Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-1-
PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
Visie op pedagogisch beleid en de praktische uitwerking binnen Peutercentrum Piccino Nistelrode
Bernheze, september 2014
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-2-
Voorwoord
5
Inleiding
6
Deel 1
Pedagogisch Beleidsplan
H1
Visie Inleiding 1.1 Wie is de peuter? 1.2 Visie 1.3 Basisbehoeften 1.4 Pedagogische uitgangspunten 1.5 Kwalitatieve uitgangspunten
7 7 8 8 9 10 11
H2
Pedagogische doelstelling Inleiding 2.1 Pedagogisch hoofddoel 2.2 Subdoelen
12 12 12 12
H3
De ontwikkeling van kinderen Inleiding 3.1 Houding van de leidster 3.2 Spelen en de ontwikkeling van de peuter De sociaal-emotionele ontwikkeling De taalontwikkeling De creativiteitsontwikkeling De ontwikkeling van de zintuigen De ontwikkeling van de motoriek De cognitieve ontwikkeling 3.3 De keuze van het speelmateriaal 3.4 De inrichting van de speelomgeving 3.5 De inrichting van het buitenterrein
13 13 13 15 15 17 17 18 18 18 19 20 20
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:
Fase-model Taalontwikkeling 2- 4 jarigen Fase-model Motorische ontwikkeling 2- 4 jarigen Fase-model Cognitieve ontwikkeling 2- 4 jarigen
21 22 24
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
Deel 2
-3-
Pedagogisch werkplan
Voorwoord
26
Inleiding
26
H1
De stimulering van de sociaal emotionele ontwikkeling Inleiding 1.1 Wenprocedure 1.2 Contact met andere kinderen 1.3 Speelmaterialen 1.4 Regels en structuur in de groep
27 27 27 28 28 30
H2
De stimulering van de taalontwikkeling Inleiding 2.1 (Voor)Lezen 2.2 Activiteiten 2.3 Materialen
30 30 30 30 31
H3
De stimulering van de ontwikkeling van de creativiteit Inleiding 3.1 Beeldende vorming 3.2 Dramatische vorming 3.3 Dans en bewegingsvorming 3.4 Zingen
32 32 32 32 32 33
H4
De stimulering van de ontwikkeling van de motoriek Inleiding 4.1 Spelenderwijs de motoriek verder ontwikkelen
33 33 33
H5
De stimulering van de ontwikkeling van de zintuigen Inleiding 5.1 Horen 5.2 Zien 5.3 Voelen 5.4 Ruiken 5.5 Proeven
34 34 34 34 35 35 35
H6
De stimulering van de cognitieve ontwikkeling 35 Inleiding 35 6.1 Onderscheiden , herkennen en het leggen van verbanden. 35
H7
Kennismaken met het “anders”zijn
36
H8
Overdracht van waarden en normen
37
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-4-
H9
De vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen Inleiding 9.1 Wat houdt vroegtijdige onderkenning in? 9.2 Waarom vroegtijdige onderkenning op het peutercentrum? 9.3 Vragen, twijfels en zorgen over peuters 9.4 Opvallend gedrag op de peuterspeelzaal 9.5 Mogelijke interventies bij opvallend gedrag
37 37 37 38 38 39 40
H10
Een dag op het peutercentrum Inleiding 10.1 Binnenkomst van de peuters en het afscheid nemen 10.2 Het meedoen met een activiteit 10.3 De kring 10.4 De tijd na het fruit eten 10.5 Einde van een dagdeel 10.6 Eten op het peutercentrum 10.7 Rusten op het peutercentrum
41 41 41 42 42 43 43 44 44
H11
De eerste en laatste keer op het peutercentrum Inleiding 10.1 Regels voor het wennen 10.2 Het laatste dagdeel op de peutergroep
44 44 44 45
H12
De vieringen Inleiding Feestvieren waarom en wanneer Uitstapje
46 46 46 47
H13
VVE Gemeente Bernheze Praktische uitvoering van VVE
48 50
Bijlage: 1. Formulier PeuterOntwikkelingsLijst
51
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-5-
Voorwoord
Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode presenteert hier haar pedagogisch beleid met betrekking tot het peuterprogramma dat onder verantwoordelijkheid van de stichting plaatsvindt. De laatste jaren is er in toenemende mate aandacht voor het peutercentrum als voorschoolse basisvoorziening. Dat blijkt onder andere uit de betrokkenheid van het peuterspeelzaalwerk in bijvoorbeeld het VVE-traject. Ook de verregaande professionalisering van de werknemers in het peutercentrum is hiervan een voorbeeld. In het pedagogisch beleidsplan wordt aangegeven op welke manier de pedagogische doelstellingen in de dagelijkse praktijk van het peuterprogramma gerealiseerd worden. Redenen dat het pedagogisch beleidsplan geschreven wordt is ten eerste om het peutercentrum naar buiten toe te kunnen profileren, naar zowel subsidiegevers als ouders. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor bewustwording en om stil te kunnen staan bij het inhoudelijke beleid. Het pedagogisch beleidsplan zoals het er nu ligt geeft richting aan ons handelen, het biedt houvast aan de ped. medewerkers en invalkrachten. Doordat het pedagogische beleidsplan is vastgelegd, kan het ook getoetst en geëvalueerd worden; komt de dagelijkse praktijk ook overeen met ons beleid? Wat is wel en niet haalbaar? Het beleid moet handvatten geven voor de dagelijkse praktijk. Daarom moet het een naslagwerk zijn om steeds weer in te (laten) kijken. We moeten steeds kritisch blijven kijken naar de inhoud. Het is niet iets wat voor eens en altijd vastligt. Het zal regelmatig geëvalueerd en bijgesteld moet worden.
September 2014 Karin van Esch, Locatiemanager Peutercentrum Piccino Nistelrode
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-6-
Inleiding
Het pedagogisch beleidsplan is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel omschrijven wij onze visie op de kinderen die de peutercentrum bezoeken wat betreft de ontwikkeling en opvoeding, en onze rol als ped. medewerker daarin. Hieruit leiden we vervolgens belangrijke uitgangspunten af die centraal staan in ons handelen. Vervolgens vindt u informatie over de ontwikkeling van peuters. In deel 2 wordt beschreven hoe we gaan werken om de pedagogische doelstelling te kunnen realiseren, onze pedagogische werkwijze. We kijken naar de houding van de ped. medewerker, naar het spelen in relatie tot de ontwikkeling van de peuter en de keuze van het spelmateriaal. We noemen dit het „pedagogisch werkplan‟.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-7-
Deel 1 Pedagogisch beleidsplan
Hoofdstuk 1.
Visie
Inleiding
Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode beschouwt een peutercentrum als een pedagogische voorschoolse basisvoorziening. Het begrip basisvoorziening houdt in dat het peutercentrum in gelijke mate voor ieder kind tussen twee en vier jaar toegankelijk en bereikbaar moet zijn. Het gaat hier om een voorschoolse basisvoorziening waarmee wordt aangegeven dat Piccino belang hecht aan het op een professionele manier begeleiden van het kind dat zich in een levensfase bevindt, waarin het zich in een heel snel tempo ontwikkelt. Bij het bereiken van de leeftijd van 4 jaar gaat het kind naar de basisschool. Daarom zetten we binnen het peutercentrum in op ondersteuning van die ontwikkeling en het zo vroeg mogelijk signaleren indien zich eventueel stoornissen in de ontwikkeling voordoen. Naast de inhoudelijke ondersteuning biedt het peutercentrum kwalitatieve opvang aan kinderen om ouders te ondersteunen in de combinatie van arbeid en zorgtaken.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
1.1
-8-
Wie is de peuter?
Om uiteindelijk tot een doelstelling te komen, om goed te weten wat we willen bereiken met de opvoeding op het peutercentrum, zullen we onze doelgroep eens onder de loep moeten nemen. Wie is nu die peuter? Peuters zijn kinderen van twee tot vier jaar. Hoewel er tussen twee- en vierjarigen ook veel verschillen zijn, bijvoorbeeld het alleen-spel (ikke-ikke) bij de jongsten, en het contact met leeftijdgenootjes en fantasiespel bij de oudsten, willen we toch kenmerken gaan zoeken die bij deze groep kinderen horen. Hoe kunnen we twee- tot vierjarigen typeren? Hoe zijn ze? Hoe gedragen ze zich? Wat voelen ze? Etc. (zie ook H3 De ontwikkeling van kinderen) De ontwikkeling verloopt in een snel tempo, De peuter ontdekt de wereld, gaat alles verkennen. Hij vergroot zijn wereld en denkt die wereld ook aan te kunnen („ík‟ ben de wereld), Peuters zijn lichamelijk erg actief, continu willen zij de hen omringende wereld onderzoeken, De jongste peuters spelen naast elkaar, de oudere kinderen gaan steeds meer samen spelen, Peuters zijn nieuwsgierig naar oorzaak en gevolg. Ze gaan ook steeds meer vragen stellen: Waarom? Peuters kunnen dingen uit het verleden onthouden, en de oudsten kunnen ook al vooruit kijken. Er is besef van „gisteren‟, „vandaag‟ en „morgen‟, De macht van het eigen willetje wordt ontdekt; „ik‟ kan iets veroorzaken, Het kind komt steeds meer voor zichzelf op, Overal „nee‟ op zeggen, de zogenaamde „koppigheidsperiode‟. Oudere peuters verzetten zich weer minder vaak, Het is nog moeilijk om zich te kunnen inleven in de ander. Bijvoorbeeld dat het bij een ander pijn doet wanneer je slaat. Oudere peuters leren begrijpen dat anderen hun eigen wensen hebben en wil daar ook rekening mee houden. Hij wil iemand graag een plezier doen. Peuters hebben behoefte aan steeds terugkerende handelingen; regelmaat en rituelen.
1.2
Visie
Nu we weten „wie‟ die peuter is kunnen we ook een visie formuleren waarin staat wat we belangrijk vinden in de pedagogische omgang. We laten ons in die visie leiden door de 5 ontwikkelingsgebieden van Riksen-Walraven te weten:
Sociale ontwikkeling Het bieden van emotionele veiligheid Motorische ontwikkeling Bevordering van taal en spraak Overbrengen van normen en waarden
De methode Puk en Ko wordt op het peutercentrum gebruikt. Het is een speels totaalprogramma voor meertalige peutergroepen. Het hoofddoel van Puk & Ko is een basis te leggen voor de Nederlandse
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
-9-
taalvaardigheid, zodat de peuters met een redelijke taalvaardigheid in het Nederlands aan het basisonderwijs kunnen beginnen. De nadruk ligt vooral op de taalvaardigheden spreken en luisteren en op uitbreiding van de woordenschat. Daarnaast besteedt de methode aandacht aan de ontwikkeling van sociaal communicatieve vaardigheden en aan de beginnende rekenontwikkeling. Puk & Ko legt een goede basis voor groep 1 van het basisonderwijs en hierdoor is een doorgaande lijn in de ontwikkeling van jonge kinderen gegarandeerd. De ontwikkeling van een kind zien wij als een voortdurend proces wat bij iedereen op zijn eigen manier en tempo verloopt, op basis van karakter, aanleg en omgevingsfactoren. Er is dus sprake van een voortdurende wisselwerking tussen het kind en de omgeving. Het peutercentrum kan daarin een grote invloed hebben. Kinderen in deze fase zijn vooral bezig met het ontdekken en uitproberen van materialen en personen. Het peutercentrum moet daarom een veilige en vertrouwde omgeving zijn waarin de nieuwsgierigheid, nodig voor ontwikkeling, wordt geprikkeld. Het is een stimulerende speelgelegenheid, die kan bijdragen aan de ontplooiing van de verschillende ontwikkelingsgebieden. Wij zijn ons bewust van invloeden die de volwassene op een kind heeft, en houden hier rekening mee met ons handelen. Een kind moet namelijk de mogelijkheid krijgen om zich te ontplooien tot een eigen persoonlijkheid die zelf in staat is om te handelen. Spelen, ontwikkelen en ontmoeten zijn de centrale functies van het peutercentrum. Bij een visie op kinderen hoort ook een visie op ouders. De ouders zijn immers de personen waarmee de peuter een hechtingsrelatie heeft. Deze hechtingsrelatie tussen ouders en kinderen kan niet model staan voor de ped. medewerker-kindrelatie. We spreken dan eerder van een vertrouwensrelatie. Een ped. medewerker is betrokken en heeft een persoonlijke band met de kinderen, maar zij heeft geen psychologische binding zoals een moeder en/of vader dat met het kind heeft. De ouders spelen de belangrijkste rol in de opvoeding van het kind. Het peutercentrum respecteert die opvoeding en wil ook de ouders betrekken bij het aanbod dat wordt gedaan. Bijvoorbeeld door deel te nemen aan een kijkochtend of middag, knutselavonden te organiseren, deelname aan het bestuur, etc. Respect en vertrouwen naar elkaar toe en interesse in het karakter en de achtergronden van elk afzonderlijke persoon vormen de basis voor de onderlinge verhouding tussen ouders en peutercentrum.
1.3
Basisbehoeften
Nu we het voorgaande weten, kunnen we de volgende vraag stellen: Wat is essentieel voor een peuter om zich goed te kunnen ontwikkelen? Wij zijn van mening dat er vier basisbehoeften zijn die een kind in staat stellen zich te ontwikkelen. Behoefte aan liefde en geborgenheid. Dit is heel belangrijk voor een goede persoonsontwikkeling. Kinderen hebben een vertrouwde omgeving en een vertrouwde persoon nodig. Daarnaast een bekende routine, die vervolgens zorgt voor continuïteit en voorspelbaarheid. Dit geeft een gevoel van veiligheid. Behoefte aan nieuwe ervaringen. Nieuwe ervaringen, bijvoorbeeld op het gebied van spel en taal, zijn nodig voor de verschillende ontwikkelingsgebieden. Met behulp van spel en taal onderzoekt het kind de wereld en leert hij omgaan met zijn omgeving. Taal helpt bijvoorbeeld bij het leren redeneren en denken, en bij het aangaan van relaties. Door nieuwe ervaringen leert de peuter de wereld om zich heen kennen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 10 -
Behoefte aan lof en erkenning. Elk kind vindt het prettig om geprezen te worden. Door positief te reageren wanneer iets goed gaat, laat je zien dat je bij het kind betrokken bent. Er wordt bevestigd dat het kind de moeite waard is, dat hij of zij belangrijk is voor zijn sociale omgeving en dat hij invloed heeft op die omgeving. Het kind krijgt daardoor een gevoel van zelfvertrouwen, een gevoel dat veel dingen hem wel lukken, een goede basis om later veel activiteiten te durven ondernemen. Aanmoediging en redelijke eisen stimuleren om door te zetten. Behoefte aan verantwoordelijkheid., normen en waarden. Kinderen leren bepaalde verantwoordelijkheden te krijgen door hem of haar voor zichzelf te laten zorgen. Bijvoorbeeld zelf eten, de jas aan doen, naar de wc gaan en het stoeltje op zijn plek zetten. Als ped. medewerker kun je hierbij het kind begeleiden. Je helpt een kind door duidelijk te zijn in het stellen van regels.
