PENDELEN TUSSEN HEIDELBERG EN BREDA IN DE ZESTIENDE EEUW DR A.J.M.BEENAKKER Samengebracht zijn hier: 1. een artikel van de hand van Dr. A.J.M. Beenakker: Generatieconflict in het gezin van Jan van den Corput (1492-1569) en Anthonia Montens (1509-1578), aangevuld met de beschrijving v h archief v d familie v d corput, 2. het is nu een jaar later: een critiek op de houding van het gemeentearchief van de stad Breda, 3. circa 200 brieven van de familie van de Corput, bewaard in de universiteitsbibliotheek van Heidelberg.
i
GENERATIECONFLICT IN HET GEZIN VAN JAN VAN DEN CORPUT (1492-1569) EN ANTHONIA MONTENS (1509-1578) ANTON BEENAKKER Brief van vader Jan, oud-burgemeester van Breda, aan zijn zoon Johan (1542-1611), de latere militair ingenieur Ik heb niet zonder benauwenis en, om het zo te zeggen, niet zonder pijn jouw plotseling, onvoorbereid vertrek uit het ouderlijk huis kunnen verteren, zonder woorden die intieme vrienden met elkaar plegen uit te wisselen, vrienden die voortdurend gewoon zijn aan elkaar te denken. Ik heb deze bezorgdheid en boosheid ook bij mijn echtgenote bespeurd. Wij willen je daarom waarschuwen, dat -zo dikwijls als je een reis onderneemt, die een grote voorbereiding vereist- jij de voorbereidingen niet tot de laatste dag, ja zelfs tot het laatste uur uitstelt, maar dat je al de zaken op de avond tevoren of anders in de vroege morgen regelt. Ik heb jou vele malen in deze of andere zaken zorgeloos gezien, zelfs toen je zaken voor de prins (Willem van Oranje) moest behartigen. Zo’n zorgeloze mentaliteit is mij wezensvreemd. Ik verbaas me er nog over, dat iemand zo’n slappe mentaliteit kan hebben. (vertaling van de Latijnse brief van Jan van den Corput aan Johan, geschreven in de eerste helft van 1567).1
Vader Jan is voor te stellen als een naarstige en zorgvuldige burgemeester die in 1560 de burgerzaken regelde in het kleine Breda dat ongeveer 8000 inwoners telde. Hij had het niet hoog in de bol, voor zijn geslacht geen adellijke titel maar wel een familiewapen én een gevulde beurs, waarvan de kinderen, met name de bekritiseerde Johan, rijkelijk zouden profiteren. Wie appelen vaart, appelen eet. Wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het best. Toepassing van deze en soortgelijke volkswaarheden op de laag van lokale bestuurders in de 16e eeuw, om niet te spreken van de tijd van de Republiek, leert, dat bestuurlijke ambten en financieel aantrekkelijke functies aan families toevielen, die op het 'kussen' zaten. Zo handelde ook vader Jan. Zijn zonen Bartholomeus, Nicolaes en Hendrick werden stadssecretaris van Breda; voor Johan lag eenzelfde carrière in het verschiet. Maar Johan lag dwars! De maatschappelijke toekomst van dit viertal, gemeten naar zijn rijkdom, zou anders uitpakken dan de vader had gedacht. Johan werd een vermogend man, de anderen hadden een karig bestaan. Nicolaes leefde bij zijn dochter Hester in Londen, Bartholomeus zat op oudere leeftijd in de schulden en was vaak zonder werk, en Hendrick genoot als predikant een schamel inkomen. De echtelieden Jan en Anthonia hadden de zorg voor een groot kindertal: achttien volgens de nestor van de genealogie Mattijs Balen (1611-1691). Uit zijn boek De beschrijving van de geschiedenis van Dordrecht (1676) zal menige tegenwoordige genealoog putten.2 Zeven kinderen worden door Balen met name genoemd, t.w. Nicolaes, Bartholomeus, Johanna, Anthonis, Hendrick, Johan en Elisabeth. De overigen zouden jong gestorven zijn. Onderzoek in het Heidelbergse archief bracht er nog vier aan het licht, die allen de volwassen leeftijd hebben bereikt, t.w. de ongetrouwde Anna die in het begin van de 80-jarige oorlog in den vreemde voor haar ouders zou zorgen en in 1570 zou overlijden, de ziekelijke Antonijnken die wegens 1
Codex Palatina Germaniae (voortaan vermeld als CPG), 8,f.385. Er kwam vroeger op het gemeentelijke archief van Rotterdam een jonge econometrist die altijd zei: 'historici doen niets, behalve elkaar overschrijven'. 2
ii
haar wankele gezondheid in het huis van haar zwager en arts Hendrick de Smet en Johanna verbleef en in 1568 zou sterven, Ariaan die zich in hetzelfde jaar in gezelschap van zijn broer Johan bevond en ten slotte David die in 1568 vanuit Brussel zijn zus Johanna opzocht.
Johan van den Corput, het halsstarrige buitenbeentje van het gezin Het archief van deze Bredase familie, dat de periode van 1562 tot 1571 beslaat, wordt met een achttal brieven geopend, deels van de hand van Johan en deels aan hem gericht. Zij beginnen met de Duisburgse periode van zijn studietijd (circa 1561 tot ongeveer 1567), hoewel zijn studie in Leuven is aangevangen. Er wordt over deze jaren in het archief niets gerapporteerd. Men zou aan dit gemis vluchtig voorbijgegaan zijn, als er geen psychologische verklaring achter deze omissie schuilgaat. Door de traditie van de familie voorbestemd tot een bestuurlijke loopbaan, zoals zijn oudere broers en onder sterke aandrang van zijn vader, was Johan omstreeks 1560 met zijn rechtenstudie in Leuven begonnen. Zolang hij in de pas van de gevestigde traditie liep en daardoor niet de aandacht trok van bezorgde familieleden, zal de critiek op hem occasioneel en onbelangrijk geweest zijn. Het werd anders, toen hij omstreeks 1561 radicaal van studierichting veranderde. Hij verliet het geijkte pad en nam resoluut de weg naar de moderne tijd door te kiezen voor een combinatie van cartografie en mathematica. Hij heeft even overwogen om, in navolging van zijn zwager De Smet, medicijnen te gaan studeren. Hij schafte zelfs een aantal medische boeken aan.3 Het kortstondige bezit van deze boeken was al voldoende voor hem om zijn vader onschuldige medische adviezen te geven, toen deze over tandpijn had geklaagd. Het komt, klinkt het gedecideerd, doordat u te laat naar bed gaat en te laat opstaat. 'Geloof me vader, het staat in de boeken'.4 Hij raadde zijn vader aan om dagelijks vier rauwe eieren te eten en jupenbier te drinken. Dit bruine, krachtige biersoort was niet alleen smakelijk maar werd ook als medicijn gebruikt bij inwendige en uitwendige kneuzingen. Johan verruilde in het begin van de jaren zestig het eerbiedwaardige instituut van wetenschap Leuven voor het jonge gymnasium van Duisburg, waar de beroemde cartograaf en mathematicus Gerard Mercator doceerde en Molanus klassieke talen en klassieke eloquentia gaf. De breuk met de familietraditie zinde zijn vader niet. Dit kon een probleem worden, omdat zijn vader de studie betaalde. In zijn verdediging speelde Johan het spel van naïeve misleiding. De beroemde Balduinus, zo schreef hij ongeveer in 1563, zou nooit zo’n briljant en groot rechtsgeleerde geworden zijn, als hij niet de klassieke eloquentia met de rechtswetenschap had verbonden. Er is op dit oordeel geen inhoudelijke critiek te leveren.5 Dan komt de aap uit de mouw. Alwat voorafging, leidde tot de argumentatie: het is om deze reden, dat ik bij Molanus klassieke talen en welsprekendheid studeer. 'Het kan niet genoeg gezegd worden, met welk enthousiasme ik me op uw advies aan de rechtenstudie wijd'.6 Johan heeft jaren van de beurs van zijn vader geleefd. Hij beseft het ook: 'u kunt niet geloven, vader, dat het mij dagelijks kwelt, dat ik u tot op hoge leeftijd tot last ben'.7 Het blijft tobben met zijn financiële situatie. Hij moest in 1566 tot tweemaal toe geld van de familie De
3
CPG,8,f.380, Johan aan zijn moeder, 12 april 1562. CPG,8,f.383, Johan aan zijn moeder, 5 juli 1562. 5 Maria, E.Nolte, Franciscus Balduinus, een omstreden figuur in de 16e eeuw in Voor Rogier, Hilversum 1964, blz. 37-49. 6 CPG,841,22r. , Johan aan zijn vader, in de eerste helft van 1563. 7 CPG,841, ibidem. 4
iii
Smet lenen, wat aan Johanna in een moderne toonzetting, de opmerking had kunnen ontlokken, dat het geld haar niet op de rug groeide.8 Johan heeft bij zijn leermeesters in de gunst gestaan. Hij was een intelligente student en presteerde het om al in enkele jaren, waarschijnlijk in 1565, zijn meesterstuk 'het stadsplan van Duisburg' volgens de z.g. mercatorprojectie te voltooien en in koper te graveren. De eerste schets stond waarschijnlijk al in 1562 op het papier.9 Hij stuurde met een zekere triomf en ook als bewijs van zijn werklust deze werktekening naar zijn vader. Deze zal de schets met gemengde gevoelens hebben bekeken en Johans pathetische exclamatie over de ernst van de rechtenstudie met een korreltje zout hebben genomen. In het archief van de familie zijn schetsen van de werktekening te vinden.10 Uit de correspondentie blijkt, dat Johan met de familie Molanus vriendschap had gesloten. Hij was getuige bij de doop van één van hun kinderen. Hij prees in de brieven aan zijn ouders Molanus uitbundig om zijn geleerdheid en wijsheid. Toen hij in 1563 doodziek was, liet Molanus zijn pupil op een opklapbare stoel naar zijn huis brengen. Johan verbleef er drie maanden. Na afloop betaalde hij wat en schonk Molanus een deel van zijn boekenbezit. Zou het van kwaadaardigheid getuigen te veronderstellen, dat het om juridische boeken ging!11 Johan stond, zoals vermeld, bij zijn leermeesters in de gunst maar het oordeel van zijn medestudenten zal minstens dubbelzinnig geweest zijn. Johan imponeerde hen, wat blijkt uit de inhoud en de hoogdravende toon van hun brieven. Hij genoot door zijn contacten met invloedrijke kringen en door zijn heersersnatuur een groot gezag onder de studenten. Ze verwachtten veel van zijn bemiddeling. In januari 1568 vroeg Jodocus Pontanus zijn tussenkomst bij een sollicitatie en in november van hetzelfde jaar verzocht zijn neef Cornelis Ymans hem van het oorlogsnieuws dat hij in Straatsburg opving, op de hoogte te houden. Zij zouden van een koude kermis thuiskomen. Stereotiep zijn namelijk de klachten van familieleden en kennissen over Johan tot op hoge leeftijd, dat hij op brieven of verzoeken nauwelijks reageerde. Pontanus en Ymans bleven zitten met hun aanbod van eeuwige trouw en vriendschap, ja zelfs van hun hele persoon.12 Wij zullen ons de ambitieuze Johan moeten voorstellen als een over het paard getilde student. De zelfingenomenheid moet duimendik op zijn gelaat hebben gelegen, toen hij aan zijn vader één van de praktische lessen eloquentia bij Molanus (in het Latijn te houden) beschreef. 'Zij trilden van de zenuwen en zodra zij mij als een aandachtige luisteraar onder het gehoor opmerkten, vreesden zij mijn lachlust op te wekken'.13 Een lege opschepper is hij niet geweest want anders zou hij niet in de smaak van Mercator, Molanus en Sturmius, de latere hoogleraar theologie in Leiden, zijn gevallen. Mobiliteit en eigenwijsheid kenmerkten zijn jongelingsjaren. In het begin van de jaren zestig wordt hij in Leuven en Duisburg gesignaleerd, in 1567 in Bazel, in mei 1568, 1570 en 1571 in Straatsburg en in 1569 of later op het jongensinternaat te Gemmingen.14 Hij heeft in Straatsburg, waarschijnlijk onder protectie van Hubertus Sturmius, een positie aan de in 1566 gestichte protestantse academie verworven. Hij verkocht de kwaliteit van dit instituut met tactische overdrijving. 'Verschillende beroemde geleerden, zoals de latinist Hubertus Sturmius, werken daar', schreef hij aan zijn vader. Deze veegde met een ontnuchterend cynisme de
8
CPG,8,322r., Johanna aan Johan, 2 april 1566. CPG,841,22r., Johan aan zijn vader, in de eerste helft van 1563. 10 CPG,8,314r. 11 CPG,841,22r., Johan aan zijn vader, in de eerste helft van 1563. 12 CPG,841,21r., Pontanus aan Johan van de Corput, 8 januari 1568; CPG,841,68r., Ymans aan Johan, 30 november 1568; 13 CPG,841,22r., Johan aan zijn vader, in de eerste helft van 1563. 14 CPG,841,64r., Antonijnken aan Anna, 12 november 1567; CPG,8,305. 9
iv
vloer aan met Johans schetterende fanfare over het peil van de jonge academie. Naar de voetbalwetten van onze tijd schreef hij, dat de universiteit van Straatsburg matig geëquipeerd is. Zij haalt nauwelijks 1/3 van het niveau van gevestigde universiteiten. De kwaliteit die men heeft, wordt bereikt door hoogleraren in te huren. Zelfs dat niveau brokkelt af door het vertrek van hoogleraren die elders een financieel-betere positie hopen te vinden.15 Zo ook Hubertus Sturmius die in 1579 Straatsburg voor Leiden verruilde. Hij verwierf er de leerstoel van theologie. Hij dacht in het paradijs te zullen belanden maar jaren van onderbetaling en niet-betaling brachten hem tot de werkelijkheid terug. Hij verliet in 1584 gedesillusioneerd Leiden en keerde naar zijn geboorteland Duitsland terug. Als het 'groene hout' in Straatsburg al slecht betaald werd, hoe veel te meer het 'dorre hout'. Ondanks zijn jubelzang op de kwaliteit van deze 'universiteit in spe' verliet Johan in hetzelfde jaar of in 1569 deze academie. Met deze mislukking eindigde mijns inziens definitief zijn relatie tot het wetenschappelijk onderwijs. Hij ging zich, zoals iemand hem in de zomer van 1569 voor de voeten wierp, 'met minder moeite gevende bezigheden bezighouden'.16 De keurvorst van Palts benoemde hem omstreeks mei 1569 tot privéleraar van zijn zoon met de opdracht hem voor het hogeronderwijs klaar te stomen. Is het gezocht achter deze aanstelling de hand te zien van Johans zwager De Smet, lijfarts van de vorst! Het zat Johan niet mee. Het ging weer mis. Toen het op uitbetaling aankwam, ontstond er een conflict over de duur van het lescontract. Johan was volgens de uitbetaler slechts voor 14 weken en niet voor een half jaar ingehuurd. Johan verklaarde zich in het rekest aan de vorst bereid om de niet-betaalde weken voor lief te nemen, mocht deze besluiten zijn dienstverband te verlengen. Johan zat financieel aan de grond. In het Heidelbergse archief is een in Johans handschrift geschreven reglement te vinden van het jongensinternaat te Gemmingen (ten zuiden van Heidelberg) op streng-protestantse grondslag. De enige afdoende verklaring van deze handschriftelijke activiteit kan niet anders zijn dan Johans aanwezigheid als functionaris op deze kostschool. Het kan zijn, dat Johan daar in de eerste maanden van 1569 is geweest. Het voorafgaande jaar komt minder in aanmerking, toen hij volgens de correspondentie veelvuldig in Straatsburg verbleef. Johan kwam in een hem volstrekt onbekende wereld terecht, waar een bijna kloosterlijk regiem heerste. De dag begon vroeg: tussen 6 en 7 uur opstaan, zich wassen, aankleden en met haar zo zorgvuldig mogelijk gekamd, dit alles in stilte en onder het reciteren van voorgeschreven psalmen. Tussen 8 en 9 uur werd dit godsdienstig ritueel dunnetjes overgedaan. De psalmen moeten uit het hoofd geleerd worden en langzaam uitgesproken, opdat je laat zien, dat je het begrepen hebt. Vóór en na de maaltijd -waarschijnlijk in stilte genoten- reciteren de leerlingen psalmen. Men zit bij het eten rechtop, propt de mond niet vol en haalt niet snotterend de neus op. Tussen 2 en 3 uur muziek en het leren van nieuwe psalmen. Tijdens de recreatie wordt er alleen Latijn gesproken en geen Duits want dat is een vergrijp tegen de regels. De middag wordt besloten met het lezen van de brief van Timotheus of het leren van de catechismus. Alle vormen van warme baden zijn verboden, als er geen toezicht is. Men onthoudt zich daarbij van brutaliteiten. Bij het naar bed gaan vindt er een herhaling van het morgenritueel plaats.
15 16
v
CPG,8,312r., vader Jan aan zijn zoon Johan, mei 1568. CPG,8,321r., Joannis Carlier aan Joannis Redlinger, 12 juli 1569.
Zo ziet men, ik heb het over Johan, waartoe de nood iemand brengen kan. Wat betreft de klassieke vorming, om deze niet te vergeten, werd er alleen aandacht aan het Latijn besteed. In de morgen las men de brieven van Cicero en in de middag Vergilius.17 Nog één keer valt de naam 'Johan' in het archief van de familie, toen een intimus hem in juni 1571 in een predikantenstijl kapittelde over zijn verspilde jeugdjaren door niet te streven naar een respectabele, maatschappelijke positie. Na wat verwijzingen naar bijbelteksten over ontucht en losbandigheid en de hoop uitsprekend, dat hij een godvrezende vrouw op zijn pad mocht tegenkomen, besloot hij de brief met de uitnodiging om de winter bij hem door te brengen. De brief was aan Johans achterneef Hendrick Bax geadresseerd met het verzoek de brief aan hem in Straatsburg of elders te overhandigen. Volgens een eerbiedwaardige traditie dat de studie de weg moest banen naar een carrière in het bestuur, de juristerij, in de kerk als predikant, in de medische sector en op het veld van de humaniora, was Johans studietijd van meer dan tien jaar op een mislukking uitgelopen. Hij had wel de capaciteiten maar die lagen, zoals de Duisburgse periode had getoond, op het voor die tijd moderne terrein van de toegepaste wiskunde en cartografie. Johan stond aan het begin van de ontwikkeling van moderne wetenschappen, zoals sterrenkunde, geografie en geometrie. Hij was een tijdgenoot van Simon Stevin (1548-1620) die als wiskundige, waterbouwkundige en door zijn theorie over moderne vestingbouw een grote naam had. Hij is de leermeester van prins Maurits geweest. Het is niet onmogelijk, dat Johan hem later in de kring van de prins heeft ontmoet. Er was, ten overvloede gezegd, voor Johan op het veld van de humaniora niets van zijn gading te vinden. Hij paste door zijn bèta-belangstelling en -kwaliteiten niet in het academische milieu 'oude stijl'. Zijn loopbaan als 'technisch ingenieur' lag in de toekomst, in de strijd tegen Spanje maar daar was in 1571 geen enkel zicht op. Johan moest voorlopig genoegen nemen met losse baantjes en met het commercieel beoefenen van de graveerkunst, welke vaardigheid hij in Duisburg had geleerd, dit alles tot zijn verdriet en tot grote ongerustheid van zijn familie en kennissen.
De ongerustheid van de familie Johan was in de kring van de familie en kennissen een buitenbeentje geworden en volgens brieven van deze of gene een dolend schaap dat de bijbelse weg definitief dreigde kwijt te raken. Hij deed niet aan het plannen van een carrière in de lijn van de traditie van de familie. Hij was een zwalkend schip dat op drift was geraakt en dat zo gauw mogelijk binnen de veilige haven van de familie moest worden geloodst. 'Kom toch, je moeder is in tranen, zij heeft nog steeds niets van je gehoord, je bent niet thuisgekomen. De fleur van je leven gaat voorbij'.18 'Kom zonder dralen en uitstel naar huis. Houd je aan je beloften, aan je ouders gedaan en breek ze niet'.19
Het is een jaar geleden, dat we elkaar gezien hebben (1564), je had beloofd binnen 2 of 3 maanden terug te komen. Het wachten valt onze ouders zwaar. Zij tellen uren en dagen. De dingen zijn, zoals je ons een maand geleden schreef, toch al gedaan (de voltooi-
17
CPG,8,305, het reglement van het internaat te Gemmingen. CGP,8,315r., Margriet Montens aan Johan van den Corput, juli 1564. 19 CGP,8,322r., Johanna aan Johan, 2 april 1566. 18
vi
ing van de stadskaart van Duisburg?). Verspeel de tijd van je jonkheid niet door langer in Duisburg te blijven.20
Johan was een geboren einzelgänger die zich van andere mensen weinig aantrok. Het militaire bedrijf zal zijn maatschappelijke blikveld tot 'soldaten en edelen' verengen. Zij staan dan aan de top van de hiërarchie. Dat werd de familie gewaar, toen hij de beroemde humanist Gerard Vossius afwees als huwelijkscandidaat van zijn nicht Elisabeth, de dochter van Franciscus Junius sr., omdat hij niet van adel was. Wij zijn toch ook niet van adel, reageerde de familie gebelgd, al hebben we wel een familiewapen.21 Elisabeth trouwde op 28 augustus 1607 met Gerard Vossius.
Conclusie Zo komen we tot deze niet-vleiende oordeelvelling over Johan van den Corput. Hij was een bekwaam militair ingenieur maar in de omgang een hoogst onaangenaam mens. Laten we met wat positief nieuws over hem eindigen, dat we in andere delen van het Heidelbergse archief hebben gevonden. Zijn broer Hendrick verklaarde in 1588, dat hij nooit iets van een slechte levenswandel had gehoord, wij moeten het hem maar niet kwalijk nemen, dat hij niet veel schrijft.22 Ook financieel kwam het met hem in orde. Volgens zijn broer Bartholomeus zat Johan in 1588 financieel aan de grond door het niet uitbetalen van soldij. Hij had 1000 gulden te goed en vreesde afdanking zonder uitbetaling. In de brief van zijn nicht Hester van den Corput d.d 14 februari 1613, als bijlage opgenomen, is te lezen, dat hij in de daarop volgende jaren een 'man in bonis' is geworden.23 Zou hij dan toch de excellente partij hebben gevonden, waarop hij volgens de geciteerde brief van zijn broer Hendrick had gewacht? Van het soldij moest hij het niet hebben.
Posthume inlossing van mijn ereschuld Het is in 2011 veertig jaar geleden, dat de toenmalige archivaris van de gemeente Breda, de heer Brekelmans, mij na de verdediging van mijn proefschrift Breda in de eerste storm van de opstand (1545-1569) terzijde nam en me de vraag stelde of ik bereid was een uitvoerig verslag te schrijven over de in Heidelberg bewaarde archiefstukken van deze Bredase familie. Het leek me een aantrekkelijk voorstel, omdat het onderwerp in het verlengde van mijn dissertatie lag. Zijn verzoek werd de oorzaak van een nieuw project 'de rondgang door de archieven van de familie Van den Corput'. Ik wist niet, wat ik me op de hals haalde. Het onderzoek werd allengs breder van opzet dan ik had voorzien. Het bracht me, behalve naar Heidelberg, ook naar Bremen, waar Molanus, leermeester van Johan, heeft gedoceerd, vervolgens naar Bazel en Straatsburg, waar Johan gewoond en al dan niet gestudeerd of gewerkt heeft. Als laatste kwam op mijn rondreis de Vaticaanse bibliotheek aan de beurt, waar een deel van de geroofde Heidelbergse archiefstukken zich bevindt. 20
CGP,8,317r., Johanna aan haar broer Johan, herfst 1565. CPG, 8381,1,10r., Bartholomeus aan De Smet, 17 juni 1607;CPG,838i,1,01r., Jacob van den Corput aan De Smet over het familiewapen, 12 februari 1609. 22 CPG,804,245r., Hendrick aan zijn zus Johanna, 11 februari 1588. 23 CPG,804,247r., Bartholomeus aan De Smet, 27 maart 1588;CPG,838ii,295-296, Hester van den Corput aan De Smet, 14 februari 1613. 21
vii
Het in de bibliotheek van de universiteit van Heidelberg aanwezige archief van de familie is verreweg het omvangrijkste. Het beslaat bijna 2000 bladzijden aan brieven en andere documenten, geschreven in het Nederlands, Frans, Latijn en een enkele maal in het Duits. Ik heb ongeveer 1200 pagina’s, voor zover mogelijk, gelezen, van aantekeningen voorzien en Latijnse brieven getransscribeerd en vertaald. Het is door omstandigheden niet tot publicatie in welke vorm ook gekomen. Na veertig jaar wil ik mijn ereschuld aan de heer Brekelmans inlossen door een uitvoerige weergave van de bronnen. Het bestaan van het in Heidelberg bewaarde archief van de familie was sinds de publicatie van professor Blok in 1889 bekend geworden.24 Het door mij onderzochte archief behoort tot de 'bibliotheca palatina' en is in het tegenwoordige archivarisch bestand ondergebracht in het fonds 'codex palatinus Germaniae' onder de nummers 8,804,838 en 841. Het hele archief van de familie en aanverwanten is sinds kort gedigitaliseerd en ter vervanging van 'recto' en 'verso' van een nieuwe nummering voorzien. Het is op het internet te raadplegen. Het grootste gedeelte bestaat uit brieven die tussen 1562 en 1614 zijn geschreven. Een deel van de 'bibliotheca palatina' is tijdens de 30-jarige oorlog (1618-1648) als krijgsbuit aan de paus geschonken, nadat de stad Heidelberg, de residentie van de keurvorst van Palts, in 1622 was bezet. Dit in oorsprong Duits archief is in de Vaticaanse bibliotheek in het fonds 'codex palatinus Latinus' ondergebracht. Een klein deel van het archief van deze Bredase familie, meest enkele in het Latijn geschreven brieven, is daar onder de nummers 1902 en 1903 te vinden. In dl. 10 van de kleine serie bescheiden in Italië is een aantal van deze brieven, zij het wel eens foutief gedateerd en niet altijd geïdentificeerd, onder de nummers 143 en 144 vermeld.25 Het archief is gegroeid rond de persoon van Hendrick de Smet die in kringen van humanisten meer bekend was onder de naam Henricus Smetius. Hij was sinds 1585 als hoogleraar in de medicijnen en later als rector aan de universiteit van Heidelberg verbonden.26 Deze geleerde, geboren in Aalst, studeerde aan de universiteit van Leuven medicijnen en bekroonde in Bologna deze studie met een doctoraat. In 1562 huwde hij Johanna van den Corput en vestigde zich in Antwerpen of in de nabije omgeving van deze havenstad. Hij week in het begin van de zomer van 1567, na de aankomst van hertog Alva in Brussel, met zijn gezin om de godsdienst naar Duitsland uit. Hij werd in dat jaar in Lemgo lijfarts van de graaf van Lippe en heeft naderhand in deze functie twee keurvorsten van Palts gediend. In 1585 ging hij definitief in Heidelberg wonen, waar hij in 1614 zou overlijden. Wie de verdeling van de brieven over de verschillende jaren bekijkt, te beginnen met het huwelijksjaar van Hendrick en Johanna in 1562 en eindigend met 1614, het sterfjaar van Hendrick, moet constateren, dat de brievenverzameling eigenlijk in 1585 op gang is gekomen, toen het gezin zich definitief in Heidelberg vestigde. Zij heeft een min of meer zakelijk en financieel karakter. De collectie brieven van Johanna’s familie werd aan deze verzameling toegevoegd. Deze brieven vormen het oudste bestanddeel van het archief 'De Smet', te vinden in de delen 8 en 841. Zij bevatten de belevenissen van het gezin Jan van den Corput en Anthonia Montens. Deze delen zijn als een echt archief van de familie te typeren, waaraan ouders en kinderen, vrienden en vriendinnen hun bijdragen hebben geleverd. Wie de daarin opgenomen brieven leest, wordt geregeld geconfronteerd met het ontbreken van een volledige datering. Hij zal zich over dit verzuim niet verbazen want het gaat per slot van rekening niet om zakelijke brieven. Het blijft een gemis, omdat het rangschikken van fei24
P.J.Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitsland en Oostenrijk naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, Den Haag 1889, p.74. 25 J.A.Orbaan, Bescheiden in Italië, Den Haag 1911. 26 Allgemeine Deutsche Biografie,dl.34,p.478,Leipzig 1875.
viii
ten daardoor bemoeilijkt en soms onmogelijk wordt. De chronologische ordening is nodig om de samenhang in het kader van oorzaak en gevolg te kunnen vaststellen. Dit te onderzoeken behoort tot het wezen van de geschiedschrijving en legitimeert het bestaansrecht van de geschiedenis als wetenschap. Ik heb daarom de twee delen samengevoegd en getracht de chronologie aan de hand van de inhoud zoveel mogelijk te herstellen. Het toegankelijk maken van dit archief van de familie was mijn eerste prioriteit, omdat het de geïnteresseerde lezer een blik gunt op het dagelijks leven van een invloedrijke burger, wiens bestaan door de ballingschap verzwaard werd. De lezers worden dikwijls, tot vervelens toe, geïnformeerd over hun vroomheid, hun heimwee, de dagelijkse zorgen en bezigheden, over hun huisvesting, hun onzekerheid wat de toekomst op godsdienstig en politiek vlak brengen zou, over hun kwalen en wat ze ertegen deden en de gevaren van het kraambed. De beschrijving krijgt soms het karakter van een dagboek, waarin Johanna en haar nicht Hester van den Corput, de dochter van Nicolaes, hun hart uitstortten. Daar de afstand van eeuwen de gêne bij de moderne lezer heeft gedoofd, kan hij zonder schroom in hun privésfeer binnendringen en zijn nieuwsgierigheid bevredigen. Hij kan ervaren, wat Johanna in de zware weken heeft doorstaan, toen zij zowel haar doodzieke man als haar (jongste) zus moest verplegen. In een andere brief beleeft men de tragiek, waarover Hester schrijft naar aanleiding van de dood van haar echtgenoot en historieschrijver Emanuel van Meteren (1535-1612). Beide brieven worden in extenso als bijlagen opgenomen.
Met een zucht van opluchting Het eerste deel van mijn ereschuld werd in april 2010 ingelost, toen een postpakket op het bureau van het gemeentelijk archief van Breda werd afgeleverd. Het bevatte het archief van de Bredase familie Van den Corput, vastgelegd in ongeveer 200 getypte bladzijden, aangevuld met registers van persoons- en plaatsnamen. Ik heb van een totale transscriptie afgezien en me tot het parafraseren van de inhoud beperkt. Een uitzondering is voor de in het Latijn gestelde brieven gemaakt. Deze zijn zorgvuldig getransscribeerd en vertaald. Als reactie op mijn verzoek om inlichtingen heeft het gemeentelijk archief van Breda, met name de senior-inventarisator, zich een maand later aan mij verplicht door de toezegging zich te beraden over de manier, waarop dit belangrijk stuk werk voor de geschiedenis van Breda, voor een groot publiek toegankelijk kan worden gemaakt. Ik wens het archief met dit streven succes.
ix
Bijlagen Brief van Johanna van den Corput aan haar zus Anna (juli 1568) Bericht over haar doodzieke man en haar zus Antonijnken. Wij hebben in die maand een droevige en benauwde toestand gehad. De dag voordat David kwam, werd mijn man ziek. Hij kreeg koorts die acht dagen duurde. Ik werd er benauwd van. Hij lag steeds in bed met zijn wambuis aan op het dek. Dat was hem genoeg. Hij had anders wel naakt willen liggen. Hij brandde van de koorts en at overdag nauwelijks een stukje brood, gedompeld in koud bier. Hij sliep af en toe een half uur. Op een nacht zat ik vol benauwdheid over zijn ziekte aan zijn bed. Toen hij opkeek, zei hij: 'juffrouw'. Ik zei hem toen: 'kent mijn man me niet meer'. Hij zei toen weer: 'juffrouw'. Hij kende mij niet. Je zult begrijpen, hoe benauwd ik toen was om zo’n godvrezende man. Als ik dan nog denk aan mijn twee kinderen en het derde op komst ….. Hij kwam ten leste bij en zei: 'gij zijt Johanna van den Corput, mijn vrouw'. Ik ging toen huilen. Hij zei: 'ween niet, God zal voor ons zorgen, hebt goede moed. God verzacht ook. Zijn barmhartigheid zij geprezen'. Hij kreeg op de achtste dag in zijn bed zulk een koude dat hij mij vroeg metredatum met sommige andere dingen te geven.27 Ik was bang, dat hij niet helder bij zijn verstand was (metredatum werd als een laatst riskant redmiddel beschouwd). Toen hij buien van grote angst kreeg en er doodsbleek ging uitzien en lang aan het azijn moest ruiken, heb ik hem ten slotte het middel gegeven. Ik gaf het hem met grote benauwdheid. Ik wilde dikwijls, dat er een geleerde medicus kwam. Ik had er veel geld voor overgehad. Mijn man heeft tweemaal aderlating op zichzelf toegepast en nog andere dingen. Ik dacht, dat hij buiten zinnen was en niet wist, wat hij deed. Alles kwam gelukkig goed, toen hij metredatum had gedronken. Hij begon te zweten. Als water liep het zweet van hem af. Ik heb hem 3 of 4 schone hemden moeten geven en hem met vele doeken drooggewreven. Hij zei toen: 'gij zult vanavond een andere man hebben'. Hij stond tegen de noen op en bleef op, bevend zittend op een kussen. Hij begon weer trek te krijgen en redelijk te eten. Hij kreeg acht dagen later weer koorts en werd weer heel ziek maar behield zijn verstand. Hij moest dikwijls azijn voor de neus hebben, zoals ook de vorige keer. Hij begon weer van de koorts te beven en te zweten. Hij wordt steeds magerder. Hij is zó mager en uitgeteerd dat gij hem nauwelijks zou herkennen. God gaf hem binnen 4 of 5 dagen weer verlichting. Ik had zo gaarne een meisje gehad, dat mijn zuster zou kunnen verbedden. Zij zou het kind ook in de gaten hebben kunnen houden. Het kind is lastig en tierend. Mijn man kan zijn praten niet verdragen. Ik had wel een meisje op het oog maar zij mocht niet komen. Vrouwen die ik ken, hoeven niet te weten, hoe mijn huishouden er uitziet. Ik ben vele nachten niet uit de kleren geweest en was overdag moe van al het lopen. Ik was al niet sterk maar ik ben nu nog zwakker geworden. Ik ben erg ziek geweest, ik kon niet slapen en moest braken. Ik kreeg door het veel trappen lopen pijn in mijn lenden en benen. Deze toestand heeft bijna drie maanden geduurd. Wij hebben een nieuw, zwaar kruis gekregen. Onze zieke zuster Antonijnken die God al lange tijd bezoekt, is weer ziek geworden, nadat mijn man uit zijn eerste koorts was gekomen. Zij ging ’s avonds al ijlen, wat ons zeer benauwt. Het duurt soms de hele nacht. Mijn man 27
Mithridatum of metredatum is een op kruiden gebaseerd koortswerend middel uit de oudheid. Het werd als een anti-gifmiddel tegen de pest gebruikt. Het bestond wel uit vijftig kruiden. Het werd op den duur een 'Haarlemmer olie' tegen alle kwalen.
x
wordt er zó benauwd van dat ik hem moet troosten. Zijn angstige bezorgdheid begon al direct, toen hij zag, dat haar ziekte steeds erger werd. Hij zei mij dikwijls: 'waar ik kom, is altijd droefheid, wat ik zie'. Toen zij samen ziek waren, was hij buitengewoon droevig en zei: 'kwamen vader en moeder maar, ik ben bang, dat zij te laat komen'. Ik heb gedaan, wat ik kon maar zij luistert niet naar goede raad. Dat zij fout zit met eten en drinken, dat weet zij ook wel. Je begrijpt intussen, hoe benauwd ik de afgelopen tijd geweest ben. Ik heb dag en nacht zowel bij mijn zuster als bij mijn man moeten zitten. Ik wist niet, wie het ziekst was. Ze lagen in verschillende kamers met een muurtje ertussen. Het was eigenlijk één kamer maar we hebben er twee van laten maken. Ze kunnen elkaar op bed zien liggen en met elkaar praten. We laten ’s nachts altijd de deur open maar overdag gaat de deur af en toe om het kind dicht. Mijn zuster wil, dat ik naast haar bed ga zitten, mijn man wil, dat ik bij hem kom zitten. Ik dacht af en toe met benauwdheid, wat te doen en hoe ermee te kunnen leven. Laat de Heer mij wijsheid en sterkte geven, dat ik mijn werk kan blijven doen. CPG,841,9r., Johanna aan haar zus Anna, juli 1568.
Brief van Hester van den Corput aan haar oom Hendrick de Smet (14 februari 1613) Bericht over het overlijden van haar man Emanuel van Meteren. Eerwaarde, zeer beminde oom, ik heb uw brieven van 7 april en 10 september ontvangen. Ik heb niet kunnen antwoorden door de droefheid en tranen over het overlijden van mijn lieve man, mijn lieve trooster en helper in alle nood en verdriet. Ik moet nu leven als een eenzame tortelduif die haar gaeyken verloren heeft. Hoe langer men tezamen leeft, des te moeilijker wordt het van elkaar te scheiden. Wij zouden 48 jaar getrouwd geweest zijn, als mijn man tot 7 augustus had mogen leven maar hij stierf op 8 april.28 Mijn man was bij ons trouwen 29 jaar en ik 20. Wij hebben de wereld door al de kinderen die we hadden, niet geproefd. Mijn man moest de kost verdienen en ik deed het huishouden, moest de kinderen zogen en grootbrengen. Ik heb 13 kinderen gehad en ze allemaal gezoogd. Het 14e kind was een miskraam. Ik ben daarvan erg ziek geweest en dacht te sterven. Ik kon een maand lang gaan noch staan, zo zwak was ik. Ik wou, dat het voorbij was, het is één en al droefheid, omdat mijn enige trooster op aard God allemachtig is. Hij is mijn opperste trooster. Als hij mij niet zou bijstaan, zou ik van droefheid sterven. Men zegt: 'je hebt toch kinderen!', dat is waar. Ik nog 9 kinderen, waarvan 3 zonen en 6 dochters. Eén van mijn dochters is nog ongetrouwd. Maar kinderen zijn kinderen! Mijn man was in al mijn verdriet en benauwdheid mijn enige trooster. Ik denk ’s nachts soms, dat ik het aan mijn hart heb en denk dan te sterven. De doctoren weten niet, wat het is. Ik denk, dat het door winden of kleinhartigheid of door buien van zwaarmoedigheid komt. Het lijkt er soms op, dat er iets in mijn keel zit, vooral tegen de avond, als het eten bijkans verteerd is. Dan werpt mijn maag alsmaar winden met schuim op. Ik heb ’s nachts 5 of 6 uur lang water in de mond, soms suizelingen in mijn hoofd. Ik kan dan niet opstaan. Ik neem dan 'aqua seleste' dat men hier maakt. Het wekt winden, veel water en slijm op. Ik heb zeer veel water in mijn hoofd. Het loopt de ogen uit, waardoor ik voortdurend mijn ogen moet droogwrijven. Zij zijn niet rood en doen ook geen pijn en ook niet 'materie-achtig'. Het prikt soms. Ik was gewoon mij tweemaal per jaar te purgeren en eenmaal te aderlaten. Ik heb het de laatste drie of vier jaar niet meer gedaan. De doctoren zeggen, dat ik daarvoor te oud ben (zij is 28
xi
Vele naslagwerken, zoals het NNBW, vergissen zich in de sterfdag.
ongeveer 69 jaar). Ik moet mijn bloed bewaren. Ik heb een goede appeteit. Ik eet tweemaal per dag. Ik weet niet van welke spijzen ik me moet onthouden. Ik heb geen trek in vis of vlees maar ik moet wel wat in de maag hebben. Ik neem nu en dan wat 'conserve van roosen' (extract van rozen voor de stoelgang) of alsem (een bitter kruid voor de maag). Sommigen zeggen, dat je van alsem mager wordt maar ik krijg er goede appeteit van. Ik drink tussen de maaltijden nimmermeer. Ik eet zeer gaarne rapen en peen, sla, peusternaecken maar het allerliefst kool. Ik durf het niet meer te eten. Het maakt winden en water. Eerwaarde oom, wilt u zo vriendelijk zijn mij een kleine richtlijn te sturen. Ik zou zeer gaarne de korte tijd die ik nog te leven heb, gezond willen blijven door veel dingen te vermijden, die ik laten kan. Ik heb nu geen trooster dan God almachtig. Van hem zullen hulp en troost moeten komen. Aangaande mijn lieve man het volgende: hij werd ziek van een benauwde ziekte, waarmee hij gekweld werd. Hij kon gedurende een dag en nacht niet meer plassen. Hij dacht te barsten. Ik liet de doctor en de chirurgijn komen, die hem met instrumenten bezochten. Hij kon toen plassen maar daarna zijn water niet meer ophouden. Hij moest het laten lopen. De urine was zó 'schrijp' dat het hem pijn deed. Het was een doorbijtende pijn. Het had ook een zeer sterke reuk. Daarbij kwam nog de 'camerganck', we konden hem kwalijk binnenhouden, en dat in de koude maand maart met een zeer scherpe wind (de poepdoos was buiten). Hij had daarbij nog last van bevingen, alsof hij koorts had. De doctoren zeiden van niet. De bevingen duurden niet lang, niet langer dan een kwartier. Hij had die schuddingen vier- of vijfmaal per dag. Hij kon niet slapen, omdat hij niet van de stoel kon gaan. Daarbij kwam nog de pijn die de urine veroorzaakte. Hij kon bijna drie weken en drie dagen niet gaan en staan. Hij lag 5 of 6 dagen met grote pijnen en smart. Hij at en dronk redelijk. Hij dacht nog niet te sterven. Hij verlangde zeer naar de oostenwind, waarmee hij de brieven van Antony Duck verwachtte. Hij had alle vertrouwen in hem. Hij had hem ook de opdracht gegeven om voor de herdruk van de kroniek te zorgen Historiën der Nederlanden en haar Naburen Oorlogen (1614). Mijn man heeft de kroniek vanaf het begin gecorrigeerd naast de drie boeken die na veel arbeid, moeite en pijn en met luttel profijt tot stand zijn gekomen. Werken was zijn lust en zijn leven. Als anderen gingen wandelen of elders hun vertier zochten, was hij op het kantoor. Hij was moeilijk aan tafel te krijgen. Hij was ’s avonds bijna altijd tot 9 uur bezig en ’s morgens tot 1 uur. Dat was nog redelijk. Deze levenswijze heeft zijn kwalen 'gecouseerd' (=gecauseerd?: veroorzaakt). Velen verwonderen zich erover, dat hij nog zo gezond was. Wat mij betreft, heb ik mijn deel van het lijden gehad: vele dagen van ziekte, dagen van zwangerschap, ik kon dan eten noch drinken. Het meeste kwam er onmiddellijk weer uit. Dan nog het zeer zwaar en hard werken, zeer veel werk aan de kinderbedden en het zogen van de kinderen. Ik heb alle maanden mijn stonden gehad, wat mij zeer week maakte. Na mijn 44ste heb ik het niet meer gehad, bleven 'vriech' achter, had ik eens, toen ik 9 jaar was, het hield toen op tot mijn 14de jaar en daarna tot mijn 44ste toe.29 De Here zij lof en dank, dat het voorbij is. Ik heb zo overvloedig water in mijn hoofd dat ik moet purgeren. Mag ik me aderlaten? De doctoren hebben altijd gezegd, dat ik meer bloed maakte dan twee oude vrouwen samen. Ik drink nu wijn. Dat deed ik tot mijn 40ste of 50ste niet. Ik kreeg er hoofdpijn van, zeker als ik claret dronk, een Franse rode wijn die men hier het meest drinkt. Ik weet niet of het goed voor me is. Aangaande oom Johan van den Corput het volgende: ik heb van hem nooit wat gehoord. Ik heb ondanks mijn pogingen nooit met hem contact gekregen. Ik heb hem drie jaar geleden geschreven over mijn zorgelijke situatie, over hoeveel zonen en dochters ik had en over hoeveel er getrouwd zijn en dat ik nog één ongetrouwde dochter heb en nog andere dingen. Ik 29
De tekst vervolgt aldus: 'en door overvloedig bloed kwamen de spenen die zeer overvloedig bloeden met zeer grote pijnen en smarten'.
xii
bad hem ons te gedenken en in zijn goede gratie aan te nemen. Ik had gehoord, dat de Heer hem rijkelijk met goederen had gezegend en dat hij geen kinderen had. Hij heeft nooit geantwoord. Ik heb nooit goederen van mijn vrienden geërfd. De Heer heeft altijd voor ons gezorgd. Ik vertrouw erop, dat hij het tot het einde van mijn leven zal doen. Mijn lieve man heeft mij redelijk wat nagelaten, toen ik met hem, mijn drie zonen en mijn dochter leefde. Drie zonen zijn nog ongetrouwd. God wil 'hem' een goede godzalige dochter geven. Ik bid er God dagelijks om. Hij heeft 'hem' wel gezegend: hij is koopman in de handel die zijn vader deed; de ander is notaris en de jongste dient nog. Ik heb daardoor geen extra zorgen meer. Wat betreft mijn lieve man: hij is in 1535 geboren (in de kantlijn : op 9 juli in de avond ).30 Hij stierf de voorleden 8 april tot mijn grote droefheid. De Heer wil mijn bedroefde hart troosten. Eerwaarde oom, moge God u en uw lieve vrouw een lang leven geven, ook aan al mijn onbekende vrienden die ik niet meer zal zien, groet hen namens mij zeer. Mocht ik u edele nog eens zien en spreken over de oude tijd! Je kunt niet alles schrijven. Wat betreft het nieuws hier, kunt u beter door anderen ingelicht worden. De dochter van de koning (Jacobus 1) trouwt in februari.31 De Heer geve dit echtpaar in gezondheid en godzalige liefde met elkaar te mogen leven. Er is tussen hen beiden een grote liefde. De koning heeft hem ook zeer lief. Er zou hier meer blijdschap geweest zijn, als de jonge prins niet gestorven was. God weet, wat we nodig hebben. Hij was een lieflijke, wijze en godzalige prins die men niet veel vinden zal. De Heer wil zulke mensen soms om onze zonden wegnemen. Wilt u mijn ongeschikt schrijven ten goede nemen. Ik heb in vele jaren niet geschreven. Mijn ogen zijn vol water, waardoor ik niet zie, wat ik schrijf. Ik vrees blind te zullen worden. Moge God mij bijstaan! Eerwaardige oom, wilt u mij doch schrijven, hoe oud u bent en hoeveel vrouwen u edele gehad hebt (in het totaal 3 en Emanuel van Meteren 2). Uw goedgunstige nicht Hester van den Corput CPG 838ii,295 en 296, Hester van den Corput aan haar oom De Smet, Londen, 14 februari 1613. De brief was oorspronkelijk op 14 april 1612 gedagtekend.
30 31
In de digitale versie is de tekst in de kantlijn ten dele weggevallen. Ook hier is de tekst in de kantlijn ten dele weggevallen.
xiii
Samenvatting Generatieconflict tussen vader en zoon. Op de drempel van het nieuwe tijdperk, waarin natuurwetenschappen zich gaan manifesteren, koos de vader van Johan van den Corput voor het oude recept van maatschappelijke zekerheid, toen hij hem als rechtenstudent aan de universiteit van Leuven liet inschrijven. Na afloop van zijn studie zou deze oud-burgemeester van Breda voor een positie in het lokaal bestuur zorgen, maar zoon Johan voelde niets voor deze studie en ook niet voor een bestuurlijke loopbaan. Hij ging zijn eigen weg die naar een militair-technisch ingenieurschap zou voeren.
