Participatieregelingen: beloning of investering? Participatieregelingen zijn een veel voorkomend instrument om management te binden en te belonen, zowel in corporate- als privateequity-omgevingen. Ondernemingen gebruiken participatieregelingen ook voor bedrijfsopvolging. Fiscaal gelden er vanaf 1 januari 2009 nieuwe regels voor dergelijke participatiestructuren. Voor jaarverslaggevingdoeleinden zijn er nieuwe regels vanaf 1 januari 2010. Janet Visbeen, Executive Reward-praktijk, Human Resource Services - Accounting and Valuation Advisory Services Frank van Oirschot, Executive Reward-praktijk, Human Resource Services Accounting and Valuation Advisory Services
1. Inleiding Participatieregelingen onderscheiden zich ten opzichte van overige langetermijnbeloningsregelingen door de investering die vereist is door de deelnemers. Doordat er een eigen investering vereist is, is deelname vaak alleen voorbehouden aan het hoger management van een onderneming. In dit artikel hebben we het daarom over het management of de manager als deelnemer. Resultaat uit overige werkzaamheden Vanwege het investeringsvereiste is het lastig om participatieregelingen te kwalificeren als een beloning of als een investering. Dit gemengde karakter zorgde voor veel discussie ten aanzien van de fiscale kwalificatie. Mede op basis hiervan zijn er nieuwe fiscale regels geïntroduceerd die excessieve beloningsvormen moeten tegengaan. Deze nieuwe fiscale regels zijn sinds 1 januari 2009 van
32
toepassing voor bepaalde vormen van participatieregelingen. Onder deze fiscale regels moet de deelnemer de resultaten die zijn behaald uit bepaalde vormen van managementparticipatieregelingen in de belastingheffing opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden (‘Box 1-inkomen’). De deelnemer geeft deze resultaten dus niet op als investering onder de vermogensrendementsheffing (‘Box 3-inkomen’). Indien een participatieregeling voldoet aan deze zogenoemde lucratiefbelangwetgeving, dan wordt het resultaat uit deze regelingen belast tegen het progressieve belastingtarief (maximaal 52% voor 2010). In dit geval geldt dus niet de vermogensrendementsheffing van effectief 1,2% per jaar over de onderliggende gemiddelde waarde van de investering aan het begin en aan het einde van een kalenderjaar. Onder voorwaarden kan de onderneming de heffing voor de manager beperken tot 25% (‘Box 2-inkomen’).
PricewaterhouseCoopers
Lucratief belang Een participatieregeling kwalificeert als een lucratief belang indien: • de onderneming en de manager een dergelijke regeling zijn overeengekomen mede als beloning voor de manager; en • zo’n regeling kan leiden tot een disproportioneel rendement ten opzichte van de overige investeerders (hefboomwerking).
Deze fiscale regels zijn van toepassing op zowel bestaande als nieuwe participatieregelingen. Voor jaarverslaggevingdoeleinden gelden ook aanpassingen die invloed hebben op de rapportage en toelichting van participatieregelingen.