1.4
Pedagogische uitgangspunten
Deze uitgangspunten geven aan wat het peutercentrum belangrijk vindt voor onze doelgroep, peuters van twee tot vier jaar: We bieden kinderen een omgeving waarin veelzijdige speelervaring opgedaan wordt, zowel individueel als in groepsverband. Als een peuter zich op het peutercentrum prettig en vertrouwd voelt, pas dan kan hij zich gaan ontplooien in de verschillende ontwikkelingsgebieden. Een kind mag zich in zijn eigen tempo ontwikkelen, en wij spelen in op dat tempo. Belangrijk is om aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Een peuter is al een heel zelfstandig „mensje‟, wat als zodanig gerespecteerd dient te worden. Zelfvertrouwen is de basis om later veel activiteiten te durven ondernemen. De rol van de ped. medewerker is begeleidend, stimulerend en activerend. We bieden de kinderen de mogelijkheid om zelf veel te ontdekken en te leren. Wij vinden het belangrijk om de nieuwsgierigheid te prikkelen zodat nieuwe ervaringen kunnen worden opgedaan. Wij willen kinderen spelenderwijs stimuleren om sociale vaardigheden te leren. Kinderen hebben het recht, maar ook de plicht om kind te zijn! Kortom: Op een zo veelzijdig mogelijke manier willen wij mogelijkheden scheppen die het zich ontwikkelende kind kan gebruiken. Niet wat wij het kind willen aanleren, maar wat het als mogelijkheden in zich heeft, is daarbij de leidraad. We zien opvoeden als bevorderen en stimuleren en niet als het aanbrengen van door ons als nuttig beoordeelde vaardigheden. Heel beknopt kunnen we zeggen dat het peutercentrum dus een pedagogische functie heeft, namelijk; Het biedt speelmogelijkheden en deskundige begeleiding bij de ontwikkeling. Kinderen worden spelenderwijs gestimuleerd om sociale vaardigheden te leren. Het Nederlands als voertaal is voor peutercentrum Nistelrode een duidelijk uitgangspunt. Ook heeft het peutercentrum een opvoedende en verzorgende rol. De medewerkers van het peutercentrum dragen tijdens de openingstijden tijdelijk de verantwoording van de ouders van de kinderen. Deze openingstijden staan vast en zijn voor iedereen gelijk. De extra opvanguren is een
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 11 -
afgesproken tijd en ligt per kind vastgelegd. De verzorgende taken van de ped. medewerkers bestaan uit o.a. persoonlijke hygiëne, begeleiden van eet en drinkmomenten. Daarnaast heeft het peutercentrum een belangrijke preventieve functie; Kinderen gaan meer voorbereid naar de basisschool. Ze kunnen dikwijls gemakkelijker wennen. Goede kinderopvang heeft een positief effect op de schoolprestaties en sociaal gedrag van kinderen. (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) Ped. medewerkers spelen een belangrijke rol in het vroegtijdig onderkennen van ontwikkelingsstoornissen en -problemen. 1.5 Kwalitatieve uitgangspunten Om bovenstaande pedagogische aandachtspunten te waarborgen zijn ook kwalitatieve uitgangspunten nodig. Gekwalificeerd personeel Elke peutergroep bij het Peutercentrum Nistelrode wordt begeleid door 2 medewerkers die SPW-3 gekwalificeerd zijn, of vergelijkbaar conform de CAO Welzijn of CAO Kinderopvang. Allen zijn in het bezit van een geldig VOG. Andere volwassenen die mogelijk werkzaam zijn op het peutercentrum zijn stagiaires, ook zij overleggen een VOG indien zij langer dan 3 maanden in dienst komen van stichting Piccino. Ped. medewerker-kind ratio en stamgroepen Ook met de groepsgrootte wordt gehandeld conform regelgeving, namelijk 6 kinderen in de leeftijdsgroep van 2 tot 3 jaar en 8 peuters in de leeftijdsgroep van 3 tot 4 jaar. Omdat Peutercentrum Nistelrode gemengde groepen heeft van 2 tot 4 jarigen worden er op elke groep maximaal 14 peuters geplaatst. Er wordt gewerkt 1 stamgroep: een vaste groep peuters en een vaste groepsruimte met dezelfde beroepskrachten . Indien een ped. medewerker alleen werkt in een locatie is er een achterwachtregeling ingesteld. De mogelijkheid bestaat om extra dagdelen af te nemen. Ouders/verzorgers kunnen dit aangeven op het inschrijfformulier of tussentijds een formulier hiervoor invullen en inleveren bij de locatiemanager. Ouderparticipatie Elke locatie kent een oudercommissie, deze ouders zijn aanspreekpunt voor ouders en organisatie. Zij zijn zelfstandig en kunnen gevraagd en ongevraagd advies geven over het beleid van de organisatie. Volgens reglement hebben zij inspraak en/of adviesrecht bij belangrijke zaken zoals aanpassing pedagogisch beleid, kostprijs en bij klachten. Stichting Piccino heeft een interne klachtregeling en is aangesloten bij de Klachtencommissie voor ouders en oudercommissie. Richtlijnen Stichting Piccino heeft een aantal protocollen en methodes geïmplementeerd die de kwaliteit van de dienstverlening borgen en richting geven aan het handelen van haar medewerkers. De belangrijkste zijn: Protocol Kindermishandeling Rie Gezondheid en Rie Veiligheid Protocol hygiene, verschonen, voeding Achterwachtafspraak
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
Hoofdstuk 2.
- 12 -
Pedagogische doelstelling
Inleiding Vanuit de visie en uitgangspunten in hoofstuk 1 kunnen we een pedagogisch hoofddoel vormen. Dit doel verwoordt wat peutercentrum Nistelrode wil bereiken en bieden.
2.1
Hoofddoel
“Wij willen kinderen van twee tot vier jaar samen met leeftijdgenootjes in een veilige en vertrouwde omgeving onder deskundige begeleiding, met de daarbij benodigde middelen, (spel)ervaringen op laten doen buiten het gezin. Het peutercentrum moet een plaats zijn waar de peuter zijn weg kan vinden tussen zijn eigen ik en de geldende waarden en normen, en een plek die een positieve bijdrage levert aan de verschillende ontwikkelingsgebieden.”
2.2
Subdoelen
Van bovenstaand hoofddoel kunnen we enkele subdoelen afleiden:
Het peutercentrum moet een plaats zijn waar de ontwikkeling van de kinderen door deskundige leidsters in de gaten wordt gehouden. Het peutercentrum is een laagdrempelige voorschoolse basisvoorziening die voor iedereen toegankelijk is of moet zijn. Omdat het bereik zo groot is, biedt de speelzaal mogelijkheden voor vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsproblemen en/of stoornissen en kan een opstapje zijn naar verdere begeleiding en/of behandeling.
Het peutercentrum wil voor de ouders een klankbord zijn wat betreft de opvoedingservaringen en het geven van deskundig advies. Ouders zijn betrokken bij het gebeuren rondom het peutercentrum.
Het peutercentrum biedt naast het reguliere aanbod peuterprogramma ook de mogelijkheid voor opvanguren (een uur voor, tussen en na de peutergroepen) om zorg en arbeid te kunnen combineren. In het tussenuur kunnen de kinderen eten en rusten.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
Hoofdstuk 3.
- 13 -
De ontwikkeling van kinderen
Inleiding In hoofdstuk 1 en 2 heeft u kunnen lezen wat Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode verstaat onder een „peutercentrum‟ en welke pedagogische uitgangspunten worden gehanteerd. Vervolgens is aangegeven wat de pedagogische doelstelling is. In dit hoofdstuk wordt nader in gegaan op de in het vorige hoofdstuk genoemde te leveren bijdrage aan de ontwikkeling van de peuter. Ieder kind is uniek. Zo ontwikkelt ieder kind zich dan ook in zijn eigen tempo. Over het algemeen kan worden gezegd dat voor een goede ontwikkeling van een kind het volgende belangrijk is: 1. De houding van de ped. medewerkers van het peutercentrum. Hierbij is het van wezenlijk belang dat de peuter voldoende ruimte geboden wordt voor de eigen inbreng. (1) 2. Spelen komt de ontwikkeling van het kind ten goede. (2) Omgaan met leeftijdsgenootjes zorgt voor een goede interactie. 3. De aanwezigheid van speelmateriaal, dat in relatie tot het zich ontwikkelende kind voldoende uitdaging biedt, en aansluit op de leeftijd van de peuter en zijn belevingswereld. (3) In paragraaf 3.4 wordt verteld welke bijdrage de inrichting van de speelruimte kan hebben in relatie tot de ontwikkeling van de peuter. 3.1
De houding van ped. medewerker
Op een peutercentrum begeleiden we de kinderen individueel en in groepsverband. Dat is meteen het grote verschil met de opvoeding door de ouders thuis. Belangrijke zaken beleven en leren kinderen met elkaar. De houding van de ped. medewerkers wordt gebaseerd op een aantal kenmerken. We gaan uit van de opvatting dat kinderen het meeste baat hebben bij een houding van de ped. medewerker, waarin de volgende kenmerken tot uitdrukking komen: 1. uitgaan van de persoonlijkheid van elk kind; 2. ondersteunen van gedrag van kinderen dat gericht is op het uitbreiden van ervaringen en activiteiten, en daarbij aansluiten bij wat ze al kunnen en begrijpen; 3. zo weinig mogelijk negatieve aandacht (bijvoorbeeld straf) geven; 4. uitspreken van waardering en het geven van positieve aandacht. 5. pogingen van kinderen tot (nieuwe) activiteiten ondersteunen, in plaats van zelf steeds initiatieven te nemen; 6. consequent (en dus voorspelbaar) handelen; 7. gevoelig zijn voor signalen van kinderen; 8. zich bewust zijn van de eigen aanwezigheid. 9. signaleren van eventuele stoornissen in verschillende ontwikkelingsgebieden 10. het opstellen van een ontwikkelingsstimuleringsplan bij stagnatie van ontwikkeling 11. indien nodig het inschakelen van de zorgcoördinatrice of externe instanties
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 14 -
Kinderen hebben een sterke drang om groot te worden, om bepaalde vaardigheden onder de knie te krijgen. In hun ontwikkeling is hun eigen wil dan ook een niet onbelangrijke drijfveer. Kinderen genieten van het zelf doen, zelf oplossingen bedenken voor obstakels die op hun weg komen. Mandy is twee jaar. Ze heeft een reep in haar ene hand, en een schaartje in de andere hand. Verwoed probeert ze stukjes van de reep te knippen. Soms lukt het en valt er een stukje op de tafel. Maar soms gaat het ook helemaal niet. De vingertjes blijven niet goed in de schaar zitten en het papier vouwt dubbel. Ze probeert het door de schaar met twee handen te bedienen, maar dat is het toch ook niet. De ped. medewerker gaat naast Mandy zitten, maar ze mag niet helpen. Mandy gaat geconcentreerd door, en uiteindelijk met stimulans van de medewerker lukt het nog ook. Ze heeft de slag te pakken en is reuzetrots op het resultaat. De positieve houding van de leidster doet haar nog eens extra glunderen. Meteen vraagt ze om een nieuwe reep, om weer te gaan knippen. Mandy geeft in dit voorbeeld het krachtige streven van kinderen aan om een eigen persoon te worden. Toch is deze sterke drang alleen voor de ontwikkeling van kinderen niet voldoende. Als bijvoorbeeld niemand aan Mandy zal laten blijken “Mandy, dat heb je goed gedaan” dan zal zij gauw de aandacht ervoor verliezen. Ze zal het hele knipwerk laten voor wat het is en deze vaardigheid ook niet zo gauw verder ontwikkelen. De houding van de ped. medewerker is erop gericht af te wachten hoe een bepaalde situatie zich verder zal ontwikkelen. De ped. medewerker geeft de kinderen de tijd zelf een oplossing te vinden voor een probleem of een conflict. Wanneer zij te snel hulp zal bieden worden kinderen afhankelijk en wachten op de „redder in nood‟. Je geeft ze dan niet de kans gebruik te maken van hun eigen „kracht.‟ Ouders, maar ook ped. medewerksters zijn voortdurend bezig met kinderen teveel te beschermen. Daarmee neem je kinderen niet alleen niet serieus, maar belemmer je ook dat ze hun eigen grenzen, vermogens, angsten en fantasieën ontdekken en manipuleren. Als je als medewerker bang bent dat een kind iets overkomt en hem daarom voortdurend remt in zijn ontdekkingstocht naar de wereld om hem heen, beperk je ook zijn vermogen om met gevaar en uitdaging te kunnen omgaan. Je ontneemt de peuter de kans om zelfstandig problemen op te lossen, om beelden, dromen en fantasieën uit te leven, alleen of samen met andere kinderen. Een kind moet wel eens vallen om te weten wat pijn is en waarvoor hij moet oppassen. Dit houdt niet in dat je de kinderen maar aan hun lot overlaat en geen voorzorgsmaatregelen neemt, die het risico op ongelukken verkleinen. Voor het verkeer op straat bijvoorbeeld moet je kinderen beschermen. Maar tegelijkertijd leer je ze ermee omgaan, ermee leven. De ped. medewerker gaat mee in het spel en duikt in de rol die het kind met al zijn fantasie geeft. Hoe meer de ped. medewerker inhaakt op de spel-ideeën van de peuter, des te beter kan het zijn wereld ordenen. Het initiatief wordt ook bij het kind gelaten. Hij bepaalt het spel en vertelt wat er gebeurt. De ped. medewerker ondersteunt alleen. Zij benoemt steeds wat ze ziet dat de peuter doet: “Je zet de pop in de poppenwagen, hè? Je gaat wandelen. Tjee, nu ga je hard. Oei, dat is de kast, dat wordt een ongeluk…..” De ped. medewerker volgt de kinderen in hun spel en stuurt het spel niet. Indirect heeft de ped. medewerker veel invloed op het samen spelen van kinderen door de inrichting van de omgeving en de spel- en werkmaterialen die zij beschikbaar stelt. Het is aan haar of de kinderen ongestoord kunnen spelen. Het is aan haar om nieuwe impulsen aan het spel te geven: door zelf te gaan bouwen of zingen, een verhaal te vertellen, nieuw spelmateriaal te geven of door zelf mee te spelen. De meeste kleine kinderen zoeken gezelligheid en willen doen wat volwassenen doen. „Ik ook‟ en „zelf
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 15 -
doen‟ zijn dé uitspraken van peuters. Wanneer de ped. medewerker met plezier gaat kleien, zit er een moment later een groepje nieuwsgierige peuters om haar heen die ook willen kleien. Hetzelfde geldt voor voorlezen, tekenen of muziek maken. Bij het peuterprogramma van Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode wordt van de ped. medewerkers een beroepshouding verwacht, waarin de nadruk ligt op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van de peuters in hun eigen ontwikkelingsactiviteiten. De aangeboren talenten en de grenzeloze weetgierigheid van jonge kinderen zijn hét uitgangpunt voor de manier waarop de leidster werkt.
3.2
Spelen en de ontwikkeling van de peuter
In peutercentrum Nistelrode staat het spelen van kinderen voorop. Maar wat is „spelen‟ nu eigenlijk? Met de volgende definitie proberen we een antwoord op die vraag te geven: Spelen is het door nieuwsgierigheid gedreven ervaren, uitproberen, ontdekken, herhalen en vaardigheden verwerven van mogelijkheden in onszelf en in onze omgeving. Speelgoed kan een middel zijn om te spelen. Spelen is leuk voor kinderen. Eigenlijk is dat op zich al een heel belangrijk iets. Maar het spelen komt ook de ontwikkeling van kinderen ten goede. Spelen is voor kinderen een manier om fantasievol en creatief bezig te zijn. Waarom is dat zo belangrijk? Om deze vraag te beantwoorden gebruiken we zes van elkaar te onderscheiden ontwikkelingsgebieden. Te weten de sociaal - emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de creativiteitsontwikkeling, de ontwikkeling van de zintuigen, de ontwikkeling van de motoriek en de cognitieve ontwikkeling. Spelen is van belang voor:
De sociaal - emotionele ontwikkeling:
Het ontdekken van de wereld, contact met elkaar en het samen spelen roept bij jonge kinderen de nodige emoties op. Bijv. Boos, bang, blij, alleen gelaten worden, knuffelen. Samenspelen lukt alleen als beide partijen zich houden aan bepaalde regels. Via het spel kunnen kinderen leren hun emoties te verwerken, hun zelfgevoel te ontwikkelen en samen te werken. Speelgoed wat past bij dit ontwikkelingsgebied is onder andere creativiteits- en expressiemateriaal, fantasiemateriaal en gezelschapsspelen. Met de sociaal-emotionele ontwikkeling bedoelen we die ontwikkeling waarbij kinderen leren uit de contacten met anderen. Ze leren omgaan met anderen, leren wat hun gevoelens zijn. Bijvoorbeeld dat ze rekening moeten houden met anderen, dat er regels thuis zijn en op het peutercentrum. Bij het spelen ontdekken kinderen dat ze zich verschillend kunnen voelen; trots als je de bal vangt, boos als je niet mee mag doen, enzovoort. Door na te spelen wat ze gezien en meegemaakt hebben, verwerken kinderen hun ervaringen en gevoelens. Bij peuters loopt fantasie en werkelijkheid in elkaar over. Een doos wordt een trein waarmee ze op visite gaan, de wasmand een boot, en de vloerbedekking het zwembad. Door met materialen als zand en water, potlood en papier, klei en vingerverf te spelen, ontwikkelen kinderen hun creativiteit en kunnen zij zich uiten. Door te dansen, te zingen, op allerlei manieren geluid of muziek te maken, leren zij zich uit te drukken. Op het peutercentrum gaat het er onder andere om dat peuters zich, in contact met elkaar, het samen
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 16 -
spelen geleidelijk eigen gaan maken. Maar dit samenspel tussen kinderen ontwikkelt zich niet zomaar. Vooral jonge peuters hebben hier nog heel wat moeite mee. Conflicten en flink oplopende ruzies zijn op deze leeftijd vrijwel onvermijdelijk. Nu is het nog helemaal de leeftijd van het „ik‟ en „van mij‟. Peuters ontdekken ergens tussen hun tweede en derde jaar hun eigen ik. Bij de ene peuter gebeurt dit sneller dan bij de andere. Deze ontdekking is zo geweldig voor peuters, dat dit een ware explosie van egocentrisme tot gevolg kan hebben. Alles wordt dan door de peuter vanuit zijn „ikkig‟ standpunt bekeken. De wereld is van hem en is er voor hem. Dit uit zich vaak in een primitief territoriumgedrag en bezitsdrang. De woorden „van mij‟ zijn sleutelwoorden op deze leeftijd en worden met de nodige triomf uitgesproken. Soms komt ook agressief gedrag voor. Samen spelen lukt alleen als beide partijen zich houden aan bepaalde regels. Voorbeelden van een regel zijn: “Ieder op zijn beurt” en “als de een ergens mee speelt, mag de ander het niet afpakken”, of “ieder speelt op zijn eigen plek”. Regels die nog erg moeilijk zijn voor peuters in deze „ikkige‟ fase. Dit betekent niet dat het aanleren van regels dan maar achterwege moet worden gelaten. Regels en grenzen zijn nodig. Ze bieden rust en structuur voor de peuters. Peuters weten zo waar ze aan toe zijn. Als je je als peuter aan de regels houdt, weet je immers dat je daarbinnen veilig en vertrouwd kunt voelen. En door de regels worden ongelukken en brokken op het peutercentrum voorkomen. Een goede manier van aanleren van regels is door de regel keer op keer te herhalen als zich een overtreding voordoet, zonder daarbij schuldindicerend te zijn. Het vrije spel met zijn steeds terugkerende conflicten en botsingen tussen peuters biedt alle gelegenheid voor peuters om te leren met de regels om te gaan, en te leren opkomen voor zichzelf. Meestal is het daarbij de ped. medewerker die de regels weer even in herinnering brengt. Maar de peuters zijn vaak ook zelf heel goed in staat om elkaar te corrigeren. Al spelend maken peuters zich zo voor een deel de regels eigen. Deze regels over de omgang met elkaar kunnen ook als vast onderdeel worden ingebouwd, tijdens de kringactiviteit of een spel. Bijvoorbeeld; netjes op je beurt wachten om de Jarige Job een hand te geven, op elkaar wachten met het opeten van de meegebrachte verrassing van de jarig, enzovoort. Bij het spelen ontdekken kinderen ook dat ze zich verschillend kunnen voelen. Bijvoorbeeld blij, wanneer iedereen voor jou “Lang zal ze leven” zingt, of tevreden wanneer het is gelukt om met de prikpen een rondje uit te prikken. Maar ook boos omdat iemand iets heeft afgepakt, of verdrietig omdat mama is weggegaan en vergeten is te zwaaien. Grenzen, regels, maar vooral ook het responsieve gedrag van de ped. medewerker, leren het kind om te gaan met al die gevoelens. Dit betekent dat de ped. medewerker signalen van kinderen opmerkt en er snel positief op reageert. Het zal zorgen voor een veilige en vertrouwde omgeving. Ten aanzien van de sociaal-emotionele ontwikkeling vindt peutercentrum Nistelrode het van belang aandacht te besteden aan „het met elkaar rekening houden‟, „het samen spelen‟, „het verwerken van emoties‟ en „het ontwikkelen van de eigen persoon‟.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 17 -
De taalontwikkeling:
De spraak- en taalontwikkeling loopt van 0 tot 7 jaar. (Dan gaan kinderen lezen.) Aandacht besteden aan een goede taalontwikkeling in de peuterperiode vinden wij daarom van essentieel belang voor het verdere leven van de peuter. Taal is immers hét middel om contact te maken (sociale ontwikkeling), om uitdrukking te geven aan gevoelens en behoeften (emotionele ontwikkeling) en is hét middel dat toegang verschaft tot een gemeenschappelijke denkwereld. (denkontwikkeling).
