Wireless Network 2,4 Ghz
PC Card Adapter MiMoXR WL-150 Snelle Installatie Gids
1. Installatie van software en hardware Installeer de software voordat u de wireless adapter in het slot plugt Stap 1. 1. Stop de installatie CD in het CD-ROM station, open Mijn Computer/CD-ROMstation en start het setup.exe bestand dat zich in de ‘Utility’ map bevindt. 2. Klik op Next om de installatie te beginnen en volg de instructies op uw scherm.
3. Als het installatieprogramma is afgerond de CD-ROM eruit halen en de computer afsluiten. Stap 2. 1. Stop de WL-150 draadloze PCMCIA adapter in de vrije PCMCIA-poort.
2. Start de computer. Stap 3. 1. Nadat Windows opnieuw is opgestart zal hij de nieuwe hardware zelf zien (de WL150). 2. Volg de aanwijzingen van de Windows Nieuwe Hardware Wizard en laat Windows automatisch zoeken naar het geschikte stuurprogramma. Let op: Windows 98SE gebruikers zullen mogelijk gebruik moeten maken van de Windows 98SE CD-ROM om de installatie af te kunnen ronden. 3. Afhankelijk van de versie van Windows die u gebruikt, is het mogelijk dat u een waarschuwing krijgt: ‘Voldoet niet aan de eisen van de Windows Logo-test’.
4. Klik op ‘Toch doorgaan’ (Windows XP) of ‘Ja’ (Windows 2000) om de installatie af te ronden. 5. Wanneer u gevraagd wordt uw land te kiezen, selecteer het land en klik op ‘Volgende’.
2. Configuratie van een draadloos netwerk volgens de ad-hoc-methode Na het installeren van de software wordt het pictogram van het hulpprogramma voor configuratie van een draadloos netwerk in het systeemvak van de Windows-taakbalk weergegeven. Sitecom-hulpprogramma Het pictogram van het hulpprogramma dient blauw te zijn; indien het pictogram rood is, betekent dat dat de configuratie van het WLAN ongeldig of niet voltooid is. Wanneer het pictogram geel is, dan is het signaal van de draadloze verbinding zwak. •
Dubbelklik op het pictogram of ga naar Start/Programs/Wireless Network [Start/Programma's/Wireless Network] en klik op Sitecom Wireless Utility.
•
Selecteer tabblad 'Profile Setting' ['Profiel instellen'] en klik op de toets 'New' ['Nieuw'].
•
Vul een profielnaam (bijvoorbeeld Sitecom) in en klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Vul de netwerknaam (bijvoorbeeld Sitecom) in, en zorg ervoor dat de netwerknaam (ook wel SSID genoemd) op alle draadloze adapters hetzelfde is. Selecteer als netwerktype 'Peer to Peer', kies als overdrachtssnelheid 'Automatic' en kies een kanaal. Gebruik bij een Peer-to-Peer-verbinding altijd hetzelfde kanaal en dezelfde netwerknaam. Klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Vink "Security" pas aan nadat de draadloze verbinding tot stand is gebracht en klik op "Next" ["Volgende"].
•
Selecteer bij 'IP Setting' ['IP-instelling'] de optie 'Enable' ['Inschakelen'] en klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Selecteer bij 'DHCP Status' ['DHCP-status'] de optie 'Disable' ['Uitschakelen']. Stel het 'IP Address' ['IP-adres'] in (bijvoorbeeld 192.168.1.1), waarbij het laatste cijfer van het IP-adres van elke pc met 1 wordt verhoogd. Het IP-adres van de tweede pc is dan 192.168.1.2, enzovoort. De instelling bij 'Subnet Mask' ['Subnetmasker'] dient hetzelfde (255.255.255.0) te zijn voor alle pc's. De 'Default Gateway' ['Standaardgateway'] en de 'DNS Server' ['DNS-server'] hoeven niet te worden ingevuld. Klik op 'Complete' ['Gereed'].
