandsfonds betreft en welk deel het EVF. Het dagelijks bestuur van de groepen kan dezelfde zijn, maar er dienen aparte partners te zijn, een aparte selectieprocedure voor projecten, aparte boekhouding en aparte financierings‐ en verantwoordingsstructuren. De afbakening maakt daarmee deel uit van de goedkeuringsprocedure van de ontwikkelingsstrategieën. De selectie van Leadergebieden zal door de beheersautoriteit afgestemd worden met de selectie van de EVF‐gebieden.
5.4. Procedures ten behoeve van preventie, fraude en onregelmatigheden Het voorkomen van dubbelfinanciering is een gezamenlijk belang van de Commissie en de lidstaten. In Nederland is de provincie op de hoogte van alle projecten die op haar grondgebied worden uitgevoerd en op provinciaal niveau zal er afstemming plaatsvinden om dubbelfinanciering te voorkomen. Het voorkomen van dubbelfinanciering verloopt via een aantal stappen: 1. Bij indiening ondertekent de aanvrager een verklaring dat voor het project geen andere financiële steun bij de EU of een Nederlandse overheid is of wordt aangevraagd dan die welke in de aanvraag is opgenomen;
39
2. Het betaalorgaan gaat na of het project niet reeds eerder is beschikt; 3. Een sluitend financieringsplan moet worden overlegd; 4. Tijdens de accountantscontrole wordt nagegaan of de indiener zich aan de verklaring heeft gehouden. Deze stappen ter voorkoming van dubbelfinanciering zullen worden opgenomen in het Handboek Administratieve Organisatie. Het melden van gevallen van fraude en onregelmatigheden aan de Commissie gebeurt door het Coördinerend Bureau van het Ministerie van LNV. Procedures zullen eveneens worden vastgelegd in de Administratieve Organisatie.
5.5. Tussentijdse Evaluatie Ter ondersteuning van de voortgang van het operationele programma wordt tussentijds een evaluatie uitgevoerd. Hierin wordt een beoordeling gemaakt van de effecten van de in het OP voorgestelde acties en maatregelen. De evaluatie wordt door een derde deskundige verricht. In het verslag wordt antwoord gegeven op de gestelde opdracht en kunnen aanbevelingen worden geformuleerd ter verbetering van de voortgang. De betreffende evaluatie is voorzien voor 2010. Op basis van de conclusies en aanbevelingen uit deze evaluatie kan het programma worden geactualiseerd en aangepast aan de veranderde omstandigheden en behoeften.
40
Bijlage 1: Portfolioanalyse Nederlandse vissector
Marktaantrekkelijkheid
De Nederlandse vissector is gedifferentieerd. In het proces bij het maken van strategische keuzes wil Nederland rekening houden met de marktposities van de verschillende deelsectoren. Dit met het oog op de effectiviteit van het beleid. Hiervoor is een portfolioanalyse gemaakt waarin de verschillende deelsectoren zijn ingedeeld op het gebied van marktaantrekkelijkheid en concurrentiekracht. De portfolioanalyse is opgesteld aan de hand van de consultatiegesprekken en de SWOT‐analyse. De strategische opties per segment zijn verschillend. Indien een deelsector in het zogenaamde “dog” segment (lage marktaantrekkelijkheid in combinatie met een zwakke concurrentiekracht) is gepositioneerd, dan zal de strategie gericht zijn op het afbouwen van activiteiten (staken). In het marktsegment “star” (sterke concurrentiekracht in combinatie met lage een marktaantrekkelijkheid) zal de strategie gericht zijn op groei. In het marktsegment “cash cow” (sterke concurrentiekracht in combinatie met een hoge marktaantrekkelijkheid) zal de strategie gericht zijn op verzorgen en oogsten. In het laatste segment “problem child” (zwakke concurrentiekracht in combinatie met een hoge marktaantrekkelijkheid) zal de strategie gericht moeten zijn op het verbeteren van de concurrentiekracht (kostprijsverlaging). Portfolioanalyse Nederlandse visserij Problem Cash cow Dog Star Concurrentiekracht Legenda: platvissector garnalensector pelagische sector schelpdiersector binnenvisserij viskweek Uit de portfolioanalyse is af te leiden dat een groot aantal belangrijke deelsectoren in het “problem child” segment is gepositioneerd. Voor de legenda en een meer gedetailleerde beschrijving verwijzen wij naar bijlage II. De positionering heeft in het bijzonder te maken met de hoge afhankelijkheid van brandstoffen (boomkorvloot) en beperkte beschikbaarheid van het product als gevolg van scherpere milieuwetgeving (schelpdiersector). Wij verwachten dat bij een ongewijzigde bedrijfsvoering de marktaantrekkelijkheid zal afnemen. Bij een ongewijzigde bedrijfsvoering zullen andere producten de plaats van het Nederlandse