Taalgedrag kan worden gesplitst in verschillende onderdelen: Actief taalgebruik (de taal die het kind zelf spreekt): spontaan actief taalgebruik (alles wat het kind zelf zegt); uitgelokt actief taalgebruik (alles wat het kind zegt als reactie op wat een ander zegt); Passieve taalkennis (de taal die het kind wel begrijpt en verstaat, maar zelf nog niet spreekt) De leeftijdsperiode 0 tot 4 jaar is de periode in het leven van een mens waarin de taalverwerving plaats vindt. In geen enkele andere periode in zijn latere leven zal een mens nog ooit zo snel en gemakkelijk taal kunnen leren. Stichting Piccino vindt het daarom heel belangrijk dat er in een peutercentrum optimale voorwaarden worden gecreëerd voor de ontwikkeling van de taal en de spraak. Taalontwikkeling is heel nauw verbonden met de leesontwikkeling die op latere leeftijd begint. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de spraak-taalontwikkeling niet goed verloopt, ook het leren lezen problematisch zal gaan verlopen. De omgeving van het kind is van wezenlijk belang voor de taalontwikkeling. Kinderen gaan praten omdat ze in een omgeving verkeren waar met en tegen hen wordt gepraat. Vooral voor kinderen die zelf nog weinig taal gebruiken is het belangrijk dat de ped. medewerker hen als het ware een “taalblad”aanbiedt. Dat wil zeggen dat de ped. medewerkervoortdurend haar handelingen en die van het kind verwoordt. Voor een snelle taalverwerving van het kind is het van belang dat wat de vader, de moeder of een ped. medewerker tegen hem zegt, aansluit bij zijn gedrag en activiteiten. Wat betreft de taalontwikkeling wil Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode in haar peuterprogramma een bijdrage leveren aan „het via de spraak leren uitdrukken van wensen en emoties in verstaanbare taal‟. Tevens wordt er aandacht besteed aan het leren luisteren naar wat er tegen hen wordt gezegd. Zie bijlage 1 fase-model Taalontwikkeling 2-4 jarigen
De creativiteitsontwikkeling:
Via het spelen ontwikkelen kinderen hun creatieve vermogen. Peuters zijn enorm fantasierijk. In hun spel zijn ze steeds op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Met de duwkar kun je bijvoorbeeld verschillende dingen doen. Je kunt er een kruiwagen van maken en er de blokken in laden. Wanneer je je vriendje erin zet is het ineens een kinderwagen, en als je er zelf in gaat zitten en met je handen de wielen beweegt is het een auto geworden.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 18 -
Verder kunnen peuters zich expressief uiten in gebruik van materialen: lekker kliederen met verf, klei, lijm, rijgen en andere materialen. Maar creatief zijn is meer dan alleen bezig zijn met expressiematerialen. Creatief zijn kan de hele dag, zoals voor allerlei situaties oplossingen bedenken, het je in je woordgebruik creatief uiten. Om iets van jezelf naar buiten te brengen moet men zich op de eerste plaats vrij en veilig kunnen voelen.
De ontwikkeling van de zintuigen:
De peuters ontdekken al spelend de wereld. Dat ontdekken gaat bij peuters nog helemaal via ruiken, voelen, proeven, betasten, enzovoort. Hierdoor oefenen ze als het ware onophoudelijk hun zintuigen. Omdat peuters nog zo zintuiglijk zijn ingesteld, zijn de ped. medewerkers in het peutercentrum vaak spontaan met de zintuigen bezig.
De ontwikkeling van de motoriek:
Vanaf het moment dat kinderen zich gaan bewegen doen ze dit veel en graag. Bij de ontwikkeling van de motoriek gaat hem om krijgen van fysieke controle over deze bewegingen. Spelen is voor kinderen een goede manier om hun motoriek te oefenen. Afhankelijk van de spelsoort oefenen ze ofwel de grove motoriek (door te klimmen, te fietsen) ofwel de fijne motoriek (door te puzzelen, te bouwen met DUPLO). Zintuiglijk materiaal en bewegingsmateriaal zijn goed voor de motorische ontwikkeling. Op het peutercentrum is meestal een duidelijk verschil merkbaar tussen de jongste peuters en de oudste peuters. Het bewegen gaat ze allemaal wat gemakkelijker af als ze ouder zijn. In de bijlage is met betrekking tot de motorische ontwikkeling een fasemodel opgenomen. Zie bijlage 2 fase-model Motorische ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling:
Bij de cognitieve ontwikkeling gaat het om het kunnen onderscheiden en herkennen van voorwerpen en eigenschappen en het kunnen leggen van verbanden tussen gebeurtenissen. Later leren kinderen ook rangschikken naar verschillende kenmerken zoals grootte, kleur en vorm. Verder is het zelfstandig kunnen bedenken van oplossingen voor problemen een belangrijk onderdeel van de cognitieve ontwikkeling. Speelgoed wat bij dit ontwikkelingsgebied past is onder andere bouw- en constructiemateriaal, puzzels, lotto, gezelschapsspelen. Speelgoed koppelt kinderen en bevordert hun contact. Het samen spelen is zeker voor de jongste kinderen op het peutercentrum nog erg moeilijk. Zij beginnen nog maar net met spelen. Speelgoed helpt bij het contact. Kinderen gaan bij elkaar zitten als ze geïnteresseerd zijn in het spel van de ander. Het ene spel wakkert het andere aan, en dat leidt weer tot contact. Spel zorgt dus voor communicatie tussen kinderen. Naast deze belangrijke functie levert de keuze van bepaald speelgoed ook kennis op over het betreffende kind. De manieren waarop kinderen spelen en de materialen van hun voorkeur,
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 19 -
onthullen een deel van hun identiteit, en ook van hun sekse-identiteit. In peutercentrum Nistelrode is zowel ruimte voor groepsgerichte activiteiten als voor spel in kleine groepjes en spel alleen. Samen ontwikkelen kinderen vaak hele andere activiteiten dan thuis; ze geven elkaar rollen, bootsen volwassenen na, testen elkaars aanleg en halen het onderste van hun talenten boven om te laten zien wie ze zijn en wat ze al kunnen. Kinderen moeten ruimte hebben om zichzelf te zijn en moeten daarin gelaten worden. Juist zonder dirigerende invloed van volwassenen en de beperkende invloed van de ruimte komen kinderen tot prestaties, waarbij de ped. medewerker natuurlijk best een handje mag helpen. Goed kijken naar kinderen en naar wat er in hun spel gebeurt is een voorwaarde van de ped. medewerker om te weten wanneer haar inbreng als volwassene nodig is. Zolang kinderen betrokken zijn bij wat ze doen en er kennelijk plezier in beleven, kan de ped. medewerker aan de kant blijven staan om te observeren. Als het spel verloopt of kinderen het verveeld de rug toekeren, krijg je als ped. medewerker de kans om een nieuw idee voor te stellen of er een andere wending aan te geven. Zij bedenkt een nieuw spel en laat zien dat er meer mogelijkheden met hetzelfde speelgoed zijn. Zie bijlage 3 Fase-model Cognitieve ontwikkeling
3.3
De keuze van het spelmateriaal
Voor peuters is alles in hun omgeving een uitdaging tot spel. Spelen doen ze omdat ze het leuk vinden en eigenlijk omdat ze niet anders kunnen. Bij peuters gaat het niet om het bereiken van een bepaald resultaat. Het rommelen met allerlei spulletjes is even zo goed spel, als het in elkaar zetten van een puzzel. Peuters kunnen met van alles en nog wat spelen. Lege doosjes, doeken enzovoort kunnen ze eindeloos boeien. Op het peutercentrum mag dergelijk “kosteloos materiaal” dan ook niet ontbreken. Het speelgoed selecteren wij aan de hand van enkele “eisen” waaraan het moet voldoen: Er moet een zo gevarieerd mogelijk aanbod aan speelmateriaal zijn. Het speelgoed moet voor de peuters veilig zijn. Met veilig bedoelen we dat er geen scherpe hoeken of punten aan moeten zitten, de verf moet door het sabbelen niet loslaten en er moeten geen loszittende spijkers of andere materialen aan zitten. Ook moet het niet zo zijn dat kindervingertjes ergens tussen beklemd kunnen raken. Speelgoed moet duurzaam en stevig zijn. Het moet degelijk zijn en tegen een stootje kunnen omdat er meestal sprake is van een intensief gebruik. Speelgoed moet er leuk uitzien zodat het peuters prikkelt om mee te spelen. Je moet er verschillende dingen mee kunnen doen, het moet uitnodigen tot creativiteit en fantasie. Het moet prikkelen tot verder spelen en ontdekken. Kortom; multifunctioneel zijn. Belangrijk is natuurlijk dat het speelmateriaal aan zal moeten sluiten bij de ontwikkelingsfase waarin de peuter zich bevindt. Alleen een kind dat op het juiste moment het juiste speelgoed krijgt aangeboden, zal optimaal kunnen profiteren van de spelmogelijkheden die het speelgoed in zich heeft. Een kind beleeft het meeste plezier aan bijvoorbeeld de trein met de rails, wanneer hij dat vervoermiddel in werkelijkheid kent. Alleen dan kan hij daar tunnels, passagiers en stations bij verzinnen. Het tegenovergestelde geldt voor een driejarige die een zeven-plus puzzel krijgt aangeboden. Omdat de moeilijkheidsgraad te hoog is, zal hij geen uitdaging voelen om ermee te spelen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 20 -
Hier is het dan wel heel belangrijk dat speelgoed wordt aangeboden op wat je als ped. medewerker ziet dat de kinderen bezighoudt. Eerst kijken naar de kinderen, en dan pas de (speelgoed)materialen aanreiken die bij ze passen. De kinderen zijn als het ware de motor. In deel twee, het pedagogisch werkplan, geven we een overzicht van speelgoed en speelmaterialen die in peutercentrum Nistelrode van Stichting Piccino verwacht mogen worden, wanneer we uitgaan van bovenstaande eisen. 3.4
De inrichting van de speelomgeving
De omgeving heeft invloed op het gedrag van kinderen. We schreven al dat alles in de omgeving van de peuter een uitdaging tot spel kan zijn. In de groepsruimte moeten de kinderen naar hartelust kunnen spelen. Alleen, in een klein groepje, of met de hele groep. Zij moeten kunnen kiezen uit verschillende activiteiten: bouwen, tekenen, met poppen spelen, verstoppen, verkleden, gewoon rustig zitten en rondkijken, praten, zingen, puzzelen en ga zo maar door. Met veertien kinderen in de groep vergt dat niet alleen veel ruimte, maar ook een zorgvuldige inrichting van die ruimte. Er zijn verschillende speelplekken nodig, willen de kinderen elkaar niet steeds voor de voeten lopen of storen. Met de inrichting en aankleding van de ruimte willen we naar de kinderen toe enkele doelen bereiken:
Het moet fijn zijn op het peutercentrum De peuter moet zich er thuis voelen De peuter moet zich vertrouwd voelen De peuter kan er veel dingen zelf doen De peuter kan zich terugtrekken wanneer hij of zij dat wil
Deze doelen kunnen we bereiken door op een bepaalde manier het peutercentrum in te richten en aan te kleden. De ruimte is gezellig gemaakt. Ook zijn in het peutercentrum diverse hoekjes te vinden waar kinderen zich even kunnen terugtrekken of met een klein groepje kunnen spelen. Dit alles maakt dat kinderen het gezellig vinden op het peutercentrum, dat ze zich er thuis voelen. Dat kinderen vertrouwen kunnen hebben in het centrum kunnen we bereiken door een duidelijk omschreven programma, zodat de kinderen houvast hebben aan de volgorde van de elke dag terugkerende gebeurtenissen. Speelgoed en materialen zijn duidelijk opgeruimd in open kastjes en op schappen, zodat kinderen goed kunnen zien wat er is en waar alles zijn vaste plaats heeft. Ook kan de peuter veel zelf doen. Veel speelgoed en spelmateriaal staat op lage planken, zodat de kinderen worden gestimuleerd om zelf iets uit te kiezen en te gebruiken. Ook moedigen de open ruimten de kinderen aan om zich vrij te bewegen. Er kan worden geklommen en gegleden op het klimtoestel. Op eenvoudige wijze kunnende meeste meubels en speelmaterialen worden verplaatst om zo de ruimte anders in te kunnen richten. Zo blijft het peutercentrum uitdagend, met steeds weer nieuwe dingen om te ontdekken. Afwisseling zorgt ervoor dat kinderen zich niet snel zullen vervelen.
3.5 Inrichten van het buitenterrein De buitenruimte wordt passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de kinderen. ( 2 tot 4 jaar ) De omheining voldoet aan normen w.b. hoogte, gebruik van materialen, poort met spijlen e.d. De grootte van het buitenterrein voldoet aan het door wettelijk gewenste aantal m2. Een gedeelte van het buitenterrein is met harde ondergrond ingericht ( stoeptegels ) waar kinderen
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 21 -
kunnen, fietsen, steppen, rennen enz. daarnaast is er een zandbak waar kinderen naar harte lust kunnen scheppen, graven, taartjes maken enz. Speeltoestellen zoals: glijbaantjes, huisje e.a. zijn voldoende aanwezig zodat kinderen gevarieerd kunnen spelen en uitgedaagd worden tot spel en samenspel. Medewerkers van het peutercentrum besteden met regelmaat tijd om met de kinderen spelletjes te doen; zoals roodkapje, zakdoek leggen enz.
BIJLAGE 1
fase-model Taalontwikkeling 2 - 4 jarigen
Fase 1
Wijst naar voorwerpen en lichaamsdelen als ze door iemand worden benoemd. (bal, pop, fles, oren, neus, haar, ogen, enzovoort) Wijst naar goede delen in een tekening uit een boek als er naar gevraagd wordt. (waar is de hond, het meisje, de auto, enzovoort) Drukt wensen uit door gebruik van één-woord-zinnen in combinatie met aanwijzen (wijst naar eten en zegt: "eten"; wijst naar moeder en zegt: "mamma") Doet geluiden van dieren en/of voorwerpen na. (miauw, tik-tak, brr-brr [auto]) Houdt lange en betekenisvolle gesprekken tijdens het spelen of in gesprek met iemand anders in wat lijkt op -een vreemde taal. Heeft een woordenschat van 6 tot 10 woorden.
Fase 2
Vraagt regelmatig: "Wat is dat?" (wasda? tisda?) Reageert goed op de vraag "Wat of wie is dat?" (een bekend voorwerp of persoon) Kan twee verzoeken tegelijk uitvoeren. (haal de bal uit de kist en breng hem naar...; neem de beker en zet hem op tafel) Gebruikt twee-woord-zinnen. (Paul-au, papa-kus) Begrijpt simpele verhalen en stelt er eenvoudige vragen over.
Fase 3
Gebruikt meervouden. (koe-koes-koeé) Gebruikt taal om behoeften uit te drukken en stelt vragen. ("ik moet plassen"; "waar is dat mamma?") Begrijpt en gebruikt soms aanduidingen van hoeveelheid, tijd, tempo. (veel, weinig, nu, gauw, snel, dichtbij, ver) Geeft antwoord op vragen, behalve 'waarom- en wanneer'-vragen; (waar ben je, wat doe je, wie is dat?) Woorden als 'ik', 'jij', 'mijn' worden steeds meer gebruikt, hoewel de neiging groot is om in plaats van 'ik' de eigen naam te noemen. Spreekt sommige woorden correct uit. ("ik heb het" in plaats yan "ik hebde het"
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 22 -
Fase 4
Geeft waarde-oordelen (goed, slecht, leuk, mooi). Beantwoordt simpele vragen van volwassenen over hoe, wanneer en waarom. Heeft behoefte aan uitleg wanneer hij iets niet begrijpt en stelt vaak 'waarom-vragen'. Geeft blijk van begrip van de inhoud van liedjes en verhalen. Vertelt ervaringen in korte zinnen van ongeveer 4 woorden. Gebruikt meervoudsvormen en verleden tijd.
