PARKET AMSTERDAM REQUISITOIR VAN HET OPENBAAR MINISTERIE parketnummer 13/077040-04
in de strafzaak tegen: JAN DIRK TAKE PAARLBERG, geboren te Amsterdam op 17 februari 1957, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, gehouden ter terechtzitting van de rechtbank te Amsterdam, zitting houdend te Haarlem, op 10 en 11 mei 2010.
President, Edelachtbaar College,
1. INLEIDING
1.1 Start onderzoek Stelt u zich het volgende voor. Een zakenman komt bij de notaris om een akte te laten opmaken. Het is een donderdag, rond het middaguur. Het was aanvankelijk de bedoeling dat hij aandelen van zijn bedrijf aan een oudzakenpartner zou verpanden. De verpanding zou dienen tot zekerheid dat hij binnenkort een grote schuld van ruim 10,6 miljoen euro zal voldoen. Zijn wederpartij neemt echter genoegen met iets minder: een volmacht om tot verpanding over te gaan, zodra de wederpartij dat wil. Als stok achter de deur, maar iets minder vergaand als een verpanding ineens. De man weet wel dat er in de onderliggende akte dingen staan die echt niet kloppen, maar à la. Hij wordt sinds een aantal maanden afgeperst, er is al veel geld betaald, hij moet nog veel meer. Niet rechtstreeks aan zijn afperser maar aan een derde. Hoe precies, dat doet niet zo heel erg ter zake; als de boekhouder het maar netjes kwijt kan, zodat de belastingdienst het nooit zal opmerken. Bovendien is de man een beetje moedeloos aan het worden. Tijdens de bijeenkomst bij de notaris krijgt hij te horen dat de boete van 0,5% die hij bij niet tijdige betaling moet betalen, waar hij wel van had gelezen, per dag geldt. Hij realiseert zich onmiddellijk de ernst: de datum van ingang ligt al tien dagen achter hem, dit gaat hem onverwacht ruim 53.000 euro per dag kosten! Dit is hem te gortig. Door het zetten van een handtekening zal hij in één klap al ruim een half miljoen euro kwijt zijn! 1
De zakenman sputtert tegen maar de vertegenwoordiger van zijn tegenpartij houdt voet bij stuk, hoewel hij de boosheid wel begrijpt. Deze gaat ervan uit dat het zo is afgesproken. Maar de zakenman wist tot dan op dit punt van niets. Kwaad loopt hij na een half uur weg, zonder handtekening te hebben gezet.1 Even later stapt hij zonder dat het door anderen wordt opgemerkt in de auto van drie politiemensen van de CIE. Het is de derde keer in korte tijd. Hij vertelt ze over hoe ook zijn vroegere zakenpartner John wordt afgeperst. En hij vertelt ze wat hem zelf zojuist is overkomen in het kader van zijn voortdurende afpersing, weliswaar omfloerst maar de boodschap is duidelijk: voor de afpersing worden ‘hele nette mensen’ gebruikt; hij noemt ze niet bij naam maar wel wil hij zeggen dat er nog een paar zakenmensen op soortgelijke wijze zijn of worden afgeperst, Rolf, Erik en Willem. Met gevoel voor understatement merkt de zakenman op: ‘Af en toe zakt de moed me in de schoenen.’2 Na het gesprek van een half uur stapt hij weer uit de auto. Hij wordt gebeld door de vertegenwoordiger van zijn tegenpartij, die hem vraagt terug te komen naar de notaris. Een oplossing lijkt voorhanden. Oké dan. Terug bij de notaris krijgt hij uitgelegd dat de termijn waarop de boete zal ingaan in overleg is opgeschoven naar drie weken later. Beiden filosoferen, terwijl de notaris de correcties aanbrengt, over de vraag waarom de wederpartij dit allemaal zo wil. Zou hij zelf misschien ook onder druk staan om hieraan mee te werken?3 De zakenman voelt dat er geen ontkomen aan is en tekent uiteindelijk. Na een half uurtje staat hij weer buiten. Hij gaat niet naar kantoor of naar huis maar loopt onmiddellijk naar het eind van de straat waar een ander notariskantoor is gevestigd. Daar kent hij nog iemand. Hij vraagt aan de balie naar een notaris. Hij krijgt toevallig een oude bekende te spreken. Kennelijk is de drempel laag want hij vertelt onmiddellijk en geëmotioneerd wat er zojuist is gebeurd. Hij wil dat de notaris het opschrijft. Voor als hem iets overkomt. Ook voor de notaris is dit niet alledaags; uit gewetensnood doet hij het. De zakenman laat hem met de hand opschrijven hoe hij wordt afgeperst: criminelen dwingen hem om te betalen via zijn nette wederpartij van vandaag. Hij legt precies uit hoe het in zijn werk gaat, via vorderingen met neptitels. Hij laat de notaris afsluiten met een belofte en een vraag. Ten eerste belooft hij dat hij zich desondanks zal inspannen om de bedragen te betalen, onder dreiging van liquidatie van hem zelf. Ten tweede verzoekt hij de notaris om deze verklaring, mocht hij toch worden geliquideerd, aan de politie te overhandigen.
1
Dossier Enclave: samengesteld uit de verklaringen van getuige TH (4e aanvulling blz. 0042 e.v.), verdachte AVT (blz. 3 0591 e.v.), en de tekst van de verklaring bij VLDJ (blz. 2 0233 e.v.) 2 Dossier Enclave, blz. 2 905-0913. 3 Dossier Enclave, blz. 3 0592.
2
De notaris leest de hele verklaring nog eens voor. Aldus opgemaakt en getekend. De stukken die de zakenman zojuist bij de andere notaris heeft getekend laat hij in kopie achter. De notaris doet alles in een envelop, plakt die dicht en schrijft er op: ‘Bijgaande verklaring te openen in geval van overlijden van de heer mr. Willem A.A.P.M. Endstra als gevolg van zijn liquidatie.’ Per vergissing noteert de notaris een verkeerd jaartal, maar de verklaring zelf bevat de juiste: 10 april 2003.4 Het stuk ligt ruim een jaar in de kluis. Niemand zou er ooit van hebben vernomen, niemand zou ooit het bizarre verhaal van die gebeurtenissen op één dag hebben gehoord als de laatste zin van de handgeschreven brief niet was bewaarheid. Op 17 mei 2004 werd Willem Endstra, vastgoedhandelaar te Amsterdam, vóór zijn kantoor aan de Apollolaan daadwerkelijk geliquideerd. Doodgeschoten. Onder leiding van het Amsterdamse parket startte de Dienst Centrale Recherche van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland direct een strafrechtelijk onderzoek ter opheldering van deze liquidatie: het onderzoek Enclave was een feit. Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) was al eerder informatie bekend dat Endstra in de periode daarvoor in een moeilijke positie had verkeerd. Op 8 augustus 2002 was daar een anonieme brief binnengekomen. Daarin stond dat Willem Holleeder en anderen ‘de onroerend goed wereld’ aan het afpersen waren en dat Holleeder Endstra in zijn macht zou hebben. Endstra moest doen wat Holleeder hem zei omdat zijn familie anders een probleem zou hebben.5 Ook had Endstra van maart 2003 tot en met januari 2004 gesprekken gevoerd met rechercheurs van die CIE. Eén van die gesprekken was net op 10 april 2003 geweest. Na de liquidatie kwam er bij de CIE van de Nationale Recherche eveneens informatie binnen waarin Holleeder werd genoemd. Vanuit al deze bronnen was het vermoeden ontstaan dat niet alleen Endstra maar ook andere vastgoedhandelaren werden of waren afgeperst. Om deze reden werd daags na de liquidatie van Endstra besloten om naast het onderzoek Enclave een onderzoek in te stellen naar de verdenking van georganiseerde afpersingen. Onder leiding van het Landelijk Parket werd het onderzoek Kolbak gestart. Dit onderzoek beoogde vast te stellen of daadwerkelijk sprake was van afpersingen, en in het bevestigende geval daaraan een einde te maken met vervolging van daarvoor in aanmerking komende verdachten. Uiteraard zou dit onderzoek mogelijk ook iets kunnen opleveren voor het moordonderzoek. Onderdeel van het Amsterdamse onderzoek Enclave was een onderzoek naar de vraag of in de zakelijke en financiële belangen van Endstra een motief voor de moord zou kunnen worden gevonden. Dit financiële onderzoek werd verricht door het Bureau Financiële en Economische Recherche (BFER) van de Amsterdamse politie, en kreeg de naam Enclave Financieel. Het 4 5
Dossier Enclave, blz. 2 0235 e.v. en 4e aanvulling blz. 0031 e.v. Dossier Kolbak, blz. D1-0002.
3
onderscheid met het moordonderzoek werd relevant toen al heel snel bleek van verdachte betalingen van Endstra aan (vennootschappen van) de zakenman Jan Dirk Paarlberg. Waarom waren zij verdacht? Ten eerste, op 18 mei 2004, de dag na de moord op Endstra, overhandigde de Amsterdamse oud-notaris mr. VLDJ aan de politie een door hem met de hand geschreven verklaring van Endstra, met diverse bijlagen.6 Deze verklaring had Endstra op 10 april 2003 door de notaris met de hand laten opschrijven, met de – inmiddels profetisch gebleken – opdracht om deze aan de politie te overhandigen, mocht hij op enig moment worden vermoord. In deze handgeschreven verklaring staat onder meer vermeld dat Endstra die dag, 10 april 2003, op verzoek van de heer AVT onder dwang een onherroepelijke notariële volmacht had moeten tekenen tot verpanding van zijn aandelen in een recreatiepark (Port Greve) aan een Panamese vennootschap (Bergheim Investments S.A.). Volgens Endstra betrof deze verpanding twee fictieve schulden, van ruim 6,8 miljoen euro en ruim 3,8 miljoen euro. Endstra had laten optekenen: ‘De heer AVT verklaarde nadat de heer W de kamer had verlaten, dat de heer D.J. Parelberg onder dwang aan deze verpanding en afpersing meewerkte.‘ Ten tweede, diezelfde dag, 18 mei 2004, liet mr. AB, advocaat van RE en haar partner John Mieremet, de politie weten dat hij al geruime tijd een brief van Endstra bezat, die hij wilde overdragen. In deze brief van 2 december 2003 meldde Endstra een betalingsachterstand aan de cliënt van mr. AB. Voor deze achterstand voerde Endstra aan dat hij, gegeven de negatieve publiciteit rond zijn persoon, moeite had financiering te krijgen en dat hij onder dreiging met de dood ‘oneigenlijke betalingen’ moest doen aan iemand anders: Willem Holleeder.7 Ten derde, op 18 mei 2004 werd JVDH, destijds financieel directeur van Endstra, als getuige gehoord. Hij verklaarde onder meer dat Endstra hem in de zomer van 2003 had verteld dat hij werd afgeperst door Holleeder, dat het geld boekhoudkundig netjes – voor de fiscus niet merkbaar – moest worden overgemaakt naar (vennootschappen van) Paarlberg. Eén van de gebruikte constructies was een vordering van Paarlberg op HSIJ, de holding Seaport Marina IJmuiden. Volgens JVDH zou AVT, de fiscalist van Paarlberg, dit hebben gecoördineerd. Hij had AVT er ook naar gevraagd. Die had hem gezegd dat de betalingen werden overgeheveld naar Antilliaanse vennootschappen en privérekeningen, en dat de structuur na de betalingen zou worden ontmanteld en geliquideerd.8 Een codicil en een brief van Endstra, en een verklaring van zijn financiële man: de aandacht van de financiële recherche was gevestigd. En terecht. Als uit drie verschillende bronnen naar voren komt dat Endstra ‘oneigenlijke 6
Dossier Kolbak, blz. H-0269/0271. Bij de ondertekening is abusievelijk 2004 in plaats van 2003 genoteerd. 7 Dossier Enclave, blz. 4 0270/0271. 8 Dossier Enclave, blz. 4 0287 e.v.
4
betalingen’ zou hebben verricht aan Paarlberg, rechtvaardigt dat een nader onderzoek. Gaandeweg werd het doel van het onderzoek Enclave Financieel het vinden van een antwoord op de vraag of zou kunnen worden vastgesteld dat deze betalingen waren gedaan onder invloed van afpersing en of zij aan de kant van Paarlberg als ontvanger zouden kunnen worden gekwalificeerd als witwassen. Naar aanleiding van de genoemde notariële verklaring van Endstra is Paarlberg op 24 mei 2004 als getuige gehoord. Hij zou immers onder dwang aan afpersing hebben meegewerkt. Hij ontkende dit pertinent. Op 26 mei 2004 werd JVDH nader gehoord. Hem was iets opgevallen: nadat één van de vermeende schulden (aan Ballados Investments), genoemd in de notariële verklaring, voor zover hij wist was afbetaald, bleef Endstra opdrachten krijgen om geld aan Ballados of gerelateerde bedrijven te betalen. Op verzoek van Endstra heeft JVDH vervolgens in overleg met AVT ter ‘afdekking’ een verhaal in elkaar gezet.9 Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden werd AVT in verband met zijn vermoedelijke rol in de betalingen van Endstra als verdachte aangemerkt van deelneming aan afpersing en is hij op 9 juni 2004 aangehouden. Na acht verhoren werd hij op 14 juni 2004 in vrijheid gesteld. AVT verklaarde dat Paarlberg hem in december 2002 had gevraagd te adviseren en te assisteren bij de afwikkeling van vorderingen uit hoofde van zijn ontvlechting van Endstra (in ongeveer 1999). Hij had op verzoek van Paarlberg een Panamese vennootschap opgericht, om geen link met Endstra zichtbaar te maken. Paarlberg had AVT verteld dat het reële betalingen betrof, maar daaraan was AVT later wel wat gaan twijfelen. Endstra had hem in het 3e kwartaal van 2003 gezegd dat hij onder druk stond om te betalen. Endstra had geen naam genoemd. AVT had daarop aan Paarlberg gevraagd of die ermee bekend was dat er sprake zou zijn van afpersing. Paarlberg had geantwoord dat hij zelf nooit zou afpersen, en dat, als hij betrokken zou zijn bij financiële transacties in het kader van afpersing, hij dat alleen gedwongen zou doen, aldus AVT.10 Een antwoord dat op zijn minst cryptisch is te noemen. De verklaringen van AVT leidden naar FTC Trust. Dit bedrijf voerde de administratie van de betrokken vennootschappen van Paarlberg. Op 9 juni 2004 vond een doorzoeking ter inbeslagneming van administratie plaats. Op 10 juni 2004 is Paarlberg nog eens als getuige gehoord, waarbij hem een gedeelte uit de notariële verklaring van Endstra en de verklaringen van AVT zijn voorgehouden. Hij bleef erbij nooit onder dwang te hebben gestaan, noch betrokken te zijn bij afpersing.
9
Dossier Enclave, blz. 4 0303. Dossier Enclave, blz. 3 0576.
10
5
Op basis van het genoemde werd Paarlberg als verdachte aangemerkt van deelneming aan afpersing en is hij op 14 juni 2004 aangehouden. Op 17 juni 2004 vond met zijn toestemming een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in zijn kantoor te Maarssen, in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman. Na zes verhoren is Paarlberg op 18 juni 2004 in vrijheid gesteld. Na de aanhoudingen van AVT en Paarlberg werd het financiële onderzoek voortgezet. Er werden nog vorderingen tot uitlevering van stukken gedaan, doorzoekingen ter inbeslagneming verricht en getuigen gehoord. Alle resultaten zijn onderzocht, waarbij in het bijzonder aandacht is gegeven aan het al dan niet zakelijke karakter van de betalingen van Endstra aan Paarlberg. Dit nadere onderzoek leidde tot meer gegevens over deze tien betalingen. Om nog diepergaand te kunnen onderzoeken of Paarlberg op één of andere aantoonbare manier geld ter beschikking had gesteld aan of hield voor Holleeder of aan Holleeder gerelateerde derden, hebben op 3 mei 2005 nog enkele doorzoekingen plaatsgevonden. De resultaten van het nadere opsporingsonderzoek zijn voorgehouden aan AVT en Paarlberg. Daartoe zijn zij op 31 januari, 1 en 2 februari 2006 nader gehoord. AVT heeft inhoudelijk en nader verklaard, Paarlberg heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Eind januari 2006 werden in het aangrenzende onderzoek Kolbak verdachten aangehouden, onder wie Willem Holleeder. Gegeven de tijdsdruk om in die zaken een einddossier af te ronden, werd door het onderzoeksteam Enclave Financieel ook gewerkt aan een einddossier in deze zaak. Dit is in november 2006 bij de rechtbank, de rechter-commissaris en de verdediging bezorgd. Vandaag en morgen maakt het OM de balans op, vrijwel precies zes jaar na de kille moord die sindsdien onafgebroken de aandacht van politie, OM en bestuur heeft gevestigd op de verwevenheid tussen de Amsterdamse onderen bovenwereld. Het onderzoek Enclave Financieel heeft uiteindelijk tevens geleid tot de verdenking dat Paarlberg zich ook aan andere strafbare feiten had schuldig gemaakt: nog een geval van witwassen uit 1998, valsheid in geschrift en oplichting. En doordat de belastingdienst door haar bijstand in het onderzoek kennis had van de resultaten van het onderzoek, kon uit haar daarna zelfstandig uitgevoerde boekenonderzoek blijken dat Paarlberg zich ook vermoedelijk aan een fiscaal delict en aan deelneming aan valsheid in een notariële akte had schuldig gemaakt.
6
1.2 De tenlastelegging Op basis van het vooronderzoek is een tenlastelegging geformuleerd. Deze behelst de volgende verdenkingen: 1. Het (mede) plegen van witwassen (gewoonte-, opzet- of schuldwitwassen) van tien door Endstra betaalde geldbedragen tot een totaal van ruim 17 miljoen euro, in de periode van december 2002 tot en met januari 2004. Dit feit is de kern van het onderzoek Enclave Financieel. 2. Het (mede) plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een Escrow overeenkomst, in de periode van april 2000 tot en met december 2003. Deze valse overeenkomst moest dienen om een geldlening bij SNS bank los te krijgen. 3. In samenhang met feit 2 wordt ten laste gelegd het (mede) plegen van oplichting van SNS Bank voor 1,5 miljoen euro in of omstreeks december 2003. 4. Het (mede) plegen van opzet- of schuldwitwassen van aandelen in de exploitatiemaatschappij ’t Gooier Hoofd, in de periode van december 2001 tot en met februari 2006. Deze vennootschap is in 1998 verworven met geld dat destijds van misdrijf afkomstig moet zijn geweest. 5. Opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan het doen van onjuiste belastingaangiften, alsmede valse of vervalste stukken ter beschikking stellen aan de belastingdienst, opdat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd in de periode van januari 1999 tot en met december 2006. 6. Opdracht geven tot dan wel feitelijke leiding geven aan het doen van valse opgave in een authentieke akte, gepleegd op 2 oktober 2001.
1.3 Opbouw requisitoir Omdat de kern van de verdenking jegens Paarlberg wordt gevormd door de verdenking van witwassen, acht het OM van belang om hier eerst wat dieper op in te gaan. Besproken wordt eerst het algemeen juridisch kader van witwassen, waarbij aandacht wordt besteed aan de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Vervolgens worden de feiten in enigszins chronologische volgorde besproken. Eerst de oudste zaak, Newport, feit 4 op de tenlastelegging, het witwassen van de aandelen ‘t Gooier Hoofd, begonnen in 1998.
7
Vervolgens zal worden stilgestaan bij hetgeen onder 5 ten laste is gelegd, de fiscale feiten, uit de periode vanaf 1999. Hierna volgt de valse notariële akte uit 2001, zoals ten laste gelegd onder feit 6. Hierna komt de valse Escrow aan de orde en de daarmee samenhangende oplichting van de SNS-bank, de feiten 2 en 3 op de tenlastelegging, daterend uit 2003. Met de bespreking hiervan zullen wij vandaag eindigen. Morgen gaan wij dan verder met de bespreking van feit 1, de zaak betreffende de 17 miljoen euro van Endstra, uit de periode van eind 2002 tot begin 2004. Ten aanzien van alle feiten op de tenlastelegging zal het OM concluderen tot bewezenverklaring. Wij eindigen zoals gebruikelijk met het bespreken van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Tot slot formuleert het OM zijn eis. Allereerst echter het algemeen juridisch kader van witwassen.
8
2. ALGEMEEN JURIDISCH KADER
2.1 Inleiding Het OM heeft meer dan eens benadrukt dat de tenlastelegging in het onderzoek Enclave Financieel witwassen betreft in de betekenis die de Hoge Raad daaraan in de loop van de jaren heeft toegekend. Weliswaar heeft in het begin van het onderzoek de verdenking bestaan dat Paarlberg zich schuldig zou hebben gemaakt aan deelneming aan afpersing - daarvoor bestond toen ook redelijke grond - maar dat verwijt is ruim twee jaar geleden geschrapt. Gaandeweg het onderzoek is het beeld steeds duidelijker geworden: Holleeder heeft Endstra afgeperst tot het doen van betalingen. Paarlberg heeft deze betalingen (al dan niet vrijwillig) in ontvangst genomen en voorhanden gehad. Door de (voormalige) verdediging is meermalen het verwijt geuit dat de tenlastelegging op het punt van het witwassen onduidelijk zou zijn, innerlijk tegenstrijdig of zelfs nietig. Het OM acht het nuttig de betekenis en achtergrond van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht nog eens kort uiteen te zetten.
2.2 Memorie van Toelichting Bij wet van 6 december 2001 (Staatsblad 2001 606) is deze bepaling in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. De wet trad op 14 december 2001 in werking en stelt – kort gezegd – witwassen strafbaar. De bedoeling van de wetgever was een zelfstandig witwasdelict in het Wetboek van Strafrecht op te nemen, dat nauwer zou aansluiten bij de internationale omschrijvingen. Hierbij is expliciet aansluiting gezocht bij de witwasrichtlijnen van het Europees Parlement. In de Memorie van Toelichting (MvT) wordt hierop nader ingegaan.11 Over het bewijs van witwassen zegt de MvT het volgende: ‘De kern van het witwassen zoals omschreven in onderdeel a van artikel 420bis, eerste lid, is het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats enz. van bepaalde voorwerpen. Het effect van deze handelingen is dat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken. Juist dit verhullende element maakt het bewijs van witwassen nogal eens moeilijk; of het voorwerp van de (vermoede) witwashandelingen inderdaad (direct of indirect) afkomstig is uit misdrijf is niet eenvoudig vast te stellen. (…) Het handelen van de witwasser zal er steeds op gericht zijn de criminele opbrengsten voor justitie te verbergen.’
11
Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 159, nr. 3.
9
2.3 Typologieën Bij het presenteren van het bewijsmateriaal aan de rechter is het van belang – aldus de MvT – dat de rechter goed wordt voorgelicht over de achtergronden van de door de verdachte toegepaste constructies en de werking van bepaalde delen van de financieel-economische sector. Het OM en de rechter kunnen voor het bewijs van witwassen gebruik maken van zogenaamde typologieën van witwassen. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Deze typologieën zijn onder meer (internationaal) ontwikkeld door de Financial Action Task Force (FATF)12 . Voorbeelden van witwastypologieën zijn: -
veelvuldig wisselen, waarbij er geen legale economische verklaring is voor de gewisselde valutasoorten en de frequentie van de wisselingen; grote contante geldbedragen omwisselen, vervoeren of storten; veelvuldig gebruik maken van buitenlandse bankrekeningen; veelvuldig overboeken en doorboeken van geldbedragen (het zgn. rondpompen);
De deskundige professor M. Pheijffer heeft zich ter terechtzitting uitgelaten over deze typologieën. Hij verklaarde als voorbeeld een andere typologie van witwassen in het dossier te zijn tegengekomen: het zoeken naar en gebruik maken van onjuiste, valse titels voor betalingen. Kenmerkend is dat de handelingen vaak – los van het beoogde witwassen – geen redelijk bedrijfseconomisch of fiscaal doel kunnen dienen. Wanneer zich in een concrete zaak dit soort kenmerken voordoen, aldus nog steeds de MvT, kan daaraan een vermoeden van witwassen worden ontleend. Vervolgens zal dit vermoeden in concreto moeten worden bevestigd door andere, bijkomende omstandigheden. De in het concrete geval gelegen feiten en omstandigheden zullen de overtuiging van de rechter moeten dragen dat een transactie die naar buiten toe kenmerken van een witwasconstructie vertoont, dat ook daadwerkelijk is.13 De wetgever heeft dit kader beoogd; het dient bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten te worden meegewogen. Het OM komt hierop uiteraard terug bij de bespreking van de feiten 1 en 4. Eerst staan we echter nog kort stil bij de bestanddelen van het witwasartikel 420bis Sr.