41
Marktaantrekkelijkeheid
versproduct gaan innemen (substitutie). Veel deelsectoren zullen dan afzakken richting het zogenaamde “dog” segment. In dit segment zullen veel ondernemers hun commerciële activiteiten staken. Hieronder staat de portfolio van de Nederlandse visserijsector weergegeven zoals we deze aan het einde van de planperiode graag zouden zien. Portfolioanalyse Nederlandse Visserij 2013 Problem child Cash cow Verbetering rentabiliteit door schaalvergroting en kostprijsverlaging Nieuwe product markt combinaties door innovatie, aquacultuur en Vermindering visserij Dog Star inspanning door uittreding Concurrentiekracht Legenda: platvissector garnalensector pelagische sector schelpdiersector binnenvisserij viskweek Nederland verwacht aan het einde van de planperiode een kleinschaliger en meer gevarieerde sector. Een aantal ondernemingen in het “dog” segment zal er niet in slagen te transformeren naar een meer duurzame visserij en hun commerciële activiteiten staken. Een aantal ondernemingen (de blijvers in het “problem child” segment) zal erin slagen kostprijzen te reduceren. Deze ondernemingen zijn door hun schaalomvang in staat te investeren in meer duurzame visserijmethoden. Wij verwachten dat de concurrentiekracht van de blijvers in dit segment zal toenemen. Veder verwachten wij een aantal nieuwe initiatieven in het “star” segment. Dit zijn de initiatieven voor de toekomst. Het betreft initiatieven die voor een belangrijk deel gericht zijn op de productie van vis die minder afhankelijk zijn van het aquatisch milieu (aquacultuur). Ook nieuwe vormen van ketensamenwerking kunnen resulteren in nieuwe zogenaamde product markt combinaties.
42
Bijlage 2: Kaart met voor de visserij relevante Natura 2000 gebieden
43
Bijlage 3: Beschrijving Nederlandse visserijgemeenschappen Ten tijde van de opstelling van het NSP was er nog geen volledig overzicht van visserijgemeenschappen. Bijgaand kaartje draagt derhalve een voorlopig karakter. Bij de bepaling van visserijgemeenschappen zijn de volgende criteria gehanteerd: • Aanwezigheid van betekenisvolle bedrijvigheid in aanvoer en/of verwerking; • Aanwezigheid van duidelijke sociaal‐culturele invloed van visserij. Daarbij is zowel gekeken naar de kust en de Zeeuwse delta als naar het IJsselmeer (de voormalige Zuiderzee), waar vanouds de invloed van visserij het grootst is. Aanwezigheid van een visafslag is een indicator voor beide criteria. Er zijn 13 ‘zoute’ afslagen (Noordzeekust, Zeeland, Urk) en 4 ‘zoete’ afslagen (IJsselmeer) Er zijn echter ook plaatsen waar geen visafslag (meer) is, maar die wel als visserijgemeenschap gekarakteriseerd kunnen worden. Voorbeeld is Katwijk, waar relatief veel mensen in de visserij actief zijn (ook op zee), waar veel verwerking en toelevering zit en waar ook nog een visserijschool aanwezig is. De sociaal‐culturele invloed van de visserij blijkt in de praktijk bijvoorbeeld door publieksactiviteiten die rondom de visserij worden georganiseerd, variërend van visserijdagen, mosseldagen, vlaggetjesdagen e.d. Ook de herkomst van de vloot (scheepsnummers) is een indicator Er zijn geen goede (eenduidige) kwantitatieve gegevens beschikbaar om de keuze van visserijgemeenschappen te onderbouwen. Er is wel een overleg van ‘zoute’ visserijprovincies en gemeenten. In het kader van de verdere vormgeving van maatregelen in As 4 zal hieraan verbonden een platform worden opgericht. Verwachting is dat toevoeging van enkele visserijgemeenschappen rond het IJsselmeer zonder problemen kan verlopen omdat betrokken provincies ook al in het ‘zoute’ overleg participeren. Behalve het gezamenlijk vormgeven van de maatregelen, conform de voorschriften uit de EVF‐verordening, zal dit platform ook zorggedragen voor een goede beschrijving van de verschillende gemeenschappen, zowel kwalitatief als kwantitatief. Daarmee kan het huidige (voorlopige) kaartje ook een definitief karakter krijgen. Het op deze manier inzetten van maatregelen ter versterking van visserijgemeenschappen is nieuw in het visserijbeleid. De maatregelen in het kader van As 4 staan vanaf 2009 gepland.