Fase 5
Heeft geconcentreerde aandacht. (als hij luistert naar verhalen of uitleg van iets) Benoemt eigen produkten. (als iets gemaakt is zegt hij: "dit is een paard", "dit is een huis") Wil informatie over naam, aard en afkomst van iets. ("waar komt dit vandaan?"; "waarom doe je dat?"; "hoe heet dat?") Herhaalt rijmregels en zingt regels uit liedjes. Gebruikt bijvoeglijke naamwoorden. (grote man, dikke kat, het is koud) Heeft een mondeling taalgebruik dat makkelijk te verstaan en te begrijpen is door iedereen die met het kind praat.
Fase 6
Speelt en experimenteert met woorden. (herhaalt woorden, deels zingend, houdt van gekke woorden en grappige uitdrukkingen) Reproduceert de hele tekst van een kort lied of rijmpje. Spreekt de soort taal van volwassenen uit de eigen omgeving. Gebruikt de juiste woordvolgorde in een vragende zin.
BIJLAGE 2
fase-model Motorische ontwikkeling 2 - 4 jarigen
Bij de motorische ontwikkeling doorlopen peuters over het algemeen de volgende fasen: GROVE MOTORIEK Fase 1:
Loopt gedurende langere tijd zelfstandig Klimt trap op Klimt overal op en af Gaat staan zonder zich daarbij aan iets vast te houden
Fase 2:
Werpt een bal met beide handen Gaat de trap op en af, terwijl hij zich vasthoudt aan de trapleuning. Springt met twee voeten tegelijk van de onderste tree af Doet bewegingen van dieren na. Klimt over hindernissen
Fase 3:
Werpt doelgericht een bal met twee handen Vangt een bal met beide handen met behulp van zijn lichaam
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 23 -
Huppelt met beide voeten tegelijk op de plaats Schopt de bal weg naar voren Kruipt na aanmoediging door een hoepel Fase 4:
Beweegt zich tijdens spel op handen en voeten Past zich aan het tempo van volwassenen aan; loopt met korte en lange passen Beweegt zich goed en gaat zonder aarzeling van een glijbaan af Raapt voorwerpen op en verplaatst ze
Fase 5:
Rijdt op driewieler; heeft echter nog moeite om op eigen kracht af, te remmen Gaat trap af met een stap per tree Past lichaamsbewegingen aan bij verschillende muzikale ritmes Kan verspringen
Fase 6:
Gaat trap op zonder zich aan een leuning vast te houden, waarbij hij zijn best doet om de balans te bewaren Springt met beide voeten van iets af en herhaalt dit graag
KLEINE MOTORIEK Fase 1:
Drinkt zelfstandig uit een beker Maakt zelfstandig kledingstukken los Stapelt op elkaar en neemt uit elkaar Krabbelt met een krijtje in het midden van een blad
Fase 2:
Rijgt grote kralen aan een snoer met dicht uiteinde Laadt en lost speelgoedauto's met kleinere voorwerpen Doet drie vormen in een vormen- doos Speelt met de telefoon Slaat enkele bladzijden van een boek om
Fase 3:
Opent en sluit de waterkraan Houdt een potlood vast als een volwassene Heeft voorkeur voor een hand Probeert zichzelf aan te kleden Doet alle vormen in een vormen- doos; ook de moeilijker vormen
Fase 4:
Eet en drinkt zelfstandig Bouwt van drie blokken een brug Tekent naar voorbeeld een cirkel Draagt een blad met meerdere voorwerpen erop
Fase 5:
Maakt een schrijfbeweging Plakt papiersnippers op een blad Bouwt wegen, tunnels, kastelen en dergelijke in het zand Houdt penseel en potlood goed vast
Fase 6:
Kleedt zichzelf aan
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 24 -
Speelt treintje en boot met bouwstenen Tekent grote symbolen Kan voorwerpen uit elkaar halen en in elkaar zetten Staat enige tijd op één voet Grof motorische bewegingen worden afgeremd als er een fijn motorische beweging op volgt.
BIJLAGE 3
fase-model Cognitieve ontwikkeling 2 - 4 jarigen
De fases die een kind in de peuterleeftijd doorloopt op cognitief gebied kunnen als volgt worden beschreven: Fase 1 (de allerjongsten)
Kan zich mensen, voorwerpen en plaatsen herinneren. (zoekt of vraagt naar een speelgoedje, waarmee hij de eerder gespeeld heeft) Herkent bekende personen en voorwerpen ondanks veranderingen in hun uiterlijk. (verschijning) (Bijv. als hij de leidster met de jas aan in de stad tegenkomt) Als hij een voorwerp buiten bereik ziet, trekt hij het naar zich toe. (als hij een pop op een kleedje ziet liggen trekt hij aan het kleedje om de pop te bereiken; trekt aan het touwtje dat aan een voorwerp vastzit) Kan tussen voorwerpen een bepaald voorwerp vinden. (als hij bij voorbeeld naar een plaatje kijkt en je vraagt: "zoek de bal")
Fase 2
Stelt overeenkomst vast tussen een voorwerp en een afbeelding en kan het benoemen. (ziet plaat van een bal en zegt "bal") Doet vormen in vormendoos. (cirkels, vierkant, driehoek) Wijst bij pop de juiste lichaamsdelen aan. Vergelijkt bekende voorwerpen op grond van overeenkomsten.(gelijke vorm, kleur, grootte ) Kan groepen van voorwerpen onderscheiden en gebruikt verzamelingsbegrippen. ('koekje' voor alle eten; 'auto' voor alle soorten voertuigen; 'pappa' voor alle mannen)
Fase 3
Heeft begrip van hoeveelheden. (begrijpt het als men hem vraagt om 'één meer' of 'nog één' te geven) Kent hoeveelheden tot twee. (begrijpt de vraag "hoeveel?" als gevraagd wordt of er één of twee zijn) Kent enkele grondkleuren. (als gevraagd wordt: waar is de blauwe, gele, rode beker?) Kan negatief over iets oordelen. ("dat is geen mens", "dat is geen koe") Herkent een foto van zichzelf en/of familieleden.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 25 -
Fase 4
Begrijpt de begrippen groot/klein. Toont begrip van 3 voorzetsels. ("leg de bouwsteen onder, op of naast de stoel") Laat zien dat hij uit aanwijzingen gevolgtrekkingen kan maken. (weet dat het regent als iemand nat binnenkomt) Bemerkt verschillen in grootte, vooral als het zichzelf betreft. ("ik ben groter dan…”,”… is groter dan ...”,”ik ben te klein om ...”)
Fase 5
Maakt puzzels tot zes stukjes. Herkent en gebruikt tekens/symbolen bij spel. (bij voorbeeld rood = stop, groen = doorgaan) Herkent een gemeenschappelijke eigenschap van een groep voorwerpen. ("zij zijn allemaal hetzelfde, omdat ze rood zijn") Toont begrip van verleden en tegenwoordige tijd. ("Tante Anna was gisteren bij ons, nu is ze weg")
Fase 6 (kleuters en sommige oudste peuters)
Voldoet aan opdrachten die hoeveelheden (cijfers) betreffen. ("breng me drie blokken", "geef me twee knikkers") Kent twee of drie letters en cijfers in de juiste volgorde. Begrijpt tegengestelde eigenschappen. (kan antwoorden volledig maken of antwoordt op vragen als: "De soep is ...heet", "ijs is ... koud", "de baby is ...klein en mama is ...groot", "de jongen is de ... broer en het meisje is de ...zus") Beantwoordt vragen als: "Waarvoor gebruiken we .. (voorwerpen)"? ("brood is er om te eten", "water om te drinken en je mee te wassen", "de auto om mee te rijden"
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 26 -
Deel 2 Pedagogisch Werkplan
DEEL 2: PEDAGOGISCH WERKPLAN Voorwoord In deel 1 “Pedagogisch beleidsplan” heeft u kunnen lezen welk beleid Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode voert met de opvang, opvoeding en begeleiding van de peuters en hun ouders. De pedagogische uitgangspunten en de doelstelling staan daarin vermeld. In deel 2 “Pedagogisch werkplan” wordt dat beleid verder uitgewerkt. De opbouw van hoofdstuk 3 uit deel 1, waarin subdoelen worden beschreven aan de hand van de ontwikkelingsgebieden, is leidraad voor de opzet van het pedagogisch werkplan. In het pedagogisch werkplan maken we de doelstelling concreet door te beschrijven wat we doen, op welke manier, met welke peuters en waarom. We geven daarbij praktijkvoorbeelden. Inleiding In dit pedagogisch werkplan gaan we nader in op de in hoofdstuk 3 van deel 1 (Pedagogisch beleidsplan) genoemde ontwikkelingsgebieden. 1 Sociaal-emotionele ontwikkeling 2 Taalontwikkeling 3 Creativiteitsontwikkeling 4 Ontwikkeling van de zintuigen 5 Ontwikkeling van de motoriek 6 Cognitieve ontwikkeling
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 27 -
Hoofdstuk 1. Stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling Inleiding In onze doelstelling zeggen we dat we een bijdrage willen leveren aan de verschillende ontwikkelingsgebieden. Wat betreft de sociaal-emotionele ontwikkeling is het daarbij met name van belang voor de peuter een veilige en vertrouwde omgeving te creëren. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke speelse manier kinderen met elkaar leren omgaan, met elkaar spelen en elkaar waarderen. 1. 1
Wenprocedure
Zowel voor de ouders als voor de peuter is het eerste bezoek aan de peutergroep een spannende gebeurtenis. Voor veel peuters is het immers een eerste stap buiten het vertrouwde wereldje van thuis. Met betrekking tot het wennen hebben wij dan ook een duidelijk doel voor ogen: Wij vinden het belangrijk voor kinderen dat zij zich veilig en prettig voelen binnen het peutercentrum, omdat hij of zij dan pas in staat is zich goed te ontwikkelen en gebruik te maken van de mogelijkheden die het peutercentrum kan bieden.
Wij vinden het belangrijk dat ouders hun kind met een gerust hart achterlaten en vertrouwen hebben in de ped. medewerkers, omdat dan de peuter zich ook sneller op zijn gemak zal voelen. Om een goed contact met de ouders op te bouwen vinden wij het belangrijk dat er persoonlijke aandacht voor hen is. Daarom vragen we de ouders de eerste keer een kwartiertje later te komen, wanneer de andere ouders weg zijn. Het is dan wat rustiger en de nieuwe ouder kan dan ook wat langer blijven. Zo kan er informatie uitgewisseld worden. We bieden de ouders ook altijd aan dat ze kunnen bellen om te informeren hoe het gaat. Ook vragen we een telefoonnummer achter te laten waarop de ouder te bereiken is. We helpen bij het afscheid nemen door het kind over te nemen en vervolgens samen papa of mama uit te gaan zwaaien. Veel van wat de ped. medewerkers doen hangt af van hoe het kind is. Kant en klare oplossingen zijn niet te geven. Elk kind, ouder en situatie is weer anders. Ped. medewerkers zoeken in overleg met de ouder oplossingen wanneer het wennen problemen geeft. Misschien wordt een kind voorlopig gebracht op een later tijdstip wanneer de andere moeders weg zijn, en ook weer opgehaald, voordat de anderen naar huis gaan. Op deze manier is de tijd wat korter, en kan dit na verloop van de tijd opgebouwd worden. Of moeder blijft wat langer op het peutercentrum en speelt mee. Ped. medewerkers proberen hierin flexibel te zijn.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
1.2
- 28 -
Contact met andere kinderen
“Het met elkaar bekend raken”, het je veilig en vertrouwd voelen heeft alles te maken met sfeer en stemming in een groep. Het contact met leeftijdgenootjes in deze fase is van groot belang voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het met elkaar bekend raken in een groep waarbij de peuters elkaars naam kennen, met elkaar dansen en zingen, zorgt ervoor dat kinderen zich veilig en vertrouwd voelen in een groep. De ped. medewerkers hebben aandacht voor het individu van elk kind, maar zullen ook activiteiten aanbieden voor de groep, waarbij peuters gezamenlijk iets doen. Sfeer en stemming worden vooral bereikt door liedjes te zingen waarin het samen dansen en bewegen een grote rol spelen. Onlosmakelijk aan sfeer en stemming verbonden is het feestvieren, samen met de peuters op de peutergroep. Een feest is voor de peuters een welkome onderbreking van de dagelijkse routine op het peutercentrum. Feestvieren betekent bovendien samen plezier maken, samen de traktatie eten, samen van de sfeer genieten, wat de sociale ontwikkeling van kinderen ten goede komt. Een feest roept ook emoties op, zoals blijheid, vrolijkheid, maar het ongewone kan evengoed spannend zijn of angstig.
1.3
Speelmaterialen
Wanneer we uitgaan van bovenstaande „eisen‟ zijn er in peutercentrum Nistelrode dan ook minimaal de volgende speelmaterialen aanwezig:
Peutercentrum Nistelrode wil zo dicht mogelijk aansluiten bij wat peuters thuis meemaken en beleven. Op de peutergroep is er daarom een kookhoekje met pannetjes, borden, bekers, kopjes en bestek waar allerlei lekkere dingen worden bereid. Een hoekje met poppen, wiegjes, poppenwagens en poppenkleertjes. Het „vaderen‟ en „moederen‟ is daarmee een heel vertrouwd tafereel op de peuterspeelzaal. Er is ook een verkleedkist met „zorro‟-capes, schortjes, jassen, broeken, jurken, enzovoort, waarmee allerlei rollenspelen worden gedaan. Ook bevat de kist allerlei lappen, dekens en doeken. Knuffelbeesten in alle soorten en maten; apen, beren, honden, konijnen enzovoort. Autogarages, auto‟s, vrachtwagens, treinen met rails, een poppenhuis met meubeltjes. Er is een dokterskoffertje aanwezig, waarmee het „doktertje-spelen‟ uitvoerig kan worden beoefend. Er is een klimtoestel gecombineerd met een glijbaan. Een hoekje waarin kan worden voorgelezen, waar vele prentenboeken aanwezig zijn, die de peuter alleen of samen met de leidster kan inkijken. Een onmisbaar element is zand. Buiten is een zandbak waarin de peuters kunnen spelen. Verder zijn er diverse puzzels in verschillende moeilijkheidsgradaties. Er zijn ook allerlei spelletjes als Domino, Lotto enzovoort en bouwmaterialen als Duplo, Poly M, en Nopper. Met allerlei instrumenten kan muziek worden gemaakt, of er is een cd-speler om cd‟s met liedjes en muziek te laten horen, die door de peuters enthousiast kunnen worden meegezongen. Er zijn materialen als klei, (vinger)verf, wasco, kleurpotloden, stiften en lijm om stukjes papier of textiel op te plakken. Ook zijn er scharen en prikpennen voor de activiteiten die meer hulp vragen. Niet al het speelgoed of alle materialen zijn voor de kinderen op elk moment vrij ter beschikking. Er is speelgoed wat in de kast staat en wat de kinderen niet zelf mogen pakken en er mee spelen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 29 -
Bijvoorbeeld „gevaarlijke‟ materialen als scharen en prikpennen. Ook voor plak en verf zorgen de ped. medewerkers en bieden begeleiding bij het werken hiermee. Wat is er nodig om tot spelen te komen? Allereerst is er ruimte nodig. Ruimte om te bouwen om een weg te maken voor de auto's, om met de driewieler te fietsen. Dat betekent voor het peutercentrum een aparte ruimte waar gefietst en gehold kan worden, het liefst afgescheiden van een ruimte waar rustig aan een tafel gezeten kan worden en waar hoeken zijn, beschutte plaatsen waar gebouwd en gelezen kan worden en uiteraard de poppenhoek. Soms ontstat er een spontaan contact tussen peuters in de verschillende hoeken. Vanuit de bouwconstructiehoek wordt bijv. opgebeld naar de poppenhoek om 'mama' aan de telefoon te roepen. In de poppenhoek wordt hier dan onmiddellijk op in gespeeld. De veiligheid is uiteraard eveneens van belang. Het materiaal moet veilig zijn. De peuters moeten zich er niet aan kunnen bezeren en de ruimte moet die beschutting bieden, zodat de peuter zich op zijn gemak en veilig voelt. In de RI staat dit uitvoerig beschreven. Medewerkers worden hiervan in de teamvergaderingen op de hoogte gebracht. De peuters moet vervolgens voldoende tijd gegund worden om te spelen en het spel moet zo min mogelijk worden onderbroken. De peuter wordt anders teveel uit zijn concentratie gehaald. Kinderen die nog niet spelen of het spel van anderen verstoren worden apart genomen en er wordt alsnog geprobeerd met hen een spel op gang te brengen of ze bij het bestaande spel te betrekken. Er moet ook voldoende overzicht zijn. De kieskasten zijn bijvoorbeeld zo ingedeeld dat er weinig tot geen stapels zijn. Dit geeft overzicht en voorkomt ook dat een kind alle puzzels omgooit om de onderste te pakken. Bij teveel speelgoed wordt de keuze voor de peuter moeilijk. Van belang is ook dat de ped. medewerker voldoende afstand houdt en het kind zelf laat ontdekken. Ook al lukt het hem niet, de ped. medewerker springt niet te snel in. De ped. medewerker toont wel belangstelling. Afstand houden betekent niet 'geen belangstelling tonen'. Als het kind de medewerker trots zijn prestatie toont, geeft de medewerker er zoveel mogelijk positieve aandacht aan. Belangstelling moedigt aan. De ped. medewerker let er continu op dat het speelgoed goed verdeeld wordt. Ze probeert te voorkomen dat een kind alsmaar met de felbegeerde nieuwe auto speelt en dat ook de andere kinderen aan de beurt komen. Het samen spelen wordt eveneens gestimuleerd, maar niet afgedwongen. Dat stimuleren kan op verschillende manieren bijvoorbeeld als leidster zelf mee te spelen en de kinderen elkaars speelgoed te laten aanraken, of twee kinderen samen iets laten dragen, of een bal tussen twee kinderen heen en weer rollen. Opruimen moet je leren. De peuters worden daarbij door de ped. medewerker geholpen. In het samen opruimen zitten veel verschillende aspecten (sorteren, de plaats van iets weten in de kast of in de speelzaal, een opdrachtje uitvoeren en onthouden, etc.). Van belang hierbij is dat alles een vaste plaats heeft en houdt. Houvast en structuur zijn voor de peuter belangrijk.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
1.4
- 30 -
Regels en structuur in de groep
Op de groepen van peutercentrum Nistelrode gelden regels. Deze regels geven kinderen duidelijkheid en veiligheid. Kinderen weten wat er van hen verwacht wordt en dat geeft hen een vertrouwd en veilig gevoel. Het bieden van een vaste structuur geeft de kinderen grenzen aan. Deze zijn nodig zodat de kinderen weten tussen welke marges ze zich kunnen bewegen.