12
Zie bijvoorbeeld: ‘FATF XI, Report on Money Laundering Typologies 1999-2000’ d.d. 3 februari 2000, aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 24 februari 2000 (Fin 00-171). 13 Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 159, nr. 3, par. 3.
10
2.4 De delictsbestanddelen: 2.4.1 Voorwerp Het moet gaan om een ‘voorwerp’. Dit moet volgens de MvT ruim worden uitgelegd: alle zaken en alle vermogensrechten vallen er onder, ook indirecte opbrengsten. Juist bij de vervanging van de oorspronkelijke uit misdrijf verkregen voorwerpen door andere zal nogal eens sprake zijn van een vermogensrecht. Denk aan chartaal geld dat is omgezet in een boot, in een vordering uit lening, in een huis, en vervolgens weer in een saldo bij een bank. Dit blijft een voorwerp dat middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
2.4.2 Afkomstig uit enig misdrijf Een belangrijk bestanddeel is dat het moet gaan om een voorwerp ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Voldoende is – aldus de MvT – dat kan worden bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. De rechter hoeft niet te identificeren welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Het is ook niet relevant voor de strafwaardigheid van witwassen. Deze gedachtegang is vast onderdeel van de jurisprudentie van de Hoge Raad. En het is deze gedachtegang die voor de vorige raadsman van Paarlberg moeilijk te verteren viel. Telkens heeft hij getracht het OM en uw rechtbank een uitspraak te ontlokken over welk misdrijf concreet in de tenlastelegging werd bedoeld. Dit heeft zelfs geleid tot een bezwaar tegen de dagvaarding en tot een verweer tot niet-ontvankelijkheid. Het OM is op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad nog steeds van oordeel dat ook in de tenlastelegging niet behoeft te worden omschreven uit welk misdrijf of welke misdrijven precies het door de verdachte verkregen geld afkomstig is. Volstaan kan worden met de enkele vermelding dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Als uit de bewijsmiddelen maar blijkt dat sprake is van enig misdrijf. Als het misdrijf zelf niet hoeft te worden genoemd, hoeft uiteraard evenmin te worden ten laste gelegd, noch bewezen, door wie, wanneer en waar dat misdrijf is gepleegd, aldus de Hoge Raad14. Duidelijk zal zijn dat het OM ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ervan uitgaat dat dit geld afkomstig is van de afpersing van Willem Endstra door Willem Holleeder. Maar dat maakt het principe van het voorgaande niet anders. De afpersing van Willem Endstra door Willem Holleeder hoeft door uw rechtbank niet opnieuw te worden bewezen. Met andere woorden: het Kolbakproces hoeft niet te worden herhaald. In zoverre komt aan het arrest van het gerechtshof in de zaak Holleeder ook minder gewicht toe dan door de verdediging in september 2009 en in januari 2010 is gesteld. Voldoende zal zijn als uw rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier zelfstandig tot het oordeel kunt komen dat er sprake is van ‘enig misdrijf’. 14
HR 28 september 2004, LJN: AP2124, NbSr 2004, 399.
11
2.4.3 Bewijsminimum van de Hoge Raad Zoals in de MvT is verwoord zal het soms niet mogelijk zijn om een concreet misdrijf aan te wijzen. Dit heeft alles te maken met de aard van het delict: het gaat de dader immers om iets heimelijks: het verbergen of verhullen van de herkomst. Expliciet wordt in de MvT voorts tot uitdrukking gebracht dat een effectieve strafbaarstelling van witwassen niet beperkt kan zijn tot de onmiddellijke opbrengsten uit misdrijven, maar ook toepasbaar moet zijn op de latere stadia van het witwassen, die leiden tot middellijke opbrengsten. Als tussen het gronddelict en het witwassen schakels zitten kan dit het achterhalen van de herkomst moeilijker maken. Dit staat echter de strafwaardigheid van witwassen niet in de weg. Onder omstandigheden accepteert de Hoge Raad dan ook de concluderende vaststelling door de rechter dat op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier ‘het niet anders kan zijn’ dan dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig is.15 In de rechtspraak in feitelijke instantie zijn inmiddels vele vonnissen en arresten gewezen die hieraan nadere invulling hebben gegeven. Hierbij kan worden gedacht aan het voorhanden hebben van zeer grote contante geldbedragen (van bepaalde coupures), het afleggen van wisselende verklaringen over de herkomst ervan, het over- en doorboeken van gelden zonder redelijke economische verklaring, het omzetten van chartaal naar giraal geld en het gebruik maken van buitenlandse (code)rekeningen. Het zijn elementen die we in dit dossier terugzien. Een voorbeeld is het bedrag van 8,5 miljoen gulden dat Paarlberg in 1998 heeft verworven en waarvan hij een substantieel deel langs een ingewikkelde route heeft gebruikt voor de aankoop van de aandelen van ‘t Gooier Hoofd. Niet meer valt concreet te achterhalen wat de herkomst van het geld is. Niettemin zijn daarbij zoveel feiten en omstandigheden aan te wijzen – wij komen daar uiteraard nog uitgebreid op terug – dat conform de vorengeschetste lijn in de jurisprudentie naar het oordeel van het OM ‘het niet anders kan zijn’, dan dat het geldbedrag dat voor de aankoop is gebruikt geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is.
2.4.4 Geheel of gedeeltelijk Het werd al even genoemd: voor een succesvolle vervolging is niet vereist dat het voorwerp ‘geheel’ uit misdrijf afkomstig is. Als het voorwerp ‘gedeeltelijk’ uit de opbrengst van enig misdrijf is gefinancierd en gedeeltelijk uit ander, legaal geld, is volgens de MvT het voorwerp geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is. En wordt het aldus in zijn geheel witgewassen. Wij komen hierop terug bij de zaak Newport.
15
Zie bijvoorbeeld HR 27 september 2005, LJN: AT4094.
12
2.4.5 Verbergen/Verhullen Ten aanzien van het voorwerp dat wordt witgewassen kent de tekst van artikel 420 bis Sr verschillende handelingen, die als witwasgedragingen zijn aan te merken: de dader kan de aard of herkomst van die voorwerpen verbergen of verhullen (lid 1 sub a), hij kan die voorwerpen ook eenvoudigweg voorhanden hebben (lid 1 sub b). Ingevolge de MvT bij artikel 420bis, lid 1 sub a gaat het bij het verbergen of verhullen van de werkelijke aard of herkomst van bijvoorbeeld uit misdrijf verkregen gelden, om handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard of herkomst van de gelden te verbergen of te verhullen. Dit handelen impliceert dus doelgerichtheid en geschiktheid. Soms zal bij een enkele handeling nog niet van een dergelijke doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Maar vaak zal het ook gaan om meerdere handelingen die in onderling verband en in samenhang bezien witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van verhullen of verbergen in de regel naar meerdere transacties in een witwastraject moet worden gekeken. Uit alle stappen samen moet dan duidelijk worden dat er zonder redelijke economische grond met geld is geschoven op een manier die geschikt is het criminele spoor aan waarneming te onttrekken. In dat geval brengt juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties mee dat de werkelijke aard en herkomst van de gelden buiten beeld blijft. Dit is niet alleen een uitgangspunt van artikel 420bis lid 1 sub a dat in deze zaak niet ten laste is gelegd. Het is een algemeen uitgangspunt bij witwassen: gedragingen van de verdachte moeten in hun context en in onderling verband en in samenhang worden beschouwd. Het is van belang dit bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten voor ogen te houden. Paarlberg heeft getracht in de onderhavige zaken per transactie of overboeking een plausibele, economisch verklaarbare reden voor een geldtransactie te geven, of de verantwoordelijkheid ervoor op een ander af te schuiven. Er ontstaat echter een heel ander beeld als zijn gedragingen in onderling verband en in samenhang worden beschouwd. De geldstromen die zijn onderzocht en die ter discussie staan blijken, in beide witwasdossiers, nauwgezet georkestreerd en samenhang te vertonen. Dit vergt overzicht over alle relevante transacties tussen de betrokken vennootschappen c.q. bankrekeningen in binnen- en buitenland. Verhullen is niet alleen een element van het zelfstandige misdrijf van lid 1 onder a van artikel 420bis. Verhullen als feitelijke gedraging kan ook bijdragen tot de vaststelling van het opzet van de verdachte, aan wie het misdrijf van lid 1 onder b wordt ten laste gelegd. Dit zal bij de bespreking van beide witwasverdenkingen terug komen.
2.4.6 Voorhanden hebben Bij artikel 420bis, lid 1 sub b Sr gaat het om het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van een voorwerp dat 13
afkomstig is van enig misdrijf. Voor deze zaak concentreren wij ons op het voorhanden hebben, dat geheel op zichzelf als witwassen kan worden aangemerkt, aldus de Hoge Raad.16 De overige termen uit dit lid hebben dezelfde betekenis als in de bepalingen betreffende heling, ze zijn voor deze zaak verder niet van belang. De gedragingen ter verhulling in de zaak Hotel Newport hebben plaatsgevonden in 1998. In die tijd was witwassen nog niet zelfstandig strafbaar gesteld. Daarom heeft het OM ervoor gekozen om het voorhanden hebben van de aandelen na de inwerkingtreding van art. 420bis Sr op 14 december 2001 ten laste te leggen. Voorhanden hebben is immers een voortdurend delict; het strekt zich tot het heden uit.
2.4.7 Opzet: weten Het opzet op witwassen zit in het bestanddeel ‘weten’. De dader moet het voorwerp voorhanden hebben ‘terwijl hij weet dat het voorwerp – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf’. Hieronder valt ook voorwaardelijk opzet: schuldig is ook hij die willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij een voorwerp voorhanden heeft of de herkomst ervan verhult, dat uit misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat de dader wetenschap heeft gehad omtrent de specifieke aard van het misdrijf waardoor het goed is verkregen.17 Het opzet van Paarlberg op de criminele herkomst van het geld kan onder meer worden afgeleid uit zijn actieve persoonlijke betrokkenheid bij de verhullende handelingen. Hoewel deze handelingen niet zelfstandig zijn ten laste gelegd zijn zij wel van belang voor de beoordeling van het ten laste gelegde. Het duidt immers op zijn minst op voorwaardelijk opzet als Paarlberg actief meewerkt aan het creëren van geldstromen, die niet alleen niet transparant zijn, maar waarbij zelfs een valse voorstelling van zaken wordt gegeven. Dit wordt later uitvoerig uiteengezet, waarbij alvast wordt opgemerkt dat daarbij wordt gekeken naar het geheel van gedragingen, niet slechts naar losse transacties. Het geheel aan transacties is zorgvuldig gearrangeerd. Juist de ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat de werkelijke aard en herkomst van de gelden buiten beeld blijft. Zoals gezegd, vastgesteld zal kunnen worden dat alleen Paarlberg in staat was de samenhang tussen alle transacties te zien, waaruit zijn wetenschap – en daarmee zijn opzet – blijkt. Zijn trouwe fiscalist AVT was maar fragmentarisch op de hoogte.
16 17
HR 2 oktober 2007, LJN : BA7923. Tekst & Commentaar Strafrecht, 7e druk, aantekening 12 bij artikel 420bis, (blz.1557).
14
3. DE ZAAK NEWPORT
3.1 Inleiding Het dossier betreffende het onder 4 ten laste gelegde – witwassen van aandelen ’t Gooier Hoofd BV – bestaat in essentie uit drie processen-verbaal met bijlagen. Het eerste proces-verbaal toont aan dat Paarlberg via Armario NV eigenaar is van Merwede Beheer BV (later genaamd Merwede Group BV). Het tweede proces-verbaal laat zien dat de aankoop van de vennootschap waarin hotel Newport zit, is gefinancierd met onder meer een groot deel van een cash gestort bedrag van 8,5 miljoen gulden van dubieuze herkomst en een groot bedrag van 3 miljoen gulden van Endstra’s Zwitserse vennootschap Royal Credit Trust. Het derde proces-verbaal ten slotte gaat nader in op die contante storting van 8,5 miljoen gulden. Bewezen moet worden dat Paarlberg in de periode van 14 december 2001 (de datum waarop de witwaswetgeving in werking trad) tot en met 16 februari 2006 – al dan niet met een ander – aandelen in de vennootschap ’t Gooier Hoofd voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die aandelen geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf. De redenering is eenvoudig: de 8,5 miljoen gulden cash en de 3 miljoen gulden van Endstra kunnen naar de opvatting van het OM elk niet anders dan geheel of ten dele uit enig misdrijf afkomstig zijn, en hebben zich in korte tijd door middel van rondpompen zonder redelijk bedrijfseconomisch doel vermengd met andere geldstromen, van waaruit in augustus 1998 het hotel is gekocht. Omdat de geldstroom van 8,5 miljoen gulden de stromen waarin hij is opgegaan door zijn substantiële karakter heeft besmet, geldt dat ook voor het saldo van de rekening waarmee het hotel is gekocht. En omdat voorts witwassen een voortdurend delict is, kan ook het na inwerkingtreding van de witwasbepalingen voorhanden hebben van een voorwerp dat voordien uit enig misdrijf is verkregen, witwassen opleveren. Op de vraag of Paarlberg de aandelen voorhanden heeft gehad wordt slechts kort ingegaan; hij heeft dat ter terechtzitting van 19 april jl., toen deze zaak werd behandeld, op zichzelf erkend. Meer aandacht moet worden besteed aan de vraag of de aandelen geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren en of Paarlberg dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
3.2 Voorhanden hebben Bij doorzoekingen in het onderzoek Enclave Financieel zijn veel stukken boven water gekomen, onder meer betreffende de Antilliaanse vennootschap Armario NV. Deze vennootschap is opgericht op 20 augustus 1996. Paarlberg
15
is de benificial shareholder. Armario NV heeft op 7 januari 1997 in Amsterdam de vennootschap Merwede Beheer BV opgericht als 100% dochter. Op 6 november 2000 is de naam gewijzigd in Merwede Group BV.18 Onderdeel van (toen nog) Merwede Beheer BV is Merwede Horeca BV. Beide vennootschappen zijn gevestigd te Maarssen aan de Bolensteinseweg 3, het adres waar Paarlberg kantoor houdt. Op 13 augustus 1998 verwierf Merwede Horeca BV de aandelen in de vennootschap Exploitatiemaatschappij ’t Gooier Hoofd BV. Deze vennootschap had tot juli 2001 de vennootschap New Port BV als 100% dochter. New Port BV exploiteert sinds september 1997 het hotel annex restaurant Newport in Huizen. De waarde van dit complex is medio 1998 gewaardeerd op bijna 45 miljoen gulden. New Port BV is op 20 juli 2001 overgegaan in handen van de vennootschap Oyster Group BV, gevestigd te Maarssen aan de Bolensteinseweg 3. De exploitatie verdween dus uit ’t Gooier Hoofd, het gebouw bleef er wel in ondergebracht.19 De conclusie is dat Paarlberg via Armario NV, Merwede Beheer BV en Merwede Horeca BV in augustus 1998 de eigendom heeft verkregen van de aandelen ’t Gooier Hoofd BV, waarin ondergebracht het hotelcomplex Newport in Huizen. Paarlberg heeft deze lijn ter terechtzitting bevestigd; hij heeft zelf de onderhandelingen voor de overname van het hotel gevoerd, de aandelen zijn nog steeds in handen van Merwede Horeca BV. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat Paarlberg de aandelen in de periode van de tenlastelegging, samen met zijn vennootschap Merwede Group BV, voorhanden heeft gehad.
3.3 De financiering: algemeen De belangrijkste vraag is of deze aandelen zijn gekocht met geld dat geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk, uit enig misdrijf afkomstig is, en of Paarlberg dat wist of moest vermoeden. De vennootschap ’t Gooier Hoofd is op 13 augustus 1998 aangekocht met het volledige saldo van ruim 9,3 miljoen gulden op de bankrekening van Mediamax Group BV (#571). Het is van belang de herkomst van dit saldo na te gaan. Een uit enig misdrijf afkomstig substantieel bedrag op een bankrekening kan na vermenging het gehele saldo “besmetten”, aldus het gerechtshof te Amsterdam in zijn arrest in de zaak tegen MCD: ‘Een andersluidende opvatting zou meebrengen dat bijvoorbeeld het bezit of gebruik van omvangrijke criminele vermogens straffeloos moet blijven indien aannemelijk is dat daaraan een legaal verkregen geldbedrag - hoe gering van omvang ook - is toegevoegd. Dat kan niet 18 19
Dossier Enclave, blz. 2 4424 e.v. met aldaar genoemde bijlagen. Dossier Enclave, blz. 2 4484 e.v. met aldaar genoemde bijlagen.
16
de bedoeling van de wetgever zijn geweest bij de strafbaarstelling van witwassen. Anderzijds brengt een redelijke uitleg van de artikelen 420bis, 420ter en 420quater Sr mee dat niet élke vermenging, met name ook die waarbij het gaat om legaal verkregen vermogen waaraan verhoudingsgewijs slechts een zeer gering bedrag van criminele herkomst is toegevoegd, moet leiden tot de conclusie dat het gehele vermogen “besmet” is geraakt.’20 Aldus het hof. De rechtbank Haarlem oordeelde later in de zaak tegen OTS in gelijke zin: ‘Vermenging van een vermogen met gelden afkomstig uit misdrijven kan ertoe leiden dat het gehele vermogen hierdoor besmet raakt. In deze gaat het om een bedrag van ongeveer 20 miljoen gulden aan criminele gelden, dat wil zeggen een bedrag van zo’n substantiële omvang dat daarmee het gehele vermogen van Endstra/Convoy moet worden geacht besmet te zijn geraakt. Het op 24 december 2002 ontvangen geldbedrag van Endstra/Convoy ter zake van de verkoop van aandelen Koper-Hofman (in welke vennootschap gedurende 14 maanden grote investeringen zijn gedaan die eveneens bekostigd zijn door Endstra/Convoy) dient dan ook te worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit enig misdrijf. Of op voormelde datum de met de criminele gelden rechtstreeks betaalde onroerende goederen al dan niet deel uit maakten van het vermogen van Convoy doet daarbij, anders dan de raadsvrouw meent, niet ter zake.’21 In de zaak betreffende vermenging van crimineel geld in het totale vermogen van Endstra’s onderneming Convoy ging het volgens de rechtbank om ongeveer 20 miljoen gulden. In haar vonnis inzake OTS zette de rechtbank dit bedrag niet af tegen het totale vermogen van Convoy maar noemde het bedrag van 20 miljoen op zichzelf al substantieel. In het arrest inzake MCD kwam het Hof tot de vaststelling dat tenminste 3 miljoen op vele tientallen miljoenen guldens van criminele herkomst moest zijn; het hof kwalificeerde deze 3 miljoen gulden als van een zo substantiële omvang dat het hele vermogen van Convoy moest worden geacht door die inbreng besmet te zijn geraakt. In de onderhavige zaak zien we een geldstroom die begint bij een contante storting van 8,5 miljoen gulden, waarvan een gedeelte groot 5,95 miljoen gulden door samenvoeging met enkele andere grote bedragen eindigt in een saldo van 37 miljoen gulden waarmee een tekort bij Mediamax Group wordt aangezuiverd. Niet gesteld noch gebleken is dat zich op de bankrekeningen waarop de mutaties achtereenvolgens hebben plaatsgevonden, tussentijds grote onttrekkingen hebben voorgedaan die moeten leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van één doorlopende geldstroom. Het bedrag van 5,95
20 21
LJN: BJ1687, Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2009, 23-000303-08 (MCD). LJN: BJ4727, Rechtbank Haarlem, 06-08-2009, 15/751607-06 en 15/973000-09 (OTS).
17
miljoen gulden kan in dit verband daarom zonder meer substantieel worden genoemd.
3.3.1 Betaling koopsom door Mediamax Group Ter terechtzitting is gebleken dat de precieze koopprijs van de aandelen ’t Gooier Hoofd niet uit de stukken blijkt. De notariële akte van overdracht verwijst naar een bijgevoegde koopovereenkomst, maar die is bij de doorzoekingen niet aangetroffen. Op een bankafschrift van Mediamax Group BV (de ABN-rekening eindigend op #571) en in de boekhouding van Mediamax Buitenreclame BV is wel te zien dat op 13 augustus 1998 twee bedragen tot totaal 10.083.127 gulden zijn gestort op de derdengeldrekening van notariskantoor Loeff; de vermelding luidt ‘Newport’. In de boekhouding van Merwede Group BV is de betaling van omgerekend precies hetzelfde bedrag van ruim 10 miljoen gulden in euro’s geboekt onder de vermelding ‘aankoop Gooier Hoofd’.22 Paarlberg heeft ter terechtzitting verklaard dat het genoemde bedrag van ruim 10 miljoen gulden de optelsom is van de prijs voor de aandelen en de prijs voor de overname van het aandeelhoudersbelang. Daarnaast heeft hij een hypothecaire lening van 15 miljoen overgenomen.23 Vastgesteld kan dus worden dat de koopprijs 10.083.127 gulden bedroeg.
3.3.2 Herkomst saldo van Mediamax Group BV Waar kwam dit geld van Mediamax Group BV vandaan? De genoemde bankrekening van Mediamax Group BV #571 had kort vóór 13 augustus 1998 een debetstand van ruim 26 miljoen gulden. Op 4 augustus werd dit tekort aangezuiverd met twee gelijktijdige overboekingen: één van 26 miljoen gulden vanaf de bankrekening van het dochterbedrijf Mediamax Buitenreclame BV (dat is de ABN-rekening eindigend op #569), en één van 11 miljoen gulden van onbekende herkomst. Door deze injectie van 37 miljoen gulden ontstond een creditstand van ruim 9,3 miljoen gulden. Hiermee zijn de aandelen ’t Gooier Hoofd van ruim 10 miljoen gulden betaald, waarna het saldo dus weer negatief was. Het gehele saldo van rekening #571 is dus aangewend voor deze betaling.
3.3.3 Herkomst 26 miljoen van Mediamax Buitenreclame BV Waar kwam het geld van Mediamax Buitenreclame BV vandaan? Dat is precies na te gaan. In de voorafgaande 5 weken werd de rekening #569 gevoed vanuit 4 verschillende bronnen:
22
Dossier Enclave, blz. 2 4487-4489 met aldaar genoemde bijlagen. E-mail van J.F. aan mr. M. van der Werf d.d. 15 april 2010, overgelegd ter terechtzitting van 19 april 2010.