Summary In the family of Jan van den Corput and Anthonia Montens there was a generation conflict. It was just an ordinary problem between parents and children. As former mayor of the city of Breda, father Jan chose security in the form of an administrative career. According to his father, Johan had to study law in Leuven. Johan didn’t feel like a career of civil servant and wasn’t keen on studying law either. After a short stay in Leuven, he moved to Duisburg. There he took up studying cartography and mathematics at Gerard Mercator’s. Johan did how it pleased him. Years later, that choice would eventually lead him to become a military technical engineer.
xiv
BRIEVEN VAN DE FAMILIE VAN DE CORPUT: HET IS NU EEN JAAR LATER
Er is aan het Bredase front naar mijn weten niets wezenlijks met mijn werk gebeurd. Het wordt nergens als een nieuwe aanwinst vermeld. Aan het digitaliseren is men niet toegekomen. Ik heb daar alle begrip voor. Het kwistig gebruik van tipp-ex bemoeilijkte in ernstige mate het digitaliseren. Het eist grote deskundigheid, vindingrijkheid en goede apparatuur om de problemen bij het scannen te overwinnen. Er is bij mij twijfel ontstaan aan de bereidheid van het archiefpersoneel om, in afwachting van de digitale versie, desnoods met ouderwetse middelen, bekendheid aan mijn belangrijk wetenschappelijk werk te willen geven. De koele ontvangst van mijn wetenschappelijke arbeid, uitgedrukt in een formeel, ambtelijk bedankje en het verzuim mij van de ontvangst van het postpakket te verwittigen, ik moest er na een maand zelf om vragen, hebben mij ertoe gebracht de delen 8 en 841 betreffende de Bredase familie Van den Corput zelf op het internet te zetten. Mijn broer slaagde er in vrij korte tijd in, de problemen bij het scannen te overwinnen. Ik ben hem daarvoor veel dank verschuldigd.
xv
Brieven van de familie van de Corput Inhoudsopgave Ter inleiding De weergave van de bronnen, in transscripties en parafrases, is vóór het digitale tijdperk totstandgekomen. Ik heb daarom de oude nummering in recto (r)en verso (v) gehandhaafd. Mijn eigen nummering, b.v.f.130, heeft door de digitalisering haar betekenis verloren. Indeling De brieven en documenten in chronologische volgorde, genummerd naar bladzijden. 1: brief van Johan van den Corput aan zijn moeder 12 april 1562 (CPG 8,310r) 2: reacties van Johan van de Corput op de huwelijken van zus Johanna en broer Hendrik in het jaar 1562 (CPG 8,310r) 6 : Johan van den Corput aan zijn moeder 17 april 1562 (CPG 8,311r) 7: Johan van den Corput aan zijn moeder 5 juli 1562 (CPG 8,311v) 9: Johan van den Corput aan zijn vader de eerste helft van 1563 (CPG 841,22r) Latijnse brief 17: de vertaling 26: stadsplan Duisburg in wording (CPG 8,314r) 27: Margriet Montens (?) aan Johan van den Corput juli 1564 (CPG 8,315r ) 28: Johanna van den Corput aan Johan september/october 1565 (CPG 8,317r) 30: Johanna van de Corput aan Johan 2 april 1566 (CPG 8,322r) 32: schuldbekentenis van Johan van den Corput 28 october 1566 (CPG 8,323r) 33: vader Jan van den Corput aan Johan 1567 (CPG 8,312v) Latijnse brief 35: vertaling 37: Katharina Court aan Anna van den Corput 21 juni 1567 (CPG 841,35v) 38: Katharina Court aan Anna van den Corput 18 juli 1567 (CPG 841,24r) 39: Katharina Court aan Antonijnken van den Corput 19 juli 1567 (CPG 841,29v) 41: Katharina Court aan Anna van den Corput 9 augustus 1567 (CPG 841,28v) 42: Peeter Meere aan Antonijnken van den Corput 24 augustus 1567 (CPG 841,38v)
i
44: Peeter Meere aan Anna van den Corput 24 augustus 1567 (CPG 841,49r) 45: Katharina Court aan Anna van den Corput 16 september 1567 (CPG 841,31r) 46: Cornelis Rhetius aan Johan van den Corput 15 october 1567 (CPG 8,316r) Latijnse brief 48: vertaling 50: Antonijnken van den Corput aan zus Anna 12 november 1567 (CPG 841,64r) 54: Johanna van den Corput aan zus Anna 14 november 1567 (CPG 841,11r) 59: Johanna van den Corput aan ?? circa december 1567 (CPG 841,8v) 62: Johanna van den Corput aan een vriend 2 december 1567 (CPG 841,7r) 63: Katharina Court aan Anna van den Corput 9 december 1567 (CPG 841,33r) 65: Katharina Court aan Anna van den Corput 11 december 1567 (CPG 841,36v) 67: Johanna van den Corput aan zus Anna 4 januari 1568 (CPG 841,6r) 69: Jodocus Pontanus aan Johan van den Corput 8 januari 1568 (CPG 841,21r) Latijnse brief 69: vertaling 71: Maria Adriaensdr aan Anna van den Corput 15 januari 1568 (CPG 841,45r) 72: Anna van den Corput aan fam.De Smet 20 januari 1568 (CPG 841,58r) 75: Anna van den Corput aan zus Antonijnken 20 januari 1568 (CPG 841,56r) 77: Anna van den Corput aan zus Johanna 31 januari 1568 (CPG 841,62r) 84: Katharina Court aan Anna van den Corput 11 februari 1568 (CPG 841,26v) 86: Anna van den Corput aan zus Johanna 22 februari 1568 (CPG 841,61r) 89: Anna van den Corput aan Johanna en Antonijnken 6 maart 1568 (CPG 841,60r) 93: Maria Adriaensdr aan Anna van den Corput 16 maart 1568 (CPG 841,47r) 95: Nicht Johanna M. aan Anna van den Corput 27 maart 1568 (CPG 841,50r) 98: ?? aan Hans van den Corput maart 1568 (CPG 8,320r) 99: een blad met slechts een adressering (CPG 8,316v)
ii
100:Vader Jan van den Corput aan zoon Johan mei 1568 (CPG 8,312r) Latijnse brief 102: vertaling 104: Maria Adriaensdr aan Anna van den Corput 5 juli 1568 (CPG 841,46r) 105: Johanna van den Corput aan zus Anna 25 juli 1568 (CPG 841,9r) 113: Anna van den Corput aan zus Antonijnken 25 juli 1568 (CPG 841,57v) 114: Dorothea Mercator aan Anna van den Corput 5 november 1568 (CPG 841,41r) 117: Cornelis Ymans aan Johan van den Corput 30 november 1568 (CPG 841,68r) Latijnse brief 121: vertaling 126: Maria Adriaensdr aan Anna van den Corput 2 februari 1569 (CPG 841,48r) 128: Dorothea Mercator aan Anna van den Corput 9 februari 1569 (CPG 841,43v) 132: Een nicht aan Johanna van den Corput na 26 februari 1569 (CPG 841,54r) 134: Joannis Carlier aan Joannis Redlinger 12 juli 1569 (CPG 8,321r) Latijnse brief 136: vertaling 137: Dorothea Mercator aan Anna van den Corput 18 september 1569 (CPG 841,39v) 139: Bezwaarschrift van Johan van den Corput aan de keurvorst 16 november 1569 ( CPG 8,306r) 141: Reglement van het internaat te Gemmingen in het jaar 1569(??) (CPG 8,305) 144: brief van een anoymus aan Johan van den Corput 15 juli 1571 (CPG 8,318v) 146: brief van een anonymus aan Johan van den Corput 31 augustus 1571 (CPG 8,308r) 148: brief van dezelfde schrijver aan Johan circa 1571 (CPG 8,326r) 152: Hendrik van den Corput aan broer Severijn 2 maart 1573 (CPG 841,19r) 154: Hendrik van den Corput aan Hendrik de Smet maart 1573 (CPG 841,19v) 157: Hendrik van den Corput aan zijn vrouw en kinderen 25 juli 1573 (CPG 841,3r) 161: Johanna van den Corput aan de man van haar vriendin 20 november 1573 (CPG 841,5r) 164: Hendrik van den Corput aan zijn broer (Bartholomeus/Niclaes?) 27 februari 1574 (CPG 841,20v) 165: Tante Montens aan Johanna van den Corput 6 maart 1576 (CPG 841,52r) iii
166: Memoir voor de zoon van Bartholomeus van den Corput (gezien zijn huwelijk in 1562) 1570 of later 169: Johanna van den Corput aan een nicht in het jaar 1581 (CPG 841,1r) 171: Elisabeth van den Corput aan zus Johanna 3 maart 1583 (CPG 841,1v) 173: Elisabeth van den Corput aan zus Johanna 1583 begin 1584 (CPG 841,15r) 175: Johanna van den Corput aan broer Niclaes 11 april 1582 (CPG 841,13r) 176: Johanna van den Corput aan een nicht tussen 1578 en 1583 (CPG 841,15v) 177: Hendrik van den Corput aan Gillis Mussenholius tussen 1581 en mei 1584 (CPG 841,20r) 180: Johanna van den Corput aan een nicht 29 september in het jaar (??) (CPG 841,17r) 181: Johanna van den Corput aan een nicht in het jaar (??) (CPG 841,17v) 183: Johanna van den Corput aan onbekende ouders datum onbekend (CPG 841,12v) 184: Elisabeth van den Corput put uit de bijbel datum onbekend (CPG 841,16r) 185: flard van een geloofsbelijdenis datum onbekend (CPG 841,2r) 186: flard van een geloofsbelijdenis van dezelfde schrijver datum onbekend (CPG 841,2v) 187: een anonym melancholisch gedicht datum onbekend (CPG 841,14r) 188: vervolg datum onbekend (CPG 841,14v) 189: een schimpdicht op de katholieke godsdienst datum onbekend (CPG 841,18r) 190: een uitspraak van de Staten van Holland 1 maart 1610 (CPG 841,66r) 191: een doublure (CPG 841,16v) 192: een doublure (CPG 841,18v) 193: een adressering ten name van Johan van den Corput(??) (CPG 8,302v) 193: wat Latijnse woorden/zinnen en een briefje van een moeder datum onbekend (CPG 8,303r) 193: een adressering ten name van Dirk Heyndrychsen (CPG 8,303v) 194: register op persoonsnamen 195: vervolg 196: register op plaatsnamen
iv
KOPJES BIJ DE BRIEVEN DE JEUGDIGE CHAOOT ......................................................................................................................................... 1 GEFORCEERDE REACTIE OP DE HUWELIJKEN ........................................................................................................ 2 DE LIEFHEBBENDE ZOON...................................................................................................................................... 6 IN DOKTERS JAS ................................................................................................................................................... 7 JOHAN WRINGT ZICH IN ALLERLEI BOCHTEN ...................................................................................................... 17 DE DRUK VAN DE FAMILIE ................................................................................................................................. 27 DE DRUK VAN DE FAMILIE ................................................................................................................................. 28 ARMLASTIGE STUDENT ...................................................................................................................................... 30 CRITIEK VAN VADER OP HET NONCHALANT GEDRAG VAN ZIJN ZOON ................................................................. 35 NIEUWS VAN HET BREDASE THUISFRONT........................................................................................................... 37 KATTEBELLETJE ................................................................................................................................................ 38 VROME BEMOEDIGING ....................................................................................................................................... 39 NIEUWS UIT BREDA ........................................................................................................................................... 41 DE VROOMHEID VAN DE NEOFIET ....................................................................................................................... 42 VERTREKKEN OF BLIJVEN? ................................................................................................................................ 44 MET DE BIJBEL OP DE LIPPEN ............................................................................................................................. 45 BALLINGSCHAP OM HET GELOOF........................................................................................................................ 46 EEN FAMILIEBRIEF VOL BEZORGDHEID .............................................................................................................. 50 DE ZWAAR BEPROEFDE ANTONIJNKEN .............................................................................................................. 59 OP ZOEK NAAR EEN DIENSTMEISJE ..................................................................................................................... 62 DE GEBREKKIGE POSTVERBINDING .................................................................................................................... 63 TREURNIS OVER DE GODSDIENSTIGE TOESTAND IN EIGEN LAND ........................................................................ 65 ANNA, DE INTELLECTUELE VRAAGBAAK VAN JOHANNA .................................................................................... 67 OP ZOEK NAAR EEN KRUIWAGEN (JOHAN) ......................................................................................................... 69 KATTEBELLETJE ................................................................................................................................................ 71 DE WELDAAD VAN CORRESPONDENTIE .............................................................................................................. 72 VERKEERD ETEN: OORZAAK VAN ZIEKTEN ......................................................................................................... 75 BALLINGEN OP DE SCHOPSTOEL ......................................................................................................................... 77 VROME BEMOEDIGING ....................................................................................................................................... 84 BRIEVEN ALS NIEUWSBRON ............................................................................................................................... 86 NIEUWS VAN HET BREDASE THUISFRONT........................................................................................................... 89 EEN KATTEBELLETJE.......................................................................................................................................... 93 AAN HET LOGEREN ............................................................................................................................................ 95 WIJS ................................................................................................................................................................. 102 KATTEBELLETJE .............................................................................................................................................. 104 EEN ZWAAR BEPROEFDE VROUW...................................................................................................................... 105 EEN PREEK VAN ANNA VAN DEN CORPUT ........................................................................................................ 113 GELOOFSBELIJDENIS VAN DOROTHEA MERCATOR .......................................................................................... 114 HOE RAAR EEN BRIEF KAN GAAN! .................................................................................................................... 121 WAT BERICHTEN OVER KENNISSEN .................................................................................................................. 126 BIJBELSE PREEK VAN DOROTHEA MERCATOR ................................................................................................. 128 DE FILOSOOF PLATO AAN HET WOORD ............................................................................................................. 132 JOHAN IN OPSPRAAK ........................................................................................................................................ 136 DOROTHEA MERCATOR VOOR VADER OP DIENSTREIS ...................................................................................... 137 JOHAN KRIJGT ZIJN CENTEN NIET ..................................................................................................................... 139 JOHAN IN EEN VREEMD ''PAKHUIS'' ................................................................................................................... 141 JOHAN SCHRIFTUURLIJK GEKAPITTELD ............................................................................................................ 144 JOHAN EN DE ''WERKEN VAN DE DUISTERNIS'' .................................................................................................. 146 KRYPTISCHE BRIEF .......................................................................................................................................... 152 HET BLIJFT GEHEIMZINNIG ............................................................................................................................... 154 ''WOORD'' EN ''ROEDE'' IN DE OPVOEDING ......................................................................................................... 157 VALSE AANTIJGINGEN...................................................................................................................................... 161 OP ZOEK NAAR EEN DIENSTMEISJE .................................................................................................................. 164 NIEUWS OVER DE FAMILIE ............................................................................................................................... 165 FAMILIEBERICHTEN ......................................................................................................................................... 169 KLAAGZANG VAN ELISABETH OVER HAAR GEZONDHEID ................................................................................. 171 ELISABETH KLAAGT VERDER ........................................................................................................................... 173
v
DIT KAN JE NIET MAKEN! ................................................................................................................................. 177 JONG GELEERD, OUD GEDAAN .......................................................................................................................... 181 JOHANNA LEEST HET DIENSTMEISJE DE LES! .................................................................................................... 183
vi
Brieven van de familie van de Corput CPG 8 f.380 (=310r) De jeugdige chaoot brief in de kantlijn brief van Johan van den Corput in het Nederlands aan zijn moeder (niet aan zijn vader; Johan is van studierichting veranderd!). datum 12 april 1562 Beminde moeder, ik zou willen, dat gij aan vader zegt, dat hij .... Wolgangen (?) Lasman (?) dat ik in het sterfhuis van Cornelis Degen gekocht heb, welk boek Molanus ook zeer gaarne zou willen lezen, met Willeken neve (zoon van De Voss ?) wil versturen, ook mijn Sallustius, dat ik vergeten ben in te pakken,om de orationes van Cicero, die er achterin staan, anders moet ik er hier één kopen, alsmede de Griekse oraties van Demosthenes en k ……., waaruit Molanus mij onderricht geeft. Ook woude ik wel, dat gij mij het boekje van meester Anthonis Buyse "de inaequali intemperie" (over de onevenwichtige onmatigheid) zou willen sturen (had de aanschaf van dit boekje te maken met de ziekteverschijnselen van zijn zusters Antonijnken en Elisabeth?). Ik was vergeten het mee te nemen, omdat ik niet in de medicijnen zou studeren, dewelke nochtans van geen node was, want "ik dat nu geen zin meer had". Voorts weet ik, mijn beminde moeder, dat onze neven aan hun ouders om schoenen geschreven hebben want nieuwe schoenen deugen hier niet en zijn duurder. Zo moest ik 12 schellingen voor één paar betalen, ik vraag u daarom, dat u mij één of twee paar zou willen sturen. Ik stuur u daarom de maat toe. De laatste regel is door het kleine formaat niet te lezen.
1
CPG 8 f.380 (= 310 r) en f. 381 ( bovenste deel) 17 april 1562 Geforceerde reactie op de huwelijken f.380, f.381 en een deel van f.382 zijn aan 3 huwelijken gewijd: van Johanna van den Corput met Hendrik de Smet (volgens Van der Aa gesloten op 13 jan. 1562), het huwelijk van broer Anthonis, waarover nauwelijks iets geschreven wordt (naar mijn herinnering in 1561) en het huwelijk van broer Hendrik in 1562 met Adriana (f.381 en ten dele f.382). Johan van den Corput die in het buitenland vertoefde, heeft geen van de drie huwelijken kunnen bijwonen: te late informatie. Dat gaf in familie-verband natuurlijk problemen. Hij heeft 3 brieven geschreven: één aan Johanna en Hendrik de Smet, één aan broer Hendrik en zijn vrouw en ten slotte een brief aan zijn moeder. Alle drie zijn gedagtekend op 17 april 1562 (te Duisburg ) . De brieven in het Frans zijn hier en daar moeilijk te lezen. Het Nederlandse deel staat in de kantlijn. f.380 (Johanna en Hendrik de Smet) Hoe is het mogelijk, dat ik in een halfjaar tijd drie huwelijken meemaak. Oh God, was ik maar zo lang in mijn land gebleven, mijn dierbare broer en en zuster. Ik was in het begin heel bedroefd, toen ik van uw huwelijk met Johanna hoorde. Ik beklaag me, dat ik dit nieuws niet van te voren gehoord heb want dan had ik wel een middel gevonden om bij het huwelijk aanwezig te zijn, zo niet lichamelijk dan ten minste met het meest excellente deel van mij: de geest die overal heenvliegt. Ik had natuurlijk ook met mijn " plus grande image" aanwezig kunnen zijn, het is te zeggen met mijn zeer " joyeuze" verzen die, zoals u weet, steun geven ook aan hen die mij tevoren weinig vertrouwd zijn geweest. Het is, zoals gezegd, een nieuwe (?) "douleur" (dat hij niet aanwezig was) maar deze verkeerde in de grootste vreugde, als ik eraan denk, dat mijn dierbare zus met een geleerde man is getrouwd die ( vrij vertaald )door zijn noodzakelijk geacht beroep alom wordt gerespecteerd (Hendrik is namelijk arts van beroep).
2
vervolg van CPG 8 f. 380 en f. 381 Het is te weten, dierbare "frère soeur", ik noem jullie zo,omdlat jullie niet meer twee bent maar één lichaam met twee zielen of beter gezegd: twee lichamen met één ziel enz. Ik overwoog aan elk deel van jullie singulariteit ( jullie lichamen en jullie zielen ) een vers te wijden, het ene in het Latijn en het andere in het Frans maar ik heb er geen zin meer in. Ik houd er niet van steeds achteraf te moeten schrijven, zoals het geval was met het huwelijk van broer Anthonis en zoals hier, met het huwelijk van een "grand monsieur". (De Smet heeft zich blijkbaar erover beklaagd, dat Johan hem niet meer apart heeft geschreven): het is toch zo dat u niet meer gescheiden bent, zoals gezegd. (onder voorbehoud): dat hoop en wens ik. Ik zou meer willen schrijven maar de tijd staat het niet toe. (Dan gaat Johan op een schriftuurlijke tour met te verwijzen naar Laban, Rebecca, Rachel en Tobias). (Ten slotte volgt er een wijze raad ):wees vruchtbaar en doe ons uw kinderen zien , die op een dag zullen komen. Met uw nageslacht tot in het 3de en 4de geslacht zal u voor de God van Israël aanvaardbaar zijn, amen. Overweeg , mijn broer-zus, en aanvaard het"fermement", wat de engel tot Job zei, dat uw huwelijk door God vóór de schepping van de wereld verordonneerd is. (het volgende is ten dele doorgestreept en moeilijk leesbaar) : niet, dan alleen de dood die vroeg of laat zal komen, kan het huwelijk doen beeindigen. Laat het kwaad u bespaard blijven, mijn dierbare broer Hendrik, docteur in de medicijnen en mijn dierbare zuster Johanna, wonende in de heilige Catherinastraat onder het teken van het kruis te Antwerpen. 17 april 1562 Johan van den Corput
3
CPG 8 f.381 en f.382 (= 310v, 311 r) Na de felicitatie aan Hendrik de Smet en Johanna van den Corput volgen de gelukwensen aan het bruidspaar Hendrik van den Corput, stadssecretaris van Breda en Adriana (van Bregt, de achternaam is niet vermeld ). De brief is in het Frans gesteld (17 april 1562). Mijn dierbare broer Hendrik en mijn dierbare "seurette"( zusje) die ik als geen acht, hoewel ik je eigenlijk niet ken, en die aan mijn broer heeft kunnen behagen. Ik was verheugd, zeg ik je, toen ik hoorde, dat jullie tweeën getrouwd zijn maar ik hoorde het pas na jullie trouwen. Oh God, als ik erbij geweest was, dan had ik heel wat ter ere van jullie gemaakt of als ik het veel eerder had geweten, had ik minstens een huwelijkslied gestuurd, wat ik zo graag gedaan had. Het is waar, dat ik eerst van plan was jullie, ieder apart, een lied te sturen, deels in het Latijn, deels in het Frans of Vlaams. Ik heb echter geen inspiratie (??) en het bevalt me niet steeds een huwelijkslied na afloop te moeten maken. Toen het lot wilde, dat ik van de drie huwelijken in een half jaar tijd slechts één lied vóór het huwelijk heb kunnen maken, deed me dat pijn. Ook leefde bij mij sterk het besef, dat men weinig dankbaarheid kent. Men verwaardigde zich niet mij ook maar één antwoord te sturen. Wat Anthonis deed, had ik van u nooit verwacht. (Anthonis. heeft echter, zij het rijkelijk laat, wel op Johans felicitatie gereageerd). Ik heb u niet apart willen schrijven, omdat u niet meer twee maar één bent (Hendrik had hierop blijkbaar boos gereageerd ). Ik bid God, dat hij uw huwelijk vreedzaam en voorspoedig doet verlopen en met tal van kinderen zal zegenen en dat u kinderen zult krijgen, die tot glorie van God zullen strekken.
4
CPG 8 f.381 en f.382) (Johan komt vervolgens terug op de affaire "niet terugschrijven") parafrase: mijn broer Anthonis, de ambachtsman (terwijl jij nota bene stadssecretaris bent, insinueert Johan) en zijn vrouw hebben mij toen, zij het rijkelijk laat, ieder apart een lange brief geschreven. Zij hadden evenals u, van mijn kant wegens tijdgebrek een korte felicitatie-brief ontvangen. U moet zich tevreden stellen met mijn 'petite office"(plichtplegiug) en met dit teken van welwillendheid (hij moet met deze korte formele gelukwens tevreden zijn). Je bent in deze affaire niet eerlijk geweest ( mijn vertaling van 'suspect") :wel broer Anthonis en zijn vrouw, alle twee vermanen om mij alsnog voor de gelukwens te bedanken,wat zij naderhand ook gedaan hebben, maar zelf in het geheel niet op mijn korte gelukwens reageren. Johan vervolgt dan op spotzieke toon als volgt (u moet zich voorstellen:de joviale, wat over paard getilde en luchthartige Johan en de wat stijve, serieuze Hendrik. Hendrik en ziin vrouw hebben beiden veel last van jeuk ten gevoige van huiduitslag): laat God deze wegnemen. Als u een raad van mij wilt aannemen, onthoudt u dan van sterk prikkelende zaken "om niet meer nodig te hebben ''galler la teigne", waar deze u jeuk bezorgt ( teigne betekent een schimmelziekte op het behaarde hoofd, la gale is schurft). Het zal mettertijd wel verdwijnen ("retourner en id ipsum", id=dit en ipsum=zelf). In de kantlijn: ik zeg niet, dat u geen gevoel voor humor hebt; geloof me, ik zeg het zonder spotternij en met welgemeend begrip. Adieu, ik houd me gerecommandeerd aan mijn beminde broer en zusje. Moge God u voor alle ellende behoeden en uw huwelijk met voorspoed zegenen, die ik niet weet te benoemen . 17 april 1562,uw broer Johan van den Corput,aan zijn zeer geleerde en deskundige broer Hendrik van den Corput, stadssecretaris van Breda en mijn zeer geachte mademoiselle Adriana, zijn vrouw en mijn dierbare zuster.
5
CPG 8 f. 382 (= 311r) De liefhebbende zoon brief van Johan van den Corput (2e helft van f.382) aan zijn moeder Antonia Montens datum 17 april 1562 In het Nederlands Beminde moeder, genade en vrede van Jezus Christus. Ik had gemeend u een lange brief te schrijven maar ik heb gemerkt maar ''zes pater noster tijd'' te hebben. Ik laat u daarom slechts weten, hoe benauwd ik ben geweest, toen ik niet meer te eten had. Ik moest van M.C.R. 12 gulden lenen en nog voor tien schellingen papier. Ik heb hem al een "handschrift" gegeven. Ik hoop, dat u dat niet erg vindt. Ik hoop, dat gij van mij niet dan deugd en eer horen zult. Ik heb met grote droefheid gehoord, dat mijn vader krank is geweest. God zij geloofd die hem weder (wegv. gezond?) gemaakt heeft. Dat kwam door het eten van vis. Het is een wonder.We zouden moeten zeggen: de mensen meer te moeten vrezen dan God. God wil, dat ieder met alle middelen zijn leven zolang mogelijk onderhoudt. Ik beveel mijn moeder aan de Heer aan en houd mij gerecommandeerd en gebied mij zeer aan mijn lieve vader, broers en zusters. 17 april 1562, uw zoon Jan van den Corput Natuurlijk weer krabbels in de kantlijn:over zijn handarbeid van haecken (?) en spellekens, (parafrase) ik had ze kunnen maken en u had erom gelachen, evenwel: ik kan het wel doen, al heb ik het nog niet gedaan. Signetten ( zegelring) te steken of anderszins in koper te graveren behoort tot onze kunst van mathematica, een deel van mijn studie (ten dele weggevallen).Wij moeten onze instrumenten zelf maken.
6
CPG 8 f.383 (= 311 v) In dokters jas Johan van den Corput te Duisburg aan zijn moeder datum: 5 juli, gezien de inhoud, zeer wrsch. 1562 de brief is in het Nederlands Beminde moeder, ik heb uit de brief van vader begrepen, dat hij kwade ogen heeft en dikwijls tandpijn. Ik ben daarover zeer bedroefd. God wil u daarvan afhelpen maar u moet ook uw manier van leven veranderen. Ik twijfel er niet aan, dat het komt, doordat u te vroeg opstaat en principalijk , dat u te laat gaat slapen. Dat staat in de boeken en ik weet het ook uit mijn selve. Daardoor krijg je quetsure aan de ogen en pijn aan de tanden. Ik doe hetzelfde maar ik ben jong. U moet uzelve sparen en het gemakkelijk aandoen, mede dat gij al mager wordt. Dat is gevaarlijk voor ouderen. Ik raad u aan om bij elke maaltijd 3 of 4 rauwe eieren te nemen en jupenbier te drinken. U zult merken, dat het een goede raad is maar principalijk moet gij langer leren slapen. Zoals God niet wil, dat wij ons vlees niet méér dan de geest koesteren, mogen wij ook niet ons lichaam verzwakken enz . Voorts moet u weten, beminde moeder, dat meester Gerard Mercator mijn brief naar Antwerpen zal brengen. Hij zal daar zelf even blijven. Nicht De Voss wil haar zoon Willemken ( een achterneef van Johan, Jrb.v. genealogie 1968, blz..41 ) herwaarts ( hierheen), sturen. Zij wacht op iemand van haar vrienden of een vreemdeling die van plan is ook hun kind naar Duisburg te sturen. Daar ik vader de laatste keer geschreven heb en begeer op u, dat ... . Het kan nimmermeer beter te pas komen dan …. (wegv=weggevallen), dezelve meester Gerard Mercator, een geleerd, goed, wijs en betrouwbaar man is; en Molanus is met zijn oudste dochter getrouwd. Zij is opnieuw zwanger en zal gauw bevallen. Ik heb Molanus aangeboden het kind te heffen (te doop houden). Ik twijfel er niet aan of het zal gebeuren, daar Molanus mij uitermate lief is. Dus beminde moeder, bid ik u, dat gij mij sturen wilt, hetgeen wat u goed dunkt, dat ik hem geven zal. Ik heb hem nog nooit iets gegeven. (Gekrabbel in de kantlijn: beminde moeder,
7
vervolg van CPG 8 f.383 wilt u linden (!) doek hebben, dat men hier kan kopen: vijf vierdeel breed en zo enz. .Het is omtrent vier stuivers. Dat is niet veel. ( einde eerste kantlijn). Ik heb ook geld nodig voor meester Gerard die rnij mathematica geeft. Ik heb hem nog niets gegeven. Nicht De Voss heeft Molanus de laatste keer voor zijn vrouw een tonnetje kruiden en specerijen gestuurd en nog iets. Kunt u hem ook wat geven, het hoeft niet duur te zijn. Het is slechts om uw genegenheid te tonen …..(wegv).Wilt u nog even denken aan de dingen, waarover ik in de laatste brief geschreven heb. Ik meen u hierover geschreven te hebben. Ik bid u nog eens hartelijk, dat gij mij wilt schrijven of laten schrijven, hoe de mensen het maken. Als gij in twijfel bent of raad of troost wilt uit de Schrift, schrijf dan mij, als vader misselijk is en niet kan schrijven, of liever aan Molanus zelve, hij is de juiste man. Hij zal u vriendelijk en wijs terugschrijven. Begeert vader of gij, dat Molanus als eerste schrijft om zo een toegang te hebben of wilt u mij enige kwesties of diergelijke voorleggen, dan zal ik hem vragen daarover te schrijven. Tante Bruyninck (zij is de zus van zijn moeder) doet het zeer dikwijls (raad vragen). Alweer een kantlijn (boven) Stuur mij enige versleten mutsen. Er woont in Wezel een man die ze als nieuw kan maken. Ik zou van vader willen vernemen of de droesem van azijn, als de azijn af is, nog van enige nut is en hoe ik dat moet doen. Ik gebied mij hertelijk aan vader. Ik zou hem ook geschreven hebben, als ik de tijd had. Ik hoop niettemin hem binnenkort te schrijven. Groeten aan mijn broeders en zusters, 5 juli
8
CPG 841 f.277 t/m f.280 (= 22 r) brief van Johan van den Corput te Duisburg aan zijn vader te Breda datum: geschreven tussen 18 feb. en 11 april ( Pasen) op grond van de inhoud in het jaar 1563 Latijnse brief Binas mi pater ate accepi literas, unas 6 calendas Decembriae, alteras 16 calendas Januariae quibus …… (ubisque??) si forte valetudo mea id requirat hybernatum apud te ut veniam, mones. Scribis item Molano id ut curet. Mirificas ago tibi gratias mi pater pro istac tua tale (??) paterna sollicitudine. Verum ego iam laus Deo revixi atque pristinam propemodum valetudinem recuperavi. Et ex primis quidem literis Molanus intelligebat tuam sententiam esse, ut sine ulla exceptione redirem domum, praesertim cum ille tum quoque mea valetudine adhuc diffideret. Ego vero instabam me iam confirmatiorem esse, neque opus esse ut profisciscerer cum imbillicitatem tantummodo meam veritum scripsisse hoc dicerem quamvis non medioceter vestis (vestra ??) desidero (??). Posteriores autem satis (er boven gekrabbeld: tenebis??) aperte meam rationem comprobarunt ni fallor. Deliberavimus igitur mi pater ut (nisi tu aliter voles quonam ita puta me ne momento quidem te non assentiente hic permanere velle) ut inquam hinc non discedam, donec semel alio migrare, ubi plus fructus faciam sit constitutum. Id erit fortasse ad festum Paschae (11 april 1563) nam audimus ducem Guysianum in conflictu occidisse (Frans de Guyse, van een adellijke katholieke familie, werd op 18 feb.1563, belangrijk voor de datering, vermoord) quod si verum est, Condetum (zijn tegenstander) rebus potiturum non est dubium quem speramus Galliam brevi tranquillam redditum ( uitgang onzeker, verschrijving: reditum= terugkeren) Balduïnus item lutetiis ( "u" onzeker) iam agit jurisconsultus ille quidem sine controversia (ut omnes docti asserunt ) Europae totius absolutissimus. Ad huncsicirca id tempus cum cognato nostro Cornelio Yemants (over hem in : Rijksgesch. Public. kleine serie, dl.X) quem audio in patria esse nunc, proficisci me consultores optimi suadeant non spero te refragaturum.
9
CPG 841 f.277 t/m 280 De cognato quem dico, velim mihi rem omnem quomodo se habeat perscribas quod sine tua molestia fiat. Sic enim mihi persuadeo (aantal regels door vouw niet zichtbaar of moeilijk leesbaar) Toch een poging:sic enim mihi persuadeo /persuades neque illo(?) me neque mihi illo magis idòneum comitem facile ……..(doorgestreept) probre (?) posse. Dan wordt er naar de kantlijn verwezen: conveni hic nudiustertius (eergisteren) descentem quendam nobilem ( zoon van de consul van Audenaerde) qui non ita dudum ex Gallia Francoforto post……..huc appulit qui ..... (wegv) cum cognato vixisse eadem ……(wegv) (....adra) dixit simul iactitans sese uno anno plus 400 coronatis (kronen werden erdoor gejaagd) decoxisse et cognatum vituperans (wat een huichelaar!) a quo inquit ne unam quidem heminam (een pint) vini unquam extorquere (ontwringen) potuimus .... (??) quemquandam ego nostra/nostro in eadem vertebam facile hinc colligens eum esse frugi meisque moribus consentaneum (einde kantlijn), operam dedisse aliquantisper et daturum esse cui ego me studeo tuis consiliis inductus non dici potest quanto nunc animo devoveam, si forte deus aliquid tanti boni quam ego memini olim sperarem ausum dignetur orbi conferre ubi ego vel inter extremos uspiam aliquid operae tandem navare possim. Et spero conferre. Hic autem usque ad ver propium deo scavente non ero sine fructu. Quid enim ego unquam essem si linguae Grecae sim ignarus; ad hanc ego cognoscendam superiorem annum totum incubui et aliquotenus (hij bespeelt zijn vrome vader heel goed) iam intelligere incipio. Audio orationes Demosthenes ex quibus non tantum lingua formatur verumetiam judicium de rebus omnibus quam maxime acuitur. Diceres, pater, si legisses hunc virum in negotiis civilibus non parum excelluisse. Audio propterea de grecae linguae syntaxio quae si a Molano discere non liceat, haud puto uspiam foelicius percipere possim. Diebus ecclesiasticis a Molano paulinae preleguntur epistolae (wat een slijmbal) idque grece, ubi etiam pietatis multum lucrifacio.
10
vervolg van CPG 841 f.277 t/m f.280 Exerceo me propterea ut et hactenus feci in mathematicis artibus et iam in manibus habes descriptionem huius urbis (volgens mij Duisburg) quam in as quoque incidere paro; quod si succedet, etiam lucri nonnihil inde erit fortasse; sin autem perficere non potero, tamen haud oleum perdidero una cum opera. Id spero Hercle ( Hercules). doorgestreept: haec de studiis meis scripsi breviter.Valetudo tamenetsi non athletica est valde enim gracilis evasi, talis est ut nihil sit pertimescendum, facile enim illam sustentare, deo volente potero (einde van de doorhaling). CPG 841 F.278 (=22v) Vervolg van f.277 Iurisprudentiae studium quod hactenus inopia docentis intermiseri (non wegv) erit profecto inutile, melius enim erit linguas exacte callentem eo accedere, longeque facilius quam si rudior et illotis manibus ut audit (oorspr stond er "dicunt'') inrupisse. Qui enim grammaticem non satis tenent quae artium omnium basis est, aut in vocabulis haesitant, illi ubique hallucinantur, ubique involvuntur erroribus ubique pueri, ubique ridiculi, ceu caeci obambulantes ("s"wegv), in aliena regione. Et summorum virorum haec sententia est, non esse aliam efficaciorem causam quae tum in religione, tum in foro (na "in" doorgestreept "administer"=helper) tantas tam inexplicabiles pene tenebras paulatim invexerit quam haec linguarum imperitia. Deus bene, quando audimus dominos illos in alios doctoris, alios licentiati titulo insignitos, hos in theologia, hos in medicina, illos vero in iurisprudentia, quando tam barbare loquuntur, tam puerliter balbutiunt (stamelen), tam ineptis aliquibus et rebus ipsis minime congruentibus vocabulis abutuntur, tum etiam cum dant opera ( uitg.onzeker) ut quam optime eloquantur cumque se valde insignes et copia profluentes existis (exsistuis?) hos inquam quando
11
vervolg van CPG 841 f.277 t/m 280 audimus, etiam de illis dico quibus res fortasse ipsae non sunt adeo incognitae aut breviter qui in sua arte antistites saepe habent (uitgang wegv) quis tamen illos ea satis intelligere posse credat quae ne recte quidem nominare possunt. Ego novi quosdam qui vel me alloquentes tamen trepidabant et conservati erant veriti ne mihi risum excitarent in sinu dum videbant sane attentum auscultatorem quales ego autem eosdem vidi si in Molanum aut alium similem grammaticum forte incidissent. Haud aliter ac si a lupo priori visi essent, ita muti. Neque arbitror Balduinum in tanta iam fore gloria nisi eloquentiam cum summa scientia coniunxisset. Atque haec quod ad studium valetudo tamen non atheletica (valetudo t/m athletica geheel of gedeeltelijk wegv)) esse valde enim gracilis evasi , talis est, ut nihil sit percumescendum , facile enim eam sustentare, deo volente, potero. At at quantum hic morbus mihi miseriam et molestiam attulit quantum temporis exhaussit ,quantum inpensarum ezxorsit. Sed ferendum est, non enim domino aliter visum est qui omnem filium quem diligit castigat atque ita ad se trahit. Qui enim semper adeo infractae fruuntur valetudine, haud temere videas illos authoris tanti sui boni meminisse unquam sed veluti equuli delicatius habiti, recalcitrant semper et frena divinissimae legis excutiunt ut est omnis hominis natura. Nos vero domino nostro gratias agimus qui nos quasi ( er stond eerst quasi,vervangen door utque maar ik geef de voorkeur aan "quasi") oviculas suas exorbitantes (uitg.wegv) atque aberrantes his virgulis quasi pedo suo in viam redigit atque in ordinem cogit. Omnes vero labores mihi leves fuere praeterquam (behalve) quod tuo nupero (uitg onzeker) labore parta ( het moet zijn: "parto",verschrijving) , ego agmine deberem extrudere, unde multo diutius me oportuerat vivere neque credere possis pater mi quantum id me quotidie excruciet quod in tanta aetate adhuc tibi gravamini sim. Quaero ita me deus auiet (= audiet??), quaero idque diu feci velis remisque aliquam rationem uti te saltem aliqua parte onere possim levare (uitg wegv). Atque equidem quidvis pati paratus sum, dummodo ea studia quibus me
12
CPG 841 f.277 t/m 280 destinavit, possim consumare et prosequi. Quod si scholae huius institutum prosperum cursum nactum fuisset, tamdiu certe conditio optabilis mihi non defuisset neque dudum est utpote mox post lenitum Paulum meum cum filio Batenburgensi profectus fuissem quibusdam aliis ex nobilissimis in hoc circulo familiis, nisi desperatione scholaeis belgis ereptus esset. (na "lenitum", doorgestreept, staat "morbum" en er boven"Paulum meum".) Vervolg van f.278, 279 (= 23V ) Hac de re quamdiu incertus eram procrastinavi in dies tibi scribere; atque hac causa tam longae morae, alioqui nihil minus facere voluissem, quam ut te tanto tempore de mearum rerum statu ignarum esse passus essem. Erant et aliae conditiones hic non contemnendae si schola crevisset. Coloniae similiter una et altera erat valde magnifica, sed tum cum offerentur per litteras, mihi per imbrium abundantiam et fluminum eruptionem pediti Coloniam ire non erat integrum. Equus autem in tota hac urbe haberi non poterat. (Welke stad ? Duisburg?). Interim alius praeripierat. Qui mihi negotium confecerat, vir doctissimus, iam adventu novi episcopi Bosciducensis ab exilio restitutus est, et in patriam habitatum concessit. Verum enumero huiuscemodi conditiones nondum successerit neque tanti faciendae sunt, quanti si in Gallia alquam nancisci possum qualem filius domini Merchemii cui praeter victum 180 (100?) scutcitannei (muntstuk) a quodam magnifico viro cuius filios curabat, proveniebant. Ego saltem hoc spero consequar, ut victum habeam. Sed tempus consilium dabit. Tu, mi pater, de hac re poteris videre. Praecedentibus litteris negas me ullam de te conquerendi habere (doorgestreept : "rationem" , wat erboven staat, is niet te lezen). Ego vero tantum abest ut conquerar ut pro tuis tantis beneficiis quae non rogatus tua sponte praestitisti mihi ne principium quidem dignas agendi gratias (gratiam???) invenire me posse putem.
13
vervolg van CPG 841 f.277 t/m 280 Et satis mirari neques unde tibi hoc in mentem venerit, nisi forte vagus ille pro sua stultitia de victus mei fragalitate aliquid sordide narravit falso fortasse atque id tu ilium iussu meo fecisse credidisti nam tale quidam suspicor. Solet enim maxime exiis (van' "exiis'' ??) esse qui mihi quotidie parsimoniam exprobrabant quem ego plerumque prodigalitatis vicissim accusabam, decere dicens uti unusquisque cid (duidelijk een afkorting van "cum"??) suo proventu ratione inita suos sumptus moderari nosset ha... . In de vouw staat waarschijnlijk: saepe inculcans esse (??) vi ?? id ?? viam/vitam inquire ?? meis si possim velle neque etiam si vero ?? posse. At etiam ( dan een gat in het papier) ideris (vóór "ideris" niet te lezen) ne quando paulatim ?? cognosces me ita virum?? EINDE VOUW Mi pater cognosces me ita vivere (??) instituisse ut ne amicis quidem meis persuadere potuerim ne meum morbum ex contractiori mensa natum crederent cuius ego longe alias esse causas tamen sciebam. Alii vero pertinacius studium obiiciebant, alii solitudinem, alii aliud. Molanus mihi pro 2 daleris quos infanti eius cuius baptisinatis una cum Mercatore. Testis assistebam, dedi, satis magnam gratiam et ante et post retulit. Cum ego iam animam agerem et re vera moriturus cunctis viderer, ille, si forte mihi facere boni aliquid posset, sede plicatili me in suam domum transferri curavit. Ubi ego mox Paulo melius habere coepi. Ibi permansi 12 hebdomadas donec refocillatus et restitutus essem. Postea in hospitium unde libros et supellectilem non extuleram, remigravi, cum transegissem cum Molano: pro victu meo poscit 7 daleros et dimidiam pro viduae ministrae victu 3 daleros, pro pharmacis et aliis quae impenduntur dalerum unum. 38 (1 daalder en nog wat). Mutuo mihi dedit ante morbum 5 daleros, in summa (in het totaal) redenda (??) ipsum daleri en nog wat. Mitto tibi scedulam ipsius manu scriptum. Supersunt mihi prioris pecuniae circifcer 26 scutcitanneos, Huberto dedisti quatuor daleros, unde (??) tibi gratias meas (??) maxime (??) ago.
14
vervolg van CPG 841 f.277 t/m 280 Rationes meae hoc ita disiectae et conturbatae sunt ut vix mihi conserit (??) alioqui iam misissem. Quod si tamen eas videre velle scribes, colligam, et cum primum potero mittam. Quae Molano debentur fortasse commode mitti poterunt cum Nicolao van den Scabroeck tonsore qui non dium Breda habitatum venit. Cognatam Molani habet uxorem quae hie est partum expectans apud Molanum , ne pueri initiatio superstitionibus inquinetur; an maritus ipse huc venturus sit incerti sumus. Ipsa mihi dixit maritum suum cum meo fratre Henrico familiaritatem habere, aut alium facile invenire (er boven staat: "si hie autem?? veniet") est matrimonium Bartholomei foelix omnibus evenire cupio quod me valde exhilaravit. f. 280 (= 23v) Libros manu scriptos metuo ne nullos reperire possim hic, ubi etiam impressorum librorum penuria est, utpote in civitate olim negotiationibus dedita, nunc ocii vetero (uitgang onzeker) callabascente atque intereunte. Gratulor vobis foelicem ut audivi partum principis nostrae atque eius animum erga pietatem benevolum si …….(??) . (het kind van Anna van Saksen is op 2 november 1562 geboren en kort nadien overleden). Rex hispaniarum hic fertur clam sublatus esse idque multo iam tempore, studio autem curari ut celetur. Mussatur etiam his (?) ultimis comitiis inter principes convenisse de inferioribus reponibus (regicnibus??) quam cito fieri poterit vel vi vel gratia imperio ….(?) adiugendis, hanc rem Lantgravio esse commissam(?) atque illi sub sedra (??) totius imperii designate …..(?). De meis negotiis nescio quid adhuc scribere oblitus sum. Sed festinat caballarius Precor tibi mi pater adeo inspirari consilia certa et salutaria Deus (Deus toegevoegd!) qui tibi pro tot tantisque anteactae vitae rerum (???) et concussionibus, id reponat uti tranquilla saltem atque hilari senectute detur perfrui. Mater mea tibi et nobis omnibus diu ablatis cunctis molestiis atque incommodis
15
vervolg van CPG 841 f.277 t/m 280 quibus illam affligi metuo, conser (uitgang wegv) filii tui filiaeque bene et prospere quisque vitam instituant. Res publica non iam dico floreat sed imminentibus calamitatibus atque periculis, saltem ne penitus opprimatur, evadat per inmensam dei misericordiam in Christo Jesu. Vale mi pater et me ama, precibusque adiuva. Salutat te Molanus atque eius uxor, tuis ex animo filius Joannes
16
CPG 841 f.277 , f.278, f.279 en f.280 Johan wringt zich in allerlei bochten vertaling van de Latijnse brief van Johan van den Gorput te Duisburg aan zijn vader te Breda datum: tussen 18 februari 1563 ( de moord op de Guise ) en Pasen (11 april) Ik heb uw twee brieven, vader, ontvangen, de een op 6 december (1562) en de ander op 16 januari (1563), waarin je mij aanraadt, als het voor mijn gezondheid nodig is, de winter bij je door te brengen. Je zult eveneens aan Molanus schrijven, dat hij hiervoor zorgt. Ik bedank je langs deze weg buitengewoon voor je vaderlijke bezorgdheid. Ik ben echter, God lof, reeds herleefd en heb bijna mijn vroegere gezondheid herwonnen. Uit de eerste brief, aan mij verzonden, begreep Molanus namelijk, dat het je gevoelen was, dat ik onverwijld naar huis moest terugkeren, vooral, toen Molanus op dat ogenblik ook mijn gezondheid wantrouwde. Ik bleef echter met nadruk verklaren, dat ik al sterker was en dat het niet nodig was te vertrekken. Ik zei toen, dat jij alleen maar uit bezorgheid voor mijn gezondheid dit had geschreven, hoewel ik het in hoge mate niet wilde. De latere brief heeft echter, als ik me niet vergis, heel duidelijk mijn argumentatie goedgekeurd. Wij hebben derhalve besloten, vader, om (tenzij u het anders wilt, kunt u ervan verzekerd zijn, dat ik hier geen moment zonder uw toestemming zou willen verblijven), zeg ik, niet van hier te vertrekken, totdat er eenmaal besloten is ergens anders heen te verhuizen, waar ik het met meer vrucht zou doen (=waar mijn studie meer vrucht zou kunnen afwerpen). Het zal misschien tegen Pasen zijn (11 april 1563) want wij horen, dat hertog de Guise in de strijd is gevallen ( 18 of 24 februari 1563); dat als het waar is, het niet twijfelachtig is, dat Condé zich van de macht zal meester maken. Wij hopen, dat hij binnenkort naar Frankrijk zal terugkeren, als het daar rustig is geworden. Balduinus is zonder tegenspraak de beste rechtsgeleerde van heel Europa (zoals alle geleerden bevestigen).
17
vervolg CPG 841 f.277 t/m f.280 Als omstreeks die tijd de beste raadgevers me aanraden, dat ik met onze verwant Cornelius Yemants, van wie ik hoor, dat hij nu in het vaderland is, vertrek ( hij bedoelt Frankrijk), hoop ik niet, dat je me zult tegenwerken. Over de verwant, over wie ik het had, zou ik willen, dat je mij de hele toestand, hoe die is, eens uitvoerig wilt beschrijven, wat zonder u te hinderen kan gebeuren (dit laatste is mij niet duidelijk). In de vouw staat zo iets als: ik ben van oordeel, dat het niet gemakkelijk is een beter gezelschap te vinden dan deze. Ik heb eergisteren een zekere edelman, zoon van de magistraat van Audenaerde ontmoet, die niet zo lang geleden uit Frankrijk via Frankfurt hierheen (=Duisburg) is gekomen. Hij zegt met mijn verwant geleefd te hebben, tegelijk snoevend, dat hij in één jaar meer dan 400 kronen erdoor gejaagd heeft en mijn verwant verwijtend, van wie, zegt men, wij nooit een pint wijn hebben kunnen loskrijgen. Gemakkelijk is hieruit de gevolgtrekking te maken, dat hij matig( (=zuinig) is en past bij mijn karakter. (U weet dat) ik me een tijdlang met de rechtenstudie (in Leuven bedoelt-ie) heb beziggehouden en nog zal doen, de rechtenstudie, waarop ik me toeleg, door uw raadgevingen ertoe gebracht. Het kan niet gezegd worden met welk enthousiasme ik me daaraan wijd. Als God het eens waardig keurt, hoop ik (uitgang niet zeker) zoveel goeds voor de wereld te doen, als ik vroeger hoopte (te doen), wanneer ik eindelijk de kans krijg bij een of andere gelegenheid, zelfs bij extreme situaties (dit laatste woord door mij toegevoegd) , mijn diensten te bewijzen. Ik hoop het te doen.Hier zal ik echter tot de volgende lente, God weet het, niet zonder vrucht zijn. Wat zou ik immers ooit zijn, als ik onkundig van de Griekse taal zou zijn. Om deze taal te leren kennen ben ik het hele vorige jaar erin gedoken. Ik begin er nu enigszins iets van te begrijpen. Ik hoor, ik luister naar de orationes van Demosthenes,waardoor ik niet alleen kennis van de taal krijg maar ook mijn oordeel over alle zaken tot het maximum heb gescherpt.
18
vervolg CPG 841 f.277 t/m f.280 Je zou zeggen, vader, als je Demosthenes gelezen zou hebben, dat deze man niet weinig in politieke zaken heeft uitgeblonken. Ik word daarom onderwezen over de syntaxis van de Griekse taal, die als Molanus deze niet aan mij zou onderwijzen, ik met minder vrucht, meen ik, Grieks zou studeren. Op kerkelijke feestdagen leest Molanus brieven van Paulus voor, in het Grieks, waaruit veel vroomheid valt te halen. Ik oefen mij bovendien, zoals ik ook tot nu toe gedaan heb in de mathematische kunsten en reeds heb jij in handen een schets van deze stad (Duisburg) ( deze schets is hoogst waarschijnlijk van het jaar 1562). Ik tref voorbereidingen hem ook in koper te graveren. Als het slaagt,zal ik er misschien ook enigszins profijt van trekken. Mocht ik het echter niet kunnen voltooien, dan zal ik tóch met dit werk geen vergeefse moeite gedaan hebben. Ik hoop het bij Hercules. Ik heb dit kort over mijn studie geschreven. Ofschoon ik geen gezondheid van een athleet heb, want ik ben uit de ziekte zeer mager te voorschijn gekomen. Het is zodanig dat er niets gevreesd behoeft te worden. Als God het wil, zal ik het gemakkelijk kunnen verdragen. f.278 De studie van de jurisprudentie (kennis van het recht), die ik tot nu toe bij gebrek aan een docent onderbroken heb (bedoelt Johan te Leuven onderbroken?) zal inderdaad niet onnuttig zijn. Beter immers zal hij die de talen goed beheerst, daartoe( ="eo", d.w.z. tot de studie van de jurisprudentie) komen en veel gemakkelijker dan onbekwaam en onbeschaafd, zoals men zegt, in de rechtenstudie duiken. Zij die immers de grammatica niet voldoende beheersen, die de basis is van alle kunsten of in hun woordkeuze aarzelen, bazelen overal, maken overal fouten, als kinderen zich belachelijk makend of als blinden in een vreemd pakhuis wandelend.
19
vervolg CPG 841 f.277 t/m f.28 En dit is de mening van heel belangrijke mannen, dat er geen andere oorzaak is, die een grotere uitwerking heeft én op godsdienstig gebied én op het gebied van staatszaken geleidelijk een bijna niet te doordringen duisternis heeft gebracht dan deze onkunde van talen. O God, wanneer wij die heren horen, sommigen gesierd met de titel van doctor, anderen met een licentiaat, sommigen in de theologie, anderen in de medische wetenschap, weer anderen in de rechten: hoe barbaars zij soms spreken en zo kinderlijk stamelen en dwaze woorden gebruiken, die zeer weinig met de zaak zelf te maken hebben, ook als zij zich de moeite geven zo goed mogelijk te spreken en (er moet zo iets staan als: en wanneer zij zich bedienen van een overvloed van oor strelende woorden, dan horen wij hen, zeg ik, misschien juist over zaken spreken, die zij niet kennen of heel beperkt. Zij zijn dikwijls meesters in hun vakgebied, van wie men denkt, dat zij het toch genoegzaam begrijpen: dingen die zij zelfs niet juist kunnen benoemen) (wat een gezwam). Ik kende sommigen die, mij toesprekend, toch van de zenuwen bleven trillen en zich in acht namen, vrezend, dat zij bij mij de lachlust zouden opwekken, zodra zij een zeer aandachtige luisteraar voor zich zagen (in het volgende deel van de zin is volgens mij "non" weggevallen) maar ik zou dergelijke lieden niet voor me hebben gezien, als zij terecht waren gekomen bij Molanus of bij toeval bij een andere gelijkwaardige grammaticus. Alsof zij voor het eerst een wolf gezien hadden, zo sprakeloos waren zij. En ik meen, dat Balduinus nooit zo'n grote roem had geoogst, als hij de eloquentia niet met de hoogste wetenschap (hij bedoelt m.i.: de jurisprudentie) had verenigd. Wat betreft de studie, heb ik niet die conditie die bij een athleet hoort want ik ben heel mager uit de ziekte te voorschijn gekomen, zodanig is het dat er niets gevreesd behoeft te worden. Ik zal immers gemakkelijk mijn gezondheid, als God het wil, in stand kunnen houden. En hoeveel ellende en last deze ziekte mij heeft gebracht, hoeveel tijd het mij heeft uitgeput, hoeveel geld het mij heeft gekost: maar het moet verdragen worden, immers zo heeft het God behaagd: iedere zoon die hij liefheeft, kastijdt hij en trekt hem op die manier naar hem toe.
20
vervolg CPG 841 f.277 t/m f.280 Je zult immers niet zonder gevolg zien, dat zij die van een ongebroken gezondheid genieten, zich niet herinneren de auctor van hun goede toestand maar zich heel verwend als veulens gedragen en steeds weerspannig zijn en proberen aan de goddelijke wet te ontsnappen. Zo is de nat.uur van ieder mens. Wij danken echter onze Heer die ons als zijn lammeren die op een dwaalspoor zijn en van het rechte pad afdwalen, wij danken onze Heer die ons enz enz door deze twijgjes (hij bedoelt zijn ziekte) als het ware met een herderstaf op het rechte pad brengt en dwingt. Alle ellende was voor mij echter licht, behalve dat ik zo'n grote hoeveelheid geld, door uw onlangse arbeid bijeengebracht, uit uw beurs haal, waarvan ik veel langer had behoren te leven en u kunt niet geloven, vader, dat het mij dagelijks kwelt, dat ik u tot op hoge leeftijd tot last ben. Derhalve vraag ik, dat God mij verhoort. Dit vraag ik en lange tijd heb ik door het aanwenden van alle zeilen en riemen op enigerlei wijze hiervoor gezorgd, dat ik u ten minste voor een deel van uw last kan verlichten. En wat mij betreft, ben ik bereid al het mogelijke te ondergaan (= ook het ergste), als ik deze studie, waartoe God mij geroepen heeft, kan vervolgen en voltooien. Wanneer het onderricht aan deze school (het gymnasium van Duisburg) een voorspoedig verloop zou hebben gehad, zou het mij al die tijd zeker niet aan een wenselijke, gezonde conditie ontbroken hebben. Wat betreft het vervolg van de tekst: door geknoei in de Latijnse tekst is deze niet letterlijk meer te vertalen. De vertaling die ik geef, is derhalve geforceerd: na een beetje van mijn ziekte bekomen te zijn, zou ik weldra met Paulus en een zoon van Batenburg tezamen met anderen uit de kring van zeer aanzienlijke families (wrsch. uit Duisburg) vertrokken zijn, ware het niet, dat Paulus door zijn ziekte aan de Belgische school onttrokken is ("ereptus est). Met de "Belgische school" kan niet anders dan de universiteit van Douai bedoeld zijn. "Leuven" lijkt mij, gezien Johans voorgeschiedenis uitgesloten.