•
Klik op 'Finish' ['Voltooien'].
•
Selecteer de profielnaam en klik op 'Connect' ['Verbinden'].
•
Controleer of het pictogram van het hulpprogramma voor de configuratie van het draadloze netwerk van kleur is veranderd.
•
Sluit het hulpprogramma af door op de 'X' te klikken. Het pictogram van het hulpprogramma blijft zichtbaar in het systeemvak van de Windows-taakbalk.
•
Ga verder met hoofdstuk 4: Bestanden en printers delen.
3. Configuratie van een draadloos netwerk volgens de infrastructuurmethode Na het installeren van de software wordt het pictogram van het hulpprogramma voor configuratie van een draadloos netwerk in het systeemvak van de Windows-taakbalk weergegeven. Sitecom-hulpprogramma Het pictogram van het hulpprogramma dient blauw te zijn; indien het pictogram rood is, betekent dat dat de configuratie van het WLAN ongeldig of niet voltooid is. Wanneer het pictogram geel is, dan is het signaal van de draadloze verbinding zwak. •
Dubbelklik op het pictogram of ga naar Start/Programs/Wireless Network [Start/Programma's/Wireless Network] en klik op Sitecom Wireless Utility.
•
Selecteer tabblad 'Profile Setting' ['Profiel instellen'] en klik op de toets 'New' ['Nieuw'].
•
Vul een profielnaam (bijvoorbeeld Sitecom) in en klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Vul de netwerknaam (bijvoorbeeld Sitecom) in, en zorg ervoor dat de netwerknaam (ook wel SSID genoemd) op alle draadloze adapters en access points hetzelfde is. Selecteer als netwerktype 'Access Point', kies als overdrachtssnelheid 'Automatic' en klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Vink "Security" pas aan nadat de draadloze verbinding tot stand is gebracht en klik op "Next" ["Volgende"].
•
Selecteer bij 'IP Setting' ['IP-instelling'] de optie 'Enable' ['Inschakelen'] en klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Wanneer u gebruik maakt van een Sitecom Wireless Router of een andere DHCP server in het netwerk, zet u ‘DHCP Status’ op ‘Enable’ [‘Inschakelen’]. In alle andere situaties, selecteer bij 'DHCP Status' ['DHCP-status'] de optie 'Disable' ['Uitschakelen']. Stel het 'IP Address' ['IP-adres'] in (bijvoorbeeld 192.168.1.1) en zorg ervoor dat het IP-adres in hetzelfde bereik ligt als het access point. De instelling bij 'Subnet Mask' ['Subnetmasker'] dient hetzelfde (255.255.255.0) te zijn voor alle pc's. De 'Default Gateway' ['Standaardgateway'] en de 'DNS Server' ['DNS-server'] hoeven niet te worden ingevuld. Klik op 'Next' ['Volgende'].
•
Klik op 'Finish' ['Voltooien'].
•
Selecteer de profielnaam en klik op 'Connect' ['Verbinden'].
•
Sluit het hulpprogramma af door op de 'X' te klikken. Het pictogram van het hulpprogramma blijft zichtbaar in het systeemvak van de Windows-taakbalk.
•
Ga verder met hoofdstuk 4: Bestanden en printers delen.
4.
Bestanden en printers delen
Windows 98/ME Om het delen van bestanden en printers via het netwerk mogelijk te maken, klikt u met de rechter muisknop op het pictogram 'Network Neighbourhood' ['Netwerkomgeving'] op het bureaublad en selecteert u vervolgens 'Properties' ['Eigenschappen']. Klik op de toets 'File and printer sharing' ['Bestanden en printers delen']. Vink de twee opties in het dialoogvenster aan en klik op OK. Voordat u de pc opnieuw opstart, dient u nog enkele andere instellingen te controleren.