Hoofdstuk 2.
De stimulering van de taalontwikkeling
Inleiding Vooral voor kinderen die zelf nog weinig taal gebruiken is het belangrijk dat de ped. medewerker hen als het ware een taalblad aanbiedt. Dat wil zeggen dat de ped. medewerkers voortdurend haar handelingen en die van het kind verwoordt. (bijv. "ik doe je je jas aan, de rits dicht"… enz.) Ook tijdens het spelen kan de ped. medewerker verwoorden wat het kind doet. (bijv. "blokje erop, de auto rijdt") De ped. medewerker past haar taalgebruik aan, aan dat van het kind. (korte eenvoudige zinnen) Hierbij wordt getracht om het spontane spel niet te verstoren, maar het spel met taal te ondersteunen. 2.1
(Voor)lezen
De ped. medewerker is heel specifiek met taal en spraak bezig wanneer ze voorleest of een verhaal vertelt, waarbij het van belang is dat de inhoud eenvoudig is en aansluit bij de belevingswereld van het kind. Ter ondersteuning is een prentenboek met duidelijke platen een goed middel. Een goede plaats daarvoor is een rustig leeshoekje waar de ped. medewerker met enkele kinderen bezig kan zijn. 2.2
Activiteiten
Ook bij het zingen van liedjes en versjes opzeggen is de ped. medewerker heel specifiek met spraak en taal bezig. Ze let er daarbij op dat de tekst en melodie eenvoudig zijn. Voorwaarden waar liedjes voor jonge kinderen aan moeten voldoen zijn, dat ze de fantasie moeten prikkelen waardoor steeds nieuwe mogelijkheden ontdekt kunnen worden. Het moet 'oneindig' herhaald kunnen worden. Door de herhaling groeit de beheersing en het plezier. Uiteraard moeten liedjes aangepast zijn aan de leeftijd. Gesprekjes in de kring bevorderen de taal- en spraakontwikkeling op heel spontane wijze. Vooral de oudere peuter is zeer geïnteresseerd in het zelf wat vertellen. Het geeft aan dat hij al een bepaalde mate van abstractie beheerst. Zijn taal gaat niet meer alleen over het hier en nu. Daarentegen kan een jonge peuter nog maar moeilijk vertellen over wat hem overkomen is. Door het vertellen van verhalen en het naar aanleiding daarvan uitvoeren van activiteiten kunnen leidsters heel gericht werken aan diverse taalaspecten, zoals vergroting van de woordenschat en het formuleren van een goede zin.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 31 -
Prentenboeken stimuleren de kinderen om, in een poging de werkelijkheid te orderenen, creatief met taal om te gaan. De prentenboeken kunnen, door kinderen te laten nadenken over diverse situaties die in de boeken voorkomen, de meningsvorming beïnvloeden. Door op een speelse maar gerichte manier met prentenboeken bezig te zijn, ontwikkelt het kind interesse voor taal en lezen. Leidsters zijn zich ervan bewust dat voorlezen uit een prentenboek niet een monoloog zijn. Kinderen moeten kunnen reageren en de leidsters moeten verdiepende vragen kunnen stellen, zodat een gesprekje kan ontstaan. Inspelen op wat de peuter bezighoudt is daarbij het uitgangspunt. Op deze manier sluit de ped. medewerker aan bij de interesse van het kind.
2.3
Materialen
Uiteraard kunnen allerlei materialen spreken en taal uitlokken. Foto‟s, prentenboeken, voelboekjes, fantasiematerialen (poppenhoek, poppenkastpoppen en vingerpoppetjes) zijn daarvan voorbeelden. Naast bestaande spelmaterialen (speelgoed) zijn ook 'echte' materialen onmisbaar. Peuters zijn heel erg geinteresseerd in materialen die 'echt' zijn, die ook thuis gebruikt worden. Bijv. echte kammen en borstels, schoonmaakspullen als handveger en blik, zeem en emmer, mobiele telefoon, etc. Deze materialen doen een beroep op hun creativiteit en prikkelen meer de fantasie dan bestaand speelgoed. En daarmee nodigen ze ook meer uit tot het gebruiken van taal.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
Hoofdstuk 3.
- 32 -
De stimulering van de ontwikkeling van de creativiteit
Inleiding In deel 1 (Pedagogisch beleidsplan) staat in H3 te lezen dat Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode met activiteiten die gericht zijn op de ontwikkeling van de creativiteit van de peuter, de peuter probeert te helpen zich te leren uitdrukken naar zijn persoonlijke aard; daarbij gebruik makend van vrije expressie, zang, dans, muziek en beeldende vorming. Als het om vrije expressie gaat is het van groot belang dat de ped. medewerker de kinderen dan echt vrij bezig laat zijn. Dus geen moeilijke voorbeelden aanreiken waardoor kinderen ontmoedigd raken omdat zij dat nooit kunnen. Kinderen moeten hun eigen werkjes kunnen maken. Ped. medewerkers moeten hen daarvoor de gelegenheid geven, door activiteiten goed voor te bereiden, maar niet het resultaat willen bepalen. Het gaat om het spel en daarin het ontdekken. Deze ontdekkingsfunctie is het begin van alle leren. Het is van belang om in kleine groepjes te werken, hiermee voorkomt de ped. medewerker dat ze handen tekort komt en te weinig aandacht kan geven aan bijvoorbeeld angstige kinderen die steun en extra stimulering nodig hebben om aan de activiteit mee te doen. 3.1
Beeldende vorming
Bij beeldende vorming gaat het binnen de peutercentra om tekenen, verven, scheuren, rijgen, knippen en plakken en om werken met klei. 3.2
Dramatische vorming
Al het leren van de peuter gaat via spel. Als dramatische vorming hetzelfde is als spel dan zijn de ped. medewerkers daar continu mee bezig. Het peuterleven staat in het geheel in teken van de fantasie. Dit komt voort uit het feit dat een peuter nog weinig kennis bezit over de werkelijkheid door gebrek aan ervaring. Fantaseren is creatief denken, het vermogen om iets nieuws te maken en ons daarvan bewust te zijn. Fantasie geeft de peuter de mogelijkheid te accepteren dat er veel is dat hij nog niet begrijpt. Voor twee- tot driejarigen is niets vreemd, alles is mogelijk en bovendien bedenken ze zelf oplossingen voor dingen waar ze met hun verstand niet bij kunnen. Zo wordt de buitenwereld beheersbaar. Fantasie stelt het kind verder in staat emotionele problemen te verwerken. Een fantasiespel waarbij de ped. medewerker het initiatief neemt is b.v het poppenkastspel. Een andere vorm van dramatische expressie is het verkleden. In peutercentra mag een verkleedkist niet ontbreken. Daarnaast is er ook het uitbeelden van handelingen en situaties, “het doen alsof” (haren kammen, tandenpoetsen, aankleden , wassen) 3.3
Dans en bewegingsvorming
Het schijnt dat elk kind van nature muzikaal is. De omgeving zou bepalend zijn of deze muzikaliteit tot ontplooiing komt of niet. Als een peuter muziek hoort begint hij te bewegen. Ook kan hij rustig worden van bijv. zachte muziek. In muziek kunnen kinderen hun gevoelens en fantasie uitleven. Het ritmische element ondersteunt de taalontwikkeling en het vloeiend spreken. Kinderen die stotteren doen dit meestal niet als ze zingen. Liedjes zingen stimuleert het geheugen en de ontwikkeling van de zintuigen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
3.4
- 33 -
Zingen
Het is van belang om als ped. medewerker aandacht te schenken aan de spontane uitingen van de kinderen. Er ontstaan veel melodietjes tijdens het spelen, belangrijk daarbij is dat de ped. medewerker dan ruimte kan geven om hierop in te spelen. Ook de kringsituatie is een ideale plek om samen te zingen en liedjes te leren. Concrete voorwerpen of afbeeldingen kunnen hierbij gebruikt worden. Als de ped. medewerker het liedje blijft herhalen maakt het kind zich spelenderwijs het lied eigen. Vaak worden de liedjes ondersteund door muziekinstrumenten. Veel peuterliedjes kunnen worden gecombineerd met allerlei bewegingsspelletjes, zingen en bewegen tegelijk. Bewegen bij muziek is voor een peuter heel natuurlijk. Bij het zingen van liedjes leren kinderen ook luisteren naar geluiden en naar verschillen in geluiden. (hard-zacht, snel-langzaam, kort-lang, hoog-laag)
Hoofdstuk 4. De stimulering van de ontwikkeling van de motoriek Inleiding In hoofdstuk 3 van deel 1 (Pedagogisch Beleidsplan) staat dat Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode door middel van het scheppen van de juiste voorwaarden en situaties een bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van de motoriek van de peuter. Op de speelzaal is er dan ook voor de peuters alle mogelijkheid om spelenderwijs motorisch bezig te zijn. In dit hoofdstuk geven we aan op welke manier de peuters al spelenderwijs met hun motorische ontwikkeling bezig zijn. 4.1
Spelenderwijs de motoriek verder ontwikkelen
Al spelende bewegen peuters zich en al bewegende spelen ze. Een voorbeeld hiervan is het klimmen. Vanaf een jaar of twee hebben kinderen een groot verlangen om te klimmen. In klimmen zit een uitdaging. Hoe meer variatie een klimtuig biedt des te uitdagender het is. Klimmen is daardoor een heel fascinerend spel. Tijdens dat spel zijn peuters een en al beweging en vergroten daar mee hun motorische vaardigheden. Het fietsen op een driewieler of step is een ander voorbeeld. Binnen de kortste keren weten ze zich al fietsende heel handig tussen de andere peuters door te manoeuvreren. Peuters gooien ook altijd graag met een bal. Met een bal kun je niet alleen gooien maar ook rollen etc. Dit zijn allemaal voorbeelden waarin peuters spelenderwijs bezig zijn met hun motorische ontwikkeling. In de praktijk kost dat peuters vaak heel wat energie en moeite. Vooral met betrekking tot de fijne motoriek geldt dat de peuter de tijd wordt gegund om vaardigheden langzaamaan de baas te worden. Van belang is dat er voor voldoende ruimte wordt gezorgd. Want juist omdat ze met hun hele lijf werken zitten ze elkaar aan tafel al snel in de weg. Met betrekking tot de fijne motoriek is de coördinatie van ogen en handen erg belangrijk. Het touwtje door de kralen rijgen is een grote klus. Hun hele gezicht werkt mee om het karwei te klaren. Al deze moeite heeft te maken met de fase waarin peuters zich nog bevinden. Kralen rijgen is bij peuters nog een hele klus omdat de fijne motoriek zich nog ontwikkelt vanuit de
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 34 -
schouders en de ellebogen. Pas op de kleuterleeftijd zien we de ontwikkeling vanuit de polsen. Ook voor de fijne motoriek wordt er veel gebruik gemaakt van bewegingsliedjes en spelletjes en bewegen naar aanleiding van een verhaal.
Hoofdstuk 5.
Stimulering van de ontwikkeling van de zintuigen
Inleiding In het Pedagogische Beleidsplan van peutercentrum Nistelrode wordt aangegeven dat de peuters het begrijpen van de wereld om hen heen met name door middel van hun zintuigen doen. Juist omdat dit begrijpen voor de peuter zo veel te maken heeft met het zélf voelen, beleven en ervaren worden op de peutercentrum Nistelrode dit soort momenten veel benut en/ of gecreeerd. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier peutercentrum Nistelrode een bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van de zintuigen. 5.1
Horen
Als er terug gegaan wordt naar de babyleeftijd, dan blijkt dat het horen zich bij kinderen zich al heel vroeg ontwikkelt. Nog voordat baby‟s geboren zijn kunnen ze al horen. Bij ongeveer zes maanden in de buik, wordt gereageerd op vele geluiden. Op geluiden van opwindende en harde muziek wordt met bewegingen gereageerd.Eenmaal geboren breidt dit reactiepatroon zich steeds verder uit. Eerst is het de stem van vader of moeder die een reactie ontlokt. Het geluiden nadoen wordt daarna een geliefkoosd spelletje. Een spelletje wat op de peuterleeftijd erg in trek blijft. Bij de peuterleeftijd gaat het met name om de ontwikkeling van de taal en spraak. Het je eigen maken van woorden en zinnen heeft op deze leeftijd alles te maken met wat je via het gehoor opvangt uit de directe omgeving. Op het peutercentrum kan op velerlei manieren met het goed leren horen worden geoefend: Cd's met geluiden worden gebruikt, geluiden maken met de stem, muziekinstrumentjes en liedjes en spelletjes. 5.2
Zien
Als peuters iets boeit, kunnen ze er soms eindeloos naar blijven kijken. Op het peutercentrum valt dit keer op keer weer op. En bij oefening met gerichte activiteiten blijkt meestal dat hun concentratie alleen nog maar meer toeneemt. Peuters zien graag zichzelf. De spiegel is daarom zonder meer een groot succes. Kijken doe je uiteraard met je ogen. Wat je allemaal met je ogen kan doen maakt op peuters altijd weer veel indruk. Je kunt je ogen dicht doen en dan is het net of het nacht is. Met je ogen kun je ook knipogen. Knipogen is voor peuters nog moeilijk maar het proberen levert al veel pret op. Je ogen kun je ook achter je handen verstoppen. Maar met je ogen kun je ook huilen en voordat je het weet huilt de hele groep mee. 5.3
Voelen
Peuters zijn nog helemaal “voel”- kinderen. Het aanbieden van allerlei voelactiviteiten sluit dan ook helemaal aan bij hun belevingswereld. Van een voelboekje waarbij ze bij iedere bladzijde even mogen
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 35 -
voelen wat dat is, zullen ze ook niet gauw genoeg krijgen. Van belang is dat er steeds materialen worden gebruikt die duidelijk anders van elkaar voelen. Maar voelen is ook zand door je vingers laten glijden, water uit de kraan over je handen laten stromen, met je vingers in modder kneden, met scheerschuim spelen op de tafel. Met lijm kun je plaatjes plakken, maar lijm op je handen gesmeerd geeft een heel apart gevoel. Het voelt heel anders dan wanneer je er verf op doet. Voor peuters zijn dit belangrijke ervaringen. Ze leren hierdoor te onderscheiden en te herkennen. 5.4
Ruiken
Geuren hebben vaak en hele speciale betekenis voor ons. De ene geur vinden we lekker, de andere niet. Bij geuren zijn we het niet altijd met elkaar eens. Alles heeft zijn eigen geur. Mensen hebben ieder hun eigen geur. Huizen ruiken allemaal verschillend. Geuren roepen herinneringen bij je op. Geuren zijn ook geassocieerd met allerlei gevoelens. Peuters zijn in hun spel vaak zo druk bezig, dat ze eenvoudigweg geen tijd hebben om op de geuren om hen heen te letten. Een vieze broek wordt in de groep vaak niet eens opgemerkt. Toch vinden ze het vaak spannend, wanneer hun aandacht er op wordt gericht. Geuren helpen je te onderscheiden, vandaar dat het ook op het peutercentrum zijn aandacht krijgt. 5.5
Proeven
Eten doen we soms zo slordig en gehaast, dat we helemaal niet meer weten hoe iets smaakt. Daarom is het leuk om hier op het peutercentrum aandacht aan te geven. Je kunt peuters allerlei smaakjes laten proeven. Op het peutercentrum wordt door alle peuters allerlei fruit geproefd. Al snel wordt er onderscheid gemaakt tussen zoet en zuur, lekker of niet.
Hoofdstuk 6.