44
45
Bijlage 4: De Nederlandse visserijsector in cijfers Werkgelegenheid Werkgelegenheid in visserij en aquacultuur en daaraan gelieerde activiteiten (2004 ‐ afgerond op basis van schattingen en voorlopige cijfers) Activiteit Werkgelegenheid in mensjaren Kotters 1.400 Vriestrawlers en kokkelvisserij 600 Mossel‐, oester‐ en binnenvisserij 800 Totaal visserij 2.800 Verwerkende industrie 7.000 Detailhandel 2.000 Totaal verwerking en afzet 9.000 Viskweek 200 Toeleverende industrie 2.000 Totaal generaal 13.800 Productie De Nederlandse zeevisserij vindt plaats binnen de regelgeving zoals deze wordt vastgesteld door de Europese Raad van Landbouw‐ en Visserijministers. De bepalende factor voor de productie is de jaarlijkse vaststelling van de TAC (Total Allowable Catch) en quota. Deze quota bepalen in grote mate de vangstmogelijkheden van de vissers. Tevens wordt voor de vriestrawlers de visserij in wateren van derde landen (al dan niet op basis van een EU visserijovereenkomst met die landen) steeds belangrijker. Ontwikkeling van Nederlandse vangstrechten (incl. ruilen) Vissoort/gebied 2001 2000 2002 2003 2004 TONG Noordzee, enz. 16.325 14.812 13.340 13.115 13.248 overige EU‐wateren 175 205 38 0 0 16.500 15.017 13.378 13.115 13.248 totaal SCHOL Noordzee, enz. – 38.170 33.815 30.781 27.368 23.584 overige EU‐wateren 400 0 88 4 0 38.570 33.815 30.869 27.374 23.584 totaal KABELJAUW Noordzee, enz. 8.689 4.725 5.172 2.619 2.098 overige EU‐wateren 120 40 11 14 0
2005 13.578 30 13.608 23.215 1.183 24.398 2.319 49
2006 13.143 589 13.732 21.470 1.262 22.732 2.226 57
46
totaal WIJTING Noordzee, enz. overige EU‐wateren totaal SCHELVIS Noordzee, enz. HARING Noordzee, enz. overige EU‐wateren17 ‐ totaal MAKREEL Noordzee, enz. overige EU‐wateren totaal
8.809 2.135 125 2.160 270 54.306 21.240 75.546 1.670 30.990 32.660 ZEEDUIVEL Noordzee en overige EU‐wateren 512 SCHAR EN BOT ‐ Noordzee, enz 18.630 ROGGEN ‐ Noordzee, enz. 870 TARBOT EN GRIET 5.000 ‐ Noordzee, enz. TONGSCHAR ‐ Noordzee, enz. 1.400 LANGOESTINE Noordzee, enz. 813 Vissoort/gebied 2001 HORSMAKREEL Noordzee, enz. 5.450 overige EU‐wateren 83.620 89.070 totaal BLAUWE WIJTING Noordzee, enz. 160 overige EU‐wateren 43.740 43.900 totaal
4.765 5.183 2.376 3.247 100 155 2.476 3.402 350 619 50.112 53.097 16.689 14.981 66.801 68.078 1.700 12.010 31.960 32.398 33.660 44.408 435
111
2.633 2.098 1.691 1.540 255 0 1.946 1.540 189 521 77.933 80.689 13.509 14.282 91.442 94.971 8.665 1.437 26.726 27.656 35.391 29.093 450
547
2.368 2.283 1.513 1.425 208 3 1.721 1.428 228 357 88.824 79.936 40.847 13.411 129.671 93.347 1.041 487 20.061 20.954 21.102 21.441 206
755
16.760 16.664 700 714 3.990 3.750 1.260 1.107 940 1.053 2000 2002