23
18
1e. 3 bedragen tot een totaal van 5,95 miljoen gulden, afkomstig van de rekening van Bayline in Luxemburg; 2e. 2,9 miljoen, afkomstig van een Liechtensteinse rekening van Endstra; 3e. en tot slot nog twee bedragen van 5,5 miljoen en 11,55 miljoen gulden.24 De aandacht richt zich in het dossier op de eerste twee genoemde bedragen van 5,95 en 2,9 miljoen gulden. 3.3.3.a Herkomst 5,95 miljoen gulden Het eerstgenoemde bedrag van 5,95 miljoen gulden bestaat uit drie bedragen, elk afkomstig van de Nederlandse bankrekening van de Antilliaanse vennootschap Kauri Holdings NV: 1e. 1 miljoen gulden is overgemaakt per 30 juni 1998 onder vermelding van ‘loon in c/a’; 2e. ¾ miljoen gulden is overgemaakt per 14 juli 1998 onder vermelding van ‘loan inc/a’; 3e. 4,2 miljoen gulden is overgemaakt per 21 juli 1998 onder vermelding van ‘loan inc/a’.25 Precies dezelfde bedragen waren vrijwel tegelijkertijd of enkele dagen daarvoor op diezelfde rekening van Kauri gestort vanaf de Luxemburgse bankrekening van de BVI-vennootschap Bayline International Ltd van Paarlberg: 1e. 1 miljoen gulden is overgemaakt per 30 juni 1998 onder vermelding van ‘trft kauri’; 2e. ¾ miljoen gulden is overgemaakt per 10 juli 1998 onder vermelding van ‘trft kauri hold’; 3e. 4,2 miljoen gulden is overgemaakt per 16 juli 1998 onder vermelding van ‘trft kauri holdings’.26 Ter terechtzitting heeft Paarlberg verklaard dat hij opdracht tot deze over- en doorboekingen heeft gegeven, naar vaste gewoonte gebeurde dit zonder omschrijving. De aanduidingen ‘loan’ en ‘trft’ worden volgens Paarlberg bij gebreke van een omschrijving door de bank meegegeven en zijn normaal in het internationale betalingsverkeer. Gevraagd naar de reden voor de driedeling heeft Paarlberg verklaard dat hij vermoedt dat de bedragen op verschillende momenten nodig waren binnen Mediamax en dat hij wekelijks overleg over de behoefte aan liquiditeit heeft gehad. In dit verband heeft hij gewezen op het overzicht van zijn rekening-courant verhouding met Mediamax Buitenreclame BV.27 Of die stelling juist is bespreken we later. De logische vervolgvraag is: waar komen deze drie bedragen van totaal 5,95 miljoen gulden vandaan? Op 29 mei 1998 werd in Luxemburg op de rekening 24
Dossier Enclave, blz. 2 4419 en 4489. Dossier Enclave, blz. 2 4490 en 4629-4631. 26 Dossier Enclave, blz. 2 4623-4625. 27 Dossier Enclave, blz. 2 4617. 25
19
van Bayline een bedrag van 8,5 miljoen gulden contant gestort, in 8449 coupures van 1000, 164 coupures van 250 en 100 coupures van 100 gulden.28 Een opmerkelijke stapel geld, bijna geheel bestaand uit briefjes van 1000 gulden. Het is meermalen de revue gepasseerd bij de behandeling van dit feit, maar het is goed er even bij stil te staan dat 8,5 miljoen gulden in contanten werkelijk heel veel geld is. Het is zelfs zo dat de bank een tijdelijke verhoging van de verzekering noodzakelijk vond. Uit het rekeningafschrift waarop deze storting is vermeld blijkt dat het saldo daarvoor nihil was, en dat er tot de overboekingen van de drie genoemde deelbedragen geen geld bij is gekomen; de enige bewegingen op de rekening zijn zeer korte termijndeposito’s.29 Deze vaststelling is van belang: de 5,95 miljoen die naar Mediamax Buitenreclame is overgemaakt is volledig afkomstig uit de contante storting van 8,5 miljoen gulden. 3.3.3.b Herkomst 2,9 miljoen gulden Ook de herkomst van het tweede genoemde bedrag van 2,9 miljoen gulden dat bij Mediamax Buitenreclame BV is ontvangen is onderzocht. Op 28 juli 1998 maakte Royal Credit Trust van Willem Endstra 3 miljoen gulden over naar de Nederlandse bankrekening van de Antilliaanse vennootschap Ballados Investments NV van Paarlberg. Een omschrijving ontbreekt. De enige vermelding erbij is vaag: ‘by one of our clients’. Van dit bedrag is één dag later 2,9 miljoen gulden doorgeboekt naar Kauri Holdings onder de standaardvermelding ‘loan’. Dit volledige bedrag werd diezelfde dag doorgestort naar Mediamax Buitenreclame BV (rekening #569) onder vermelding van ‘loan in c/a’. Uit de verklaring van Paarlberg ter terechtzitting blijkt dat hij deze over- en doorboeking via zijn trust heeft opgedragen.30 Paarlberg heeft ter terechtzitting verklaard dat dit bedrag door Endstra is betaald in verband met diens afkoop van het belang van Paarlberg in de vennootschap Threeglen. Paarlberg heeft verklaard dat er geen stuk is waaruit dit kan blijken. Het dossier bevat aanwijzingen voor de stelling dat Threeglen helemaal niet toen is afgekocht. Uit het door de rechtbank op de nadere zitting van 27 april 2010 voorgehouden faxbericht van MS aan AVT d.d. 28 september 1998 is duidelijk af te leiden dat Paarlberg op dat moment nog een belang heeft in Threeglen. En in de vermogensopstelling van Paarlberg per 29 februari 2000 – nota bene 1½ jaar na de vermeende afkoop door Endstra – komt de deelneming van Paarlberg nog steeds voor, gewaardeerd op een constant bedrag van 3 miljoen gulden. Dat dit geen automatisme of vergissing kan zijn geweest blijkt uit het feit dat Deloitte & Touche in de toelichting expliciet woorden wijdt aan de waardering van het gebouw van Irish Telecom, dat in Threeglen zit.31 Ook voor deze vermogensopstelling geldt: ‘based on information provided by mr. Paarlberg.’ 28
Dossier Enclave, blz. 2 4706-4708 met aldaar genoemde bijlagen. Dossier Enclave, blz. 2 4623-4624. 30 Dossier Enclave, blz. 2 4492-4493 met aldaar genoemde bijlagen. 31 Dossier Enclave, blz. 2 4382-4384. 29
20
Ten aanzien van dit bedrag is in geen enkele boekhouding te zien waarom Paarlberg het heeft ontvangen – noch als schuld van hem aan een derde, noch als schuld van een derde aan hem. De conclusie moet dan ook zijn dat de verklaring van Paarlberg over de herkomst van het bedrag van 3 miljoen dat Endstra op 28 juli 1998 liet overmaken niet aannemelijk is, en dat deze herkomst niet meer aantoonbaar en verifieerbaar is. Ook dit bedrag van 2,9 miljoen gulden is in korte tijd rondgepompt voordat het voor de aankoop van de aandelen werd aangewend. Endstra maakte het over aan Ballados (Nederlandse Antillen). Paarlberg boekte het via Kauri Holdings naar Mediamax Buitenreclame en uiteindelijk naar Mediamax Group, waar ze in privé in een rekening-courant verhouding werden opgenomen. De intern gehanteerde omschrijving ‘loan’ is nietszeggend, iedere documentatie ontbreekt. 3.3.3.c Herkomst 5,5 en 11,55 miljoen gulden Ten slotte, over de twee andere bedragen die het saldo van Mediamax Buitenreclame hebben opgevoerd tot totaal iets meer dan 26 miljoen gulden op 4 augustus 1998, kunnen we kort zijn. Eén bedrag van 5,5 miljoen gulden was afkomstig van een lening van Deutsche Bank AG door Paarlberg.32 De herkomst van het bedrag van 11,55 miljoen gulden is voor deze zaak verder niet relevant en is niet verder onderzocht.
3.3.4 Conclusie Hiermee is de lijn van het geld vastgesteld: -
-
8,5 miljoen gulden cash is gestort op bankrekening 1 (Bayline); 5,95 miljoen gulden daarvan is in de loop van ruim 2 maanden in 3 porties overgemaakt naar rekening 2 (Kauri) en vrijwel onmiddellijk naar rekening 3 (Mediamax Buitenreclame); Dit geld is vervolgens in een groter totaalbedrag overgemaakt naar rekening 4 (Mediamax Group BV).
3.4 Oorsprong van de 5,95 miljoen gulden De hamvraag is: waar komt de 8,5 miljoen gulden cash vandaan? Dit is immers de bron van waaruit 5,95 miljoen naar Mediamax is doorgeboekt.
32
Dossier Enclave, blz. 2 4494 met aldaar genoemde bijlagen.
21
Paarlberg heeft ter terechtzitting verklaard dat hij begin 1998 het contante bedrag ontving als prijs voor een beeld en enkele schilderijen die hij aan de Belgische kunsthandelaar EV had verkocht. De opbrengst heeft hij enkele maanden later gestort op de Luxemburgse bankrekening van zijn vennootschap Bayline. Misschien een beetje vreemd – hij was zelf ook verrast over de contante betaling – maar er is niets mis mee, zo begrijpen wij de verklaring van Paarlberg. Echter, aan het verhaal van Paarlberg, zowel over de herkomst van het geld als wat hij vervolgens met het geld heeft gedaan, kleeft een groot aantal merkwaardige feiten en omstandigheden, op grond waarvan zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
3.4.1 De door Paarlberg gestelde transactie Vooraf de opmerking dat Paarlberg aanvankelijk nooit heeft willen verklaren over de herkomst van de 8,5 miljoen gulden cash. Als de grondslag ervan zo volkomen onschuldig en transparant was als hij nu zegt, had hij op zijn minst – ook met handhaving van een beroep op zijn zwijgrecht – ooit dat kunnen opmerken. Hij heeft ervoor gekozen zich in totaal stilzwijgen te hullen, ook nadat hij eind 2006 de beschikking kreeg over het dossier Newport (map 14). Pas bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in april 2009 kwam hij met een verklaring. Het OM meent dat alleen al hierom de verklaring van Paarlberg met de nodige voorzichtigheid moet worden bezien. Op grond van de volgende negen feiten en omstandigheden meent het OM dat de lezing van Paarlberg over de herkomst van het geld niet geloofwaardig is.33 -
Ten eerste is de deal wel heel toevallig tot stand gekomen. Volgens Paarlberg heeft hij EV een beeld van Botero aangeboden, waarna deze vroeg of hij ook schilderijen te koop had. Paarlberg zou daarop enkele foto’s en certificaten hebben opgestuurd; namens de koper was EV kennelijk onmiddellijk tevreden met de keuze van Paarlberg. Er is niet onderhandeld over wat wel en wat niet in de smaak viel, het was in één keer goed. Bij een diversiteit aan werken van een zo omvangrijke waarde komt dit op zichzelf reeds twijfelachtig over.
-
Ten tweede kan Paarlberg de verkochte werken niet preciseren. Volgens Paarlberg heeft hij aan EV een beeld van Botero en een aantal schilderijen verkocht. De aanduiding van beeld en schilderijen is vaag: per kunstenaar zijn er meerdere werken die aan de omschrijving voldoen, zonder precieze titels – die Paarlberg desgevraagd niet heeft kunnen of willen gegeven – is geen van de genoemde werken identificeerbaar. Zelfs van het stuk van Van Dongen die hij heeft verkocht heeft hij geen titel genoemd. Het OM acht niet aannemelijk dat een kunstminnaar zoals Paarlberg zegt te zijn, die zijn collectie in de loop der jaren zorgvuldig heeft opgebouwd, achteraf
33
Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1727-1730.
22
niet met exactheid kan zeggen welke werken precies hij heeft verkocht, ook niet waar het werken betreft die zouden hebben gehangen op plaatsen waar hij regelmatig verbleef, zoals in Amsterdam en in Woerdense Verlaat. -
Ten derde kan Paarlberg zijn verkrijging van de betreffende werken niet aantonen. Ze zouden zijn gekocht bij kunsthandelaar FJ. Paarlberg kan daarvan echter op geen enkele wijze doen blijken, noch heeft hij dit op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt. Hij verklaarde: ‘Ik heb de facturen van FJ weggegooid omdat ik er niks meer aan had. () Ik bewaar geen stukken met betrekking tot kunstvoorwerpen die ik heb verkocht.’ Waar hebben we dat meer gehoord? In het dossier betreffende witwassen van ruim 17 miljoen euro van Endstra ligt de verklaring dat Paarlberg het enige document dat er zou zijn geweest, inhoudende een schuldbekentenis van Endstra, heeft vernietigd. Wie de zaaksdossiers in elkaars verlengde ziet, merkt op cruciale momenten dezelfde uitvlucht van de verdachte: wat hij verklaart is niet controleerbaar.
-
Ten vierde zegt Paarlberg de onderhandelingen over de prijs en het latere transport van de werken vanaf twee locaties in Nederland naar België geheel alleen te hebben gedaan. Het OM acht dit verhaal om meer redenen niet aannemelijk. Ten eerste, FJ heeft verklaard dat hij er normaliter altijd tussen zat. Ten tweede, de werken zouden een enorme waarde vertegenwoordigen, wat redelijkerwijs zeer hoge eisen van bescherming en verzekering stelt aan het vervoer; daaraan is in de lezing van Paarlberg totaal niet voldaan. Ten derde, dat Paarlberg het bronzen gegoten beeld van Botero geheel alleen vanuit de woning in zijn auto heeft getild is niet aannemelijk, gelet op de verklaringen van drie totaal verschillende kenners van deze beelden: een dergelijk beeld weegt minstens 100 kilo – eerder richting de 200 à 300 kilo - en is zeer kwetsbaar.34 De verklaring van Paarlberg dat dit onzin is en niet meer dan stemmingmakerij is niet afdoende om dit punt van tafel te krijgen. Het was volgens Paarlberg de eerste keer dat hij een kunstdeal deed van een dergelijke omvang en op deze wijze, en het was ook de eerste keer dat hij met EV handelde. Zonder meer is nauwelijks voorstelbaar dat Paarlberg voor 8,5 miljoen kunst op goed geluk bij deze handelaar heeft achtergelaten. Op de vraag waarom hij bij deze klus zijn vaste chauffeur niet heeft ingeschakeld heeft Paarlberg geen bevredigend antwoord gegeven.
-
Ten vijfde, volgens Paarlberg kwamen de onderhandelingen voor het totaal van de werken uit op een mondelinge afspraak van 8,5 miljoen gulden. Een specificatie per werk ontbreekt. Bij doorvragen door de rechter-commissaris bleek zelfs dat er helemaal niets is vastgelegd: er is geen koopovereenkomst, geen factuur, geen enkele foto, geen verzekeringsstuk, geen catalogus, geen aankoopbewijs. In de woorden van Paarlberg: ‘Er is geen enkel stuk opgemaakt van deze transactie’ en ‘Ik bewaar geen stukken met betrekking tot kunstvoorwerpen die ik heb
34
Proces-verbaal BFER d.d. 26 april 2010, overgelegd ter terechtzitting van 27 april 2010.
23
verkocht.’ Ook is Paarlberg niets bekend over de koper van de kunstwerken. -
Ten zesde, Paarlberg heeft het enorme bedrag slechts globaal nageteld. Het bestond uit bundels van totaal 8713 coupures van 1000, 250 en 100 gulden en zat in een zwarte reistas.
-
In de zevende plaats zegt Paarlberg dat hij de verkoop via EV nadien met FJ heeft besproken. FJ had hem nota bene op EV gewezen, aldus Paarlberg. FJ heeft in 2006 geheel anders verklaard: een verkoop liep normaliter via hem, of hij wist nergens van. Van deze verkoop via EV heeft FJ nooit iets geweten. En dat terwijl hij in de periode 1997/1998 verschillende kunstwerken voor Paarlberg heeft aangekocht.35 Toen aan Paarlberg de verklaring van FJ werd voorgehouden zei hij: ‘Dat zal ik hem toen nog niet verteld hebben.’ Het OM acht de verklaring van Paarlberg niet aannemelijk.
-
In de achtste plaats het volgende. Nadat Paarlberg zijn verklaring over de verkoop aan EV bij de rechter-commissaris had afgelegd, verklaarde hij op vragen van het OM na een lunchpauze het volgende: ‘U vraagt mij of ik contactgegevens heb van EV. Die zou ik even moeten zoeken maar kan ik wel geven. U zegt mij dat u in de pauze bent nagegaan of EV nog bereikt kan worden maar dat u heeft vernomen dat hij op 11 december 2003 is overleden. Dat kan goed kloppen. U houdt mij voor dat ik vanochtend niets heb gezegd over zijn dood. Dat is mij ook niet gevraagd. U zegt mij dat ik zojuist heb gezegd dat ik zijn contactgegevens nog wel heb. Ik bedoel daarmee die van zijn galerie.’
-
Het OM kan dit slot van de verklaring van verdachte niet anders zien dan als een weinig geslaagde poging om alsnog tussen Scylla en Charybdis te varen. Hij heeft gezwegen over het feit dat alles wat hij de rechtercommissaris vertelde niet controleerbaar is bij de wederpartij omdat die niet meer leeft. Hij heeft nog even gedaan alsof die wederpartij nog wel bereikt kon worden, had de contactgegevens niet paraat, en zei vervolgens na confrontatie simpelweg: ‘Het is mij niet gevraagd, en ik bedoelde de galerie waar u navraag kunt doen.’
-
In de negende en laatste plaats valt op dat het cash bedrag van 8,5 miljoen gulden niet voorkomt in de vermogensopstellingen van Paarlberg.36 Dit roept de vraag naar de herkomst ervan te meer op. De verklaring ter terechtzitting dat toch niet alles aan banken inzichtelijk hoeft te worden gemaakt, bevestigt alleen maar het beeld dat Paarlberg in zijn boekhouding een andere dan de echte werkelijkheid voorspiegelt.
Deze negen omstandigheden samen genomen kunnen en moeten leiden tot de conclusie dat de lezing van Paarlberg over de verkrijging van de 8,5 35 36
Dossier Enclave, blz. 2 4723-4725 en 2 4845-4848. Dossier Enclave, blz. 2 4492 en 4497.
24
miljoen gulden contant niet aannemelijk is. Zij is in elk detail letterlijk ongelofelijk. De lezing van Paarlberg is ook in elk detail oncontroleerbaar, net als het zojuist besproken verhaal van de 3 miljoen gulden van Endstra en Threeglen. En dat zien we ook in het dossier witwassen van ruim 17 miljoen euro terug: een breed opgetuigde stelling waarvoor iedere schriftelijke ondersteuning ontbreekt; en wat er wel geweest is (of: zou zijn), is vernietigd. Waarmee de verklaring van Paarlberg op geen enkel punt toetsbaar is. Hoe kan er met betrekking tot het voorafgaande bezit en de latere verkoop van de door Paarlberg bedoelde kunstwerken zogenaamd toevallig geen snipper papier zijn, en geen enkele getuige, ter bevestiging van zijn verhaal? Volgens het OM omdat het verhaal ook helemaal niet waar is. Wie weet heeft Paarlberg EV wel gekend, wie weet hebben ze samen wel eens iets in kunst gedaan. Wie weet ook is het verhaal bewust opgehangen aan de overleden EV; hij kan niet gehoord worden en is algemeen bekend als kenner van Botero. Wie op internet via de bekende encyclopedie Wikipedia zoekt vindt bij Botero eenvoudig de volgende vermelding: ‘Grote exposities van zijn werk in onder andere New York, Madrid, Florence en Parijs, locaties waar hij ook gedurende langere tijd gewoond heeft. In België was het kunstpromotor EV die Botero te kijk stelde, te Knokke in 1988.’37 Wat ervan zij, het verhaal van een kunstdeal als deze, vervuld van twijfelachtige details en waarvan niets maar dan ook niets aantoonbaar is, is niet aannemelijk. De manier waarop Paarlberg, nadat hij het dossier zorgvuldig bestudeerd kon hebben, daarvoor een oncontroleerbare verklaring meent te kunnen geven, is voor het OM een aanwijzing dat hij bereid is de waarheid naar zijn hand te zetten.
3.4.2 De handelwijze m.b.t. het geld Waar het OM de lezing van Paarlberg over de bron van verkrijging van het geld niet aannemelijk acht, staat wat Paarlberg na ontvangst met het geld heeft gedaan wel vast. Volgens Paarlberg speelde dit begin 1998.38 Er zijn zeker tien feiten en omstandigheden die vraagtekens oproepen; elk voor zich maar zeker in onderling verband en samenhang beschouwd leveren zij aanwijzingen voor witwassen op. -
Ten eerste, als al wordt uitgegaan van Paarlberg zijn eigen verklaring, dan heeft hij niet gevraagd naar de herkomst van het geld als zodanig, noch naar het waarom van bijna uitsluitend coupures van 1000 gulden, plus een bescheiden aantal van 250 en van 100 gulden.39 Hij heeft het geld, zoals al opgemerkt, slechts globaal geteld. Hij nam daarmee op zijn minst bewust het aanmerkelijke risico geld van criminele herkomst aan te nemen.
37
http://nl.wikipedia.org/wiki/Fernando_Botero. Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1728. 39 Dossier Enclave, blz. 2 4706-4708 met aldaar genoemde bijlagen. 38
25
-
Ten tweede, Paarlberg had tevoren van twee Nederlandse banken een duidelijk signaal gekregen. Hij had gevraagd of hij een groot bedrag contant kon storten; dit werd geweigerd. Paarlberg zegt niet te weten waarom. Dat acht het OM niet aannemelijk; over een weigering geld aan te nemen moet gesproken zijn, zakelijk gezien was er geen beletsel om het geld in Nederland te storten. Bovendien heeft Paarlberg een bancaire achtergrond en mocht hij worden geacht de Wet melding ongebruikelijke transacties te kennen. Deze wet bestond toen al – zie bijlage 1 bij dit requisitoir – en schreef banken een meldingsplicht voor in geval van een contante storting boven 1 miljoen gulden. Bij de rechter-commissaris heeft Paarlberg verklaard dat hij niet meer weet of er toen over de Wet MOT is gesproken.
-
Ten derde, na dit signaal heeft hij vervolgens (maar nog vóór de ontvangst van het geldbedrag, aldus zijn verklaring ter terechtzitting,) geïnformeerd bij AL van de American Express Bank in Luxemburg of hij daar terecht kon met een grote som contant geld. Dat bleek het geval. In de tijdlijn past dit bij het bezoek van AL aan Paarlberg op 21 november 1997 en de opening van een rekening op naam van Bayline op 8 januari 1998.40 AL heeft verklaard dat Paarlberg voorheen, toen deze nog zijn klant was bij de United Overseas Bank, ook wel eens aanzienlijke cash stortingen bij hem heeft gedaan.41 Er is geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Aannemelijk is dat Paarlberg met AL is mee gegaan naar de American Express Bank omdat hij via AL wellicht makkelijker dan bij andere banken wel eens iets zou kunnen regelen. Zoals begin 1998 ineens noodzakelijk werd. Gelet op zijn poging om in Luxemburg terecht te kunnen nadat hij in Nederland bot had gevangen is het veeleer aannemelijk dat Paarlberg de meldplicht voor banken heeft willen ontlopen.
-
Ten vierde is de contante storting in zeer korte tijd voorbereid: één dag tevoren is het eerder ingevulde cliëntprofiel ondertekend door de bank, eveneens één dag tevoren is de vrijwaring door de bank gegeven en zijn binnen de bank e-mails gewisseld waarin de general manager zich uitspreekt voor een betere voorbereiding en check.42 Paarlberg heeft erkend dat hij het geld, dat al enige tijd op zijn kantoor aan de Wenckebachweg te Amsterdam lag, ineens snel wilde storten. Hij heeft voor die snelheid geen duidelijke, begrijpelijke en overtuigende verklaring gegeven.
-
Ten vijfde, nadat Paarlberg het contante geld om onduidelijke redenen eerst nog een paar maanden onverzekerd in een kluiskast op zijn kantoor in Amsterdam had bewaard, heeft hij dit privé ontvangen bedrag op 29 mei 1998 laten storten op de Luxemburgse bankrekening #575 van zijn BVIvennootschap Bayline. Paarlberg heeft voor deze privé storting op een zakelijke rekening, waartegenover geen prestatie van Bayline heeft gestaan, en waarvoor geen schriftelijke schuldverhouding is vastgelegd,
40
Dossier Enclave, blz. 2 4765 en 2 4750. Dossier Enclave, blz. 2 4778. 42 Dossier Enclave, blz. 2 4727 juncto 2 4763-4766, 4768, 4770 en 4772. 41
26
geen redelijke verklaring gegeven. Zijn verklaring bij de rechtercommissaris ‘Ik heb er niet aan gedacht om bij die bank een rekening op mijn eigen naam te openen’ is niet afdoende. -
In de zesde plaats was een nog veel groter bedrag voorzien, waarvoor Paarlberg geen verklaring heeft gegeven. Hij heeft het eenvoudigweg ontkend. Omdat echter de storting van 29 mei door AL was voorzien schreef deze al op 3 april 1998 in een ‘commercial client profile’ dat eind mei een ‘cash deposit’ werd verwacht van 15 miljoen gulden. Zijn general manager, IS, refereerde hieraan in een interne e-mail aan enkele medewerkers, onder wie AL, op 28 mei 1998 om 18.03 uur, daags vóór de storting dus. Hij schreef dat: - de bankrekening speciaal was geopend ten behoeve van de cash transactie die de volgende dag zal plaatsvinden. [NB AL heeft dit later in zijn verklaring weersproken.43 Toen echter bestond dit beeld kennelijk.], - een eventuele volgende cash transactie zou moeten worden voorgelegd aan de regiobestuurders van de bank, en - dat de transactie die de volgende dag werd verwacht een deel betrof (8,5 miljoen gulden) van een groter totaal (15 miljoen gulden). De opmerking die hierbij past is dat kennelijk een cash transactie van deze omvang voor deze bank niet zo heel normaal was. Dat een bedrag van totaal 15 miljoen gulden cash was aangekondigd is dus tweemaal in de stukken van die tijd te lezen. Niet aannemelijk is dat dit is verzonnen; elk belang daarbij ontbreekt, ook 8,5 miljoen was, zo blijkt uit de verklaring van AL, uitzonderlijk veel. De aankondiging van 15 miljoen gulden werpt een licht van nog meer ongeloofwaardigheid over de verklaring van Paarlberg dat hij de 8,5 miljoen gulden had verdiend met een eenmalige kunstverkoop. Voor de ontbrekende 6,5 miljoen – die overigens niet is gekomen – ontbreekt in dit licht elke verklaring.