Cognitieve ontwikkeling
Inleiding Bij de cognitieve ontwikkeling gaat het om het kunnen onderscheiden en herkennen van voorwerpen en eigenschappen en het laten leggen van verbanden tussen gebeurtenissen. Peutercentrum Nistelrode wil door middel van haar peuterprogramma aan de cognitieve ontwikkeling van de peuter een bijdrage leveren, die zich kenmerkt door het (in veel gevallen) al spelenderwijs ontdekkend leren. 6.1
Onderscheiden, herkennen en het leggen van verbanden
Deze drie elementen van de cognitieve ontwikkeling vallen uiteen in: 1 Herkennen en benoemen van voorwerpen en platen Dit kan door middel van vertelplaten, prentenboeken en voorwerpen verstoppen. 2 Vormwaarneming Dit kan door middel van puzzels met verschillende vormen, sorteerplank, blokkenstoof, opklimmend in moeilijkheidsgraad. Bij deze spelletjes leert het kind echt te zoeken naar de vorm en niet lukraak elk gat te
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
3
4
5
6
7 8 9
- 36 -
proberen. Sorteren Sorteren kan met veel spullen en op veel manieren. Het is van belang bij jonge peuters op één categorie te laten sorteren. B.v. op kleur of op dezelfde vorm. Het begrip “dezelfde” is vaak nog moeilijk. Onderscheiden en benoemen van lichaamsdelen Dit gebeurt vooral met het zingen in de kring. Er zijn tal van liedjes waarbij lichaamsdelen worden benoemd, aangeraakt en bewogen. Voor jonge peuters is het belangrijk dat dit langzaam gebeurt zodat ze het bij kunnen houden. Het is ook leuk om lichaamsdelen bij elkaar aan te wijzen en te benoemen. Attributen als pittenzakjes kun je hierbij gebruiken. Logisch ordenen In het peutercentrum wordt het logisch ordenen spelenderwijs geoefend. Hiervoor zijn allerlei spelletjes aanwezig. Geoefend wordt in: wat hoort bij elkaar, in volgorde leggen of zetten zoals van klein/groot, dun/dik, kort/lang. “Spelen” met cognitieve begrippen Tegenstellingen (groot/klein), eigenschappen (zacht, hard, ruw, rond) en functies (schrijven, koken, eten) Geheugenspelletjes o.a. het onthouden van de namen en achternamen van de andere peuters. Ruimtelijk inzicht Kinderen verwerven dit door zelf in de ruimte te bewegen en door bouwwerken te maken. Tijdsbegrip Peuters hebben heel beperkt inzicht in tijd. Dit inzicht is nog grof. Begrippen zoals “straks en morgen “ gaan hun bevattingsvermogen te boven. Zo heeft het ook geen zin dit te oefenen. Hele concrete aanduidingen als “eerst limonade drinken, dan komen de papa‟s en de mama‟s” worden door de oudste peuters al wel begrepen.
Hoofdstuk 7.
Kennismaken met het “anders zijn”
Stichting Piccino Peutercentrum Nistelrode wil zich sterk maken voor het feit dat alle peuters op het peutercentrum toegelaten kunnen worden. Waar extra aandacht nodig is, bij kinderen met specifieke zorggebieden, gaan wij er vanuit deze te bieden aan ouders en peuter.
De afgelopen jaren hebben de volgende peuters ons peutercentrum bezocht: Peuters met syndroom van Down Peuters met het Prader Willy syndroom. ADHD peuters Autistische peuters Peuters met “open ruggetje “ Spastische peuters Dove peuters Slechtziende peuters Fragile X syndroom peuters. Hoogbegaafde en zwakbegaafde peuters
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 37 -
Ook voor deze peuters wil Stichting Piccino Peutercentrum Nistelrode een voorschoolse basisvoorziening zijn. Een peutercentrum is immers het voorportaal van het basisonderwijs.
Hoofdstuk 8. Overdracht van waarden en normen Stichting Piccino Peutercentrum Nistelrode en de ouders hebben in alles voor ogen dat de peuter de normen en waarden leert die de ped. medewerkers en ouders gezamenlijk naar het kind uitdragen. Belangrijke normen en waarden zijn: eerlijk zijn, medeleven tonen, afspraken nakomen, respect en waardering voor de ander hebben en tonen. De ped. medewerkers stimuleren het kind bij het gewenste gedrag. Een belangrijke basis ligt in de duidelijkheid van deze normen en waarden en een consequente houding naar het kind, zoals consequent in belonen en bijsturen. Peutercentrum Nistelrode adviseert de ouders om in de omgeving met het kind gelijke waarden en normen te hanteren.
Hoofdstuk 9.
De vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen
Inleiding In het Pedagogisch beleid van Stichting Piccino peutercentrum Nistelrode wordt aangegeven dat het peutercentrum gezien haar karakter bij uitstek een voorziening is waar in een vroegtijdig stadium stoornissen in de ontwikkeling van het kind ontdekt kunnen worden. Door het vroegtijdig onderkennen van een stoornis in de ontwikkeling kan peutercentrum Nistelrode hier een preventieve functie vervullen. Voor Stichting Piccino is een zorgcoordinatrice werkzaam ter ondersteuning van ped. medewerkers. Zij biedt ped. medewerkers steun onder andere met betrekking tot het vroegtijdig signaleren van ontwikkelingsstoornissen en/of stagnatie (achterstand) in de ontwikkeling van peuters, en is daarnaast een schakel naar ouders en eventueel andere instanties toe. In paragraaf 9.1 wordt aangegeven wat onder 'vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen' wordt verstaan. In paragraaf 9.2 wordt ingegaan over het waarom van die vroegtijdige onderkenning op het peutercentrum. Paragraaf 9.3 behandelt vragen, twijfels en zorgen over peuters. Paragraaf 9.4 geeft een voorbeeld over een peuter met opvallend gedrag en in paragraaf 9.5 wordt ingegaan op een aantal mogelijke interventies bij opvallend gedrag. 9.1
Wat houdt vroegtijdige onderkenning in?
Peuters verschillen van elkaar. ledere peuter ontwikkelt zich in zijn eigen tempo en op zijn eigen manier. De ene peuter gaat eerder praten en lopen dan de andere zonder dat dit verontrustend hoeft te zijn. De meeste peuters geven geen problemen. Over de ontwikkeling van peuters kunnen vragen opkomen zoals: hoort of ziet het kind wel goed? je kan zo moeilijk contact krijgen met dit kind; is het agressief, erg druk of juist erg stil ? gaat het niet te laat praten?
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 38 -
Kern van dit soort vragen is, is dit normaal gedrag, iets wat hoort bij de ontwikkeling of toch niet? Is wat ik opmerk een signaal van een stoornis in de ontwikkeling of hoort dit nog tot de normale ontwikkeling van deze peuter? Bij voorbeeld: praat dit kind nog niet omdat het een laatbloeier is, of is er een specifieke spraakstoornis, of is er misschien een algehele achterstand in de ontwikkeling? Een ped. medewerker hoeft niet precies te bepalen wat er aan de hand is. Zij is geen gedragsdeskundige, psycholoog of kinderarts. Wel moet een ped. medewerker een ontwikkelingsstoornis kunnen inschatten. Tijdige signalering van een stoornis in de ontwikkeling waarbij gebruik gemaakt kan worden van de professionele inbreng van de zorgcoördinatrice maakt het mogelijk maatregelen te nemen waardoor de nadelige gevolgen zo beperkt mogelijk blijven. Is een stoornis in de ontwikkeling eenmaal onderkend dan kan de ped. medewerker samen met ouders en/of na consultatie van de zorgcoördinatrice naar een oplossing zoeken. 9.2
Waarom vroegtijdige onderkenning op het peutercentrum?
Ped. medewerkers zijn vaak de eersten die buiten de directe familie een gedeelte van de opvoeding van het kind op zich nemen. Het peutercentrum is vaak de eerste plaats waar peuters regelmatig een aantal uren per week buiten de eigen gezinssituatie tussen leeftijdsgenootjes verkeren. Zij proberen samen liedjes te zingen samen te verven en samen ruzie te maken. In dit socialisatieproces leert de peuter hoe hij met andere peuters kan omgaan en wat zijn eigen mogelijkheden zijn naar andere kinderen toe. De ped. medewerker is hierdoor in de gelegenheid een aantal ontwikkelingsmomenten van peuters van dichtbij mee te maken. De ped. medewerker zal signaleren welke peuters zich langzamer of anders ontwikkelen dan de meeste peuters in de groep. Peuters gaan naar het peutercentrum om daar (met elkaar) te spelen. Alleen als blijkt, dat een van de peuters in de groep niet goed functioneert, moet aan een dergelijke peuter extra aandacht worden besteed. De aandacht dient er dan op gericht te zijn voorwaarden te scheppen opdat de peuter wel goed kan functioneren. Als dit niet lukt, is het de verantwoordelijkheid van de ped. medewerker dit met de ouders te bespreken. 9.3
Vragen, twijfels en zorgen over peuters
Zoals in paragraaf 9.1 al is gesteld, verschillen peuters van elkaar. Peuters ontwikkelen zich op hun eigen manier en in hun eigen tempo. Aandachtspunten die belangrijk zijn bij het kijken naar peuters en het opmerken van problemen in hun ontwikkeling zijn: kijken naar peuters; signaleren; observeren; registreren; praten met collega's en/of de zorgcoördinatrice; praten met ouders en maken van afspraken; advies vragen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
9.4
- 39 -
Opvallend gedrag op het peutercentrum
Een voorbeeld: Frank, een kind met agressief gedrag. Frank is drie jaar. Hij zit sinds acht weken op het peutercentrum. Hij valt op door zijn agressieve gedrag (slaan, schoppen, bijten) vooral ten opzichte van de ped. medewerker. Hij accepteert geen enkele toenadering. ■ Signaleren Frank vertoont agressief gedrag ten opzichte van de ped. medewerker. Hij slaat en schopt haar, als zij hem iets verbiedt. Hij luistert niet en wil niet voorgelezen worden. Hij doet niet mee aan groepsspelletjes. Het liefst rijdt hij op een tractor, of speelt op het klimrek of glijbaan. Thuis vertoont Frank geen agressief gedrag. In de straat waar Frank woont zijn geen kinderen waarmee hij kan spelen. Op het peutercentrum leert hij met andere peuters om te gaan volgens de ouders. In het geval van Frank zijn er alleen problemen op het peutercentrum en thuis niet. Het is ook mogelijk dat een kind thuis moeilijkheden geeft, terwijl er op het peutercentrum niets aan de hand is. ■ Observeren De ped. medewerker heeft met de ouders van Frank afgesproken dat zij zijn gedrag extra goed zal bekijken en zal opschrijven wanneer, waar en hoe Frank zich agressief gedraagt. Het blijkt dat Frank vooral aan het eind van de morgen agressief is. Buiten gaat het beter dan binnen. Frank speelt weinig met andere peuters. Hij pakt dingen af en slaat peuters die in de weg lopen. Toch is zijn gedrag tegenover de ped. medewerker het meest opvallend. Toenadering accepteert hij niet. Zij mag hem niet helpen bij het openen van zijn beker. Als Frank 's morgens wordt gebracht kruipt hij altijd weg achter zijn moeder. Zij moet hem dan echt losmaken. Hij huilt niet als zijn moeder is vertrokken. Bij het ophalen daagt Frank zijn moeder uit. ■ Registreren De ped. medewerker maakt een kort verslag van haar observaties. 1 Bewegen: kan goed hardlopen en springen 2 Praten: zegt niet veel 3 Contact ped. medewerker: agressief, geen verbetering sinds de komst naar het peutercentrum; bestraffend toespreken heeft geen effect 4 Contact peuters: pakt dingen af, slaat peuters Brengen en halen: kruipt weg bij zijn moeder, angstig bij het brengen; bij het halen daagt hij zijn moeder uit 5 Kring: wil niet meedoen met groepsspelletjes, loopt weg bij het voorlezen Binnen en buiten: kan buiten lekker uitrazen en geeft dan minder problemen 6 Overig: vooral later op de ochtend agressief gedrag; thuis geen problemen ■ Praten met collega's en/of zorgcoördinator over haar observatie en het verschil in gedrag van Frank in de peutergroep en thuis. Een collega vertelt over haar ervaringen met een kind met een soortgelijk gedrag. Zij raadt aan nog eens goed op te letten welke groepsbezigheden Frank aantrekkelijk vindt, om hem daarmee bij de groep te betrekken. Ook zou aan de ouders gevraagd kunnen worden welke spelletjes bij Frank favoriet zijn.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 40 -
Gewenst gedrag moet benadrukt worden en ongewenst gedrag genegeerd. De zorgcoördinatrice adviseert om nog eens met de ouders te gaan praten en ook te vragen of Frank thuis is veranderd sinds hij naar het peutercentrum gaat. ■ Praten met ouders en het maken van afspraken. Bij het halen en brengen heeft de ped. medewerker al veel gepraat met de ouders van Frank over zijn gedrag. De ped. medewerker heeft aangegeven dat ze gericht naar Frank zal kijken en de gegevens zal opschrijven. De afspraak is gemaakt dat de ped. medewerker de observaties zal doornemen met de ouders. In gesprek met de ouders van Frank vertelt de ped. medewerker wat zij heeft geobserveerd. Het verschil met de thuissituatie wordt besproken. De ouders vinden dat Frank aanhankelijker is geworden sinds hij naar het peutercentrum gaat. Hij is eerder rustiger dan agressiever geworden thuis. Zij vinden het peutercentrum belangrijk voor het leren samen spelen met andere peuters. Er worden enige afspraken gemaakt over de benadering van de problemen met Frank: Frank zoveel mogelijk buiten laten spelen Frank lekker laten uitrazen Zijn agressieve gedrag zoveel mogelijk negeren Hem langzamerhand bij het groepsgebeuren proberen te betrekken; eerst met spelletjes die hij leuk vindt Thuis extra individuele aandacht geven Wederzijds melden als er veranderingen in zijn gedrag komen (bij voorbeeld thuis agressiever of op het peutercentrum minder agressief)
Er wordt afgesproken dat de ouders en de ped. medewerker contact zullen houden om te bekijken of de nieuwe aanpak werkt. Verder wordt afgesproken dat, als door de gekozen aanpak het agressieve gedrag niet afneemt hulp van buitenaf zal worden gevraagd. In de verschillende fases (signaleren, observeren, registreren, praten met collega's en/of zorgcoördinatrice, praten met ouders en maken van afspraken) zal ook de pedagoge een belangrijke rol vervullen. Op deze wijze wordt de kwaliteit die de ouders hebben als opvoeder als het ware aangevuld met de kwaliteit die zowel ped. medewerkers als zorgcoördinatrice bezitten. In zo'n samenspel kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden van de peuter volledig worden benut. 9.5
Mogelijke interventies bij opvallend gedrag
Naast doorverwijzing naar bijvoorbeeld een logopediste of wijkverpleegkundige kan het noodzakelijk zijn door te verwijzen naar bijvoorbeeld een Integrale Vroeghulp, Stichting MEE, Riagg, Kentalis.‟t Kwetternest of Medisch Kleuterdagverblijf. Daarnaast kan in overleg met ouders, ped. medewerkers en zorgcoördinatrice in het geval van een ontwikkelingsstoornis een actieplan worden opgesteld. In het geval van een stagnatie in de ontwikkeling (achterstand) kan een ontwikkelingsstimuleringsplan worden opgesteld. Binnen het peutercentrum willen we niet de pretentie hebben daadwerkelijk tot een afrondende diagnose te komen en daadwerkelijk te behandelen. Wel kan gesteld worden dat, met ondersteuning van de zorgcoördinatrice en ped. medewerkers in staat zijn, als het gaat om ontwikkelingsstoornissen en/of stagnatie in de ontwikkeling (achterstand) bij peuters, een individueel aanvullend programma aan te bieden. Dat programma moet uiteraard afgestemd zijn op de capaciteiten en behoeften van de peuter en gericht zijn op het optimaliseren van
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 41 -
de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende peuter. Zoals we in het voorbeeld van Frank hebben kunnen zien kan het systematisch en methodisch handelen (kijken naar peuters, signaleren, observeren, registreren, praten met collega's en/of zorgcoördinatrice, praten met ouders en maken van afspraken en advies vragen) een belangrijk en niet zo'n ingewikkeld hulpmiddel zijn. Bij iedere interventie moeten de ouders worden betrokken. Hun toestemming moet worden verkregen voordat tot interventie kan worden overgegaan. De ouders hebben immers het laatste woord als het gaat om hun peuter. Daarenboven is een gegeven dat interventie slechts zin heeft als daaraan medewerking wordt gegeven door de ouders. Bijlage: PeuterOntwikkelingsLijst van Stichting Piccino
Hoofdstuk 10. Een dag op het peutercentrum Inleiding Voor peuters is het belangrijk, dat ze zich veilig en vertrouwd voelen op het peutercentrum. Deze veiligheid en vertrouwdheid wordt vergroot door te werken met een vaste ochtend- of middagindeling. Het geeft de peuters een houvast. Alles wat er gebeurt op het peutercentrum wordt daarmee begrijpelijk en overzichtelijk voor ze. Op het peutercentrum is deze manier van werken dan ook heel gebruikelijk. Zo'n ochtend (of middag) op peutercentrum Nistelrode is als volgt opgebouwd: 8.00 - 8.45 u. De binnenkomst van de peuters van een verlengd ochtenddagdeel 8.45 - 9.00 De binnenkomst van de peuters met een normaal ochtenddagdeel 9.00- 11.45 Aanbieden van activiteiten, fruit eten, buiten spelen en afsluiten in de kring 11.30-11.45 De peuters die alleen de ochtend deelnemen worden weer opgehaald 12.00-13.00 Nieuwe kinderen worden gebracht voor het middagdagdeel 12.00-12.30 Er wordt samen gegeten tussen de middag 12.30-13.00 Evt. rusten voor peuters die een hele dag blijven. 13.00-13.15 Brengen van peuters voor het middagdagdeel 15.45 16.00 Ophalen van de peuters van een normaal middagdagdeel 16.00-17.00 Ophalen van peuters die aan een lang dagdeel hebben deelgenomen
10.1
De binnenkomst van de peuters en het 'afscheid nemen'
De ped. medewerker begroet ouders en peuters bij het binnenkomen en begeleidt ze zo veel mogelijk bij het nemen van afscheid van elkaar. Dit afscheid nemen kan soms enige tijd in beslag nemen. Vooral jonge peuters hebben er behoefte aan, dat hier zorgvuldig mee wordt omgegaan. De overgang tussen de sfeer thuis en de sfeer op het peutercentrum kan groot zijn. Sommige kinderen hebben de tijd nodig om (weer) te wennen aan de drukte van de peutergroep. De meeste ouders blijven dan ook nog even en spelen wat met hun kind. Voor de peuter geeft dit een gevoel van veiligheid; 'nog even bij mama/papa op schoot'. Voor andere peuters is het juist beter om dit afscheid nemen zo kort mogelijk te houden. Het langer blijven van de ouder heeft hier het omgekeerde effect. Het maakt het losmaken er eerder moeilijker op. Een belangrijke taak voor de ped. medewerker is het juiste moment voor het afscheid vast te stellen.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 42 -
Bij het afscheid nemen is vooral duidelijkheid geboden. Kinderen moeten weten wanneer hun vader of moeder er nog wel is en wanneer niet. Vertrekken zonder afscheid te nemen maakt kinderen angstig en onzeker. Duidelijkheid wordt ook gegeven doordat de ped. medewerker samen met het kind de ouder uitzwaait. Tijdens het brengen zullen er eveneens afspraken moeten worden gemaakt over het tijdstip van ophalen. Kinderen kunnen zich alleen maar veilig en vertrouwd voelen, als ze weten dat ze ook weer worden opgehaald. Door het aangeven van een duidelijk oriëntatiemoment (dagritmefoto‟s) wordt het tijdstip van ophalen voor de peuter zo concreet mogelijk. Bij voorbeeld "als we in de kring zijn geweest, komt mama weer terug". De peuters kiezen zelf uit waarmee ze bezig willen zijn. De ene peuter zal bij voorbeeld graag willen bouwen of klimmen. Dit kan een geweldige spanningsontlading voor hem zijn. Een andere peuter wil liever rustig aan tafel een puzzel zitten maken. Dit vrije spel biedt peuters de mogelijkheid om ieder op zijn eigen manier (weer) vertrouwd te worden met de sfeer van het peutercentrum
10.2
Het meedoen met een activiteit
Tijdens het peuterprogramma is er voor de peuters de mogelijkheid om mee te doen aan een activiteit. Zo'n activiteit kan bij voorbeeld zijn: een tekening maken, met vingerverf werken, figuurtjes opplakken, enzovoort. Op het peutercentrum wordt uitgegaan van het principe dat het meedoen aan activiteiten niet verplicht is. Peuters die beslist niet willen meedoen, hoeven ook niet. Peuters die keer op keer een "nee" laten horen, worden echter wel gestimuleerd om toch mee te doen. De ped. medewerker haalt ze erbij, neemt ze op schoot, of helpt de peuter een eindje op gang. De activiteit wordt dan vaak zo aantrekkelijk voor ze, dat ze de verleiding niet langer kunnen weerstaan. Bij de activiteiten wordt zo veel mogelijk een onderscheid gemaakt in activiteiten voor de oudste peuters en activiteiten voor de jongere peuters. Hierbij wordt het materiaal afgestemd op de mogelijkheden van de peuter. Knippen bij voorbeeld is alleen geschikt voor sommige oudste peuters. Scheuren daarentegen is een activiteit die vooral voor de jongere peuters aantrekkelijk is. Om iedere peuter evenveel aandacht te kunnen geven wordt de activiteit in een kleine groep uitgevoerd, bij voorbeeld niet meer dan zes kinderen tegelijk. Voor de peuters, die niet bezig zijn met de activiteiten, is er het vrije spel. Wanneer er met twee ped. medewerkers wordt gewerkt, worden de taken verdeeld. De ene medewerker houdt overzicht over het vrije spel, de andere concentreert zich op de activiteit. Anders wordt de tafel, waaraan het groepje zit te werken, zo opgesteld dat de ped. medewerker oog houdt op alle peuters.