14.251 12.112 10.951 10.594 714 653 462 393 3.188 2.700 2.497 2.401 1.026 802 662 767 1.023 961 1.035 758 2003 2004 2005 2006
4.750 92.032 96.782 160 63.320 63.480
17.472 53.369 70.841 81 30.263 30.344
7.850 55.958 63.808 96 34.663 34.759
5.161 45.631 50.792 159 52.693 52.852
25.866 47.853 73.719 359 144.426 144.785
4.507 46.801 51.308 672 64.053 64.725
De totale Nederlandse zee‐ en kustvisserij had in 2005 een opbrengst van € 444 miljoen. Ten opzichte van 2000 is de grote zeevisserij gegroeid (20% meer opbrengst), terwijl de kottervisserij (‐15%), de mosselcultuur en de kokkelvisserij fors hebben ingeleverd (‐25%). De mechanische kokkelvisserij op de Waddenzee is sinds 2005 geheel verdwenen. 17
Inclusief Atlanto‐Scandian
47
Opbrengst Nederlandse zee‐ en kustvisserij (x miljoen Euro)18 Kottervisserij Grote zeevisserij Totaal zeevisserij Schelpdier en overige visserij Totaal visserij
2000 2001 2002 2003 2004 2005 290 307 257 252 245 245 113 119 126 143 131 137 403 426 383 395 376 382 85 88 83 78 65 62 488 514 466 476 441 444
De omzet op de Nederlandse visafslagen daalde tussen 2000 en 2005 van € 415 miljoen naar € 334 miljoen, bij een teruglopend aanvoervolume over de afgelopen jaren. Een aanzienlijk deel van de afslagactiviteiten komt op naam van schepen onder buitenlandse vlag (met Nederlandse belangen): in de afgelopen 5 jaar kwam ongeveer 30 % van de afslagomzet voor hun rekening. Omzet van de afslagen (x miljoen euro) Urk IJmuiden Den Helder Goedereede Harlingen Lauwersoog Vlissingen Scheveningen Breskens Den Oever Colijnsplaat Totaal
2000
2001
121 48 51 34 41 34 34 21 10 11 8 415
2002
122 46 49 34 48 35 34 20 15 17 9 428
2003
109 40 40 31 37 29 31 16 13 12 7 365
2004
100 36 36 31 40 25 29 14 11 14 6 350
2005
101 44 35 25 40 21 25 13 7 10 5 326
109 39 34 27 37 23 28 14 7 12 4 334
Mossel‐ en oestercultuur vindt plaats in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. De productie beloopt voor mosselen ongeveer 68.000 ton (2005, met een waarde van € 60 miljoen), en voor oesters 4.000 ton (€ 6 miljoen). De omvang van het Japanse oesterbestand in zowel de Oosterschelde als de Waddenzee, (niet commercieel benutte deel) is dermate groot dat er sprake is van een plaag met mogelijke negatieve gevolgen voor de mossel‐ en oesterproductie (alsmede de natuur en het toerisme). Kokkelvisserij vond tot voor kort plaats in de Waddenzee (een beschermd wetland gebied). Na evaluatie van de kokkelvisserij op het Wad is besloten om de mechanische visserij te verbieden. Alleen handkokkelvisserij is nu nog beperkt toegestaan. In de jaren 2000/2001 ongeveer 2.600 ton kokkelvlees geproduceerd, met een waarde van € 6 miljoen. In de Oosterschelde is geen kokkelvisserij van betekenis vanwege het zeer kleine bestand.