2. Behandeling van op aandelen gebaseerde betalingen onder IFRS Participatieregelingen die de onderneming is overeengekomen met het management, vallen binnen IFRS (International Financial Reporting Standards) onder het toepassingsbereik van IFRS 2 ‘Op aandelen gebaseerde betalingen’. IFRS 2 is van toepassing op verslagperioden die op of na 1 januari 2005 beginnen. De standaard ziet onder meer op betalingen die in aandelen gebaseerd zijn, die de onderneming is overeengekomen met het management, in ruil waarvoor de onderneming diensten ontvangt. De verantwoording van op aandelen gebaseerde betalingen is in drie categorieën verdeeld: a. transacties die de onderneming afwikkelt in eigenvermogensinstrumenten; b. transacties die de onderneming afwikkelt in geldmiddelen; en c. een combinatie van deze twee. Reële waarde bepalen IFRS 2 heeft hierbij als doel om de waarde van een op aandelen gebaseerde betaling inzichtelijk te maken indien de onderneming deze verstrekt in ruil voor de ontvangst van diensten van werknemers. De onderneming bepaalt de reële waarde van de transactie door de prijs van de instrumenten op de waarderingsdatum in te schatten met een economisch waarderingsmodel. Met dit model kan de onderneming schatten wat de prijs van het vermogensinstrument zou zijn geweest wanneer een onafhankelijke partij
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Samenvatting Er gelden nieuwe fiscale regels die bepaalde excessieve beloningsvormen vanuit participatieregelingen moeten tegengaan. Voor jaarverslaggevingdoeleinden gelden ook nieuwe regels voor participatieregelingen. In dit artikel wordt nader ingegaan op de gevolgen van de nieuwe fiscale regels voor managers. Ook wordt in dit artikel verteld hoe de onderneming op basis van de nieuwe regels voor jaarverslaggevingdoeleinden haar resultaat belast en waar de onderneming rekening mee moet houden als zij op aandelen gebaseerde betalingen verantwoordt. Daarbij komen drie categorieën aan de orde voor de verantwoording onder IFRS van op aandelen gebaseerde betalingen: transacties die de onderneming afwikkelt in eigenvermogensinstrumenten, transacties die de onderneming afwikkelt in geldmiddelen, en een combinatie van deze twee. Tot slot komen de gevolgen voor de jaarrekening en het commerciële resultaat aan de orde.
die goed geïnformeerd is en tot een transactie bereid is, de transactie zou zijn aangegaan. De onderneming houdt bij de bepaling van de reële waarde rekening met de investering die het management voor het instrument verschuldigd is. Ad a. Transactie in eigenvermogensinstrumenten Is er sprake van een afgewikkelde transactie in eigenvermogensinstrumenten? Dan bepaalt de onderneming de reële waarde op de toekenningdatum. De onderneming bepaalt deze reële waarde van het instrument slechts eenmaal. De last wordt door de onderneming in de winsten-verliesrekening verantwoord met een overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen. De onderneming neemt deze last volledig op op de toekenningdatum. Wanneer er sprake is van een vestingperiode, dan verantwoordt de onderneming de last evenredig gedurende de periode waarbinnen de manager aan bepaalde voorwaarden dient te voldoen om uiteindelijk gerechtigd te worden tot de eigenvermogensinstrumenten. Ad b. Transactie in geldmiddelen Bij een transactie die wordt afgewikkeld in geldmiddelen bepaalt de onderneming de reële waarde van de verplichting op elke rapportagedatum en op de datum van de
33
afwikkeling van de transactie. Verandert de reële waarde? Dan neemt de onderneming het verschil over de rapportageperiode mee in de winst-en-verliesrekening. Ad c. Transactie in eigenvermogensinstrumenten en geldmiddelen Bij de bepaling van de verwerking van een op aandelen gebaseerde transactie die afgewikkeld is met een combinatie van eigenvermogensinstrumenten en geldmiddelen, is doorslaggevend voor de vraag of de participatieregeling de manager of de entiteit in staat stelt zelf de wijze van afwikkeling te regelen. Heeft de manager het recht om de wijze van afwikkeling te kiezen, dan bestaat dit samengesteld instrument uit zowel een vreemdvermogenscomponent als een eigenvermogenscomponent. De onderneming dient voor beide componenten de reële waarde separaat te bepalen.
Dutch GAAP Onder Dutch GAAP zijn nagenoeg vergelijkbare bepalingen van toepassing voor op aandelen gebaseerde betalingen. Deze bepalingen zijn van toepassing op verslagperioden die op of na 1 januari 2009 beginnen. Ze zijn opgenomen in RJ 275.