-
43 44
In de zevende plaats heeft Paarlberg zich destijds tegenover AL uitgelaten over de herkomst van het geld: de verkoop van onroerend goed. Dit is geheel anders dan zijn verhaal over kunstverkoop. Van een onroerend goedtransactie blijkt uit de antwoordmail van AL van 28 mei 1998, vijf minuten na het mailtje van IS. AL schreef op de bezorgde woorden van IS geruststellend terug dat hij de cliënt goed kende als iemand met een ‘outstanding reputation as a businessman’. Ook schreef hij dat hij goed op de hoogte was van diens vastgoedportefeuille, en dat de cliënt (Paarlberg dus) ‘has sold two office buildings in Holland for 60 mio NLG. These transactions were completed by selling the shares of the offshore company, who owned the building. The client uses his offshore holding company to deposit the cash part of these transactions. Partly cash payments are common practice in Holland ().’44 Er is geen reden om aan te nemen dat AL destijds onwaarheid heeft opgeschreven; elk belang daarbij ontbreekt. Dat hij, aldus Paarlberg ter Dossier Enclave, blz. 2 4776. Dossier Enclave, blz. 2 4709-4710 met aldaar genoemde bijlagen.
27
terechtzitting, de zaken mooier heeft voorgespiegeld dan ze waren, is niet aannemelijk. Andere details in de e-mail, zoals over de Euromast en de relatie die hij allang met Paarlberg had, zijn verifieerbaar juist. AL heeft in 2005 bevestigd Paarlberg hem destijds had gezegd dat er totaal 15 miljoen gulden zou worden gestort. Hij heeft verklaard dat de herkomst geverifieerd moet worden en dat Paarlberg hem in dat verband heeft gezegd ‘dat een deel van die twee verkochte kantoorgebouwen cash was gegaan.’ Hij kon niet zeggen om welke twee gebouwen het ging; kennelijk heeft hij Paarlberg op zijn woord geloofd. Dit laatste is ook te zien bij financiers als ABN en De Hoge Dennen in het nog te bespreken dossier Escrow. AL verklaarde zeker te weten dat Paarlberg hem ook ten aanzien van enkele andere verkopen van onroerend goed heeft verteld dat ze ten dele cash waren gegaan.45 Paarlberg heeft de verklaring betwist, maar vooral door te zeggen dat onroerend goed als waarvan in de mail sprake is in Nederland niet deels contant kan worden verkocht. Dat is echter iets anders dan de vraag of hij AL wel in die zin heeft verteld. Paarlberg heeft AL niet doen horen door de rechter-commissaris; er is geen reden waarom de verklaring van AL geen geloof zou verdienen. Tot slot over dit punt: de toenmalige compliance officer van de bank, ZA, heeft, na het reçu van de storting van 8,5 miljoen gulden te hebben gezien, verklaard dat AL het had over een hotelier die onroerend goed wilde verkopen en ‘dat dit geld afkomstig was van die verkooptransactie’.46 Ook ten aanzien van deze getuige ZA geldt dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat hij niet naar waarheid heeft verklaard. Vastgesteld kan derhalve worden dat Paarlberg tegenover de bank een wezenlijk ander verhaal over de herkomst van het geld heeft verteld dan tegenover de rechter-commissaris en – ook deze getuige verdient aandacht – getuige VDH van FTC Trust, bij wie het geld door Paarlberg is gebracht op de dag dat het naar Luxemburg werd gebracht. Hem staat bij dat Paarlberg had gezegd dat het ‘uit schilderijentransacties’ afkomstig was. ‘Voor mijn idee ging het toen om 3 à 4 ton’. Zelf wist hij niets over herkomst en omvang van het bij FTC gestalde bedrag.47 Kennelijk heeft VDH de inhoud van de koffer niet gezien, laat staan gecontroleerd. Het OM is van oordeel dat Paarlberg bij de verklaring van VDH geen steun kan vinden voor zijn schilderijenverhaal. De herinnering van deze getuige gaat niet verder dan dat hem ‘bij staat’ wat Paarlberg hem destijds had verteld, het bedrag dat hij zich herinnert lijkt in de verste verte niet op de 8,5 miljoen die het betrof. Voorts wordt zijn verklaring niet gestaafd door enig stuk. -
In de achtste plaats heeft Paarlberg bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het geld, toen het een paar maanden op zijn kantoor van Mediamax te Amsterdam lag, ineens snel wilde storten.48 Meteen na deze opmerking
45
Dossier Enclave, blz. 2 4711-4714 en 4474-4783. Dossier Enclave, blz. 2 4715 en rubriek 4, blz. 4 1568 e.v. (G65.1). 47 Dossier Enclave, blz. 2 4716-4719 en 4785-4792. 48 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1728. 46
28
werd hem gevraagd waarom hij eerst aan enkele banken in Nederland en uiteindelijk aan AL had gevraagd of hij het geld contant kon storten, waarom hij het geld vervolgens enkele maanden op zijn kantoor had laten liggen en waarom hij het uiteindelijk alsnog snel in Luxemburg stortte. Paarlberg antwoordde daarop: ‘Ik vind dat niet vreemd. Ik ben nooit zo’n rentetrekker geweest.’ Dit lijkt in strijd met wat we elders in het dossier zien. Volgens de getuige PT was de UBS rekening #502 in beginsel een rekening met korte-termijnbeleggingen.49 Uit afschriften van deze rekening blijkt ook dat er grote geldbedragen in en uit gingen, met enkele duizenden euro’s rente tot gevolg.50 -
In de negende plaats heeft Paarlberg geen redelijke verklaring gegeven voor de splitsing van het bedrag van 5,95 miljoen gulden, afkomstig van de contante storting, in 1, ¾ en 4,2 miljoen gulden, welke bedragen in korte tijd dezelfde weg hebben afgelegd, zonder transparante omschrijving. Een zakelijke verklaarbare reden ontbreekt. Paarlberg heeft slechts gezegd: ‘kijk naar de rekening-courant verhouding met Mediamax Buitenreclame, dan ziet u dat het geld nodig was (het saldo was negatief) en dat de porties telkens werden besteed.’51 Deze redenering gaat echter niet op. Een rekening-courant overzicht is slechts een overzicht van schuldverhoudingen die op een bepaalde manier (naar keuze) zijn geboekt, het is geen bankrekeningoverzicht van waaraf te zien is aan en door wie precies de betalingen zijn verricht. Voorts zou, als de lezing van Paarlberg juist zou zijn, uit de stukken moeten kunnen worden afgeleid dat er telkens schuldverhoudingen zijn geboekt tussen Paarlberg en Bayline, tussen Bayline en Kauri en tussen Kauri en Mediamax. Daarvan is echter niet gebleken; op de vraag op een latere zitting of hij deze schuldverhoudingen ergens heeft vastgelegd was het antwoord: dat weet ik niet.52 Paarlberg heeft gekozen voor een directe privé rekening-courant verhouding met Mediamax Buitenreclame BV, waarbij de twee tussenschakels niet zichtbaar zijn. Op de vraag of hij ook met andere vennootschappen een dergelijke schuldverhouding had en bijhield, heeft hij ter terechtzitting niet willen antwoorden. Feit is dat nergens is te zien dat Paarlberg deze bedragen schuldig is aan of tegoed had van één of meer derden.53 Twee conclusies vallen op dit punt te trekken. Eerstens is niet aannemelijk dat aan de opsplitsing van het bedrag aan de bron een zakelijk verklaarbare reden ten grondslag ligt. En voorts is de 5,95 miljoen gulden die door vermenging met andere geldstromen is aangewend voor de aankoop van Hotel Newport, noch op zichzelf noch qua herkomst deugdelijk in de boekhouding van Paarlberg of één van zijn bedrijven verantwoord.
49
Dossier Enclave, blz. 2 5444. Vertaling op blz. 2 5482. Bevestigd bij de rechtercommissaris, Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1501. 50 Dossier Enclave, blz. 2 5222-5228. Zie ook 4e aanvulling blz. 1509 (verklaring PT) 51 Dossier Enclave, blz. 2 4617. 52 Verklaring Paarlberg ter terechtzitting van 27 april 2010. 53 Dossier Enclave, blz. 2 4498 met aldaar genoemde bijlagen.
29
-
In de tiende plaats heeft Paarlberg voor de omslachtige weg die het geld heeft moeten volgen – door het OM beschouwd als rondpompen – twee verklaringen gegeven, die elk niet geloofwaardig zijn. Ten eerste zou er volgens de boekhouder in andere bedrijven van Paarlberg een geldtekort zijn geweest. Van de drie vennootschappen waarlangs het geld is gegaan – Kauri Holdings Ltd., Mediamax Buitenreclame en Mediamax Group – was alleen van de laatste het saldo sterk negatief. Het geld ging van Bayline echter niet rechtstreeks naar Mediamax Group, maar deed eerst de twee andere vennootschappen aan. Bovendien was Paarlberg erg gewend aan rekening-courant verhoudingen, waardoor een tekort op de ene plaats kon worden gecompenseerd door een positief saldo elders. De eerste door Paarlberg gegeven reden overtuigt dus niet. Ten tweede zou een reden zijn dat het geld via Kauri Holdings boekhoudkundig beter te volgen zou zijn, aldus Paarlberg. Op een latere zitting zei hij dat hij vanuit het buitenland eigenlijk altijd via Kauri boekte, om het spoor beter te kunnen volgen.54 Dit past niet goed bij het beeld dat de rechtbank voorhield uit de rekeningafschriften: de onderhavige doorboekingen zijn vermeld op een afschrift met volgnummer 3 e.v. Dat duidt niet op een aanzienlijke reeks stortingen via deze vennootschap. Maar ook overigens is deze ogenschijnlijk brave verklaring niet geloofwaardig. Paarlberg verklaarde namelijk vlak voordat hij bij de rechter-commissaris zei dat hij het geld via Kauri boekhoudkundig beter kon volgen: ‘() het is mijn goed recht om het geld op een rekening van mijn bedrijf te storten.’ Dat komt volgens het OM waarschijnlijk veel dichter bij de kern: ‘ik bepaald zelf wel hoe ik het doe.’ Wat daarvan zij, voor een boekhoudkundig transparant tracé is het volstrekt niet nodig om het geld via de moedermaatschappij door te laten stromen naar de uiteindelijk beoogde begunstigde vennootschap. Transparantie kan (en behoort) er bij elke boeking te zijn. In dit geval komt daarbij dat deugdelijke omschrijvingen van de stortingen en doorboekingen ontbreken. Boekhoudkundig was het een rommeltje. Wat Paarlberg op dit punt heeft verklaard is onzin die beoogt zand in de ogen te strooien.
3.5 Contacten in het criminele milieu In de Memorie van Toelichting bij de strafbaarstelling van witwassen is vermeld: ‘Een kenmerk dat veel gevallen van witwassen gemeen hebben is dat handelingen plaats vinden die overigens – los van het beoogde witwassen – geen redelijk bedrijfseconomisch doel kunnen dienen.’55 Aan het ontbreken van dat redelijke doel kan volgens de wetgever een redelijk vermoeden van witwassen worden ontleend. “De in het concrete geval gelegen omstandigheden zullen de overtuiging van de rechter moeten dragen dat een transactie die naar buiten toe de kenmerken vertoont van een witwasconstructie, dat feitelijk ook is.”
54 55
Verklaring Paarlberg ter terechtzitting van 27 april 2010. MvT, Tweede Kamerstukken, vergaderjaar 1999-2000, 27 159, nr. 3, blz. 10.
30
In dat verband kan blijkens de jurisprudentie van betekenis zijn als bijvoorbeeld de verdachte in de periode van verkrijging en voorhanden hebben nauwe contacten onderhield met personen die van drugshandel kunnen worden verdacht. Dit is in de onderhavige zaak niet vastgesteld; wel is een feit dat Paarlberg in en rond 1998 intensief zakelijk contact onderhield met garagebedrijf Van Asselt, waar mensen klant waren zoals EU. Hij was in de media toen al bekend als lijfwacht van de in 1991 vermoorde Klaas Bruinsma, en als vermoedelijk drugshandelaar die eind 1996 werd aangehouden en in januari 1998 door de rechtbank werd veroordeeld tot 6 jaar; nadien werd hij, hangende het hoger beroep, in vrijheid gesteld en in maart 1999 veroordeelt het hof hem alleen wegens belastingfraude. Ook JV, alias ‘De Hakkelaar’, was klant bij Van Asselt. Hij werd begin 1996 gearresteerd en begin 1997 veroordeeld wegens georganiseerde drugshandel. Paarlberg kon van deze strafzaken weten, gelet op de publiciteit die eraan werd gegeven en gelet op zijn zakelijke verhouding tot het bedrijf. Wat betreft EU blijkt uit het dossier dat Paarlberg zich in 1996 in een gerechtelijke procedure heeft gemengd betreffende een onder U in beslag genomen auto.56 De betreffende auto, een Ferrari 328 GTS, werd op 19 juni 1996 door Van Asselt te koop aangeboden voor 135.000 gulden. De Belastingdienst was van oordeel dat deze Ferrari in eigendom toebehoorde aan EU en legde er executoriaal beslag op. Aan de belastingdeurwaarders meldde CB, eigenaar van Van Asselt en bevriend met EU, dat deze auto in consignatie was gegeven door ene Paarlberg, die in Londen zou wonen, maar ook in Amsterdam. Van Asselt (CB) heeft later een handgeschreven en ongedateerde leningsovereenkomst overgelegd, waarin CB verklaart 95.000 gulden te hebben geleend van Paarlberg, met de Ferrari als onderpand. Na een kort geding bij de rechtbank te Amsterdam waarbij de claim van eigendom van de Ferrari door Van Asselt B.V. werd verworpen, heeft Van Asselt hoger beroep aangetekend. In deze procedure heeft Paarlberg getracht zich te voegen als belanghebbende; hij heeft toen diverse documenten als bewijs van de lening en zijn recht op de auto overgelegd. Het gerechtshof wees het verzoek van Paarlberg tot voeging als belanghebbende af en deelde de bij de president van de rechtbank gewekte bevreemding omtrent de vermeende transactie tussen Paarlberg en CB. Ook het hof was voorshands van oordeel dat de gestelde eigendom van Van Asselt niet aannemelijk was. Kortom, er waren voor de rechter in eerste en in tweede aanleg aanwijzingen dat er – laten we het voorzichtig zeggen – iets niet klopte met de stukken, waaruit zou moeten blijken dat de Ferrari niet van EU was, maar van Van Asselt, en door een niet afbetaalde schuld aan Paarlberg dus eigenlijk van Paarlberg. ()57
56
Enclave, Rubriek 10, Bijlage 35. De hier oorspronkelijk opgenomen alinea is nog tijdens het requisitoir door het OM ingetrokken omdat bij onderzoek na het uitspreken van deze tekst bleek dat de inhoud niet juist was.
57
31
Het zal in de ogen van Paarlberg toevallig zijn, maar Holleeder kende EU, getuige een waargenomen ontmoeting op 2 mei 1996, enkele uren nadat Holleeder bij Endstra zeer vermoedelijk ook Paarlberg had ontmoet.58 En er ligt CIE-informatie van medio 2005 dat Holleeder een half jaar daarvoor een pittige ruzie zou hebben gehad met CB, de baas van Van Asselt.59 Het dossier maakt melding van het onderzoek Radar naar EU in de periode 1994-1996. Daarin zijn onder meer CID-informaties van destijds onderzocht, inhoudende: - dat EU crimineel kapitaal in garagebedrijf Van Asselt heeft gestoken; - dat Van Asselt volledig wordt gefinancierd door EU c.s. en dat veel Amsterdamse criminelen er hun voertuig leasen; - dat directeur CB criminelen van auto’s voorziet, onder wie JV, EU, Van Hout en Holleeder. Met name JV en EU zouden dit bedrijf al jaren met veel geld financieren.60 Dat Van Asselt is te liëren aan criminelen blijkt uit het onderzoek Tuba naar Van Asselt zelf uit 1996.61Dat JV aan Van Asselt (en overigens ook aan Endstra) is te liëren blijkt uit gegevens bij zijn arrestatie in1996.62 Vragen over EU heeft Paarlberg in het vooronderzoek niet willen beantwoorden.63 Wat heeft dit alles te betekenen voor de onderhavige zaak? Het OM permitteert zich in deze een hypothese. Het OM meent - als gezegd - dat in het onderzoek Newport kan worden vastgesteld dat Paarlberg de werkelijke herkomst van de 8,5 miljoen gulden cash tracht te verhullen. Gegeven nu: - het feit dat de verkrijging van dit grote geldbedrag ergens vóór medio 1998 heeft plaatsgevonden, - het feit dat er over de periode voordien meerdere informaties zijn dat EU en JV veel geld in Van Asselt investeerden, - het feit dat Paarlberg in die periode en daarna veel geld heeft geïnvesteerd in Van Asselt64, een voor Paarlberg atypische investering, en - het feit dat contact tussen Van Asselt, EU en JV is vastgesteld, dringt de gedachte zich op dat het bedrag van 8,5 miljoen gulden wel eens in verband kan worden gebracht met de criminele handel van EU en/of van JV in die tijd. Dit is niet vastgesteld kunnen worden, het is als gezegd een hypothese, maar de aanwijzingen zijn er. En zij kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de vraag of het geld afkomstig is van “enig misdrijf”. Weliswaar waren EU en JV gedetineerd in de periode dat Paarlberg zegt het geld te hebben ontvangen, maar dat staat een relatie zoals genoemd op zichzelf niet in de weg. En als Paarlberg niet kan worden geloofd in zijn verhaal over de verkrijging van het geld, staat ook het moment van verkrijging op losse schroeven; daarbij komt dat Paarlberg heeft verklaard dat hij het geld enige tijd in de kluiskast op zijn bedrijf heeft bewaard. Als de hypothese van de relatie tussen het geld en EU en/of JV op waarheid berust, is een ideale weg voor witwassen gevolgd: Paarlberg heeft aan de 58
Dossier Enclave, blz. 2 1235-1236. Dossier Enclave, blz. 2 0012 en Dossier Kolbak, blz. D1-0110. 60 Dossier Enclave, blz. 2 2286. 61 Dossier Enclave, blz. 2 2463-2465. 62 Dossier Enclave, blz. 2 2460. 63 Dossier Enclave, blz. 3 0486. 64 Dossier Enclave, blz. 10 090. 59
32
ene kant van zijn bedrijf - langs een ingewikkelde omweg via het buitenland miljoenen aan contant geld in zijn bedrijf laten vloeien en er een hotel van gekocht; daarnaast heeft hij aan de andere kant van zijn bedrijf - ver verwijderd van de bron - miljoenen gestoken in garagebedrijf Van Asselt, een bedrijf waar criminelen zouden hebben geïnvesteerd en dat door DB in die tijd een bodemloze put werd genoemd.65 Een betere versluiering van de herkomst van criminele gelden is nauwelijks denkbaar. ()66 Er is een patroon in de proceshouding van Paarlberg merkbaar. Zijn weigering om op lastige vragen van het OM in te gaan was ook merkbaar toen hem werd gevraagd naar MD. Ook zij is verdachte van witwassen van vermogen van haar criminele (ex-)partner. Ook zij had vermoedelijk zakelijke contacten met Paarlberg. Zo is er de onverklaarbare provisie van ongeveer 265.000 gulden die door Merwede Beheer is betaald aan Nieuwgraaf 114 Holding67. Zowel MD als MK hebben er geen enkele verklaring voor kunnen geven; Paarlberg en DB wijzen naar elkaar. En voorts is er de mysterieuze brief betreffende een mogelijke hypotheek van ‘mevrouw MD’ voor een appartement in Parijs. Dat Paarlberg niet meer zou weten wie deze mevrouw MD zou zijn is, gelet op de gedetailleerde inhoud van de brief, volstrekt ongeloofwaardig68. En hoewel Paarlberg het heeft weggehoond is de verklaring van getuige AM opmerkelijk – want let op de datering: in ongeveer 1997/1998 hoorde zij van haar toenmalige baas P dat over Paarlberg geruchten in de markt gingen dat hij niet altijd netjes zou zijn en zich zou ophouden met onderwereldfiguren. Volledigheidshalve zij vermeld dat zij het slechts geruchten vond en er nooit iets van heeft gemerkt.69
3.6 Conclusie De conclusie is dat uit de gedragingen van Paarlberg ten aanzien van de 5,95 miljoen gulden niet anders kan worden afgeleid dan dat dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf als bedoeld in artikel 420bis Sr. De kenmerken van witwassen zijn volledig aanwezig: een groot bedrag in cash van dubieuze herkomst, rondgepompt via ondoorzichtige vennootschappen en een buitenlandse bankrekening, zonder verifieerbare omschrijving en zonder zakelijk en verklaarbaar bedrijfseconomisch doel. Bovendien worden door de verdachte hierover niet te verifiëren en wisselende verklaringen afgelegd, die volstrekt onaannemelijk zijn. En ook al was dit in 1998 op zichzelf nog niet strafbaar, doordat witwassen een voortdurend misdrijf is zijn alle genoemde gedragingen van toen wel 65
Aldus getuige AM, Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1116. Hier is één zin weggelaten, die in relatie staat met de weglating van een alinea, die is verantwoord in noot 57. 67 Dossier Enclave, blz. 1224 e.v. 68 Dossier Kolbak, blz. AE-67 001. 69 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1117. 66
33
relevant voor de vaststelling nu dat de voorhanden zijnde aandelen ’t Gooier Hoofd BV geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.70 Er zijn in deze zaak voldoende bijkomende omstandigheden zijn, die de overtuiging van de rechter kunnen dragen dat het voorhanden hebben van de aandelen, dat naar buiten toe kenmerken van een reeds lang bestaande witwasconstructie vertoont, dat ook daadwerkelijk is. Ten aanzien van het bedrag van 3 miljoen gulden van Endstra, waarvan 2,9 miljoen zich met de eerder genoemde 5,95 miljoen gulden heeft gemengd, is de conclusie deze. Paarlberg had al in 1994, toen Endstra groot in De Volkskrant werd geportretteerd als witwasser voor de onderwereld, kunnen en moeten weten dat hij zakelijk niet met Endstra in zee moest gaan. Hij heeft dit toch gedaan. Hij heeft verklaard dat hij in 1998 zakelijk met Endstra wilde breken op basis van geluiden die in 1997 en 1998 tot hem waren gekomen, en leidden tot een slecht onderbuikgevoel. Het had te maken met personen rond Endstra zoals Holleeder en LB, en met verhalen over invallen. Het was allemaal van dien aard dat Paarlberg niet meer zichtbaar met Endstra geassocieerd wilde worden.71 Dus vóór de aankoop van de aandelen ’t Gooier Hoofd, en vóór de ontvangst van de 3 miljoen gulden van Endstra die hij overmaakte met een onduidelijke grondslag en zonder enige omschrijving, en vóór het onmiddellijk rondpompen via Kauri Holdings naar Mediamax zonder transparante verantwoording, had Paarlberg voor zichzelf serieuze redenen om te vermoeden dat Endstra zakelijk niet deugde. Als hij niet al toen had moeten besluiten het geld van Endstra volledig uit zijn vermogen af te scheiden en te retourneren, had hij dit in de jaren daarna toch wel moeten doen: zijn wetenschap over Endstra als witwasser nam alleen maar toe. Hij las in de zomer van 2002 het verhaal van Mieremet in De Telegraaf, en zag er daarna zelf geen enkel probleem in om de zijns inziens nog bestaande betalingsverplichtingen van Endstra te gieten in een ‘fiscaal vriendelijke oplossing’, lees: een vorm waarbij gefingeerde titels werden gebruikt zoals een neptransactie met een pijpleiding en niet bestaande commissies. Vastgesteld kan worden dat van de contante 8,5 miljoen gulden en de overgemaakte 3 miljoen gulden niet is aangetoond dat deze een legale herkomst hebben. Eveneens kan worden vastgesteld dat Paarlberg over de herkomst van beide geldbedragen niet, dan wel wisselend en aantoonbaar onjuist heeft verklaard, en voorts dat zij zeer kort na elkaar en zeer kort vóór de aankoop van de aandelen ’t Gooier Hoofd langs dezelfde omweg door persoonlijk toedoen van Paarlberg bij Mediamax terecht zijn gekomen. Vastgesteld kan ook worden dat de vermenging van een substantieel deel van de contante 8,5 miljoen gulden (5,95 miljoen) en/of dat de vermenging van een substantieel deel van de 3 miljoen gulden (2,9 miljoen) van Endstra
70 71
Zie in dit verband ook Hof ’s-Hertogenbosch, 29 november 2006, LJN: AZ 4125 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1717.