10.3 De kring Er zijn twee soorten rustmomenten: 1. het moment waarin fruit gegeten wordt. 2. de kring met het drinken van de limonade en het doen van spelletjes en liedjes. Vooral voor jonge peuters is lang stilzitten in de kring nog heel moeilijk. Op peutercentrum Nistelrode is het daarom gebruikelijk om twee rustmomenten te houden. Aan het begin van het dagdeel is er het moment met het eten van fruit. Later op het dagdeel wordt er dan tijd ingeruimd voor de kring met het
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 43 -
drinken van de limonade en het doen van spelletjes en liedjes. Op peutercentrum Nistelrode wordt er de voorkeur gegeven aan een kring met zowel het drinken als de spelletjes en liedjes. Om de aandacht van de peuters vast te houden wordt er vaak veel variatie aangebracht in de wijze van aanbieden. Bijvoorbeeld eerst aan tafel voor het eten van het fruit en vervolgens in de kring voor limonade, de spelletjes en liedjes. Bij de kring is het belangrijk dat de peuters voldoende bewegingsruimte hebben. Bewegingsspelletjes zijn altijd erg in trek bij peuters. Maar om te bewegen is ruimte nodig. Iets wat leuk is, ontaardt anders al gauw in ruzie. Door te weinig ruimte zit je elkaar immers alleen maar in de weg. De meeste peuters reageren enthousiast op de kring. Vooral met de spelletjes en liedjes doen ze graag mee. Samen spelletjes doen en liedjes zingen is behalve leuk ook nuttig voor peuters. Het komt hun sociale ontwikkeling ten goede en de taalontwikkeling wordt er mee gestimuleerd.
10.4
De tijd na het fruit eten
Bij mooi weer is er vervolgens volop gelegenheid voor het buiten spelen. De kinderen kunnen fietsen, klimmen en / of spelen in de zandbak. Bij het buitenspelen staat de veiligheid voorop. Het materiaal moet in orde zijn en er moet voldoende toezicht zijn op gevaarlijke waaghalzerij- en, zoals klimmen over het hek, elkaar van de glijbaan afduwen, of met de fiets op andere kinderen inrijden. De ped. medewerker loopt zoveel mogelijk rond, zodat ze goed kan volgen waar de kinderen mee spelen. Wanneer de peuters niet naar buiten gaan, leent deze tijd zich bij uitstek voor het spel in de groepsruimte. Heel stimulerend is het om materialen in te brengen die de fantasie prikkelen. Bijvoorbeeld een grote lap over het klimhuis is voor peuters meteen een tent, of 'hun huis'. Grote dozen waar je in kunt zitten, of waar je doorheen kan kruipen zijn reuze spannend. Peuters vinden het altijd leuk als de begeleider met hen meespeelt. Bij dit meespelen vermijdt de ped. medewerker zoveel mogelijk haar eigen leidende rol. Het beste is dat de ped. medewerker de peuter volgt in zijn spel, zoals de peuter dat zelf aangeeft. Er is ook ruimte om te zingen en dansen.
10.5
Einde van een dagdeel
Tussen 11.30 en 11.45, of tussen 15.45 en 16.00 uur u. komen ouders hun peuter ophalen die klaar zijn met het ochtend / middagprogramma. De peuters die een verlengd dagdeel hebben gaan zich klaarmaken om aan tafel te gaan of er is tijd voor vrij spel.(middag) Om verwarring te voorkomen en aan beide onderdelen alle aandacht te kunnen geven, zullen beide ped. medewerker ervoor moeten zorgen dat rond dit tijdstip alle groepsactiviteiten zijn afgerond. In het laatste kwartier ronden we gezamenlijk alle groepsactiviteiten af in de kring en we benoemen de kinderen die opgehaald worden en die blijven eten/spelen. Een ped. medewerker houdt zich vervolgens bezig met de ouders van de vertrekkende peuters. Voor ouders is het leuk om te horen, wat hun peuter die ochtend heeft gedaan. Even een kort gesprekje is daarvoor vaak al voldoende. Sommige peuters zijn tijdens de ochtend weer zo vertrouwd geraakt met het peuterprogramma, dat ze moeite hebben met de overgang naar thuis. Door ze gedag te zeggen en ze uit te leggen dat al het speelgoed er nog is als ze de volgende keer weer komen, helpt de ped. medewerker hen met het
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 44 -
afscheid. Om 11.45 u. zijn de peuters opgehaald. De andere pedagogisch medewerker blijft achter met de kinderen die blijven en richt zich op hen. Zij gaat of tafel dekken (ochtend) of een 2e drinkmoment plannen. (middag)
10.6 Eten op een peutercentrum We eten gezamenlijk aan een gedekte tafel. Kinderen hebben een eigen boterham en drinken bij zich. Er is fruit en een extra cracker indien nodig. We voeren gesprekjes aan tafel. We wachten op elkaar tot we klaar zijn of tot uiterlijk 12.30 u. Daarna mogen kinderen van tafel. Kinderen met een verlengd middagdagdeel die mee willen eten moeten er zijn om 12.00 om aan te schuiven. Na 12.30 verwachten wij dat ze thuis gegeten hebben. Kinderen mogen daarna hun eigen tijd invullen. We ruimen op, en vegen de vloer en maken ons klaar voor het ophaalmoment c.q. de ontvangst van de middagkinderen.
10.7 Rusten op een peutercentrum Kinderen die hier behoefte aan hebben worden vanaf 12.30 verschoond en even te rusten gelegd op een stretcher. Zij hoeven niet perse mee te doen met het middagprogramma, maar sluiten aan wanneer zij wakker worden.
Hoofdstuk 11. Het eerste en laatste dagdeel op het peutercentrum
Inleiding Voor een peuter is de eerste ochtend of middag op een peutercentrum een hele stap. Op het peutercentrum is alles ook zo anders dan ze thuis gewend zijn: veel meer en ander speelgoed, een heel andere ruimte en allemaal andere kinderen, die hij meestal nog niet kent. Voor sommige peuters betekent het bovendien voor het eerst niet meer het vertrouwde gezicht van moeder en/of vader om zich heen. Ook voor de ouders is het nog wennen om hun kind te moeten achterlaten in een omgeving die in het begin nog heel vreemd voor hen is. Zowel ouder als peuter hebben begeleiding nodig in dit 'loslaten' van elkaar. 11.1
Regels voor het wennen
Op Peutercentrum Nistelrode is er voor het wennen, bepaalde regels opgesteld. De eerste keer is het bij voorbeeld de gewoonte, dat de ouder een gedeelte van de ochtend blijft. Geleidelijk aan raken de peuters vertrouwd met het besef, dat vader of moeder weggegaan, maar dat ze ook altijd weer terugkomen om je op te halen. Voor de ped. medewerkers zijn er een aantal mogelijkheden om de peuter over zijn eerste drempelvrees heen te helpen. Allereerst zal ze moeten proberen contact te krijgen met het kind. Dit doet ze bij voorbeeld door samen met moeder/vader en de peuter een spelletje te doen. Of ze begint een gesprekje
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 45 -
via de knuffel, als de peuter die bij zich heeft. Voor een peuter is dat veel veiliger dan wanneer de medewerker als vreemde juf ineens het woord tot hem richt. Sommige peuters vinden het al leuk om een activiteit te doen, zoals een puzzel maken, waarbij de ped. medewerker ze dan een handje kan helpen. De ped. medewerker zal er steeds rekening mee moeten houden, dat iedere peuter op z'n eigen manier op de nieuwe situatie reageert. De ene peuter voelt zich bijvoorbeeld gesteund door even bij de ped. medewerker op schoot te zitten, terwijl een andere peuter daar weer helemaal niets van moet hebben. Voor nieuwkomers kan ook het lawaai op het peutercentrum heel overweldigend zijn. De ped. medewerker zorgt voor een rustig verloop in de groep. Het nieuwe kind en de ouder kunnen beter iets eerder, of net iets later komen, zodat er tijd is om even rustig met de ped. medewerker te kunnen praten. De ped. medewerker kan ook heel goed de andere kinderen betrekken bij het gewenningsproces. Het eerste wat zij kan doen is ze allemaal bij naam aan de nieuwe peuter voor te stellen. Verder zal er vast wel een peuter te vinden zijn, die wil meehelpen aanwijzen waar al het speelgoed staat. En samen met een andere peuter je stoel in de kring zetten, is veel minder eng voor een nieuwe peuter, dan wanneer je dit helemaal alleen moet doen. Ook de gewoonten op het peutercentrum worden zo duidelijk mogelijk uitgelegd. Het 'kringetje' of het 'fruit eten “ klinken de oude peuters dan misschien overbekend in de oren, maar een nieuwe peuter weet absoluut niet wat de ped. medewerker daarmee bedoeld. Peuters zijn zelf ook vindingrijk en vinden er van alles om het spannende van de eerste keren op het peutercentrum minder spannend te maken. Een knuffel meenemen is daar een voorbeeld van. Een knuffel voelt veilig en vertrouwd en is een houvast. Maar een knuffel kan evengoed een zakdoek zijn, of een lapje, of zelfs een paar steentjes of een watje. De ontreddering is vaak groot, als ze hun knuffel kwijt zijn. Een vast plekje, waar ze hun knuffel even kunnen wegleggen zonder dat de anderen er bij kunnen komen, kan veel leed voorkomen. De drempel voor het peutercentrum kan ook al wat worden verlaagd doordat de ouders thuis de peuter op het peutercentrum voorbereiden, bij voorbeeld door er samen een boekje over te lezen of er samen over te praten. Bij het inschrijven van een nieuwe peuter, worden de ouders gewezen op het belang van een goede voorbereiding. 11.2 Het laatste dagdeel op peutercentrum Nistelrode Het afscheid van de peutergroep is zowel voor de betreffende peuter als voor de ouder en de ped. medewerker een belangrijke gebeurtenis. Het is dan ook een gebeurtenis waar niet zomaar aan voorbij gegaan kan worden. Hoe afscheid nemen? Het afscheid nemen wordt gedaan in de kring. Op deze manier kan de ped. medewerker alle kinderen bij het afscheid betrekken. De peuter mag dan zijn traktatie uitdelen. Maar voordat het zover is worden er eerst liedjes gezongen en een spelletje gedaan. Uiteraard heeft de vertrekkende peuter daarbij de eerste keuze. Voor het kind is dit het moment om nog een keer zijn favoriete liedje te horen. Het afscheid krijgt op deze manier voor de peuter iets feestelijks. Hij is het middelpunt van de kring. De meeste peuters voelen zich ook al heel groot op deze dag. "Ik mag naar de basisschool" vertellen ze trots de andere kinderen. Maar ondanks al dit 'feestelijke' betekent weggaan ook afscheid nemen van al het vertrouwde op het peutercentrum. Dit maakt het afscheid er niet altijd even gemakkelijk op. Door op deze wijze afscheid te nemen krijgt de peuter de mogelijkheid om de peuterperiode af te
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 46 -
sluiten. Hierdoor kan hij zich openstellen voor al het nieuwe wat hem te wachten staat.