•
Klik op het tabblad 'Identification' ['Identificatie']. Voer bij COMPUTERNAME [COMPUTERNAAM] een unieke computernaam in en geef een beschrijving van de computer op in de betreffende regel van het dialoogvenster. De naam die u invult bij WORKGROUP [WERKGROEP] dient exact hetzelfde te zijn voor elke computer in het netwerk.
•
Bestanden en mappen delen: Wanneer u een vaste schijf (of enig ander opslagapparaat) van een pc wilt delen met alle andere pc's die deel uitmaken van het netwerk, klikt u met de rechter muisknop op de letter van het schijfstation of op de map die u wilt delen en selecteert u 'Sharing' ['Delen'] in het pop-upmenu. Nadat u 'Sharing' ['Delen'] heeft geselecteerd, verschijnt er een dialoogvenster met verschillende opties. Type de sharenaam in, voeg een opmerking toe en stel het toegangstype in. Indien u 'Read Only' ['Alleen lezen'] selecteert, kunnen de andere computers in het netwerk geen bestanden kopiëren naar het gedeelde schijfstation of de gedeelde map. Indien u 'Full' ['Volledig'] selecteert, kunnen de pc's in het netwerk ook naar de betreffende schijf of map schrijven.
•
Printers delen: Klik op 'Start', 'Settings' ['Instellingen'] en 'Printers'. Klik met de rechter muisknop op printer die u wilt delen via het netwerk en selecteer 'Sharing' ['Delen']. In het volgende scherm kunt u printerdeling inschakelen en een sharenaam invullen; de printer kan nu door meerdere computers in het netwerk worden gedeeld. Om de netwerkprinter te gebruiken op andere pc's in het netwerk, dient deze eerst te worden geïnstalleerd op de andere pc's. Klik op 'Start', 'Settings' ['Instellingen'] en 'Printers'. Klik op het pictogram 'Add New Printer' ['Printer toevoegen']. De 'New Printer Wizard' ['Wizard Nieuwe printer'] verschijnt. Selecteer 'Next' ['Volgende'] en vervolgens 'Network Printer' ['Netwerkprinter']. In het volgende scherm, de correcte printer opzoeken via de netwerkomgeving. De printer wordt nu geïnstalleerd. Herhaal deze stappen voor alle pc's in het netwerk. De printer kan nu worden gebruikt door elke pc die onderdeel is van het netwerk.
Windows 2000/XP Het delen van bestanden en printers wordt automatisch geïnstalleerd onder Windows 2000/XP. Het delen van bestanden, mappen en printers gebeurt in grote lijnen volgens dezelfde procedure als beschreven voor Windows 98/ME; alleen het toekennen van computer- en werkgroepnaam is enigszins anders. Windows 2000 Klik met de rechter muisknop op 'My Computer' ['Deze computer'] op het bureaublad en selecteer 'Properties' ['Eigenschappen']. Klik op het tabblad 'Computer name' ['Computernaam']. Voer de computernaam en werkgroepnaam op dezelfde wijze in als voor Windows 98/ME.
Windows XP Klik op 'Start'. Klik met de rechter muisknop op 'My Computer' ['Deze computer'] en selecteer 'Properties' ['Eigenschappen']. Klik op het tabblad 'Computer name' ['Computernaam']. Voer de computernaam en werkgroepnaam op dezelfde wijze in als voor Windows 98/ME. Gastaccount in Windows 2000 Wanneer u een gedeeld bestand of een gedeelde map via het netwerk wilt benaderen op een pc die Windows 2000 draait, zal er meestal om een wachtwoord worden gevraagd. Dit komt doordat de zogenoemde 'gastaccount' in Windows 2000 standaard is uitgeschakeld. U kunt de gastaccount als volgt inschakelen: • •
• • •
5.