34
met het saldo van Mediamax Group dat in zijn geheel is aangewend voor de aankoop van de aandelen ’t Gooier Hoofd, dit aankoopbedrag heeft besmet. Vastgesteld kan ten slotte worden dat de verdachte onder de beschreven omstandigheden moet hebben geweten, in die zin dat hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat het contant gestorte geldbedrag en/of dat het geld van Endstra van enig misdrijf afkomstig was. Door de aandelen ’t Gooier Hoofd in de periode van eind 2001 tot begin 2006 voorhanden te hebben heeft Paarlberg zich schuldig gemaakt aan witwassen.
35
4. DE ZAAK AGA
4.1 Inleiding In het Tripartite overleg tussen de Belastingdienst, de FIOD en het OM is op 9 februari 2007 besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten naar het ter beschikking stellen aan de Belastingdienst van valse en/of vervalste facturen en het doen van onjuiste aangifte door een aantal bedrijven van Paarlberg. Aanleiding voor dit strafrechtelijk onderzoek was een boekenonderzoek van de Belastingdienst in maart 2006 bij Merwede Real Estate en Merwede Finance. Dit boekenonderzoek was gestart op basis van in beslag genomen documenten uit het onderzoek Enclave, en die waren vrijgegeven voor fiscaal gebruik door de officier van justitie.72 Bij deze documenten bevond zich een handmatig opgesteld overzicht van gefactureerde bouwwerkzaamheden voor “Baambrugge”, waarbij op het overzicht stond vermeld “tnv Akragon Real Estate BV”. Ook stond de naam “H”op de overzichten vermeld. Uit de gegevens van de Belastingdienst kwam naar voren dat H bewoner was van een woonboerderij aan de Rijksstraatweg te Baambrugge, een woonboerderij die via de vennootschap Belgrave Estate BV eigendom bleek te zijn van Paarlberg. Omdat op het overzicht van de werkzaamheden stond “tnv Akragon Real Estate BV” is hier door de Belastingdienst nader onderzoek ingesteld. Uiteindelijk heeft dit onderzoek geleid tot de verdenking dat meerdere privéverbouwingen als zakelijke kosten in de boeken van diverse ondernemingen van Paarlberg zijn opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van valse en/of vervalste facturen. Het OM zal kort per pand de gang van zaken schetsen en aangeven op welke wijze opdracht is gegeven tot verbouwing, op welke wijze is betaald en hoe deze betaling uiteindelijk in de boeken is verwerkt. Dit zal leiden tot – kort gezegd – de conclusie dat de in de tenlastelegging genoemde bedrijven onjuiste belastingaangifte hebben gedaan en dat zij, bij controle door de Belastingdienst hiernaar, een valse boekhouding hebben overgelegd. Dit zijn strafbare feiten. Daarna zal het OM ingaan op de rol van Paarlberg bij deze feiten. De conclusie zal zijn dat Paarlberg aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven, dan wel opdracht daartoe heeft gegeven.
72
Dossier AGA, blz. D001/D002. In de volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar de vindplaats in het dossier AGA.
36
4.2 Perceel Amstel 149 te Amsterdam 4.2.1 Eigenaar/bewoner Allereerst het pand Amstel 149 te Amsterdam. Dit pand is de woning van de (voormalig) advocaat van Paarlberg (en van de Merwedegroep), de heer LVE. Hij is ook eigenaar van het pand. De kosten van de verbouwing van dit pand in 2001 zijn als kosten geboekt ten laste van de vennootschap Akragon Real Estate B.V., later genaamd Merwede Real Estate B.V. een vennootschap waarin als enige bezit de zgn. Akragontoren te Rotterdam valt.
4.2.2 Verbouwing De verbouwing aan het pand Amstel 149 te Amsterdam is uitgevoerd door timmerbedrijf H&O te Amsterdam, in opdracht van PVZ die op dat moment werkzaam was bij Woodham en Packard. Woodham en Packard is een bedrijf van Paarlberg.73 Dit is overigens dezelfde PVZ die verklaarde over de relatie tussen Paarlberg en Holleeder, waarover later in dit requisitoir meer.
4.2.3 Opdracht/betaling Op 22 augustus 2007 verklaart LVE tegenover de FIOD ambtenaren74 dat de facturering en betaling van de verbouwing, buiten hem om, door Paarlberg is geregeld. LVE verklaarde verder dat tijdens de verbouwing Paarlberg had aangegeven dat hij de kosten van de verbouwing zou betalen en dat LVE dat als een schenking kon beschouwen. LVE verklaarde dat hij dit op een later tijdstip geen goed idee vond, en dat hij met Paarlberg hiervoor een leningsovereenkomst was aangegaan. De lening zou inmiddels zijn ingelost. Tijdens zijn verhoor op 19 mei 200875 bevestigt LVE het voorgaande. Hij voegt daar nog aan toe: ‘De opdracht voor zover het de betalingen betrof liepen volgens mij via Paarlberg, en op de vraag door wie de kosten nou uiteindelijk zijn betaald: Destijds ging ik er vanuit dat deze zijn betaald door Paarlberg. Als u mij vraagt wat ik daar nu van weet, kan ik daar vanwege mijn geheimhoudingsplicht niet over verklaren.’ En dat laatste is weer opmerkelijk, want zei LVE nou niet in het eerste gesprek met de Belastingdienst dat dit een privékwestie betrof? Het lijkt erop dat LVE hier het verschoningsrecht misbruikt om onder lastige vragen uit te komen.
73
D13 (AH1/11) AH24 75 G2 74
37
De rol van LVE in deze roept zonder meer al vraagtekens op. Hoe kan het dat LVE, advocaat van Paarlberg en zijn bedrijven, zijn woning laat verbouwen, terwijl zijn cliënt en vriend Paarlberg de kosten ervoor draagt? LVE kon geen enkele vraag over de begroting of de betaling beantwoorden. Het OM denkt dat vanaf het begin het al de bedoeling is geweest dat Paarlberg de kosten voor de verbouwing van de woning zou dragen, wellicht als schenking of betaling voor bewezen diensten. Indien LVE namelijk vanaf het begin zelf de kosten zou dragen, zou hij op zijn minst de onderhandeling over de prijs hebben gedaan, en voorafgaande aan de verbouwing vaste afspraken hebben gemaakt met Paarlberg over de financiering en eventuele aflossing. Dit is niet gebeurd; zoals gezegd had LVE zelfs geen idee van de kosten. Het is een typerende manier van zakendoen van Paarlberg, op zichzelf niet relevant voor dit dossier maar wel in het algemeen als het gaat om de persoon van de verdachte. Wat uiteindelijk wel relevant is voor deze zaak is dat de kosten voor de verbouwing van de woning van LVE in de boeken van Akragon zijn verantwoord als zakelijke kosten.
Ook getuige H van Timmerbedrijf H&O76 is gehoord. Op de vraag wie de opdracht tot verbouwing heeft gegeven antwoordt hij: ‘Volgens mij heeft AV, de financiële man, uiteindelijk akkoord gegeven voor de verbouwing……PVZ, K en AV hebben aan mij laten blijken dat Paarlberg uiteindelijk opdrachtgever en eigenaar was.’ Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘Amstel 149 hs te Amsterdam. Ik neem aan dat daarmee LVE wordt bedoeld: een vriend en mijn ex-advocaat. Ik heb verder geen relatie met dat pand. De verbouwing is onder begeleiding van mensen van mijn bedrijf geschied. Ik heb LVE vanuit mijzelf privé hiervoor een lening gegeven. Die lening is mondeling overeengekomen, ik denk in 2000/2001.’
4.2.4 Bevindingen Belastingdienst De Belastingdienst heeft tijdens het onderzoek het volgende bevonden. In 2001 zijn er facturen (D47 t/m 55) met een totaalbedrag van 115.601 euro van VOF Timmerbedrijf H&O te Amsterdam als investering op de Akragontoren te Rotterdam verantwoord. Deze facturen echter hebben betrekking op de verbouwing van het pand gelegen aan de Amstel 149hs te Amsterdam. Dit valt af te leiden uit een door de Belastingdienst ingesteld derdenonderzoek bij voornoemd timmerbedrijf. Door de facturen als investering op de Akragontoren te verantwoorden heeft Merwede Real Estate b.v. (voorheen Akragon B.V.) de daarin begrepen omzetbelasting als voorbelasting geclaimd, terwijl de investering in werkelijkheid betrekking had op de verbouwing van een woonpand. Daarnaast is afschrijvingspotentieel voor de heffing van vennootschapsbelasting gecreëerd. 77 Dit heeft geleid tot onjuiste aangifte 76 77
G6 AH001/AH002
38
over het tweede kwartaal 2001 (D172), het derde kwartaal 2001 (D146) en september 2001 (D155)78.
4.2.5 Administratieve verwerking facturen Er is – als gezegd – in totaal door H&O voor een bedrag van 115.601 euro aan facturen ingediend. Deze facturen zijn in de administratie van Merwede Real Estate B.V. opgenomen met als omschrijving: “Timmerwerkzaamheden” en “voor u onder regie uitgevoerd”. De facturen zijn gericht aan Akragon B.V. , Bolensteinseweg 3 te Maarssen en kennen verder geen verwijzing naar de locatie waar de werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd. LVE herkent de aan hem getoonde facturen niet. De afspraak was, aldus LVE, dat de verbouwing gefinancierd zou worden door Paarlberg en daarom zijn de facturen niet naar hem gestuurd.79 Getuige H verklaart als hem de facturen worden getoond die gericht zijn aan respectievelijk Akragon en Merwede Monumenten: ‘Dit betreffen allen facturen die betrekking hebben op de verbouwing op de 1e etage van de Amstel 149 te Amsterdam. Wat mij opvalt is dat factuur genummerd D053 anders geadresseerd is. De reden hiervoor weet ik niet. K, PVZ of AV moeten hier opdracht voor gegeven hebben. Uit onszelf doen we dit niet. Het valt mij verder op dat de omschrijving op de facturen summier is en dat er geen adresgegevens waar verbouwd is staan vermeld op de facturen, wat normaal gesproken wel gebruikelijk is bij onze facturen. Normaal gesproken zetten wij op de factuur waar het werk verricht is, op welk adres. Ik vind het raar dat dit er niet op staat. Ik begrijp nu dat dit, het niet vermelden van een adres waar een verbouwing heeft plaatsgevonden, niet juist is en dat dit belastingfraude in de hand werkt. Ik denk dat AV, K of PVZ ons destijds de opdracht heeft gegeven om geen adresgegevens te vermelden op de facturen of wat er bij omschrijving vermeld moest worden. Als ik de facturen nu zo zie, begrijp ik dat het niet goed is.’ DB verklaart dat Amstel 149 niets met de Merwede Group te maken heeft. Hij denkt dat de facturen zonder zijn tussenkomst bij de administratie terecht zijn gekomen. De enige andere mogelijkheid is via Paarlberg. Facturen werden in de regel door hem getekend, maar hij ziet zijn handtekening er niet op staan. Destijds wist hij niets van deze verbouwing en hij heeft nog nooit van H&O gehoord. DB gaat ervan uit dat deze facturen door Paarlberg aan de administratie zijn aangeboden80. JE, de boekhouder van de Merwedegroep, verklaart dat het adres Amstel 149 hem niets zegt. Hij geeft aan dat als de facturen D47 t/m 55 betrekking 78
D180 G2-04 80 V8-02 79
39
hebben op Amstel 149 ze in ieder geval niet op de Akragontoren geboekt hadden moeten worden. Deze facturen zijn dus – aldus JE - niet juist. Hij zal de facturen misschien destijds wel gezien hebben, maar heeft nooit de wetenschap gehad dat ze betrekking hadden op een woonhuis. Hij heeft de facturen pas geboekt na goedkeuring van Paarlberg of DB of misschien wel AV in die tijd. Ten slotte geeft JE aan niets van een eventuele afspraak tussen Paarlberg en LVE te weten. AV, de boekhouder van Paarlberg, ziet dat hij alle facturen D47b t/m D55b (m.u.v. D 53) voor akkoord heeft geparafeerd. Hij ziet voorts dat al de facturen gericht zijn aan Akragon. Op D51b heeft hij zelfs zijn handtekening gezet. Iemand moet dus tegen hem gezegd hebben dat de facturen op Akragon moesten komen. AV ziet op de facturen D47b, 48b en 50b de paraaf van DB. Hij verklaart dat hij denkt dat hijzelf het factuuradres heeft doorgegeven aan H&O. Hij zegt hierover: ‘Ik heb destijds van de boekhouding doorgekregen dat dit Akragon B.V. moest worden en zo is het ook uitgevoerd. Ik heb het idee dat het werk van de facturen ook conform factuur is uitgevoerd op de Amstel. Destijds ging ik er van uit dat Akragon goed was.’81 En even verder: ‘Ik wist niet beter dan dat Amstel 149 in de vennootschap Akragon zat.’ De facturen waar het om gaat zijn de facturen die in het dossier zijn genummerd als D47 tot en met D55. De facturen met een a of b nummering (dus bijvoorbeeld D47a) zijn afkomstig van de Belastingdienst. Hiermee staat vast dat deze facturen ter inzage aan de Belastingdienst zijn gegeven.82 AV vindt overigens niet dat de facturen vals zijn. In zijn optiek zijn alle facturen goed hoewel de adresgegevens van het werk Amstel er inderdaad niet op staan. Hij heeft hiertoe zelf geen opdracht gegeven en hij denkt dat hij dit destijds niet heeft gezien83. Toch dacht ook AV volgens eigen zeggen dat Amstel 149 in Akragon zat. En dat is natuurlijk precies wat de facturen vals maakt. In strijd met de werkelijkheid wordt door de adressering aan Akragon de suggestie gewekt dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd ten behoeve van Akragon. Opzettelijk. Het is in deze dan ook niet verwonderlijk dat deze facturen – in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk was – een vage omschrijving hebben en geen werkadres bevatten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt overigens op te maken dat ook sprake kan zijn van valsheid indien wordt nagelaten bepaalde zaken te vermelden.84 Belangrijk is de vraag of daardoor een onjuist beeld of indruk komt te bestaan. Dat de indruk moest worden gewekt dat het hier ging om werkzaamheden die ten behoeve van Akragon waren uitgevoerd wordt nog eens bevestigd door 81
G18-02 AH044 83 G18-02 84 T&C, zesde druk, aantekening 18 bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht 82
40
het gegeven dat alle kosten ook ten laste van Akragon zijn geboekt en dat de facturen in de administratie van Akragon zijn opgenomen. Bovendien zijn de kosten van deze werkzaamheden als vooraftrek in de Belastingaangifte van Akragon opgenomen en heeft dit er uiteindelijk toe geleid dat door Akragon te weinig belasting is betaald.85
4.2.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de verbouwing van het perceel Amstel 149 te Amsterdam ten onrechte in de boeken van Merwede Real Estate is verantwoord als investering op de Akragontoren. Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door Merwede Real Estate een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die door een onjuiste adressering van de facturen en een – in strijd met hetgeen gebruikelijk is – (bewust) vage, onvolledige omschrijving van de aard en plaats van de verrichte werkzaamheden, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van Akragon betroffen. Hiermee heeft Merwede Real Estate (voorheen Akragon Real Estate) zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.3 Perceel Apollolaan 78 4.3.1 Eigenaar/bewoner Het perceel Apollolaan 78 te Amsterdam betreft het woonhuis van DB, de voormalige directeur van de Merwede groep. Op 7 september 2000 koopt Merwede Kantoren B.V. zowel Apollolaan 76 (een kantoorpand) alsmede 78 (een woonhuis). DB koopt op dezelfde dag Apollolaan 78 van Merwede Kantoren voor ongeveer 2,9 miljoen gulden.
85
D180
41
4.3.2 Verbouwing In de periode 2001-2003 wordt het huis grondig verbouwd. Het werk is uitgevoerd door IBCB, thans IBCH.
4.3.3 Opdracht/betaling Getuige K86 van IBCH verklaart dat volgens hem DB op perceel Apollolaan 78 woont. Hij verklaart voorts dat degene naar wie de facturen zijn verzonden, Merwede Groep, de eigenaar is. DB heeft volgens hem destijds de opdracht gegeven voor verbouwing van perceel Apollolaan 78. K denkt ook dat DB de verantwoordelijkheid droeg voor verbouwing. DB wordt uiteraard ook gehoord over deze verbouwing. In zijn verklaring van 22 november 2007 87verklaart DB dat de verbouwing aan Apollolaan 78 voor rekening kwam van de ontwikkelaar, Merwede Kantoren. Dit zou – aldus DBde afspraak zijn die hij als toekomstige koper met Paarlberg zou zijn overeengekomen. De woning zou “turn key” worden opgeleverd. “Turn key” betekent volgens DB: klaar voor bewoning behalve stoffering en inventaris, maar inclusief bijvoorbeeld badkamer, keuken, sanitair, installaties enzovoort. Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘Apollolaan 76-78. 76 is van Merwede en 78 van DB. Ik weet niet of daar nog een kantoor zit. Ik weet dat daar werd verbouwd.’
4.3.4 Bevindingen Belastingdienst De Belastingdienst heeft het volgende bevonden.88 De facturen (D85 t/m D 95) van IBCH voor de verbouwing van Apollolaan 78 (woonhuis DB), met een totaalbedrag van 1.720.014 euro, zijn in de boeken van Merwede Kantoren als kosten voor het pand Apollolaan 76 (zijnde kantoorpand) opgenomen. Eén factuur (D96), voor een bedrag van 407.073 euro, is in de boeken van Merwede Winkels B.V. verantwoord als kosten voor een winkelpand aan de PC Hooftstraat. Door beide vennootschappen is de omzetbelasting op de facturen volledig in aftrek gebracht.89 Bij vergelijking van de facturen uit de administratie van IBCH en de administratie van de Merwedegroep is bovendien door de controlerend ambtenaren van de Belastingdienst opgemerkt dat er afwijkingen bestonden. Zo kwamen in de administratie van IBCH facturen voor waar als omschrijving 86
G13 V08-01 88 AH001/AH002/AH044 89 D180 87
42
voor de werkzaamheden Apollolaan 76 en 78 stond vermeld, terwijl in de administratie van de Merwedegroep deze facturen voorkwamen met slechts de vermelding Apollolaan 76. Voor het overige waren de facturen gelijk: zelfde datum, factuurnummer en zelfde bedrag. Eén factuur voor werkzaamheden aan de Apollolaan 76 was in de administratie van IBCH gecrediteerd, met versturing op dezelfde dag van eenzelfde nota voor werkzaamheden aan een pand aan de PC Hooftstraat. Alleen deze laatste factuur werd in de administratie van Merwede aangetroffen. Door de facturen als investering op de Apollolaan 76 te verantwoorden hebben Merwede Kantoren B.V. en Merwede Winkels B.V. de daarin begrepen omzetbelasting als voorbelasting geclaimd terwijl de investering in werkelijkheid betrekking had op de verbouwing van een woonpand; Apollolaan 78. Daarnaast is afschrijvingspotentieel voor de heffing van vennootschapsbelasting gecreëerd. Dit heeft geleid tot onjuiste belastingaangiften over het tweede kwartaal 2001 (D172), het vierde kwartaal 2001 (D150), het eerste kwartaal 2002 (D151), het tweede kwartaal 2002 (D169), het vierde kwartaal 2002 (D/153), het eerste kwartaal 2003 (D154) en september 2004 (D168).90
4.3.5 Administratieve verwerking facturen K91, werkzaam bij IBCH, verklaart dat de facturen D86 t/m 96 inderdaad de facturen zijn zoals destijds door IBC aan de diverse geadresseerden zijn verzonden inzake de verbouwingen aan Apollolaan 76 en 78. De facturen in het dossier met als nummering D86a t/m D96a zijn aangetroffen bij Merwede. Deze hebben als onderwerp ‘Apollolaan 76’ in plaats van ‘Apollolaan 76 + 78. Voor het overige zijn zij gelijk. K verklaart: ‘Ik ga er van uit dat beide facturen van IBCB zijn. Ik zie hier twee verschillende facturen en dit vind ik zeer vreemd. Ik wist er niets van dat er twee facturen zijn opgemaakt voor één werk. Normaal gesproken zou er een creditfactuur tegenover moeten staan. Twee verschillende facturen voor hetzelfde werk is niet mogelijk. Ik snap nu dat het u hier om gaat. Ik ben ontsteld dat dit boven water komt omdat dit in mijn optie niet kan. Een van de twee facturen is niet juist.’ De facturen gevoegd onder D86-94 zijn de originelen en horen bij de werkzaamheden destijds uitgevoerd door IBC. Het bevreemdt K overigens dat de facturen zijn betaald door anderen dan aan wie zij gericht zijn. Op 10 oktober 200892 wordt DB nogmaals gehoord door de FIOD. Hij overhandigt de ambtenaren van de FIOD een schriftelijk stuk dat hij voorafgaand aan het verhoor als zijn verklaring had opgesteld93. Het stuk begint als volgt: 90
D180 G13 92 V08-03 93 bijlage 1/3/ V08-03-a 91
43
‘Ik ben hier vandaag om een aanvulling op mijn eerdere verklaring te geven. In mijn eerdere verhoren ben ik terughoudend geweest, want ik wilde andere niet verder in een moeilijke positie brengen. Als gevolg van de onjuiste verklaring van AV voel ik mij echter verplicht meer verduidelijking omtrent de gebeurtenissen rondom Apollolaan 78 te vermelden aangezien ik anders onterecht beschadigd word.’ Over de kosten van de verbouwing geeft DB – kort gezegd – toe dat deze zijn afgeboekt op de zaak: ‘Gevoelsmatig vond ik dat veel kosten niet bij mij thuis hoorden want dat waren extra kosten geïnstigeerd en aangemoedigd door J.D Paarlberg en zijn adviseurs. Achteraf is eerst volledig tot mij doorgedrongen dat hij dit deed om mij te motiveren. Ik wist dat J.D Paarlberg het van belang vond dat ik netjes woonde vanwege de buitenwereld en de daarmee gepaard gaande perceptie van succes. Als voorwaarde werd wel gesteld dat de kosten voor een groot deel op het kantoorpand (76) moesten worden geboekt dat tegelijkertijd en door dezelfde bouwer werd verbouwd. Dit vond ik toen niet onlogisch en heb het zo geaccepteerd.’ Op 2 april 2009 wordt DB nogmaals gehoord94. Hij wordt onder meer geconfronteerd met het verhoor van JE van 17 december 2007, die verklaart pas een half jaar daarvoor van de turn key overeenkomst op de hoogte te zijn gesteld door DB. DB zegt dan: ‘De term turn key heb ik later gebruikt om Paarlberg te beschermen. Ik heb deze term gebezigd naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek omdat ik het vervelend vond dat mijn ex werkgever werd aangesproken op een beloning van hem aan mijn adres. Er is wel degelijk door hem, Paarlberg, voorgesteld om de verbouwing op kosten van de zaak te boeken en ook van het meerwerk was hij volledig op de hoogte en deels zelfs initiator.’ En hoewel Paarlberg bij de rechter-commissaris op 10 april 2009 zelf stellig ontkent dat dit met DB zo is afgesproken, vindt het verhaal van DB steun uit onverwachte hoek. Op 22 maart jl. verklaart getuige RDW, een getuige die nota bene zelf door Paarlberg naar voren is geschoven, bij de rechtercommissaris hierover het volgende: ‘Paarlberg zei me dat hij er spijt van had dat hij DB zoveel loon had betaald en daarnaast ook nog zoveel toelages en loon in natura. Paarlberg vertelde mij dit in 2005. Hij zei mij: ik heb dat stom gedaan.’ DB wordt ook geconfronteerd met de facturen die in de boekhouding van Merwede zijn aangetroffen. Hij erkent – kort gezegd – dat de facturen vals zijn en verklaart onder meer: 94
V08-04
44
‘Zoals ik al eerder verklaarde moesten de kosten van de verbouwing aan mijn woning Apollolaan 78, zo veel mogelijk geboekt worden op Apollolaan 76. Dit conform instructie van Paarlberg. IBCH heeft hieraan, onder geen enkel protest, medewerking verleend. Dit versterkte bij mij ook het gevoel dat het allemaal niet zo ernstig was.’