18
inclusief aanvoer in buitenlandse havens
48
Schaaldieren, met name garnalen, worden vooral gevangen in de Waddenzee en de 12‐ mijlszone. De garnalenvisserij is niet gequoteerd. Volgens biologen (van het RIVO) bestaat er nauwelijks enige relatie tussen visserijdruk en het garnalenbestand, dat grotendeels wordt bepaald door de natuurlijke predatie en wellicht tevens door de hoeveelheid voedingsstoffen in de kustwateren. Binnenvisserij vindt plaats in het IJsselmeer en op de rivieren. De regelgeving met betrekking tot productie en vangsten is gebaseerd op de Visserijwet van 1963 en bijbehorende uitvoeringsregelgeving. Voor de verschillende watergebieden zijn beheerscomités in het leven geroepen, waarin belanghebbenden (waaronder binnenvissers en sportvissers) gezamenlijk beheersstrategieën ontwikkelen en implementeren. Viskweek op land richt zich vooral op de productie van aal, forel, meerval, zalmforel en tilapia maar meer recent ook op baramundi, tarbot en tong. De viskweek staat nog steeds in de kinderschoenen met een beperkte productie, zowel in volume als in waarde, geschat wordt dat 13.000 ton wordt geproduceerd met een waarde van € 9 miljoen. Vissersvloot Halverwege de jaren '80 is in Nederland een licentieregeling ingesteld. Hiermee is de omvang van de vloot voor de visserij op gequoteerde vissoorten afgegrendeld, feitelijk met een plafond aan het motorvermogen. De licentieregeling is enkel jaren terug omgezet in een EU‐visvergunning. Vergunningen zijn vrij verhandelbaar. Indien een visser zijn schip verkoopt of onder de vlag van een derde land brengt, vist hij niet meer op Nederlandse quota en kan hij zijn vergunning verkopen of tijdelijk reserveren. Wanneer een vaartuig wordt aangeboden voor sanering dan wordt de vergunning door de Nederlandse overheid ingetrokken. Daarmee leidt de saneringsregeling tot een structurele afname van de (potentiële) capaciteit van de visserijvloot, door een vermindering van het aantal beschikbare vergunningen. In 2005 is een fors gesaneerd waardoor de vloot (blijvend) ingekrompen is. Indeling van de Nederlandse vloot De Nederlandse vissersvloot kan worden onderverdeeld in de volgende categorieën: a) zeevisserij (kotters en vriestrawlers); b) kustvisserij (schelpdier‐ en overige visserij in Waddenzee en Zeeuwse estuaria); c) binnenvisserij (met name visserij in het IJsselmeer).
49
Ad a) Zeevisserij Kottervloot De kottervloot omvatte in 2005 342 vaartuigen en is heterogeen van samenstelling. Dit onderdeel van de vloot omvat de volgende segmenten: • boomkorkotters, hoofdzakelijk gericht op de vangst van demersale vissoorten zoals schol, tong, schar, tarbot, bot, griet enz; • rondvisvaartuigen t.b.v. de vangst op demersale soorten zoals wijting, kabeljauw, schelvis, poon, mul en een pelagische soort als haring; • garnalenkotters (deze zijn ook in de Waddenzee en de Zeeuwse estuaria actief). Binnen de kottervloot kan een aantal groepen worden onderscheiden: • de schepen tot 191 kW zijn vrijwel uitsluitend gericht op de vangst van garnalen; • de schepen tot 221 kW zijn vooral gericht op de vangst van garnalen, platvis en rondvis; • de schepen tussen 221 en 1100 kW beoefenen de visserij op diverse rondvissoorten, haring en in geringe mate ook op makreel; • de schepen boven 1100 kW leggen zich vrijwel uitsluitend toe op de visserij op platvis. Kengetallen kottervisserij ‐ enkele kengetallen (jaargemiddelde respectievelijk ‐ totalen) 2000 2001 2002 2003 2004 2005a) Aantal schepen 401 401 397 383 371 340 Motorvermogen (1.000 pk) 427 422 404 380 364 315 Aantal opvarenden 1.828 1.804 1.765 1.680 1.568 1.400 Olieverbruik (miljoen liters) 321 306 285 269 243 220 a) Voorlopige cijfers. De tabel gaat uit van de actieve vloot, d.w.z. het gaat om schepen waar visrechten (quota e.d.) voor gelden en er moeten visdagen (VIRIS, logboek) in het betreffende jaar zijn gemaakt en geregistreerd. Het meest gebruikte vistuig in de kottersector is de boomkor, waarvan voornamelijk de wat grotere kotters permanent gebruik maken. De bordentrawl wordt gebruikt voor de visserij op rondvis en haring. De garnalenvisserij wordt uitgeoefend met veelal kleine kotters (max. 300 pk) met een garnalenkor. De laatste jaren worden de staandwantvisserij, het twinriggen en de snurrevaadvisserij weer meer frequent toegepast. Het aandeel van de kottervisserij in de totale besomming (2005) van de Nederlandse zee‐ en kustvisserij bedraagt 55%.