21
vervolg van CPG 841 f.277 t/m f.280 Zolang ik over deze zaak onzeker was (zijn toekomst op het gymnasium van Duisburg ???), heb ik het dagenlang uitgesteld aan u te schrijven. Dit is echt de reden van het langdurige uitstel want anders zou ik niets minder willen doen dan dat ik geduld zou hebben, dat u zo lange tijd niet op de hoogte was van de stand van zaken betreffende mijn persoon. Er waren hier ook andere omstandigheden die niet veronachtzaamd mogen worden, als de school (het gymnasium van Duisburg) gegroeid zou zijn. 'Te Keulen was eveneens het een en ander zeer mooi maar toen het mij per brief werd aangeboden, was het niet mogelijk wegens de overvloedige regenval en het buiten de oevers treden van rivieren om te voet naar Keulen te gaan. Ik kon in de hele stad (Duisburg) geen paard vinden. Een ander heeft het intussen voor mijn neus weggekaapt. Hij die deze zaak voor mij geregeld had (zijn kruiwagen ), een zeer geleerd man, is reeds bij de komst van de nieuwe bisschop van Den Bosch (intrede van Sonnius : 16 november 1562) uit zijn ballingschap teruggeroepen. Deze bisschop heeft het hem toegestaan in zijn eigen land te wonen. Ik som dergelijke zaken weliswaar op maar ik heb tot nu toe geen geluk gehad. Er mag niet zoveel waarde gehecht worden, als er gehecht dient te worden, als het mij lukt in Frankrijk een positie te verwerven, zoals dat de zoon van Merchemius is gelukt (bedoeld wordt: al die andere gehoopte baantjes vallen in het niet bij wat ik wellicht in Frankrijk kan krijgen), aan wie behalve levensonderhoud, 180 schilden ten goede kwamen, betaald door een aanzienlijk man voor wiens zonen hij zorg draagt. Ik hoop althans dit te kunnen bereiken, opdat ik in mijn levensonderhoud kan voorzien. De tijd zal raad geven. Aan deze zaak, vader, kunt u het een of ander zien. In uw laatste brief zegt u, dat ik geen enkel reden heb me over u te beklagen. Het staat zover van mij af om mij over u te beklagen, dat ik meen - gezien uw zo grote weldaden, welke u, ongevraagd, uit eigen beweging mij hebt bewezen- zelfs niet een begin te kunnen vinden om u een waardige dank te kunnen betuigen.
22
vervolg van CPG 841 f.277 t/m f.280 En u zult u niet genoeg de vraag kunnen stellen, waarvandaan dit bij u is opgekomen of het moet zijn, dat wellicht die zwerver (werd met hem soms de zoon van de magistraat van Audenaerde bedoeld, genoemd op blz.. 18) in overeenstemming met zijn domheid over de soberheid van mijn levensonderhoud ten onrechte iets gemeens heeft verteld en dat u geloofd hebt, dat hij het op mijn bevel heeft gedaan. Ik vermoed zo iets. Hij immers pleegt vooral te behoren tot diegenen die mij dagelijks verwijten maakten over mi jn zuinigheid en die ik op mijn beurt doorgaans van verkwisting beschuldigde, zeggende dat een ieder in overeenstemming met zijn inkomsten en volgens een bepaald stramien zijn uitgaven moest weten te regelen. (de"vouw" is niet te vertalen) Ook wat dat betreft, vader, kunt u er verzekerd van zijn, dat ik begonnen ben zo te leven, dat ik zelfs mijn vrienden niet heb kunnen overtuigen, dat zij niet moesten denken, dat mijn ziekte het gevolg was van een tamelijk schrale tafel; de ziekte,waarvan ik schreef, dat er heel andere oorzaken aan ten grondslag liggen. Sommigen echter verweten mij, dat ik te hard werkte, anderen zeiden, dat het door de eenzaamheid kwam en weer anderen door iets anders. Molanus heeft mij in ruil voor 2 daalders, welke ik gegeven heb aan het kind van hem, bij wiens doop ik samen met Mercator als getuige aanwezig was, ruim voldoende dank betoond zowel daarvoor als later. Toen ik lag te zieltogen en werkelijk aan allen toescheen te zullen sterven, heeft hij om daarmee mij zo mogelijk iets goeds te doen, ervoor gezorgd, dat ik op een opklapbare stoel naar zijn huis werd gebracht; daar begon ik weldra wat beter aan toe te zijn. Ik ben daar 12 weken gebleven, totdat ik weer door de warmte verkwikt en opgeknapt was. Ik heb daarna vóór zijn gastvrijheid mijn boeken en huisraad niet meer meegenomen (hij bedoelt zeker zijn juridische boeken) en ben ik weer verhuisd, nadat ik met Molanus zijn rekening vereffend had: namelijk voor levensonderhoud vroeg hij 7½ daalder, 3 daalder voor medicijnen, andere zaken 1 daalder zoveel.
23
vervolg van CPG 841 f.277 t/m f.280 Ik zend u een rekening van zijn hand. Van het vroegere geld zijn ongeveer 26 schilden over. Op de feestdag van de h. Hubertus (3 november) hebt gij mij 4 daalders gegeven, hiervoor breng ik u ten zeerste dank. Mijn rekeningen liggen door mijn ziekte zó door elkaar en verstrooid dat ik nauwelijks in staat ben ze aaneen te rijgen (?), anders had ik ze u wel toegestuurd. Maar als je ze wilt zien, schrijf dan. Ik zal ze dan bij elkaar zoeken en ze zo gauw mogelijk toezenden. Het geld dat ik aan Molanus verschuldigd ben, kan misschien het gemakkelijkst gegeven worden aan Niclaes van den Scabroek, barbier, die niet lang geleden in Breda kwam wonen. De echtgenote van de barbier is familie van Molanus. Zij verwacht hier een kind en wel in het huis van Molanus, opdat de inwijding van het kind niet door bijgelovige practijken bezoedeld zal worden. Of de barbier hierheen zal komen, weten we niet. Zij zelf zei mij, dat haar man op vertrouwelijke voet staat met mijn broer Hendrik. Of is het misschien gemakkelijker een ander te vinden, die hierheen komt? Ik verlang, dat het huwelijk van Bartholomeus (zijn broer), dat mij zeer verheugd heeft, voor allen vruchtbaar zal zijn.
24
vervolg van CPG 841 f.270 t/m f.280 f.280 (=23v) In samenhang met de vorige brieven is deze brief in de eerste helft van 1563 door Johan van den Corput aan zijn vader geschreven. Ik vrees geen van de met de hand geschreven boeken hier te kunnen vinden (Duisburg), daar er hier gebrek is aan drukkers. In een stad die zich vroeger op de handel heeft toegelegd, zal wat verouderd is, snel verdwijnen (vrije vertaling). Ik wens u geluk met het bericht van de geboorte van onze vorstin (het kind van Anna van Saksen is op 2 november 1562 geboren en kort nadien overleden) en dat ik ook heb gehoord van haar welwillende reactie op de betoonde "pietas" (aanhankelijkheid?) als ....... . Men zegt, dat de koning van Spanje is afgezet en dit zou allang geleden gebeurd zijn en dat er met ijver voor gezorgd wordt, dat het verborgen gehouden wordt. Er wordt gemompeld, dat er in de laatste vergadering onder de vorsten overeenstemming is bereikt (over het in oude toestand terugbrengen van de Lage Landen ???), wat snel zou kunnen gebeuren ofwel met geweld ofwel de gebieden bijeen te brengen gratia imperio …….. , dit alles moet dan toevertrouwd worden aan de Landgraaf en wel aan hem onder ……… ( ik kan er geen brood van bakken). Wat betreft mijn aangelegenheden, weet ik niet of ik wat vergeten ben te schrijven. De tijd gaat als een ruiter zo snel. Ik hoop vader, dat God u tot zekere en heilzame plannen zal opwekken. Moge God ter zijde stellen zovele en grote zorgen die u hebt gekend, opdat u van een rustige en blije oude dag zult genieten. Ik vrees moeder, dat ik u en ons allen lange tijd moedeloos heb gemaakt met al die onaangenaamheden en ongemakken. Mogen uw zonen en dochters hun leven goed en voorspoedig inrichten. Laat ons land, ik zeg het niet meer, bloeien maar laat het niet door dreigende rampen en gevaren ten minste niet geheel en al geestelijk gebroken worden. Laat het daaraan ontsnappen door de barmhartigheid in Christus Jezus. Gegroet vader, ik bemin u en steun u met mijn gebeden. Molanus en zijn echtgenote groeten u ook. Van harte Johannes
25
CPG 8 f. 386 t/m 389 (=314r) Werktekening stadsplan "Duisburg" in wording. Het stadsplan werd tussen 1563 en 1566 voltooid en in koper gegraveerd door Johan van den Corput ( blz..93 "Gerardus Mercator", door M. Wattelet). Het lijkt er sterk op, dat dit plan in 1565 is voltooid ( zie blz.. 28).
26
CPG 8 f.390 (= 315 r) en 391 De druk van de familie Aan neef Johan van den Corput te Duisburg van zijn tante, gezien de vele contacten, wschl. tante Bruyninck, de zus van Johans moeder ( Margriet Montens, overleden 1572), de fam. woonde sinds 1559 nu eens te Antwerpen en dan weer in Breda. Haar man is koopman (jaarb. van genealogie 1968). datum: juli 1564 Alle eerbiedige groeten aan mijn zeer beminde cosijn . U moet weten, dat uw moeder die hier binnen is, mij onder tranen gezegd heeft, dat u, lieve, nog niet gekomen was en had ook, sinds ik daar was (wrschl Breda) , niets van u gehoord. Wat mij zeer verwondert, dat gij uw tijd, ja de fleur van uw leven alsins tot cleender perfectien voorbij laat gaan (ik voeg toe "in de plaats van'') ipv u tot de studiën te bekwamen en bovendien tegen de wil van uw godzalige ouders die te zeer in u bedroefd zijn. Zo en laat toch niet gij en ……. (wegv) komt. Parafrase: stel uw komst niet uit. De liefde verplicht u. Zo laat mij terstond hoe en wat weten. Er is nog iets anders: bezoek eens je oude vader die God vreest en dagen en uren telt, die u goede godzalige raad in alles zal geven. Ik twijfel er niet aan. Daarom, vrees niet en kom kloek terstond eens naar huis. Dit begeer ik die u bemint als mijn eigen zoon, bij mij, uw tante. Laat toch niet uw liefde en schrijf aan uw moeder. Haar benauwdheid is zo groot.
27
CPG 8 f. 394 (= 317 r) en f. 395 De druk van de familie van:Johanna van den Corput aan: Johan van den Corput te Duisburg datum: op grond van de inhoud "einde zomer": eind september/ begin october in het jaar 1565, omdat Johan oud-oom en zuster Betken oud-moye is geworden. Hester, de dochter van Niclaes van den Corput, getrouwd met de geschiedschrijver Emanuel van Meteren (15351612 ) kreeg op 9 augustus 1565 haar eerste kind (L. Brummel, twee ballingen 's lands tijdens onze opstand tegen Spanje, Hugo Blotius (1534-1608) en Emanuel van Meteren, Den Kaag 1972, voetnoot 181). Johan woonde toen in het huis van Gerard Mercator. . We verwachten je van dag tot dag. De tijd van wachten valt ons lang. Het is intussen een jaar geleden (1564), dat jij hier (Antwerpen) bij ons op bezoek was. Je was toen van plan 2 of 3 maanden later hier weer terug te komen. Het wachten valt onze ouders ook zeer lang. Zij tellen, zoals Tobias het deed, die ook naar zijn zoon verlangde, de uren en dagen (vergelijk de dringende brief van zijn tante in juli 1564 (blz..27). Ik bid u daarom, lieve broer, terstond te komen want uw dingen zijn toch nu a1 gedaan (de voltooiing van de kaart van Duisburg??), zoals u ons meer dan een maand geleden schreef. Ik meende, dat u nu al thuis (Breda ) was, omdat gij daar geen zinvol werk meer hebt. Het levert u geen profijt op, als je daar zo lang blijft.. Je verslijt daarmee de tijd van uw jonkheid en ook de schone zomer. Had je de tijd, te weten ten minste één jaar, met studeren doorgebracht, dan was je nu daar waar je wilde komen! Ik bid u, lieve broer, daarom terstond te komen, éér de zomer (van 1565) geheel voorbij is. Mocht gij met onze vader spreken en onze ouders verblijden en uw studie voorts vervolgen. Het is meer dan tijd. De jaren gaan door. Gij zijt nu oud-oom geworden want Hester, de dochter van broer Nielaes, heeft een jonge dochter gekregen. Zo zijt gij oud-oom en zuster Betken oud-moye geworden. Ik hoop binnen 7 of 8 weken een zoon of dochter te baren (omtrent de tweede helft van november 1565 ). De Heere geeft ons met blijdschap te zijn en dat het kind en wij God tezamen eeuwig mogen loven en danken. Bid de Heer voor mij, dat het zo geschieden mag.
28
vervolg van CPG 8 f.394 en 395 Het is anders beter zonder kinderen te sterven dan dat zij aan God niet zouden behagen, gelijk de wijze man schrijft: "het is beter zonder kinderen te sterven dan godloze kinderen achter te laten". Zulke ouders mogen geen meerdere blijdschap op aarde zien. Het zou heel anders zijn, als zij met Gods genade godvrezende kinderen gehad zouden hebben. Wie de vreze Gods heeft, mag de gemeente christelijk voorstaan en zijn naasten profijtelijk en behulpzaam zijn. Dit is wat God van ons verlangt: "niemand leeft voor zichzelf maar ieder leeft voor zijn naasten". Daarom, broerlief, kom toch snel.We weten niet, hoe lang wij onze ouders nog bij ons zullen hebben. Het zou ons zwaar op het hart drukken, dat wij onze ouders melancholisch hebben gemaakt, waardoor zulke oude lieden sneller zullen sterven. Het sterf daar en boven overal zó zeer alst veel gezien is, hoewel wij hier in ons land nog vrij zijn, zolang het God behaagt. Het is niet gezegd, dat wij allen vrij zullen blijven. God geve ons allen een zalige dood want hier heersen veel "hete koortsen", waaraan veel volk onder doorgaat. Broer Severijn is ook heel ziek geweest. Hjj heeft 10 tot 12 dagen op bed gelegen. Het is nu redelijk met hem. Vader en moeder zijn ook niet wel. Einde brief
29
CPG 8 f. 403 (= 322 r) en f.404 Armlastige student van: Johanna van den Corput aan: Johan van den Corput te Duisburg datum: op grond van de leefsituatie van Johan, mij bekend uit andere brieven en wegens de schuldbekentenis van 28 october 1566 (blz.. 32), dateer ik de brief op 2 april 1566, ontvangen 1 mei 1566. Aan mijn lieve broer Ik heb dikwijls naar je geschreven, hoewel ik wel wat anders te doen heb. Gij hebt in lange tijd niet één brief geschreven. Wij hebben bovendien jou omtrent een maand geleden 45 gulden gestuurd door die vette ……… Ik weet niet of je het ontvangen hebt. Het is voor ons geen kleine som. Nadat wij u "op deze tijd" 75 gulden hadden gestuurd, hebben wij voor u 8 of 9 gulden moeten betalen aan de zoon van Jan Carlier namens zijn vader (deze vader was in Antwerpen lid van de kerkeraad van de calvinistische gemeente. Hij komt o.a. voor in de brief van october 1567 (blz.. 49) als woonachtig in Duisburg). Ik weet niet, wat je ervan denkt maar wij leven hier (Antwerpen) in soberheid en geven niet uit, wat niet strikt nodig is. Gij weet, dat wij voor een ander geld hebben moeten opnemen en wij zijn daardoor in benauwdheid en bangigheid gekomen. Ik heb nu twee kinderen gedragen én ik ben nu zwanger van het derde kind. (de formulering kan erop duiden, dat er al één kind gestorven is) Het valt ons lastig en zwaar, dat moet je weten maar wat mij het meest benauwt, zijn onze ouders die altijd zo naarstig zijn geweest om hun kinderen in de vreze Gods en gehoorzaamheid op te voeden en nu in grote droefheid moeten zijn. Het kan de oorzaak van hun dood worden want die benauwdheid is niet van vandaag of gisteren. Het is wel waar, zo ik begrepen heb, dat gij moecke een brief hebt geschreven. Moecke heeft mij dit geschreven.
30
vervolg van CPG 8 f.403 en f.404 Ons vader en moecke menen en hopen, dan gij nu vastelijk en zekerlijk zonder nog te dralen of uitstel thuis zult komen. Ze zouden dan getroost zijn. Het zou nog beter zijn, dat zij u zagen. Ik bid u daarom, mijn lieve broeder, dat gij u aan uw beloften houdt, gedaan aan onze ouders, en deze terstond uitvoert en deze niet breekt. Je mag onze ouders niet met ijdele hoop bedriegen. Dat zal hun in hun ouderdom niet wel bekomen. Het zou ook niet betamelijk zijn. Het zou ten ene male ongoddelijk zijn. Ik weet anders niet te schrijven, ik ben van herte benauwd enz, 2 april.
31
CPG 8 f. 405 (=323 r) Schuldbekentenis van Johan van den Corput ten bedrage van tien daalders gedagtekend 28 october 1566. Hij heeft het geleend van een zekere Johan Bree , wonende in de gulden granaatappel te Keulen. Johan van den Corput zal het bedrag terugbetalen ten huize van zijn zwager Hendrik de Smet, wonende te Antorff ( deel van Antwerpen). Het huis ligt achter de Engelse xant in het rood kruis naast de Coraeltack. Aflossing: 24 december 1566, Hans ……
32
CPG 8 f.385 (= 312 v) brief van vader Jan van. den Corput aan zijn zoon Johan van den Corput datum: naar inhoud 1567 ( vóór het vertrek naar Duitsland, in gezelschap van de Prins in april 1567 of later). Latijnse tekst Claro et erudito iuveni Jo.A. Corput filio Gratia et benedictio divina, det tibi, fili mi, ubique sapienter et prudenter agere in dictis factisque. Sine angore et, ut ita dicam, dolore non potui concoquere cumultuae cum illum et non praeparatum a nobis discessum sine ullis eiusmodi sermonibus qualibus amici intimi, quando inter se disiunguntur, in vicem uti solent qui fere tenacius memoriae solent haerere. Quae (= et ea ) quidem etiam in uxore mea animadverti . Quapropter ego atque etiam ipsa ex animo te admonitum cupimus ut quoties tibi iter aliquod suscipiendum erit terra marique quod magnum apparatum requirat, ne id praeparare differas in ultimam diem atque horam sed(ut) ista omnia rite pares vesperi antequam te quieti des aut(ut), si id praeteriit, eo citius surgas quo in tempore expedias. Qua in re (= Et in ea re) item alias semel atque iterum te et quidem in negociis Principis nostri occupatum, et alibi, tamen securum vidi. At qua re mea consuetudo plane aliena est, mirorque adeo quemquam esse animo tam remisso. Dum nostra inter nos hoc tempore durant colloquia atque etiam aliquoties superiori anno sexagesimo sexto (De letter "p" gebruikt vader Jan, vreemd genoeg, ook voor de letter "x". Men leze daarom niet "septo" maar "sexto".), nonnumquam inter nos disputationes incidere ex quibus videri poterat me magnopere a tuis opinionibus aut sententiis diffidere sed credo tibi satis perspectum esse finem et rationes quae me moverint, neque dubito quin olim ista latius consideraturus sis, si vitam tibi Deus longam consesserit; quare supersedeo quicquam nunc refricare.
33
vervolg van CPG 8 f.385 Nihilominus haud possim quin te admoveam ut diligenter expendas et observes quantum in te est, in omnibus tuis institutis tentesque (et ut tentes ) semper an cum voluntate domini consentiunt ut ne quicquam moliare (dit kan niet, molior is een deponens; ik lees: moliaris=ondernemen) invita quod aiunt, Minerva ( invita Minerva=tegen je aanleg, ik geef de voorkeur aan: tegen je opvoeding). Non mihi persuadere possim quemquam hoc exacte intelligere aut percipere posse, nisi qui ex animo instanter ac demisse id a patre luminum oret atque expectet. Qui idem nos confirmabit ne quid ex desperato aut verius abjecto animo faciamus aut vitae genus aliquid amplectamur quod viro cordato non in mentem veniret, scis quid velim. Etiam Pauli sententia saepe cogitanda est, existimantis se scire nihil nisi Christum Jesum et hunc crucifixum. Caeterum viro..
34
Vervolg van CPG 8 f.385 Critiek van vader op het nonchalant gedrag van zijn zoon vertaling Genade en Gods zegen aan jou, opdat je voorzichtig en wijs in woord en daad zult handelen. Ik heb niet zonder benauwenis en, om zo te zeggen. niet zonder pijn jouw plotseling en onvoorbereid vertrek uit het ouderlijk huis kunnen verteren, zonder woorden die intieme vrienden elkaar plegen uit te wisselen, vrienden die voortdurend gewoon zijn aan elkaar te denken. En deze dingen heb ik ook bij mijn echtgenote opgemerkt (de bezorgdheid en boosheid). En daarom willen wij - ik en mijn vrouw zelf- jou waarschuwen, dat - zo dikwijls jij een reis ter zee en op het land onderneemt, welke tocht grote voorbereiding vergt- jij de voorbereidingen niet tot de laatste dag, ja zelfs tot het laatste uur uitstelt, maar dat jij al die zaken op de avond tevoren, éér je gaat slapen of in de vroege morgen, als die avond zonder pakken is voorbijgegaan, kortom op tijd zult regelen. Maar dan moet je wel vroeg opstaan! Ik heb jou telkens weer ook in deze en andere zaken zorgeloos gezien en zelfs zorgeloos, als je je met de zaken van de prins bezighield. Zo'n zorgeloze mentaliteit is mij wezensvreemd en ik verbaas me er nog over, dat iemand zo’n slappe mentaliteit kan hebben. Terwijl de al in 1566, dus verleden jaar, enige malen gestarte gesprekken tussen ons tot in deze tijd voortduurden, terwijl uit onze disputen bleek, dat ik heel veel verschilde van jouw opinies en opvattingen, geloof ik, dat jij heel duidelijk weet, om welk doel het mij gaat en door welke overwegingen ik mij heb laten leiden. Daarom twijfel ik er niet aan, dat jij dit alles eens in een breder verband zult zien. Ik zal daarom deze dingen in deze brief niet meer oprakelen.
35
vervolg van CPG 8 f.385 Niettemin kan ik niet nalaten jou aan te sporen om zorgvuldig bij jezelf na te gaan, hoeveel van al die leerstellingen (die je tijdens onze discussies hebt gespuit) echt door jou worden aangehangen. Ik raad je ook aan, dat je steeds bij jezelf moet onderzoeken of jouw opvattingen wel met de wil van God stroken, opdat jij niet iets tot stand brengt, wat ze ook mogen opmerken, tegen je opvoeding in. Zo'n zelfonderzoek, daarvan ben ik overtuigd, kun je niet grondig doen, als je niet vurig en nederig de Vader om verlichting vraagt en die verlichting ook afwacht. De Vader zal ons versterken, opdat wij niets doen uit wanhoop of liever uit een moedeloze instelling of opdat wij niet een soort leven omarmen, dat bij een verstandig mens niet in de geest komt. Je weet wel, wat ik bedoel. Ook de zienswijze van Paulus moet dikwijls overdacht worden, in het besef dat men niets weet tenzij door Jezus Christus die gekruisigd is.
36
CPG 841 f.303 en f.304 (= 35 v enz) Nieuws van het Bredase thuisfront van Katharina Court, op grond van het handschrift, te Breda, aan: Anna van den Corput te Burick datum: 21 juni 1567, ontvangen 1 juli en beantwoord 4 juli Genade en vrede van God, onze hemelse vader, door Jezus Christus zijn zoon met de gemeenschap van de h.Geest wens ik u beminde in den Heere tot een vriendelijke groet. Ik laat u weten, dat ik, mijn zwager en zusters het goed maken, althans naar het vlees. De Heere zij geloofd. Ik begrijp uit uw brief, dat het met u en met al onze broeders en zusters in den Heere ook goed is. Ik weet niet anders te schrijven dan dat Peeter Marimont op 17 juni naar Londen is vertrokken. De Heer wil hem bewaren. Zijn vrouw en kinderen zijn in Breda achtergebleven. Van onze broeder Peeter van Keulen, we hebben goede moed. Dan een preek van 12 regels. Ik bedank u voor uw brief.Wilt u mij dikwijls schrijven, het is zo aangenaam voor ons die hier genoegen in het Babylonische land moeten raepen(?). Wil je deze brief naar Betteken (Elisabeth) van den Corput (die bij Johanna en De Smet verblijft) doorsturen. Ik wou, dat ik bij u was met al onze broeders en zusters in den Heere, die in deze Nederlanden nu zeer versmoet zijn. Maar de Schrift moet vervuld worden. Zo wil ik bij u eens komen spelen(!) of bij onze broeder Marimont. Ik hoop, dat de Heer mij te laten zal, dat de verwoesting over Jeruzalem zou komen. Enz. Wij zjjn heden te Breda gekomen maar we denken erover binnen 8 of 14 dagen naar Zevenbergen terug te keren. Uw brief wordt besteld bij Janneken Rijcken, dan zal ik hem krijgen, geschreven in grote haast, Breda 21 juni 1567.
37
CPG 841 f, 281 t/m 284 (=24 r, 24 v en 25r) Kattebelletje brief van Katharina Court wonende "in de Meeren" ( een gebied bij Zevenbergen), de brief is in het Frans gesteld. aan: haar vriendin Anna van den Corput te Burick datum: 18 juli 1567, ontvangen 1 augustus 1567 Voor het grootste gedeelte een preek, daarom een samenvatting in punten: 1. doe de groeten aan allen die bij u zijn, 2. zij reageert op een brief van Anna van 7 juli, 3. het gaat met ons goed, ik heb hetzelfde over uw broers en zusters die bij u zijn, gehoord, 4. zij heeft geen nieuws over Breda en Zevenbergen, nog steeds geen vervolging in Breda en Zevenbergen, 5. bedankt voor de moeite die gij genomen hebt om de brief door te sturen naar Betteke die getrouwd is met meester Jan. Het verbaast me, dat zij niet schrijft, hoe het met haar en haar man gaat. Ik denk, dat zij niet wist, dat u mij hebt geschreven. Doe haar de groeten, 6. Vraag Betteke mij te schrijven, 7. houd mij van uw toestand op de hoogte, 8. zij heeft ook een brief van Antonijnken van den Corput ( die bij De Smet en Johanna van den Corput verblijft ) op dezelfde datum ( 7 juli) ontvangen.
38
CPG 841 f.291 (= 29v) t/m 294 Vrome bemoediging brief van Katharina Gourt, geschreven "op ten meere" (buiten Zevenbergen) aan: de jonge dochter Anthonie (=Antonijnken) van den Corput te Burick datum: 19 juli 1567, 1 aug. ontvangen Genade en vrede en geestelijke blijdschap van God, onze hemelse vader met de gemeenschap des heiligen Geest door Jezus Christus zijn eniggeboren zoon, onze Heer, zij met u. Deze brief is als een vriendelijke groet aan mijn beminde zuster in den Heer, Anthonie de Corput. U zal believen te weten, dat wij al te samen redelijk wel te passen zijn naar het lichaam. De Heere zij lof. Alzo ik uit uw schrijven begrijp, is het ook met u, uw broeders en zusters goed, bla bla bla. Voorts beminde zuster in den Heere: ik weet over een verbetering in deze landen herwaarts, wat betreft de christenen, niets bijzonders te vertellen. Naar de mensheid te spreken, heb ik weinig vertrouwen (= kleine experiëntie), dat wij wederom Gods woord zullen horen. Maar als het voor de mensen alder ongereest schijnt te zijn, dan is het met God alder gereetst. De Heer heeft aan ons zijn woord rijkelijk genoeg gegeven. Daardoor weten we nu, wat de rechte leer is. Nu we in een tijd leven, dat wij door onze zwakheid en onze zonden het geestelijk woord voor enige tijd moeten missen, moeten we ons oefenen in de Schrift want hij zegt : "onderzoek de Schrift die getuigenissen van mij geeft, dat wij zijn wet in de hand zouden nemen" (waar staat die tekst????) en daarin zien als in een spiegel, wat God behaagt of niet, gelijk Paulus zegt: ''ik wist niet, dat begeren zonde was dan toen ik me in de wet des Heren begaf". Beminde zuster, laat ons den Heere met een verslagen hart en een gebroken geest vurig bidden, dat hij zijn goddelijk woord wederom geven zal, opdat alle dorstige herten gelaafd mogen worden en dat zijn vijand schaamrood op de kaken mogen worden en dat alle herten die nog met blindheid des geloofs tot kennis mogen komen met ……(?) dat zij nu haar spot houden. Laten we bidden voor de magistraten van deze landen (Nederland dus) , dat zij aan de Heer willen laten zien, dat zij hun handen niet met het onnozel bloed der christenen wassen, opdat het hun op de grote dag des oordeels niet te zwaar valt, bla bla bla .
39
vervolg van CPG 841 f.291 t/m 294 (de preek gaat nog 35 regels voort ) Mijn beminde zuster, Anthonie van den Corput, ik heb weinig nieuws te melden. Het is hier in Breda nogal stil. Hoe lang moet het nog duren, dat Peter van Keulen gevangen zit. Men heeft hem van kerkroving beschuldigd maar het heeft geen vervolg gehad. We hopen, dat onze goede God niet zal toelaten, dat zijn naam door de heidenen gelasterd zal worden, opdat de godlozen niet zullen zeggen, waar is uw God. Dan 9 regels preek. Ik hoop, dat de Heer hem zal laten volharden. Voorts beminde zuster, ik heb brieven van broeder Peter Marimont uit Londen ontvangen. Hij schrijft, dat het daar goed wonen is. Men heeft Gods woord in 5 talen: Frans, Nederduits, Spaans, Italiaans en Engels. Daar te wonen zou een genoegen zijn. Hij schrijft niet zozeer over goede tijdingen maar over vervolging van de religie. Wij moeten ons daar niet op beroemen maar op de levende God vertrouwen. Dan 7 regels preek. Voorts geliefde zuster, Peter Marimont heeft zijn vrouw met zijn kinderen ontboden. Zij heeft haar houtwerk verkocht en zal binnen 8 of 14 dagen vertrekken. Zij zullen in Londen blijven wonen, totdat de Heer in ons land anders voorziet. Dan een preek aan het slot. Geschreven op den Meere buiten Zevenbergen 1567 19 juli, uw vriendin en zuster in den Heere, Catharina Court, wat ik vermag.
40
CPG 841 f.289 (= 28 v ) en f.290 Nieuws uit Breda brief van Katharina Court "op den Meeren ) aan : Anna van den Corput te Burick datum: 9 aug. 1567, ontvangen 14 aug. Genade, vrede en geestelijke blijdschap van God, onze hemelse vader, met de vertroostingen van de h.Geest zij met u. Geschreven aan mijn vriendin en zuster in den Heer, Anna van den Corput, als een vriendelijke groet. Ik laat u weten, dat ik met mijn zusters en broer nog redelijk naar het lichaam wel te passen zijn, de Heere zij geloofd. Ik hoop, dat het met u ook zo is en met uw broers en zusters. Wat betreft nieuwe tijdingen: ik heb naar de mens te spreken niet veel goeds te schrijven. Men zegt, dat er zulke menigten van Duitse knechten gekomen zijn om Gods woord hier te lande te plaatsen in stede dat er de anti-christ geplaatst is (niet erg duidelijk) maar wij mogen altijd niet op mensen vertrouwen maar alleen op het levende woord van God. Er zijn in 's Hertogenbosch 19 personen gevangengenomen, zij hebben de heer (welke??) geholpen te vluchten. De Heer wil ze vertroosten. Wat betreft Peter van Keulen, het is om hem heen stil geworden. Men hoort van geen quaettinghe. De Heer wil hem verlenen, wat hem zalig is tot lijf en zijn ziel en ons allen. Dit geeft ons ...... God die leeft van eeuwigheid tot eeuwigheid, amen. Voorts beminde zuster in den Heer: Peeter Marimont (zie proefschrift Beenakker) heeft zijn vrouw en kinderkens naar Londen ontboden. Zij willen daar blijven, totdat de toestand in deze landen veranderd is. Zij hebben op 27 juli Breda verlaten. Voorts is er te Breda, ongeveer 3 weken geleden, door de drost en de schout Trelon (= Jan van Blois van Treslong) gearresteerd. Hij is nu bij de andere edelen te Vilvoirden (de beroemde 19 edelen die te Vilvoirden ter dood gebracht zijn ). Ik heb, beminde zuster, op 30 juli een brief van meester Jan (zie proefschrift) ontvangen. Zij heeft een brief, voor hem bestemd, klaarliggen maar weet niet hoe deze brief te bezorgen. Kun jij ervoor zorgen? Doe de groeten aan uw broer (enkelvoud) en zusters. Hiermee wil ik eindigen. Ik verontschuldig me voor het lelijke handschrift. Hiermee wil ik den Heeren bevelen, laat hij zijn genade geven, opdat hij u en ons allen in gezondheid mogen sparen.
41
CPG 841 f.309 t/m 310 (= 38v enz ) De vroomheid van de neofiet brief van Peeter Meere en zijn vrouw te Breda aan: Antonina van den Corput datum: 24 aug.1567 Genade en vrede van God, onze hemelse vader, door zijn zoon Jezus Christus, zij met u. Lieve beminde Antonina. Ik, Peeter Meere, en mijn vrouw gebieden ons zeer aan u. We willen laten weten, dat het met ons naar het lichaam redelijk gaat. We hopen, dat het ook bij u zo is. Ik schrijf u om te laten weten, dat ik uw brief ontvangen heb. Ik bedank u zeer voor deze brief, waarin gij ons troost en van lijdzaamheid schrijft, ten eerste: men moet vervolgd, verjaagd, verbannen, gevangen, ja gedood worden, gelijk vanaf de schepping der wereld altijd het geval is geweest. Gij hebt daarover ons lang en uitvoerig geschreven vanaf Kains tijd tot heden. Wie zich oefent in de rechte godsdienst, die worden door de godlozen vervolgd, verjaagd en gedood, gelijk dat bij heiligen geschied is, over wie gij lang en breed schrijft, omdat zij de rechte godsdienst oefenden en probeerden de afgoderij te vernietigen enz enz, wie eeuwig wil leven, die zal vervolging lijden. Wij moeten ons daarin verheugen. Vermaant Christus ons niet in het evangelie, zeggende: vrees niet degenen die het lichaam doden, want zij vermogen niet de ziel te doden. Zij moeten hem vrezen, die ziel en lichaam in de hel kan werpen. Dit zijn nu troostrijke woorden, wij moeten de Heer vrezen en op hem vertrouwen, wat ons ook van de kant der godlozen overkomen zal. Als de Heer de roede genoeg gebruikt heeft (tegen ons) , dan is ook de tijd gekomen, dat hij de godlozen met de roede zwaar zal straffen, zoals u in uw brief lang en breed verhaald hebt, wat voor straf God ook voor de godlozen in petto heeft. De gelovigen zullen zonder twijfel door deze troost en troostelijke hoop alle kruisen en turbulaties overwinnen, verzekerd zijnde, op grond van Gods beloften, hij is getrouw in zijn beloften, dat hij een ander leven na onze dood voor ons bereid heeft, waar zij in eeuwige vreugde en heerlijkheid bij hem zullen zijn.
42
vervolg van CPG 841 f.309 en f.310 De Heer zal hun voor hun moeite en arbeid vriendelijke vertroosting en rust geven. Dan zal gebeuren, wat Johannes in zijn apokalyps heeft geschreven: God zal degenen die om de naam van Christus verdrukt en gedood zijn, de tranen wissen, de Heer zal hen met wit kleden en de kroon van eeuwig leven en glorie op hun hoofd plaatsen. De vreugde en heerlijkheid zullen zó groot zijn dat alle geleden ellende en tranen daarbij in het niet vallen.Wat de oren nooit hebben gehoord en de ogen nooit hebben gezien en de mensen nooit hebben begrepen, wat God bereid heeft voor degenen die hem liefhebben enz. , zij zullen met vreugde het eeuwig leven maeijen. enz enz In den Heere u bedankend voor uw troostrijk schrijven, hopende door dit te lezen, in de kennis van God verlicht te worden enz enz Geschreven met haast de 24ste aug.1567
43
CPG 841 f.330 en f.331 (=49 r en v) Vertrekken of blijven? brief van Peeter van den Meere te Breda aan : Anna van den Corput datum : 24 aug.1567 Genade en vrede van God, de hemelse vader en de vertroostinge van de h.Geest zij met u. Ik en mijn huisvrouw laten u weten, dat wij het goed maken. Ik bedank u voor uw vermaningen, die ik in uw brieven vond bla bla bla. Voorts schrift gij, dat gij verstaan hebt, dat ik van plan was naar het buitenland te gaan. Gij wenst mij in dat geval geluk en zaligheid. Ik bedank u voor deze woorden maar ik weet niet of het ervan komt, dat ik naar Londen ga. U schrijft mij, dat ik in Londen zal aantreffen uw nicht Hester, de dochter van uw broer Niclaes, die getrouwd is met Emanuel Demetrius= van Meeteren, die twee jaar daar gewoond heeft. Dat bericht zou me ertoe brengen erheen te gaan, omdat ik dan daar iemand zou kennen. De tijd zal het leren. Kun je niet aan je ouders vragen of ze naar haar een brief sturen ( bedoeld Hester?, Anna was toen niet bij haar ouders), zoals jij b.v. aan je ouders geschreven hebt. bla bla De helft van de brief is bla bla geschreven 24 aug. 1567 met haast
44
CPG 841 f.297 Met de bijbel op de lippen van Katharina Court aan Anna van den Corput te Burick datum : 16 sept. 1567, ontvangen 27 sept. Genade en vrede van God, onze hemelse vader, Christus Jezus, onze Heer, met de troost en blijdschap in de h. Geest zij met u, eerwaardige lieve zuster in den Heere, Anna de Corput. U zal willen weten, hoe dat ik met mijn broeder en zuster alhier naar het lichaam redelijk wel te passen ben. Ik heb uit uw brief begrepen, dat het met u ook zo is. Het is mij lief dat te horen. Ik heb uw brief 27 augustus ontvangen. Ik heb begrepen, dat uw lieve zuster Anthonie de Corput al ziekelijk is. Dit doet mij leed. Dan een preek van 88 regels. Ik ga verder met f.298 halverwege: Enige nieuwe tijdingen: niet veel goeds om mede te delen, men zegt, dat er te Breda Spanjaarden komen. Er zijn burgers die hun spullen pakken om ze weg te sturen. Anderen hopen, dat het niet zo'n vaart zal lopen. Maar het is zeer te vrezen, dat ze wel komen. Voorts zijn er in Antwerpen in 2 of 3 dagen 9 mensen verbaert (!) die doopsgezind waren. Voorts mijn lieve zuster: onze broeder Peeter van Keulen in de kettinge is op het hof …. (?) van hem ….(weggevallen) ……(?). Ik hoor, dat hij welgemoed is. De Heer wil hem meer en meer versterken. Dan een preekje. Voorts beminde zuster moet ik u schrijven, dat het hier vol benauwdheid is. Groeten aan uw zuster. Het doet me leed, dat het zo moeilijk is een brief bij u te laten bezorgen. Hij (!) schreef mij, dat ik de brief naar u moet sturen, omdat de brieven daar zo goed te bezorgen zijn.
45
CPG 8 f.392 (= 316r) Ballingschap om het geloof van Cornelis Rhetius uit Emden aan: Johan van den Corput datum: 15 october 1567 In het Latijn Gavisus sum non mediocriter cum ante biduum intellexissem patrem tuum venerandum senem ( senex=grijsaard) cum matre atque familia universa Duysbergum commigrasse atque ibi novam coloniam vestrae familiae consedisse (niet in het" woordenboek gevonden) quo fit mi amicissime Corputie ut iudicium (?) hunc oportinuum nactus, vobis congratulari debeam, nimirum Evangelii causa hoc exilium voluntarium parentes tecum delegisse potius quam in amplissimis suis possessionibus commodis atque dignitatibus perseverasse atque (?) quam etiam coram, patriae afflictionem (?) atque verbi Dei oppressionem, cum ea quae instabat horrenda sanguinis effusione, conspicere. Benedictus dominus qui illis tantam animi constantiam det suoque Spiritu illos confirmaverit. Est enim haec non minimae evangeliae concessionis pars tanta commoda deserere atque exilium in terra perigrina suscipere (?) atque amplecti. Oroque Deum ut illos magis magisque confirmet atque illis ministros suo verbo dignos perficiatque iungatque quales certe hic sunt innumeri qui functiones publicas non habent inter quos etiam sunt nostri Antverpienses qui cum aliis 60, uti dicunt, numero privatam vitam degunt inter quos Isibrandus noster solus ex ministro causidicus factus est, licet evangelii interim studia non deserat. Allati huc sunt rumores continui de Condaeo passim omnia (?) in Gallia occupate quo rumore tota nostra aula conturbata esse dicitur. Orandus est Dominus ut omnia (?) cedant in honorem sui nominis atque augmentum ecclesiae.
46
CPG 8 f.392 Plurimam velim salutem meis omnibus (?) dicas parentibus, fratribus et sororibus Mercatori cum familia, Geldorpio cum uxore et familia, Joanni Danielis et Joanni Carlier quos apud vos esse intelligo . A…… Bruinincx cum matertera quos in vicino esse intelligo apud Utehoven quem etiam velim salutes. Vale et omnes (?) ut soles, ama. Tuus Cor.Rhetius
47
vervolg van CPG 8 f.392 vertaling Ik ben erg blij twee dagen geleden vernomen te hebben, dat je eerbiedwaardige vader, een grijsaard al, met je moeder en de hele familie naar Duisburg is verhuisd en dat hij daar een nieuwe kolonie van je familie gesticht heeft. Onder voorbehoud: hij heeft, mijn zeer dierbare Johan, deze gunstige gelegenheid te baat genomen. Ik moet jullie daarmee feliciteren. Je ouders en jij hebben natuurlijk ter wille van het evangelie voor deze vrijwillige ballingschap gekozen, liever dan verder te leven te midden van de zeer ruime bezittingen, gemakken en waardigheden en liever dan ook met eigen ogen de onderdrukking van je land en van Gods woord, wat gepaard gaat met het huiveringwekkend vergieten van bloed, te aanschouwen Gezegend de Heer die aan hen zoveel geestkracht heeft gegeven en hen door de h.Geest bevestigde. Het is immers geen kleine opgave terwille van het evangelie zoveel gemakken op te geven en ballingschap in een vreemd land te zoeken en te omarmen. Ik bid God, dat hij hen steeds meer zal bevestigen en hun dienaren zal geven, waardig om zijn woord te verkondigen en dat hij tot een eenheid smeedt degenen die, zeker hier, ontelbaar zijn en die geen publieke functies hebben (wat bedoelt-ie?), onder wie ook zijn onze Antwerpenaren, die met anderen 60 in getal zijn, zoals zij zeggen en hier hun leven doorbrengen, onder wie Isibrandus die van bedienaar advocaat is geworden, hoewel hij intussen de studie van het evangelie niet opgeeft. In de volgende zin rammelt het Latijn aan alle kanten. Ik heb het volgende ervan gemaakt: Er bereiken ons voortdurend berichten over Condé betreffende allerlei zaken die zich overal in Frankrijk afspelen. Eén van de geruchten heeft onze hele kerkelijke gemeente in verwarring gebracht, zegt men.
48
vervolg van CPG 8 f.392 Laten we de Heer bidden, dat alles voor zijn naam zal wijken en tot vermeerdering van zijn kerk. Doe de groeten aan al mijn broeders en zusters in de Heer, aan Mercator met zijn gezin, aan Geldorpius met zijn vrouw en met zijn gezin, aan Joannis Danielis en aan Joannis Carlier die , als ik het goed begrijp, bij jullie zijn, aan A…… . Bruynincx met de zus van je moeder ( Margriet Montens), zijn echtgenote, die, begrijp ik, in de buurt van Utenhove woont, ook hem doe ik de groeten. Gegroet , je Corn.Rhetius. De door Rhetius genoemde Antwerpenaren behoorden tot de fine fleur van de calvinistische gemeente. Zij zijn te vinden bij R.van Roosbroeck, in zijn boek "het Wonderjaar te Antwerpen (1566-1567)", blz..501 en 502: Jan Daniels en Jan Carlier waren lid van de kerkeraad. Cornelis Isibrandus behoorde ook tot de calvinistische gemeente. In andere brieven worden genoemd: Alaert Six en Herman Meeren, die lid van de kerkeraad was. Carolus Utenhove is als student in 1574 aan de universiteit van Keulen ingeschreven. Hij studeerde vervolgens te Padua klassieke talen. Hij overleed op 64 jarige leeftijd in het jaar 1600 te Keulen. Cornelis Rhetius kwam uit het Antwerpse calvinistisch milieu, waar hij als jurist een vooraanstaande plaats bekleedde. Hij heeft daar natuurlijk Hendrik de Smet en via hem ook de fam.Van den Corput leren kennen. Hij was van 1559 tot jan.1562 aan het gymnasium van Duisburg verbonden. In januari werd hij al in Antwerpen gesignaleerd. Hij is, naarr mijn stellige mening, vóór de komst van Johan van den Corput uit Duisburg vertrokken. Hij bekleedde belangrijke kerkelijke functies o.a. bij het tot stand komen van verschillende synodes, zoals die van Emden in 1571. Ik dank deze en andere gegevens aan Leo Bijl. Hij was zo vriendelijk ze voor mij op het internet op te sporen.
49
CPG 841 f.359 t/m 362 (=64 r) Een familiebrief vol bezorgdheid opm. de brief behoeft een degelijke controle aan de hand van het origineel! van : Antonijnken van den Corput te Lemgo aan : zus Anna van den Corput te Duisburg datum: 12 november 1567 opm. : zoals de ziekelijke Antonijnken zich bij haar zuster Johanna bevindt, zo verblijft de ziekelijke Elisabeth ( Betken ) samen met Anna bij haar ouders . Een deel van de brief is door Antonijnken in verzonnen Frans geschreven. Genade, barmhartigheid en vrede van God, onze hemelse vader, door Jezus Christus zijn zoon, troost en blijdschap des heiligen Geest, wens ik u toe, mijn lieve en beminde zuster enz enz. . Ik heb uw brief op 8 november ontvangen. Ik begrijp uit deze brief, dat vader en moeder, broer Hendrik en zijn vrouw wel te pas zijn. Dat is een grote vreugde om te horen naar welk nieuws ik ook alle dagen had verlangd. Ik begrijp ook uit de brief, dat zus Betken weer ziek is. Laat ons geduld en patience hebben met hetgeen de Heer ons oplegt, bla bla bla. Voorts lieve en waarde zuster begrijp ik uit uw brief en uit die van Hendrik, dat vader en moeder in Duisburg naast Jan Daniels een huis voor 28 gulden hebben gehuurd. Moge God geven, dat vader en moeder en gij in stilte en gerustheid daar mogen wonen. We moeten erin berusten, dat wij voor enige tijd moeten achterlaten, wat God onze ouders heeft gegeven en wat nu, naar het schijnt, verloren is gegaan ten gevolge van het plakkaat dat in alle landen en in Breda is gepubliceerd. Er wordt bevolen zich scherp aan het plakkaat te houden. Of het in de practijk ook uitgevoerd zal worden, zal afhangen of de Heer hem zijn gang zal laten gaan, bla bla bla (tot de 6de regel van onder). U schrijft, dat onze broeder in den Heere Peter van Keulen die verlost was en zo God het gewild had, hij eraan ontsnapt was: namelijk dat hij wederom gevangen is gezet. De Heer geve hem troost enz. .
50
vervolg van CPG 841 f.359 t/m 362 Wil je me verontschuldigen, dat ik moeder niet geschreven heb, (zij gaat nu verder in het Frans ) omdat ik lange tijd koorts heb. Ik heb die koorts al drie weken (…… wegv). Ik ben al acht dagen de kamer niet uit geweest (omdat ik moeilijk de trap op kan??). Ik ben heel zwak van mezelf. Ik eet weinig.Wanneer het God behaagt, zou het beter geweest zijn, als ik tevoren over deze zaak aan monsieur De Smet had geschreven. Er zal geen andere keer komen om u te schrijren, ik ben zo ziek. Wanneer ik deze brief toch schrijf à ma.... (wegv), dan word ik erg moe, zeker nu ik aan het schrijven ben. Maar denkend aan onze wederzijdse amour, kan ik niet nalaten dit te schrijven, hoe weinig ook en hoe slecht het met mij gesteld is. Ik kom 's nachts bijna niet aan rust toe. Het valt niet mee, geliefde zuster, u zo te bedroeven. Laten we voor elkaar bidden, dat God ons in onze ziekte geduld geeft, waarmee onze Seigneur ons slaat. Ik schrijf dit in het Frans, omdat onze ouders het op geen enkele manier mogen weten. Laat het nooit zien. Ik hoop, dat God zal geven, wat hem behaagt. Ik volg de raad op en eet niet meer zoveel. Zeg aan madame Ysabeau, dat mijn zwager zulk vlees duidelijk afraadt. Het is haar vijand (?). Ik verzoek je het haar te zeggen, mocht ik haar niet schrijven. Wij moeten op onze gezondheid letten, speciaal nu God ons wil treffen op het punt van de goederen van onze ouders, speciaal nu wij niet weten, wat hun te geven. Wij moeten überhaupt zien of we wel de mogelijkheid en de middelen hebben om iets, hoe weinig ook, te geven, enz, nu onze ouders in hun ouderdom in een staat van "faillissement" verkeren, enz enz vervolg na de Franse tekst: Ik zou graag willen weten, hoe het met onze Luyck gegaan is. Is ze nog in Breda? Heeft ze nog iets kunnen meenemen? Ik wil ook weten, hoe het met u allen gaat. Hebben vader en moeder ook wat huisraad kunnen meenemen, zoals kleren, bedden, lijnwaad en anderszins. (het is aan te nemen, dat de ziekelijke Antonijnken toen al bij haar zus Johanna en haar zwager De Smet in Antwerpen verbleef).
51
vervolg van CPG 841 f.359 t/m 362 Wie het beter dan onze ouders heeft, al is het maar een stuiver, moet wat geven enz. . Wil je me laten weten, wat ze hebben! Ik hoop, dat mijn zwager alle dagen meer te doen krijgt. Er zijn hier geen dokters.Wat betreft de religie alhier, het is, zoals wij tevoren dachten maar overmits het belet, dat gij wel kent, heeft nog niemand van ons de predicatie gevolgd. Als ik meer weet zal ik je schrijven. Wat betreft het leven in Lemgo, het is nog niet zo kwaad daar te wonen. Onze ouders zouden hier best kunnen wonen. Dan volgt er een opsomming van levensmiddelen en hun prijzen.Vis is moeilijk te krijgen. Het brood bakt men hier zeer licht en wat zuurachtig; het is in elk geval de helft beter dan het brood in het land van Kleef. Over het huis: het staat vóór de kerk, het heeft een toegangspoort, dan kom je op een plaats, aan de rechterkant komt men het huis binnen, bestaande uit een keuken, kamer en stoever (stoof kachel) ter eerden en boven navenant. Er staan appel- en perebomen in de hof, ook kersebomen en een wjjngaard, een bleekveld, aan de linkerkant staat een huisje. Zuster heeft een kleine placxken coolen gehuurd voor 9 grossen(?). De vrouwen lopen hier met een witte huyf of muts maar anders gemaakt dan in ons land en daar overheen een ongesteven doek, gevouwen gelijk een tuydoek en achter met een knoop toegeknoopt of een bont mutske. De jonge dochters dragen ook zo'n doek op hun hoofd maar dat doek blinkt als zilver en de halsdoek ook, om te laten zien, hoe rijk ze zijn.. Ze dragen voor: het fraaiste, geheel witte voorschoyen en die er zo bij lopen, hebben de blote hemdsmouwen strak om de arm gemaakt. De hemdsmouwen zien er zondags wit uit. De vrouwen zijn hier in het algemeen veel netter dan die in het land van Kleef. Het zijn lange mooie vrouwen.