4.3.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de verbouwing van het perceel Apollolaan 76 te Amsterdam ten onrechte in de boeken van Merwede Kantoren respectievelijk Merwede Winkels is verantwoord als investering op de Apollolaan 78 respectievelijk PC Hooftstraat. Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door beide vennootschappen een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die, door een onjuiste adressering van de facturen en een onjuiste omschrijving van het adres waar de werkzaamheden zijn verricht, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van de genoemde vennootschappen betrof. Hiermee heeft Merwede Kantoren B.V. en Merwede Winkels B.V. zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.4 Perceel Rijksstraatweg 125 te Baambrugge 4.4.1 Eigenaar/bewoner Het pand aan de Rijksstraatweg 125 te Baambrugge is volgens de akte van levering op 2 november 1998 door Belgrave Estates B.V. gekocht voor een bedrag van 2,3 miljoen gulden. Het pand bestaat uit een woonhuis met guest house, loods, erf en tuin. De uiteindelijke aandeelhouder van Belgrave Estates B.V. is Paarlberg. Sinds 1999 wordt het pand bewoond door de heer KH. KH is bevriend met Paarlberg.
45
4.4.2 Verbouwing In 1999-2000 is het pand verbouwd door Aannemingsbedrijf S uit Montfoort.
4.4.3 Opdracht/betaling De heer H verklaart95 dat de woning eigendom is van Paarlberg. Het zou kunnen dat in beheer is bij een van zijn BV’s, maar hij weet niet welke. H huurt het pand. Paarlberg is vroeger zijn assistent geweest en zij zijn altijd bevriend gebleven. H heeft naar eigen zeggen met de verbouwing verder geen bemoeienis gehad. De uiteindelijke beslissing lag bij Paarlberg. H deed alle voorstellen en Paarlberg keurde ze goed. Paarlberg heeft de verbouwing – volgens H – vermoedelijk betaald. Getuige S (de aannemer) verklaart96 dat hij in 1999 dacht dat H de opdrachtgever en eigenaar was. Hij heeft S destijds de opdracht gegeven. Later bleek het pand in Akragon Real Estate te zitten. S leidt dit af aan de betalingsbewijzen. DB verklaart dat Paarlberg indirect eigenaar is van Rijksstraatweg 125 te Baambrugge. De bewoner is H, een vriend van Paarlberg. DB weet niet wie het pand heeft verbouwd.97 Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘De Rijksstraatweg 125 Baambrugge is van één van mijn vennootschappen. H, een vriend van mij, huurt dat van mij. Ik wist dat daar werd verbouwd. Ik denk dat H de opdracht heeft gegeven. Hij zal dat met mij besproken hebben. Ik neem aan dat de vennootschap van wie dat pand is de verbouwingskosten zou betalen.’
4.4.4 Bevindingen Belastingdienst Door de Belastingdienst is geconstateerd dat vier facturen (D005 1t/m 4) van Aannemingsbedrijf S, met een totaalbedrag van 674.998 euro, betreffende de verbouwing van de Rijksstraatweg te Baambrugge, in de boeken van Merwede Real Estate B.V. zijn opgenomen als kosten voor de Akragontoren. Door de facturen als investering op de Akragontoren te verantwoorden heeft Merwede Real Estate B.V. de daarin begrepen omzetbelasting op deze facturen als voorbelasting geclaimd. Indien deze facturen als investering op de woonboerderij in Belgrave Estates B.V. zouden zijn verantwoord, zou
95
G14 G12 97 V8-02 96
46
vooraftrek niet mogelijk zijn geweest, omdat er sprake is van onbelaste verhuur van het pand aan H98. Dit heeft geleid tot onjuiste belastingaangifte over het tweede kwartaal 1999 (D172) en het vierde kwartaal 1999 (D172).99
4.4.5 Administratieve verwerking facturen De facturen die door de Belastingdienst in de boekhouding van Merwede zijn aangetroffen zijn gericht aan Merwede Real Estate B.V., kennen een summiere omschrijving van de werkzaamheden en kennen geen verwijzing naar de locatie waar de werkzaamheden hebben plaatsgevonden. S (aannemer)100 vertelt hierover dat pas op het moment dat hij de factuuradressen kreeg van de boekhouder van de Merwede Groep, JE, hij begreep dat H geen betaalmeester was. De facturen met als code D005 1 t/m 4 zijn de facturen zoals door Aannemingsbedrijf S zijn gestuurd aan Akragon Real Estate voor het werk Rijksstraatweg 125 Baambrugge. DB heeft zich volgens S nooit bemoeid met dit werk. JE heeft hem destijds in 1999 gezegd dat het pand het bezit was van Akragon Real Estate. S weet nu dat dit niet zo is. Over de facturen zegt S: ‘De adressering en de omschrijving voor op de facturen heb ik gekregen van JE. Hij gaf aan mij door aan wie ik de facturen moest sturen en welke omschrijving er op de desbetreffende factuur moest staan. Ik zocht er op dat moment niets achter maar vond het wel vreemd. Nu denk ik dat er door de Merwede groep gerommeld is met de BTW omdat u hier zit. Ik ben het ermee eens dat de omschrijving summier is. Deze omschrijving, een summiere, is normaal niet gebruikelijk. Normaal wordt op de factuur de locatie vermeld waar het werk plaats gevonden heeft of is de factuur gericht aan het adres waar het werk heeft plaatsgevonden.’ De reden dat de factuur gericht is aan Akragon terwijl de verbouwing heeft plaatsgevonden aan een pand in bezit van Belgrave Real Estate, is volgens DB101 omdat Akragon de kosten moest betalen aan S. Akragon moest dit doen omdat Akragon een schuld had aan Paarlberg. DB is het ermee eens dat op de factuur had moeten staan dat om project Baambrugge ging. DB heeft zelf niet met S gesproken over de facturering. De contacten met S liepen voor 99% met Paarlberg. DB begrijpt dat, nu hem de facturen worden voorgehouden, er sprake is van een onjuiste handelswijze betreffende de omzetbelasting, waardoor te weinig omzetbelasting is betaald. Strikt genomen klopt het dat hij verantwoordelijk was als directeur, echter in die tijd was de invloed van Paarlberg, ondanks zijn 98
AH001/AH044/D180 D180 100 G12 101 V8-02 99
47
(DB’s) functie als directeur, substantieel. Volgens hem moet het zo zijn dat JE geen enkele rol of wetenschap heeft van de facturen. Paarlberg of DB hebben in een aantal gevallen (DB weet niet meer exact welke) tegen JE gezegd dat hij betalingen moest afboeken van de schuld van Merwede c.s. aan Paarlberg. 102 JE103 heeft naar eigen zeggen met onderhavige facturen geen bemoeienis gehad. Als het zo is dat de facturen betrekking hebben op de woning in Baambrugge dan zouden ze – aldus JE - privé geboekt moeten worden bij Paarlberg of Belgrave Estate. Als de Rijksstraatweg een woning is dan zou de omzetbelasting niet aftrekbaar mogen zijn. Als er al een naam werd doorgegeven betreffende de factuuradressering, van wie dan ook, dan was dit via Paarlberg of DB.
4.4.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de verbouwing van het perceel Rijksstraatweg 125 te Baambrugge ten onrechte in de boeken van is verantwoord als investering op de Akragontoren. Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door Merwede Real Estate B.V. een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die door een onjuiste adressering van de facturen en een – in strijd met hetgeen gebruikelijk is – (bewust) vage, onvolledige omschrijving van de aard en plaats van de verrichte werkzaamheden, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van Akragon betroffen. Hiermee heeft Merwede Real Estate (voorheen Akragon Real Estate) zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.5 Perceel Brede Haven 36 te Den Bosch 4.5.1 Eigenaar/bewoner Het perceel Brede Haven 36 te Den Bosch is sinds 16 augustus 2002 eigendom van Van Baerle Investments B.V. te Maarssen, een vennootschap waarvan Paarlberg enig aandeelhouder is. Sinds juli/augustus 2003 wordt het pand officieel bewoond door mevrouw VDE.
4.5.2 Verbouwing 102 103
V8-02 V9-02
48
In de periode van september 2002 tot en met april 2004 is het pand uitgebreid verbouwd door bouwbedrijf VDB uit Den Bosch.
4.5.3 Opdracht/betaling VDE104 verklaart dat Paarlberg een goede vriend van haar is. De Brede Haven 36 is eigendom van een van zijn bedrijven. Zij huurt het pand sinds juli of augustus 2003 voor 500 euro per maand van Paarlberg, maar heeft tot op dat moment (juli 2007) nooit betaald wegens omstandigheden. Op 19 mei 2008 verklaart zij dat zij de schuld die openstond van de huur inmiddels heeft afgelost. Paarlberg gaf destijds aan dat hij een pand in Den Bosch had dat verbouwd moest worden. Hij vroeg of zij geen aannemers wist. Zij heeft VDB aangedragen. KVDV, architect, heeft alles geregeld voor de verbouwing. Hij onderhield ook het contact met VDB. Aannemer A verklaart105 dat VDE de bewoonster van perceel Brede Haven was. De verbouwingen werden bepaald door KVDV, de binnenhuisarchitect. Hij was het directe aanspreekpunt voor A. Hij bepaalde ook wat er verbouwd moest worden. A is telefonisch benaderd voor de verbouwing en is daarna ter plaatse gegaan, waarbij hij voor het eerst KVDV of Paarlberg heeft getroffen. A denkt dat Merwede Monumenten eigenaar van het pand was. Paarlberg was volgens hem de opdrachtgever voor de verbouwing. DB verklaart over de Brede Haven: De bewoner is de huidige levenspartner van Paarlberg, mevrouw VDE en haar kinderen. Feitelijk is dit een van de verblijfplaatsen van Paarlberg in Nederland. Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘Brede haven 36 Den Bosch: is eigendom van een vennootschap van mij. Mevrouw VDE woont daar, dat is een vriendin van mij. De opdracht tot verbouwing zal door de heer KVDV zijn gegeven na overleg met mij. De kosten zouden, neem ik aan, worden betaald door de vennootschap van wie het pand was.’
104 105
G3-03 G7
49
4.5.4 Bevindingen Belastingdienst Door de ambtenaren van de Belastingdienst is geconstateerd dat in de administratie van Merwede Monumenten B.V. 23 facturen van bouwbedrijf VDB zijn opgenomen ter zake verbouwingswerkzaamheden aan de Honthorststraat 20 te Amsterdam, met een totaalbedrag van 697.981 euro. Bij controle bij VDB is naar voren gekomen dat in de administratie van VDB dezelfde facturen: eenzelfde datum, factuurnummer en factuurbedrag zijn aangetroffen, maar echter met een afwijkende adressering en werkadres. Hier stond als adressering vermeld Van Baerle Investments B.V. te Maarssen en als onderwerp: Brede Haven 36 te ’s Hertogenbosch. Het gaat hier om 19 van de 23 facturen met een totaalbedrag van 465.938 euro (D56 tot en met D74). Door de facturen met betrekking tot de verbouwing van de Brede Haven te Den Bosch als investering op het (kantoor) pand gelegen aan de Honthorststraat 20 te Amsterdam te verantwoorden heeft Merwede Monumenten B.V. de daarin begrepen omzetbelasting geclaimd terwijl de investering in werkelijkheid betrekking had op de verbouwing van een ander (woon)pand. Daarnaast is een afschrijvingspotentieel voor de heffing van vennootschapsbelasting gecreëerd.106 Dit heeft geleid tot een onjuiste belastingaangifte over september 2002 (D156), december 2002 (D157), februari 2003 (D158), maart 2003 D159), april 2003 (D160), mei 2003 (D161), juni 2003 (D162), juli 2003 (D163), augustus 2003 (D164), oktober 2003 (D165), november 2003 (D166) en april 2004 (D167).107
4.5.5 Administratieve verwerking facturen VDE verklaart dat de facturen en betalingen buiten haar om door Paarlberg zijn geregeld.108 A109 verklaart over de facturen: ‘Er zijn dus eigenlijk valse facturen opgemaakt betreffende het pand Brede Haven 36 te Den Bosch. De facturen zijn gezet op een ander pand, volgens mij op het pand Honthorststraat 20 te Amsterdam, als waar de verbouwing, namelijk op de Brede Haven 36 te Den Bosch, heeft plaats gehad. Ik weet niet meer wie in 2002 gevraagd heeft om deze tenaamstelling te wijzigen. Het is Paarlberg of de heer TDB, boekhouder van Merwede Monumenten, of KVDV geweest. Het is al lang geleden en wie het was 106
AH001/AH044/D180 D180 108 AH25/5 109 G7 107
50
weet ik niet meer. Ik heb destijds telefonisch de opdracht gekregen om de tenaamstelling te veranderen. () Ik begrijp nu dat er valse facturen zijn opgemaakt aan de hand van valse gegevens die ik bij de directie heb neergelegd. () Als u vraagt wie het nu feitelijk voor het zeggen heeft betreffende de verbouwingen naar VDB, kan ik u zeggen dat Paarlberg mij belt wat er gedaan moet worden.’ En als A wordt geconfronteerd met de facturen (D056a t/m D074a) verklaart hij: ‘Deze facturen zijn vals.’ DB verklaart over deze facturen110: ‘VDB heeft ook daadwerkelijk Honthorststraat 20 te Amsterdam in opdracht van Merwede verbouwd. Als ik niet beter zou weten, dan zouden deze facturen kloppen. Mij is alleen bekend dat VDB de bouwer was van de Honthorststraat. Ik heb ook van Paarlberg gehoord dat VDB destijds de Brede Haven 36 verbouwde. Nu u mij zegt dat deze kosten “verstopt” zijn in de Honthorststraat facturen, is dat voor mij nieuw. Ik zie op deze facturen iets wat lijkt op een paraaf met de hoofdletter B. Deze is niet van mij afkomstig, vermoedelijk van TDB, de privé controller en boekhouder van Paarlberg.’ DB verklaart verder nog dat alle contacten met VDB over de verbouwing Brede Haven liepen via Paarlberg en KVDV. JE111 verklaart dat als de facturen D56a t/m 74a betrekking hebben op Brede Haven het niet juist is dat zij in de administratie van Merwede Monumenten terecht zijn gekomen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt, aldus JE, bij Paarlberg, omdat het zijn privépand is middels Van Baerle Investments. JE heeft de facturen D56 t/m74 nooit in de administratie van de Merwedegroep gezien en weet alleen dat de facturen betreffende de Honthorststraat in de administratie van Merwede zijn verwerkt. Hij heeft zelf geen bemoeienis gehad met de vervalsing van de facturen. Paarlberg heeft hem wel eens gezegd dat hij rekeningen in privé betaalde aan VDB. JE begrijpt dat door de facturen als investering op de Honthorststraat te verantwoorden Merwede Monumenten ten onrechte voorbelasting heeft geclaimd. TDB112 beaamt dat alle facturen D56c t/m D74c fout zijn. De omschrijving klopt niet. De ‘B’ op de facturen is niet zijn paraaf maar hij denkt dat dit voor ‘betaald’ staat. Hij heeft niet in 2002 aan VDB gevraagd de tenaamstelling te wijzigen. Hij had niets te maken met Merwede Monumenten en destijds ook niet met Van Baerle Investments. Het is niet juist als de omzetbelasting als voorbelasting is geclaimd als de facturen daadwerkelijk betrekking hadden op een woonhuis, aldus TDB. 110
V8-02 V9-02 112 G17-01 111
51
AV113 verklaart in die tijd alleen te hebben geweten dat er schilders van hen (Woodham & Packard) daar gewerkt hebben. Hij weet niet van wie het pand is. Hij heeft de verbouwing niet begeleid en weet niet wie opdracht heeft gegeven voor verbouwing. Hij heeft van de schilders gehoord dat KVDV destijds aanwijzingen aan hen gaf. De facturen D56 t/m 74 heeft AV naar eigen zeggen nooit eerder gezien. Hij herkent op enkele de paraaf van DB en op één die van Paarlberg. Ten aanzien van de facturen D133 t/m 140: DBO staat voor Den Bosch. Hij heeft deze facturen eerder gezien. Deze zijn op zijn aangeven gemaakt. Hij weet dus zeker dat dit de werkzaamheden betreffen zoals uitgevoerd door de schilders van Woodham & Packard aan de Brede Haven 36. Hij ziet op D139 Honthorststraat staan. Vermoedelijk heeft deze geen betrekking op Brede Haven. Op D137 is DBO doorgestreept en er is Honthorststraat bijgeschreven. Hij heeft dit niet gedaan. AV denkt dat hij destijds aan de boekhouder, mogelijk JE, heeft gevraagd waar deze rekeningen naartoe moesten.
4.5.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de verbouwing van het perceel Brede Haven 36 te Den Bosch ten onrechte in de boeken van Merwede Monumenten B.V. is verantwoord als investering op de Honthorststraat te Amsterdam. Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door Merwede Monumenten een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die, door een onjuiste adressering van de facturen en een onjuiste omschrijving van het adres waar de werkzaamheden zijn verricht, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van de genoemde vennootschap betrof. Hiermee heeft Merwede Monumenten B.V. zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.6 Perceel In de Wolken 252 Amstelveen 4.6.1 Eigenaar/bewoner Het pand In de wolken 252 te Amstelveen is blijkens de akte van levering sinds 1 oktober 1999 eigendom van Paarlberg in privé. Sinds januari 2003 wordt het pand bewoond door VDV en VDS. VDV is al jaren bevriend met Paarlberg.
113
G18
52
4.6.2 Verbouwing In de periode 2000-2002 is het pand uitgebreid verbouwd door Aannemingsbedrijf VDM. Paarlberg is opdrachtgever tot de verbouwing en heeft persoonlijk bij de gemeente een bouwvergunning aangevraagd (D24, D25).
4.6.3 Opdracht/betaling VDV114 verklaart dat het pand In de Wolken 252 eigendom is van Paarlberg, hij huurt het pand sinds december 2002. VDV heeft een soort vader – zoon relatie met Paarlberg. Hij heeft inspraak gehad in de verbouwingen en zijn ideeën zijn doorgevoerd in het huis. De aannemers zijn aangedragen door Paarlberg. Zij hebben samen besproken wat er verbouwd ging worden. De betalingen zouden – en zijn – via Paarlberg gelopen. Er is eigenlijk in overleg met Paarlberg verbouwd. VDV verklaart niets te maken te hebben gehad met betalingen. Indien VDV ideeën gehad zou hebben die voor de toekomst van het huis niet juist geweest zouden zijn, zou Paarlberg ingegrepen hebben. Het is tenslotte zijn huis. Aannemingsbedrijf VDM heeft het huis verbouwd en er is een keuken geleverd door RW. De heer K was het aanspreekpunt van het bedrijf VDM. De contacten met K werden onderhouden door Paarlberg, VDV en zijn partner. K115 verklaart dat Paarlberg via K opdracht heeft gegeven voor de verbouwing van In de Wolken 252. Woodham & Packard (keuken, kasten en betimmering voor open haard) heeft ook zaken geleverd. K denkt dat Akragon BV of Merwede Group opdracht heeft gegeven tot de verbouwing. K was altijd zijn enige contactpersoon en aanspreekpunt. AV was de boekhouder. VDV nam de beslissingen wat er verbouwd werd en kwam dagelijks op het werk om met de timmerlieden te overleggen. DB kent hij niet. DB116 verklaart eveneens dat In de Wolken eigendom is van Paarlberg en wordt bewoond door VDV. Bij de verbouwing van In de Wolken is hij naar eigen zeggen niet betrokken geweest. Volgens hem hebben Paarlberg en AV de verbouwing geregeld respectievelijk begeleid samen met K. DB weet niet door wie er verbouwd is. Hij denkt dat Paarlberg de opdrachtgever is geweest voor de verbouwing. Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘In de Wolken 252 te Amstelveen: is mijn privé eigendom. VDV woont daar een vriend van mij. Ik weet dat daar werd verbouwd. Ik weet niet wie de opdracht daartoe heeft gegeven. Mensen binnen het bedrijf
114
G1 G4 116 V802 115
53
hebben dat begeleid. Eén en ander zal met mij besproken zijn. Ik weet niet waar de facturen voor deze verbouwing naartoe zijn gegaan.’
4.6.4 Bevindingen Belastingdienst Door de medewerkers van de Belastingdienst is geconstateerd dat de facturen van Aannemingsbedrijf VDM betreffende de verbouwing van In de Wolken te Amstelveen in de boeken van Merwede Real Estate zijn verantwoord als kosten voor de Akragontoren. De facturen zijn geadresseerd aan Merwede Real Estate en kennen de omschrijving: Diverse uitgevoerde werkzaamheden. Daarnaast is gebleken dat de factuur voor de keuken die is geplaatst op het adres In de Wolken in de administratie van Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van Ridderhofstad Bolenstein (M.I.E.) is verwerkt. Door beide bedrijven is de omzetbelasting op deze facturen als voorbelasting geclaimd.117 Dit heeft geleid tot onjuiste belastingaangifte over het vierde kwartaal 2000 (D172), het tweede kwartaal 2001 (D172), het derde kwartaal 2001 (D146), het vierde kwartaal 2001 (D147), het eerste kwartaal 2002 (D148), het vierde kwartaal 2002 (D149), augustus 2001 (D170) en juli 2002 (D172).118
4.6.5 Administratieve verwerking facturen VDV119 verklaart dat Paarlberg de verbouwing en keuken heeft betaald, althans betalingen heeft geregeld. Hij heeft zelf nooit facturen gezien. Nu hij hoort voor welk bedrag er is verbouwd, vindt hij het wel heel veel. Van Akragon BV heeft hij nooit gehoord en hij heeft nooit geweten dat de facturen voor de verbouwing aan bedrijven zijn gestuurd. Woodham & Packard is een bedrijf van Paarlberg. Dit bedrijf heeft werkzaamheden uitgevoerd in de woning als onderaannemer van VDM. K120 (aannemingsbedrijf VDM) verklaart dat AV hem na de vordering van FIOD ex art. 81 AWR eigenlijk gevraagd heeft facturen te vervalsen. Hij heeft dit toen geweigerd. Verder verklaart hij dat, door betalingsproblemen, hij het werk bij In de Wolken een keer heeft stil gelegd. Hij is toen door Paarlberg uitgenodigd op zijn kantoor. AV was daarbij. Paarlberg wilde dat het werk doorging en heeft gezorgd dat er werd betaald. Dit is volgens K de enige keer dat hij Paarlberg heeft ontmoet. Paarlberg heeft, aldus K, uiteindelijk alles betaald maar nooit binnen de betaaltermijn van zes weken. Zijn boekhouder kreeg via AV iedere keer door waarop de factuur moest komen te staan. Hij heeft op de facturen altijd het projectpand vermeld, de adressering van de facturen maakt hem dan niet uit. Vaak verliep de betalingstermijn en dan 117
AH001/AH044/D180 D180 119 G1 120 G4 118
54
moest de factuur ineens in opdracht van AV of JE op een ander adres. K heeft nooit contact gehad met JE, maar ziet deze naam op facturen staan. Voorts ziet K op afschriften dat er is betaald door bedrijven waarvan hij soms nog nooit heeft gehoord. Hij vindt dit vreemd. Uiteindelijk, na een hoop geklungel met nota’s, aldus K, is alles gefactureerd aan Akragon. DB121 verklaart dat niet een van de facturen D29 t/m 39 aan hem is gericht en dat hij ook nergens zijn paraaf op ziet staan. Hij heeft destijds ook niet het initiatief genomen dan wel sturing gegeven aan de adressering van de facturen. Hij heeft hier ook geen voordeel van. Paarlberg heeft de verbouwing geregeld, aldus DB.
4.6.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de verbouwing van het perceel In de Wolken 252 te Amstelveen ten onrechte in de boeken van Merwede Real Estate is verantwoord als investering op de Akragontoren respectievelijk ten onrechte is verantwoord in de boeken van Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van Ridderhofstad Bolenstein (M.I.E.). Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door Merwede Real Estate respectievelijk M.I.E. een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die door een onjuiste adressering van de facturen en een – in strijd met hetgeen gebruikelijk is – (bewust) vage, onvolledige omschrijving van de aard en plaats van de verrichte werkzaamheden, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van genoemde vennootschappen betroffen. Hiermee hebben Merwede Real Estate (voorheen Akragon Real Estate) en Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van Ridderhofstad Bolenstein (M.I.E.) zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
121
V8
55
4.7 Perceel Grove End Road te Londen 4.7.1 Eigenaar/bewoner Het pand in Londen, gelegen 72 Grove End Road te Londen, wordt bewoond door de echtgenote van Paarlberg, mevrouw MG.
4.7.2 Verbouwing In 2001 is dit pand geschilderd door schilders van Woodham & Packard, als gezegd een van de bedrijven van Paarlberg.