Hoofdstuk 12. De vieringen Inleiding Feestvieren hoort er op het peutercentrum helemaal bij. Een feest is voor de peuters een welkome onderbreking van de dagelijkse routine op de peutergroep. Op peutercentrum Nistelrode worden dan ook regelmatig feestjes gevierd. In dit hoofdstuk wordt aangegeven waarom feestvieren zo belangrijk is en wanneer er feest wordt gevierd. Feestvieren; waarom en wanneer? Feestvieren is om verschillende redenen belangrijk voor kinderen. Voor peuters die nog weinig tijdsbesef hebben, geven de feesten een houvast. Een vraag van een peuter "wanneer ben ik jarig?" is moeilijk te beantwoorden wanneer er alleen van een datum wordt uitgegaan. Voor een peuter wordt het veel begrijpelijker, wanneer hem wordt uitgelegd: "eerst komt Sinterklaas, dan vieren we Kerstmis en vlak daarna ben jij jarig". Feestvieren betekent bovendien samen plezier maken, samen de traktatie opeten, samen van de sfeer genieten, wat de sociale ontwikkeling van kinderen ten goede komt. Een feest roept ook emoties op, zoals blijheid, vrolijkheid, maar het ongewone kan evengoed angstig of spannend zijn. Doordat de feesten een steeds terugkerend gebeuren zijn, wordt hen de mogelijkheid om ermee om te leren gaan. Elke ped. medewerker heeft haar eigen manier van feestvieren, bij voorbeeld voor het vieren van de verjaardagen van de kinderen. Het verjaardag vieren wordt zo een vaste gewoonte, wat voor de kinderen een stukje vertrouwdheid geeft. Doordat de kinderen al meerdere keren hebben kunnen zien wat er gebeurt bij het verjaardag vieren, vermindert dit bovendien de spanning wanneer ze zelf de jarige peuter zijn. Door het jaar heen komt men steeds de volgende feesten tegen: 1 2 3 4 5 6 7
de verjaardagen van de peuters (en van de ped. medewerkers ) het Sinterklaasfeest Kerstmis Carnaval Pasen het jaarlijkse uitstapje de jaarafsluiting van het peuterprogramma
Peutercentrum Nistelrode heeft een plekje aan de muur, waarop de verjaardagen van de kinderen staan aangekondigd. Soms is dit gedaan in de vorm van een boomtak, die de maanden van het jaar aangeeft en lieveheersbeestjes die de plek aanduiden wanneer een kind jarig is. Een andere keer heeft het peutercentrum bijv. een verjaardagstrein, waarbij iedere wagon met een verjaardagsdatum erop door een peuter zelf is ingetekend, ingekleurd of beplakt. Op de verjaardag zelf krijgt de jarige een echte feestmuts op. Het luid toezingen en het uitblazen van de kaarsjes maken het feest compleet. Zo heeft iedere peutergroep z'n eigen Sinterklaasfeest, Kerstfeest, verjaardagsfeest, enzovoort, waarbij de actieve inbreng van de ouders meestal groot is.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 47 -
Uitstapje Als we met een peutergroep een bezoek brengen aan de bibliotheek, gaan we lopend daar naar toe. Om de veiligheid te waarborgen vragen we enkele ouders om met ons mee te gaan. De kinderen houden zich om en om vast aan een lang touw. Vooraan en achteraan het touw lopen volwassenen. Aan de zijkanten van het touw lopen ook volwassenen om goed toezicht op de kinderen te hebben. Pas binnen in de bibliotheek laten de kinderen het touw los. Als we teruglopen controleren we eerst goed of we alle kinderen hebben en gaan vervolgens op dezelfde manier weer terug naar het peutercentrum. Daar aangekomen tellen we weer of we alle peuters hebben.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 48 -
Hoofdstuk 13. VVE Gemeente Bernheze Samenvatting Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie In het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie zijn de minimumeisen voor de uitvoeringscondities en kwaliteit van voorschoolse educatie opgenomen. GGD en onderwijsinspectie toetsen de kwaliteit. We vatten de basisvoorwaarden hieronder samen. Locatie Voorschoolse educatie dient te worden uitgevoerd op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. De basisvoorwaarden komen beter tot hun recht op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf dan thuis. Voor voorschoolse educatie is het namelijk belangrijk dat dit plaatsvindt in een stimulerende omgeving. Ten minste vier dagdelen per week Voorschoolse educatie wordt aangeboden gedurende ten minste vier dagdelen of ten minste 10 uur per week. Een dagdeel voorschoolse educatie bestaat uit ten minste tweeënhalf uur interactieve en educatieve activiteiten op de voorschoolse voorziening. De eis voor ten minste vier dagdelen komt voort uit onderzoek waaruit is gebleken dat om positieve resultaten met voorschoolse educatie te behalen, er sprake moet zijn van voldoende intensiteit. Gemeenten bieden voorschoolse educatie aan in ieder geval de kinderen van 2,5 en 3 jaar met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. Op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Leerplichtwet 1969 is het niet mogelijk om ouders te verplichten om hun kind vier dagdelen per week deel te laten nemen aan voorschoolse educatie. Wel rust, op basis van de Wet op het primair onderwijs, op gemeenten een inspanningsplicht om ouders van doelgroepkinderen te motiveren om hun kinderen gedurende vier dagdelen of ten minste 10 uur per week deel te laten nemen aan voorschoolse educatie. Maximale groepsgrootte en aantal beroepskrachten Ook de intensiviteit van de begeleiding is een belangrijke basisvoorwaarde voor kwaliteit. In kleine groepen krijgen kinderen meer aandacht en mogelijkheden tot interactie. Voorts is een dubbele bezetting nodig om persoonlijke instructie te geven aan kinderen die extra aandacht nodig hebben. In dit besluit wordt de verhouding van beroepskracht en kind in voorschoolse educatie vastgelegd op maximaal 1:8, met een maximale groepsgrootte van 16 kinderen. Bij groepen met meer dan acht kinderen staan dus ten minste twee beroepskrachten per groep. Voor kinderdagverblijven bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijke aanwezige kinderen ten minste één beroepskracht per zes kinderen in de leeftijd van twee tot drie jaar. Voor kinderen in de leeftijd van drie tot vier jaar is dit één beroepskracht per acht kinderen. Opleidingseisen personeel Het is belangrijk dat het personeel dat voorschoolse educatie geeft voldoende kennis en vaardigheden heeft op het gebied van ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen. Daarom is vastgelegd dat voor iedere groep van meer dan acht kinderen ten minste twee beroepskrachten staan met de opleiding pedagogisch werk op minimaal MBO-3 niveau (PW-3). Voor groepen met acht of minder kinderen volstaat één beroepskracht met minimaal PW-3. Voor kinderdagverblijven bestaat deze eis al.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 49 -
Scholing van personeel in het werken met voorschoolse educatie Op basis van dit besluit dienen houders van voorschoolse voorzieningen ervoor zorg te dragen dat het personeel dat voorschoolse educatie geeft, geschoold is in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden bij jonge kinderen en geschoold is in het werken met programma‟s voor voorschoolse educatie. Ook is de houder van de voorschoolse instelling verplicht om jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Dit plan moet de wijze waarop de vaardigheid in voorschoolse educatie wordt onderhouden, beschrijven. Het doel van het opleidingsplan is om het personeel in staat te stellen om op regelmatige basisscholing te volgen op het gebied van voorschoolse educatie. Ontwikkelingsdomeinen in de programma’s voor voorschoolse educatie Voorschoolse educatie stimuleert de brede ontwikkeling van jonge kinderen. Uit onderzoek is bekend dat de verschillende ontwikkelingsdomeinen bij jonge kinderen verbonden zijn met elkaar. Om te komen tot effectieve ontwikkelingsstimulering is het belangrijk dat de verschillende domeinen een plaats hebben in het programma. Daarom kan voor voorschoolse educatie enkel een programma voor voorschoolse educatie gebruikt worden waarin de hieronder te noemen ontwikkelingsdomeinen op gestructureerde en samenhangende wijze gestimuleerd worden. Dit zijn de volgende domeinen: – Taal: het goed beheersen van de Nederlandse taal is voor de verdere schoolloopbaan essentieel. Over het algemeen maken kinderen die in een taalarme omgeving opgroeien deel uit van de doelgroep. Extra taalstimulering is dan ook vanuit dit oogpunt nodig. – Rekenen: de taalverwerving bij jonge kinderen hangt samen met de cognitieve ontwikkeling. Bovendien is rekenen – samen met taal – één van de basisvaardigheden die alle kinderen moeten kunnen beheersen. – Sociaal-emotionele ontwikkeling: kinderen tussen tweeënhalf en vier jaar oud leren door middel van spel. Om te kunnen spelen is het belangrijk dat kinderen leren samenwerken, omgangsvormen kennen en kunnen luisteren naar elkaar. De doelgroep voor voorschoolse educatie bestaat voor een deel uit kinderen waar in de thuissituatie opvoedstress bestaat of uit kinderen die thuis weinig aandacht krijgen. Juist voor deze kinderen is het essentieel dat hun persoonlijke ontwikkeling wordt gestimuleerd en dat zij zich op sociaal-emotioneel vlak stabiel kunnen ontwikkelen. – Motoriek: spel en beweging zijn cruciaal in de ontwikkeling van jonge kinderen. Stimulering van de hierboven genoemde ontwikkelingsdomeinen zal vaak in de vorm van spel en beweging zijn. Juist omdat jonge kinderen moeten spelen en omdat zij spelend het beste leren. In dit besluit wordt niet neergelegd met welke programma‟s gewerkt mag worden. Wel worden de onderdelen vastgelegd om zo het kader te creëren voor het programma dat gebruikt wordt voor voorschoolse educatie. De programma‟s die deze ontwikkelingsdomeinen bevatten, zijn ook programma‟s die door het Nederlands Jeugdinstituut als effectief zijn beoordeeld. In opdracht van het ministerie van OCW heeft Sardes negen bestaande programma‟s voor voorschoolse educatie beoordeeld op de mate waarin het programma aandacht heeft voor de vier onderscheiden ontwikkelingsdomeinen. Sardes concludeert dat de programma‟s Piramide, Puk & Ko, Startblokken, Kaleidoscoop, Doe meer met Bas, Speelplezier en Sporen aan de voorwaarde voldoen dat ze in meer of mindere mate aandacht besteden aan de ontwikkelingsdomeinen. Een belangrijke succesfactor van voorschoolse educatie is het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid. Alle bovengenoemde programma‟s voor voorschoolse educatie bieden ondersteuning of activiteiten aan voor leidsters om ouders een actieve rol te geven bij de ontwikkeling van hun kind. Vergelijking met bestaande vereisten voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven In onderstaand schema zijn de vereisten die worden gesteld aan voorschoolse educatie naast de bestaande vereisten voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven gezet. Hieruit blijkt dat voor wat
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 50 -
betreft de vereisten voor personeel en groepsgrootte de vereisten voor voorschoolse educatie nauwelijks afwijken van de vereisten in kinderdagverblijven. Voor peuterspeelzalen is dit wel het geval, met name voor wat betreft het opleidingsniveau van het personeel. De punten ten aanzien van scholing, programma en het aantal dagdelen zijn wel aanvullingen op de bestaande vereisten. Extra scholingseis - - Module /training / certificaat voorschoolse educatie Programma - Programma voorschoolse educatie gericht op vier ontwikkelings-domeinen VVE gemeente Bernheze Praktische uitvoering van VVE. 1.Ouders hebben op het inschrijvingsformulier aangegeven wat de hoogst genoten opleiding is. Hiermee kunnen we het schoolgewicht bepalen . Verder wordt in samenwerking met Consultatiebureau de specifieke VVE indicatie besproken en vastgelegd in een “Indicatieformulier Doelgroepkinderen”. Zo vormen het schoolgewicht en indicatiestelling door het Consultatiebureau samen een indicatie voor het VVE. Ouders geven toestemming voor Indicatie VVE. 2.In overleg met de gemeente worden deze kinderen 4 dagdelen aangeboden. 3. Ouders ondertekenen een contract waarbij de afspraken omtrent VVE staan vermeld. 4. Kinderen worden 4 dagdelen geplaatst. Bij voorkeur in dezelfde ruimte. 5. Tijdens deze dagdelen wordt gewerkt met thema‟s van Puk en Ko. Aan de hand van een jaarplanning wordt hiermee gewerkt. 6. Voor de VVE kinderen wordt per kind een behandelplan ( VVE kind dossier) opgesteld. Deze omvat een beschrijving van de doelstelling voor VVE bij het kind en de uitvoering hiervan. 7. De zorgcoördinator zorgt voor de afname van de Cito toetsjes en bespreekt deze met de ouders en Pedagogisch medewerksters. 8.De zorgcoördinator haalt elke week de VVE kinderen uit de groep om ze gedurende 20 minuten extra aandacht te geven a.d.h.v. een behandelplan. 9. Regelmatig zullen de ontwikkelingen en vorderingen van VVE kinderen met de ouders worden besproken (door zorgcoördinator en pedagogisch medewerkers). 10.Er wordt een actieve ouderbetrokkenheid verwacht. 11. Alle VVE kinderen worden warm overgedragen naar de basisscholen. 12. Als een VVE kind 3 maanden op de basisschool zit wordt hij/zij wederom besproken en de bevindingen worden vastgelegd in VVE kind dossier.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
Bijlage: Toelichting bij
- 51 -
PeuterOntwikkelingsLijst (POL)
de PeuterOntwikkelingsLijst.
Beste ouder(s)/verzorger(s), ped. medewerkers en leerkrachten, Hierbij ontvangt u de PeuterOntwikkelingsLijst die gebruikt wordt door de ped. medewerkers van Stichting Piccino. Deze lijst is bedoeld om de ontwikkeling van individuele kinderen te registreren gedurende de periode dat hij/ zij de peuterspeelzaal bezoekt. Op deze manier kunnen de ped. medewerkers zo goed mogelijk aansluiten bij de behoeftes en ontwikkeling van het kind. Als uw kind bijna vier jaar is, kan deze lijst gebruikt worden om de basisschool te informeren, zodat de leerkrachten kunnen aansluiten bij de ontwikkeling van uw kind. De lijst kan ook gebruikt worden bij verhuizing naar een andere peutercentrum of opvang. Hieronder vindt u in het kort iets over de werkwijze: •
De ouders/ verzorgers van de peuters worden bij de plaatsing van hun kind door de ped. medewerker geïnformeerd over het bestaan en de bedoelingen van de PeuterOntwikkelingsLijst.
•
De ped. medewerkers verzamelen gegevens over iedere peuter door te observeren en met de kinderen te spelen en werken.
•
De verzamelde gegevens worden op twee momenten ingevuld op de lijst: de eerste keer wanneer het kind ongeveer een half jaar het peutercentrum heeft bezocht; de tweede keer ongeveer 4 weken voordat de peuter naar de basisschool gaat.
•
De twee ped. medewerkers van een peutergroep vullen samen de lijst in zodat een brede kijk op het kind ontstaat. Beide ped. medewerkers kunnen dan ook de ouders/verzorgers en de leerkrachten bij eventuele vragen te woord staan.
•
Wanneer de ped. medewerkers vragen hebben m.b.t. de ontwikkeling van een peuter gaan zij in gesprek met ouders en wachten niet totdat de lijst wordt aangeboden.
•
Wanneer de ped. medewerkers vragen blijven houden bij het gedrag van kinderen kunnen ze na overleg met de ouders, de zorgcoördinator verzoeken een kind te observeren.
•
Een paar weken voordat de peuter naar de basisschool gaat krijgen ouders de ingevulde lijst mee naar huis. De ped. medewerkers vragen hen deze door te lezen en daarna de lijst weer in te leveren. Eventueel volgt hierop een gesprek wanneer ouders en/of leidsters daar behoefte aan hebben . Door ondertekening van de lijst geven ouders toestemming dat deze aan de basisschool wordt doorgegeven.
•
De ped. medewerkers geven, met toestemming van de ouders/ verzorgers, de lijst door aan de basisschool, zodat deze kan aansluiten bij de ontwikkeling. Dit gebeurt voordat het kind naar de basisschool gaat.
•
De basisschool kan naar aanleiding van de lijst en/of naar aanleiding van eigen ervaringen met het kind contact op nemen met het peutercentrum om zich nader te laten informeren.
•
De peuterspeelzaal behoudt het recht om drie maanden nadat de peuter de peuterspeelzaal heeft verlaten, bij desbetreffende basisschool te informeren naar de ontwikkeling van het kind.
•
De basisschool zorgt ervoor dat er zorgvuldig en verantwoordelijk wordt omgegaan met de gegevens van de PeuterOntwikkelingsLijst.
Wij hopen dat wij op deze manier een bijdrage leveren aan de goede begeleiding van alle kinderen voor en tijdens hun schoolloopbaan. Stichting Piccino Peutercentra Bernheze.
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 52 -
PeuterOntwikkelingsLijst
Naam peutergroep: ………………………………………Tel.nr.:…………………......... Op welke dagdelen? ……………………………………………………………………….....
Gegevens kind - naam :
……………………………………….
- geboortedatum :
…..... - ….....-„ ….....
- geslacht :
jongen meisje
- welke taal wordt thuis met het kind gesproken? ………………………….................. - vanaf welke datum bezoekt het kind de peutergroep ? - aantal dagdelen per week
............
PeuterOntwikkelingsLijst ingevuld door : …………………………………………... ………………………………………….. Eerste observatie ...............
Tweede observatie ........................
Naar welke basisschool gaat het kind? ……………………………………………………… (in te vullen op het moment dat de peuter het peutercentrum verlaat).
…..... - ….....-„ ….....
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 53 Leeftijd……
Leeftijd……
Sociaal - emotionele ontwikkeling vaak
soms
zelden
vaak
soms
zelden
- het kind voelt zich op zijn gemak in de groep
- het kind zoekt contact met andere kinderen
- het kind zoekt contact met de ped. medewerker
- het kind komt op voor zichzelf
- het kind kan zijn/haar emoties te uiten
- het kind gedraagt zich naar de regels van de groep
- het kind kan omgaan met correcties
- het kind kan met nieuwe situaties omgaan
- het kind durft in de kring iets te zeggen
-het kind neemt gemakkelijk afscheid
Toelichting :
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 54 -
Speel / Werkgedrag vaak
soms
zelden
vaak
soms
zelden
- het kind is betrokken bij liedjes, versjes en spelletjes in de kring
- het kind doet actief mee met deze kringactiviteiten
- het kind kiest zelf
- het kind heeft plezier in waar het mee bezig is
- het kind kan enige tijd bezig zijn met wat het gekozen heeft
- het kind kiest afwisselend - het kind beleeft plezier aan Het creatief bezig zijn - het kind kan samenspelen
- het favoriete speelgoed / activiteit van het kind is: ………………………………………………………………………………….
Toelichting :
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
Spraak / Taalontwikkeling
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 55 vaak
soms
zelden
vaak
soms
zelden
- het kind begrijpt wat er gezegd wordt
- het kind kan via taal duidelijk maken wat het wil
- het kind is verstaanbaar
- het kind praat uit zichzelf tegen de ped. medewerker
- het kind kan luisteren als een ander iets vertelt - en reageert hierop
Toelichting :
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
Motorische ontwikkeling goed
vold.
matig
goed
vold.
matig
- de grove, doelgerichte bewegingen verlopen soepel ( bijv. rennen, klimmen, springen en fietsen)
- de kleine motorische beheersing begint op gang te komen ( bijv. tekenen, bouwen, kralen rijgen)
Toelichting:
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
Pedagogisch beleid Stichting Piccino
- 56 -
Zelfredzaamheid ja
nee
vaak
soms
zelden
vaak
soms
zelden
- het kind kan met enige hulp naar het toilet
- het kind probeert al dingen zelfstandig te doen
- het kind is zindelijk
- het kind helpt mee met opruimen
ja nee .
Toelichting:
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… Op het peutercentrum is specifiek aandacht besteed aan:
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… De zorgcoördinator is ingeschakeld:
ja
nee
Toelichting: bijv. Externe hulpverlening ingeschakeld
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… De leidsters wensen deze lijst mondeling toe te lichten op de basisschool:
ja
nee
Misschien zijn sommige zaken niet helemaal duidelijk voor u of bent u het niet eens met het een of het ander. Neem in dat geval s.v.p. contact op met de ped. medewerkers. Zij gaan graag met u in gesprek! De leerkracht van de basisschool is ook heel benieuwd hoe uw kind zich heeft ontwikkeld op het peutercentrum en wil hier graag bij aansluiten. Wanneer u de ingevulde lijst weer ondertekend inlevert stemt u erin toe dat de ped. medewerker deze doorgeeft aan de basisschool die uw kind gaat bezoeken.
Datum ……………….....
Handtekening……………………………………………………………