In de praktijk zullen de waarden van beide componenten veelal aan elkaar gelijk zijn. Doordat de onderneming eerst de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent dient te bepalen, zal de reële waarde van de eigenvermogenscomponent nihil zijn. Hierdoor zal de reële waarde van het samengestelde instrument gelijk zijn aan de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent. De onderneming verwerkt het vreemdvermogenscomponent als een transactie in geldmiddelen. Wanneer de onderneming de mogelijkheid heeft om de wijze van afwikkeling te bepalen, dient zij vast te stellen of zij een bestaande verplichting heeft om de transactie in geldmiddelen af te wikkelen. Bestaat een dergelijke verplichting, dan rapporteert de onderneming de regeling als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie (cash settled). Indien de onderneming kan aantonen dat een dergelijke verplichting niet bestaat, verwerkt zij de regeling als een transactie in eigenvermogensinstrumenten (equity settled).
34
Structuur van de regeling De ondernemingen die gebruik maken van participatieregelingen hebben vaak een besloten structuur. Daarom is de juridische structuur van deze participatieregelingen meestal vormgegeven als een combinatie van zowel een betaling die wordt afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten als in geldmiddelen. Maar in de praktijk komen nog vaak structuren voor die ogenschijnlijk een structurering als een transactie in eigenvermogensbestanddelen tot doel hebben maar door de juridische vormgeving kwalificeren als een transactie in geldmiddelen. De oorzaken van deze behandelwijze onder IFRS 2 liggen in de tussentijdse afwikkeling van de participatie bij een beëindiging van de dienstbetrekking, maar ook de juridische vormgeving van een ‘change of control’ of exitbepaling kunnen een dergelijke kwalificatie tot gevolg hebben. Toelichting Naast de rapportage van de op aandelen gebaseerde betalingen in de winst-en-verliesrekening dient de onderneming onder IFRS 2 een toelichting op te nemen ten aanzien van de participatieregeling. In deze toelichting neemt de onderneming informatie op die inzicht verschaft in de aard en omvang van de regeling en de wijze waarop zij de reële waarde heeft bepaald. Daarnaast dient de onderneming in de toelichting informatie op te nemen die de gebruiker van de jaarrekening inzicht geeft in de gevolgen van de participatieregeling voor de winst-en-verliesrekening en voor de financiële positie van de onderneming.
3. Verwerking van op aandelen gebaseerde betalingen in groepssituaties Na de introductie van IFRS 2 ontstond in de praktijk veel discussie over het toepassingsbereik van IFRS 2 en de verwerking in groepssituaties. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, is voor verslagperioden die op of na 1 mei 2006 beginnen, in IFRIC 8 een nadere interpretatie opgenomen van het toepassingsbereik van IFRS 2. Daarnaast is in de oorspronkelijke versie van IFRS 2 geen nadere uitwerking opgenomen voor de verwerking van op aandelen gebaseerde betalingen in groepssituaties. Betalingen die op aandelen gebaseerd zijn, vinden in de praktijk veelvuldig plaats in groepssituaties. Daarom is in IFRIC 11 een nadere interpretatie opgenomen voor de verwerking in groepssituaties. Echter, deze interpretatie heeft slechts betrekking op transacties die worden afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten.
PricewaterhouseCoopers
De interpretatie is van toepassing op verslagperioden die op of na 1 maart 2007 beginnen.
betaling afwikkelt, de regeling te rapporteren als een transactie in geldmiddelen.
Om de discussies en onduidelijkheden weg te nemen die na de publicatie van deze interpretaties nog steeds bestaan, heeft de IASB (International Accounting Standards Board) besloten om IFRS 2 aan te passen en de onduidelijkheden op deze punten weg te nemen. In deze aanpassing is de verwerking van transacties afgewikkeld in geldmiddelen, nader uitgewerkt. IFRIC 8 en IFRIC 11 zijn integraal overgenomen in IFRS 2. Daarom zijn de interpretaties komen te vervallen.