50
De kottervisserij vertoont de volgende financiële karakteristieken (2005): Door slechte nettoresultaten in de afgelopen jaren is het eigen vermogen is fors teruggelopen en de solvabiliteit van de sector is gedaald naar 0. Enkele jaren terug lag dit nog op 30 a 40%. Eind 2005 zijn een aantal bedrijven verdwenen. Door hoge en steeds toenemende kosten en verplichtingen vanwege investeringen in vangstrechten in het verleden (jaarlijks rond de € 20 miljoen) is de hoogte van het vreemd vermogen de laatste jaren toegenomen. Investeringen lagen in 2005 op een bijzonder laag niveau (€ 6 miljoen). Er kwamen geen nieuwe schepen in de vaart en er werden weinig nieuwe motoren ingebouwd. Financieringslasten zijn de jaren voorafgaand aan 2005 stabiel gebleven, met name door de lage rentestand. De Nederlandse vloot verouderd sinds de laatste 10 jaar. Vriestrawlers Per 31 december 2005 bestond de trawlervloot uit 15 vriestrawlers. De trawlers onderscheiden zich van de kotters op een aantal punten, te weten: • de omvang van de schepen (groter); • de vissoorten die worden aangevoerd; • de visgronden die worden bezocht; • de opslag aan boord (invriezen); Vriestrawlers vissen met name op de pelagische soorten als makreel, horsmakreel en haring en zijn wereldwijd inzetbaar. De visserij is de afgelopen 20 jaar deels verlegd naar visgronden in de buurt van Mauritanie en Marokko. De vangst van deze schepen is bestemd voor menselijke consumptie. De grote zeevisserij van de vriestrawlers draagt 30 % bij in de totale besomming van de Nederlandse visserij, een stijging ten opzichte van 2000, toen dit aandeel nog 25 % bedroeg. Ad b) Kustvisserij Schelpdiervloot De schelpdiervloot wordt hoofdzakelijk ingezet voor de aquacultuur. In de mosselsector worden schepen ingezet met motorvermogens tussen 300 en 600 pk. Deze schepen maken deel uit van het kweekbedrijf. In de oestersector zijn de vaartuigen relatief klein in vergelijking met de mosselsector. Ook deze vaartuigen maken deel uit van het oesterkweekbedrijf. Sommige vaartuigen zijn multifunctioneel en worden ingezet zijn voor zowel mossel‐ als oestervisserij. De bijdragen van de mossel‐ en oestervisserij in de totale besomming bedragen respectievelijk 10% en 1%. Ad c) Binnenvisserij Het aantal gebruikte vaartuigen, ingeschreven in het Visserijregister, op het IJsselmeer bedraagt circa 60. Voor de overige binnenwateren is het moeilijk om het precieze aantal vaartuigen vast te stellen aangezien vissers, ingeschreven in het Visserijregister, niet verplicht zijn om te beschikken over een vaartuig. Geschat wordt dat circa 200 vaartuigen voor de binnenvisserij worden ingezet. De totale besomming van de binnenvisserij bedraagt naar schatting € 10 miljoen. Voor de IJsselmeervisserij is in 2004 en 2005 een forse sanering ingezet die heeft geleid tot een vermindering van de vangstcapaciteit van 40 a 50%.