52
vervolg van CPG 841 f.359 t/m 362 Lieve zuster, ik zou willen weten, hoe het met onze bezittingen in Dordrecht is gesteld. Wil God het, dan zal het goed komen, zo niet, laat ons met Job zeggen: "God heeft gegeven en genomen". Ik ben blij te horen, dat God onze ouders vertroost heeft en dat ze alles wat God op hun pad laat komen, kunnen verdragen. Ze geloven en weten ook, dat ze geen gebrek zullen lijden, bla bla bla. (opmerking onderaan): Ik weet niet, hoe het met broer Jan gaat. U schrijft mij, dat hij in Bazel is en broer Hendrik in Katssenellenboge ( in de omgeving van Darmstad, het hoorde eens tot de bezit van het geslacht "Nassau"). Laat me precies weten, waar ze zijn. Ik zou graag willen weten, hoe het met Outremont gegaan is. Hoe gaat het met oom Goris, …… De Heer geve hem een ander huis. Ik zou graag willen, dat gij mij eens schreef, welke ……. (?) zuster ...... (weggevallen) hoort. Het is mij geheel ontschoten. Zij heeft me er eens naar gevraagd. Als je tijd hebt, wil je me dan schrijven want ik kan mijn …...(wegv) naar brieven niet geschrijven. Wat er al aan nieuws is, moet je weten, dat ik niet alles hoor. Ik kan niet lang schrijven en het is zo onges..... (wegv), dat ik zorg, dat gij niet zult komen. Lezen, lach eens in het Waals (! ), bla bla bla. Ik bid u, schrijf eens aan broer Jan, de jonge dochter in de …….(wegv). Katharina Gourt, Herman Rechters, meester Jan, heer Cornelis of tot .... (wegv): ik groet ze allen, groet in het bijzonder zus Betken en Luyck, broer Hendrik, Ariaenken, zuster Truyken, meester Charles en zijn vrouw, de vrouw van Jan Daniels, de mensen in het "juffrouw Bebelteken huis" en allen die mij kennen. Katelijnken doet u allen zeer de groeten en Lijnken ook. Zij is al wel te …….(wegv) en begeert, dat gij ook namens haar de groeten wilt doen en dat gij Tuenissen zou schrijven en enz Lemgo 12 november 1567 Antonijnken zuster
53
CPG 841 f.256 en f.257 (= 11 r ) brief van Johanna van den Corput te Lemgo aan : wrsch. Anna van den Corput datum: 14 november 1567 op grond van het vermelde bezoek van Alva aan Antwerpen ( 22 oct.1567 ) en de publicatie van het mandement (23 sept.1567). Johanna slaat aan het preken: de trooster , de h. Geest die alle benauwden troost, moge u, lieve, troosten, onze bedroefde ouders, benauwde zusters en broeders naar den vleze en ook ons, met de broeders en zusters in den gelove in Jezus Christus, die nu met recht onder de tyrannie van de anti-christ zuchten. Zo heb ik het begrepen uit het in de Nederlanden gepubliceerde mandement en uit uw brief. Het is een scherp mandement, omdat het van alle kanten verboden wordt goederen uit te voeren. Er worden ongenadige straffen gezet op overtreders, zoals ambtenaren, scheepslui, wagenlieden en degenen die met de tolheffing belast zijn. Als zij menen met het publiceren van het ongenadigste mandement vrede met zichzelf te kunnen hebben, dan zal hun verdervenisse nabij zijn. Het woord Christi moet vervuld worden en de christenen moeten tot het uiterste benauwd worden, zodat zij niet meer op de troost van mensen steunen. Zoals een vrouw die in barensweeën is, zij heeft tal van mensen om zich heen, die troost bieden, het zijn haar vrienden maar niemand van hen kan haar helpen of troosten of haar lijden helpen dragen. Maar als zij op het toppunt van benauwdheid is, is de verlossing nabij. Zij moet tot de dood benauwd zijn, voordat zij verlossing kan verhopen. Als zij het kindje ziet, zal haar blijdschap zoveel te meer zijn. Zo zal de blijdschap der christenen ook veel groter zijn, als zij de verlossing zullen zien, waar ze de dood hadden verwacht. Zij zullen dan met Petrus zeggen: "nu weet ik waarachtig, dat de Heer mij verlost heeft". Zij zullen niet meer naar prinsen of mensen uitzien maar zullen met David zeggen: de Heer God is onze koning onze Heer en verlosser die ons heeft geholpen en ons verlost heeft uit de handen van degenen die ons haten, hij zal ons uit de muilen van leeuwen redden, die van plan waren ons te verzwelgen. Zij zullen met David te recht bekennen, dat het op mensen staan tot vallen brengt. Wie zich op de Heer God verlaat, hij zal worden opgeheven.
54
vervolg van CPG 841 f.256 en f.257 Laat ons daarom onze zonden voor God bekennen. Het is de schuld van onze zonden maar God is genadig, die de zonden vergeeft, zo gauw we ze bekennen. Hij is een God die niet lang gram is, zoals we lezen mogen in de ganse Schrift. Zo gauw iemand zijn zonden bekende, was God hem genadig en deed het kwaad niet, dat hij over hem opgeheven had. Laat ons die andere christenen die marchanderen, vermanen en zonder aflaten tot God bidden, gelijk de vrouw die aan de rechter vroeg en moeilijk was om van haar wederpartij geholpen te zijn: zij was de rechter moeilijk en hield niet op, zodat de rechter ten leste sprak: zij is mij zo moeilijk, ik moest naar wel helpen, zij laat mij niet met rust. Zo laten we voor God moeilijk zijn en niet ophouden met bidden. Zo zal hij ook ons verhoren. Dat heeft hij beloofd: "bidt en gij zult ontvangen en al wat gij de hemelse vader in mijn naam vraagt, dat zal hij u geven. Voorts mijn lieve, begrijp ik, dat oom Goris het huis moet verlaten, wat mij leed doet. Ik had hem wel daalders willen geven, als hij in dat huis had mogen blijven. Nu wel patience in alles. Het is mij een leed en als gij hem dat geld nog niet hebt teruggegeven, doe het dan als nog. Het ware mij een leed, als iemand door mijn schuld iets zou verliezen, hoe weinig ook want God enz. U schrijft mij, dat ik geen geld spaar, terwijl ik het wel eens nodig kan hebben. Ik hoop, dat ik dat nooit zal doen of dat ik het ooit gedaan heb. Ik zou willen sparen om het aan anderen te geven en te delen die het nodig hebben. Dan doe je goed. Niemand leeft langer door zijn overvloed, zo kan men merken aan de rijke man die zei:" mijn ziel rust .....(?) en daar is er nu vele benauwd (???), zoals gij alom ziet". Onze ouders mogen zich bezwaard voelen (zich druk maken) om het goed der wereld. Zij vinden troost in de omstandigheid dat zij nimmer gebrek lijden. Ik ben daar zeker van. Zij vervullen psalm 37: dat wel niemand voor God rechtvaardig is. opmerking Oom Goris kan, gezien zijn welstand, niet Goris Huyghe zijn, die lid van de Bredase magistraat was geweest en in april 1567 een zaakwaarnemer aanstelde (vóór zijn vertrek ) (Beenakker in voce ).
55
vervolg van CPG 841 f.256 en f.257) Ik weet, dat zij ernaar gestreefd hebben. Heb ik iets, wat zij nodig hebben, zeg het mij onmiddellijk, zoals lijnwaad, kleren of iets wat ik heb. Het is mij een leed, dat ik nu een kind draag (zie de brief van 25 juli 1568, blz. 105, bevalling aug.1568 ), anders zouden zij mijn beste bed kunnen krijgen. Begeren mijn ouders het, schrijf mij dan stondelijk, alsof het van hen is. Wees hun tot troost en onderstand, gelijk wij in Gods woord lezen, beter dan ik het kan schrijven. Zorg goed voor onze zuster Betken (Elisabeth) en leef vredelijk, wat onze ouders het meeste genoegen zal doen. God heurt nu zo genoeg, dat zuster Antonijnken bij ons is, opdat we haar raad zouden kunnen geven met Gods hulp want er is eigenlijk geen medicijn. Vermaan Betken zuster ook, dat zij -als gezondheid en leven haar lief zijn- zich moet wachten voor alle onverdoulijcke (onverteerbare) spijzen, zoals u wel weet, ook van pap, melk, rapen, appelen en dergelijke. Antonijnken zuster bekent mij nu wel, dat zij zich daarmee bedorven heeft. De ziekte is nu zó met haar verworteld dat zij bijna niet beter kan worden, denk ik. U lieve, ik derf niet schrijven van u te wachten ( ik mag er niet op rekenen, dat u schrijft ??) maar hope, dat gij het wel zult doen, opdat gij gezond zijnde, onze ouders dienen mocht en hen met Gods woord mocht troosten. Hiermee beveel ik u aan Gods genade aan, die ons allen versterke in den Gode met gebiedenisse om al die vrienden die ik niet begeer te noemen, mij ontbreekt daarvoor de tijd. Ik was laatstmaal (onlangs ) van plan Herman Rechters te schrijven (Deze Herman woonde al in november 1567 niet meer in Breda: blz. 71). Hij wilde geenszins iets van ons hebben, hoewel wij bij hem een nacht hebben geslapen en ' s morgens gegeten. Hij vulde onze flessen met bier. We wilden hem daarvoor een gouden leeuw geven maar hij wilde het niet aannemen. Ik zei : "uit dankbaarheid voor de bewezen vriendschap, je moet voor Mayken (de vrouw van Herman heette "Maria Adriaensdr") er een doek voor kopen". Zij vroegen of vriendschap te koop was.
56
vervolg van CPG 841 f.256 en f.257 "Neen", toen bood ik hun aan, dat als zij ooit uit Burick zouden verhuizen, zij ons huis zouden mogen gebruiken. Dit aanbod hebben ze, om de vriendschap te behouden, aangenomen. Zij wilden geen geld. Ons Lijnken gebiedt haar zeer aan u allen en bidt, dat gij haar ouders (zij is misschien 4 of 5 jaar ) zeer zou groeten (in margine: en schrijft hierin (?) dat hij (broer Johan of broer Hendrik ?) haar eens schrijft. Ik heb de preek alhier nog niet gehoord. Ik kan daarover niets vertellen. We horen (hier) geen gekrakeel, God lof.We hebben eens bij Hamelmannis gegeten. We hebben hem lange tijd gekend. We zijn zeer bedroefd geweest, dat wij geen brieven ontvangen hebben. Zeven weken na ons afscheid van u (ook van haar ouders en zus Betken) hebben we enige brieven van u ontvangen (circa eind september).We hebben er nu maar één ontvangen. Wij schreven weliswaar ook niet veel, maar één keer. Dat kwam door onze ziekte. Ik hoop, dat het voortaan beter zal gaan (met haar gezondheid ). Het gaat met mij nu 8 dagen goed, God lof. Ik hoop, dat het goed zal blijven, als het God belieft. Wij scheidden zó bottelinge van de anderen dat ik nauwelijks wist, wat er gebeurde (lett.: dat ik nauwe zinnen had). Ik had niet de gelegenheid aan mijn ouders te vragen, wat zij wel en niet bij zich hadden. Dit doet mij leed. Nu iets anders: laat mij weten of broer Jan te Bazel is of niet en hoe het met hem gaat. God wil hem in alle zaken wijsheid geven. commentaar: betreffende de woonplaats van de familieleden. Allen vestigden zich na hun vlucht (in april of later) over de grens in Wezel. Zij bleven er niet lang. Ze verhuisden naar het naburige Burick. In october 1567 scheidden zich de wegen. De ouders met hun dochters Anna en Betken huurden in Duisburg een woning. Kort erna, eind october of begin november verlieten Hendrik de Smet, Johanna en haar zus Antonijnken Burick en vestigden zich in Lemgo. In nov.1568 vestigden de ouders zich in Lemgo. Wat betreft Hamelmannis: volgens Roosbroeck, schrijver van het Antwerpse wonderjaar 1566, is een zekere lutherse predikant Herman Hamelman vanuit Lemgo naar Antwerpen vertrokken, waar hij een paar maanden is geweest. De Smet en zijn vrouw hebben tijdens hun huwelijk in Antwerpen gewoond.
57
vervolg van CPG 841 f.256 en f.257 Uit uw schrijven maak ik op, dat moeike Bruyninx nog in het land is. Laat het mij weten. Is het zo, dan zal het haar berouwen. Ik versta, dat hertog Alva en anderen drie weken geleden, ja bij die maand, te Antwerpen ....... zijn. Moge God hem de ogen des verstands eens openen, opdat hij …., wat hij doet. Laat mij van Outremont ook weten, hoe het met hem is. God des vredes is met u en met ons allen. Gebied ons zeer aan alle broeders en zusters en schrijf aan zijn moeken (van Outremont ), dat het nu niet geschikt is om ons vader te bezoeken, enerzijds door zijn ziekte anderzijds door de koude die zo bottelijk kwam. Er komt nog bij het ongemak dat hij niet meer in zijn eigen huis is want gij zult niet liegen (er wordt bedoeld: je zult de toestand wel niet overdreven hebben voorgesteld). Schrijf haar ook, zoals u kunt(??), opdat de kwaadwilligen het ook weten mogen en haar niet stoolen(??) en gebied ons zeer aan alle goede vrienden. Onze dochter Catherina kent haar grootvader en grootmoeder en u allen (tekst: gehavend). Ze noemt haar oom (Jan?) ook zeer dikwijls. We gebieden ons zeer aan hen allen. Het slot is een rommeltje: ik heb dit 's avonds zo lelijk geschreven. Gij mocht haar helpen en deze schreef ik eerst. (ra ra ra ). Ik ben nu tien dagen ……(wegv.) wel te pas geweest, God lof maar nooit ziek van harten hier, met adieu, J.C. voor u allen, wat ik vermag, de 14de november.
58
CPG 841 f.251 (= 8v) De zwaar beproefde Antonijnken brief van Johanna van den Gorput (wegens het handschrift) te Lemgo aan : onbekend datum : november / december 1567 wegens de opsomming van recente domicilies (Wezel, Burick en Lemgo) De genadige bescherming van onze hemelse vader zij met u, mijn lieve en weerde en over allen die ons aangaan, met alle benauwde christenen en allen die God zoeken. Mijn lieve, wij hebben uwer alder eerweerden de laatste keer in sommige brieven over de ziekte van onze zuster ( Antonijnken) geschreven, dat zij alle dagen koorts heeft gehad. De koorts is niet erger geworden, dat is mijn indruk maar zelfs verminderd. Zij heeft bij de koorts af en toe zowel overdag als 's nachts benauwde bangigheid gehad, te vergelijken met de toestand zoals die was, toen wij pas getrouwd waren ( trouwdatum: 12 januari 1562). Zij heeft hetzelfde in Burick (vlakbij Wezel) gehad maar toen duurde het niet zo lang, nu wel 8 of 9 dagen, en frequenter : 2 of 3 keer overdag en 1 keer 's nachts.Wij maken ons erg veel zorgen, omdat de flauwtes zo dikwijls voorkomen en langer duren. Onze barmhartige God geve haar, wat zalig is. Wij zouden het anders willen. Wij hebben een rolbed in onze kamer gezet. Zij heeft ongeveer 6 weken bij ons op de kamer geslapen. Wij doen, wat we kunnen, wat ook gepast is, al was zij een vreemdelinge. Hoe veel te meer nu! Mijn man doet er alles aan. Geen moeite is hem te veel, dat zeg ik gewis. Hij vindt het niet erg, dat hij zoveel moet doen. Hij verzorgt haar, alsof zij zijn eigen vrouw is. Het ontroert me dat te zien.Waartoe zijn we anders vrienden dan om elkaar in de nood te helpen! God heeft ons een lichaam gegeven, niet om in weelde of hovaardij te leven maar het lichaam is er voor, om bekwaam te zijn tot hetgeen God van ons vraagt. Wat dit laatste betreft, heeft onze zuster niet zeer g…….. (weggevallen) want vanaf het ogenblik, dat wij van Wezel naar Burick verhuisd zijn, heeft zij niet veel gegeten en gedronken. Ik maak me daarover zorgen, omdat al onze broers en zusters van nature eetachtig zijn, al zijn ze krank.
59
vervolg van CPG 841 f.251 Zij heeft in Burick luttel gegeten, hier (Lemgo ) nog minder. Wat wij ook aan vis of vlees voorzetten, wil zij meestal niet eten. Wat zij hier gegeten heeft, was af en toe een stukje gezoden (gestoofde) haas of gans met wat boter, gelijk een endtvogel (?) of wat van een gebraden gans. Zij kan hoender of goed gebraden patrijzen of veldhoenders die wij nu hier veel hebben, niet eten maar een gedopt of gezoden ei is, zoals ik de laatste keer schreef, dikwijls haar beste kost geweest. Zij kan geen gestoofde of gebraden karper die hier goed is, eten. Het is haar te zwaar, dunkt mij. Van andere kwade spijzen, zoals peen, rapen, appels of dergelijke, heeft zij haer hier wel(?) gewaach…. (weggevallen) maar zij heeft mij gezegd, dat zij thuis haar maag bedorven heeft zonder het te weten, wat haar zeer berouwt. Zij is zeer geduldig en lijdzaam in haar lijden, dat God haar oplegt. De flauwtes zouden wel verdwenen zijn, als het Gods wil was geweest. Zij en wij hopen, dat het zou beteren tegen haar maand want de andere keer, toen zij ze had, heeft zij het tweemaal gehad: de eerste keer, toen wij te Lemgo kwamen en omtrent die maand nog een keer. Zij had die ziekte vier dagen geleden weer moeten hebben maar zij (de flauwtes) kwamen niet. En zo verzwaren de flauwtes (de logica ontgaat me). Zij schikt zich naar de wil van God. Zij is niet moeilijk in haar ziekte. Ik wist niet, dat zij zo stil was. Ik had liever drie zieken zoals zij, te verzorgen dan Severijn en Jan (haar broers). Ik hoor wel, dat zij zich druk maakt over alle benauwde christenen die onder de tyrannie van de anti-christ leven. Zij maakt zich ook druk over de vluchtelingen die hun goederen verliezen. Principalijk heeft zij medelijden met uwer E (= de geadresseerde), dat u uw goederen hebt moeten achterlaten. Zij betreurt het, dat wij van u niet horen, hoe alle dingen er voorstaan. De brieven, die wij van u ontvangen hebben, zijn 6 weken en 2 dagen geleden door u geschreven. Wij hebben, sinds we ons in Lemgo gevestigd hebben, slechts eenmaal brieven ontvangen.
60
vervolg van CPG 841 f.251 Een samenvatting van het laatste deel van de brief, waarin het denken na het schrijven kwam. De brief eindigt abrupt. Zo zouden wij wel begeren te weten of broer Hendrik genegen is "uit" te komen om onze zuster te bezoeken, opdat zijn woorden haar lijden mogen verlichten want zij maakt zich erover bezorgd, dat u en al degenen om u heen gebrek zullen lijden. Zoals wij de laatste keer aan u, in mindere mate aan Hendrik en ook aan haar hebben gezegd, dat wij voor u, onze zusters en broeders die het behoeven, bedden, kleren, lijfwaad of andere dingen ter beschikking hebben, zolang God ons zijn zegen geeft. Zij zegt dikwijls: "ik ben in de wil van God al wel tevreden'', gelijk zij ook is. Zij voegt eraan toe: "had ik maar iets van vader en moeder gehoord", gelijk wij ook graag willen. Dit is, waarnaar zij het meest haakt. Ik vraag haar altemet (af en toe) of zij niet graag bij ons is. Zij zegt "ja, ik ben wel zeer tevree maar hoe zit het met de vreemdelingen daar " ( de laatste regel is onzeker).
61
CPG 841 f. 248 (= 7r ) t/m 250 Op zoek naar een dienstmeisje Van Johanna van den Corput aan: een geliefde vriend en broeder in den Heer datum : 2 december 1567 Het jaar is af te leiden uit de laatste zin, waarin over de brief van en aan Vervloet wordt gerept. In combinatie met de datering van de brief aangaande Vervloet op blz.. 68 wordt de datering 2 december1567. Een slecht gecomponeerde en van de "hak op de tak" springende brief van Johanna die de hebbelijkheid heeft "sneller te schrijven dan te denken" en tot overmaat van ramp voor het grootste deel van de brief een botte ganzeveer hanteert, waardoor vele letters dichtlopen. De inhoud van de brief is triviaal. Het betreft een familie-twist over een bruidschat: de ene dochter heeft meer gekregen dan de andere én over een erfenis en schulden, over de bewoning van een geërfd huis te Lemgo: wie mag welke verdieping bewonen. Johanna is blijkbaar als vredestichster en adviseuze ingehuurd. Tot zover de samenvatting van f.248 en f.249. Ik kan van moeizaam opgediepte triviale feitjes geen brood bakken en ga daarom met f.250 verder, die Johanna met een nieuwe ganzeveer heeft geschreven. f.250 Wij hebben van iemand gehoord, die in Antwerpen is geweest en voor ons enkele dingen uit de stad heeft meegenomen, dat Alva een grote som goud heeft beloofd aan ieder die de hertog van Kleef dood of levend aan hem zou uitleveren. Deze hertog geeft aan benauwde christenen onderdak in zijn hertogdom. God wil Alva vergeven en hem tot inkeer brengen om wille van zijn naam want zijn tyrannie is groot, altijd hoe dat quame (?). Ons huis en hof en alles wat we hebben (in Antwerpen, waar ze gewoond hebben?) is voor u en de uwen, zoals het behoort. "Van de hak op de tak": oft het zo kwame, dat heu... ,'?) broer eens uit kwame (uit: Nederland?) en dat men daar een jonge vrouw wist, die voor mij de was wil doen. Zij hoeft niet te koken. Zoals ik de laatste keer aan mijn zuster Anneken (=Anna) schreef, dat als zij gezond zou zijn, zij met broer Hendrik zou kunnen komen, (hak/tak) a1 ware het een arm meisje, men let hier niet op kleren. Ik heb geen behagen meer in deze meisjes, een weinig (hier?) min of meer, daarop zal ik niet letten, als het maar een godvrezend meisje is en dat zij kan wassen. Dit zou ik zeer wel begeren en hertelijk hiervoor bidden, dat de hemelse vader u zal beschermen, die ons in alle noden door de h. Geest bijstaat. Met haast geschreven 2 december. Deze brief geschreven hebbend, heb ik de brieven betreffende Vervloet ontvangen.
62
CPG 841 f.299 (= 33r ) t/m 302 De gebrekkige postverbinding brief van Catharina Court te Breda aan : .Anna van den Corput te Lemgo ( zij vergist zich, het moet zijn "Duisburg") De brief bereikt haar via haar broer Hendrik. datum: 9 dec. 1567, ontvangen 21 december. De genade en vrede van onze hemelse vader en Jezus Christus zijn lieve zoon, onze Heer, met de gemeenschap van de h.Geest zij met u in Christus Jezus. Eerwaardige zuster in den Heer, Anna van den Corput, u zal believen te weten, dat ik uw brief d.d. 24 september ontvangen heb. Ik begreep daaruit, dat het met de gezondheid van u allen goed zit. Dit is mij zeer aangenaam om te horen. Het is met mij nog redelijk naar het lichaam. De Heer geve zijn genade voor onze zaligheid. Beminde zuster, ik heb uit uw brief begrepen, dat u van Burick naar Lemgo bent verhuisd, waar u denkt te blijven, totdat de Heer anders in ons vaderland voorzien heeft, opdat wij de oprechte predicatie van zijn goddelijk woord wederom door zijn genade mogen hebben. ( Johanna en Hendrik de Smet wonen in Lemgo. De ouders en Anna zouden pas in het najaar van 1568 in Lemgo gaan wonen ). Beminde zuster en vriendin, het is mij een leed, dat u verhuisd bent. We zullen elkaar daardoor niet zo dikwijls kunnen schrijven. Ik weet namelijk niet of mijn brief u zal bereiken. Ik zal daarom mijn brief naar uw broer Hendrik in Duisburg sturen, in de hoop, dat hij ervoor kan zorgen, dat mijn brief u bereikt. Wij zullen elkaar, hoewel lichamelijk ver van elkaar verwijderd, geestelijk nabij zijn door de eendrachtigheid des geloofs. Och lieve zuster, ik wens dikwijls, dat ik bij u was maar de Heer heeft zo voorzien, wij moeten patience hebben. Dan volgt er een preek van 35 regels. f.300. Men zegt, dat prins Condé zo'n menigte volk heeft bijeengebracht, die niet te tellen is. Hertog Alva is hier nog te lande met het Spaanse leger (in het Frans): de gouvernante ( Margaretha van Parma) heeft ontslag genomen. God lof, er zijn in Breda geen krijgsknechten gekomen. Er zijn wel Spanjaarden naar 's Hertogenbosch getogen. Zij hebben in de omliggende dorpen (om Breda) veel benauwdheid veroorzaakt en misschien ook wel de pest gebracht, wat deerlijk is. De Heer wil zijn genadige ogen eens neerwaarts slaan op de verdrukking van zijn uitverkorenen, die nu wel overal is enz enz. Eerwaardige zuster in den Heer, ik zie nog geen verdrukking van de antichrist. Deze triomfeert nog al te zeer met zijn gemaakte goden maar de val zal plotseling volgens de Schrift geschieden.
63
vervolg van CPG 841 f.299 Het is geen genoegen in ons vaderland te wonen, het is, hoe je je ook wendt of keert, vol benauwdheid. Peeter van Keulen is nog deerlijk gevangen. De Heer wil hem vertroosten en ons ook die hier genoeg ……(?) in het babylonische land. Hij is tweemaal los geweest, totdat zij het te gevaarlijk vonden. Hij is nu vaster dan ooit. Er mag niemand meer bij hem komen dan degenen die hem bewaken. Al houden ze hem vast, ze kunnen hem niet van de zoetigheid van de h.Geest beroven. Wees hem indachtig in uw gebeden, zo hoop ik ook naar mijn krank vermogen te doen. Laat de Heer niet toelaten, dat zijn naam door onbekenden belasterd wordt, die zeggen: ''waar is uw God, op wie u vertrouwd hebt". Het valt me niet mee de brief te moeten beeindigen. De tijd valt mij te kort. Als het mij beter schikt, hoop ik u weer te schrijven. Dan een preekje. Ik had u wat uitvoeriger willen schrijven maar omdat mijn zuster Wyllekens twee maanden ziek geweest is en ik op een goed ogenblik dacht, dat de Heer haar thuis zou halen: het is nu, God lof, redelijk wel met haar. Haar ziekte is er de oorzaak van geweest, dat ik u niet eerder kon schrijven. Ik hoop, hoewel we ver van elkaar zijn, dat dit de vriendschap niet te mijn zal zijn (?). Wij zijn op 1 december 1567 in Breda gaan wonen. Ik zou dit ook aan u geschreven hebben maar de tijd was te kort. Aanvaard mijn excuus. Ik zal mij beteren. Ik hoor, dat uw vader en moeder (naar Duisburg) zijn vertrokken enz enz . Ik moet nu een einde aan het schrijven maken. Neem het kwaad geschrijf me niet kwalijk. Ik heb in grote haast geschreven. Ik kon niet nalaten u te schrijven, hoe slecht het met ons land voorstaat. U zult er wel van gehoord hebben enz. Mijn liefde zij met u allen, Breda 1567 9 december, al de uwen van herten goet wensende, die altijd is KC.
64
CPG 841 f.305 t/m 308 ( = 36 v ) Treurnis over de godsdienstige toestand in eigen land brief van Catharina Court te Breda aan : Anna van den Gorput te Duisburg datum :11 dec.1567, ontvangen 21 dec. Genade en vrede van God, onze hemelse vader, met de gemeenschap van de h.Geest , zij met u, geschreven tot een christelijke groet aan u, beminde zuster in den Heer. U zal willen weten, dat wij al te samen redelijk te passen zijn naar het lichaam. Willem de bode heeft vandaag uw brief bezorgd, waaruit blijkt, dat het met u goed gaat, wat mij aangenaam is. In uw brief is te lezen, dat uw vader en ook uw zuster Antonijnken ziekelijk zijn. De Heere wil hun beterschap verlenen, bijzonder uw oude vader. Oude lieden zijn zo bijna verwonnen van de krankheid des lichaams, hun leden zijn debiel en machteloos van ouderdom. Beminde zuster, als hij zó krank is dat hij niet meer kan staan, wil hem dan in zijn ouderdom en krankheid bijstaan. Ik heb daarover overigens geen twijfel. Ik versta uit uw schrijven, dat er een mandement is, waarin staat dat degenen die daar naar dorpen gevlucht zijn, moeten vertrekken. Maar de Here heeft gelukkig anders voorzien, wat mij zo lief is te horen. Ik heb dikwijls horen zeggen, dat Duisburg luthers is ( letterlijk: al mertinisten zijn ) maar uit uw brief blijkt het tegendeel: dat de rechte religie dagelijks verkondigd wordt. Och lieve zuster, u weet niet, hoe deerlijk het hier is te lande voor de christenen. Ik wens me dikwijls bij u. Lieve zuster, wij hebben de heilige Schrift, al hebben we de verkondiging niet, zolang wij ten minste de Schrift mogen houden. Ze proberen de boeken te weren. Ik moet ophouden verder te schrijven want mijn handschrift laat te wensen over. Het is met groot ongerief geschreven. Als ik wat beter ben, hoop ik een brief naar uw zuster Antonijnken te Lemgo te sturen. Ik heb uit uw brief begrepen, dat zij daar is. Ik hoop, dat u deze brief bij haar kan bezorgen. Ik hoop ook aan uw zus Betteken te schrijven (Elisabeth woont samen met Anna bij haar ouders). Wilt u uw vader, moeder, zusters en broeders zeer de groeten doen, speciaal Betteken en Antonijnken (de volgorde kan erop duiden, dat Betteken ouder dan Antonijnken is.)
65
vervolg van CPG 841 f.305 t/m 308 De inhoud van de ingesloten brief (ook bestemd voor Anna) Deze ingesloten brief had ik geschreven, voordat ik uw laatste brief ontving. Ik schreef deze brief in de mening dat u met uw zuster Betteke naar Lemgo was vertrokken (zoals De Smet en Johanna v d Corput), maar uit uw schrijven bleek, dat het niet zo was. Ik ben er blij om. Nu kunnen we elkaar meer schrijven dan als u naar Lemgo was afgereisd, dat ligt veel verder. Het is mij een leed, dat ik u niet eerder heb kunnen schrijven. De oorzaak zult u in de ingesloten brief vinden. Ik hoop, dat u het mij niet kwalijk zult nemen. Als ik verhuis, dan laat ik het u weten. Wat nieuwsberichten: men zegt, dat de koning rond Parijs 20.000 paarden heeft bijeengebracht, het kunnen er ook duizend zijn, met voetvolk. Ik moet nu mijn slecht geschreven brief beeindigen. uw goede vriendin, tot uw dienst , wat ik vermag, K.C
66
CPG 841 f.247 (= 6r) Anna, de intellectuele vraagbaak van Johanna brief van Johanna van den Gorput aan: wrsch. haar zus Anna datum: 4 jan.1568 Genade en barmhartigheid van onze hemelse vader zij met u. Mijn lieve (het volgende woord doorgehaald), wij zijn hier wel te passen, God lof uitgezonderd onze zuster ( zeer wrsch. Antonijnken), wier toestand weer verergerd is maar ons dunkt, dat het vooral hierdoor komt, dat zij haar eten niet wel kan verteren. Zij eet veel onbekwame spijzen, als zij krank van zinnen is en wij niet in staat zijn haar eruit te halen. Geven wij niet terstond, wat zij eist, dan wordt zij gemeyt en bang. Geven we het haar, dan eet zij zoveel en wordt dan ook bang. Wat te doen? Wat zij wil, dat zijn kwade spijzen, zoals vis, ganzen en vaste peperkoek. Zij eet nu geen appelen meer maar d'e andere spijzen zijn niet beter. Zij eet overigens al te met (af en toe) wel goede spijzen, zoals - als zij eerst "kwaad"gegeten heeft- gehaste (geroosterde) tarwe- of witte boterhammen die niet kwaad zijn, als zij er niet te veel van eet. Haar natuur vermag zoveel niet, zoals blijkt. Als zij goede reden heeft, begeert zij nauwelijks te eten: een weinig en heeft geen honger. Dus mijn lieve zuster (hier niet doorgehaald!), bid de Heer voor ons, dat hij ons wijsheid geeft in onze zaken want wij maken ons ernstige zorgen of wij wel goed handelen. God wil ons genadig zijn en haar die ziekte afnemen, als het haar zalig is want het is benaut om aan te zien. Voorts mijn lieve (het volgende doorgehaald), schrijft gij al goede tijdingen. God geve, dat het zo zijn moet maar laat ons niet op mensen staan want op mensen staan, brengt tot vallen maar wie zich op de Heer verlaat, zal opgeheven worden want het is beter op God te vertrouwen dan op mensen, het is beter op God te vertrouwen dan op vorsten, hoewel ik weet, dat God door middelen werkt. Ik zeg tot allen, dat wij vast op God moeten staan.
67
vervolg van CPG 841 f.247 Voorts mijn lieve zend ik u een brief die juffrouw Vervloet (van de bekende Bredase magistraten-familie?) aan mij als antwoord op mijn brief heeft geschreven. Ik had in deze brief over beelden en mensen, en over leer en (bijbelse ) instellingen geschreven. Zo zou ik willen, dat gij deze brief leest en aan mij schrijft, wat te antwoorden want ik ben nu zeer kwalijk van moeite. Ik zou haar wel willen antwoorden, althans op de meeste punten. Zij gebruikt dikwijls zulke armelijke argumenten dat je medelijden krijgt. Die grote blindheid! Als je op iets geen antwoord weet, vraag het dan aan meester Charles, opdat ik haar het juiste antwoord kan geven. Dit bid ik u vriendelijk. Antwoord mij zo kort als ge kunt maar wel goed. Meester Charles zal u op sommige zaken wel berichten. Ik heb nu zeer kwalijk moeite, zoals u lieve wel weet. Zend mij te zijner tijd de brief van juffrouw Vervloet terug, omdat ik ook wat moet schrijven. God wil haar en Sijmken Moetken en alle verdoolden die nog op de omweg zijn, eens met de kennis van zijn woord verlichten, opdat zij en wij tot één schaapskooi onder één herder Christus Jezus mogen komen. Wij bevelen u aan de genade Gods aan, met groeten van onze lieve ouders, al onze zusters en broers en mijn kinderkens die ik aan Gods bescherming aanbeveel. U moet mijn handschrift niet kwalijk nemen. Met haast 4 januari 1568. In margine staat te lezen: laat men in de gemeente Gods voor haar bidden (Antonijnken), dat God haar van haar lijden verlossen mag, als het haar zalig is. Ik hoop, dat je het niet vergeet want wij zijn schuldig om voor haar te bidden, J.C. . De beeldenverering is ook een punt van tegenstelling tussen Bredase calvinisten en lutheranen geweest. Het breken der beelden ontlokte een fel protest van het lutheraanse kamp door middel van een pamflet, waarop Marnix weer reageerde (Beenakker,"Breda in de eerste storm van de opstand", blz..115). Ik acht het niet onwaarschijnlijk, dat hier een oud zeer wordt opgerakeld.
68
CPG 841 f.275 (=21 r) en f.276 (=21v) (adres) Op zoek naar een kruiwagen (Johan) Een Latijnse brief van Jodocus Pontanus aan Johan van den Corput te Straatsburg datum van aankomst 8 jan.1568 Latijnse tekst Ornatissimo Domino Joanni Corput Ignoscas mihi, Domine, si te molestia hisce primis meis ad te literis molestia afficiam, huc enim ipsa me impellunt (uitgang weggevallen) necessitas atque humanitas tua quam fretus non dubito te Christi nomine vehementissime orare ut mihi si potis (uitgang weggevallen) succurere digneris, desidero enim alquam hic Argentini (Straatsburg) vivendi conditionem sed cum majori libertate studiique ocio conjui.(uitgang weggevallen) quam ea sit quam in presens (of praesens) habeo. Quare te oro atque obtestor (uitg.wegv.) etiam D. ut mihi per literas clauculum significare non degraveris, si qua hic restet num in quam spem aliquem (uitg. wegv.) suscipere debeam, non enim hanc vitam meam hac servit (uitg.wegv.), ut (wegv.) inpeditam atque propterea inertem amplis ita transire super (uitv.wegv) qua quidem re me immortali tibi devinces beneficio ac qua in re opus habes, tibi omnem meam operam diligenter (uitg.wegv.) ac fidem denique me ipsum etiam tuam offero dedicoque m... (rest wegv.) inpera invenies me non modo paratissimum sed etiam diligentissimum fidissimumque . Vale, Domine humanissime Basilee Decembris 1567 summa celeritate nocte hora 2 alias si tibi molestum non erit fusius (??) (letter na "u" niet duidelijk) tibi animum mei voluntatem consiliique rationes aperiam. Endonoco et Martino filiis nostris herelibus ex si placet. D. plurima…( wegv) dicito ad quos etiam iam alquid dedissem (m niet zeker) nisi in (?) nimis (?) multam noctem ipsorum patri literas hac (onzeker) illuc conscribendae fissent.Vale rursum in Christo Domino in chartula D. si placet ( Josiae Wechlerbibliopolae) inscribas in qua epistola tua ad me inplicata sit. f.276: Ornatissimo D.Joanni Argentinae accepi 8 cal. januariae 1568 Vertaling (opm. uit deze brief blijkt wel, dat Johan van den Corput in de kringen van notabelen aanzien geniet.) u vergeve mij, Heer, als ik u lastig val met deze, mijn eerste brieven. Immers juist de nood en uw humanitas dwingen mij zó dat ik, op uw humanitas vertrouwend, niet aarzel in naam van Christus u ten zeerste te verzoeken, dat u als het kan, mij te Straatsburg te hulp komt.
69
CPG 841 f.275 en f.276 Immers, ik verlang een zekere conditio om hier te Straatsburg te leven maar met grotere vrijheid en met een sneller verbinding van studie (de betekenis ontgaat me) dan die (= "ea" = conditio) is welke ik nu heb. Ik bid u daarom en bezweer u ook, Domine, dat u zich niet bezwaard voelt door middel van brieven heimelijk te laten weten (si qua hic restet = si et ea hic restet) = indien ook "ea." (conditio ) restet ( blijft ) ( betekenis?) of ik enige hoop mag koesteren. ( Er zal ongeveer staan): immers, ik wil mijn leven hier ("hac") niet onbelemmerd en leeg laten voorbijgaan. U zult mij, wat betreft deze zaak, door deze onsterfelijke weldaad zeker aan u binden (in normaal Nederlands: ik zal u eeuwig dankbaar zijn). Als u me ergens voor nodig hebt, bied ik u aan mijn hele werklust in alle zorgvuldigheid en trouw en ten slotte mezelf ook. Ik wijd mij toe ( = ik ben beschikbaar ), je hebt het maar te zeggen. U zult me vinden niet alleen heel gereed met alle nauwgezetheid maar ook met trouw. Gegroet zeer humane Heer, Bazel december 1567 in grote snelheid geschreven om 2 uur 's nachts. Als u het niet erg vindt, zal ik u uiteeenzetten, wat mij beweegt in de andere overwegingen van mijn plan ("alias" slaat op "rationes"=overwegingen). Het volgende gaat over zijn zonen en erfgenamen Henk en Martien. Papa heeft aan Henk en Martien herhaaldelijk gezegd, dat als oom Johan van den Corput het goedvond, zij iets gekregen zouden hebben, als papa niet de hele nacht bezig was geweest met het schrijven van de brief. Nogmaals de groeten in Christo. Dan volgt er een krabbeltje: als u het goedvindt, heb ik bij uw brief gevoegd een brief voor de boekenverkoper "Josia Wechler". (volgens een aantekening komt de naam van de schrijver voor in : Rijksgeschiedenis Publicatiën , kleine serie dl.X )
70
CPG 841 f.322 (=45r) en f.323 Kattebelletje Twee brieven van Maria Adriaansdr te Breda aan Anna van den Korput, de ene is van 15 januari 1568 ( op grond van de inhoud: door een verwijzing naar het verblijf van Hendrik van den Corput met kerstmis 1567 in Breda, zoals vermeld op blz.. 72). De brief is van Wezel naar Duisburg doorgestuurd. De andere brief is van 18 maart 1568 (in samenhang met de vorige brief en omdat de vader van Anna van den Corput nog leeft). De eerste brief: bla bla bla , gelijk gij mij ook ettelijke malen in uw brief verhaald hebt. Ik bedank u zeer hartelijk voor uw goede vermaningen. Mijn lieve zuster, ik bid u en neem het me niet kwalijk, dat ik u niet weer geschreven heb en aan u zo weinig schrijf. Ik moet bekennen, dat ik de gave niet heb om de Schrift uit te leggen, zoals gij. Ik kan bovendien niet goed schrijven en spellen, zoals je ziet. bla bla bla Lieve zuster, ik moet u laten weten, dat het schorteldoekje van je schoonzus (de vrouw van Hendrik), door Katrin die Vallin geverfd, vlekken vertoont. Zij is daarover zeer bedroefd. Ze zegt, dat het bij het dragen en wassen minder zal worden. Ik heb haar 12 penningen gegeven. Herman Rechtersen (de echtgenoot van Maria Adriaensdr ) en ik, wij doen u en uw lieve eerwaardige ouders hartelijk de groeten en ook aan u en uw lieve broeders en zusters. Mijn lieve zuster, houd uw lieve vader en moeder het verhaal over aartsvader Jacob voor ogen die in zijn jonge jaren het vaderland moest verlaten en naar Egypte ging.bla bla bla Geschreven door mij Maria Adriaensdr, uw vriendin, 15 jan. geschreven te Breda en 17 januari te Wezel ontvangen. Ik hoef aan uw broer Hendrik de groeten niet te doen, omdat hij vermoedelijk nog te Breda is.
71
CPG 841 f.345 (= 58 r ) t/m 348 De weldaad van correspondentie brief van Anna van den Gorput ( op grond van de inhoud en "adieu" aan het slot) aan: fam. De Smet (op grond van de inhoud ) datum : 20 jan.1568 Genade en vrede van God, onze vader, door Jezus Christus zijn lieve zoon, onze Heer, met de troost van de h.Geest zij met u liefste zuster (Johanna) en met uw man (= mijn lieve broeder). Wij maken het goed, we waren bovenmate verblijd uw brief van 15 jan.1568 ontvangen te hebben, gebracht door een student van Dusseldorf. Door het lange wachten van wel 5 weken (de vorige brief was van begin december) dachten we, dat dit uitstel met droefheid te maken had. God lof, dat het niet zo was, hoewel het met ulieden nog naar het lichaam niet wel is. Dan een preek van 50 regels (vlucht naar Egypte, mirre, wierook enz): zij moesten de vlucht nemen; als het God belieft, zal hij u ook wederom uit Egypte voeren. Ik hoop, dat u, waar u nu bent, niet zonder gemeente zult zijn (dan volgt er een lofprijzing op Johanna): u bent geroepen mensen te helpen, die ons vanaf onze geboorte geholpen hebt (Johanna is wrsch. ouder dan Anna). Tot wie hadden we anders moeten gaan, die ons uit alle nood en benauwdheid geholpen heeft. God heeft haar aan ons bezorgd. Stel u tevreden met deze vocatie bla bla bla. Ik kan u niet onthouden, lieve zuster, hoe blij vader en moeder met de brieven waren, uitgezonderd de brief over ziektegevallen, en dan 5 weken niets (het kan slaan op de brief van blz. 59 maar dan moet de datering december 1567 worden). Vader heeft niet anders dan getreurd, gebeden, gezucht en geweend, hetgeen mijn herte zeer bezwaarde (Hendrik was toen in Breda). Parafrase: elke brief pluisde hij uit. Schrijf daarom in het Frans, als je over een zwarigheid schrijft. f.347 Vader heeft in die 5 weken geen psalm willen zingen. Hij zong zelfs Latijnse gezangen, gelijk hij placht te doen, als hij droevig was. We hebben 's middags en 's avonds voor onze zuster en ulieden gebeden. We wilden het nogeens doen maar op dezelfde dag, dat was woensdag, de 15de, kwamen Hendrik uit Breda en de 17de broer Severijn.
72
vervolg van CPG 841 f.345 t/m 348 Op die woensdag had vader zó ras niet gegeten of hij ging wederom zingen: 3,4 en 5 psalmen in het Duits. Hij is nu weer vrolijk van harte. (dan wrsch. over Antonijnken) hoewel de leste zijn om ergernisse …..??? wederom moeder en hij niet blij zijn en ik nog minder, maar we hopen verbetering, zo het de Heer belieft. Gelukkig nadert de zomer want ik schreef de laatste keer over vele nieuwe tijdingen ..., maar daar ik sinds wij Breda verlieten, mijn hoop niet op mensen maar op God gesteld heb bla bla bla f.348 Wat de brief van juffouw Vervloet, deze heb ik ontvangen. Broer Severijn heeft hem gebracht. U verzoekt mij om antwoord. Deze brief is, om eerlijk te zijn, lang, duister en doortrokken (sluw). Het zou beter zijn, als een beter onderlegde zou antwoorden met argumenten uit de Schrift. Ik heb de brief gehouden en hoop, dat het de Heere zal believen mij de gave te geven. Ik heb nu geen gave van antwoord door de pijnen die ik dikwijls in mijn hoofd heb. Mijn geheugen is daardoor klein. Met een slecht geheugen kan ik deze brief niet weerleggen (onder voorbehoud): heeft Vervloet dit wel geschreven? Wie dit gemaakt heeft, wordt geleid door de geest van leugens. Zulke liéden te weerleggen, moet door het verstand gebeuren maar het verstand moet anders dan bij haar, contrarië gedreven worden door de geest van de waarheid. Als de Heere mij deze wil geven, dan wil ik deze gave ter ere Gods en ter liefde van de waarheid gebruiken. Ik bid de Heer daarom mij te geven de geest van waarheid, wijsheid en verstandigheid, opdat ik deze taak op me kan nemen. Ik heb door Gods genade aan Truyken een brief geschreven (maar nog geen antwoord ontvangen). Ik heb er twee maanden over gedaan. Ik ben niet half zo vlot als verleden jaar. Bovendien heb ik, omdat vader dat wilde, het tweede deel van de principale sententie van meester Geraert, onze zeer getrouwe leraar en predikant, op papier gezet. Zo heeft mijn geheugen, al toch niet sterk van nature, heel veel te doen gehad, en wel in die mate dat ik soms nauwelijks weet, wat ik doen zal. Ik hoop met hulp van God, dat mijn geheugen weer op het oude niveau komt.
73
vervolg op CPG 841 f.345 t/m 348 Zo mijn lieve zuster, al zend ik het antwoord niet, heb geduld. Ik moet op hulp van boven wachten. Ik weet, dat jij het tien maal zo beter zou kunnen doen dan ik op dit ogenblik. Bid daarom de Heer om mij. Ik wil ook voor u allen bidden maar mijn gebed is flauw. De Heer wil mij sterkte des geestes geven. Ik bid dikwijls, dat u ons wilt schrijven over familiezaken. Ik verlang zo naar zulke brieven. Ik wens mezelf zo menigmaal bij u maar de weg (afstand ) verhindert het ons. enz Het leven hier is onzeker, nu eens ziek, dan weer gezond.We moeten dat alles lijden om door vele verdrukkingen de enge poort in te gaan bla bla Adieu , mijn liefste.
74
CPG 841 f. 341 en 342 (= 56 r ) Verkeerd eten: oorzaak van ziekten brief van Anna van den Corput aan : Antonijnken, mijn lieve zuster, te Lemgo datum: 20 jan 1568 Genade en vrede van God, onze lieve vader, door Jezus Christus, zijn lieve zoon, onze Heer, zij met u, met de versterkingen van de h.Geest die u nimmer zal verlaten. Mijn lieve zuster Antonijnken, we maken het goed. We waren zeer bedroefd dat je ons de andere keer niet geschreven hebt. We zijn in onze sas, nu we zowel van Hendrik als van u brieven hebben gekregen. We lezen daarin, dat het met u wat beter gaat, al is het naar het lichaam nog niet goed met u. De ziekte komt van niemand dan van God, onze barmhartige vader die ons hier straft, opdat wij niet hier met de wereld verloren zouden gaan. Het gebeurt ons ten goede bla bla bla. Mijn lieve zuster, al is het eeuwig leven beter dan dit tijdelijke leven, we moeten dit leven verzorgen, we mogen het niet verkorten want het is een belofte van God: het lang leven. Ik bid u daarom, nu de Heer u een weinig beterschap geeft, geen spijzen te gebruiken, die niet goed voor u zijn, zoals ik u dikwijls geschreven heb. Ik hoop, dat uw broer (= haar zwager De Smet) en uw zuster (Johanna) het u ook zeggen. We hebben van nature de gewoonte iets te eten, wat niet goed voor ons is. We moeten niet voor een klein beetje lekker eten onze gezondheid in de waagschaal stellen. Daarom, lieve zuster, al kost het driemaal meer, eet liever wat goeds dan iets kwaads. Ik mag ook niet alles eten, anders zou ik ziek blijven liggen. Onze ouders hebben ons het goede voorbeeld gegeven. Daarom lieve zuster, luister naar uw broer De Smet die weet wat goed voor u is. Het is Gods wil, dat je gezond wordt en dat je weer in staat bent mij een briefke te schrijven. Ik verlang zo naar brieven. Ik ben zó blij, als er brieven uit Lemgo komen dat ik de brieven niet tijds genoeg kan openbreken.
75
vervolg van CPG 841 f. 341 en 342 Jij doet hetzelfde, denk ik. Ik schrijf daarom zoveel mogelijk, als er een bode naar Lemgo gaat. Vader en moeder zijn in een goede stemming maar ze zijn droevig geweest, toen broer Hendrik in Breda was en broer Severijn kwam en ging, en toen gij ziek was en toen jullie geen jong meisje konden vinden. Onze ouders zijn nu blij: Hendrik en Severijn zijn thuis gekomen, het gaat beter met jou en jullie hebben bijna een jong meisje. Catharina Court heeft u tweemaal de groeten gedaan, ze bidt voor je. Zij schrijft, dat Peter van Keulen veel beter zit dan hij gedaan heeft. Sommigen zeggen, dat hij het hele hof mag doorlopen; hoe dan ook, zit hij beter. Dan in het Frans: de drost van Breda "heeft willen laten doen een mess…. (weggevaller)'' aan elke gilde in Breda maar de kleermakers en de hoefsmeden hebben het ook niet willen doen en hebben (explutier ???) gegeven een grote som geld, handelend tegen God en hun geweten. (klopt mijn vertaling welt de logica ontbreekt). God zij geprezen die hun de kracht heeft gegeven (einde Franse tekst ). Hiermee wil ik u aan de Heer aanbevelen. Ik weet niet meer te schrijven, nog een klein briefje voor Lijnken. De vrienden van Wezel, Breda en van hier doen broer (De Smet), zuster (Johanna) en u de hartelijke groeten, in het bijzonder van nicht Verguys, Herman Rechtersen met zijn vrouw, onze broers Bartholomeus, Claes en Antoni en hun vrouwen en kinderen, (dan in het Frans) meester Charles en zijn vrouw, Alard Six en zijn vrouw (= Dorothea Mercator), en de dochters van Mercator, Luc en monsieur Ysabeau en Truyken. Hiermee wil ik u enz. Anna van den Corput
76
CPG 841 f.355 t/m 358 (= 62r) blz. 77 t/m 83 Ballingen op de schopstoel Anna van den Corput aan haar zus Johanna (op grond van de inhoud) datum: 31 jan.1568 vervolg op de reeks van twee Genade en vrede, zeer geliefde broer (haar zwager Hendrik de Smet) en zuster (Johanna). U moet weten, dat wij de winter goed zijn doorgekomen, anders is het gesteld met Antonijnken door de kwade spijzen, die zij gebruikt. Ik hoop, dat de Heer haar ziekte verlichten zal. Laat de Heer haar geven, wat haar en ons zalig is.We laten ook in de gemeente voor haar bidden naar de leer van Jacobus (Jac.5,13), in de hoop dat het gebed van de gelovigen haar helpen mag. Ik heb uw brief doorgezonden naar de vrouw van Alard Six (m.i. afkomstig uit Antwerpen). Zij bedankt u. Doe namens haar de groeten aan de broeders en zusters in Breda, en te Wezel aan Herman Rechters en zijn vrouw, Colijn de bombasijnweefster en nicht Verguys. Doe ook de groeten aan Sijmken Moetken, Alit nicht en anderen en ook aan Catherina Court. Zend maar eens een briefje, hoe men jera maakt. Ik wil het recept aan Wouter van Dorn geven. Ik heb geen poeder van de galantwortel meer. Ik zou ook wat raad begeren voor korte adem, kwade maag en waterachtige mond, die dikwijls vol water komt. Het is wit en zoutachtig. Ik heb het in het bijzonder 's nachts of 's morgens. Voorts moet je weten, al komt er "crackel" van, dat het met zuster Betke (zoals Antonijnken bij haar zwager De Smet is, zo verblijft de ziekelijke Betke, en ook een kind van De Smet en Johanna, bij haar ouders en Anna) niet goed is. Ze zit zeer "nau". Moeder wil, dat ze wat beweging zoekt. Zij was vroeger bezeten van melk en als dat er niet was, van rapen. Zij weet zich nu redelijk dergelijke spijzen te ontzeggen. De afgelopen maand is het meest watersoep, hoendersoep maar het meest witbrood. Het is de hele dag door wijn of bier drinken. Ik heb nog iets van jera die voor Antonijnken in Burick was gemaakt. Is die voor mij en Betken nog dienstelijk. Is-ie nog door vutslach te gebruiken? U schrijft over zangboekjes. Ik denk, dat een krankzinnig mens daardoor nog kranker wordt.