Definitie ‘op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst’ aangepast De definitie van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst is ook aangepast. Binnen deze aanpassing is nu specifiek een verwijzing opgenomen naar regelingen die zijn overeengekomen met een andere groepsentiteit of een aandeelhouder van de groep. Naast regelingen die zijn overeengekomen op eigenvermogensinstrumenten van de onderneming, vallen regelingen die zijn toegekend op eigenvermogensinstrumenten van een onderneming binnen de groep onder het bereik van deze definitie. Daarnaast is opgenomen dat een ruime definitie van groepsmaatschappij dient te worden gehanteerd, en daaronder begrepen zijn daarom de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappijen gezien vanuit het perspectief van de uiteindelijke moedermaatschappij van de rapporterende onderneming. Daarom dient de onderneming onder de aanpassingen op IFRS 2 voor participatieregelingen een ruim begrip van de groepsdefinitie te hanteren bij de bepaling of een participatieregeling onder het toepassingsbereik van IFRS 2 valt.
Verwerking participatieregeling in groepssituaties Voor de bepaling van de verwerking van een participatieregeling in groepssituaties in de enkelvoudige jaarrekening van de onderneming die de diensten van de manager ontvangt, dient de rapporterende onderneming vast te stellen of sprake is van een transactie in eigenvermogensinstrumenten of een transactie in geldmiddelen. Bij deze bepaling beoordeelt zij naast de aard van de instrumenten die zijn toegekend, ook haar rechten en verplichtingen. Als gevolg van deze beoordeling kunnen de bedragen die in aanmerking worden genomen door de onderneming die de diensten ontvangt, afwijken van de bedragen die in de consolidatie van de groep of door een andere groepsentiteit die de participatieregeling afwikkelt, gerapporteerd worden. Kwalificatie ‘transactie in eigenvermogensinstrumenten’ Indien de onderneming de diensten van de managers ontvangt, dan zal een participatieregeling kwalificeren als een transactie in eigenvermogensinstrumenten indien: • het een toekenning betreft op eigenvermogensinstrumenten van die onderneming; of • de onderneming geen verplichting heeft om de op aandelen gebaseerde betaling af te wikkelen. Bij deze beoordeling dient de onderneming overigens geen rekening te houden met een eventuele doorbelasting van de kosten van de regeling binnen de groep. Daarnaast zal de entiteit die de op aandelen gebaseerde betaling afwikkelt, de regeling alleen kunnen laten kwalificeren als een transactie in eigenvermogensbestanddelen indien de regeling wordt afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten van deze onderneming. In alle andere gevallen dient de onderneming die de op aandelen gebaseerde
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
4. Gevolgen voor de jaarrekening De rapportage van op aandelen gebaseerde betalingen is inmiddels algemene praktijk geworden. Er bestaan in de praktijk helaas nog steeds onduidelijkheden over de verwerking van specifieke situaties, waaronder participatieregelingen. De discussies in de praktijk over participatieregelingen zien vaak op de vraag of regelingen die in groepsverband zijn overeengekomen, binnen het bereik van IFRS 2 vallen. In de praktijk zijn als gevolg van deze discussies participatieregelingen vaak buiten het bereik van IFRS 2 gehouden en slechts opgenomen in de toelichting van verbonden partijen onder IAS 24. Mede gegeven de veelvuldig voorkomende kwalificatie van een participatieregeling als een gecombineerd instrument van zowel een betaling in eigenvermogensinstrumenten als een betaling in geldmiddelen, kan het in de praktijk voorkomen dat een onderneming vooralsnog geen reële waarde in de winst-en-verliesrekening zal rapporteren indien dit instrument niet met een korting is verkregen. Omdat een dergelijke regeling een op aandelen gebaseerde betaling betreft, heeft de entiteit wel een verplichting tot toelichting in de jaarrekening. Daarnaast zal de rapportage van de