Klik met de rechter muisknop op 'My Computer' ['Deze computer'] en klik vervolgens op 'Manage' ['Beheren']. Onder 'System Tools' ['Systeemwerkset'] dubbelklikt u op 'Local Users and Groups' ['Lokale gebruikers en groepen'] en klikt u op 'Users' ['Gebruikers']. In het rechter scherm klikt u met de rechter muisknop op de 'Guest' ['Gast']account, en klikt u vervolgens op 'Properties' ['Eigenschappen']. Deselecteer het selectievakje 'Disable this account' ['Deze account uitschakelen'] en klik op OK. Klik op 'Start/Settings/Control Panel/Users and Passwords' ['Start/Instellingen/Configuratiescherm/Gebruikers en wachtwoorden']. Selecteer 'Guest' ['Gast'] en klik op de toets 'Set Password' ['Wachtwoord instellen']. Zorg ervoor dat er geen wachtwoord is ingesteld.
Beveiliging
Om te voorkomen dat onbevoegden toegang kunnen krijgen tot de gegevens die over uw netwerk worden verstuurd, biedt het WLAN-hulpprogramma een aantal geavanceerde beveiligingsopties. Om de beveiligingsopties te activeren, klikt u op het selectievakje naast Security.
5.1 Thuisgebruikers en kleine bedrijven WEP (Wired Equivalent Privacy) Dit is de eerste en meest gebruikte encryptiemodus voor draadloze netwerken en kan zowel in peer to peer als in netwerken met Accesspoints gebruikt worden. Zorg ervoor dat op alle draadloze stations dezelfde sleutel wordt gebruikt. Kies Open of Shared als Authentication Mode en WEP als Encryption Mode.
Bij verificatie met een open sleutel moet de correcte SSID worden opgegeven. Bij verificatie met een gedeelde sleutel stuurt het AccessPoint de client-pc een tekstpakket dat deze vervolgens moet versleutelen met de correcte WEP-sleutel en terugsturen naar het AccessPoint. Indien de client-pc de verkeerde sleutel of geen sleutel terugstuurt, mislukt de verificatie en kan de client-pc geen verbinding maken met het AccessPoint. Verificatie met een gedeelde sleutel wordt beschouwd als minder veilig, omdat een hacker de WEP-sleutel kan ontcijferen als hij zowel het onversleutelde als het met een WEP-sleutel beveiligde pakketje onderschept.Verificatie met een open sleutel is veiliger, want zelfs wanneer een client-pc wordt geverifieerd en verbinding kan leggen met een AccessPoint, dan kan de client-pc enkel data versturen en data ontvangen van het AccessPoint indien deze over de correcte WEP-sleutel beschikt. Ga nu verder met het onderdeel Pre-configured key [WEP].
Kies de indeling waarin de sleutel wordt ingevoerd, dus hexadecimaal (Hexadecimal digits), alfanumeriek (ASCII characters) of wachtzin (PassPhrase).
Kies het sleutelnummer dat u wilt gebruiken.
Kies de encryptielengte; 128 bits wordt aanbevolen.
Voer een waarde in bij Network Key. Afhankelijk van het type dat u kiest (ASCII of Hexadecimal, 64 of 128 bits), bedraagt de lengte van de sleutel 5, 10, 13 of 26 tekens. 64 bit 128 bit
alfanumeriek hexadecimaal alfanumeriek hexadecimaal
5 tekens 10 tekens 13 tekens 26 tekens
A-Z & 0-9 A-F & 0-9 A-Z & 0-9 A-F & 0-9
Met PassPhrase kunt u gemakkelijk een sleutel genereren. U kunt een normale zin invoeren. Het hulpprogramma zet deze zin om in een beveiligingssleutel. (Gebruik deze optie alleen wanneer alle draadloze producten van dezelfde fabrikant zijn). WPA-PSK (Wi-Fi Protected Access-Pre Shared Key) In vergelijking met WEP is WPA is een hele verbetering voor de beveiliging van draadloze netwerken en kan gebruikt worden in netwerken met een Accesspoint. Bij WPA wordt normaal gesproken gebruik gemaakt van een verificatieserver in het netwerk voor beveiligingsdoeleinden. Voor thuisgebruik werd WPA-PSK ontwikkeld. Er is geen verificatieserver nodig. Bij WPA-PSK meldt de client zich aan bij het AccessPoint met de vooraf gedeelde sleutel (net als bij WEP). Wanneer de verbinding wordt goedgekeurd, worden de versleutelde gegevens verzonden met een sleutel die is afgeleid van de vooraf gedeelde sleutel. De laatste encryptiesleutel wijkt dus af van de vooraf gedeelde sleutel. Kies WPA-PSK bij Authentication en TKIP bij Encryption Mode. Voer een waarde in bij Network Key in het onderdeel Pre-shared key (WPA). Het moet een alfanumerieke toegangscode of wachtzin met minimaal 8 en maximaal 63 tekens.