77
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Het wijsste is ze terug te sturen. Is uw kind in Breda al gespeend? Daar de winter niet het geschikte moment is, moet je, zolang de toestand in Neerland redelijk is, tot Pasen wachten en het kind tot die tijd daar laten (opm. Johanna heeft in jan.1568 4 kinderen: 2 bij haar thuis, Catelijnken en Lijnken, 1 bij haar ouders, Katherina en 1 in Breda). Ik hoop, dat wij het kind dan zolang krijgen. Het kind bij ons is wel te pas, sterk en kloek, het wil al gaan lopen (geboren omstreeks jan.1567). Onze broers en hun gezin zijn daar (Breda) wel te pas (Bartholomeus en Niclaes). Het gaat ook goed met Hendrik en zijn kinderen. Zuster is wat ziek geweest (de vrouw van Hendrik), acht dagen lang. Zij heeft twee croonen zwaar van onze gemeenschappelijke jera gegeten. Het heeft haar niet geholpen. Ik heb wat nieuws: de Nederlanders zijn hier weer op het stadhuis ontboden en wel vóór de Kerst (1567), toen broer Hendrik in Breda was. Op het stadhuis werd er naar haar opvatting omtrent het Avondmaal gevraagd: "we houden de opvatting van hier'', anderen zeiden, de slechteriken: we volgen de opvatting, zoals die in de Grote kerk wordt gepreekt". Ze maakten allen tezamen een onderscheid in opvatting naargelang men een bepaalde kerk bezocht. Onze meester Geraert is daarom op het stadhuis ontboden. Hij is pastoor van de Grote kerk desalniettemin. Hij bleef even vrijmoedig. Hoe grammer ze op hem werden, hoe vrijer hij vanuit de stoel sprak over de rechte mening betreffende het Avondmaal. f.386 God geve hem genade, daar nochtans alle predikanten eensgezind dezelfde leer predikten, hoewel de een meer intellectuele gave heeft dan de ander. De meeste antwoorden kwamen hierop neer, dat zij zich hielden aan de opvatting van de vier evangelisten betreffende het Avondmaal. Dit is hier gepasseerd.
78
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Meester Geraert heeft de stadsoverheid bestraffend toegesproken: ze gedroegen zich als inquisiteurs, en dat men hen ondervroeg, alsof zij dronkaards, spelders, hoereerders of dergelijken waren. Hij verwees hen naar 1 Corth.5: zulke lieden moeten onmiddellijk uit ons midden verwijderd worden…… Te Wezel, Goch en Gennep heeft men de Nederlanders op dezelfde wijze ondervraagd. Maar zij wilden niet in persoon antwoorden maar door middel van een advocaat, aangezien zij merkten, dat al die zaken niet op bevel van de vorst gebeurden maar op dat van diens kanselier. Zij moeten daarom, die van Wezel, Goch en Gennep, tussen nu en Maria-Lichtmis (overmorgen 2 februari) uit het land van de vorst vertrekken. Men zegt te Duisburg, dat men de eed eist op de bekentenissen die men inzake het Avondmaal vóór Kerstmis heeft gedaan; bovendien dat men zweert getrouw te zullen zijn aan de koning van Spanje, de vorst en de keizer en tegen hen niets te zullen ondernemen, hetzij door geld, hetzij door raad of persoon (wegv: en nog andere zaken?). Deze eed wordt echter nog niet geeist. Maar men …….(wegv). Ik weet niet, wat we zullen doen. God geve ieder wijsheid te doen, wat hem behaagt. De mensen van Wezel, Goch en Gennep zullen gezamenlijk door middel van gedeputeerden een supplicatie voor de genadige vorst opstellen. Zij willen, dat de Nederlanders te Duisburg hun supplicatie bij de hunne willen voegen om eindelijk te weten, wat de vorst behaagt. bla bla bla Men zegt hier, dat Condé met de koning van Frankrijk een overeenkomst heeft gesloten. (Anna gaat nu verder in het Frans). Condé zou tot commestable van heel Frankrijk benoemd zijn. De koning van Naverre zou getrouwd zijn met de zuster van, ik weet niet welke, hoe dan ook zouden de Fransen ermee accoord zijn. Men zegt, dat de koning van …… (wegv) au contact avoir compris …enz DAN VOLGT ER EEN VROOM BLA BLA
79
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Margaretha van Parma wil Brabant verlaten om naar haar eigen gebieden te gaan, omdat hertog Alva tot gouverneur van "les Pays Bas" is benoemd. Zij is in Luxemburg aangekomen (Margaretha is in december 1567 vertrokken). Dan volgt er een verhaal over haar bagage. Men zegt, dat de geuzen en hugenoten 2000 ruiters hebben verzameld en 30 bendes infanteristen en Condé heeft nog 2000 paarden verzonden. Bij Kassel in Vlaanderen hebben zich soldaten verzameld die naar Orléans (!) zouden gaan. Zij zouden al dagen voor de poorten van Kamerijk staan. Er worden te Keulen troepen verzameld, ook te Wezel: de een zegt voor de papisten, de ander voor de geuzen. Men zegt, men zegt, dat er te Breda Duitse en Franse gendarmes zullen komen. God geve ons land, wat zalig is. Mijn broer( haar zwager) profeteert, dat er ook over Brabant een ongeluk zal komen. (zij gaat nu verder in het Nederlands ) Ik wil jullie niet onthouden, wat er met onze bode is gebeurd. De Spanjaarden die in Den Bosch lagen, hebben zijn brieven afgenomen en gelezen, dit gebeurde een maand geleden. Wat de gevolgen zijn van het lezen, weten we niet.We hadden acht dagen geleden onze andere bode, Hansken, verwacht. We horen, dat hij volgens sommigen te Antwerpen gevangen zit. Moge de Heer hem helpen want hij was een arm goed bloeiken. Hij is uit Haecht, een deel van Breda. We zijn wederom te Duisburg voor de heren ontboden. De heren hebben de "hart" geeist in plaats van de eed. Het gebeurde afgelopen woensdag. De heren eisten de eed, dat wij, zolang we hier woonden, niets tegen de vorst, de keizer of koning zouden ondernemen. We hebben hier (op) de hand geslagen. De heren hebben daarna ons in naam van de vorst in bescherming genomen. Laten we God danken voor deze weldaad, waardoor we hier het zuivere woord blijven horen. DIE VAN WEZEL, GOCH EN GENNEP HEBBEN OP HUN SUPPLIEK NOG GEEN ANTWOORD GEHAD.
80
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Men zegt, dat de bisschop van Luik door sommige Fransen is bedreigd en dat hij onze vorst gevraagd heeft beschermheer van zijn bisdom te willen worden. We weten het antwoord niet. Men zegt, dat onze vorst bij zich ontboden heeft: de prins van Oranje, de graaf van Hoogstraten, de heer van Meyerick die hier woont, en Bredero en anderen die ik me niet meer kan herinneren. Ik hoop, dat deze vergadering tot eer van God en tot bescherming van zijn gemeente zal leiden. Er schijnt in Nederland geen hoop meer te zijn. De markies van Bergen is dood uit Spanje gekomen (overl. in Segovia nov. 1567), zijn goederen zijn door Alva geconfisceerd, Egnond en Hoorne zijn nog gevangen, die van Gent, die van hier en van Wezel worden opgeroepen naar Brussel te komen om zich voor Alva te excuseren. In Zeeland worden de goederen alvast beschreven; te Breda, zegt men, dat het geschut door Alva naar Brussel wordt opgeeist. Of het waar is, weet ik niet, omdat het 14 dagen geleden is, dat de laatste brieven die erover gaan, mij bereikten. Nu lieve zuster, al deze dingen schrijvende, weet ik niet of ze waar zijn. Maar wat ik over "hier" (Duisburg) en Wezel schrijf, is wel waar. Je moet altijd maar denken, dat dergelijke dingen door de gewone man geklapt worden. f.358 4 regels bla bla bla. We hebben hier een meisje in ons huis gehad, dat voor u bestemd was. ZIJ was van hier. Zij had met een zekere juffrouw Lysbet in Gent en Antwerpen gewoond. ZIJ is hier niet gebleven, doordat haar vrienden en kennissen het haar wegens de wekelijkse taak hebben afgeraden. Na één nacht in ons huis geslapen te hebben, is ZIJ de volgende dag met pak en zak vertrokken. Moeder en Luyck zijn haar achterna gegaan en hebben haar aangesproken. ZIJ beloofde de volgende dag terug te komen, dat was woensdag. ZIJ is naar haar huis in Emmerik gegaan en niet teruggekomen.We zullen haar niet meer terugzien.
81
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Zij zou 4 daalders en een paar schoenen gekregen hebben. Reconstructie uit de gehavende tekst: ze wilde wel uit Emmerik terugkomen maar dan moest er wel wat betaald worden: het huren van een wagen, het betalen van een betrouwbare wagenvoerder, het eten onderweg enz. Het zou ons meer dan 3 daalders gekost hebben. Dat was te veel. We kunnen vanuit Breda niemand krijgen. Ze willen niet zo ver van hun woonplaats, zelfs niet, als ze uit het land van Kleef komen. Maieken wilde met de vrouw van Jacob de brouwer en hun twee dochters wel komen maar ik zie er niets in. Was het een nicht geweest, dan lag de zaak anders, maar met een kind dat 2 of 3 jaar ouder dan Lijnken is en bovendien nog zwak van gezondheid, zij wilde dan ook nog haar broer tot Duisburg meenemen, dit komt mij niet gelegen. Moge de Heer u een meisje bezorgen van hier of elders. Wat ik nu voorhanden heb, dat zijn "hierlandse lieden" maar wat ze kunnen: onze manier van wassen hebben ze niet. Wat betreft de brief aan juffrouw Vervloet: ik heb er nog niet veel aan kunnen doen. De tijd is zó kort geweest dat ik mij niet van het vuur kan onthouden. We hebben hier een schouw en geen stove; in de huiskamer werken met al het gezinslawaai kan ik niet. Ik zal daarom de brief nog houden, tot het warmer is. Ik hoop, dat de Heer mij intussen inspiratie geeft. Het is voorwaar een duistere, doortrokken zware brief. Inderdaad, je hebt gelijk: er is meer dan een korte weerlegging nodig. God geve me wijsheid. Ik gebied mij aan mijn broer (= zwager) en zuster Antonijnken, Catelijnken en Lijnken. Kan Lijnken haar briefje niet lezen, lees jij het dan eerst en (het volgende is mij niet duidelijk) staget vaen soe genet (?) haer lezen. Ik kan nu niet naar mijn zin schrijven, ik heb al zoveel te schrijven: naar Keulen, Wezel en Breda in vaders en moeders ………(wegv). Daarbij komt nog het uitschrijven van sommige stukken van sermoenen die wij horen, dit is te veel.
82
vervolg van CPG 841 f.355 t/m 358 Ik zou aan Katherina, uw dochtertje hier, (willen geven ) een cantken van spellewerck om voor haar aan een mutske of twee bandekens te zetten, het eerste wat ik gemaakt heb want ik ben niet leeg, al is de gist klein. Ik bid u, neem het in dank aan, niet om de gave maar om de goede jongste (??), adieu lieve zuster. Als u denkt, dat zuster Antonijnken in dit spelwerck genuecht heeft, schrijf het dan, ik zal er dan voor haar ook één maken enz. . opm.: via internet gevonden, met dank aan Leo Bijl, dat "yera pigra galyeni" een poeder is met wat zoetigheid. Het hielp tegen hoofdpijn, pijnlijke ogen en oren. "Galyeni" zou kunnen betekenen "van de galantwortel", behorend tot de familie van de asters. Het was goed voor het hart, de nieren, de spijsvertering en het hielp tegen de koorts.
83
CPG 841 f.285 t/m 288 (=26v enz) Vrome bemoediging van: Catharina Court" op den meeren" ( bij Zevenbergen), in het Nederlands aan: Anna van den Corput te Duisburg datum: 11 feb. 1568 De genade des Heren en de barmhartigheid ons hemelse vaders met de vertroosting van de h.Geest zij met u, mijn lieve en zeer beminde zuster in den Heer met ons al tesamen. Mijn beminde vriendin Anna van den Corput zal willen weten dat ik uw brief de eerste december 1567 met Willem de bode ontvangen heb, die mij zeer aangenaam is geweest, eens deels om te lezen, dat het met uw vader (Anna woont bij haar ouders in ) nu wat beter is naar het lichaam dan het geweest is. Hiervoor is de Heer hogelijk te danken, dat hij zijn naam nog door zo'n oude man laat eren. De mensheid kan alsmaar niet begrijpen, welke grote weldaden de Heer ons toezendt. Ik heb bij het lezen van uw brief begrepen, dat gij aldaar de oprechte predicatie des goddelijks woord hebt. Het is mij een grote vreugde dit te horen. Ik wens dikwijls bij u te zijn. Maar nu dit niet het geval is, moet ik geduld hebben, en afwachten totdat de Heer te zijner tijd middelen zal aanwenden om ons het geestelijk brood van zijn woord wederom te verlenen.Ik twijfel daar niet aan. Ik geloof vast, dat de Heer ons niet boven onze kracht zal beproeven. Maar mijn beminde zuster, nu wij beroofd zijn van de predicatie alhier te lande, moeten we des te ernstiger in het lezen van de h.Schrift zijn. bla bla bla In uw brief, lieve zuster, heb ik gelezen, dat uw zuster Anthonia (= Antonijnken enz) te Lemgo zeer ziek te geweest. Ik was vooral bedroefd te lezen, dat zij naar het lichaam ziek is. Ik heb de brief met tranen in de ogen gelezen, hoewel dit haar niet zal helpen. Ik vind evenwel vreugde te lezen, dat zij met een vast geloof op de Heer vertrouwt. Zij is voor ons allen een spiegel, waarin we zien dat de Heer haar met zijn h.Geest versterkt. Ik zal haar in mijn gebeden gedenken. Naar mijn krank vermogen kan ik me indenken, dat uw lieve vader en moeder het zwaar hebben, dat onze zuster Anthonia niet bij hen is (zij verblijft wegens haar ziekelijke constitutie, al jaren volgens mij, bij haar zus Johanna, getrouwd met de arts H.de Smet).
84
vervolg van CPG 841 f.285 t/m 288 We moeten in alles wat de Heer ons zendt, tevreden zijn. Ik twijfel er ook niet aan, dat uw ouders en onze beminde zuster er ook zo over denken. Zo schrijft Peter ( Peter van Keulen), dat hij verlichting van de boeien heeft gekregen. Ik heb dat bericht ook later gehoord. Zoals ik de laatste keer schreef: "moge de Heer hem versterken met de h.Geest, en ook ons allen". De moeder van Janneken Rijck is ziek geweest maar zij is, God lof, nu aan de beterende hand. De Heer geve haar, wat zalig is. Schrijf mij over het mandement. Ik weet wel, dat ik vergeten ben het in de vorige brief te vermelden. Ik heb ook nieuwe berichten gehoord, die ik kwalijk kan geloven. Je moet niet alles geloven. Het blijkt volgens mij nergens uit, dat de christenen van de slavernij van de anti-christ verlost zijn. Zuster, laten we niet ophouden de Heer te bidden, dat hij zijn toorn wil neerleggen, die wij op onze hals hebben gehaald. Ik zou opnieuw een brief voor u aan de bode meegegeven hebben, als hij niet vertrokken was enz. Wilt u mij schrijven, hoe het met Anthonina gaat, dat wil ik graag weten. Wilt u mij in uw gebeden gedenken. Ik hoop het ook te doen naar mijn krank vermogen. Ik bid u mijn lelijk geschrijf voor lief te nemen. Het wordt deels door kwade pijnen veroorzaakt. Doe de groeten aan uw vader, uw moeder, uw zuster Betteke en Anthonina enz. Geschreven te Breda anno 1568 11 feb. enz. , uw zuster in den Heere Katherina Court tot de dood tot uw dienst.
85
CPG 841 f. 353 en f.354 (= r/v) Brieven als nieuwsbron brief van Anna van den Corput te Duisburg aan: één van haar zusters, naar inhoud aan Johanna van den Corput datum: 22 feb.1568 De genade enz. Lieve zuster. Parafrase: ik was van plan een maand geleden de brief te versturen maar het is er niet van gekomen. Het is van dag tot dag en van week tot week uitgesteld. Ik heb intussen 2 brieven klaarliggen. Nieuwe tijdingen over Frankrijk: men zegt, dat Condé weer een flinke slag aan het leger van de koning heeft toegebracht. Ik weet niet of het waar is. Onze bode is veertien dagen geleden in Breda gevangengezet maar vrijgelaten. Hij zal niet naar ons komen. Bericht van 8 dagen geleden: de heer van Bredero is plotseling ergens aan pleuritis gestorven (16 feb.1568 ). In Brussel is bij trompetgeschal met vier of zes trompetten meegedeeld, dat men binnen 3x15 dagen zich moet verantwoorden: de Prins van Oranje, graaf Lodewijk, Hoogstraten met vele anderen die ik niet kan onthouden, onder beschuldiging van afvalligheid en nog meer zulke schandelijke termen. Bovendien worden hun land en goed geconfisceerd, omdat zij met de afvallige Bredero hebben samengespannen. Dit was nog niet genoeg. Men heeft ook in de residentie van deze heren en de anderen van de orde, die allen "getrompetteerd" zijn, op Arenberg die in Frankrijk is en Megen na, een plakkaat op de kerken laten slaan. Het plakkaat van de Prins te Breda was wel twee houtvoet lang en dat van Lodewijk wel drie, daarmee aanduidende, dat de Prins en nog meer Lodewijk afvalligen van de koning zijn, meinedigen, ontrouwen, verraders en aanstokers van oproer onder het volk. Op grond daarvan volgde daarna confiscatie van hun goederen. De kapitein van het hof van Breda, Steven van den Berg, is door de commissaris afgezet. De meier van Leuven zou zijn plaats innemen met Duitse knechten. Men verwacht eerdaags de komst van commissarissen om de Wet af te zetten en een nieuwe te benoemen. Op het hof van de Prins is het geschut geïnventariseerd. Nadat vele mensen te Antwerpen van hun bed waren gelicht, zijn de meeste vrijgelaten. De oorzaak is niet bekend. In Vlaanderen zou zich een flink aantal geuzen bevinden, wilde reuzen of "geux sauvages" genoemd.
86
vervolg van CPG 841 f. 353 en f.354 Zij hebben een paap of een monnik met enige anderen gedood. Reden: omdat de geuzen een predikatie gehouden hadden, die door de papisten was verstoord, hun predikant was daarna gehangen. Hertog Alva is niet tussenbeide gekomen. Voorts zegt men, dat de zoon van de koning van Spanje gevangen is gezet, omdat hij niet wilde, dat men zijn Nederlanden zo behandelde. Hij kreeg steun van sommige heren. Hij zit met zijn complotgenoten gevangen. Dit zegt men maar wie weet, wat er in Spanje gebeurt. Men zegt ook, dat de schepen gereed zijn om de jonge zoon van de Prins (prins Willem) naar Spanje weg te voeren om nimmermeer terug te keren, eveneens Egmond, maar anderen zeggen, dat Egmond met de viere zal worden gestraft. Moge God Egmond zijn misdaad vergeven, die hij eertijds tegen de evangelisen heeft gedaan. Laat God zijn vrouw met 5,6 of 7 dochters bijstaan. Zij tellen hun dagen in een vrouwenklooster; de weduwe van de heer van Bergen zit er ook. Haar man is dood uit Spanje gezonden en met grote pompa te Bergen begraven. Wat baat hun nu hun veinzerij! In Holland zijn 2 of 3 kerken zonder andere huizen verbrand. De een zegt door hemelse, de ander door helse vuur.Wat betreft de waarheid van mijn verhalen, daar sta ik niet voor in, wel dat de Prins en Lodewijk met trompetgeschal opgeroepen zijn, wel is waar mijn verhaal over de commissarissen. We maken het hier redelijk goed. De laatste keer, dat de Nederlanders ontboden zijn, hebben ze een goed en vriendelijk antwoord gehad met de belofte hier niet meer lastig gevallen te worden, tenzij er een ander bevel van onze genadige heer de vorst komt. De Wezelschen en anderen blijven ook, God lof voor de rust die wij in deze landen nog hebben. Ik ben nu onledig om te antwoorden op de brief van Vervloet. Bid God om vrijsheid. Het is geen sinecure erop te antwoorden. U zegt, dat ik het kort moet houden maar dat kan niet. Het antwoord zal minstens vier vellen groot worden. U mag schrappen, wat u wilt. U moet aan Vervloet schrijven, dat u in verband met de ziekte van uw zuster voortaan niet meer in staat bent zulke lange brieven te schrijven. Het is eigenlijk niet onze zaak om op zulke doortrokken en schalkse brieven te antwoorden. Daarna: bla bla
87
vervolg van CPG 841 f. 353 en f.354 Wij moeten tot God met harte bidden, aangezien de nood van alle kanten drukt.Tante Bruyninck en oom en alle vrienden zijn nog daar waar ze woonden, toen wij weggingen. Uw kind is hier wel te pas. We hebben het doen spenen. We horen van broer Jan niets dan wat Carolus Utenhove aan zijn vader, de heer van Merckegem, heeft geschreven: dat Ariaen en Jan ziek zijn geweest. Onze moeder, broer Hendrik en ik zijn daarom naar Vrijmoeurs geweest "daer wij meteen na uw Maerte (dienstmeisje ?) moesten vernemen" (de betekenis ontgaat me ). Het was koud, winderig weer. We waren zó moe dat ik 's avonds geen voet meer kon verzetten. Ik ben wel 14 dagen ziek, koud en stram geweest, nu voel ik me redelijk goed. Ik heb alleen nog pijn aan mijn voet die ik verstuikt heb, bla bla bla.Wat betreft uw man en zuster Antonijnken, mij ontbreekt de tijd om ze te schrijven.We verlangen en haken naar brieven van u, zoals u van onze kant. Te Breda is Jan Jochem overleden, hij wilde geen paap bij zijn ziekbed hebben. Abrahammeke is gespeend (m.i. het zoontje van Hendrik), Corneliske gaat alleen (gaat al lopen), Antoni zoontje , Ariaenke zuster en alle zusters en broeders te Breda zijn gezond. Dan een kryptische zin: "Hendrick broer hopen wij dat voorts aen Maerte brengen zal", kust voor mij Catelijnken eens, Duisburg 22 februari 1568, uw welbekende zuster
88
CPG 841 f.349 (=60r) t/m 352 Nieuws van het Bredase thuisfront Brief van Anna van den Corput aan: haar zusters Johanna en Antonijnken te Lemgo datum: 6 maart 1568 inleiding: 1. De ongetrouwde Anna woont bij haar ouders te Duisburg. Zij zijn daar in october 1567 ( brief van Rhetius van oct.1567 CPG 8 f.392) gaan wonen 2. De ongetrouwde Antonijnken woont bij haar zuster Johanna. 3. De brief bevat wat stekeligheden in verband met de geringe berichtgeving van de kant van Johanna. Zij moet het van "horen zeggen'' horen, hoe het met Antonijnken gaat: van broer David die vanuit Brussel via Breda Johanna enz. heeft opgezocht en van een zekere Slachmolen, woonachtig in Bremen. 4. Van broer Jan/Johan horen zij alleen via via. 5. Johanna heeft één van haar kinderen bij haar ouders en Anna ondergebracht, i.v.m. ziektegevallen thuis neem ik aan. Genade en vrede van God, onze hemelse vader en de Heer Jezus Christus met de troost van de h.Geest zij met u, tevens vriendelijke groeten aan mijn zeer lieve broeder (haar zwager Hendrik de Smet) en mijn zusters (Johanna en Antonijnken). Wij maken het hier, God lof, redelijk welvarend. Wij hopen hetzelfde van u te mogen horen maar wij hebben al twee maanden niets van jullie gehoord. Wij weten ook niet of u onze laatste brieven hebt ontvangen. Ik schreef daarin sommige berichten, soms waar, soms vals. Zo is de prins van Hoogstraten ingedaagd (m.i. 22 feb. 1568), bovendien ook alle leden van de orde, ook kap. Brecht, kapitein van Antwerpen. Het heeft hem niet gered, dat hij de grote oorzaak van de destructie van Jan van Thoulouse is geweest, eveneens zijn opgepakt Egmond en ''kees en brood'' die nu, naar men zegt, gedood is, en Egmond en Hoorne. De jonge prins (bedoeld: prins Willem, de zoon van Willem van Oranje) bevindt zich met anderen op een zeilkaar
89
vervolg van CPG 841 f.349 t/m 352 schip om bij de eerste wind naar Spanje af te zeilen. In Spanje, aldus de berichten, worden de zoon van de koning en sommige van de beste vrienden van de koning om de godsdienst gevangen gehouden. Te Breda is Quaderebbe , meier van Leuven, aangekomen wegens de banning en indaging van Willem van Oranje. Na. devotelijk de mis te hebben bijgewoond is hij met de stadhouder van de drossaard, diens zoon, naar het stadhuis gegaan. Hij heeft alle leden van de Wet van de eed aan de koning ontslagen om daarna hun de eed van trouw aan de koning af te nemen. Wie de eed heeft afgelegd, weet ik niet. Dat komt, doordat onze broers ( m.i. Bartholomeus en David) de laatste keer slechts enkele regels (5,6 of 8 ) hebben geschreven. David heeft vanuit Brussel Breda aangedaan, heeft met broer Bartholomeus gesproken en is daarna naar ons gegaan. We hebben het moeten vernemen uit de brief van Simon Wijgans. Bartholomeus heeft, omdat David snel weg moest, haastig een briefje geschreven. Zo weet ik alleen te berichten, wat David ons verteld heeft: in de Breda is het geschut op een schip gebracht om weggevoerd te worden. De goederen worden overal geconfisceerd. Wat er met vaders goederen gebeuren zal, weet God alleen. Er zijn knechten (soldaten) met Quaderebbe op het hof gekomen. God geve ons, wat zalig is. Hij beware onze broeders, opdat zij zich niet aan de wereld overgeven. Wij hebben een kind (een kind van Johanna) dat bij ons is, doen spenen, Moeder hoopt, dat het dienstmeisje Luyck snel overkomt. Het is, schrijven ze, zo'n lief mooi kind. God moge haar sterken in deugden. U moet weten, geliefde zuster, dat wij met de komst van David heel blij waren. Hij vertelde ons, dat hij Antonijnken heeft zien gaan en komen. We vernamen hetzelfde van onze lieve Slachmolen die uit Bremen kwam. Hoe hij aan deze wetenschap kwam, weet ik niet. Wij zijn hoe dan ook blij met dit bericht over Antonijnken. We haken naar brieven!
90
CPG 841 f.349 (=60r) t/m 352 Vader profeteert kwade tijdingen. Hij zegt, dat wij geen goede berichten zullen horen. Wij hebben van broer Jan in 2 of 3 maanden niets gehoord. Wij weten alleen iets uit de brieven van de heer van Merckegem, waarin Carolus Utenhove schreef, dat Jan en Ariaen beiden ziek zijn geweest. Hoe het nu is, weten we niet. Aangaande de brief van juffrouw Vervloet de volgende samenvatting: ik heb mijn antwoord klaar maar ik heb het voor de zekerheid aan predikant en meester Gerard voorgelegd. Deze zal de brief terzijner tijd naar je doorsturen, al dan niet gecorrigeerd. U krijgt de groeten van onze broeders en zusters van Breda, tevens van de hier woonachtige Herman Rechters, nicht Verguys, vrouw Meren, Alard Six, de zwager van Gaspar Lannich (?) en meester Charles en zijn vrouw. Zijn vader, zijn oudste zoon en nog 2 of 3 kinderen en ook Katerina die met ons uit Duisburg kwam (hoe kan dat, Anna woonde toch nog in Duisburg, pas in de herfst naar Lemgo ?), zijn aan de pest bezweken. Sommigen zijn nog ziek. f.350 Het joncwijf wil wederom achterblijven en wil niet derwaarts komen. Het water heeft hier te Duisburg tot op de markt gestaan en ook in sommige straten, waardoor de schuiten de poorten niet konden passeren. Zij konden niet naar binnen en ook niet naar buiten. Het meeste water is gelukkig nu weg. De meeste Nederlanders die hier zijn, zijn ontboden maar God lof, me dunkt, dat niemand (het volgende is mij niet duidelijk) ras te voet of te paard wederom is, mits hun het regiment dat broer Lange voorseyt heeft, nu in het werk bestaat te komen van Antwerpen horen we niet (waar eindigt de zin en waar begint een nieuwe ). Tante en oom Bruyninck met Mengiaert zijn nog te Antwerpen. Nicht Lermyt is, torfmael achterlatende, met al haar kinderen, zonder de jongste, gekomen. God wil haar troosten bla bla bla. Verder lieve zuster kan ik niet langer meer schrijven, omdat de bode weg moet.
91
vervolg van CPG 841 f.349 t/m 352 Dank God, dat hij u van de vrije conscientie laat genieten. Na de winter komt de zomer. Gehoord, dat Antonijnken gebeterd is. Dank God, wat we thuis hebben achtergelaten, hebben we hier gekregen: predicatie van Gods woord, een goed en zuiver huis om er te wonen, eten, kleding, geestelijke en tijdelijke neringen, waardoor wij geen gebrek lijden. Wij mogen God danken, dat we het veel beter hebben dan vele anderen. Wij hebben hier goede vrienden en kennissen gemaakt. Het is beter achter te laten dan het te behouden na gehuicheld te hebben om goed en gemak te behouden. Wij hebben hier geen gebrek. Tot het einde van deze bladzijde bla bla, hetzelfde geldt voor f.351 en 352. 6 maart 1568, uw welbeminde zuster Anna van den Corput
92
CPG 841 f. 326 (= 47r) en f.327 Een kattebelletje brief van Maria Adriaensdr te Breda aan Anna van den Corput te Duisburg datum: op grond van de inhoud 16 maart (ontvangen 18 maart) 1568 , omdat haar vader in dat jaar nog leeft. Genade des Heren zij altijd met u, zeer beminde vriendin en zuster in den Heere. Ik heb uw brief ontvangen en gelezen, dat ulieden gezond zijn maar dat Antonijnken ziekelijk is, dat doet me leed. We moeten beseffen, dat het des Heren werk is en moeten daarmee tevreden zijn. Met Herman Rechtersen (haar man) gaat het goed. Ik ben sinds de kerst zwakkelijk. 's Heeren wil moet over ons allen geschieden. Ik ben tevree. Juffrouw Verwis= Verguys heeft de brieven ontvangen. Zij maakt het weer goed. Zij kan nu weer de straat op.Vrouw Vermeer heeft de halfdoeken ontvangen. Zij zal het geld u toezenden. Mijn lieve zuster, de grote dichter Arweten ( haar v= w) , over wie gij schrijft, is hier niet te koop, ik heb door de hele stad, binnen en buiten de wallen, gelopen, (het volgende is mij volstrekt niet duidelijk): tot die nezlanders ik heb gebeden om een zwaert (zaad??), ik heb het niet kunnen krijgen. Ik zend u hier een handje of twee vol van. Ik heb ze in mijn hof gevonden. Ik heb daar vele bomen staan. Zij zijn anders hier niet te krijgen. Het zijn van die kleine dingen die de boeren op het land zaaien. Probeer het eens bij Vlamingen die daar (waar?) lang gewoond hebben. Je kunt ze misschien van hen krijgen. Er woont daar een zekere Gert (ze schrijft op z'n Zeeuws:"Hert" ) Jan Matelinck. Hij is een tapijtmaker. Spreek die eens aan. Ik geloof, dat hij u kan helpen. Je broer Hendrik heeft mij geschreven. We zouden hem laten weten, wat het verven van een pond twins (twijn) kost. Katelijn die Vallin vraagt: voor blauw en zwart 2 stuivers enz.. Ik heb ook bij anderen geïnformeerd: blauw 3 penningen, wit 1½ penning en zwart 3 penningen. Wil je dat aan je broer zeggen?
93
vervolg van CPG 841 f. 326 en f.327 Ik heb geen ander nieuws te vertellen dan wat jij geschreven hebt: de dood van de kardinaal (kardinaal Granvelle is overigens pas in sept. 1586 overleden) en de gevangenneming van prins Willem (de naam wordt niet vermeld) en dat veel vreemdelingen hier (ze zal wel Brabant bedoelen) komen uit Holland, Utrecht, Geltderland en uit Antwerpen. We horen daardoor niets dan ellende en verdriet. Laat de Heer zich erbarmen, als het hem behaagt. Laat ons de Heer bidden, dat hij zijn toorn van ons wil afwenden die wij door onze zonden hebben veroorzaakt. Mogen we tot een nieuw leven veranderen, dat hem welgevallig is en laat de boze wereld voortbestaan, zolang de Heer het toelaat. We weten toch gewis, dat een christen hier niet zonder kruis zal zijn. Al zou de tyrannie verdwijnen en de hele wereld in goede vrede verkeren, dan zou de vijand van onze ziel, die wij dagelijks ervaren, zoals ieder uit eigen ervaring weet, opnieuw toeslaan.We zullen hier geen rust vinden. Groeten aan uw olders, uw lieve zuster en broeder en zijn vrouw (met de zuster wordt zeer waarschijnlijk Betteke =Elisabeth bedoeld, die ook bij haar ouders woonde, en met de broer ''Hendrik"), en ook de groeten aan Luycksken, uw dienstmaagd. 16 maart Ik heb een bod dat geldt, opnieuw gedaan van die arweten (of arveten) . Vreemd, hierboven heeft zij geschreven, dat dit boek nergens in Breda te koop was.
94
CPG 841 f.332 t/m 334 (=50 r en v ) Aan het logeren brief van nicht Johanna M. ( wie : ze is van Anna van den Corput geen tante, dus geen zus van Anna's moeder, ze kan een dochter zijn van de zus van Anna's moeder, dan moeten we lezen "nicht Johanna Montens" (jrboek geneal. 1968). aan: nicht Anna van den Corput datum : 27 maart 1568 De genade , vrede ,vreugde en blijdschap van God , de hemelse vader en de Here Jezus Christus zij met u en met ons allen. Lieve en zeer beminde nicht, u zal believen te weten, hoe dat wij hier al te samen nog wel redelijk te passen zijn, De Here lof . Ik hoop hetzelfde wat betreft uw vader en moeder, zusters (broers worden niet vermeld) en geheel uw gezin (vreemd: nergens blijkt, dat Anna getrouwd is, dit klopt niet, Anna leeft bij haar ouders en verzorgt ook die ouders, dit alles volgens brieven van 1568). Ik heb uw brief ontvangen, daarin las ik, dat mijn broer (Michielken, de naam wordt hier niet genoemd) in uw (!) huis een maand lang geweest is, omdat zijn benen niet in orde waren, hetwelk met Gods hulp gebeterd is, waarvoor ik, uw vader en moeder en u(nu leeft Anna weer bij haar ouders) ten volle bedank voor de liefde en zorg die gijlieden aan mijn broer bewezen hebt. Had hij die zorg niet gehad, dan zou het met hem verkeerd zijn afgelopen want kinderen weten zich niet in acht te nemen en beseffen niet, wat slecht voor hen is. U schrijft in uw brief, dat zijn kleding niet deugt. De dingen die hij heeft, deugen in het geheel niet, bovendien heeft hij groot gebrek aan lijnwaad. Daarom sturen we 28 el lijnwaad om er hemden van te maken, 3 el fijn lijnwaad voor de kragen en lobben (!) en 3.75 el bombasijn (tegenwoordig sterke katoenen stof, hier sterk weefsel), 3 el wit festeyn (festoen kan betekenen: een geborduurde rand aan geweven stoffen), 1 el canvas (sterk grof weefsel) voor een wambuis en een vierendeel staniezaad, waarom je moeder gevraagd had (brief van 18 maart). We sturen je ook toe twee paar slaaplakens.
95
vervolg van CPG 841 f.332 t/m 334 Van de lijnwaad kun je wel 12 hemden maken, ook nog, modern gezegd, pyjama's en snutteldoeken (zakdoeken). Maak de hemden wat groter want ze krimpen bij de was. Voorts zal oom het geld voor de chirurgijn meenemen. Lieve nicht, zo zouden nicht en wij (weeskind en haar familie ?) begeren en bidden, dat uw vader en moeder het goed zouden vinden, dat hij een maand of 2, 3 ten uwen huize mocht blijven tot de tijd, dat zij nadere en betere raad weten (is het een lastige jongen?). We willen ook graag, dat uw vader en moeder hem naar schooi zouden sturen, om niet te vergeten, wat hij geleerd heeft. (vreemde zin:) Nicht ( zij schrijft niet "mijn dochter") zou zelfs aan uw moeder geschreven hebben maar zij was toen niet erg goed. Zo nam ik haar die moeite af. Verder lieve nicht: ik heb meer dan 2 of 3 maanden geleden een brief geschreven aan Michielken, mijn broer, opdat hij beter zou leren spellen. Maar die brief is niet verzonden, omdat wij uit de stad (welke) geweest zijn Toen ik terugkwam in mijn huis, wilde nicht, dat ik eerst wat mensen zou raadplegen alvorens te schrijven. Wij zenden nu samen de brief. Wilt u, lieve nicht, aan Michielken zeggen, dat ik hem een laeijken met suiker zal sturen opdat hij met leren wat ijveriger zou worden en beter zou gaan spellen. De brief die hij nu geschreven heeft, is niet al te goed. Nu mijn lieve nicht, zou ik begeren, dat u een brief naar uw broer zou willen schrijven om hem te vragen of mijn broer (dus Michielken) mijn brief heeft ontvangen. Ik heb namelijk nog geen antwoord gekregen.
96
vervolg van CPG 841 f.332 t/m 334 Voorts mijn lieve en beminde nicht, ik heb in uw brief gelezen, dat u zich erover verbaast, dat ik u niet geschreven heb. f.333 Daarom heb ik niet kunnen nalaten u wat te schrijven over mijn broer en hoe ik al var… (1 à 2 letters weggevallen) ben, ik ben , als het de Heer belieft, soms redelijk en wederom nu en dan nu zeer wel. Ik ben sinds de tijd, dat u van huis reisde (dus Breda) niet wel geweest bla bla bla Lieve en beminde nicht, bedankt voor uw brief, ik vond daar veel troosting in. Uw brief is meer waard geweest dan goud of zilver. Had ik maar die gave bla bla bla. Wilt u, lieve nicht, namens mij de groeten doen aan uw vader en moeder, zusters en broer (Hendrik?), aan mijn broer Michielken en aan uw Maerte, om deze niet te vergeten, aan Janneken =nicht, aan Truyken= zuster. Ons 2 Maerten (! ) en geheel ons gezin gebieden zich hertelijk tot u allen, zij doen u de groeten. geschreven 27 maart 1568 door uw nicht Johanna
97
CPG 8 f.400 (= 320 r ) en f.401 De Duitse brief, geschreven aan een mij onbekende Hans van den Corput, woonachtig in Straatsburg, heb ik als te moeilijk niet gelezen. De brief is gedateerd maart 1568.
98
CPG 8 f.393 (= 316 v) Een blad met slechts een adressering Ornatissimo doctissimoque (aan de voortreffelijke en zeer geleerde) Joanni Corputio Bredano, fauteri (beschermer, begunstiger) suo amicissimo (zijn beste vriend ), april 1568 te Straatsburg of te Duisburg.
99
CPG 8 f. 384 (= 312r ) Latijnse brief van vader Jan van den Corput aan zijn zoon Johan datum : mei (gezien de inhoud) 1568 Fili charissime, literae tuae 4 Idus Maias scriptae (=15 mei) acceptae sunt pridie idque eiusdem mensis vesperi. Convenimus eum qui merces istas Francofortim mittere statuerat sed consilio inito, non videtur consultum, hoc quidem tempore, id exequi (= exsequi ): propter suspitiones (= suspiciones) quibus obnoxii sunt illi qui aliquid emittunt, supellectilem enim, potius quam merces mitti suspicio est fere quamvis in vasa compingas (wegstoppen). Quae res illis accusationem pariat ubi sunt extra noxiam nosti autem locum ubi habitant, quantopere a pluribus frequentatus sit nuper preter solitum morem. Quapropter non est quod mittatur aliquid quo commode aspectatu fieri possit. Grave autem fuit quod postremum factum est, mittere id quod non sine murmure factum est. Vervolgens over de toekomstplannen van zijn zoon: Quod ad Argentum (Straatsburg ) attinet quod tibi istic offertur, nondum videtur faciendum; neque instructi sunt, imo vix possint tertiae parti pares esse de qua in dies multum detrahitur et detrahi necesse est. Reliquum habent quidem sed apud alios: at vero retinent vero hodie si quid habent in manibus, quamdiu licitum est. Jure autem repetere longum esset, neque expeditum, ad servandam fidem; quod (= sed id of et id aan het begin van de zin) in his rebus sine fraude esset praestandum. Quae etiam si non essent, tamen haud facile sine periculo pecunia eo deferri queat quo tu designasti. Nihilominus ingentes sunt illis habendae gratiae qui obtulerunt ut si
100
CPG 8 f.384 quid forte etiam usu veniat ( usu veniat= gebeuren) postea. Quod si ( en/ maar indien) illi quos convenimus, hos eventus olim praevidissent sapienter in tempore provideri poterat, melius quam hac tempestare fieri possit. His intellectis, ipse per te scies quid in hac re fieri oporteat. Interim ipsi inter spem et metum res suas Deo commendandas ducunt, id ( doorgestreept: cogitantes) revolventes animo quo loco quis tutus esse possit nisi in praesidio altissimo. Defectus est ( bedoeld: de rest ontbreekt?).
101
CPG 8 f. 384 Wijs Vertaling Zeer dierbare zoon De brief die jij op 15 mei aan mij geschreven hebt, heb ik gisteravond in dezelfde maand ontvangen. ( in die brief had Johan naar het verzenden van de inboedel van het ouderlijke huis te Breda geïnformeerd ). Wij hadden inderdaad met hem afgesproken, dat hij het huisraad naar Frankfurt zou brengen. Maar toen dit besluit genomen was, leek het ons achteraf niet verstandig, althans in deze tijd, dit besluit uit te voeren wegens de achterdocht die het zou wekken (op 10 april 1568 waren verdachten opgeroepen zich bij de justitie te melden. Kwamen zij niet, dan volgde er eenbeslaglegging op hun goederen. Op 5 april 1568 verklaarden twee zonen, Bartholomeus en Anthonis, dat hun vader de eigendomspapieren had meegenomen) ( proefschrift Beenakker). Aan deze achterdocht zouden degenen die ook maar iets uitvoerden, blootgesteld worden. Heel vrij vertaald: ook al stop je huisraad in vaten weg : het verzenden van welk waar dan ook, zal achterdocht opwekken. En deze zaak zou hen in staat van beschuldiging kunnen stellen, hoewel hen geen schuld treft (vader Jan bedoelt: je moet geen onschuldige mensen, ook vervoerders, door jouw zaken in gevaar brengen). Voorts ken je toch de plaats, waar vervoerders wonen. Je weet toch, hoe deze plaats onlangs door meerdere mensen (controleurs) heel ongebruikelijk is bezocht. Het is daarom onverstandig iets te verzenden, waarvan de inhoud gemakkelijk gecontroleerd kan worden.Vrij vertaald: je weet toch, hoe moeilijk het de laatste keer was iets te versturen en hoeveel ruchtbaarheid het heeft gegeven. Vervolgens schrijft vader Jan over de baan, die zijn zoon aan de universiteit van Straatsburg had gekregen. In zijn brief van 15 mei had zoon Johan daarover enthousiast geschreven: verschillende beroemde geleerden, zoals de latinist Sturmius, werken daar.
102
VERVOLG VAN
CPG 8 f.384
Wat betreft Straatsburg, de baan die jou daar aangeboden is, had je beter niet kunnen aannemen: die universiteit is matig geëquipeerd. Ja zelfs zou de universiteit van Straatsburg nauwelijks tot 1/3 van andere universiteiten kunnen reiken. En zelfs die 1/3 neemt elke dag nog af en dit proces is niet te stuiten. Het overige (die 2/3) hebben zij wel: door mensen van buiten in te huren. En als zij iets in handen hebben, houden zij het waarachtig heden ten dagen vast, zolang het geoorloofd is. Maar het zou mij te ver voeren en ik heb de argumenten ook niet bij de hand om met recht te herhalen je aan de gemaakte afspraak te houden. De door jou gemaakte afspraak zou in deze zaken zonder bedrog nagekomen moeten worden (gedane zaken nemen geen keer, zouden wij zeggen). Zonder verband met het bovenstaande komt vader Jan over het versturen van geld te spreken in de hinderlijk-vage formulering: En ook als de dingen er niet zijn, kan het geld niet gemakkelijk en ook niet zonder gevaar daarheen gestuurd worden, waar je het wilt hebben. Wij zijn niettemin geweldige dank verschuldigd aan hen die hebben aangeboden het geld te brengen, ook al zou het bezorgen van dat geld misschien later plaatsvinden. Maar indien degenen met wie wij een afspraak hadden gemaakt, deze afloop allang hadden voorzien, zou het van wijsheid getuigd hebben op tijd daarin te voorzien, beter dan het langs deze weg geprobeerd te hebben. (alleen ingewijden weten, wat vader Jan bedoelt; dat is blijkbaar ook de bedoeling) Als deze dingen waren overdacht, dan zou je zelf hebben moeten weten, hoe in deze zaak te handelen. Intussen doen zij tussen hoop en vrees hun zaken door die aan God toe te vertrouwen, dit bedenkende in hun hart, dat niemand nergens anders veilig is dan in de bescherming van de Allerhoogste.
103
CPG 841 f.324 (= 46r ) en f.325 Kattebelletje brief van Adriaensdr te Breda aan Anneken van den Korput, Duisburg datum: 5 juli, naar inhoud: de vader leeft nog, in het jaar 1568 De genade des Heren zij altijd met u, mijn zeer beminde vriendin en zuster in den Heer. Ik heb uw brief ontvangen en gelezen, dat het met u en uw olders goed gaat. Herman Rechtersen maakt het ook goed. Ik ben de laatste tijd niet lekker geweest. Ik heb nu en dan last van jicht, waardoor ik soms mijn armen niet kan opheffen en dan moet Herman mij uit- en aankleden als een kind. Voorts lieve zuster in den Heer bedank ik u voor uw vermaningen en bid ik God, dat hij u zal belonen, omdat gij uwe schone gave tot zijn lof gebruikt.Wilt u uw gaven gebruiken om namens mij te schrijven aan uw lieve zuster (Johanna ) en uw lieve zwager (De Smet) bla bla bla. Voorts zult ge nog de boodschap weten, die u aan vrouw Vermeer hebt gestuurd. Ik ben verschillende keren langs haar huis geweest, eindelijk trof ik ze thuis aan. Ik heb haar uw brief gegeven. Ik heb haar naarstig vermaand u te betalen. Zij beloofde het geld eerdaags te sturen. Ik geloof er geen cent van. Schrijf haar nog eens, ik zal haar de brief brengen en een hartig woordje met haar spreken. Dan een preek van 18 regels. Herman Rechtersen en ik, wij doen u en uw ouders, broer Hendrik en zijn vrouw en Luycksken , uw dienstmaagd, Betteken, uw zuster, de hartelijke groeten.
104
CPG 841 f.252 (9r), f.253 (=9v), f.254 (=10r) en f.255 (=10v). Een zwaar beproefde vrouw Brief van Johanna van den Corput aan haar zuster Anna die bij haar ouders in Duisburg woont. datum : ontvangen 25 juli, het moet het jaar 1568 zijn en niet 1569, omdat de in de brief genoemde vader in februari 1569 is overleden. Het kan , gezien de inhoud, ook niet 1567 zijn. Johanna bestijgt de kansel: de genade van onze hemelse vader door Jezus Christus, zijn zoon, onze enige zaligmaker, met de gemeenschap van de h.Geest, wens ik u, mijn lieve, voor een christelijke ……(weggevallen). Mijn man, zuster (Antonijnken), kind (enkelvoud!) en ik gebieden ons hartelijk .....(weggevallen) vader, moeder, zusters en broeders, naar wie ik een groot verlangen heb, principalijk naar degenen die in het land zijn. Onze hemelse vader wil ze vertroosten en beschermen tegen alle kwaad en ongeluk maar principaal, dat zij zich hoeden voor het boze dat tegen God is en zich onstraffelijk gedragen onder het verdraaide geslacht (Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs: ''een krom en verdraaid geslacht dat gerechtvaardigd moet worden".), dat in deze tijd kwaad doet naar den vleze. Maar God kan de zijnen altijd wel bewaren, zoals hij Elia deed met nog 700 die hun knieën niet voor Baäl gebruikt hadden. Hij bewaarde Lot in Sodoma voor de grouwelijke zonden des volks en Noë , terwijl de ganse wereld verging, alzoo zal God de zijnen ook behoeden voor de afgrijselijke zonden van de duivel en het pausdom. Ik bid God de onzen ook te behoeden. Ik had beter kunnen aanraden de plaatsen te ontvluchten, waar de plagen zich voordoen, zoals Isaïas ons apocalyptisch voorzegde :" gaat uit, mijn volk " (einde citaat), want ik ben bevreesd, dat er over onze landen nog harde straffen zullen komen, ja, ze zijn er al. (Het volgende wat "wartalige"gedeelte zal ik samenvatten). Uit de brief van haar zus Anna is het Johanna gebleken, dat het Spaanse regiem de macht in de steden had overgenomen en een justitieel onderzoek had ingesteld naar de gebeurtenissen. Wie tot rechters zijn benoemd, hebben geen medelijden met het onschuldig bloed. Het gaat er heel tyranniek aan toe. Als blinden ziin se erop uit zoveel mogelijk onschuldig bloed te vergieten,
105
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 dit alles naar de voorden van de profeet Isaïas:"mijn volk: die u leiden, zijn uw misleiders geworden" ( Is.5,12 ) en degenen die geleid werden, zijn verloren en de arme goede luiden worden weggenomen en niemand slaat daar acht op want (haar stopwoordje!) zo is jammerlijk de toestand van het land, omdat de herders en rechters blind zijn. (zie het commentaar) God die onze vader is - en hij is er nog - hij ziet de goddeloze werken aan als ook de nood der verdrukten. Hij zal optreden, zoals hij deed ten tijde van Paulus, toen de gemeente van Christus heftig vervolgd werd (welke gemeente?) en ten tijde van Jezabel (= Izebel) en ook ten tijde van Esther en van de Makkabeeën, toen de dag besteld was om Gods volk te vernietigen, zoals de tyran het wilde. Wij weten, wat God toen gedaan heeft. Maar God die ons beschermer is, onze voorvechter en strijder, hij is ook degene die ons zal verlossen uit alle godloze handen, als het hem believen zal. Hij zal ook alle christenen van de tyrannen bevrijden, die God daartoe niet geroepen heeft. Ik zou nog meer tot waarschuwing aan onze broeders willen schrijven, en u weet, dat ik daartoe de bekwaamheid heb. Nu over iets anders: wij hebben aan Schoonvelt en zijn vrouw geschreven. De bode heeft toen de brief meegenomen.Toen hij in Antwerpen kwam, werden alle brieven door de autoriteiten afgepakt en hijzelf vastgezet. Het duurde slechts één dag. Na zijn vrijlating werden de brieven, zij het geopend, aan hem teruggegeven. In dezelfde tijd was er nog een bode met zeer vele brieven (einde zin). Zo zie je, hoe gevaarlijk het is te schrijven maar van de andere kant is het goed om te schrijven. commentaar Wat betreft de brief van haar zuster Anna: diens berichtgeving kan op de gebeurtenissen in Breda slaan, waar in mei 1568 het stadsbestuur door de Spaanse overheden werd gezuiverd en Peter van Keulen en zijn dienstmaagd werden terechtgesteld. (Beenakker, Breda enz., blz.. l45 vlg.)
106
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 Wij hebben in die maand een droevige en benauwde toestand gehad. Een dag voordat David kwam, werd mijn man ziek. Hij kreeg koorts die acht dagen duurde. Ik werd er benauwd van. Hij lag steeds in bed of ongekleed met zijn wambuis aan op het dek. Dat was hem genoeg. Hij had anders wel naakt willen liggen. Hij brandde van de koorts en at overdag nauwelijks een stukje brood, gedompeld in koud hier. Als hij altemet een half uur sliep, dan sprak hij al van het doorlooch. Op een nacht zat ik vol benauwdheid over zijn ziekte bij zijn bed. Toen hij opkeek, zei hij: " juffrouw". Ik zei hem toen: "kent mijn man mij niet meer: Hij zei toen weer: " juffrouw". Hij kende mij niet. Je zult wel begrijpen, hoe benauwd ik toen was om zo'n godvrezende man, en als ik dan nog denk aan mijn twee kinderen en het derde op komst ……. Hij kwam ten leste bij en zei: "gij zijt Johanna van den Corput, mijn vrouw". Ik ging huilen. Hij zei: "ween niet, God zal voor ons zorgen, hebt goede moed. God verzacht (?) ook. Zijn barmhartigheid zij geprezen". Hij kreeg op de achtste dag in zijn bed zulke een koude, dat hij mij vroeg hem metredatum met sommige andere dingen te geven. Ik was bang, dat hij niet helder bij zijn verstand was (metredatum, eigenlijk metridatum, werd als een laatst riskant redmiddel gezien, daarover later). In margine : hij werd dikwijls heel bang en heel doods ziende en moest dan lang aan de azijn ruiken. Ik moest hem toch het metredatum geven. Ik gaf het hem met grote benauwdheid. Ik wilde dikwijls, dat er een geleerde medicus kwam. Ik had er veel geld voor over gehad. Mijn man heeft tweemaal aderlating op zichzelf toegepast en nog andere dingen. Ik dacht, dat hij buiten zinnen was, dat hij niet wist, wat hij deed. Alles kwam gelukkig goed, toen hij metredatum had gedronken. Hij begon toen te zweten. Als water liep het van hem af. Mithridatum of metridatum is een op kruiden gebaseerd koortswerend middel uit de oudheid. Het werd als een anti-gifmiddel tegen de pest gebruikt. He bestond wel uit vijftig kruiden. Het werd op den duur een "Haarlemmer olie" tegen alle kwalen (met dank aan Leo Bijl die dit gegeven op het internet heeft gevonden).