51
Visserijhavens en visafslagen Nederland heeft 19 vissershavens, daarnaast wordt ook vis aangeland in koopvaardijhavens. In bijna alle visserijhavens waar schepen van de zeevisserijvloot aanlanden, zijn visafslagen gevestigd. De visafslagen zijn de belangrijkste afzetkanalen van de vangst van de kottervloot. De 11 voor de zeevisserij belangrijke afslagen, met uitzondering van Urk, zijn langs de kustlijn gelegen. Aangelande vis wordt via de veilingen verhandeld, waarbij door het relatief grote aantal aanbieders, deze afzonderlijk geen invloed hebben op de prijsvorming. Voor de trawlersector ligt dit anders: deze vaartuigen maken deel uit van ondernemingen waarin vangst, handel, opslag, be‐ en verwerking zijn geïntegreerd. Zij bieden hun productie dus niet aan via de afslagen en opereren wereldwijd. In de afgelopen jaren is een herstructureringsproces doorlopen, waarbij vrijwel alle afslagen die (integraal of gedeeltelijk) onderdeel van een (lagere) overheid uitmaakten, zijn verzelfstandigd dan wel geprivatiseerd. Dit is bevorderlijk geweest voor betere concurrentieverhoudingen. Voorts hebben de gezamenlijke afslagen een organisatie opgezet, waarin getracht wordt tot afstemming te komen ten aanzien van werkwijzen en normen die worden toegepast voor aanbieders en vragers. Naar verwachting zullen op afzienbare termijn de afslagen een gezamenlijk reglement toe gaan passen. Wat betreft de hygiëne‐eisen zijn de meeste aanvoerplaatsen en afslagen qua bouw, inrichting en faciliteiten van redelijke tot goede kwaliteit. Onder het FIOV 1994‐1999 hebben aanzienlijke investeringen plaats gevonden ten behoeve van modernisering en het kunnen voldoen aan de diverse eisen en normen. Qua omzet leidende afslagen bevinden zich in Urk (30 % van de totale omzet van de Nederlandse visafslagen), IJmuiden (12 %) en Den Helder (12 %). Tussen een aantal afslagen zijn in de afgelopen jaren samenwerkingsverbanden opgezet, die mogelijk zullen leiden tot volledige fusies. Ook wordt door het merendeel der afslagen aansluiting gezocht bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van systemen voor informatie en veiling, zoals bijvoorbeeld elektronische handel en real‐time televeilen. Daartoe worden verschillende initiatieven ontwikkeld. Verwerking en afzet van visserij‐ en aquacultuurproducten De belangrijkste activiteiten van de visverwerkende industrie in Nederland zijn het fileren, roken, marineren, stomen, diepvriezen en verpakken van vis, en voor garnalen het pellen en verpakken. Om een doorlopende en stabiele grondstoffenvoorziening te garanderen, houden veel bedrijven zich naast verwerking ook bezig met im‐ en export van die producten. Daarmee is het onderscheid tussen verwerking en handel niet gemakkelijk te maken. Geschat wordt
52
dat van de 300 bedrijven in de visverwerkende industrie en groothandel ongeveer de helft zich bezig houdt met enigerlei vorm van visverwerking. Naast verse producten worden ook ingevroren en verwerkte vis verhandeld. De aankoop daarvoor vindt zowel in binnen‐ als buitenland plaats. Vissoorten die in het buitenland worden gekocht, zijn ten dele vissoorten die in de Nederlandse vangstgebieden niet voorkomen. Gedeeltelijk betreft het ook dezelfde soorten die in Nederland aangevoerd worden maar in te beperkte mate om de verwerkende industrie volledig te bedienen. • Diepvries‐ en fileerbedrijven verwerken met name platvis (tong, schol, schar, tongschar en bot). Het eindproduct is veelal scholfilet (naturel en gepaneerd), onthuide, geglaceerde tong, en andere filets. • Rokerijen verwerken voornamelijk paling, makreel, haring, forel en zalm. • Inleggerijen gebruiken voornamelijk haring en makreel, ten behoeve van maatjesharing, haringmarinades en gezouten haring en makreel. • Producenten en exporteurs van zeegevroren pelagische soorten produceren cartons