5.2 Grote ondernemingen en organisaties Raadpleeg de handleiding op de cd-rom. Grote organisaties stellen soms extra beveiligingseisen aan draadloze netwerkverbindingen. Vaak wordt er in een dergelijk netwerk een verificatieserver (radius-server) gebruikt. De WL-022 ondersteunt twee opties voor dit type beveiliging: 802.1x en WPA. Neem contact op met uw netwerkbeheerder voor de juiste instellingen. Verificatie via IEEE 802.1x 802.1x is een uitbreiding van de traditionele WEP-beveiliging. Indien de verificatiemodus is ingesteld op Open of Shared is het mogelijk om de optie IEEE 802.1x authentication for this network aan te vinken.
Op basis van de informatie van de netwerkbeheerder kiest u het juiste type EAP (Extensible Authentication Protocol).
Als de Authentication mode is ingesteld op Open, heeft u de mogelijkheid om de volgende optie te activeren: Keys will be generated automatically for data privacy. Wanneer de optie is uitgeschakeld of wanneer de Authentication mode is ingesteld op Shared dan moet u de Pre-configured key [WEP] invoeren (zie paragraaf 5.1 over WEP).
WPA In vergelijking met WEP is WPA is een hele verbetering voor de beveiliging van draadloze netwerken. Bij WPA wordt gebruik gemaakt van een verificatieserver (radius-server) in het netwerk voor beveiligingsdoeleinden. Kies WPA bij Authentication en TKIP bij Encryption Mode.
Op basis van de informatie van de netwerkbeheerder kiest u het juiste type EAP (Extensible Authentication Protocol).
Certificate Information Bij 802.1x en WPA moet Certificate Information worden opgegeven. Na configuratie van 802.1x of WPA, klikt u op "Next" ["Volgende"]. De configuratie is afhankelijk van het EAP-type en de informatie van uw netwerkbeheerder. TLS vereist dat u Certificate Information en Login Information invoert voor wederzijdse verificatie. Wanneer u TLS kiest moet u in het volgende veld de toepasselijke informatie selecteren via de keuzelijst: User Certificated: selecteer een van de gebruikerscertificaten. Certificate Authority: selecteer een van de instanties die certificaten uitgeven. Login Information: in dit menu kunt u een Server Name en een Login Name opgeven ten behoeve van de verificatie.
PEAP vereist het gebruik van certificaten met een Certification Authority-server. Klik op de pijl omlaag rechts van deze lijst om alle opties voor Certification Authority weer te geven. Klik op een van de instanties om deze te selecteren. U moet ook de User Information en de Login Information in de toepasselijke velden invullen.
LEAP vereist wederzijdse verificatie tussen client-adapters en AccessPoints. U moet een User Name en Password opgeven die worden geverifieerd door de radius-server. Deze wederzijdse verificatie garandeert dat alleen geautoriseerde gebruikers toegang kunnen krijgen tot het netwerk.
6. De tabbladen van het hulpprogramma voor configuratie van het draadloze netwerk Het hulpprogramma omvat een viertal tabbladen die kunnen worden geopend door erop te klikken.
6.1 Link Information [Informatie verbinding]
Klik op 'More...' ['Meer...'] voor meer informatie over de draadloze verbinding.