4.7.3 Opdracht/betaling In totaal is er door 4 schilders aan het huis van Paarlberg in Londen gewerkt. Zij zijn hierover gehoord en verklaren dat het huis werd bewoond door de vrouw van Paarlberg, van wie zij ook de opdrachten zouden hebben gekregen.122 Ook zou er een architect bij zijn betrokken. De werkbriefjes werden doorgegeven aan AV. Paarlberg wilde bij de FIOD geen verklaring afleggen. Als hij op 10 april 2009 bij de rechter-commissaris wordt gehoord inzake het GVO, verklaart hij: ‘Ik woon in Londen, 72 Grove End Road, mijn vrouw ook. Ik heb aan onze technische mensen van de Merwede Groep, de heer AV, (gevraagd) daar te schilderen. Ik heb daar verder niets over afgesproken. Ik heb hiervan geen facturen gezien. Ik neem aan dat de kosten in mijn rekening courant bij de Merwede Groep werden geboekt.’
4.7.4 Bevindingen Belastingdienst Door de Belastingdienst is geconstateerd dat in de administratie van Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van de Ridderhofstad Bolenstein B.V. (M.I.E.) een factuur van Woodham & Packard is aangetroffen, waarbij inbegrepen zitten de schilderkosten voor het pand in Londen, die als investering in kasteel Bolenstein is geactiveerd. Door de kosten voor het schilderwerk te Londen als investering op kasteel Bolenstein te verantwoorden heeft M.I.E. de daarin begrepen omzetbelasting geclaimd terwijl de investering in werkelijkheid betrekking had op de verbouwing van een ander (woon)pand. Daarnaast is een
122
G8, G9, G10, G11
56
afschrijvingspotentieel voor de heffing van vennootschapsbelasting gecreëerd. Dit heeft geleid tot een onjuiste belastingaangifte over januari 2002 (D172) en juni 2003 (D171).123
4.7.5 Administratieve verwerking facturen DB verklaart over de facturen D124 en 132 dat hij deze nog nooit heeft gezien, zoals bij iedere factuur van MIE. Deze werden namelijk rechtstreeks ingeleverd bij TDB. Hij heeft daarom geen enkel inzicht en sturing gehad t.a.v. MIE. DB herkent de paraaf op D124 als die van Paarlberg. TDB124 verklaart dat de werkzaamheden vermeld op factuur D132 hebben plaatsgevonden op Bolenstein. De factuur is juist, dus de aangifte ook. Het is TDB alleen niet duidelijk of de regel met vermelding ‘decl. Londen voor € 1352,45 44 werkplaatsuren en 3,5 machine-uren’ betrekking heeft op Bolenstein. Deze kunnen ook daadwerkelijk op Londen betrekking hebben. AV heeft dit – aldus TDB – uitgezocht. AV verklaart dat hem van een verbouwing van het pand in Londen niets bekend is, wel van schilderwerkzaamheden. Hij heeft destijds van de schilders gehoord dat deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden op adres waar de vrouw van Paarlberg woonde. Ten aanzien van de facturen D124 en D132 verklaart hij dat het goed kan zijn dat dit werk voor dit bedrag is uitgevoerd in Londen. De schilders zijn daar geweest van week 47 t/m 52 in 2001. Hij herinnert zich ook dat de schilders ongeveer vijf weken in Londen zijn geweest. Dat er gefactureerd is aan Bolenstein heeft AV naar eigen zeggen destijds gevraagd aan de administratie of boekhouder JE. Het is voor hem niet vreemd dat dit pand in Londen valt onder M.I.E.
4.7.6 Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de schilderwerkzaamheden van het perceel 72 Grove End Road te Londen ten onrechte in de boeken van Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van Ridderhofstad Bolenstein (M.I.E.) is verantwoord. Hierdoor is een onjuiste belastingaangifte gedaan. Bij controle naar de aangiften is door M.I.E. een valse boekhouding overgelegd, nu in deze boekhouding facturen voorkomen die door een onjuiste adressering van de facturen en een – in strijd met hetgeen gebruikelijk is – (bewust) vage, onvolledige omschrijving van de aard en plaats van de verrichte werkzaamheden, ten onrechte de indruk wekken dat het werkzaamheden ten behoeve van genoemde vennootschap betrof.
123 124
D180 G17
57
Hiermee heeft Maatschappij tot Instandhouding en Exploitatie van Ridderhofstad Bolenstein (M.I.E.) zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 68 lid 2 juncto artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.8 Feitelijke leiding geven 4.8.1 Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht Het OM gaat nu meer specifiek in op de rol van Paarlberg bij de geconstateerde strafbare feiten. Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. Dat is in deze zaak aan de orde. Het zijn de rechtspersonen die verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de onjuiste belastingaangiften en voor het ter beschikking stellen aan de fiscus van de onjuiste facturen/administratie. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 Sr ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, en tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. Volgens vaste jurisprudentie is van feitelijke leiding geven aan een verboden gedraging, begaan door een rechtspersoon, sprake indien: 1. de rechtspersoon als dader van het strafbare feit kan worden aangemerkt en 2. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege heeft gelaten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk heeft bevorderd.125 Bij dit laatste criterium is derhalve van belang om vast te stellen of de verdachte opzet heeft gehad op de verboden gedraging, waarbij de ondergrens kan worden gelegd bij de voorwaardelijke opzet. Schuld in de zin dat de verdachte op de hoogte had moeten zijn is onvoldoende. De Hoge Raad oordeelt voorts dat aanvaarding van soortgelijke feiten voldoende is om van feitelijk leidinggeven te spreken aan een verboden gedraging, de bewuste aanvaarding hoeft niet ten aanzien van het concreet ten laste gelegde te worden vastgesteld.126
125
Zie onder andere de uitspraken van de Hoge Raad van 16 december 1986, NJ 1987, 321 en NJ 1987, 32, 21 januari 1992, NJ 1992, 414, en tevens 18 januari 1994, DD 94, 206 . 126 T&C, zesde druk, aantekening 7, onder c, bij artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering.
58
Kort gezegd komt de jurisprudentie er op neer dat voor feitelijk leidinggeven van belang is of de verdachte wetenschap had van de bewuste strafbare gedragingen of van soortgelijke gedragingen, maar hij maatregelen ter voorkoming achterwege heeft gelaten.
4.8.2 Wetenschap Paarlberg: eigen verklaring Allereerst zal het OM ingaan op de wetenschap van Paarlberg, gebaseerd op zijn eigen verklaringen. Bij de rechter-commissaris wilde Paarlberg slechts summier op de beschuldigingen in deze zaak ingaan. Hij verklaart: ‘Ik was hier niet mee bekend. Het kwam naar boven in eerste instantie met betrekking tot het huis van DB. Ik denk dat de Belastingdienst daar mee kwam, ik gok in 2005 of 2006. Ik heb toen iedereen bij elkaar geroepen en ik heb gevraagd of er meerdere gevallen bekend waren. Dit is onderzocht door onze boekhouders en technische mensen en toen kwam het geval Brede Haven in Den Bosch naar boven. Ik ben naar die aannemer, VDB, gegaan en heb gevraagd dit ongedaan te maken. We hebben gekeken wat er verkeerd was afgedragen aan btw en we hebben een aanvullende aangifte gedaan en die met rente betaald. Dit laatste is een paar jaar geleden gebeurd. Ik heb zelf nooit de opdracht aan een bouwbedrijf gegeven om facturen op naam van één van mijn bedrijven te zetten. In mijn ogen zijn DB en JE verantwoordelijk hiervoor. Ze zijn al weg, dus ik heb ze er nog niet op aangesproken. DB was directeur bij Merwede en had JE als boekhouder. U kunt zich voorstellen dat als ik de grote lijnen doe, ik mij niet met dit soort dingen bezighoud.’ en even verder, op vragen van het OM: ‘Het staat mij niet bij dat ik facturen, betrekking hebbend op deze zaak heb gezien. Ik kan me wel voorstelen dat ik voor MIE Bolenstein stapels nota’s van TDB heb gezien ter tekening. Ik tekende die nota’s meestal blind, ik vertrouwde TDB daarin. Ik wist van de meeste nota’s die ik tekende niet eens waarop ze betrekking hadden.’ Het verweer van Paarlberg komt er in essentie dus op neer dat hij geen wetenschap van de strafbare feiten heeft gehad. Hij legt de schuld ervoor bij anderen en wast zijn handen in onschuld. Het is een terugkerend patroon in deze strafzaak. Paarlberg presenteert zich als het hem uitkomt als slachtoffer van geklungel van zijn medewerkers. Dit verweer treft echter geen doel. Allereerst klopt niet wat Paarlberg zegt over het tijdstip dat hij wetenschap zou hebben gekregen van de onjuiste boekhoudkundige verwerking van de facturen binnen zijn bedrijf. In zijn laatste verhoor bij de FIOD op 1 oktober 2009 zegt DB hierover:
59
‘Paarlberg verklaart onder andere dat hij pas in 2005 of 2006 bekend werd met de materie toen de Belastingdienst vragen stelde over de verbouwing in mijn woonhuis. Hij doet daarmee voorkomen alsof dat voor hem tot dat moment onbekend was en versterkt dat door te verklaren (…) dat hij op dat moment iedereen bij elkaar geroepen heeft en is gaan zoeken naar andere gevallen. Deze verklaring is onwaar en ik wil dat toelichten.’ DB verklaart vervolgens – kort samengevat – dat hij eind 2004 in onderhandeling met Paarlberg was over de afkoopsom in verband met het einde van zijn dienstverband. In dat traject – DB schat het zelf in de late herfst, begin van de winter – is DB gebeld door JE. JE was door Paarlberg gevraagd om uit de boekhouding een opgave te destilleren van de kosten van de verbouwing van de Apollolaan 78, het woonhuis van DB. JE had dit overzicht aan Paarlberg verstrekt, maar hij voelde zich hier achteraf enigszins schuldig over. DB was boos dat Paarlberg dit achter zijn rug om aan JE had gevraagd en heeft Paarlberg hiermee geconfronteerd. Paarlberg bevestigde, aldus DB, dat hij dit overzicht had opgevraagd. Door uw rechtbank en het OM is Paarlberg ter terechtzitting op 20 april jl. hiermee geconfronteerd. Paarlberg heeft toen erkend dat hij bij JE een opgave had gevraagd van de verbouwingskosten van de woning van DB. De reden hiervoor was, aldus Paarlberg, dat hij door iemand in zijn bedrijf was getipt dat er een factuur voor ruitschade betreffende de woning van DB – die door het bedrijf was betaald – nogal hoog was uitgevallen. Ook had Paarlberg gehoord dat de verbouwingskosten van de woning van DB – die door het bedrijf werden betaald, aldus Paarlberg zelf – nogal hoog opliepen. Paarlberg plaatst zijn vraag aan JE in 2004 of begin 2005. Hij kan zich niet meer herinneren of JE hem hierop een antwoord heeft gegeven, maar geeft na enig doorvragen aan: “het zal wel een ontwijkend antwoord zijn geweest”. Paarlberg kan niet aangeven of hij daarna enige actie heeft ondernomen. Paarlberg bevestigt hiermee op belangrijke punten wat DB bij de FIOD verklaart, al dateert hij het gesprek met JE mogelijk iets later in de tijd, eind 2004, begin 2005. Waarschijnlijk is dat het gesprek heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2005, het moment dat DB de Merwedegroep verliet. In ieder geval moet het gesprek hebben plaatsgevonden vóór november 2005, immers, toen verliet JE de Merwedegroep. Daarmee komt vast te staan dat Paarlberg – in tegenstelling tot wat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard – dus niet pas door het onderzoek van de Belastingdienst in 2006 ervan op de hoogte raakte dat de kosten voor de verbouwing van het huis van DB op het bedrijf werden geboekt, maar in ieder geval al in 2004, op zijn laatst in 2005. Dit komt overeen met wat DB en JE steeds hebben verklaard. En dan wordt opmerkelijk dat Paarlberg met die wetenschap tot na het onderzoek van de belastingdienst helemaal niets heeft gedaan. Overigens klopt wat Paarlberg er bij de rechter-commissaris verder over zegt evenmin. Paarlberg verklaart dat hij eerst hoorde van de problemen rond het woonhuis van DB en dat hij daarna binnen zijn bedrijf een onderzoek heeft geïnitieerd naar andere gevallen.
60
Op 2 maart 2006 heeft een eerste boekenonderzoek plaatsgevonden bij Merwede Real Estate en Merwede Finance. Dit had betrekking op de verbouwing van de woonboerderij van Paarlberg te Baambrugge. Pas in een later stadium – op 11 en 13 september 2006 – vond een nadere controle plaats bij Merwede Group, Merwede kantoren, Merwede Winkels, Merwede Monumenten en Woodham & Packard.127 Hierbij zijn de facturen betreffende de woning van DB ontdekt. Dat is dus 6 maanden nadat de Belastingdienst de eerste controle had gedaan. Wat Paarlberg hierover zegt klopt dus feitelijk niet en lijkt meer bedoeld te zijn om de schuld in de schoenen van DB te schuiven.
4.8.3 Bewijs Hiermee is het bewijs voor het feitelijke leidinggeven van Paarlberg aan de verboden gedragingen van de rechtspersonen gegeven. Paarlberg wist al vóór het onderzoek van de Belastingdienst van de verboden gedragingen, in ieder geval ten aanzien van de woning van DB. Hij was in de positie daar iets aan te doen, maar heeft maatregelen ter voorkoming van het voortduren van de verboden situatie nagelaten. Paarlberg weet niet meer wat JE hem precies heeft geantwoord en heeft DB (en JE) er nooit meer op aangesproken. En ook dat lijkt een patroon. Want is het niet zo dat Paarlberg ook zijn fiscalist AVT nooit heeft aangesproken op diens beweerdelijke fouten ten aanzien van de betalingen van Endstra, die hij moest begeleiden? Het OM doelt nu even op het gebruik van bepaalde titels voor betalingen, zoals de commissies. Hoewel die fout Paarlberg naar eigen zeggen veel geld had kunnen kosten. Maar nee, Paarlberg heeft AVT zelfs nog gewoon voor zich aan het werk. En heeft Paarlberg niet een valse volmacht tot verpanding bij de notaris in stand gelaten, terwijl hij wist dat deze niet klopte? En heeft Paarlberg ter terechtzitting op 15 april 2010 ten aanzien van de nog te bespreken valse Escrow agreement niet verklaard: ‘ik ben er in mee gegaan, ik had het moeten stoppen maar dat heb ik niet gedaan’? Op de vraag van uw rechtbank of hij de betreffende werknemer die het document op eigen houtje zou hebben opgesteld hierop nog had aangesproken, moest hij ontkennend antwoorden. Samengevat, zelfs als van de eigen verklaringen van Paarlberg wordt uitgegaan komt het er op neer dat Paarlberg in de ten laste gelegde periode van diverse administratieve en fiscale misstanden binnen zijn bedrijven op de hoogte is geweest, maar daartegen op geen enkele wijze corrigerend heeft opgetreden of anderszins maatregelen ter voorkoming ervan heeft genomen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de criteria die de Hoge Raad ten aanzien van feitelijke leiding geven heeft geformuleerd. De betrokkenheid van Paarlberg ten aanzien van de strafbare feiten van zijn rechtspersonen gaat evenwel verder dan ‘slechts’ wetenschap.
127
AH001, onder 6.4.1, blz. 13 van 20
61
4.8.4 Rolverdeling Paarlberg en DB Daarvoor is onder meer van belang om te kijken naar de rol en positie van Paarlberg binnen zijn bedrijven. Door diverse getuigen wordt gesproken over de aansturing van de Merwede groep. DB was de directeur en werd aangestuurd door Paarlberg. DB verklaart dit ook. Getuige T (die heeft gewerkt in verscheidene panden die niet op de tenlastelegging staan) bevestigt dit beeld: ‘DB was de zakelijk partner van Paarlberg. DB besliste op zakelijk gebied. Paarlberg zei nooit veel. Volgens mij kreeg DB wel van Paarlberg te horen hoe alles moest gaan. Paarlberg was de baas.’128 Dat Paarlberg de onbetwiste baas was, past ook in het beeld dat TDB schetst129. TDB – begonnen als financiële man – was ten tijde van zijn verhoor directeur van verschillende vennootschappen van Paarlberg. Hij verklaart dat Paarlberg zijn baas is en dat hij bij beslissingen voor deze vennootschappen altijd overleg met Paarlberg heeft. In de periode voordat hij directeur was, was hij administrateur en had hij contact met DB en eveneens met Paarlberg. Het zijn dus met name DB en Paarlberg die bepaalden wat er gebeurde in de vennootschappen die binnen de Merwedegroep vielen, waarbij binnen die verhouding Paarlberg de baas was. Dit past ook bij de verklaring die JE hierover heeft afgelegd130. Hij geeft aan dat facturen betreffende grotere bedragen, met name van aannemers, steeds werden voorgelegd aan DB of Paarlberg, die dan een paraaf op de factuur zette. Dit gebeurde in negen van de tien gevallen. Bij verbouwingen parafeerden AV of K ook. DB en Paarlberg hadden overleg met AV en K of de factuur klopte. De facturen die hij ontving en die ingeboekt moesten worden kreeg hij dus van Paarlberg, DB, AV of K of ze lagen in zijn postbakje. Facturen van aannemers moesten altijd goedgekeurd worden door een van deze vier personen. Hij boekte nooit zelfstandig facturen zonder paraaf of mondelinge goedkeuring. Als er al een naam werd doorgegeven betreffende de factuuradressering, van wie dan ook, dan was dit via Paarlberg of DB. DB bevestigt de verklaring van JE op dit punt.
4.8.5 Rol DB Door Paarlberg is ter terechtzitting aangegeven dat DB en JE twee handen op één buik waren. Hij beoogt daar kennelijk mee aan te geven dat de verklaringen van beiden door rancune zijn gevoed. Hiermee doet hij deze verklaringen echter geen recht. Het is met name DB die in het begin zijn 128
G15 G17-01 130 V9 129
62
voormalige baas in bescherming probeert te nemen en ten aanzien van de feiten niet het achterste van zijn tong laat zien. Pas als hij gaandeweg het onderzoek bemerkt dat Paarlberg de schuld van de feiten in zijn schoenen probeert te schuiven, vertelt DB hoe het echt in elkaar heeft gezeten. Hierbij belast hij overigens ook zichzelf in aanzienlijke mate. Het is makkelijk, en gelet op de verstoorde verhouding tussen Paarlberg en DB ook wel erg voorspelbaar, om alle schuld richting DB te schuiven. Natuurlijk is DB verantwoordelijk voor gemaakte fouten, in ieder geval ten aanzien van de verbouwing van zijn woonhuis. DB heeft ten aanzien hiervan valse facturen laten opmaken en deze zijn in de boekhouding verwerkt. Dit heeft geleid tot onjuiste belastingaangiften. De vraag is echter of DB van alle malversaties op de hoogte is geweest. Hijzelf ontkent dat stellig en hier heeft hij mogelijk gelijk in. Immers, niet direct valt in te zien welk eigen belang DB erbij had om – al dan niet op eigen houtje – de kosten voor privéverbouwingen van vrienden van Paarlberg en Paarlberg zelf te dragen binnen de vennootschappen waarvan hij directeur was. Deze manier van doen drukte immers alleen maar de resultaten van ‘zijn’ vennootschappen! DB heeft uiteindelijk schuld erkend en is met het OM voor zijn aandeel een transactie aangegaan voor de duur van 100 uur onbetaalde arbeid. Bij de hoogte van deze transactie heeft meegewogen dat DB lange tijd als verdachte heeft gegolden in de witwaszaak, deze zaak jegens hem is geseponeerd, en hij in de fiscale zaak van de fiscus inmiddels een forse naheffing van enkele tonnen heeft gehad. Ook heeft meegewogen de rol die DB binnen het bedrijf had, dat hij behalve de verbouwing van zijn woonhuis geen enkel persoonlijk financieel belang had bij de overige verbouwingen, en dat DB zich uiteindelijk coöperatief heeft opgesteld en blijk heeft gegeven de strafwaardigheid van zijn handelen in te zien. We noemden het al terloops, maar er is nog een reden waarom niet aannemelijk is dat DB of JE op eigen houtje heeft gehandeld, zoals Paarlberg heeft beweerd. De privéverbouwingen die ten onrechte op bedrijven zijn geboekt, betreffen – op het huis van DB na – allemaal verbouwingen van woningen van Paarlberg privé of van zijn privérelaties. Bij al deze verbouwingen heeft Paarlberg de opdracht gegeven en zou Paarlberg – aldus de diverse betrokkenen – de kosten ervan betalen. Dat DB (en JE) juist al deze betalingen dan door middel van valse facturen zouden laten lopen is niet aannemelijk. Dit geldt te meer nu sommige facturen ook werden verantwoord in vennootschappen waarbij DB geen rol speelde, zoals MIE. Daarnaast kan worden vastgesteld dat niet alleen DB of JE betrokken zijn geweest bij de wijze van factureren.
4.8.6 Wetenschap Paarlberg: feiten en omstandigheden Uit het dossier komt naar voren dat bij de verschillende verbouwingen, verschillende personen betrokkenheid hebben gehad. Zo heeft inzake de verbouwing van Amstel 149, AV doorgegeven waar de factuur naar toe moest. Hij heeft dit naar eigen zeggen weer doorgekregen van ‘de
63
boekhouding’. Bij de verbouwing van de Apollolaan zijn het DB en JE die verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop werd gefactureerd. JE zou ook volgens de aannemer inzake de Rijksstraatweg hebben doorgegeven wat er op de facturen moest komen te staan, wat hij overigens zelf weer ontkent. Bij de verbouwing van de Brede Haven is het volgens de aannemer óf boekhouder TDB óf de architect KVDV óf Paarlberg zelf geweest die doorgaf waar de facturen naar toe moesten en welke omschrijving er op moest komen. Voor het pand in Londen ten slotte is het AV geweest die – naar eigen zeggen – van de administratie of van JE doorkreeg dat er aan Bolenstein moest worden gefactureerd. Het beeld dat naar voren komt is derhalve niet het optreden van een of twee individuen, maar een handelswijze die deel lijkt uit te maken van een bedrijfscultuur. Een cultuur waarbij Paarlberg als enige belang lijkt te hebben. DB en JE verklaren dat Paarlberg naast DB ook zelf betrokkenheid had bij het accorderen van facturen. Dit zijn – aldus JE – de facturen waar over het algemeen geen paraaf op stond. JE verklaart nog dat je Paarberg ook niet teveel moest vragen over facturen, dat kon je je baan kosten. De verklaringen van DB en JE worden gesteund door het feit dat op valse facturen die bij de Merwedegroep in beslag zijn genomen, diverse aantekeningen staan. Zo staat er op een factuur van H&O inzake de verbouwing van het woonhuis van LVE: “prima, mits JD akkoord?131” met een paraaf van DB, op een factuur van VDB inzake de Brede Haven “JD akk?”132, op een andere factuur betreffende de Brede Haven “JD!”133 en op een factuur betreffende het pand In de Wolken te Amstelveen “Wat is dit?”134, met een paraaf van DB. Dat duidt erop dat deze facturen in ieder geval met Paarlberg moeten zijn besproken, wat ook logisch was want hij was immers de opdrachtgever tot al deze verbouwingen. Bovendien zijn twee van de valse facturen135, één betreffende het schilderwerk te Londen, alsmede één inzake de keuken voor het pand In de Wolken, kennelijk voor akkoord, door Paarlberg zelf getekend. Ook zijn door Paarlberg overboekingen gedaan ten aanzien van enkele van de valse facturen. Zo worden de facturen D56, D60, D62 t/m D72 (die alle betrekking hebben op de verbouwing van de Brede Haven, maar worden gefactureerd als werkzaamheden aan de Honthorststraat ten laste van Merwede Monumenten) door Paarlberg in privé betaald. Dat Paarlberg dat niet zelf zou hebben gedaan, maar TDB – en dan kennelijk op eigen houtje – zoals Paarlberg ter terechtzitting verklaarde, is niet aannemelijk, al helemaal niet omdat ook de handtekening van Paarlberg op sommige overboekingen is te zien136. Dat Paarlberg vervolgens – als hij met zijn handtekening wordt geconfronteerd – verklaart dat hij dit blind heeft getekend en niet heeft gekeken naar de onderliggende facturen waarvoor wordt betaald, komt evenmin geloofwaardig over. Bovendien blijkt uit de diverse aantekeningen op 131
D47a D071-c 133 D065-c 134 D038-b 135 D124 en D044-a 136 D74-c1 132
64
de facturen zoals zij in de boekhouding zijn verwerkt, dat ook de wijze van betaling met Paarlberg besproken moet zijn. Zo zijn op diverse facturen aantekeningen te vinden, waarop staat “geboekt in rek. ca + en onder JD!137”, “via JD Paarlberg”138 of “bet via JDP”139. Het is niet voorstelbaar dat de boekhouding deze informatie zelf erbij heeft verzonnen.