107
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 Ik heb hem 3 of 4 schone hemden moeten geven en hem met vele doeken droog gewreven. Hij zei toen: "gij zult vanavond een andere man hebben". Hij stond tegen de noen op en bleef op, bevend zittend op een kussen. Hij begon trek te krijgen en redelijk te eten. Hij kreeg acht dagen later weer koorts en werd weer heel ziek maar behield zijn verstand en moest dikwijls azijn voor de neus hebben, zoals ook de vorige keer, wederom met een rijelende (=bevende) koorts en zweten. Hij wordt steeds magerder. Hij is zo mager en uitgeteerd dat gij hem nauwelijks zou herkennen. God gaf hem binnen 4 of 5 dagen weer verlichting. Ik hoop, dat God zo allengs (geleidelijk) voorzien zal. Ik had zo gaarne het meisje gehad, dat mijn zus zou kunnen verbedden. Zij zou het kind ook in de gaten hebben kunnen houden. Het kind is zo lastig en tierend. Mijn man kan het spreken niet verdragen. De vrouw die ik op het oog had, mocht jammer genoeg niet komen.Vrouwen die ik niet ken, hoeven niet te weten, hoe mijn huishouden er uit ziet. Ik. ben vele nachten niet uit de kleren geweest en was overdag moe van al het lopen. Ik was al niet sterk maar ik ben nu nog zwakker geworden. Ik heb een grote ziekte gehad, ik kon niet slapen en moest braken. Ik kreeg door het veel trappen lopen pijn in mijn lenden en benen. Die toestand heeft bijna drie maanden geduurd.Wij moeten nu geduld hebben.Wij weten, dat God ons alzo kastijdt, niet als bastaarden naar als zijn kinderen. Hij zal het kruis verlichten, als het ons zalig is. (in margine: gelijk ulieden die ook door een veelheid van ziekten getroffen zijn, ?????). Wij hebben een nieuw, zwaar kruis gekregen. Onze zieke zuster (Antonijnken), die God al lange tijd bezoekt, is weer ziek geworden, nadat mijn man uit zijn eerste koorts was gekomen. Zij ging 's avonds al ijlen, wat ons zeer benauwt. Het duurt soms de hele nacht. Mijn man wordt er zo benauwd van dat ik hem dikwijls moet troosten. Zijn benauwdheid (= angstige bezorgdheid) begon al direct, toen hij zag, dat haar ziekte erger werd. Al was ik geweest en ..... was hij blij. Hij zei mij dikwijls: " waar ik kom, is altijd droefheid, wat ik zie. Als ik thuiskom, vind ik die.....
108
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 (wegv.: nieuwe ??) benauwdheid, want wat ik doe, ik eis geen beternisse'', dan troostte ik hem zoveel ik kon. Toen zij samen ziek waren, was hij buitengewoon droevig en zei: "ik wou, dat valer en moeder kwamen. Ik ben bang, dat ze te laat komen". Hij zei het om haar maar ook tot verlichting van mij want ik ben zo benauwd en zwak. Ik help zo menig mens door Gods genade en wat ik hier doe, is al om niet. Ik kan haar geen goede raad geven. Zij luistert niet. Dat zij fout zit met eten en drinken, dat weet zij ook wel. f.254 Om deze reden ben ik heel bezwaard. Haar ziekte benauwt mij meer dan wat dan ook. Dus, mijn lieve, zeg ik dagelijks tegen mijn man, dat ik wens, dat jullie al hier waren. Het zou voor mijn zuster mogelijk ook beter zijn. Zij heeft grote gewetensangsten gehad. Zij meende namelijk, dat haar zonden heel groot waren en dat zij geen berouw had getoond om het feit, dat zij vader en moeder zo vaak vergramd had. Zij wenst daarom dikwijls, dat vader en moeder hier eens waren, al was het maar voor kort. Je begrijpt intussen, hoe benauwd ik de afgelopen tijd geweest ben. Ik heb dag en nacht zowel bij mijn zuster als bij mijn man moeten zitten. Ik wist niet, wie het ziekst was. Zij lagen in verschillende kamers, met een muurtje tussen beide (of beiden, als het op personen slaat). Het was eigenlijk één kamer maar wij hebben er twee van laten maken. Zij kunnen elkaar op bed zien liggen en met elkaar praten. Wij laten ' s nachts altijd de deur open maar overdag gaat de deur af en toe wegens het kind dicht. Mijn zus wil, dat ik naast haar bed ga zitten, mijn man wil, dat ik bij hem kom zitten. Ik dacht af en toe met benauwdheid wat te doen en hoe ermee te kunnen leven. Laat de Heer mij wijsheid en sterkte geven, dat ik mijn werk kan blijven doen, dat hij mij oplegt. In margine staat moeilijk leesbaar: als ik ze troost met evangelische troostspreuken en zeg: "vergeet weer al dat duivelse", wilde ze als uit mijn herte ….. en houdt noch (???) mijn …….. zonden voor. Het meisje Lijnken had genoeg uit te lopen, ik had daardoor nog een moeilijk kind te verzorgen. In Burick ging het beter want daar mocht het zijn gang gaan, opdat het zou tieren.
109
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 Zo heb ik af en toe een ongehoorzaam kind maar het zal door Gods genade wel goed komen. Zij is nog jong genoeg. Was het met de zieken 's nachts maar goed! Het zal met mijn man wel goed komen maar wat betreft mijn zuster, ben ik meer dan bang. Zij wordt alsmaar zwakker. Zij kan niet meer op haar benen staan. Een kind dat pas geboren is, heeft meer macht over zijn ledematen dan onze zuster. Zij kan zich niet eens op haar zij draaien. Zij zit overdag toch wat overeind en zou graag wat naaien of lezen maar zij is zó onsterk dat het mij pijn doet, als ik haar zie naaien. Ik heb dikwijls gehoopt, dat het goed zou komen maar ik ben bang, dat zij zich, wat het eten betreft, bederft. Zij heeft zulke kwade lusten. Als wij het haar niet geven, dan gaat haar hart schier weg. Geven we het haar, dan eet ze met zo'n eetlust, alsof het een vrouw was. De koorts kwam daarna weer terug, zij wordt zó ziek dat zij gaat ijlen. We zagen het menig keer met benauwdheid aan. Zij is nu zó mager dat het mij pijn doet, als ik haar benen zie. Zij kan nu niet anders meer drinken dan scheerbier, wat ik ook probeer. Daar zit gelukkig nog wat voeding in. We wilden graag, dat zij wat soep nam maar dat lukt niet meer. Onze genadige hemelse vader wil haar geven, wat haar zalig is. Ik zou onze ouders wel dringend willen verzoeken met hun bezoek haast te maken, in de hoop dat zij dan beter gaat drinken en eten, als God het belieft. Het gekrabbel in de kantlijn is voor mij niet te ontcijferen. Vervolg: u lieve, schrijft mij over de aankomst van onze dochter. Dat verheugt ons. Ik zou willen, dat het andere kind ook bij u was. Ik ben dikwijls bezwaard. God lof, dat het kind bij u is. God wil de anderen ook bijstaan en vertroosten in alle noden. Volgens Van der Aa zijn de namen van de vier kinderen: Johannes ,Catherina, Johanna en Aemilia.
110
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 Het is mij een leed, dat gij zoveel langdurige arbeid hebt moeten verrichten door het missen van het dienstmeisje Luyc. Daar komt nog bij de grote overlast door een kleine behuizing en weinig huisraad. Van sommige vrienden ( onleesbaar vervolg in margine ) Wij verwonderen ons daarover. Ik zou niets liever willen dan daar (Duisburg) te wonen. Dat het kind zeer slecht gekleed is, doet mij leed. Ik bid u uw best te doen. Zelfs als het kind hier heel slecht gekleed was, dan zou ik niet in staat geweest zijn zelf iets te naaien, zeker niet de laatste acht of negen maanden. Als je hier zou zijn, zou je zien, hoe de zaken er voorstaan.Was mijn oude dienstmeisje maar hier geweest, dan zou ik mijn benen niet bedorven hebben. Hoe het met mijn rechter been is, weet je. Ik wilde, dat ik terstond een dienstmeisje had. Als er niemand van jullie komt, dan krijg ik het moeilijk. Ik ben zo dik, alsof ik op het punt van bevallen sta. U, lieve, schrijft mij vele diverse tijdingen. Onze barmhartige God en vader wil wijsheid en …….. aan allen geven, die bereid zijn zijn waarheid te verdedigen. f.255 Paarden worden wel tot de strijd bereid maar God moet de victorie geven. Laat ons daarom God bidden, dat hj de strijdvoerder(?) wil zijn (....weggevallen) opdat zijn woord in de ganse wereld vrijmoedig verkondigd mag worden en opdat de arme christenheid getroost wordt en haar kruis verlicht en de monden van de tartaros om zijn heilige naam gestopt worden, amen. Het doet mij leed, dat gij uw trouwe dienaar van de kerk ontslagen hebt maar God heeft hem elders beroepen om zijn naam te verbreiden. Dat onze vader tevreden is, is een bijzondere gave en genade Gods, waarvoor wij grotelijks behoren te danken. Daaraan is te merken, dat God de zijnen bij alle tegenslag troost. Zij zijn zalig, die om de gerechtigheid vervolgd worden.Wij zien, dat onze vader en moeder niet alleen gegeven is in Christus te geloven maar ook om voor zijn naam te lijden. God zal hen tijdens hun leven geen gebrek laten lijden want hij houdt zijn belofte.
111
vervolg van CPG 841 f.252 t/m 255 Met tranen in de ogen lees ik, dat Breda een moordkuil der christenen is geworden. Hoe getroost zijn zij geweest door de genade die de zijnen altijd in hun nood bijstaat, gelijk hij beloofd heeft. Zijn beloften zijn waar. God is getrouw in al zijn woorden en heilig in al zijn werken. Voorts mijn lieve zuster dank ik u voor het maken van de slaaprok en kousen. Mochten jullie komen, is het dan erg moeilijk om voor mij een kindskorf mee te nemen en een marktkorf die sterk is. Hier maakt niemand dergelijke korven. Ik heb dit jaar geen mand of korf gekocht. Zij zijn te klein. Aan de genadige bescherming van onze hemelse vader die ons sterk maakt om het goede te doen, beveel ik u aan. Bid dan voor ons allen. Wij zullen het ook doen, als wij kunnen. Wij hopen heel gauw bij de anderen te zijn en God samen te danken en te bidden om zijn h. Geest die ons allen moet bijstaan. Ik gebied mij zeer aan al onze vrienden in Breda. Met haast 18 juli. Deze brief is 3 of 4 dagen onder handen geweest. Gij mag de inhoud van de brief rustig aan anderen vertellen. J.C.
112
CPG 841 f. 343 en 344 (= 57 v enz.) Een preek van Anna van den Corput brief van Anna van den Corput aan Antonijnken zuster datum 25 juli 1568 Ik heb uw brief, Antonijnken, gelezen met grote droefheid, met tranen in de ogen. Ik heb daarna de ingesloten brief van Johanna van den Corput gelezen over de verlichtingen van de ziekte van haar man De Smet, daardoor werd ik wat getroost. De rest van de folio is preek Anna van den Corput 25 juli
113
CPG 841 f.318 t/m 321 (= 41r enz.) Geloofsbelijdenis van Dorothea Mercator brief van Dorothea Mercators te Duisburg aan: Anna van den Corput te Lemgo datum : 5 november, naar inhoud 1568 Wat betreft de familie Mercator, het volgende: Gerard Mercator, de cartograaf werd in 1512 geboren, in 1530 student in Leuven, in 1552 vestiging in Duisburg, huwde in 1536 Barbara Schellekens te Leuven, kinderen : Arnold (aug.1537-juli 1587), Bartholomeus (1540-1568), Rumold ( - 1600), Emerentia (1538-1583), Dorothea (1539 - ?) en Catharina ( ? -?). (Gerard Mercator, Rupelmund, Mercator- Fonds 1994). Dorothea huwde in 1569 Alard Six (Ned Biog.W.) Genade, vrede en volstandigheid in het goede zij u gegund van God, onze hemelse vader, door Jezus Christus onze Heer. Mijn allerliefste vriendin en zuster in den Heere Christo. Ik ontving uw brief, die mij zeer aangenaam was. Ik ben van harte blij, dat u nog aan mij denkt. Ik had u graag eerder geschreven maar men kan van hier moeilijk brieven verzenden.We zitten te ver weg. Ik kan niet zeggen, hoezeer ik je mis. Er is hier wel genoeg jong volk maar het klikt niet. Ze verkopen ijdele klap en lichtvaardigheid. Gods woord heeft in hun gesprekken geen plaats.Wie erover spreekt, wordt uitgelachen. Ik wil met dit volk geen contact hebben. Ik zoek niet de geneugten van deze wereld, integendeel, mijn zoeken en bidden zijn op God gericht, opdat ik door zijn genade dagelijks steeds meer van 's werelds begeerlijkheid mag afsterven en me steeds meer tot Christus keren want de wereld vergaat met al zijn begeerlijkheid maar wie de wil des Heren doet, die blijft in eeuwigheid. Hoe zouden we kunnen zeggen, dat wij christenen waren, als we in de ijdelheid van deze wereld vreugde vonden. We kunnen niet God dienen en de wereld aanhangen. Hangen we de wereld aan, dan zullen we met hem vergaan. Hangen we Christus aan, dan zullen we niet in eeuwigheid vergaan maar met hem eeuwig leven. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Wie hem aanhangt en in hem gelooft, die zal niet tot schande worden. Hij is onze schild en wapen, waarmee we alle aanstotingen van de duivel en van de wereld kunnen weerstaan.We willen hem van ganser harte aanhangen en dienen. Hij is degene die ons verlost heeft en om ons de pijnen des doods gesmaakt heeft. Hij heeft voor onze zonden volkomen betaald.
114
vervolg van CPG 841 f.318 t/m 321 Hoe zouden we zulke goede God niet van harte liefhebben en meer vreugde hebben van zijn woord en lieflijke woorden spreken en lezen dan van alle ijdelheid en pracht van deze wereld. Ik wou, dat het de Heer beliefde, dat gij nog eens weder in Duisburg kwam wonen of dat wij in Brabant in vrede bij elkaar mochten wonen en dat wij dan anderen mochten vermanen en troosten in allerlei lijden dat God ons toezendt, zolang we in dit leven zijn. Ik wou, dat ik zo kon troosten in lijden en zwarigheid, als gij doet. De geest is gewillig maar het vlees is krank en kan zich kwalijk onder de wil van God verdeemoedigen. Wij moeten God om geduld en lijdzaamheid vragen en dat met een vast geloof en zonder ophouden en hem geen tijd stellen. Wij moeten niet weifelen. Hij zal ons gebed verhoren, al lijkt het naar ons vleselijk verstand erop, dat hij ons verlaten heeft. Zo is het niet want zijn woord mag niet liggen. We lezen op vele plaatsen in de Schrift, dat hij ons zal belonen: hij zegt ergens ''roep mij aan in tijd van nood en ik zal u verlossen" en ''komt tot mij, die belast en beladen zijn, ik zal u verkwikken". We mogen ook niet denken, dat God ons straft zoals de godlozen. Wanneer hij ons met lijden en aanvechtingen bezoekt, bla bla bla, nog 20 regels preek. Er volgt een verhaal over het overlijden van (zeer wrsch.) Antonijnken en het sterven van een broer van Dorothea, dit alles in het jaar 1568. Zij zijn vromelijk gestorven. Ik had gewild, dat Bartholomeus op zijn sterfbed om de Heer had geroepen maar hij was niet bij zinnen. Er is na zijn overlijden een predikant bij ons op bezoek geweest. Ik ken hem van een preek in Antwerpen. Hij was bij het sterven van Bartholomeus in Heidelberg. Hij is in het laatste uur bij hem geweest. Hij heeft ons gezegd, dat mijn broer zeer christelijk in den Heer is gestorven. Hij heeft de Heer tot het laatste uur aangeroepen. Mijn zwager in Bremen (Molanus) heeft hetzelfde geschreven. Deze berichten hebben mijn droefheid verlicht. Ik heb zo'n goede broeder en zuster verloren. Van hen heb ik meer liefde en vriendschap gekregen dan van mijn andere broers en van mijn andere zuster. Ik houd ook van hen. Ik was nu eenmaal op de overledenen gesteld zoals u op uw overleden zuster.
115
vervolg van CPG 841 f.318 t/m 321 Wat wij in de wereld het allerliefst hebben, neemt God van ons weg.We mogen daarom ons niet op de wereld verlaten. Alles is vergankelijk. We moeten onze troost en hulp alleen bij de onvergankelijke God zoeken. Daarom lieve vriendin en zuster in den Heer, laat ons onze harten tevreden stellen, onze gedachten van de wereld afkeren en onze harten tot de Heer opheffen, hem loven en prijzen, hem bidden, dat hij ons in ons lijden geduld verleent, opdat wij ons gewillig onder zijn hand verdeemoedigen. f.320 bla, bla bla Het is voor ons allen een droevige tijding geweest, dat uw lieve ouders ziek zijn geweest. We weten wel, dat alles van de hand van de Heer komt, wiens werken onstraffelijk zijn. Ik weet wel, dat dit alles een groot kruis is te zien, dat oude mensen ziek zijn. Men moet het aan de Heer overlaten en hem bidden, zo het zalig is, dat hij hen van de ziekte zal verlossen en hen sparen in dit leven tot troost en welvaart der kinderen, hoewel zij allen al door de Heer begenadigd zijn door de hoge leeftijd van uw ouders. Anderen hebben allang hun ouders verloren. Het is een bijzondere genade, als men zijn ouders zolang mag behouden, enz enz. Hiermee wil ik de Heer bidden, dat hij u allen in een lange gezondheid mag sparen. Mijn vader en moeder doen uw ouders, zusters en broeders van harte de groeten. Ik dank u allen voor de goede vriendschap. Het zou een groot geluk zijn, als we weer bij elkaar konden wonen. Mijn moeder zegt dikwijls: dat zij het gezelschap van uw moeder mist. Ik hoop, dat gij de volgende zomer zal wederkomen. De lucht is hier veel gezonder, zegt men, geschreven in haast 5 november, Theodora Mercators Zij vraagt excuus voor het lelijke handschrift, ik zal het de volgende keer beter doen. Ik had vandaag geen tijd. We hadden een os geslacht en waren met de pensen bezig maar omdat uw broeder bereid was de brief te bezorgen, kon ik niet nalaten u een weinig te schrijven want men vindt hier zelden iemand die deze richting uitgaat, opmerking: Anna is blijkbaar in de zomer van 1568 van Duisburg naar Lemgo verhuisd. Dorothea kan het weten, omdat zij in Duisburg woont.
116
CFG 841 f.366 (=68r) t/m f.367 (= 68v) Latijnse brief van Cornelis Ymans, neef van Johan van den Corput uit Spiers aan: Johan van den Corput ten huize van heer Sturmius te Straatsburg datum : geschreven op 30 november 1568, ontvangen 6 december Aan: eruditissimo, clarissimo iuveni domino Johanni Corputio meo observando? (hooggeachte), agente apud dominum Sturmium Literas tuas cognate charissime Heydelberga pridie nonas novembris (= 4 november) ad me datas accepi quae quaevis laconicae (erg kort) essent periucundae tamen mihi fuerunt. Hac ratione potissimum, quod ubinam ageres hisce certior fierem. Et maxime tristor me antea eius ignarum fuisse. Audivistis enim Francofurdiensibus cum ne huc conferrem forte fortuna in itinere in rostrates quosdam Frisios incidi qui literas ad te perferendas haberent Heydelbergam sed a quo eas accepissent, ignoro. Hii autem cum Heydelberga reversi Spiram (Spiers) transirent, mihi indicarunt quod, quaevis sedula investigatione te ibi quesivissent, invenire tamen non potuerint hacque occasione mihi literas ad fratrem tuum remittendas dare conati sunt. Ego vero cum fratrem tuum Severinum scirem Francofurto Lipsiam ( Leipzig) ad mercatum profectum et hosce Frisios Genevam per Argentoratum (Straatsburg) et Basileam petituros, consultius mihi visum fiat, ut literas secum perferrent eosque precarer ut summa diligentia Argentorati perquirerent (uitvissen) num ibi esses. Quod si non Basileae , Godefrido Montens tuas literas una cum meis quas hac de causa adiunxi, redderent. Quas literas si accepistis, ignoro. Mirifico aveo cognoscere. In tuis autem ad me literis lectur mihi periucundum fiat quod domino Sturmio, multae eruditionis, magnique consilii et in politicis iudicii commoreris. Scio non omnibus hoc potuisse accidere, cuius igitur auxilio quave conditione ei convivas velim si placeat, ex literis tuis cognoscere tibique hac de causa congratulor.
117
vervolg van CPG 841 f.366 t/m f.367 Maximam autem te apud eum intelligo habere occasionem ea audiendi quae in Galliis hoc tempore et alibi geruntur. Quamobrem rem gratissimam mihi feceris, si intellectis aliquibus novis quae, in dies ad vos perferuntur, quemprimum tibi per occupationes licebit me eorum participem facias, hocque perpetuo me tibi devinctum habebis. Si quid rursus sit in quo tibi gratificari possum, obsecro ne non solum ut sanguine iuncto sed hac ratione et amicitiae causa devincto, ut….(verbuiging van uterque : beide/n?) . Cum autem mihi scribere velis, tabellarii opportunitatem habes maximam qui singulis hebdomadis Argentorato, Rheinhausen (bij Duisburg) a mercatoribus vostris mittitur quo in loco per equos celeres literae Antverpia allatae segregantur et eas quas apud vos esse convenit, defert, hic idem nuncius Spiram semper transerit (spelling klopt niet !). Quod si mihi de eo prius constituisses et non tam tarde literae tuae (nescio quo obstaculo) mihi redditae fuissent, diu responsum a me accepisses. Tibi interum cognate charissime occasionem hanc maxime oportunam ne negligas oro, et me si quod novarum rerum aliquando habeas, serius beato (was afgekort !) desiderio enim maximo eorum afficior nam hic nisi ficta per veredarios Italos et nisi pro Albano ( hertog Alva) scripta accipimus. Plurimi iam lapsi sunt dies quod de nostro Principe nihil certi intelleximus . Rumor admodum frequens est ipsum Gallias cum omnibus suis copiis petere velle, eo quod Albanus pugnandi copia.m detrectet et penuria victus Principem opprimere studeat. De tekst in margine stelt me voor problemen: ''exaratas'', exarare betekent ploegen, en het substantief, waarop het slaat, ontbreekt: de inhoud is wel duidelijk. post hasce exaratas accepimus 32 vexilla (vendels) peditum et magnum
118
vervolg van CPG 841 f.366 t/m f.367 equitum a parte Albaniduabus vicibus a Principis exercitu esse conscissum. Quodam verum sit, tempus docebit, pro certo ( als zeker) ad nos defertur. (einde kantlijn) Quid autem in tam magno novo apparatu equitum expectandum sit, nescio. Optima sperare debemus deumque precari ut Principum aios (volgens mij een mij onbekende afkorting) qui evangelii tutelam susceperunt, ad id quod factis videntur agere, mente quoque persequendum curet, ipsorumque conatus fortunet, nostrisque votis successum qui salubriter respondent, dare dignatur f.367 Quantum vero ad negotia nostrorum amicorum intellexisse te iamdudum non dubito de fratribus tuis Bredae ab officiis semel in eorumque locum nescio quobus hypocritis arrogatis, de quo plura dicere quod tibi conscio supersedeo. Bartholomeus autem frater tuus cum Colonia decessi, mecum in castra Principis (bedoeld:Willem van Oranje) quae tunc temporis non longe ab Andernach aberant, profectus est ubi per tres aut 4 dies haesimus eique tumultui quo Hames occisus fuit, intersumus (voor een deel wegv.). Principem eodem die quo incoepit tumultus, me quoque presente, allocutus est ab illiusque Celsito? (wegv.) (zijne Hoogheid) interrogatus num officio ipse et frater semoti essent, et ubinam pater vester degeret honorificam eius faciens mentionem quae quia secreta esse pater et fratres tui cupiunt (ten dele wegv) tibi tantum ut eorum filio fratrique communico. Maluissem te haec ex illis audire propter taciturnitatis vinculum quod in his contra delationes requiritur sed quia ex illis intelligere non potuisti, te celare nolui. Quantus vero ad patrem matremque et Henricum fratrem attinet ante paucos dies. LITERAS A MATERTERA (TANTE, DE ZUSTER VAN DE MOEDER ) BRUYNINCK ACCEPI EOS (?) Westphaliam apud Smetium se contulisse et quod mihi dolet ambos patrem et matrem febri laborare.
119
vervolg van CPG 841 f.366 en 367 "Dispersi iam sumus variis locis, magnisque intervallis disiuncti, Deus suos rursus aliquando recolligere et oves dispersas ad unura ovile reducere dignetur. Omnes vero qui patriam excesserunt ( een ongebruikelijk pf.van excedo), non redibunt. Nam patriam coelestem pro terrestrem habent cognatus De Herthoge et cognato Verguys quae ut ex iisdem literis intelligit (? ) (wegv. ) ex hac calamitate quoque sublata est. Matertera (tante Bruyiinck) eodem quoque tempore misit epistolam Godefrido Montens transeuntendum (?) Basileam quod quia tabellarii oportunitatem eosque non habeo et cui cohabit, ignorem, meis literis inclusum tibi mitto ut (quod wegv.??) celeriter fueri poterit ei proferendum cures. Scribis se Godefrido Montens ( vero wegv.?) quo (?) primum descendat Coloniamque veniat, qua de causa ignoro. Hoc igitur (wegv.: curati of curatum ) velim reddas ut quo citissime possit, proferantur. Ego hic tribus assessoribus camerae imperialis communis (?) sed hypocaustum cum cubiculo in aedibus ciuusdam mechanici locam ubi divertor (dan verwezen naar de kantlijn.met de gebruikelijke problemen) op de ..... markt bij Hans Swictos (?), Jan(?) Scr....ter, Jan (?) tegenover doctor .....ham Reynaut.Einde kantlijn. Apud quem literas tuas mittere velis. Vos autem hoc tri...(wegv.) ………. .(?) non possum sed data oportunitate et meliori coelo transferam tum/cum interim me prior ......ne destinas. Vale amantissime cognate et nobis quopiam(?) rescribere ne graveris. RAPTIM SPIRA PRIDIE CALENDAS DECEMBRI 1568. CORNELIUSYMANS, GEHEEL DE UWE
120
vervolg van CPG 841 f.366 t/m f.367 Hoe raar een brief kan gaan! vertaling De brief, zeer dierbare neef, vanuit Heidelberg aan mij gegeven, heb ik op 6 december ontvangen, die - hoewel kort- mij toch aangenaam was. Ik zou het liefst op deze wijze van de zaken die je van plan bent te ondernemen, op de hoogte gesteld willen worden. Ik betreur ten zeerste, dat ik hiervan van te voren onkundig was. Je hebt toch gehoord, dat ik - toen ik mij vanuit het Frankfurtse hierheen begaf- toevallig door het lot onderweg aan boord van een schip op een stelletje Friezen ben gestoten, die een brief bij zich hadden om deze naar Heidelberg naar jou te brengen. Ik weet niet van wie zij deze brief gehad hebben. Toen deze Friezen - nadat zij uit Heidelberg teruggekeerd waren- naar Spiers overstaken (Ymans woont in Spiers), hebben zij mij verteld, dat zij jou niet hebben kunnen vinden, hoe ijverig zij daar in Heidelberg jou gezocht hebben. Gebruik makend van dit toeval, dat zij mij ontmoet hadden, hebben zij geprobeerd de brief aan mij te geven, met het verzoek deze aan je broer ter hand te stellen. Daar ik echter wist, dat de bedoelde broer Severijn vanuit Frankfurt naar de jaarmarkt van Leipzig vertrokken was en dat deze Friezen van plan waren via Straatsburg en Bazel naar Genêve te gaan, leek het mij verstandiger, dat zij deze brief bij zich hielden. Ik heb hun verzocht, dat zij deze brief bij zich hielden en ook, dat zij met gr0te zorgvuldigheid te Straatsburg zouden uitzoeken of jij daar was. Zo niet, dan moesten zij te Bazel de voor jou bestemde brief tesamen met de mijne , die ik over deze zaak erbij gevoegd heb, aan Godefroy Montens ter hand stellen. Of je deze brieven hebt ontvangen, weet ik niet, ik zou het wel dolgraag willen. In de briet van jou aan mij gericht, was het mij aangenaam te lezen, dat jij verblijft bij de heer Sturmius, een man van grote eruditie, een bron van raad en in politieke zaken een man van bezonken oordeel. Ik weet, dat dit geluk niet allen ten deel heeft kunnen vallen en daarom opmerking: Hubertus Sturmius werd als student in 1565 aan de universiteit van Heidelberg ingeschreven, hij werd later hoogleraar in de klassieke talen in Leiden.
121
vervolg van CPG 841 f.366 t/m f.367 zou ik op grond daarvan uit jouw brieven willen vernemen met wiens hulp en onder welke omstandigheden jij bij hem inwoont en om deze reden (m.i. het inwonen bij Sturmius) feliciteer ik jou. Ik begrijp, dat je bij hem een zeer grote gelegenheid hebt de dingen te horen die zich in deze tijd in Frankrijk en elders afspelen. Je zou mij daarom een zeer grote dienst bewijzen, als jij -nadat je iets nieuws gehoord hebt, nieuws dat van dag tot dag naar jullie wordt overgebracht - zodra je daartoe de gelegenheid hebt, ondanks je drukke bezigheden, mij daarvan deelgenoot zou willen maken. Je zou mij door dit te doen voor eeuwig aan je verbinden. Als er anderzijds iets is, waarmee ik jou een genoegen kan doen, dan bezweer ik je, dat ik jou niet alleen op grond van bloedverwantschap maar ook om deze reden (m.i. het nieuws ) en om de vriendschap zal helpen. Wanneer je mij wilt schrijven: je hebt een zeer goede postdienst die elke week vanuit Straatsburg naar Rheinhausen (bij Duisburg) door middel van jullie kooplui functioneert, in welke plaats de brieven, door snelle paarden uit Antwerpen gebracht, worden gesorteerd. En dezelfde man die deze brieven die bij jullie moeten zijn, overbrengt, dezelfde man komt altijd langs Spiers. Maar als jij eerder met mij daarover afspraken zou hebben gemaakt, en jouw brief niet zo laat aan mij zou zijn overhandigd - ik weet niet door welk obstakel - dan zou je allang antwoord van mij hebben gehad. "Jij intussen, zeer dierbare neef", laat deze gelegenheid, bid ik u, om mij in te lichten, niet schieten en dat je mij , als je iets hoort, niet te laat inlicht. Ik word aangedaan door een zeer groot verlangen daarnaar (m.i. het nieuws van Sturmius) want wij horen hier alleen maar verzinsels middels Italiaanse koeriers en alleen maar dingen ten gunste van Alva.
122
vervolg van CPG 841 f.366 t/m f.367 Er zijn reeds zeer vele dagen verstreken, dat wij niets zekers over onze Prins gehoord hebben. Het gerucht gaat frequent, dat hijzelf met al zijn troepen naar Frankrijk wil gaan en wel hierom, omdat Alva, door zijn leger terug te trekken, de strijd vermijdt en ernaar streeft, zelf door geldgebrek overwonnen zijnde, de Prins in een hinderlaag uit te schakelen. De tekst in de kantlijn (waarvan het Latijn niet klopt): wij hebben hierna 32 vendels infanteristen ontvangen, en Alva een groot aantal ruiters. Alva is bij twee gelegenheden door het leger van de Prins in de pan gehakt. Inhoeverre dit waar is, zal de tijd moeten leren. Einde kantlijn Wat bi,j zo'n nieuw en groot vertoon van ruiters verwacht moet worden, weet ik niet. Wij moeten er het beste van hopen en God vragen, dat de helpers onder de ( m.i. Duitse) vorsten die op zich genomen hebben het evangelie onder hun bescherming te nemen, bij dat wat zij door daden schijnen te doen, ook in de geest laten volvoeren (Ymans bedoelt : God moet hen bezielen, opdat zij met hart en ziel achter hun daden gaan staan) en dat God hun pogingen begunstigt en zich verwaardigt aan onze wensen succes te geven, die aan Gods heilsplan beantwoorden. Wat er aan de hand is met de zaken van onze vrienden: ik twijfel er niet aan, dat jij het allang gehoord hebt. Ik weet, dat jouw broers, Bartholomeus en Niclaes, uit hun ambt zijn gezet en eenmaal uit hun ambt gezet, vervangen door een stelletje hypocrieten, ik weet niet welke. Ik wil er niet meer over zeggen, omdat ik voor je situatie begrip heb. Jouw broer Bartholomeus vertrok samen met mij, toen ik uit Keulen was gekomen, naar het legerkamp van de Prins, dat toen in die tijd niet ver van Andernach (bij Koblenz aan de Rijn ) was gelegen.We hebben daar 3 of 4 dagen doorgebracht en de muiterij bijgewoond, waarbij Hames om het leven kwam.
123
vervolg van CPG 841 f.366 en 367 Bartholomeus heeft op de dag van de muiterij in mijn aanwezigheid met de Prins gesproken. Zijne Hoogheid heeft hem ondervraagd, o.a. over de verwijdering uit zijn ambt en waar uw vader zijn dagen sleet, melding makend van diens eerbiedwaardige carrière. Daar je vader en je broers zouden wensen, dat deze zaken geheim zouden blijven, deel ik ze slechts aan jou mede als zoon, resp. als broer van hen. Ik had liever gewild, dat jij dit van hen had gehoord wegens de zwijgplicht, omdat er tegen hen n.a.v. aanklachten een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld maar omdat jij het niet van hen hebt kunnen horen, heb ik het voor jou niet verborgen willen houden. Wat betreft je vader en moeder en broer Hendrik heb ik van tante Bruyninck enige dagen geleden een brief ontvangen, waarin staat, dat zij zich naar Westfalen naar De Smet hebben begeven. Ik hoorde, wat mij zeer pijn deed, dat vader en moeder koorts hebben. Bartholomeus bewoont met zijn vrouw en kinderen een huis in Duisburg. Wij zijn reeds over verschillende plaatsen verdeeld, uiteengerukt met grote afstanden van elkaar. Moge God ons ooit weer bijeenbrengen en als verstrooide schapen naar één stal terugvoeren. Maar allen die het vaderland verlaten hebben, zullen niet terugkeren. Zij hebben het aardse voor het hemelse vaderland verruild, zoals ook De Hertoghe en nicht Verguys, welke laatste , zoals uit de bovenstaande door mij ontvangen brief blijkt, aan dezelfde calamiteit (de koorts die de ouders hebben gehad??) is gestorven. Tante Bruyninck heeft in de brief ook een andere ingesloten, die in dezelfde tijd naar Godefroy Montens moet worden overgebracht. opmerkingen: Hames, een calvinistisch edelman, sterk verbonden met Lodewijk van Nassau, studeerde te Leuven en sneuvelde half september 1568 bij het bedwingen van een muiterij in het leger van de Prins. Ook hier blijkt, dat de ouders Van den Corput in het najaar van 1568 met hun dochters Duisburg hebben verlaten. Godefroy Montens was in de jaren 1580 en '81 burgemeester van Breda. Is De Hertoghe dezelfde als mr. Jan de Hertoghe die advocaat was bij de Raad van Brabant en schepen van Breda? Hij was een aangetrouwd familielid (Rijksgesch.Publicatiën dl.68). Verguys overleed in Wezel.
124
vervolg van CPG 841 f.366 en f.367 Ik heb deze brief in mijn brief aan jou ingesloten, omdat ik geen postbode heb en ik niet weet, met wie hij samenwoont, opdat jij er voor wilt zorgen, dat deze brief zo snel mogelijk naar hem wordt gebracht. Tante Bruyninck schrijft, dat zij Godefroy Montens aanraadt zo snel mogelijk af te zakken naar Keulen. Waarom, schrijft ze niet! Ik zou derhalve willen, dat jij er zorg voor draagt, dat de brief zo snel mogelijk wordt overgebracht. Ik ga hier om met 3 leden van de gewone keizerlijke Raad maar heb zelf een kamer met verwarming en een bed betrokken in een huis van een mechaniker. In de kantlijn: op de markt bij Hans Swict...., Jaen Scripter (?) tegenover(?) doctor ....ham Reynaut. Wil je de post naar mijn logement sturen! Het volgende onder voorbehoud: maar als de gelegenheid er is en het weer beter, dan zal ik de brieven bezorgen. Houd intussen niet op, me eerder lastig te vallen, "vale" zeer beminde neef en weiger niet, waar ik ook ben, mij te schrijven. Met spoed, Spiers 30 november 1568, je Cornelius Ymans
125
CPG 841 f.328 en 329 (= 48r en v) Wat berichten over kennissen brief van Maria Adriaensdr. te Breda aan Anneken Jansdr van den Korput, wonende te Lemgo ten huize van doktor De Smet. (zij woont in Lemgo bij haar ouders!) datum : maria lichtmis (2 feb.) op grond van de inhoud (in maart 1568 ging het nog uitstekend met Herman Rechtersen maar nu is zijn gezondheid drastisch achteruit gegaan) in het jaar 1569. Genade des Heren zij met u, zeer beminde vriendin en zuster in den Heere. We hebben een brief van uw broer Hendrik ontvangen en gelezen over de ziekte uwer olders. We moeten tevreden zijn met wat de Heer geeft, want hij weet, wat voor ons het beste is. Wat betreft onze gezondheid: Herman Rechtersen (haar echtgenoot) is binnen zes weken tweemaal gevallen. Hij is zo zwak en zo jammerlijk. Hij kan nu niet schrijven. Ik hoop, dat het met hem beter zal gaan. Ik heb jicht in armen en benen dat ik me als kind moet uit-en aankleden. De Here zij gedankt in eeuwigheid, dat hij ons niet vergeet. (!) Wat betreft vrouw Vermeer: je kunt naar je geld fluiten. Hoe dikwijls ik het haar zeg met goedheid of kwaadheid, het helpt niet of je moet de zaak voor de rechter brengen. Als je wilt, zal ik haar dikwijls nog manen, in de hoop dat zij zich eens schamen zal. Over nicht Verguys: zij is in de rost (volgens mij "overleden"), je zult het wel weten. Anneken, uw dienstmaagd, woont nu in Keulen met Luij van Antwerpen de dochter in die pav (=paw) (pauw?). Peter Knopmaker en zijn vrouw maken het goed en met Goris (Huyghe??) en zijn vijf (wijf) ook. Ze wonen in Buryck. Het gaat thans beneden Nederland zo jammerlijk toe met vangen en doden. Men zegt, dat de zoon van Alva burggraaf van Antwerpen is geworden met grote tyrannie en te Mercksem, dat volgens het internet door de rijke Antwerpse Anton van Stralen in de jaren zestig was gekocht (hij werd later burgemeester van Antwerpen en in 1568 in Vilvoirden op last van Alva terechtgesteld: de "19 edelen van Vilvoirden'') is een Spanjaard als opvolger gehuldigd.
126
vervolg van CPG 841 f.328 en 329 Er ligt binnen Brussel een Spaans garnizoen; daar en elders tot ellende en jammer in het land. Er wordt zoveel volk gedood, dat het geen wonder is, dat men wegvlucht. Er is hier geen kamer of huis meer te krijgen, waar het volk inkruipen mag. Wat ben ik blij, dat De Smet door Gods hulp zijn brood verdienen kan en dat gij niet dagelijks de jammer behoeft te zien, die zich in de beneden-landen afspeelt. Groeten aan uw ouders. We hebben de brief van uw broer (bedoelt ze: aan uw broer?) naar Duisburg verstuurd ten name van meester Bertelmeus= Bartholomeus van den Corput. Maria Lichtmis 2 februari.
127
CPG 841 f. 314 t/m 317 (= 43v enz) Bijbelse preek van Dorothea Mercator brief van Dorothea Mercators te Duisburg aan: Anna van den Corput, wonend ten huize van haar vader te Lemgo datum: 9 feb. 1569 Genade, vrede en barmhartigheid van God, onze hemelse vader, door Jezus Christus. Mijn goede vriendin en zuster in den Heere Christo, hoewel ik niets bijzonders te schrijven heb, kan ik niet nalaten u twee of drie woorden te schrijven, opdat je niet zou denken, dat ik je helemaal vergeten ben. Men kan van hier zelden brieven richting Lemgo versturen. Volgens mij heb ik u eens geschreven maar ik geloof, dat u die brief nog niet ontvangen hebt. Ingesloten was er een brief voor uw broer De Smet (broer in de betekenis van een familiaire aanspreektitel, zoals kadinaal Granyelle door Willem van Oranje "neef" werd genoemd). Met de brief was ook een boek gestuurd. De Smet nam het boek mee naar Keulen om het vandaar te laten bestellen. Ik heb van De Smet begrepen, dat het boek nog kort geleden in Keulen was. Het is een onbekend werk. Naar Keulen reizen vanuit Duisburg doen niet veel mensen. Voorts zal u willen weten:, dat wij (ik, vader en moeder) het tamelijk goed maken door de genade van God.We hopen van u hetzelfde te horen. We waren een tijdje geleden heel bedroefd, toen we hoorden, dat uw ouders koorts hadden. Dat is voor oude mensen heel gevaarlijk. Ik heb menigmaal tegen mijn vader gezegd, dat het zorgelijk is voor oude mensen onder ruw volk te leven, en dan nog die ongezonde lucht. We hebben van uw broeder (waarsch De Smet) begrepen, dat het wat gebeterd is en dat de koorts uw vader verlaten heeft. We danken de Heer daarvoor. Ik hoop, dat God het ook aan uw moeder verlenen zal.We moeten met geduld de hulp van de Heer afwachten en hem niet op een tijd zetten. Hij weet beter,wat we nodig hebben dan wij. Hij zal haar beter maken, als het zijn goddelijke wil is en als het goed is voor onze ziel en zaligheid. Het is voor jullie een groot kruis en lijden zulke jammer bij uw lieve ouders te zien, in het besef niet te kunnen helpen. Men zou zelfs driemaal zoveel pijn willen lijden, als het de Heer zou believen. Maar daar dit niet het geval is, moet men het aanvaarden, dat de Heer hen van hier zal wegnemen en aan hen een betere woning zal geven.Wij moeten nochtans geduld
128
vervolg van CPG 841 f. 314 t/m 317 hebben en onze wil in de wil van God stellen. We moeten beseffen, dat wij niet altoos hier op aarde blijven. We hebben bij de vader in de hemel een andere woning, zoals Paulus zegt: een huis niet met handen gemaakt maar een timmering van God, die eeuwig is, waar we van alle aanvechtingen, kruis en lijden, waar de wereld vol van is, verlost en ontslagen zullen zijn en waar alle oorzaken van treurnis weggenomen zullen zijn, we zullen in eeuwige vreugde en heerlijkheid leven, die zo groot zijn, zoals Paulus zegt: "wat de mensen nooit gezien en gehoord hebben en door geen mens begrepen zal worden": datgene wat God voor degenen die hem liefhebben, bereid heeft. Het is een grote troost te weten, dat er tegenover al ons lijden een door God bereide heerlijkheid en vreugde staat, die niet te vergelijken zijn met het lijden van nu. Als wij op grond van Gods woord deze troost niet hadden, hoe zouden we dan kunnen dragen het kruis van het lijden, dat dagelijks van alle kanten op ons afkomt. Het lijkt er soms op, dat G0d ons verlaten heeft en zijn genadige hand van ons heeft afgetrokken, zoals de vrienden van Job zeiden, dat God hem verlaten had, alzo oordeelden ook de Joden over Christus aan het kruis: "mijn God waarom hebt gij mij verlaten". We lezen ook in Judith, toen de engel Gods tot de strijdbare prins Gideon kwam en zei : de Heer is met u, Gideon. Deze antwoordde toen: de Heer is met ons en waar komen dan deze plagen en dit lijden vandaan, dat de Philistijnen ons bezorgen. Over die plagen en verdrukkingen des vleses staat er in het boek der Wijsheid te lezen: ik kan niet begrijpen, dat God degenen die hij liefheeft, met kruis en lijden bezwaart. Men acht de christenen dwaas. Daarom zegt Paulus (1 cor.2): het woord van het kruis is een toppunt van dwaasheid voor degenen die verloren zijn maar voor degenen die behouden worden, is het de macht van God. Wij hebben vertrouwen in onze vader, dat hij ons uit liefde straft tot onze zaligheid en dat onze tuchtiging een zegen kan zijn. We moeten daaruit de les trekken, dat God onze genadige vader is en dat wij zijn kinderen zijn. Zo we echter de kastijding en tuchtiging aan ons voorbij
129
vervolg van CPG 841 f. 314 t/m 317 laten gaan, dan zal ons geweten getuigen, dat wij niet de rechte kinderen zijn maar bastaarden, dan zal een aardse vader de hand van zulke kinderen aftrekken en hen in alle verderf laten lopen. Alzo ook God, als hij de goddelozen op hun allerhardst wil straffen, zal zijn hand van hen aftrekken en laat hen met geluk en voorspoed , zoals David zegt, naar hun verdoemenis lopen. Laat ons daarom, lieve vriendin, in ons lijden ons hart tot de Heer opheffen hem prijzen en loven en hem bidden, dat hij ons in ons lijden en kruis geduld wil verlenen, dat wij ons gewillig en deemoedig, ja ook met een vrolijke geest onder zijn hand stellen en altijd aan zijn lieflijke belofte denken, te weten, dat wij kinderen van hem zijn en geen bastaarden, welke kinderen hij daarom met verdrukkingen en wederwaardigheden bezoekt, opdat wij daardoor onze ellende en jammer bekennen en alleen onze troost bij Christus leren zoeken en met hem van de wereld en het vlees afsterven, opdat wij met hem ook zullen opstaan tot de heerlijkheid en eindelijk het eeuwig leven beërven. Voorts lieve zuster: ik weet niet iets nieuws te vertellen. Uw broeder ( De Smet? of Hendrik?) weet meer dan ik; hoe dan ook, zijn de tijdingen niet zeer goed. Men hoort hier dagelijks van alle kanten droevige berichten. Het is dringend nodig gestadig tot de Heer te bidden voor onze broeders en zusters in ons vaderland die in grote benauwdheid zitten, opdat hij toch eens zijn ogen van barmhartigheid op hen zal. richten en zal luisteren naar hun klagen en wenen en dat hij de moedwillige tyrannen en bloedhonden eenmaal de hand zal korten en dat hij zal verhinderen, dat zovele onnozele mensen vermoord worden en dat onnozel bloed nog verder zal worden vergoten. Zo zegt men hier, dat hertog Alva weer in Antwerpen is en dat hij wederom wederdopers zal vangen en doden. Wij moeten de Heer hartelijk bidden, dat hij de benauwde en verslagen herten, die daar in grote aantallen zijn, met de Geest sterk zal maken. Deze mensen weten van benauwdheid geen raad waarheen te vluchten. Laat de Heer degenen die geroepen zijn om te lijden, sterkte geven, opdat zij door velerhande tormenten en pijnen niet van de enige waarheid
130
vervolg van CPG 841 f. 314 t/m 317 afwijken en tot het einde mogen volharden tot de eer van zijn heilige naam, hetwelk de Heer ons allen wil verlenen. Mijn vader en moeder gebieden zich aan uw vader en moeder, broers, en zusters. Gebied mij ook hartelijk aan uw vader en moeder en aan allen. Ik hoop, dat gij tegen de zomer weer bij ons komt. Er zijn huizen genoeg te krijgen, omdat vele lieden zijn weggetrokken. Het zou me veel liever zijn, als wij samen naar ons land mochten terugkeren, als het de Heer belieft. Het zal wel niet zo vlug gebeuren, als we gedacht hadden. De Heer beware ons in goede gezondheid. Adieu, bid toch de Heer hiervoor. Geschreven op de 9de dag van februari van 1569, Duisburg, Dorothea Mercators
131
CPG 841 f. 338 t/m 340 (= 54 r enz) De filosoof Plato aan het woord brief van uw nicht W (onzeker) aan Johanna van den Corput, op grond van de inhoud (het overlijden van haar vader, volgens Taxandria 1925 26 feb. 1569) datum: na 26 feb. 1569 De eeuwige God en vader die een vader van barmhartigheid is en God van aller troost, in zijn eeuwige zoon Jezus Christus, wil u allen troosten door zijn h.Geest die met de vader en de zoon één eeuwige God is in alle eeuwigheid. Uit uw laatste brief, lieve nicht, heb ik begrepen, dat God uw lieve vader in zijn oude dagen uit zijn babylonische ballingschap verlost heeft om hem tot de gemeente der uitverkorenen toe te voegen, bla bla bla Hoewel de philosoof Plato geen belofte betreffende het eeuwig leven noch enige rechte kennis van God had, heeft hij toch wel in zijn philosophie waarmee hij zich bezighield, voorzegd, dat de ziel onsterfelijk was en dat er na dit leven een ander leven zou komen, omdat in de wereld zowel het goede als het kwade voorkwamen en hij hield ook voor zeker, dat de goden vrienden van de goede mensen waren en dat onder vrienden alle dingen gemeenschappelijk waren. Daaruit concludeerde hij dat de goederen gemeen waren. Tot deze conclusie gekomen, ging hij verder: aangezien de goeden in de wereld zoveel te lijden hadden en dat de bozen in vreugde leefden, was het noodzakelijk dat er na dit leven een ander leven zou komen, waar God zijn vrienden zou verblijden en zich op zijn vijanden zou wreken. Het is de heiden Plato, die zich door het licht van de natuur heeft laten leiden, dat God gegeven heeft. Zover is hij met natuurlijk licht gekomen. Welke hoop zullen wij dan hebben van dit eeuwig leven en van de goederen die ons in Christus bereid zijn want die zijn onsterfelijk en eeuwig in de plaats van de vergankelijke aardse goederen die wij om zijn wil verlaten hebben.Wij hebben zodanige schone beloften en wij zijn verlicht met bovennatuurlijk licht, waardoor wij zien, dat de duivel en hel overwonnen zijn en wij zien ook aan de andere zijde Jezus Christus onze enige hoop op het verwerven van het eeuwige leven aan de rechter zijde van de vader. Hij is onze bemiddelaar.
132
vervolg van CPG 841 f.338 t/m 340 Zo wil hij ons altijd te verstaan geven, dat we arme zondaars zijn enz enz enz uw nicht W
133
CPG 8 f.402 (= 321 r) van: Joannis Carlier (we kennen hem als voormalig lid van de Antwerpse kerkeraad) aan: praestantissimo, clarissimo doctissimoque viro Joanni Redlinger c... (= koorleidér) apud templo Joannis Duysburgi datum: 12 juli 1569 S. (Salve?) in unico servatore Jesu Christo humanissimi domini …. (een woord of een doorhaling?) est praedita ingenio calumnia ut semper non sibi factum satis putet, nisi pro sua impietate sui (!) similibus et impiis mendaciis fabulam suam exsequitur . Factae (') est mentio (of moet ik "mentis" lezen?) Joannis Corputii obiter (in het voorbijgaan), dum te salutarem: (ik heb toen gezegd) dolere me ipsum aliorsum, imo ad maiora vocatum, nunc aliis et minus operosis occupatum studiis vocationi suae non respondere. Dixerat apud me convictor alius vester Marcellinus totis 8 diebus ab usu et consuetudine vestra abfuisse. Tum ego tristi sermone dolere me quidem memini sed ad (adeo?) eundem (alleen "dem" is te lezen,) quipiam dixisse id vero pernego. Miror adeo quid hominiorum illi in mentem veniret ut Corputium ingenium et indolis bonae satis optimus natum : natum , inquam, praestantissimo et splendido loco ac parente, ex me apud vos tam licente traduxerit ut nisi veritas linguae mendaci imperet, imprudenti ac petulanti calumnia praeter iustum apud Duysbergenses ac minus horrifice et praeter meritum honestissimorum suorurn maiorum , audiat. Officium feceris prudentissime domine si huic malo, dico mendaci rabulae ob frequaveris autoritate tibi a domino donata: fabulae enim sunt quos commentus est me authore apud probos viros, etiam dignus est ipse cas igatione eaque tempestiva ne quod pubes adhuc audet, metuendum ne
134
vervolg van CPG 8 f.402 olim peius faciat. Admoneto illum famae bonorum parcere et pietatem amplecti, dominus te conservet et addat spiritum sapientiae et timoris sui. Pollicitus eram mittere commentarios et conciones (preken) sacras ecclesiastae Heidelbergensis quas cum apud me ait (?) quae nihil ad hanc rem ex Meurs ( een plaats?) (Me.rs) festinante et ex tempore, 12 juli 1569
135
vervolg van CPG 8 f.402 Johan in opspraak vertaling Parafrase Elk bedrog heeft zijn aard. Er is verteld, dat ik tegen Johan van den Corput heb gezegd - ik groette hem in het voorbijgaan - het te betreuren, dat hij die geroepen was tot hogere zaken, in een andere richting is gegaan en zich met andere en minder moeite gevende bezigheden bezighoudt, die niet aan zijn roeping beantwoorden. Ik was toen in gezelschap van een andere huisgenoot, uw Marcellinus. U was namelijk acht dagen afwezig. Deze puber heeft aan u (Reddinger) mijn woorden verkeerd overgebracht. Ik heb gezegd, ik herinner het me goed, dat ik het betreurde maar ik heb nooit iets negatiefs over Johan gezegd. Het verbaast me, dat iets dergelijks in de geest van Marcellinus kan komen, wat helemaal niet bij de aard en inborst van Johan past. Ik zeg nogmaals: hij die uit zulke uitstekende ouders is geboren en afkomstig uit een schitterende plaats! Marcellinus heeft mijn woorden bij de Duisburgers verkeerd overgebracht, geheel in strijd met de waarheid en zijn hoge afkomst (die van Johan). Het is je taak hem op zijn nummer te zetten, maak van je autoriteit gebruik. Het zijn immers fabels, met mij als zogenaamd auteur. Doe het tijdig. Het is anders te vrezen, dat deze jonge man van kwaad tot erger komt. Hij moet leren de goede naam van mensen te ontzien en respect leren. Ik had beloofd je toe te sturen de commentaren en de heilige preken van de Heidelbergse kerk maar er is niets, zegt men, wat betreft deze zaak, uit Meurs ( = Me.rs ) te krijgen. 12 juli 1569 Meurs is een Duitse stad ter hoogste van Venlo.