Connect to Network [Verbonden met netwerk] In dit veld wordt de huidige status van de draadloze verbinding weergegeven. Wanneer het hulpprogramma 'Connected to network' ['Verbonden met netwerk'] aangeeft, betekent dat dat het netwerk beschikbaar is in de infrastructuurmodus of de Peer-toPeer-modus. Indien het programma 'Scanning' ['Bezig met scannen'] aangeeft, betekent dat dat er gezocht wordt naar beschikbare access points of draadloze adapters.
Network Type Infrastructure: De driver scant voortdurend alle beschikbare kanalen tot er een of meerdere access points worden gevonden die overeenkomen met de netwerknaam (SSID). Dan wordt geprobeerd om aan te melden bij en verbinding te maken met het betreffende access point. Peer to Peer: De driver scant gedurende 5 seconden of hij een bestaand ad-hoc-netwerk met dezelfde netwerknaam (SSID) kan vinden.
Channel [Kanaal], Encryption & Link Speed [Verbindingssnelheid] Verschaft informatie met betrekking tot het kanaal en de overdrachtssnelheid die wordt gebruikt voor het verbinden met een actief draadloos netwerk. De versleuteling is een indicatie van het beveiligingsniveau. Signal Strength [Signaalsterkte] De staafgrafiek is alleen actief wanneer het netwerk is opgezet via de infrastructuurmodus. De staafgrafiek geeft informatie over de sterkte van het signaal tussen het knooppunt en het access point. Link Quality [Kwaliteit verbinding] De staafgrafiek is alleen actief wanneer het netwerk is opgezet via de infrastructuurmodus. De staafgrafiek geeft informatie over de kwaliteit van de verbinding tussen de adapter en het access point.
6.2 Site Survey [Beschikbare netwerken]
Het tabblad Site Survey [Beschikbare netwerken] verschaft informatie omtrent de huidige status van alle beschikbare draadloze netwerken.
Selecteer een netwerknaam (SSID) uit de lijst en klik op 'Connect' ['Verbinden'] om verbinding te maken met het draadloze netwerk. Wanneer de toets 'Refresh' ['Bijwerken'] wordt geselecteerd, wordt het netwerk opnieuw gescand en wordt de lijst met beschikbare draadloze netwerken bijgewerkt.
6.3 Profile Setting [Profiel instellen]
In dit tabblad kunnen gebruikers profielen aanmaken voor verschillende netwerkomgevingen.
Klik op de toets 'New' ['Nieuw'] om nieuwe profielen aan te maken. Klik op 'Edit' ['Bewerken'] om bestaande profielen te bewerken. Klik op de toets 'Delete' ['Verwijderen'] om profielen te verwijderen. Network Type [Netwerktype] In dit tabblad kunt u de netwerkconfiguratie kiezen: 'Peer to Peer' of 'Infrastructure'.
Peer to Peer: Alle communicatie vindt plaats tussen de client-pc's zonder gebruik te maken van een access point. In een Peer-to-Peer-netwerk (of ad-hoc-netwerk) wordt dezelfde netwerknaam (SSID) gebruikt voor het tot stand brengen van de draadloze verbinding. Infrastructure: In deze netwerkconfiguratie wordt gebruik gemaakt van een access point. Alle communicatie vindt plaats via het access point, dat de datapakketjes aan zowel draadloze clients als bekabelde knooppunten in het netwerk doorgeeft. Transfer Rate [Overdrachtssnelheid] De snelheid waarmee client-pc's of access points datapakketjes verzenden. Security Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie.
IP Setting [IP-instelling] Met deze optie kan de draadloze adapter worden geconfigureerd met een statisch of een dynamisch IP-adres, een standaardgateway en een DNS-serveradres.
6.4 About [Info] Het tabblad 'About' ['Info'] verschaft informatie over de versie van het hulpprogramma, de driverversie, de firmwareversie en het MAC-adres.