diepgevroren vis, met name haring, makreel en horsmakreel. • Schaal‐ en schelpdierverwerkende bedrijven produceren enerzijds levende schelpdieren (mossels, oesters, kokkels) en anderzijds gekookte schelpdieren (diepvriezen, marineren, etc.). Uit data van de Regional socio‐economic studies in the fishery sector ‐ Lot No 16, The Netherlands, blijkt dat het overgrote deel van de verwerkende bedrijven voldoet aan de (nieuwe) Europese eisen ten aanzien van hygiëne (HACCP), daarbij inbegrepen goedkeuring door de VWA (Voedsel en Waren Authorteit). De verwachting is dat op korte termijn ook de overige bedrijven aan de eisen zullen voldoen, waarbij een aantal bedrijven tevens ISO certificering overweegt. Verkoop en visconsumptie Nederland behoort tot de landen met de laagste visconsumptie van Europa. De laatste jaren heeft zich evenwel een gestage groei voorgedaan van de visconsumptie: sinds 2000 is het huishoudelijk verbruik in volume met 26 % en in waarde met 38 % gestegen. Voor de verse vis was deze stijging respectievelijk 18 % en 38 %. Ook het grootverbruik groeit, waarschijnlijk nog sneller dan het thuisverbruik. Visverbruik is vooral laag door de lage aankoopfrequentie (gemiddeld wordt er door huishoudens per drie weken 12 maal vlees gekocht, tegen één maal vis). Vis komt evenwel steeds beter in zicht, waarbij gezondheidsaspecten, problemen met de kwaliteit van vlees en de behoefte van de consument aan gevarieerdere voeding belangrijke achtergronden zijn. Verkoop aan de consument vindt plaats via de visdetailhandel, de ambulante handel en de supermarkten. Het belang van de supermarkt als afzetkanaal voor vis is gestegen in de afgelopen jaren. Supermarkten spelen in op de groeiende vraag, met aparte, uitgebreide schappen voor vis. Volgens schattingen (van het Nederlandse Visbureau) wordt nu in
53
ongeveer 1000 supermarktfilialen vis ter verkoop aangeboden. Visdetaillisten (winkels en ambulante handel samen) hebben ongeveer 1650 afzetpunten.
54
Bijlage 5: Overzicht van geconsulteerde stakeholders De volgende stakeholders zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het NSP en OP: Bedrijfsleven
NGO’s/maatschappelijke organisaties
Overheden
Overig
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Redersvereniging voor de zeevisserij (pelagische sector) Federatie van Visserijverenigingen Nederlandse Vissersbond PO Kokkelvisserij United Fish Auctions (afslagen) Nederlandse Vereniging van Viskwekers (Nevevi) Combinatie van Beroepsvissers (binnenvisserij) PO Oesters PO Mosselen Productschap Vis Vereniging van Importeurs van Visproducten (VIV) Kreeftenvissers Oosterschelde PO IJsselmeer Stichting Noordzee Wereld Natuur Fonds Vogelbescherming Nederland Consumentenbond Greenpeace Stichting Faunabescherming Federatie Nederlandse Vakverenigingen Christelijk Nederlandse Vakvereniging Ministerie van Verkeer & Waterstaat Provincie Zeeland Provincie Flevoland Provincie Noord Holland Provincie Zuid Holland Provincie Friesland/Groningen Platform Visserijgemeenten Onderzoeksinstituut Imares Stichting Nederlands Visbureau Sportvisserij Nederland VinVis (netwerk voor vrouwen in de visserij) Raad voor de Wadden
Aan alle stakeholders is bij aanvang gevraagd om een positionpaper in te leveren. In totaal zijn door stakeholders (alleen of met enkelen) 21 positionpapers ingediend. Deze papers zijn gebruikt bij het bepalen van de uiteindelijke prioriteiten en keuze van maatregelen. In totaal zijn er 3 bijeenkomsten geweest. Begin april is met kleine groepen stakeholders gesproken over de grote lijnen van de beleidsaanpak en een voorstel voor de verdeling van middelen op maatregelniveau. Op wat kleine aanpassingen na is dit voorstel uiteindelijk ook opgenomen in het OP. Over As 4 is in principe overeenstemming met betrokken provincies. Dit wordt bestuurlijk nog bevestigd.
55