136
CPG 841 f. 311 t/m 313 (= 39v enz ) Dorothea Mercator voor vader op dienstreis brief van Dorothea Mercators te Duisburg aan : Anna van den Corput te Lemgo datum: l8 september, in verband met het overlijden van haar vader in feb.1569, in het jaar 1569. Genade en vrede van God, onze hemelse vader en onze Heer, Jezus Christus, door de gemeenschap van de h.Geest zij met u en ons ganse huis in eeuwigheid amen. Allerliefsten in de Heer, uw droefheid en lijden hebben ons allen zeer bedroefd en nog steeds. Het is wel een zaak om daarover bedroefd te zijn. Naar de wereld gesproken zou men geen groter droefheid kunnen hebben. Ik weet, dat het u zeer bezighoudt van zo'n lieve vader te moeten scheiden, gelijk ik denken kan. Maar wat te doen? We moeten tevreden zijn met wat God doet. We moeten onze wil in de zijne stellen want we weten dat er niets zonder zijn wil gebeurt, hij die de haren op onze hoofd geteld heeft en waarvan geen één zonder zijn wil zal afvallen. Wij moeten immers weten, dat we hier niet gekomen zijn om er altijd te blijven maar naar een ander vaderland te reizen. Wij moeten volgens Paulus ( 2 cor.2) hieruit troost putten, dat wij na dit huis, dat verdwijnen zal, een nieuw krijgen, door God gebouwd, niet met handen gemaakt, dat eeuwig is in den hemel. We hopen daar eens te komen bij degenen die al gestorven zijn. We mogen niet bedroefd zijn, alsof er geen wederopstanding is.We moeten ons daarop verheugen en ons gelukzalig achten, omdat God ons verlost heeft en zal verlossen uit de boze wereld, waar niets dan lijden is en benauwdheid. Hij zal ons tot zich nemen in de eeuwige rust en blijdschap.We moeten hun gunnen, wat de Heer uit liefde en barmhartigheid voor hen bereid heeft, uit de grond van ons hart, zeker voor onze beste vrienden. We moeten niet begeren, dat zij om onze wil en ons gemak en om wille van tijdelijke welvaart, dat zij langer van de hemelse vreugde en blijdschap beroofd zouden blijven. Mijn allerliefste, laat ons toch daarmee vrede hebben en ons in alle droefheid met Gods woord troosten. In de wereld zullen we verdrukking hebben maar in Christus vrede maar voordien zullen we met veel lijden en benauwdheid beproefd worden. Laat ons ons hart tot de Heer opheffen, hem prijzen en loven en bidden,
137
Vervolg van CPG 841 f. 311 t/m 313 dat hij ons in onze droefheid geduld zal verlenen, dat wij ons gewillig en deemoedig, ja met vrolijke geest aan zijn hand toevertrouwen, altijd denkend aan de lieflijke belofte, dat we zijn kinderen zijn en geen bastaarden.We moeten hem daarom in alles wat ons overkomt, zoeken, beseffend dat we door ellenden en tegenspoed heen kroost en hulp bij de Heer alleen kunnen krijgen.We moeten met zijn hulp van de wereld en het vlees afsterven, opdat we met hem ook zullen opstaan tot de heerlijkheid en het eeuwig leven. Wat betreft ons, vader en moeder en onze bestemoeder: wij zijn allen nog in goede doen door de genade van de Heer, gelijk ik ook hoop voor jullie. Ik hoop dat te vernemen want ik heb in lange tijd niets van jullie gehoord. Ik heb van uw schoonzus begrepen (volgens mij kan dat alleen de vrouw van Hendrik van den Corput zijn), dat u zich erover beklaagd heeft, dat ik niet schrijf, denkende, dat ik u helemaal vergeten ben. Maar uw schoonzus zal u wel de oorzaak verteld hebben. Ik heb de laatste drie maanden zoveel te doen, dat ik zelfs geen tijd had om mijn schoonzus op te zoeken, terwijl ik anders elk week haar bezocht. Al was er een bode geweest om de brief te bezorgen, dan had ik nog geen tijd gehad. Ik heb zoveel te doen, o.a. met de kaarten van mijn vader en andere zaken, waarmee mijn broer naar Frankfurt is gereisd (in 1569 heeft Mercator zijn tweede wereldkaart door middel van "mercator-projectie'' gemaakt, Frankfurt was/is bekend om zijn boekenbeurs in september). Dorothea verbleef ook lange tijd in Keulen, voordat haar broer naar Frankfurt afreisde. Bovendien is mijn zus Catharina met een godvruchtige man uit Heidelberg getrouwd. Daar komt nog bij, dat de vrouw van mijn broer een zoon gekregen heeft. Ik moet voor haar zorgen. Ik verzoek u mijn lelijk handschrift te aanvaarden.. Ik bid God dat het huwelijk van mijn zus tot een goede en gelukzalig einde zal komen enz. Ik weet niet meer te schrijven, Duisburg met haast 18 september, groeten aan uw moeder, zusters en broers.
138
CPG 8 f.372 (= 306 r ) t/m 375 Johan krijgt zijn centen niet brief van Johan van den Corput aan : de keurvorst van Palts Frederik III (1515-1576) datum : 16 november 1569 Bezwaarschrift Korte inhoud: Johan was voor 26 weken in dienst genomen om de zoon van de keurvorst klaar te stomen voor de universiteit of een ander soort onderwijs. Na het verstrijken van deze periode betaalde de betaalheer hem slechts voor 14 weken uit. Hij stelde samen met een mij onbekende tussenpersoon die de Duitse taal goed beheerst, in tegenstelling tot Johan, een bezwaarschrift op. Hiervan is het klad bewaard gebleven met tal van doorhalingen in de tekst van Johan en voor mij moeilijk leesbare aanvullingen aan de linkerzijde. Samenvatting van de genoemde folio's: Als uwe Exc. van mening is, dat het voor uw zoon nuttig is hem weer op school te doen of naar de universiteit te sturen, wat u ongetwijfeld moet doen en wat ik u dringend aanraad dat spoedig te doen én als u meent mij bij uw zoon te willen houden, dan ben ik daartoe altijd bereid. Zoals ik uit de brief van uwe Exc. vernomen heb, behoort tegenover de door mij gedane moeite en diensten een billijke beloning te staan, zoals ook aan mij de heer Licentiatus in bijzijn van uw zoon, de heer Hugo, mijn kostbaas en de oude amptman Peter Kotzen (of Ketzen) beloofd en toegezegd heeft: ik zou mij voor een half jaar verbinden en aangenomen worden. Er is mij als stipendium 26 gulden beloofd en als kostgeld 26 kronen. Maar toen ik mijn rekening moest verantwoorden, heeft de amptman van uwe Exc. geweigerd mij voor 26 weken uit te betalen. Hij had slechts toestemming voor uitbetaling voor 14 weken. Ik heb daartegen, zoals uwe Exc. wel zult begrijpen, ernstig bezwaar gemaakt. Had ik geweten niet minstens voor een half jaar onder de pannen te zijn, dan zou ik naar een ander dienstverband en condities verlangd hebben. Ik moet ervan leven. Er komt nog bij, dat ik om het Evangelie van mijn vaderlijk erfdeel beroofd ben. Ik had hier en daar genoeg andere
139
vervolg van CPG 8 f.372 t/m 375 baantjes kunnen krijgen, zoals door de heer Sturmius en andere christelijke lieden die mij van vroeger kennen, bevestigd kan worden. Ik verzoek uwe Exc. u aan de door de Licentiatus gegeven belofte te willen houden, vooral omdat uwe Exc. mij geschreven heeft, dat u het met mij eens bent, wat betreft de door de Licentiatus gemaakte afspraak. Ik vertrouw erop, dat uwe Exc. mij geen schade zou willen berokkenen, vooral omdat ik voor uw zoon nuttig ben geweest en in de smaak ben gevallen én omdat ik aantoonbare kosten gemaakt heb en aantoonbare schade heb geleden. Maar is uwe Exc. van mening van mijn diensten weer gebruik te willen maken door mij in staat te stellen het half jaar vol te maken, dan verzoek ik uwe Exc. mij zo spoedig mogelijk te berichten op welke wijze en waar. Wijs u dit voorstel af, dan hoop ik, dat u er geen bezwaar tegen maakt mij zo vlug mogelijk een volledige betaling te doen van 31 gulden. Moge hierop gunstig beschikt worden. Johan van den Corput enz.
140
CPG 8 f. 371 (= 305) Johan in een vreemd ''pakhuis'' Daar het handschrift sterk op dat van Johan van den Corput gelijkt, neem ik aan, dat Johan een blauwe maandag op een streng-godsdienstig kostschool heeft gewerkt. Het internaat was in Gemmingen (ten zuiden van Heidelberg bij Heilbronn) gevestigd. Wat betreft de datering, denk ik aan het jaar 1569 en niet zozeer aan 1568, toen hij blijkens de briefwisseling veelvuldig in Straatsburg verbleef. Institutio Wirici a Gemmingen, dum a me aberit, in aula patris sui. Leefregel van Wiricus te Gemmingen, terwijl hij van mij verwijderd zal zijn, in de aula van zijn vader: om 6 uur opstaan of ten minste vóór 7 uur gekleed en zo zorgvuldig mogelijk de haren gekamd, vervolgens wassen, dan of ook vóór en tijdens het kleden het reciteren van een psalm van Buchanan (George Buchanan uit Schotland, I506-I582, publiceerde een vertaling van de psalmen in het Latijn). Op de eerste dag van de week de psalm die begint met "felix ille", vervolgens psalm 34 die begint met "seu laeta sors me fuerit", psalm 104 die begint met "te rerum Deus .... cantamus''. Daar deze psalm langer is, de eerste helft reciteren en vervolgens de rest zingen. Ik sta op dezelfde wijze toe psalm 107 die begint met "canemus Dominum bonum", vervolgens psalm 129 "felix ... et amplius", ook psalm 90 "coelitum rector bone ..... quem apud vitum (dit woord bestaat niet) indicit. Al deze psalmen moeten uit het hoofd geleerd en gereciteerd worden, ook gereciteerd bij de maaltijd (ontbijt en middagmaal) en bij het naar bed gaan. Zij moeten duidelijk uitgesproken en vanaf 8 tot 9 uur gereciteerd worden, opdat je laat zien, dat je begrijpt, wat je reciteert, neem de fundamentele grammaticale regels in acht...... Vanaf 9 tot 10 uur wordt het gebed voor de "archia" (deken?) of worden de brieven van Cicero herhaald. Vervolgens moet er iets van het Duits in het Latijn en omgekeerd vertaald worden. Bij het eten moet men recht zitten, niet snotterend je neus ophalen en niet je hele mond met voedsel volproppen.
141
vervolg van CPG 8 f. 371 Van 2 tot 3 uur muziek oefenen, nieuwe psalmen leren zingen, die men nog niet kent (?), juist die psalmen die gemakkelijk en heel aangenaam zijn. Van 3 tot 4 uur Vergilius repeteren met het herhalen van de tabellen van Murinellii. In de rest van de tijd, waarin je geen les hebt, moet je niet in den blinde rondlopen en je ergens onberaden instorten. Kantlijn (beneden): lees liever een aangename historia maar dan wel in het Latijn en niet in het Duits want dat zou een vergrijp tegen de regels zijn. Of speel op de lier of cymbalen of ga wat wandelen maar dan wel met je leermeester. Alle vormen van warme baden zijn verboden, tenzij de ouders of de leermeester aanwezig zijn. Men moet zich bij het baden van brutaliteit onthouden. Na de maaltijd moet één (?) van de volgende psalmen gezongen worden: psalm 1, 2, 3, 8, 12, 18, 19, 23, 24, 33, 35, 37, 42, 46, 52, met de lier begeleid. Laat men onsmakelijke verhalen achterwege. Op godsdienstige feestdagen behoort men op bijeenkomsten vóór de middag aanwezig te zijn. Tijdens deze bijeenkomsten staat of zit men rechtop. Na de middag leest men de brief van Timotheus en uit de catechismus van Luther of Chytraeus. De vertaling van de brede tekst in de kantlijn onder groot voorbehoud: Waaraan behoort de student te voldoen: Laat hij in zijn gedrag een singuliere bescheidenheid tonen, hij moet studiosus zijn en christelijk en geen onbeschaafde norsheid uitstralen, hij moet de oude discipline in acht nemen en nog veel meer begerig naar "wijsheid zijn. Er moet in hem zoveel mogelijk aangewakkerd worden een liefde voor de pietas, virtus en eruditie, de letteren, het zingen van psalmen (?), muziek (?), naar de rest kan ik niet meer raden. OPMERKINGEN: HET HANDSCHRIFT LIJKT STERK OP DAT VAN JOHAN VAN DEN CORPUT. IN GEMMINGEN HEEFT DE LATERE LUTHERSE THEOLOOG CHYTRAEUS GESTUDEERD (15311600). HIJ IS
142
vervolg van CPG 8 f. 371 aan de universiteit van Tübingen verbonden geweest, daarna in Wittenberg, waar Melanchton doceerde en werd ten slotte in Rostock beroepen om er catechismus te geven ( Nieuw-Duits Biogr.W.dl 3).
143
CPG 8 f. 396 ( = 318v), f.397 en f.398 en f.399 Johan Schriftuurlijk gekapitteld van : de schrijver van f.370 die ik daar als een predikant heb getypeerd, (zie ook zijn handschrift op blz.. 148 vlg) Aan: Johan van den Corput datum : 15 juli 1571, ontvangen 5 november 1571 De brief was geadresseerd aan de achterneef van Johan, Henricus Bacx, (jaarb. van genealogie 1968, blz.. 42). Bacx werd verzocht de brief bij Johan in Straatsburg te bezorgen of ergens anders. De strekking van de brief is die van blz.. 146 en de formulering is hier en daar identiek. Het is een vaderlijke brief op een belerende toon. Hij heeft in 1570, toen Johan te Sinsen (bij Rechlinghause, Duisburg) was, een brief van hem ontvangen maar na die tijd, hoewel Johan had beloofd dikwijls maar kort te schrijven, geen enkele. Alleen via een brief van Johan aan zijn zuster Anna in 1570 kwam hij iets te weten. De brief bereikte haar, toen zij al, in september 1570, overleden was. Alzo mijn welgeliefde vriend, als gij nog geen conditie hebt (een maatschappelijke positie), enz, brengt dan de winter bij mij door. (dan volgen er vermaningen die wij uit de brief van blz.. 146 al kennen). Het is bezwaarlijk geen ambt of verdienste te hebben. De jaren gaan voorbij. Wij moeten van onze gezondheid en jeugd profiteren. Het is genoeg, dat wij de tijd van onze jeugd en onwetendheid naar onze lusten doorgebracht hebben, toen wij nog in de duisternis waren: alzo mijn lieve zoon, leg de werken van de duisternis af. (Dan volgen er schriftuurlijke verwijzingen over ontucht en losbandigheid die hij in de vorige brief al heeft genoemd). De Schrift is er vol van: iedere man zal zijn eigen wijf hebben en iedere vrouw haar eigen man. De lippen der hoeren zijn zoet als honing en haar keel is gladder dan olie maar daarna is zij bitterder dan alsen en scherp als een tweesnijdend zwaard enz. Zij zullen het koninkrijk niet bezitten.... Luister mijn zoon in de Here …….. , nadert niet ter deerne hare huis enz enz. Och hoe heb ik die tucht gehaat en mijn hart die straffen versmaad en niet gehoord de stemmem mijns leraars …….enz . Lees het hele boek der Spreuken, ja de hele Schrift en richt daarna uw leven in …… Ieder die belast
144
vervolg van CPG 8 f. 396 t/m f.399 en beladen is, ik zal u vertroosten. Al wat gij in mijn naam aan de hemelse vader vraagt, zal u gegeven worden, enz enz. Ik begeer, dat gij de jongen in uw herinnering brengt die in 1570 met u te Sinsen was, vlakbij mijn huis en dat ik hem vermaande geen zonden meer te doen enz (zie brief blz.. 146). Breng hem nu en dan de vermaningen in herinnering. Uw broers en zusters en in het bijzonder Lijsbet doen u de groeten (de moeder wordt niet genoemd!) Als je nog geen conditie hebt, kom dan bij mij thuis in september met de Frankfurtse kooplui van Lemgo of als broer Severijn alhier komt, kom dan met hem mee. 15 juli 1571, a.m.
145
CPG 8 f.376 ( =308 r ), f.377 , 378 en f.379 Johan en de ''werken van de duisternis'' brief van een intimus uit de kring van fam. Van den Corput aan: Johan van den Corput ten huize van Sturmius datum: 31 augustus 1571, ontvangen 5 november 1571 Een vrome brief vol vermaningen Genade, wijsheid, barmhartigheid en eeuwige vrede zij u gegeven van God onze hemelse vader en Jezus Christus zijn eeuwige zoon met de vertrooster de h. Geest nu en in de eeuwigheid, amen. Mijn lieve vriend en zoon in den Heer die mijn ziel liefheeft. Het verwondert mij bovenmatig, dat ik na uw laatste brief van 1570 - toen u van Lemgo naar Duisburg bent gereisd - niets meer van u gehoord heb. U had toch beloofd mij kort en dikwijls te schrijven. Ik weet daardoor niet, hoe het met uw maatschappelijke toestand gesteld is. De genoemde brief was aan uw zaliger zuster Anna gericht, die toen al overleden was. Zij is op 21 september 1570 door de barmhartigheid van de Heer uit deze bedroefde en gevaarlijke wereld overgegaan naar de eeuwige rust van onze hemelse vader. Ik heb u toen daarover geschreven. Alzo heb ik, mijn veelgeliefde vriend, een groot verlangen om van u te weten of gij nog geen conditie hebt (= maatschappelijke positie ). Als gij geen zekere conditie hebt, nodig ik u hartelijk uit mij alhier te komen bezoeken en de winter bij mij door te brengen. Het is bezwaarlijk geen ambt of verdienste te hebben, terwijl jaren en dagen voorbijgaan, waarin we jong en gezond zijn.Wij moeten juist daarvan profiteren, enz. Alzo mijn welgeliefde vriend, leg af de werken van de duisternis. Dan volgen er schriftuurlijke verwijzingen betreffende ontucht en losbandigheid; ( 1 Corth.6, Gal.5, Col.3, Eph.5, Apoc.22 en Genesis 2). Alzo mijn lieve zoon in de Heer: "wacht u hiervoor, want hij zal het koninkrijk Gods niet bezitten'' enz.
146
vervolg van CPG 8 f.376 t/m f.379 ''komt tot mij allen die belast en beladen zijn want u za1 vertroost worden", "alwat gij in mijn naam aan de hemelse vader vraagt, zal gegeven worden". Zo: bid de Heer, dat hij u tot zijnder tijd een godvrezende dochter zal sturen, waardoor gij tot God mocht komen want jonkheid is vals, schoonheid en ijdel maar een vrouw die de Heer vreest, is boven alles geprezen enz. Voorts mijn welgeliefde zoon in de Heer, begeer ik, dat gij in herinnering brengt die jonge gezel die in het jaar 1570 te Sinsen ( ten noorden van Duisburg) in uw gezelschap was. Ik vermaande hem toen geen "sijns" meer te doen want zijn moeder vond het heel erg. Zij bezwoer hem, met een beroep op de gehoorzaamheid die hij aan God en aan haar verschuldigd was, alzulks niet meer te doen. Wie zijn naasten schandaliseert, doet niet wel, alzo mijn geliefde zoon, breng hem altemet het gesprek in herinnering en vermaan hem dikwijls. Hiermede beveel ik u aan in de genade en bescherming van de Heer, totdat ik u weder zie en verder in de eeuwigheid, amen. Uw broeders en zusters gebieden zich al tezamen en doen u al tezamen, veel goeds zeggende. Lysbet zou u ook geschreven hebben maar zij was met onze lijnwaad bezig en wist niet, dat de Frankfortse misse zo na was. Nu adieu mijn welbeminde zoon in de Heer maar ik begeer, dat als gij voordien geen conditie of ambt hebt, gij met Severijn, uw broer of met de kooplieden van deze stad (Lemgo?) deze winter tot mij komt, om de anderen ten beste te raden hetzij wijselijk hier of elders ..... een conditie te verkrijgen. Ik heb deze brief de 25ste juli geschreven maar ik weet niet of deze brief u ter hand is gesteld. Mijn grote liefde dwingt mij met moede leden weer tot schrijven enz. , ik hoop, dat we elkaar nog eens terugzien.
147
CPG 8 f.410 t/m 415 Schriftuurlijke teksten en vermaningen, ten dele bestemd voor Johan van den Corput (f.411 en f412), de schrijver vervalt op deze bladzijden in "zelfplagiaat". We kennen hem van blz..146. datering: i.v.m. de vroegere brieven circa 1571 Het begin heeft iets van een brievenboek: begin eens briefs: genade zij u en vrede van God de vader, van onze Heer Jezus Christus die zichzelf voor onze zonden gegeven heeft om ons te verlossen uit deze tegenwoordige boze wereld naar de wil van onze God en vader die wordt geprezen van eeuwigheid tot eeuwigheid, amen. Het einde eens briefs: moge God van vrede u vervolmaken, opdat u in staat bent alle goede werken om zijn wil te doen. Laat hij in u tot stand brengen, wat hem behaaglijk is, door Jezus Christus die wordt geprezen van eeuwigheid tot eeuwigheid, amen. Het gekrabbel in de kantlijn met de bekende problemen: zo, bid de Heer voor mij om nu niet naar aardse begeerten te leven maar naar Gods wil. Moge ik de tijd die mij nog rest, tot zijn eer besteden. Groet alle broeders met de ene h.Geest. Ik acht het passend om, in de naam van God, zolang ik nog in het lichaam ben, u te vermanen. Ik weet, dat ik volgens de loop van de natuur niet lang meer te leven heb. Parafrase: het is een goddelijk gebod en dat geldt ook voor de ouders, dat de kinderen onderwezen worden in alles wat goed is en ??? . In de eerste plaats: wacht u niet alleen voor alle .... boosheid maar onthoud u ook van alle boze schijn ….. . Schuw de begeerte der jonkheid en leef volgens de rechtvaardigheid, het geloof, de liefde en vrede met al degenen die de Heer met reine harte aanroepen.
148
vervolg van CPG 8 f.410 t/m 415 Het is genoeg,dat wij in de voorgaande tijd als heidenen hebben geleefd, wandelende in wellustigheid, begeerlijkheid, dronkenschap, brasserijen, gruwelijke afgoderij. In de kantlijn: zij tarten (?) God in hun goddeloosheid er onboetvaardigheid. De volgende twee regels zijn door beschadiging niet te lezen. Alwie u tarten met te zeggen, dat u niet in dezelfde ongebonden overdaad leeft als zij, zullen aan hem rekenschap moeten afleggen, die over levenden en doden zal oordelen. Leg alles af, wat de Heer mishaagt. Lees het hele hoofdstuk 4 uit de brief aan de Ephesiers. Wees doenders van het woord en niet slechts hoorders, anders bedrieg je jezelf. Werp weg alle vuiligheid en overvloed aan boosheid. Ontvang met alle lieflijkheid het woord dat in u geplant wordt. Dit kan uw ziel zalig maken. Zalig zijn zij die Gods woord horen en bewaren. Zalig worden niet degenen die de wil van de Heer kennen maar de wil van de Heer uitvoeren, zoals Christus de wil van de vader uitvoerde. Wie de wil van mijn vader doet, die in de hemel is, die is mijn broeder, zuster en moeder (toespeling op de gezinssituatie? Vader was in 1569 overleden) (Joh. hfst. 15). Gij zijt mijn vriend, als ge doet, wat ik u gebied. Alzo mijn welgeliefde vriend, overlees dikwijls de Schrift en bid zonder ophouden en wees dankbaar voor alle gaven van God, veracht de professie niet, proef alle dingen en behoud het goede. Onthoud u van alle boze schijn, zo als ik u al vroeger vermaand heb, bla bla bla Voorts mijn lieve vriend, zijt ook neerstig om uw brood en streef naar een godzalig ambt, niet alleen voor u maar ook voor enigen van uw goede vrienden die, uit hun land zijnde, grote last van kinderen hebben en tselve aan hun naaste vrienden, ook uit hun land zijnde, wel grote vriendschap en liefde bewezen hebben. Kom mij alhier, nu ik nog in leven ben, eens opzoeken. Het mag ook met waarachtige en metterdaad geloofwaardige brieven, opdat ik, uw huidige toestand wetende, te vrolijker mag leven en sterven, als het de Heer behaagt.
149
vervolg van CPG 8 f.410 t/m 41 Maar als ge geen ambt hebt, dan hoef je niet bij mij te komen.Voor mijn goede vrienden, die God vrezen, zal ik, zolang ik leef, geen brood sparen. Het is in deze dure tijd bezwaarlijk te leven en geen ambt te hebben maar omdat de Heer ons wijsheid gegeven heeft om ons brood te verdienen, behoren wij het pand dat de Heer ons gegeven heeft, niet in de aarde te begraven. Wij moeten het gebruiken om God, onszelf en onze naasten daarmee te dienen, zoals Paulus schrijft: "ieder arbeide met zijn handen"enz. Paulus beroemt zich er ook op, dat hij niemand lastig gevallen heeft, zeggende: "wij hebben geen brood voor niet gegeten maar hebben met arbeid en moeite dag en nacht gewerkt, opdat wij niemand van u enz tot last zouden zijn". De Heer heeft onze eerste vader de arbeid geboden, zeggende tot Adam: "in het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten". De mens is geschapen tot arbeid, zoals de vogel tot vliegen. Alzo mijn welgeliefde vriend, de tijd zou mij ontbreken om alles te schrijven maar ik wijs u op het woord van de Heer: "de mens leeft niet alleen van brood '' enz. Alzo mijn welgeliefde vriend, laat ons de Heer te voet vallen en hem bidden, dat hij ons de h.Geest geeft, opdat wij kinderen van zijn rijk worden, niet door ons werk of verdiensten maar om de verdiensten van Jezus Christus, die zichzelf geheel voor onze zonden gegeven heeft en onze schuld afbetaald, enz. De Heer wees u genadig en geve u wijsheid die voor zi.jn ogen behaaglijk is want alle wijsheid der wereld is geen wijsheid, hoe schoon zij geverfd is, als zij God niet behaaglijk is. bla bla bla Genade in de Heer zij met u allen, amen. In de kantlijn staat: de vrouw van Hubrecht van den Corput heet Magriet en ...... wonen te Homborch ten huize van Hendrik ...ijcht, wonende in de .... in de eenhoorn ….
150
vervolg van CPG 8 f.410 t/m 415 Onder voorbehoud: toen hij de wijze vrouw gevonden had en haar grote lof had toegezwaaid, zei hij ten slotte: zij is voortreffelijk en mooi, dat is meegenomen maar een vrouw die de Heer vreest, zal men loven….. Zij is veel edeler dan de kostbare paarl. Huis en goed erven de ouders maar een verstandige vrouw komt van de Heer. Een deugdelijk wijf is een edelgave en wordt hem gegeven, die God vreest. Zoals Abraham zorgde, dat zijn zoon een godvrezende vrouw zou hebben, alzo ben ik verzorgd voor u, mijn waarde vriend. Ik hoop, dat de genadige God aan uw gezelschap een godvrezende zal toevoegen, die voor u God zal bidden - zoals dat ook in het geval van de knecht van Abraham gebeurde - dat u tot hem zal komen.
151
CPG 841 f. 271 ( = 19 r ) Kryptische brief De in hoofdzaak in het Frans geschreven brief mist de aanhef. De brief is van de hand van Hendrik van den Corput op grond van de inhoud en het handschrift. datum: 2 maart 1573 in verband met zijn brief die hij op 27 feb. 1574 in Bentheim heeft geschreven (blz. 164). Aan wie is de brief gericht? Hij doet aan het slot de groeten aan zijn moeder en aan zijn zuster. Er is nog een brief (blz. 154) die over dezelfde zaken gaat. Hij is aan "mon frêre" gericht. Met "broer" wordt hier, zoals eerder het geval is geweest, zijn zwager De Smet bedoeld. In deze brief spreekt Hendrik van "zijn moeder" (zijn vader is al in 1569 overleden). Hij schrijft verder op: "het lijkt me beter, dat broer Severijn zijn vertrekt uitstelt''. Welke conclusie is te trekken: 1. de eerste brief is aan Severijn gericht. 2. met "broer" wordt in de 2de brief zijn zwager Hendrik de Smet bedoeld, die sinds 1573 als lijfarts in dienst van de keurvorst van Palts is. In de brief is er namelijk sprake van, dat " broer" de keurvorst mag vergezellen. Beide brieven worden door vaagheid gekenmerkt, die niet anders dan opzettelijk kan zijn. De brieven mochten eens in verkeerde handen vallen of door de bode gelezen worden. Zijn ze daarom in het Frans geschreven? Kryptisch is de inhoud van de eerste brief: (blz. 152) laat mij uw uiteindelijk besluit weten, in de hoop daarheen te gaan zal ik mijn "vacques" (koeien) en andere zaken die ik zal kunnen, verkopen. Als het kan, zal ik in het octaaf van Pasen (29 maart) van hier vertrekken. De dissensie in de stad doet en zal me doen grote schade, wat betreft het betalen van mijn schulden, meer dan u zou denken. Wat betreft het geld, kan ik u geen raad geven. "A premier coup" ( bij het eerste contact ??) zal u in Heidelberg niet veel ontvangen. U zal toch veel onkosten hebben. Als u zelf naar Frankfurt gaat, kan u een deel (van het geld??) meenemen en handelen naar wat u goed lijkt. Het gaan, alleen al, zal in veel dingen "le plus seur" maken. Ik ben op dit ogenblik niet in staat u te vergezellen. Ik zou het graag doen maar het zou mij meer dan 20 daalders kosten. In alle dingen verzoek ik ook aan mijn "cas" te denken, zoals ik hem aan u toevertrouw. Ik zou graag alles voor u willen doen, wat in mijn vermogen ligt.
152
Vervolg van CPG 841 f. 271 Als je gaat, is het handig om brieven van de keurvorst van Palts of zijn ambtenaren mee te nemen. Denk ook aan proviand voor onderweg, zoals wat tarwe en andere noodzakelijke dingen. Enkele regels Nederlands: daar je alleen reist, moet je uitzoeken of je in het landgraafschap Waldeck en in de Palts geen gebruik kunt maken van een dienstwagen die goed …… met ware tot XXV ..... die u beloofd zijn. In het Frans: hier liggen voor je mijn raad en voorstel, dat wij daarheen zullen gaan. Laat God onze ''cas" promoten en zijn zegen geven. Als onze bedoelingen goed zijn, zal God ons niet in de steek laten. Ik zal u aan God aanbevelen, hem biddend, dat ik u na uw terugkomst gezond mag aantreffen. We zullen nog uitvoerig met elkaar spreken "en présence" (= als we elkaar zien ). Doe de groeten aan onze moeder, uw vrouw, onze zuster en allen die u op uw reis ontmoet, adieu 2 maart commentaar: waar bevindt Severijn zich? Hij moet zijn moeder en zus de groeten doen en door het landgraafschap Waldeck naar Heidelberg of Frankfurt reizen. Hij bevindt zich in die dagen in Lemgo, waar de familie zich in het jaar 1568 had gevestigd. Met de "zus " wordt Elisabeth bedoeld. De opzettelijke vaagheid: wat wordt er met "Ie cas" bedoeld ? Wat betreft Hendrik, ligt het voor de hand: hij wil een positie van predikant in het keurvorstendom Palts, waar Frederik III het calvinisme bevorderde. Het lukte hem in elk geval niet in 1573, omdat hij zich volgens zijn brief van 27 feb.1574 als predikant in Bentheim bevond. De zaak van broer Severijn is mij niet volledig duidelijk. Het gaat in elk geval over het kopen van een huis. Wat betreft de datering, deed zich een probleem voor: was het 2 maart 1572 of 1573, of 1574. In de brief van 27 feb. 1574 zoekt hij een dienstmeisje voor zijn gezin in Bentheim. Is deze brief niet als een rookgordijn bedoeld, dan kan de keuze niet anders zijn dan het jaar 1573. In dat jaar heeft hij 'de stad van dissensie" verlaten, welke is mij niet duidelijk, en is hij niet naar Heidelberg maar naar Bentheim afgereisd, waar hij zich in de zomer op het leren van Duits toelegt ( brief van 25 juli 1573).
153
CPG 841 f.272 (= 19 V ) Het blijft geheimzinnig Een Franse brief, waarvan het slot verminkt is. Wegens de toon van de brief en de mededeling, dat de geadresseerde de keurvorst mag vergezellen, is deze brief van Hendrik van den Corput zeer waarschijnlijk aan zijn zwager Hendrik de Smet te Heidelberg gericht. datum : maart 1573 opzettelijke vaagheid: in deze zaak (of zaken) zijn twee partijen in het geding. Aan de ene kant: Hendrik en broer Severijn en andere andere kant: Hendrik de Smet wiens bemiddeling is ingeroepen en via hem van Erastus en (op verdere afstand) van de bekende Gentse predikant Dathenus die in zijn beroep van hot naar her trok. Hij is ook predikant in Frankfurt en in de Palts geweest. Wat betreft Erastus het volgende : Erastus (1524 - 1583) studeerde theologie in Bazel, vervolgens vertrok hij naar Bologna, waar hij o.a. medicijnen studeerde, in 1557 werd hij medisch hoogleraar te Heidelberg. Hij ontwikkelde zich tot steunpilaar van de calvinistische gemeente. Hij raakte door zijn theologische opvattingen in conflict met de kerkeraad die hem in 1574 excommuniceerde. Hij verliet in 1580 de stad. Hij lijkt me een typische vertegenwoordiger van theologische houwdegens. Hendrik van den Corput, een man van overleg, vond hem weinig sympathiek, zoals uit zijn reactie blijkt. Kortom, Erastus was een man van gewicht in de kerk en samenleving. Het is overigens opmerkelijk, dat Hendrik hulp vraagt aan iemand die met de plaatselijke gemeente overhoop ligt, (de gegevens zijn aan het internet ontleend, o.a. aan het naslagwerk "vitae germanorum et philosophorum"). Wat betreft de brief, ging het om de aankoop van een huis, een bedekte sollicitatie naar het ambt van predikant en andere zaken die in het vage blijven. de brief : beste broer ( Hendrik de Smet ), ik heb u gisteravond een heel uitvoerige brief geschreven. Ik heb de brief aan een eigen bode meegegeven. Waarom die haast: om te voorkomen, dat u te laat naar Frankfurt zou vertrekken. Op dezelfde dag ontving ik van u een brief over dezelfde zaak. Wij zitten elkaar op te jagen, zo lijkt het mij. De fout ligt bij uw compagnon. Had deze uw eerste brief vóór het vertrek van mijn bode (Laurens) mij overhandigd, dan had ik mijn brief niet verzonden. Uw garçon heeft mij geen goede dienst bewezen. In dit opzicht lijkt hij op zijn baas. Wij moeten geduld hebben, zo is de wereld nu eenmaal. Wat betreft uw brieven, heb ik mij in de vorige brieven grotelijks uitgesloofd om de vele moeilijkheden die wij in deze zaak (= " le cas ") ondervinden, te schilderen,
154
vervolg van CPG 841 f.272 niet om de zaak geheel en al af te raden maar om te voorkomen, dat u iets gaat doen, wat we later zullen betreuren. Maar op dit ogenblik zie ik, dat het "entre vous " besloten is. Om de waarheid te zeggen, beviel mij deze laatste brief van Erastus beter dan de andere, waarover u mij onlangs hebt geschreven. (Dan volgt er een kreupele zin ): wat betreft het huis, waarvan ik hoop, dat het aan u wordt beloofd en opdat u zult doen om de keurvorst te vergezellen, wat voor veel dingen (weer die vaagheid) van nut zou kunnen zijn. Welnu als het eenmaal zo besloten is, laat de genadige God zijn genade geven, opdat het tot Gods eer en ons heil is. Ik ben gereed om te vertrekken en zoals ik aan moeder heb geschreven, dat het mij goed zou toeschijnen, dat Severijn zijn "cas" tot na Pasen ( 22 maart) zou uitstellen. Zo schijnt het mij nu ook goed toe, dat het tot na onze aankomst (welke "onze": hij en zijn gezin ??) uitgesteld kan worden. En zo zal het niet nodig zijn, dat u naar Frankfurt gaat want "la condition schijnt me zeker te zijn volgens het schrijven van Erastus, dat u zal aanvaarden de "condition" (??) hoeveel voor het kleine begin" ("commencement petit") en dit uit liefde voor de zuivere leer van het evangelie, hem verzoekend, dat hij een huis blijft zoeken. Het zal genoeg zijn te schrijven, dat u het besluit genomen hebt zo vroeg mogelijk te komen volgens uw afspraak tegen Sint-Jan ( Johannes de Doper, 24 juni). Je moet ook mijn "cas" aanbevelen en er tevens melding van maken, dat ik van mijn ambt heb afgezien, in de hoop, dat ik me op een fatsoenlijke manier kan onderhouden, verlangend bij u te zijn en te genieten van de zuiverheid van het evangelie. Gelijksoortige brieven kunt u aan Dathenus schrijven, hem verzoekende aan u de hele "cas" te schrijven volgens zijn belofte en hem eraan te herinneren dat hij beloofd heeft "la chose" te recommanderen. Maak ook melding van mij.
155
vervolg van CPG 841 f.272 Na dit gedaan te hebben, in de veronderstelling dat "le cas" zeker is, zoals het mij toeschijnt, zou u contact kunnen opnemen (eigenlijk ontbreekt het w.w.) met de contesse van het bureau(???) om tijd te winnen want ik ben bang, dat ik u vóór september in grote moeilijkheden zal laten. Daarom: hoe eerder u vertrekt des te beter het is. (de rest van de tekst is verminkt).
156
CPG 841 f.24l t/m 244 (= 3 r ) ''Woord'' en ''roede'' in de opvoeding Hendrik van den Corput ( op grond van het handschrift) in het Duits aan: het huisadres van De Smet, bestemd voor zijn vrouw en kinderen datum: 25 juli 1573 op de dag van Jacobi Lieve vrouw, ik ben nog sterk en gezond, ik hoop hetzelfde van u, onze lieve kinderen, moeder, zusters ( Johanna en Elisabeth) en zwager (De Smet) te zullen horen. Ik heb u verleden week woensdag een brief geschreven en deze door Petrus Hardenbergus laten bezorgen. Deze Petrus is hier te Bentheim diaken of, zoals men in Westfalen zegt, kapelaan geweest, zolang heer Adriaen Lölemann het hofpredikambt bedient. Deze Adriaen werd in een of andere plaats prediker. Hij zal a.s. woensdag te Neuenhaus in het huwelijk treden met de dochter van de rector aldaar, die van Deventer is en een landgenoot van ons is. Hij heeft een broer Lambertus Pithopaeus die professor te Heidelberg is. Ik zal hem ook zo uitvoerig schrijven, opdat - zo er geen boot voor deze tijd te krijgen is - jullie en ook moeder en broer ( wrsch. De Smet, zijn zwager, bedoeld ) samen met mij en Lambertus voor het huwelijk naar Neuenhaus zullen afreizen. Ik zal ook aan onze superintendent (in dienst van de graaf van Bentheim ??) schrijven, vooral om te weten, hoe het met onze medebroeders in Holland en Frankrijk staat, over wie ik hier niets vernomen heb. Je moet weten, dat ik me hier naar mijn vermogen bekwaam om in het Duits te schrijven en te lezen. Dat is des te meer nodig ten aanzien van degenen tot wie ik me met de hulp van God hoop te begeven. Het is daarom heel nodig, dat jullie en ik onverdroten en vlijtig bidden, dat God de Heer mij zijn h.Geest geven zal en mij zal verlichten, opdat men zijn woord en waarheid rein en onvervalst zal leren verstaan en bovendien, dat hij mij de genade zal geven onverschrokken en ronduit voor zijn leer uit te komen en deze te verkondigen tot eer en glorie van zijn heilige naam, tot opbouw der kerken en tot onze zaligheid. Het is ook volgens de leer van Paulus nodig, dat een dienaar Gods die zijn woord aan anderen verkondigen en leren zal, onstraffelijk moet zjjn, zoals ook zijn vrouw en kinderen. Laat ons de Heer bidden, dat hij ons hart met de kracht van de h.Geest wil vernieuwen, opdat wij in rechte godzaligheid, heiligheid en nieuwigheid des levens en in rechte boetvaardigheid hem in alle dagen van ons leven dienen, opdat wij op de eerste plaats voor ons geloof zouden getuigen en (zijn Duits wordt hier erg duister) ons beroep vaste maken ( niet aarzelend) en ten anderen ( op de tweede plaats??) ook anders die onze goede wandel zien, gewinnen mogen. Laat hij ons wijsheid geven. Mogen onze kinderen die hij ons gegeven heeft en nog geven zal, in vreze Gods en godvruchtigheid opgroeien. Vanuit onze gezamenlijke plicht, door God aan ons opgelegd, bid ik u
157
vervolg van CPG 841 f.24l t/m 244 dat gij u dagelijks meer en meer inspant om onze kinderen in alle godzaligheid, in de vreeze Gods en goede zeden op te voeden. De oudsten moeten de catechismus leren, de anderen moeten hoofdstukken van onze christelijke leer leren maar ook lezen en ook andere zaken leren, die nodig zijn. De kinderen onthouden zich zoveel mogelijk van ledigheid. Je moet ze vermanen, dat zij naar Gods woord leren leven en grote achting hebben voor u, moeder, voor grootmoeder, oom (Hendrik de Smet ), moeyken en andere oude mensen en dat zij voor eerlijke luiden grote achting hebben, altijd vlijtig doen, wat zij leren en zeggen. Je moet ze vermanen, dat een christen naar Gods woord schuldig is te doen, dat ze elkaar leren liefhebben, de oudste de jongste. De jongste moet zich door de oudste laten vermanen in wat recht is. Gebruik een rijp woord, zonodig de roede, als het niet anders kan, opdat zij niet door ons verzuim verloren gaan. enz enz Wees niet bekommerd, mijn lieve vrouw. Laat ons met dankzeggingen genieten van hetgeen hij ons gegeven heeft. Laten we ook niet twijfelen. Hij zal ons voortaan geven, wat wij nodig hebben. Het volgende is wat onsamenhangend: hij heeft niet middel of weg te helpen. Alles wat in de hemel en op aarde is, is van hem. Hij verlaat de jongen van de raven niet, die tot de Heer roepen ( psalm 147). Zal hij ons dan verlaten! Wie heeft de kinderen Israels niet veertig dagen in de woestijn geholpen! Dezelfde God, wiens hand nog niet verkort is, die ons in eeuwigheid niet zal verlaten: hij wil ons de genade geven, dat wij boven alle dingen hem en de gerechtigheid van zijn rijk mogen zoeken. Ik zou meer willen schrijven maar een droevige tijding van onze Hollanders (de overgave van Haarlem 12 juli 1573) heeft mij de zinnen verstrooid, toen ik deze hoogduitse brief begonnen was te schrijven. Wij moeten over de daar gebeurde dingen niet met God discussiëren, die al zijn christenen aanliggen weet (=kwellen ) en niet zonder oorzaak laat gebeuren, hoewel het voor onze ogen verborgen is. Wie zijn volk aanraakt, raakt de appel van zijn ogen aan. Hem zij de glorie, heil en zaligheid zijn gelovigen, en eeuwige beschaamdheid en schande, die hem haten, zijn woord en geboden verachten en zijn christenen vervolgen.
158
vervolg van CPG 841 f.241 t/m 244 Hebt gij iemand die hierheen komt, laat hij dan een hemd voor mij meenemen. Ik zal van mijn kant een ander terugsturen. Kun je voor mij een mutske van oude ruw-wollen stof maken, zoals een predikant draagt, zo eenvoudig mogelijk. Stuur het gelijk met de andere dingen mee. Zij zullen dinsdag na de bruiloft afvaren, zoals ik geschreven heb. Stuur mij ook een weinig zalf die niet strengt (hard wordt), tegen de cranden (??) (craude? crauwen = krabben). Gebied zeer gedienstelijk tot al de onzen, ook tot Thielt en zijn vrouw, naar wie ik van plan ben het boekje terug te sturen, en ook tot alle kennissen. Ik zal gauw opnieuw schrijven. De Heer geve ons troost en genade, amen. Hij regere ons hart en heel ons leven, ja hij dwingt ons, omdat wij van nature zwak zijn, tot gehoorzaamheid en tot gerechte wille, amen. Groet de kinderen met kussen des vredes, amen. Met haast de dag van Jacobi (25 juli 1573). Ik heb de brief niet overgelezen, houd er rekening mee. De brief is in het Latijn geadresseerd aan " doctissimo Henrico Smetio medicinarum doctori illustrissimi principis electoris Palatini medico affini carissimo, Heidelberg" (aan de zeer geleerde Hendrik de Smet, doctor in de medicijnen, lijfarts van de zeer illustere keurvorst van Palts, aan de zeer dierbare zwager, te Heidelberg ). …….. "uxori meae (aan mijn echtgenote). De plaats Bentheim, in het gelijknamige graafschap Bentneim, ligt niet ver van de Nederlandse grens, ter hoogte van Oldenzaal. Neuhausen ligt in hetzelfde graafschap. De taalgrens lag toen veel oostelijker. Het is daarom niet vreemd, dat vele predikanten uit Overijsel kwamen. Belangwekkend is in dit verband het artikel van Rogier in "Terugblik en Uitzicht",dl.2 blz..539 vlg. Het Overijselse dialect was voor een Brabander uit Breda natuurlijk een vreemde taal. In het al geciteerde "vitae germanorum et philosophorum", blz..411 vlg en elders op het internet is heel wat over de classicus en hoogleraar Pithopaeus te Heidelberg te vinden. Zijn eigenlijke naam luidt "Lambert Helm". Hij is in Deventer geboren. Wat mij opvalt, is het zwervend bestaan van studenten en hoogleraren in de 16de en 17de eeuw uit vrije wil
159
vervolg van CPG 841 f.241 t/m 244 of door omstandighedan. Pithopaeus is er een voorbeeld van. Hij heeft in Rostock gestudeerd en in Wittenberg, waar Melanchton college gaf. Hij bekroonde zijn wetenschappelijke carrière met een professoraat in de klassieke talen aan de universiteit van Heidelberg. Johan van den Corput was ook zo’n zwerver maar, wetenschappelijk gezien, geen geslaagde. Hij "studeerde" te Leuven, Duisburg, Bazel, Genève en Straatsburg. Lambertus Pithopaeus is in 1535 te Deventer geboren en in 1596 te Heidelberg overleden.
160
CPG 841 f.245 (=5r) en f.246 (= 5V) Valse aantijgingen Brief van Johanna van den Corput ( op grond van het handschrift) aan de echtgenoot van haar overleden vriendin datum: 20 november 1573 in vrede Gods die alle verstand te boven gaat en ook de rijkdom te boven gaat, met de vertroosting van de h.Geest in alle droefheid en wederweerdigheid wens ik u lieve waarde vader (!) (einde zin ) Het verlies van uw lieve,vriendelijke huisvrouw heeft ons naar de vleses niet weinig bedroefd, als wel billich wetende (?), dat het de weg van de wereld is en dat zij zalig zijn, die in de Heer sterven, ook van alle kruis en lijden verlost en nog daarenboven in zulke vreugden die ogen nooit gezien hebben en oren nooit gehoord noch ooit door mensen begrepen, hetgeen bereid is voor allen die deze ellendige pelgrimage met gerechtigheid, heiligheid en geloof doorlopen hebben want deze tijdelijke dood is maar een deur om het eeuwig leven in te gaan, ook wetende, dat ons lichamen veel heerlijker, ja geheel onsterfelijker zullen opstaan en dan, met de ziel verenigd, zullen zij met Christus, onze zaligmaker, in eeuwigheid leven. Dit wetende, behoren wij het afscheid van onze liefste met lijdzaamheid te dragen, wel tevreden zijnde, hopende hun haast na te volgen want wat is de tijd van ons leven alhier kort en kwaad, vol ellende en droefheid. Wij worden van alle kanten bevochten van de zonde, wereld en ons eigen vlees, alzo dat wij hun kapitein,in handen zouden vallen, ware het niet, dat onze hoofdman en voorvechter nog veel sterker was, ja zo krachtig en machtig, dat hij zonde, dood, duivel en hel overwonnen heeft. Wie Christus wil navolgen, moet acht slaan op zijn woorden en deze navolgen, opdat wij geen onzer vijanden die…….. in handen vallen. Ik, lieve eerweerdige, als ik mettertijd wat getroost was van het overlijden van
161
vervolg van CPG 841 f.245 en f.246 mijn lieve vriendin, komt mij in de 6de maand van mijn zwangerschap weer een overgrote droefenis die zonder oorzaak geschiedt, namelijk dat u zo kwalijk tevreden bent, geheel ontevreden. U beschuldigt mijn echtgenoot van iets waaraan hij niet in het minst schuldig is. Hij blijft en begeert te blijven bij liefde en vriendschap, zoals ik wel weet. Hij heeft altijd de bedoeling gehad daarnaar te handelen en hij heeft het in uw geval ook bewezen. Het maakt hem niet uit of het om kleine of grote zake gaat. In de twaalf jaar, dat hij onder de mensen heeft gewerkt - volgens het NNBW was het twaalf jaar geleden, in 1561 om precies te zijn, dat Hendrik de Smet in de medische faculteit van de universiteit van Bologna was gepromoveerd - heeft hij vrede en vriendschap met alle mensen onderhouden. Ja, hij lijdt liever schade dan met iemand in twist te leven. Ik heb dat verschillende maken gemerkt. Het zou hem niet wel bekomen, dat hij in onmin moet leven. Christus zegt: "zalig zijn zij die vredemakers zijn want zij zullen Gods kinderen genoemd worden". God is een God des vredes en niet van twist. De duivel houdt van twist en onvrede, gelijk wij zien. Hjj heeft van de aanvang van de wereld af niets dan twist en toorn veroorzaakt, daar hij de mensen tot ongehoorzaamheid aan Gods gebod brengt. Hij veroorzaakt daardoor zo'n gramschap en toorn, niet alleen over Adam en Eva maar ook over het hele menselijke geslacht, die geenszins door enige blote mensen gestild of ter nedergeleid konden worden, hoe heilig zij ook leefden. Zij waren allen de eeuwige dood schuldig, als God niet uit zijn grenzeloze barmhartigheid zich over de mensen erbarmd had. Hij gaf zijn enige geliefde Zoon om vredemaker te zijn tussen God en de mensen, welke vrede niet gemaakt of gekocht is met zilver of goud maar met zijn bloed dat hij aan de stam van het kruis voor ons vergoten heeft. Alzo bid ik u , lieve en waarde "vader" en vriend , laat ons in vrede en eenheid met anderen leven en geen kwade ogen op elkaar nemen. Laten we niet naar de twist makende duivel luisteren maar Christus als vredemaker volgen. Laten we met anderen in vriendschap en billijkheid handelen want het gaat met de wereld fout, als we elkaar onrecht zouden willen aandoen.