35
participatieregeling nadere zorg vereisen ingeval bij een eventuele exit het opstellen van een prospectus vereist is. Hierbij zal de onderneming vooral rekening moeten houden met de toelichting en de wijze van afwikkeling van de participatieregeling zoals overeengekomen met het management. Op basis van de aanpassingen op IFRS 2 is er nu duidelijkheid over de rapportage van participatieregelingen in groepssituaties voor zowel de geconsolideerde jaarrekening als de enkelvoudige jaarrekening van de ondernemingen die bij de toekenning betrokken zijn, omdat deze ondernemingen hetzij de regeling afwikkelen hetzij diensten ontvangen van de betreffende managers in ruil voor het instrument. Vanuit commercieel perspectief hebben de aanpassingen op IFRS 2 zowel invloed op de verantwoording als de toelichting van participatieregelingen in de jaarrekening. Nu duidelijk is dat de onderneming voor IFRS 2 een ruime definitie van het begrip groep dient te hanteren, zullen participatieregelingen die door de aandeelhouders worden geëffectueerd op het niveau van de moedermaatschappij onder het toepassingsbereik van IFRS 2 vallen. Dit is ook het geval indien de groep consolideert op een tussenholdingniveau. Hierdoor moet de onderneming de participatieregeling op tussenholdingniveau rapporteren en toelichten op basis van IFRS 2. Dit toepassingsbereik kan een commerciële invloed hebben op de onderneming. Vanwege de toelichtingvereisten zal de participatieregeling zichtbaar worden voor derde partijen. Hierbij valt te denken aan de Belastingdienst, overige werknemers, de ondernemingsraad en vakbonden. Door deze toelichtingvereisten zal de aandacht voor de participatieregeling toenemen. De onderneming zal mogelijk nadere uitleg dienen te geven over de gekozen participatiestructuur.
marktpartijen voor de bepaling van de ondernemingswaarde veelal aansluiting zoeken bij zogenaamde marktmultiples die worden toegepast op het bedrijfsresultaat om de ondernemingswaarde te bepalen. Daarnaast zal de rapportage van de reële waarde volatiliteit in de winst-en-verliesrekening creëren, wat een impact kan hebben op de convenanten die zijn overeengekomen met banken of overige investeerders.
5. Conclusie De structurering van een participatieregeling kan naast de fiscale gevolgen voor management aanzienlijke gevolgen hebben op de jaarverslaggeving van ondernemingen. Daarnaast zal vanwege de toelichtingvereisten de participatieregeling zichtbaar worden voor derde partijen zoals de Belastingdienst, overige werknemers, de ondernemingsraad en vakbonden. Door deze toelichtingvereisten zal de aandacht voor de participatieregeling toenemen. De onderneming zal mogelijk nadere uitleg dienen te geven over de gekozen participatiestructuur. Het is daarom raadzaam om deze gevolgen al bij aanvang van de participatieregeling vast te stellen. De structuur kan dan nog worden aangepast indien de regeling leidt tot ongewenste gevolgen voor de jaarverslaggeving. Dit kan tevens gevolgen hebben voor het commerciële resultaat van de participatie. De wijzigingen binnen IFRS 2 die van toepassing zijn op verslagperioden die op of na 1 januari 2010 beginnen, geven hierbij meer houvast bij het bepalen van de structuur van de participatieregeling.
Daarnaast zal de rapportage van participatieregelingen impact hebben op het bedrijfsresultaat van de onderneming. Ingeval van een transactie in geldmiddelen zal de onderneming de reële waarde van de verplichting op elke rapportagedatum en de feitelijke datum van afwikkeling van de transactie moeten bepalen. De eventuele verandering van de reële waarde neemt de onderneming mee over de rapportageperiode in de winst-en-verliesrekening. Een dergelijke verwerking zal het bedrijfsresultaat van de onderneming beïnvloeden en daarmee mogelijk ook de opbrengst die kan worden gerealiseerd bij een exit door de bestaande aandeelhouders (inclusief management), vooral omdat
36
PricewaterhouseCoopers