162
vervolg van CPG 841 F.245 EN F.246 Hoe lang zullen vrij goederen bezitten? Denk aan de rijke man die zijn schuur groter wilde maken en dan voor vele jaren wilde gaan rusten; terstond wordt gezegd "deze nacht zal uw ziel van uw vlees genomen worden". Voor wie zullen dan uw goederen zijn? Men leeft niet een dag langer, als goederen ons overvloeien, zoals wij dagelijks zien. Paulus zegt ook, dat degenen die rijk willen worden, in verzoekingen en in de strikken van de duivel zullen vallen. Hoeveel te meer de onrechtvaardigen die rijkdom of goederen zouden zoeken of begeren! Zo bid ik u opnieuw, lieve eerwaardige "vader": "leg toch niet zulke vermoedens of bedenksels op ons want wat mijn man wordt opgelegd, wordt mij ook opgeleid, nochtans zonder schuld".Wij zijn niet schuldig aan haar ziekte. Ik hoor met grote harteleed zulke onschuldige gemoytheit (pijn doen) die u op ons neemt, ten onrechte. Ik zou u eerder geschreven hebben maar door vele oorzaken en grote occupatiën is het er niet van gekomen maar uw gramschap horende, kon ik een reactie niet langer uitstellen, in tranen overdenkende, dat wij in vrede en billijkheid met anderen willen leven.Dat er over ons nochtans anders gedacht wordt, is ons geen kleine harteleed. God van de vrede wil ons in vrede en enigheid houden, dat wij ten aanzien van anderen de waarheid spreken. Dan zal zijn vrede over ons komen enz enz Ik, mijn man, moeder, broers en zusters met mijn drie kinderen bevelen u aan de bescherming van God.Wij gebieden ons vriendelijk aan u, ook aan uw kinderen en vrienden.Wilt de Heer bidden, dat hij mij een blijde moeder maken zal, als de tijd omtrent vastenavond in februari vervuld is. 20 november anno 1573» Haar kinderen heten: Johannes (ongetrouwd), Catharina , Johanna en Aemilia (Van der Aa ).
163
CPG 841 F. 274 (= 20 V) , bovenste deel met de Duitse tekst Op zoek naar een dienstmeisje brief van Hendrik van den Corput te Bentheim (zie brief van juli 1573) aan: zijn lieve broer. De brief is aan het Bredase milieu gericht, gelet op de namen zoals Bombergen en Thielt (= Tilis?). De "lieve broer" kan Bartholomeus of Niclaes zijn, die tijdelijk in Breda zijn gebleven datum : 27 feb. 1574 Lieve broer, ik heb u hedenavond geschreven en u ook een brief meegestuurd van onze verwant Bombergen aan Tilius betreffende Katharina, de dienstmaagd van Tilius, over wie u ook namens mij met Tilius onderhandeld hebt. De zaak ligt nu zo, dat zij misschien in de toekomst bij een zekere Johannis in dienstbetrekking komt. Anders zou ik haar houden. Hoe dan ook zal zij de komende vier maanden bij mij zijn. Ik ben daarmee geholpen. Ik zou haar langer in dienst willen houden maar Bombergen die een brief naar Tilius heeft gestuurd, maakt als eerste aanspraak op haar. Nu is mijn vriendelijk verzoek aan jou of jij ervoor wilt zorgen, dat zij "primo tempore et opportunitate" ( bij de eerste en beste gelegenheid) bij ons komt. Je kent onze nood, dat we alleen de buren kennen. Wij zijn hier allemaal onbekend. Ik heb een goede vriend in Neuhausen en vele kennissen in andere dorpen maar niet "bij de hand". Samenvatting: hij kent iemand en probeert het daarom in Nederland. Hij wil twee dienstmeisjes hebben: één voor zijn vrouw en kinderen en één voor zichzelf. Hij denkt dan aan het dienstmeisje dat bij de moeder van een zekere Cornelia werkt maar die moeder mag er geen last van ondervinden. Over de bode: de bezorger zal over 1, 2 of 3 dagen dahin (Breda) komen, daar kunt u alles mee regelen met zijn karchen (??) ( wagenvoerders ??) en kunt u ook sonst antwoord schrijven door de schipper of een andere … aan Roelofs in de klaw (??) huis of aan juffrouw Remanlino. Gegroet, 27 feb. 1574
164
CPG 841 f.335 t/m 337 (= 52 r) Nieuws over de familie brief van moeye Montens (wrsch. tante Bruynick, de zus van Johans moeder) te Antwerpen aan: nicht Johanna van den Corput, gehuwd met De Smet. datum: 6 maart 1576 Zeer beminde nicht, ons gebieden u hertelijk tot uw eerwaardige man en uw eerwaardige moeder met uw zuster (Elisabeth , Antonijnken is zeer waarschijnlijk in 1568 overleden) en broeder (Hendrik?). Wij maken het goed. Laat de Heer ons met de genade en zijn h.Geest versterken, opdat wij oude man die 38 jaar aan de pissyne had gelegen, gezondheid mogen krijgen. bla bla bla. Voorts beminde nicht, heb ik uw brief van 7 feb. ontvangen. Ik was bedroefd te lezen over de ziekte van mijn zus (Antonina van den Corput, moeder van Johanna ) en blij, dat haar toestand betert. bla bla, Ik heb verder niets bijzonders te schrijven. Nicht Anneken Montens (jrb.gen. 1968, Anneken is de dochter van Jan Montens, geboren circa 1527), wed. van meester Aert den ……. (wegv.) is lange tijd zeer ziek geweest, tot stervens toe. Moge de Heer bla bla bla. Ariaenken nicht = Cornelis Montensdr. is getrouwd met Jochem, de zoon van Hendrik in de Huyskens, te Antwerpen wonende. Groeten van mijn man en kinderen aan uw moeder, aan De Smet, broeders en zuster.
165
CPG 8 f.406 (=324 r) t/m 409 Memoir voor de zoon van Bartholomeus van den Corput datum: gezien de inhoud en het huwelijk van Bartholomeus einde/begin 1562/1563, mogelijk in de tweede helft van de jaren zeventig. Eerst en vooral gedenk met grote aandacht, dat gij geen zaken doet of verder gaat zonder de gratie van God de Heer die u geschapen heeft, die bemint en roept degenen die ootmoedig van harte zijn en degenen die weten, dat alles wat zij doen, door zijn goddelijke wil tot stand komt en dat al het goede niet door ons maar door zijn toedoen ontstaat. Dit moet ge overdenken: in voorspoed, tribulatiën , tegenspoed en kleinmoedigheid van harte, die u overvalt, zijn gratie zal nimmer voorbijgaan. Zodra ge 's morgens opstaat en 's avonds, als u gaat slapen en overdag, als ge even tijd hebt, draag dan al uw zaken aan God op en stel ze in handen van de almachtige God en bid ootmoedig, dat hij u zijn goddelijke liefde en de vreze Gods mag geven, zodat gij alles wat gij in hem en door hem opgebouwd hebt, kunt dragen in het vertrouwen, dat hij voor u aldus bidden zal, dat gij door hem zult verwerven, wat voor u zalig en bekwaam is om met iedereen in deugd voor te gaan (het goede voorbeeld geven). Dit punt is hoofdzaak en het fundament ten eeuwigen dage. Tweede punt: gij zult uw meester en juffrouw gehoorzamen, gedienstig en gewillig zijn, wat zij u ook bevelen en ordonneren zonder enige murmuratie of het tonen van een onwillig gezicht. Dunkt u, dat u enig ongelijk in de schoenen geschoven wordt, en u hebt gelijk, dan zegt u persistelijk geen schuld te hebben ..... . Als je schuldig bent, beken dan terstond en beloof beterschap en vraag om gratie.
166
vervolg van CPG 8 f.406 t/m 409 Leer nu, nadien gij tot verstand bent gekomen, als de pest schuwen leugenachtigheid en onwaarachtigheid en in het bijzonder, als door uw leugenachtigheid een ander belast zou worden. Mocht je denken, dat mensen de leugentaal niet ontdekken, God zal het onthouden. Of hij zal ……. op u laten komen, waarvan je niet met een excuus kunt afkomen. U moet hen vrezen, die u door leugentaal op verkeerde gedachten brengen. Korte parafrase van het 3de punt: Onderhoud vriendschap en liefde met wie u verkeert. Het moet wel mogelijk zijn. Zijn er problemen, ga dan met zo'n iemand praten maar doe het met een blij gezicht en laat zien, dat je met hem geen vijandschap wilt. Drijf niet de spot met hem of anderszins, hij zal het u niet vergeven. Als u meent , dat iemand u "ongelijk" doet en dat u terecht vertoornd bent, denk dan, dat gij dikwijls God almachtig vertoornd hebt en ook uw ouders die het nochtans hebben verdragen en het door de vingers hebben gezien, hopende op beterschap. het 4de punt: Overpeinst zorgvuldig of en hoe gij uw tegenwoordige tijd ter ere Gods en tot uw zaligheid besteedt, (onder voorbehoud) gij hebt alles te danken aan God en uw ouders die u met grote zorg hebben opgevoed. Gij zult door uw arbeid het moeten verantwoorden. Gij weet tot welk einde gij principalijk verschijnen zult. Laat gij deze tijd voorbijgaan? Een andere zult gij niet krijgen! Parafrase: ( kantlijn) inzoverre gij uw tijd niet verspilt, zult gij uw ouders wederzien en de mensen die gij zeer mocht enz. Slot: zoals ik in het eerste punt heb geschreven, leef in de vreze Gods en in zijn liefde: hij die u bevolen heeft te arbeiden.
167
vervolg van CPG 8 f.406 t/m 409 Parafrase: Vrees God en uw ouders, zie toe , dat gij u verre houdt van oneerlijkheid en onbetamelijkheid en van zaken die gij niet behoort te doen en die indruisen tegen het respect (" pietas") jegens uw ouders. Weet, dat God alles ziet en weet, opdat u niet in eeuwigheid verworpen wordt. Gij zijt jong en kan daardoor gemakkelijk bedrogen worden. Lees geen vreemde boeken of schriften, die iemand u aanbiedt. Laat ze eerst aan uw meester zien. Gij moet geen kwaad spreken achter de rug van uw meester of iemand anders. Gij zijt jong en zult mogelijk beproefd worden om te zien, wat voor iemand ze voor zich hebben. Spreekt iemand kwaad van een ander, zeg dan ronduit, dat men niet over anderen mag oordelen. Gaat-ie door, laat dan duidelijk merken, dat je er niet van gediend bent. Als ze zeggen, dat je ongelijk hebt, wees hun dan dankbaar en vraag, hoe het dan wel is. Laat u door niemand die uw meester niet is, verleiden tot wat u niet van uw ouders geleerd hebt. Wees eerbiedig en heus tegen ouderen. Spreekt u iemand aan, die u de hand reikt, kus hem dan eerst, voordat u hem drukt. Leer tevreden te zijn met de spijzen die men u voorzet. Laat niet merken, als u ze niet lekker vindt. f.409 Voorts wees indachtig de diverse woorden en vermaningen van uw ouders enz. Neem hun woord voor waar aan, dat u op de dag des oordeels van al uw woorden rekenschap zal moeten geven. De rest lijkt me niet de moeite waard om daaraan nog energie te besteden. Enke1e opmerkingen: Op de lagere school van die dagen zeiden de kinderen tegen hun onderwijzer (es) "meester" of "juffrouw", in het voortgezet onderwijs "meester", kennis werd in die dagen erin "gestampt".
168
Codex Palatina Germaniae (CPG) 841 f.237 ( officiële telling: 1r ) Familieberichten Brief van Johanna van den Corput, echtgenote van Hendrik de Smet, aan een nicht, datum ( op grond van de inhoud) 1581, Neustadt. Zij beklaagt zich erover, dat haar nicht op de zeer vele brieven niet heeft gereageerd. Wie deze nicht is, is mjj niet duideljjk. Zij was getrouwd en had kinderen. Het zou kunnen zijn, dat zij in de belangrijke hanze- en universiteitsstad Rostock woonde. Een zekere Dobinus, over wie later, zou immers deze brief op zjjn reis naar Rostock meenemen. Mijn man en ik, wij maken het, aldus Johanna, met onze vier kinderen in Neustadt goed. In deze stad is mijn man, Hendrik de Smet, als medisch hoogaar in dienst van hertog Hans Casimir werkzaam. Neustadt is 6 mijl van Heidelberg gelegen, 3 mijl van Spiers en 5 mijl van Worms. De reine leer des evangeliums wordt hier gepreekt. Deze reine leer werd veertien jaar geleden - zij was veertien jaar geleden in 1567 met haar familie uit Breda gevlucht - ook in Neerland gepreekt. Het heeft veel bloed gekost zoals ook nu maar het bloed der heiligen is het zaad der kerken ( het gezegde luidt eigenlijk: het bloed der martelaren is het zaad der kerk). Het woord Gods moet altijd met bloed besprenkeld worden. Het geeft mij veel troost te horen, God lof, dat de gemeenten in Neerland zeer toenemen in pracht en dat de moedwil afneemt. Wij hadden drie jaar geleden (1578) gehoopt met mijn moeder en zus (Elisabeth) naar Neerland te reizen om ons in Dordrecht te vestigen. Mijn man zou van stadswege als stedelijke geneesheer benoemd worden, ware het niet dat hertog Hans Casimir hem in zijn dienst had willen houden. Deze hertog heeft hier (Neustadt) een vrije theologische hogeschool gesticht, opdat de reine leer der bijbelse schriften in zijn land onderhouden mocht worden en floreren, opdat de vrome christenen die door keurvorsten verdreven worden, een herberg vinden. Mijn zuster (Elisabeth) is intussen met een zeer godvruchtige en geleerde man getrouwd, die door het vertalen van de Hebreeuwse bijbelboeken in het Latijn wel bekend is geworden. Franciscus Junius is zijn naam. Eén maand na de huwelijkssluiting ( 8 juli 1578)) is onze zeer godvruchtige moeder, wel gerust en getroost, ontslapen (31 juli 1578). Mijn zus (Elisabeth), mijn broer (welke?) en ik, wij zijn in dit kwartier van de wereld alleen. Mijn broer Hendrik die het woord Gods gedurende vier jaar onder de oude keurvorst Frederik III (1515-1576); heeft gepreekt, is drie jaar geleden (1578) naar Dordrecht vertrokken, waar hij beroepen is. De gemeente aldaar is zeer groot. Het volk leert nu, dat er een groot onderscheid bestaat tussen de leer van de h.Geest en die der roomsen.
169
vervolg van CPG) 841 F.237 Zij zullen in hun godsdienstige opvattingen bedrogen worden, die op de leer der mensen steunen en niet op de leer van de profeten en op apostolische geschriften die wij door de h.Geest hebben. Wij maken het met onze vier kinderen hier goed. Zij besluit haar brief met de groeten aan haar nicht, haar man en kinderen, zij groet eveneens haar broers en zuster. opmerkingen: het verruilen van Heidelberg voor Neustadt als nieuwe woonplaats vraag om een verklaring. Het heeft alles te maken met de machtswisseling is het keurvorstendom Palts. In 1576 overleed Frederik III de Vrome die het calvinisme was toegedaan. Hij heeft bij de totstandkoming van de Heidelbergse katechismus een rol van betekenis gespeeld. Hij werd door zijn oudste zoon Lodewijk opgevolgd, die voor het lutheranisme opteerde. Als gevolg van deze opstelling verlieten professoren de universiteit en predikanten de stad. Zo ook Hendrik van den Corput die zich waarschijnlijk in Frankental vestigde. Hij liet daar zijn kind in 1578 dopen (NNBW in voce). Familie De Smet week ook uit en koos als domicilie Neustadt, dat tot het erfdeel van de jongste zoon Johan Casimir behoorde. Deze koos voor de calvinisten partij. Hij stichtte als tegenhanger van de geschoonde universiteit van Heidelberg in Neustadt een calvinistische hogeschool. Bij het overlijden van zijn oudste broer in 1583 nam hij ijlings de voogdij van diens zoontje op zich. Deze nieuwe politieke constellatie betekende ook het einde van de theologische hogeschool in Neustadt. De uitgeweken professoren en predikanten konden terugkeren. Zo ook familie De Smet. Als gevolg van de machtswisseling van 1576 verliet de bovengenoemde Nicolaus Dobinus in 1577 Heidelberg, waar hij juridisch hoogleraar was geweest. Er wachtte hem in Rostock een nieuw professoraat. Hij had in Heidelberg Frederik III als officiële raadgever gediend. De gegevens zijn ontleend aan het door de universiteit van Mannheim gedigitaliseerde biografisch woordenboek van 1615: "vitae Germanorum philosophorum" (met dank aan Leo Bijl die dit gegeven op het internet heeft gevonden).
170
CPG 841 f.238 (= 1 v) Klaagzang van Elisabeth over haar gezondheid Elisabeth van den Corput , op grond van het handschrift, aan: zus Johanna datum : 3 maart en zeer waarschijnlijk in het jaar 1583 (zie beneden). Zeer lieve en waarde zuster Mijn man, zuster (wie, Johanna was haar enige zuster, of bedoelt ze soms haar schoonzuster, wie het ook is) en ik, wij gebieden ons allen zeer tot u, uw man en kinderen. Toen ik een bode wist, kon ik het niet nalaten u iets te schrijven, hoewel ik eigenlijk weinig zin had. Ik ben namelijk gedurende 4 of 5 dagen zó zwak geweest dat ik schier had behoeven te bedde te liggen wegens een pijn die ik had. Het is nu wat beter geworden, God lof. Ik zou zo graag bij u willen zijn (de man van Johanna is arts). Ik heb namelijk het gevoel, dat het hoe langer hoe erger wordt. Voorts heb ik ten aanzien van het eten zó grote onlust dat ik soms niet anders eet dan wat kool, als dat te krijgen is. Vlees, vis en eieren staan me tegen, net als melk. Ik ben nooit zo onlustiger geweest en ik ben zeer dikwijls zó kleinhartig dat ik het gevoel heb, dat mijn hart toegeperst wordt. Ik kan 's nachts niet goed rusten. Anders was ik zeer dik maar ik heb nooit iets gezien, sinds dat ik ben gaan liggen. Ik heb bijna geen melk van mezelf. Dat is geen wonder, omdat ik nauwelijks nog eet. Ik weet niet, wat de Heer mij nog geven zal. Het kind maakt het nog wel goed maar ik heb de indruk, dat het wat bleker is dan het geweest is. Als ik meende zwanger te zijn, zou ik het afwenden (het afleren van haar slechte eetgewoonte) maar ik weet niet, wat het is. Ik heb de indruk, dat mijn hart hetzelfde is als een jaar geleden maar nog zwakker. Laat mij bij de eerste de beste gelegenheid weten, wat je ervan denkt. Kun je iemand vinden, die voor mij een rozemarijn wil kopen? Laat hij het mij toesturen. Het plantje dat ik had, heeft een tijdje zonder aarde gestaan en is verdord. opmerkingen: Het valt niet mee de eindeloze klaagzangen te lezen, zeker als ze de wartaal nabij komen. Preekt haar zus Johanna te veel, zij klaagt te veel.
171
vervolg van CPG 841 f.238 Uit haar huwelijk met Franciscus Junius senior ( 8 juni 1578 ) zijn vier kinderen geboren: een zoon, geboren 26 juli 1580. HIJ leefde nog in mei 1582 maar is jong gestorven (begin 1582). Haar tweede zoon heette naar de beschermheer en keurvorst van Palts "Johan Casimir". HIJ werd te Otter- berg geboren, waar zijn vader op verzoek van de a.s. keurvorst een calvinistische gemeente stichtte. Hij verbleef er vanaf november 1580 tot mei 1582 en keerde toen naar Neustadt terug. Vader had graag gehad, dat zijn zoon voor een geestelijk ambt had gekozen maar zoonlief wilde het voorbeeld van zijn grote oom Johan volgen door in het leger te gaan. Helaas, hij overleed in 1624. In 1583 werd Maria te Neustadt geboren. Zij sloot een huwelijk met Isaac Diamantius in 1606 te Leiden. In 1585 werd de tweede dochter van Elisabeth geboren, zij kreeg de naam van haar moeder. Zij huwde in 1607 Gerard Vossius. De gegevens zijn ontleend aan Van der Aa, het biografisch woordenboek van protestantse godgeleerden in Nederland en aan het NNBW. De gegevens van de tekst, gecombineerd met de informatie, gevonden in naslagwerken, leiden tot de conclusie, dat de brief in het jaar 1583 is geschreven. Zij was toen zwanger van haar eerste dochter Maria die in dat jaar ook geboren is. Het bleke kind droeg de naam van Johan Casimir.
172
CPG 841 F. 263 (=15 R) Elisabeth klaagt verder Het betreft een gehavende brief met een ontbrekend slot naam: Elisabeth van den Corput op grond van het handschrift aan: zeer wrsch Johanna van den Corput, haar zuster datum: 1583 of begin 1584, zie commentaar Klaagzang over haar gezondheid:: ……. (weggevallen) steken(?) had, zodat zij in minder dan een uur wel 3 of 4 maal zo groot was als zij behoorde en daarmede de bangigheid des harten, overgeven en een grote sidderende koorts, die de hele dag duurde. Ik dacht een ogenblik, dat ik de pest had, omdat de koorts zo plotseling opkwam. Ik legde terstond bier en brood op mijn borst maar ik liet het kind eerst melk drinken. Ik ben op bed gaan liggen, omdat ik veel buikpijn had en groene stoelgang. Ik had twee dagen tevoren een purgatie genomen en heb toen 5 OF 6 stoelgangen gehad. Ik heb sindsdien krampen in mijn buik en maag en wekenlang stoelgang tot buikloop geneigd. Ik weet niet of ik de andere helft van de pillen nog moet nemen (heeft zij de pillen soms van De Smet, arts en echtgenoot van Johanna gehad?). Het kind is zeer kwaad af te houden (zij bedoelt wrsch: het wil gevoed worden) en de melk verhittet terstond. Het is gelukkig nu wat beter, Here lof. Maar ik ben ten aanzien van eten zo gans onlustig, zeer grote pijnen in het hoofd, ogen, maag, rug en lenden, waardoor ik nauwelijks kan slapen. En dan nog de moeilijkheid der twee kinderen. Gode zij dank, dat Casimier genezen is, hoewel die dicxentijt nog een weinig zwelt maar de vrouw zegt, dat het niets dan wind is en die zal mettertijd verteren. Ik verstaats me niet. Hij is anders zo zwaar en vet als gij ooit bint (?) (waar eindigt de zin en begint de nieuwe, ik ben de draad kwijt) saecht van dien ……., hoewel hij nauwelijks eet maar ik voel de zwarigheid wel want ik kan niet zoveel eten verdragen, als toen u hier was (bedoeld wordt Johanna ofwel haar man, de arts). Het boek over de pest hebben wij ontvangen.Wij bedanken broer (gangbare aanspreektitel: hier Hendrik de Smet) zeer. We weten niet of de Heer ons
173
vervolg van CPG 841 f. 263 hier bezoekt. Ik heb gehoord, dat deze ziekte te genezen is. Ik weet niet of dat verhaal waar is. De volgende regels zijn als volgt samen te vatten: als het zover is, dan moeten we op tijd zweetdrank of triakel inslaan. Wij horen, dat zij te Frankendael ( abrupt einde ). opmerking: wat betreft de datering, verwijs ik de lezer naar het commentaar op blz. 172 waar de samenstelling van het gezin te vinden is. Volgens het internet bevatte Venetiaans triakel wel 60 bestanddelen. Het bevatte veel maar deed weinig.
174
CPG 841 f.259 (13 r) en f.260 (= 13 v) brief van Johanna van den Corput aan: haar broer Niclaes die gevangen zit datum :11 april 1582 Een lange preek van 2½ blz.. zonder historische bijzonderheden. Het slot luidt: Daarom geliefde broeder bezit uw ziel in geduld. Het zal niet lang meer duren ( in de zin van: "ons leven duurt kort"). De toekomst des Heren is voor die duur. Laat ons met blijdschap onze toekomst met opgerichte hoofd verwachten, wetende, dat onze verlossing nabij is. Verblijd u ook, dat het gegeven is niet alleen in Christus te geloven maar ook voor zijn naam te lijden. Geschreven aan Niclaes broer in zijn gevangenis 11 april 1582 commentaar: Nicolaes was stadssecretaris van Breda. Hij zou volgens Van der Aa gewoond hebben bij zijn dochter Hester, getrouwd met de geschiedschrijver Van Meeteren, in Londen, en is circa 1582 overleden.
175
CPG 841 f. 264 (= 15 v) Gezien inhoud en stijl, geschreven door Johanna van den Corput. De kladbrief is geschreven op het adrespapier van een brief die haar zus Elisabeth aan haar had gericht ("damoiselle et soeur bien aymée, ma damoiselle Smetius demeurant à Nieuwstad), ondertekend met" uwe dienstwillige Elisabeth de Corput. aan: nicht datum: tussen 1578 en 1583, in welke periode fam. De Smet naar Heidelberg terugkeerde. Johanna slaat aan het preken : Gods genade en barmhartigheid, troost en vrede vanwege God, onze hemelse vader wens ik u, zeer geliefde nicht, ook uw man en kinderen. Wij hebben een zeer groot verlangen, hoe het met u daar in handen (sic) gaat, hoe het aldaer met de religie staat of de gemeente aldaer en elders toeneemt en met vlijt en ernst ter herten neemt, opdat wij niet alleen den oude (?) zuurdeeg afleggen maar ook een …….. deech in Christo worden die ons liefheeft en zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, opdat hij ons zou verlossen van de zonde, dood, duivel en hel. Ja, hij heeft ons medegenoten en erfgenamen gemaakt van alle hemelse goederen en zaligheid in eeuwigheid. Die krone des levens bezitten met onze Heere, hoofd (?), overpriester en koning, God geve ons daarom (doorgestreept) al deze weldaden met geloviger herten aan te nemen, ook onze dankbaarheid daarvoor te bewijzen als gehoorzame kinderen die niet der wereld gelijkvormig begeren te leven als toen wij ons in onwetendheid waren maar zoals het de kinderen Gods betaamt, opdat wij in deze tijd onze Heer zoeken en waarnemen bla bla bla. Hiermede geliefde nicht bevelen wij u met onze cosijn en al uw kinderen enz enz Zij heeft het ook over oom en moyken Meyngaerts, opdat God de ogen van haar verstand zal openen enz enz, opdat zij de Heer mogen dienen die zij lange tijd niet gediend hebben, opdat zij tot de rechte godsdienst getrokken worden.
176
CPG 841 f.273 (= 20 r) en f.274 Dit kan je niet maken! brief van Hendrik van den Corput op grond van het handschrift aan: Gillis Mussenholius datum: ongedateerd, gezien de inhoud tussen 1581 en mei 1584 geschreven. inhoud: de vader zou zijn zoon Abraham die in Leiden aan de universiteit tot predikant werd opgeleid, van de universiteit gehaald hebben om hem voor de handel op te leiden. Volgens Van der Aa liet Abraham zich in 1581 aan de theologische faculteit van de Leidse universiteit inschrijven. Volgens het internet stond Abraham op 18 mei 1584 als theologische student te Genève ingeschreven. Eerzame compère, de tijding heeft mij bereikt, die mij zeer bedroefde, aangaande uw persoon en die men van zo'n verstandig en christelijk man niet zou verwachten, een besluit, waarover vele godvrezende lieden zich niet weinig geërgerd hebben, namelijk, dat gij uw zoon Abraham , een jonge man van goede inborst, van goede manieren, van goede ……., neerstig, wel profit......, nu gehoord hebbende, dat u hem midden uit de studie tot koopmanschap hebt afgetrokken, dat is van de weg der heiligen tot de weg van gierigheid. Gij had beloofd uw jongste twee zonen die gij twee jaar geleden herwaarts hebt laten komen, niet alleen tot geleerdheid maar ook in het bijzonder tot de dienst van de gemeente tot het predikambt te onderhouden. Gij onttrekt nu beiden aan ons, niet aan ons maar aan de gemeente van Christus, ja aan de zaligmaker Jezus Christus zelf .... .Nonne furtum committit! (begaat men geen diefstal!), Quidam qui res sacras nonne sacrilegium? ( pleegt men geen heiligschennis in heilige zaken ?). Tu voti reus es! ( jij maakt je aan woordbreuk schuldig.). Gij hebt de gemeente Christi, gij hebt Christus zelf opgeofferd. Zult gij dan der kerken het heure, Christi het zijne, zult gij heilige vaten des Heren beroven (??), zelfs gij die een christen zijt, gij die ouderling der kerken zijt gij die zelf behoort te preken! Zult gij aan uw kinderen het preken verbieden! Wat zal ik zeggen! Hebben we arbeiders en predikanten te veel bij deze overvloedige oogst, bij deze honger naar Gods woord in ons eigen vaderland?
177
Vervolg van CPG 841 f.273 en f.274 ?????? ( ik denk, dat er staat: laten we het aan anderen over kerkdienaren te sturen?). De gemeenten zijn groot en de tempels te klein. Zullen bevriende natiën op hun kosten predikanten voor ons moeten opleiden, terwijl onze kinderen rijkdom leren zoeken? Wat heeft men in de blindheid des pausdom gedaan? Samenvatting van de laatste regels: zult gij die zelf een klerk zijt ( klerk=clericus), een priester oftewel ouderling bent (presbyteros:de oudste) en wel gestudeerd hebt, zult gij u door papisten, door simpele boeren laten onderwijzen? Wat hebben zij gedaan, die maar één zoon hadden en hem toch aan de dienst van de Heer hebben geofferd, zoals de ouders van Samson, Samuel, van Johannes de Doper. En dan zult gij van uw vier zonen, uit een gezin van zes, niet één laten studeren en het rijk Gods helpen vermeerderen.Waartoe heeft de Heer aan u ingenieuze zonen verleend: opdat zij zich van kindsbeen de gerechtigheid eigen maken. Moeten zij dan allen aards gericht zijn en niet een hemelse wijsheid mogen betrachten (??) ? Christus beveelt ons voor alles te zoeken naar het rijk Gods, dan zal al het andere u worden toegeworpen. Mij dunkt, dat gij dit bevel Christi geheel omkeert: liever eerst zoeken de tijdelijke nooddruft, alsof het rijk Gods dan vanzelf zal volgen. Andere fijne gezellen verlaten de koopmanschap en keren (wederom ??) tot de studie, gelijk hier voorbeelden van zijn. Gij haalt uw kinderen weg van de studie en verbeert (??) ze tot koopmanschap. Ja, studenten kosten veel. Waartoe heeft de Heer die aan u de weg van de waarheid heeft getoond, aan u buitenlandse nering gegeven, terwijl zovele anderen honger hebben en moeten lijden? Is het soms de bedoeling van de Heer geweest, dat u duizenden bij duizenden verdient om daarmee costelijk (?) huis te houden en uw kinderen aan een rijk huwelijk te helpen! Neen, lieve compère maar veel eerder om voor de hongerigen uw brood te breken, om armen ….. Jezu Christi bij te staan, om de nood der gemeenten voor te …….. Dat is nu de grootste armoede,
178
vervolg van CPG 841 f.273 en f.274 de grootste honger, de grootste nood der gemeenten: het gebrek aan goede predikanten. Zult gij dan voor uw zoon, om de gemeente te dienen, om Jezus Christus te dienen, de studiekosten niet meer voor je rekening willen nemen? Ja, ik vermag u niet te kunnen helpen.Vraag dan de gemeente om hulp. Het is een kwestie van 3 of 4 jaar, dan is het ergste voorbij. Als het voor u geenszins mogelijk is en u begeert het, dan wil ik hem in commoditeit ten halve bijstaan, gelijk hier vele goede lieden ...... leven ( la commodité betekent "gemak" ). U hebt geenszins te klagen. Als mijn zonen groot genoeg waren en bekwaam tot studie, dan zou ik hun niet aan het predikambt willen onttrekken. Ja, als de Heer mij zelf gaven daartoe gegeven had en wilde hij mij zelf daartoe gebruiken: geen beter teergeld dan geleerdheid, bij de vreze Gods gevoegd. Ik kan zonder geld door de wereld raken, dat heb ik nu eenmaal gewild maar een koopman kan dit niet. Een koopman kan niet zonder geld, terwijl geen rover of vijand of dief iemand van zijn geleerdheid kan beroven. Koopmans welvaart staat ter genade van rovers, vatbaar voor bankroet. Daar heb ik het niet eens over, dat koopmanschap iemands geweten in verdrukking kan brengen. Zo wie rijk zoekt te worden, valt in de strikken van de duivel maar trouwe predikanten van Gods woord, die der gemeenten voor staan, velen onderwijzende tot de gerechtigheid: die zullen ontvangen, zoals Petrus getuigt: die trouwe, die ene, die niet verwelken kan en gelijk Daniël zegt "zij zullen lichten als sterren in de eeuwigheid''. Tegenover uw mening heb ik als een goede vriend een vriendelijke waarschuwing willen plaatsen, erop vertrouwende, dat u dit van mij zult aanvaarden. Ik, mijn huisvrouw en kinderen gebieden aan u allen tezamen, de Here bevele.
179
CPG 841 f.267 (= 17 r) brief van Johanna van den Corput, als nicht geschreven aan : een nicht datum: 29 september Een preek van Johanna van ongeveer 20 regels.
180
CPG 841 f.268 (= 17 v) Jong geleerd, oud gedaan Het slot van deze ongedateerde, niet-geadresseerde en- ondertekende brief ontbreekt. Op grond van het handschrift is Johanna van den Corput de auteur, aan : haar nicht De genade en barmhartigheid Gods, onze hemelse vader wens ik u met uw man en kinderen in alle zaken, geliefde nicht, dat u allen gezond thuis gekomen bent .Het is ons zeer lief dat te horen want de mensen hier zijn meest ziek uit misse gekomen. Ettelijken zijn binnen 2 of 3 dagen daarna gestorven. Het gaat om rode melisoen (rode diarrhee). Deze heerst hier overal bij jong en oud. Moge God, onze hemelse vader, zijn straffende hand van ons afwenden, dat hij ons hoe langer en meer zijn geest zal geven, opdat wij van alle zonden zullen afsterven en opdat wij bevonden worden in alle gerechtigheid en heiligheid in deze korte tijd en pelgrimage, zoals het Gods kinderen betaamt en opdat wij in het bijzonder bevonden worden in een waar, bestendig geloof in deze laatste bedroefde tijden, waarin de duivel raast om de leer Christi ten onder te brengen en om de wonden die het beest bekomen had, weder te helen. Voorts geliefde nicht schrijft u, dat daar kleine bijbels te krijgen zijn. Ik bid u er één voor Lijnken, mijn dienstmaagd, te kopen. Het is mij een leed (ik wil er eigenlijk niet over praten), dat zij geen bijbel had, voordat zij trouwde. De ongetrouwde is bezorgd om wat de heere aangaat. Het geheugen van de jonkheid is het beste (is Lijnken soms het door Johanna berispte dienstmeisje?) .Wie jong is, moet daarom op het goede spoor gezet worden, hij zal , als hij ouder wordt, dit spoor niet gauw verlaten. De beste rijkdom die wij aan onze kinderen kunnen geven, is er voor te zorgen, dat zij een goed fundament krijgen, wat betreft de h. Schrift. Het Oude en Nieuwe Testament is de enige proefsteen van onze christelijke leer. Het is daarom goed, dat men zich al in zijn jonkheid van de Schrift kennis neemt. Men moet op deze wijze leren verstaan het spreken en de manieren van de h.Schrift en daarin hoe langer met groter vlijt toenemen en alzo grote woecker drijven , beter dan de schatten van de wereld.
181
Vervolg van CPG 841 f.268 Hadden onze grootvader en grootmoeder de genade gekregen van Gods woord te horen en te weten, dan zouden zij deze schat aan hun kinderen doorgegeven hebben en met billijkheid bla bla bla Indien onze ooms en moijkens die deze genade ten dele geschied is, deze schat ook had genomen, beter dan de drek, waarmee bijna de hele wereld bezoedeld is: het zou hen en hun kinderen veel gelukkiger gemaakt hebben
182
CPG 841 f. 258 (= 12 v ) Johanna leest het dienstmeisje de les! Een flard van een brief, bestemd voor mij onbekende ouders van Johanna van den Corput datum: onbekend De genade, barmhartigheid en wijsheid van God, onze hemelse vader, wens ik u geliefde broeder en zuster in den Heere Jezus Christus met de vertroosting van de h.Geest in uw bezwaringe die zeer groot is en niet erger kan zijn , in vrede zittende buiten het bereik van het kruis van de tyrannie, dan dat u lieve groot verdriet heeft over uw dochter, wat mij zelf zo hard bedroeft dat ik tot deze tijd nooit gehoopt had, dat enig kind zich zou kunnen gedragen tegen zijn ouders, inzonderheid, dat deze ouders in godsvrucht en met grote vlijt ernaar gestreefd hebben haar te instrueren en op te voeden. Einde flard Flard, bestemd voor de dochter die als dienstmeisje bij Johanna had gewerkt. De genade en barmhartigheid Gods die u grotelijks nodig hebt, wens ik u toe in uw grote ellende, ja in deze overmatig grote ellende, dat gij u door duivelse ingevingen laat meeslepen en u tegen uw vader en moeder hebt gekeerd en niet bereid bent hun om genade te vragen om wat gij tegen hen misdaan hebt. Over mij wil ik zwijgen. Het is u genoegzaam bekend, welke desordre ik in deze tijd gedurende 2 à 3 maanden gehad heb, welke goede lessen en leringen gij aan mijn kleine kinderen voorgehouden hebt. U hebt ook leugens verteld en kleine bezwaringen gemaakt en daarover zelfs plezier gehad, alsof gij de mijnen ten duivel had willen voeren maar God ……(wegv) zijn genade ……..(wegv) bewaren. Wie liegt, volgt de duivel, die de vader der leugens is, zoals Christus zegt ( Joh.8): " hij was een leugenaar en mensmoorder van den beginne af" of "gij zult geenszins de dood sterven, daar God gezegd heeft, als gij hiervan eet, zult gij des eeuwigen dood sterven en hebben Adam en Eva de eeuwige dood over het menselijke geslacht gebracht" (Genesis vers 3 en 4). Daaruit kwamen ongehoorzaamheid en alle andere zonden voort. Daar men met vele woorden omgaat, zal er geen gebrek aan zonden zijn. Door veel gezwets (sic) vertelt men dikwijls leugens. De mond die liegt, doodt de ziel (boek der Wijsheid ).
183
CPG 841 f.265 (= 16 r) inhoud: een verzameling verwijzingen naar de bijbel in het handschrift van Elisabeth van den Corput
184
CPG 841 f.239 (=2r) Een flard van een geloofsbelijdenis zonder begin en zonder einde in een mij onbekend handschrift. Wij geloven ook niet in de leer van de Epicureeërs die zeggen, dat Christus niet waarachtig is ontvangen en geboren van der jonkvrouw Maria . Wij geloven God zelf, die door zijn heilige Engel liet aanzeggen, dat zij zwanger zou worden en dat de h.Geest over haar zou komen en dat ze een zoon zou baren, die Jezus zal heten en dat het heilige dat in haar geboren zou worden, Gods zoon zal zijn. Hij zal zijn volk zalig maken van haar zonden. Wij geloven ook degenen niet, die zeggen, dat het offer Christi een offer is voor levenden en doden. Wij geloven de mond (?) der waarheid zelf, die zegt: wie in mij gelooft, wordt niet verdoemd maar wie niet in mij gelooft, is nu verdoemd want hij heeft niet geloofd in de naam des enige geboren zoon Gods.
185
CPG 841 f .240 (= 2 v ) Flard van een geloofsbelijdenis in hetzelfde handschrift als dat van blz. 185 zonder verdere aanduiding. Stukken van de heer Daniels te Pasen Wij geloven niet degenen die daar zeggen, dat het lichaam Christi is in, onder of met het brood. Wij geloven hem zelf die zegt, dat brood is mijn lichaam en zo waarachtig , als gij van dit gebroken eet en van deze beker drinkt, zult gjj des Heren dood verkondigen, totdat hij komt en zo waar als gij dit brood ziet breken, zo waarachtig is mijn lichaam voor u gebroken aan de stam van het kruis. Wij geloven ook niet de swermers woord, die zeggen, dat het lichaam Christi overal is in alle vruchten, bomen en bladeren naar zijn mensheid anzienlijk ( ! ). Wij geloven de woorden van de h.Geest en van de engelen die zeiden: "hij is hier niet, hij is opgevaren wederom" en terwijl zij hem ten hemel zagen opvaren, ziet daar stonden twee mannen in witte klederen, die zeiden: "gij mannen van Galilea, wat staat ge en ziet opwaarts naar de hemel". Deze Jezus die nu van u is weggenomen, is in de hemel. Hij zal zo wederkomen, gelijk gij hem ten hemel hebt zien opvaren. Hoe onder winden (!) hen dan deze te zeggen, dat hij allesins is want toen Jezus op de plaats was, waar Johannes doopte, toen was hii niet te Bethanië bij de kranke Lazarus want zijn zusters zonden tot hem om hem te halen, hetwelk blijkt aan de woorden Martha en Maria, welke zeiden: "Heer, als u hier was geweest, dan was mijn broer niet gestorven''. Anders zouden zij niet gezegd hebben, was u hier geweest. Einde. Heer Daniels lijkt mij, gelet op het Nederlands, een predikant van simpele afkomst zonder veel school-opleiding.
186
CPG 841 f.261 (14r). Een gedicht van een mij onbekende schrijver, geen datering, in een excellent handschrift. Het is een gedicht van een oude man Bij mijn tijd is menig honderd gestorven die schoner en jonger waren dan ik, merkende dit punt besondert, hoe ben ik al zeer verwonderd, dat ik niet betere door Gods lange sparen. Ik vind mij zelf nu meer dan tjaren vol kwader passen zijnde gesteken de vleselijke begeerten mij ook bezwaren zweeg ik, consciëntie zou openbaren mijn eigen werken die zouden spreken. Ik weet nochtans mijn vleselijke treken (trekken) moeten hier gestorven zijn en verwennen (=verdwenen?) of God zal hier namaals op mij wreken. Maar hoe zou ik verwinnen mijn gebreken? Ik heb nog nooit eens de strijd begonnen, voorwaar, ik heb grof gesponnen. Ik ben voor uw ogen, God, milde vader, hoe ouder, hoe erger, hoe langer hoe kwader. Wat heb ik menig schoon jaar geleefd, waarin ik met rechte zou God , den Heer, vlietig hebben gediend maar ik heb gezweefd deen jaar voor dander na des herte beeft. En nog blijkt mijn beternisse niet seere, al schijnt, dat ik mij van de wereld kere. Ik ben oud en versuft, ja kreupel en mank, al begeer ik nog wel der wereld eer. Ik zie de wereld en begeert mijns niet meer, dus moet ik ze wel baten (?) tegens mijn dank. Ik zou nog overvloedig spijs en drank wel begeren maar ik kans niet verdouwen (=verteren). Mijn maag is kort en mijn hoofd is krank, dus moet ik abstineren, moeten is bedwanken (=bedwingen) maar al faalt het dwerk, ik heb de wil behouden, dus ben ik ducht ik voor Gods aanschouwen walgelijk voor mijn boze aderen, hoe ouder hoe erger , hoe langer hoe kwader. Ik heb dikwijls mijn onrein conciëntie
187
CPG 841 f.262 (14v) Een gedicht in hetzelfde handschrift als dat van 14r Mijn hart verkrimpt, als ik begrijp, dat mijn jaren korten en mijn dagen smallen. De kaars is verbrand tot in de pijpe zodat ze natuurlijk samen af moet vallen. Dit merkende, mijn vrees bloed doet wallen want ik vind mij tot sterven ongeschikt, en ik dwaas der dwazen niet om vermallen. Dit wetende, betere mij niet met allen want op weldoen heb ik nog weinig gemikt, mijn deugd bij mijn zonden niet eens klikt. AL komt mijn God door ziekte kastijen, het is al douwen zo samen als het vlees beqinct Ik vind dat weder de geest verpict. Al zendt mij die Here ook verdriet of lijden om mij te trekken, ik set de betere besijen. Dus mag ik wel zeggen als Gods persuaderen: Hoe ouder , hoe arger, hoe langer, hoe kwader. Mijn leden die beven en mijn haren worden grijs, dat is de wereld, niet veel meer naar mij vraagt. Dit zou mij doen denken, was ik wijs? Hoe ik hier namaals mocht krijgen een goed logis maar al zie ik, dat mij de dood belaagt, mijn hart nog der wereld goede jonste draagt. Ik zou nog wel willen doen, dat ik niet mag Volbrengen door oude die rnij vertraagt. Mijn voorleden boenerijen mij nog behaagt, ik zie nog niet noen, dat ik eens graag zag. Ik vertrek nog met vreugden, hoe ik eens plag in mijn jeugd te stellen van tienen tot vieren mijn gulzigheid die blijkt nog al de dag. Ik ben nog graag een man mede in het gelach liever bij degene die wijnen dan bieren. ik ben oud van jaren maar jong van manieren dus moet ik kennen een groot misdader (uitgang?) hoe ouder hoe erger, hoe langer hoe kwader
188
CPG 841 f.269 (= l8r ) Een flard zonder kop of staart, in een mij onbekend handschrift, met vele doorhalingen. Het opent met enkele Latijnse zinnen. Daarna volgt er in het Nederlands een schimpdicht op de katholieke godsdienst. De titel luidt: "papistische dwalingen": 1. de eigen werken en de zaligheid 2. het aanroepen van heiligen en het bewaren van relikwieën 3. het vagevuur, offers voor de .... en bidden 4. de paus, het hoofd der kerken 5. weifelen ( ?) aan zijn zaligheid 6. ……. des nachmaals en 7. de misbruiken des selven 8. het aanbidden van de broodgod 9. palm(??) , kaarsen, water en wijn 10. heilig vlijtsel 11. de tien geboden schenden 12. rechtgelovigen vervolgen
189
CPG 841 f.363 (= 66r) t/m 365 Uitspraak van de Staten vm Holland in een financiële kwestie, getekend door J. van Oldenbarnevelt, I. van Scaghen, Grander Laan en S. Egbertsz , 1 maart 1610. De namen van Jacob van den Corput en Heyndrick Robbertsz komen in dit document voor.
190
CPG 841 f.266 (=l6v) (een doublure van blz. 176)
191
CPG 841 (=18v)=f.270 Een doublure van blz. 176.
192
CPG 841 f.368 (= 302 v); f.369 en f.370 De eerste 3 vellen: f.368, f.369 en f.370 zijn van geen betekenis f.368 bevat de adressering ten name van Johan van Breda, Francois Bruyninx neve (??) , mijn ganse goede vriend te Duisburg. f.369 : bovenaan wat Latijnse woorden en zinnen onderaan: briefje van een moeder over een of andere transactie f370 adressering Dirk Heyndrychsen mijn zoon , permentmaker in …. te Leide
193
Register op persoonsnamen Alva, hertog van, 58, 62, 63, 80, 81, 87, 122, 125,126, 130 Arenberg, graaf van,86 Bacx, henricus, 144 Balduinus,17, 20 Batenburg, 21 Berg, Steven van den, 86 Bergen, markies van, 81, 87 Bombergen, 164 Brecht, kapitein, 89 Brederode, hendrik van, 86 Bree, Johan, 32 Bruyninck (= Margriet Montens) 8, 53, 88, 91, 124, 125 Buchanan, George, 141 Buyse, Anthonis, 1 Carlier, Jan, 30, 49 Casiair, Johan, keurvorst van Palts, 169 Charles, meester, 53, 68,76, 91 Chytraeus, 142 Condé, prins van, 17, 48, 63,79, 80, 86 Corput, van den Abrahammeken, zoon van Hendrik, 88, 177 Anna, 41, 45, 62, 63, 84, 144, 146 Anthonis, 3,4,5,76 Antonijnken, 38, 39, 40, 42, 45, 56, 65, 75, 77, 82, 83, 84, 85, 88, 90, 92, 93, 113 Ariaen, 88, 91 Bartholomeus, 24,76, 90,123,124,127 David, 90, 107
194
Elisabeth (Betken), 28, 37, 38, 50, 53, 56,65, 66, 77, 85,101 zoon, Johan Casimir, 173 Hendrik, 3, 4, 5, 24, 50, 53, 61, 62, 63,71, 72,75,76,78, 88, 99,104,124,126,169 Hester, dochter van Niclaes, 28,44 Hubrecht, 150 Jacob, 190 Johan, 5, 48,53,57,60,70, 88, 91,136 Johanna, 2,3,107,113 dochters, Katelijne (Catharina) , 53, 58, 82, 83, 88 Lijnken, 53,56,57,76,82,109 Niclaes, 28, 44,76,123 Severijn, 29,60,72,73,76,121,145,147,152, 155 Daniels, Jan, 49,50, 53 Dathenus, 155 Degen, Cornelis, 1 Dobinus, 169 Dorn, Wouter van, 77 Egmond, 81, 87, 89, Erastus, 155 Frederik III, keurvorst van Palts,169 Geldorpius, 49 Geraert, meester, 73,78,79,91 Guise, Frans de, 17 Hamelman(nis), Herman, 57 Hames, 123 Hardenbergus, Petrus, 157 De Herthoge, 124 Hoogstraten, graaf van, 81,86, 89
Hoorne, graaf van, 81, 89 Isibrandus, 48 Jan, meester, 38, 41, 53 Jochem, Jan, 88 Junius sr, Fransciscus, 169 Keulen, Peter van, 37,40,41,45, 50, 64, 76, 85 Knopmaker, Peter, 126 Kotzen ( Ketzen), Peter, 139 Lermyt, 91 Lodewijk, graaf, 86, 87 Lölemann, Adriaen, 157 Marimont, Peter, 37,40,41 Matelinck, Jan, 93 Meere, Peter,42 Meeteren, Emanuel ( Demetrius) van 44 Megen, graaf van, 86 Mengiaert, 91,176 Meren, 91 Mercator: Gerard, vader, 7, 8, 23, 49 zoon: Bartholomeus, 115 dochter, Catharina, 138 Merckegem, heer van, 88,91 Meyerick, heer van, 81 Moetken, Sijmken, 68,77 Molanus, 1,7, 8, 17, 19, 20, 23, 24, 25 Montens, Anneken, 165 Montens, Godefroy, 121,124,125 Mussenhol(ius), Abraham, 177 Outremont, 55, 58 Oranje, prins van, 81, 86, 87, 90 123,124
195
Parma, Margaretha van, 80 Pithopaeus, Lambertus,157 Pontanus, Jodocus, 70 zonen:Martien,70 Henk, 70 Quaderebbe, 90 Rechters(en), Herman, 53, 56,71,76,77, 91,93,104,126 Reddinger, 136 Robbertsz, Heyndrick, 190 Rijcken, Janneken, 37, 85 Scabroek, Niclaes van den, 24 Schoonvelt,106 Six, Alard, 76,77, 91 Slachmolen, 90 Smet(ius), Hendrik de, 32,75,124,127, 128 Sturmius, Hubertus, 121,140 Swict, Hans, 125 Thielt (= Tilius ??), 159,164 Thoulouze, Jan van Marnix van, 89 Trelon, Jan van Blois van Treslong, 41 Tuenissen,53 Utenhove, Carolus, 49, 88, 91 Vallin, Katrien (Katelijn) die, 71, 93 Verguys;, 76,77, 91, 93,124,126 Vervloet, 62, 68,73, 82, 87,91 De Voss,7,8 De Voss, Willeken, 7 Wechler, Josia, 70 Wijgans, Simon, 90 Yemants, Cornelis, 18 Ysabeau,51,76
Register op plaatsnamen Andernach,123 Antorff, 32 Antwerpen, 3,7,45,58, 62, 81, 86, 89, 91, 94,106,115,122,126,130,165 Audenaerde, 18, 23 Bazel, 53,57,121 Bentheim, 157 Breda, 5, 24, 37, 38,40, 41,45, 50, 51, 63, 64,71,72,73,76,77,78, 80, 81, 82, 86, 88, 90, 91, 112,169 Bremen, 90, 115 Brussel, 8, 86,90,121 Burick, 59, 60,63,77,109,126 Deventer,157 Dordrecht,169 Duisburg,7, 48, 50, 63, 65, 79, 80, 82, 91, 115, 124,127,128,146 Dusseldorf, ?2 Emmerik, 81,82 Frankendael, 174 Frankfurt, 18,102,121,138,152,154, 155 Genève, 121 Gennep, 79,80 Gent, 81 Goch, 79,80 Haecht (Breda),80 Heidelberg, 115,121,138,152,157,169 's Hertogenbosch, 22, 41, 63, 80 Homborch, 150
196
Kamerijk| 80 Kassel, 80 Katssenellenboge, 53 Keulen, 22,32,80,123,125,126,128, 138 Kleef, 52,62,82 Lemgo, 52, 60, 62, 63, 65, 66,75, 76, 84, 128, 145,146 Leipzig, 121 Leuven, 86,90 Londen, 37, 40, 41, 44 Luik, 81 Mercksem,126 Meurs,136 Neuenhaus,157,164 Neustadt,169 Orleans,80 Parijs, 66 Rostock, 169 Rheinhausen,122 Sinsen,144,145,147 Spiers,121,122,169 Straatsburg,70,103,121,122 Vilvoirden,4l Vri,jmoeurs, 88 Wezel, 8, 59,77,79, 80, 8l, 82 Worms,169 Zevenbergen, 37,38
197