4.9 Conclusie Het vorenstaande leidt tot de volgende conclusie. Niet alleen heeft Paarlberg wetenschap gehad van de ten laste gelegde strafbare feiten binnen zijn bedrijf, waarbij hij heeft nagelaten op te treden, hij heeft zelf ook actieve betrokkenheid gehad. Hij was de opdrachtgever van alle verbouwingen (behalve het woonhuis van DB), hij was betrokken bij de verwerking van valse facturen (zij zijn met hem besproken en door hem geaccordeerd), en met hem is de wijze waarop zij financieel moesten worden afgehandeld besproken. Wettig en overtuigend is bewezen dat door diverse vennootschappen uit de Merwedegroep, zoals vermeld in de tenlastelegging, strafbare feiten zijn gepleegd, bestaande uit het doen van onjuiste belastingaangifte en het ter beschikking stellen van een valse boekhouding aan de Belastingdienst, aan welke strafbare feiten Paarlberg feitelijke leiding heeft gegeven. Het leerstuk van feitelijke leiding geven is ook aan de orde bij het volgende feit dat wij behandelen, de zaak Matterhorn.
137
D56b D60c 139 D62c, D64c, D65c, D68c, D69c 138
65
5. ONDERZOEK MATTERHORN
5.1 Inleiding Feit 6 op de tenlastelegging betreft het opmaken van een valse notariële akte, strafbaar gesteld als het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte, artikel 227 Sr. Het behoeft geen betoog dat een notariële akte moet worden beschouwd als een authentieke akte.140 Ook in deze zaak is de start van het onderzoek gelegen in de bevindingen van medewerkers van de Belastingdienst, toen zij bijstand verleenden aan het strafrechtelijk onderzoek naar de liquidatie van Endstra. Met toestemming van het OM is een aantal documenten vrijgegeven voor fiscaal gebruik, wat uiteindelijk heeft geleid tot een strafrechtelijk verdenking. In onze brief van 11 november 2008 aan de toenmalige raadsvrouw mr. Schoonbeek, evenals tijdens de diverse regiezittingen, is uitgebreid ingegaan op deze gang van zaken. Tijdens het onderzoek van de Belastingdienst aan de vrijgegeven documenten stuitten de onderzoekers op leningen van vennootschappen van Paarlberg (Mediamax/Cantor holding) aan vennootschappen van de heer SS (Vijverhof Holding), waarbij vraagtekens rezen over de boekhoudkundige en fiscale afwikkeling. De precieze onderzoeksbevindingen van de Belastingdienst zijn neergelegd in een Notitie leningen SS-Paarlberg, d.d. 7 november 2005, die is opgenomen in het proces-verbaal141.
5.2 Leningen Paarlberg-SS Uit de stukken die door de Belastingdienst zijn onderzocht blijkt dat de leningen van Paarlberg aan SS bestaan uit twee categorieën: 1. leningen die door Mediamax Buitenreclame BV in de periode 1997 en 1998 aan Vijverhof Holding BV zijn verstrekt en ook daadwerkelijk als leningen in de boeken zijn verwerkt. Het gaat hierbij om een drietal leningen met een totale hoofdsom van 3,15 miljoen gulden. 2. leningen die door Mediamax in de periode van 1996 en 1998 aan Aurum Publishers BV zijn verstrekt, maar die niet als zodanig in de boeken van Mediamax voorkomen. Het gaat hierbij om leningen met een totaalbedrag van 1,505 miljoen gulden, door de Belastingdienst (en door SS) de ‘Talkiesleningen’ genoemd.
140
zie T&C, artikel 226 van het Wetboek van strafrecht, aantekening 8 Proces-verbaal Matterhorn, blz. 21 e.v. In de volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar de vindplaats in het dossier MATTERHORN.
141
66
Deze laatste leningen zijn in de boekhouding verwerkt als “omzet”. Hiervoor zijn door Aurum ook facturen aan Mediamax gestuurd. Hier is sprake van iets dat we in de administratie van Paarlberg niet voor het eerst tegenkomen: het gebruik maken van valse facturen. Het OM verwijst hiervoor onder meer naar de brief die SS schrijft aan Paarlberg van 22 december 1998.142 Deze brief bevat een gave onthulling van het valse spel: SS bevestigt in een soort side letter aan Paarlberg dat er feitelijk helemaal geen bemiddeling heeft plaatsgevonden waarvoor provisie verschuldigd zou zijn, maar dat er sprake is van een lening tegen een rentepercentage van 6%. SS stelt zich naast en namens Aurum garant voor aflossing van de lening. In zijn verhoor bij de FIOD/Rijksrecherche heeft SS erkend dat hier sprake was van een schijnconstructie143.
Na de verkoop van Mediamax zijn de leningen aan SS door Paarlberg boekhoudkundig verwerkt binnen een van zijn andere vennootschappen, Cantor Holding BV.
5.3 Aflossing lening In 2001 en 2002 lost SS op beide leningen een belangrijk bedrag af. Dit gebeurt door middel van een aandelentransactie met betrekking tot de vennootschap Tout Frais waarvan SS op dat moment 50 % van de aandelen bezit. De overige 50% van de aandelen zijn in het bezit van PG. Kort gezegd komt de transactie op het volgende neer. Op 2 oktober 2001 levert SS zijn aandelen in de vennootschap Tout Frais aan Cantor (lees: Paarlberg) voor een prijs van 546.500 gulden. De koopsom wordt door Cantor verrekend met de vordering die Cantor heeft op SS en/of Vijverhof. Op 7 mei 2002, zeven maanden later dus, verkoopt Cantor deze aandelen weer door aan P.G. Management Consulting (lees PG) voor maar liefst 2 miljoen gulden. Cantor realiseert een winst van 1.453.500 gulden, waarna een substantieel bedrag van ruim één miljoen gulden op de leningen van SS wordt afgeboekt. Deze transactie roept uiteraard vragen op.
5.4 Aandelenoverdracht 2 oktober 2001 In de aandelenoverdracht van 2 oktober 2001 staat bij artikel 2.1 als koopsom van de aandelen een bedrag van 546.500 gulden vermeld. Onder 2.2 staat vermeld dat koper (lees: Paarlberg) de schuld van verkoper (lees: SS) van 350.000 gulden aan de vennootschap overneemt, en dat het restant ad 196.500 gulden door de koper aan de verkoper zal worden voldaan. Het verwijt dat Paarlberg (en in een afzonderlijke strafzaak ook SS) wordt gemaakt is dat zij ten onrechte in artikel 2 van de notariële akte hebben laten opnemen dat de koopprijs van de aandelen was vastgesteld op 546.500 142 143
Blz. 183 Blz. 37
67
gulden. In werkelijkheid hadden SS en Paarlberg namelijk een koopsom vastgesteld van 2 miljoen gulden, de prijs waarvoor Paarlberg de aandelen zeven maanden later ook heeft doorverkocht aan PG. Dit blijkt onder meer uit het volgende.
5.5 Afspraak SS – Paarlberg Tijdens de doorzoeking op Bolenstein in het kader van het Enclaveonderzoek is een brief aangetroffen die SS op 13 september 2001 – kort vóór de overdracht – aan Paarlberg heeft geschreven.144 In deze brief – met als aanhef ‘strikt persoonlijk en vertrouwelijk’ – doet SS aan Paarlberg een voorstel. De brief is zo belangrijk dat wij hem grotendeels citeren. ‘Op 19 september a.s. zitten we in Amsterdam teneinde het transport van de aandelen Tout Frais te realiseren. Hierbij verzoek ik je stil te staan bij het volgende. () in de huidige situatie zouden mijn aandelen Tout Frais voor f 2.000.000,-- aan jou worden verkocht onder gelijktijdige verrekening van een gedeelte van de openstaande schuld. Zulks betekent dat hierop een fiscale claim op mij in privé van 25% volgt. Een extra last van f 500.000,-- in privé, naast de andere tegenslagen uit het verleden, is buitengewoon zwaar (om het maar voorzichtig te zeggen). Nu is er sprake van een tweetal vorderingen: één op Vijverhof / SS en één inzake Talkies. In de bijlage is deze situatie nog eens aangegeven (situatie per 31-12-2000). De vordering inzake Talkies is tot stand gekomen door provisiedeclaraties vanuit Talkies naar Mediamax (vordering later overgenomen door Cantor). Hierbij was derhalve geen sprake van een officiële lening (en begrijp me goed: ik erken de vordering als vanzelfsprekend volledig), maar van een constructie waarbij Talkies op een later tijdstip weer terug zou betalen aan Mediamax. Deze terugbetaling zou niet kunnen geschieden als terugbetaling lening, omdat er immers officieel in de boeken geen sprake was van een lening maar van omzet. Voor de hand liggend zou derhalve zijn dat Mediamax (later Cantor) declaraties zou zenden aan Talkies zodat de zaken weer glad zouden lopen. Hier kom ik bij de kern van de zaak en verzoek je stil te staan bij de volgende invulling van de aandelentransactie: SS in privé draagt 50% van de aandelen Tout Frais tegen de helft van het eigen vermogen per 31-12-2000 over aan Vijverhof Holding.
144
Blz. 188
68
Het eigen vermogen van Tout Frais bedroeg per 31-12-00: f 1.093.000,-> verkoopprijs derhalve f 546.500,--. Vijverhof Holding draagt voor hetzelfde bedrag (f 546.500,--) de aandelen over aan Cantor, die dit bedrag verrekent met de vordering Vijverhof/SS. Cantor verkoopt vervolgens de aandelen aan PG Management voor het overeengekomen bedrag en verrekent het surplus met de vordering Talkies. Concreet betekent dit dat de vordering op Vijverhof / SS met een bedrag van f 546.500,-- verlaagd wordt en dat het restant ‘stilzwijgend’ verrekend wordt met de vordering Talkies. Mag ik je bellen om bovenstaande te bespreken.’ Het voorstel van SS is dus om de aandelen voor een lager bedrag dan is overeen gekomen, over te dragen aan Paarlberg/Cantor, waarna de aandelen doorverkocht kunnen worden voor het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van 2 miljoen gulden. De winst (in de brief ‘surplus’ genoemd), wordt dan, overigens net als het bedrag 546.500 gulden, verrekend met de schuld van SS/Vijverhof aan Paarlberg/Cantor. Fiscaal is dit gunstig voor SS, die in de brief schrijft een fiscale claim niet te kunnen betalen. Op 17 januari 2007 is SS over deze brief gehoord145. Hij verklaart dan: ‘Wat ik daar geschreven heb deugt niet. Ik zat in de positie dat Vijverhof schuld had die niet bij Vijverhof thuis hoorde. Ik heb in die brief aan Paarlberg geschreven dat mijn 50 % aandelen Tout Frais BV een waarde vertegenwoordigden van FL 2.000.000,- Ik heb ook geschreven dat deze aandelen voor dat bedrag verkocht konden worden aan P.G. Management. Deze Belgische onderneming was al eigenaar van de andere 50 % aandelen Tout Frais BV.’ en verder ‘Ik had met Vijverhof geld geleend uit Tout Frais BV, ik had een rekening-courantverhouding, misschien FL 250.000 of zo. Vervolgens heeft PG Management, lees de heer PG, buiten mij om contact opgenomen met Paarlberg. PG heeft mij daarna verteld dat hij met Paarlberg overeen was gekomen dat hij mijn aandelen zou kopen voor FL 2.000.000. Ik zat toen in de situatie dat twee vennootschappen vorderingen hadden op Vijverhof. Laat ik zeggen dat ik dit een nare situatie vond. Ik ben toen akkoord gegaan met PG Management voor het bedrag van FL 2.000.000. P.G. PG heeft mij toen ook verteld dat de overdracht van mijn aandelen via Cantor Holding moest verlopen. Er zouden dan enkele verrekeningen plaatsvinden. De schuld die ik had 145
Blz. 31
69
aan Tout Frais werd volledig verrekend. De schuld die ik had aan Cantor werd verminderd. Ik had geen keus en heb vervolgens de brief aan Paarlberg geschreven. In de brief heb ik ook geschreven dat de fiscale claim die dit tot gevolg zou hebben voor mij niet uitkwam. Ik kon me dat niet veroorloven.’ Op 05 maart 2007 is PG gehoord als getuige146. PG bevestigt wat SS heeft verklaard: ‘Omdat de verhalen van SS vraagtekens bij mij opriepen ben ik ergens in 2001 naar de heer Paarlberg gegaan om te vragen of hij werkelijk samenwerkte met SS. Ik ben toen naar zijn kasteeltje in Maarssen gegaan en daar vertelde Paarlberg mij dat de zaak heel anders in elkaar stak. Paarlberg vertelde me namelijk dat SS helemaal geen aandelen Cantor Holding BV in zijn bezit had en dat hij nog heel veel geld tegoed had van SS. In die tijd besloot ik dat het goed zou zijn als SS zich terug zou trekken uit Tout Frais. In die tijd bezat ik inmiddels 50% van de aandelen Tout Frais, SS bezat de andere 50%. Ik vond het te riskant om met SS door te gaan, hij loog kennelijk en ik had geen vertrouwen meer in hem. Ik heb toen weer contact opgenomen met Paarlberg om dit met hem te bespreken. Ik ben niet naar SS gegaan, omdat hij mijn aanbod af zou kunnen wijzen. Ik wilde dat voorkomen en heb daarom eerst met zijn schuldeiser de heer Paarlberg gesproken. Ik vertelde Paarlberg toen dat ik de aandelen van SS wilde kopen voor FL 2.000.000,-. Dit bedrag heb ik gekozen en vastgesteld aan de hand van onder andere de meerwaarde van het pand dat we kort daarvoor verkocht hadden aan de gemeente Hazerswoude. Ik vond dat destijds en nu nog steeds een redelijk bedrag. Paarlberg vond mijn voorstel acceptabel en stelde voor dat hij de aandelen van SS zou kopen voor FL 2.000.000,-, hij zou dit geld niet werkelijk aan SS betalen maar aftrekken van zijn schuld. () Nadat ik deze afspraak met de heer Paarlberg had gemaakt heb ik SS hiervan in kennis gesteld. Ik heb hem toen ook genoemd dat ik de aandelen ging kopen voor een bedrag van FL 2.000.000,-. SS reageerde vrij rustig. Ik zag wel dat hij geëmotioneerd was maar hij accepteerde de afspraak die ik met Paarlberg gemaakt had. SS vertelde me dat Paarlberg hem in zijn macht had en hij kon daar niets aan veranderen.’
5.6 Koopprijs aandelen fl. 2.000.000,De bovenstaande verklaringen van SS en PG komen overeen en sluiten aan bij de brief van SS: SS en Paarlberg hadden in september 2001 dus al overeenstemming over de koopsom van de aandelen, te weten 2 miljoen 146
Blz. 71
70
gulden. Paarlberg wist op dat moment ook dat hij de aandelen voor die prijs zou doorverkopen aan PG. Toch staat in de notariële akte van overdracht van de aandelen een koopprijs vermeld van 546.500 gulden en niet de overeengekomen 2 miljoen gulden.
5.7 Standpunt Paarlberg Op 18 januari 2007 is Paarlberg gehoord als verdachte147. Paarlberg verklaart, nadat hem de brief van SS is getoond: ‘Ik kan mij niet herinneren dat ik deze brief ooit gehad heb. Gelet op het feit dat deze brief persoonlijk aan mij is gericht ga ik ervan uit dat ik die brief wel gelezen heb. Ik kan mij de inhoud van deze brief niet herinneren……….Ik kan mij niet herinneren of ik ooit ben ingegaan op het voorstel zoals door SS verwoord in zijn brief d.d. 13 september 2001.’ En verder: ‘Wat ik u eerder vertelde is dat ik mij die brief van SS niet kan herinneren. Dus ik wist ook niets van een eventuele doorverkoop van 2 miljoen gulden.’ Paarlberg heeft tijdens het onderzoek verder niet meer mee willen werken aan een nader verhoor. Wel is hij op eigen verzoek gehoord bij de rechtercommissaris op 10 april 2009, inzake de vordering GVO. Paarlberg ontkent in zijn verhoor bij de rechter-commissaris dat sprake is van een valse akte. Volgens Paarlberg zit de transactie complexer in elkaar dan zoals het in het dossier is uitgelegd. Paarlberg is het er desgevraagd niet mee eens dat in de akte een lagere waarde voor deze aandelen zou zijn opgevoerd dan in werkelijkheid het geval was. Hij zegt SS de intrinsieke waarde te hebben betaald. Paarlberg schetst vervolgens hoe de transactie zou zijn verlopen. Kort gezegd komt het erop neer dat het juist Paarlberg is geweest die het initiatief zou hebben genomen voor de transactie richting PG. Paarlberg geeft aan dat PG niet op voorhand zou hebben aangegeven dat hij de aandelen voor 2 miljoen gulden zou willen kopen en dat er voor hem, Paarlberg, risico’s aan de transactie zaten. Ter terechtzitting heeft Paarlberg deze gang van zaken nog eens bevestigd. Het verhaal van Paarlberg is niet geloofwaardig. Allereerst is zijn verhaal op wezenlijke punten tegenstrijdig met de verklaring die hij zelf twee jaar eerder (op 18 januari 2007) bij de Rijksrecherche/FIOD heeft afgelegd. Bij de rechtercommissaris en ter terechtzitting verklaart Paarlberg uitdrukkelijk dat hij – Paarlberg – contact heeft opgenomen met PG over de verkoop van de
147
Blz. 52
71
aandelen. Bij de Rijksrecherche/FIOD verklaart Paarlberg twee jaar eerder echter nog148: ‘Ik denk dat PG ons benaderd heeft voor de verkoop want het was niet onze bedoeling om deze aandelen door te verkopen. () Ik heb hierover onderhandeld met PG toen ik al in bezit was van de aandelen en deze via een notariële akte aan mij geleverd waren.’ En verder: ‘Ik wilde aanvankelijk de aandelen helemaal niet verkopen omdat ik het een prima belegging vond omdat ik vond dat het een bedrijf met potentie was op de langere termijn en dat het dus meer geld waard zou kunnen worden. Omdat PG zo aandrong heb ik uiteindelijk aan hem verkocht met een flinke winst.’ Niet alleen komt de verklaring van Paarlberg bij de rechter-commissaris niet overeen met zijn eigen, eerdere verklaring bij de Rijksrecherche/FIOD, zijn verklaring komt ook niet overeen met de verklaringen van SS en PG, terwijl deze verklaringen onderling juist weer wel overeenstemmen en aansluiten bij de brief van SS. Daarnaast komt zijn verklaring niet overeen met de gang van zaken zoals die uit de in beslag genomen stukken blijkt. Deze stukken geven juist steun aan wat SS en PG hebben verklaard.
5.8 In beslag genomen stukken In deze stukken zijn diverse documenten aangetroffen die bevestigen dat al in september 2001 een waarde van 2 miljoen gulden voor de aandelen was vastgesteld en dat Paarlberg en PG al overleg hadden over het doorleveren van de aandelen door Paarlberg aan PG. Zo is in de administratie van Paarlberg een faxbericht aangetroffen van 26 september 2001149. Hierin schrijft PG aan Paarlberg onder andere het volgende: ‘Zoals afgesproken heb ik een concept brief gemaakt met betrekking tot de aankoop van de aandelen van Tout Frais door P.G. Management Consulting. Ik weet niet wie voor Cantor Holding moet tekenen; uzelf of DB.’ Bij het faxbericht is onder meer een document met de titel ‘Concept Afspraken aandelenoverdracht Tout Frais B.V.’ gevoegd.
148 149
Blz. 57 Blz. 240
72
In een faxbericht van 01 mei 2002150, enkele dagen voorafgaand aan de overdracht van de aandelen aan PG, schrijft PG aan Paarlberg onder meer: ‘Op 26 september 2001 hebben we afspraken gemaakt over de aandelenoverdracht. De meeste afspraken komen te vervallen na de aandelenoverdracht op vrijdag 6 mei 2002.’ Bij deze fax is kennelijk het uiteindelijke definitieve document gevoegd: ‘Afspraken Aandelenoverdracht Tout Frais B.V.’. Namens Cantor is deze bijlage op 26 september 2001 ondertekend door DB. Op 08 februari 2007 is DB hierover gehoord als getuige151. Hij verklaarde, nadat hem het document was getoond: ‘Dit zegt me niets. In het algemeen maakte Paarlberg de afspraken als het ging om de overdracht van aandelen in relatie tot Cantor.’ en verder ‘Als ik dit getekend heb, dan heb ik getekend in mijn functie als directeur maar inhoudelijk heb ik me er niet mee bezig gehouden.’ Overigens twijfelde DB aan de echtheid van zijn handtekening op het document. Dat DB zich inhoudelijk niet met de vennootschap bezig hield wordt bevestigd door Paarlberg. Op 18 januari 2007 verklaarde deze: ‘Zoals ik u eerder heb gezegd ben ik degene die de feitelijke leiding had en heeft binnen Cantor Holding B.V () Ik koop en verkoop aandelen voor Cantor Holding B.V.’
Onder punt 1 van de genoemde ‘Afspraken Aandelenoverdracht Tout Frais B.V.’ is het volgende opgenomen: ‘P.G. Management Consulting B.V.B.A., voor 100% eigendom van PG, koopt 50% van de aandelen van Tout Frais B.V. van Cantor Holding voor FL 2.000.000,-.’ Dit komt overeen met wat SS heeft geschreven in zijn brief van 13 september 2001 en met wat hij en PG bij de Rijksrecherche/FIOD hebben verklaard. PG verklaart over dit document: ‘Dit verslag is een samenvatting van de afspraken die ik alleen met de heer Paarlberg heb gemaakt. De naam DB herinner ik me ook, Paarlberg had me genoemd dat deze persoon tekeningsbevoegd was….’ Als gezegd is Paarlberg op 18 januari 2007 als verdachte gehoord. Paarlberg verklaart nadat hem deze documenten zijn getoond: ‘Hoewel dit aanbiedingsbriefje aan mij is gericht kan ik mij dit briefje niet herinneren. DB is bevoegd deze afspraken aandelenoverdracht te 150 151
Blz. 112 Blz. 63
73
tekenen. Gezien het feit dat er gerefereerd wordt aan een afspraak met mij denk ik wel dat ik door DB hierin gekend ben, hoewel ik dit niet zeker weet. DB was toendertijd directeur van Cantor Holding B.V.’ Aan Paarlberg wordt vervolgens de vraag gesteld of hij wel op de hoogte was van de afspraken tussen Cantor en P.G. Management Consulting in september 2001 betreffende de aandelen Tout Frais. Afspraken die hij volgens PG zelf zou hebben gemaakt. Hij antwoordt dan zoals we hem vaker hebben horen antwoorden als hij met iets wordt geconfronteerd dat belastend voor hem is: ‘Ik kan mij dit niet herinneren.’ Bij de in beslag genomen stukken bevindt zich voorts nog een brief van SS aan Paarlberg van 02 oktober 2001.152 In de brief is onder punt A de stand van zaken betreffende de lening opgenomen. Onder de noemer ‘Verkoop aandelen Tout Frais’ is een bedrag van 1,65 miljoen gulden vermeld. Kennelijk vermindert SS zijn schuld met de feitelijk overeengekomen koopprijs van 2 miljoen gulden minus de door Paarlberg overgenomen schuld aan Tout Frais van 350.000= gulden. Paarlberg verklaart hierover op 18 januari 2007: ‘Zoals ik u al eerder heb verklaard kan ik mij niet herinneren hoe de aandelentransactie precies gegaan is.’ En verder: ‘Ik vind het vreemd dat SS voor 1.650.000 gulden zijn schuld in mindering brengt voor de verkoop aandelen van Tout Frais terwijl die aandelen dan nog niet doorverkocht zijn aan PG.’
5.9 Administratieve verwerking Cantor Wat dan eveneens vreemd is – althans in het licht van de verklaring van Paarlberg – is dat ook uit de administratieve verwerking binnen Cantor blijkt dat de winst uit de verkoop van Tout Frais, overeenkomstig wat SS heeft verklaard, in mindering wordt gebracht op de schuld van SS. Op een in beslag genomen document153 uit de administratie van Cantor154 is een overzicht opgenomen waarin de schuldpositie van SS/Vijverhof is berekend per 31 december 2002. Het document is kennelijk opgemaakt door TDB. In de berekening is te zien dat in 2001 onder de noemer ‘Verrekening Tout Frais’ een bedrag van 1.103.500 gulden (500.746 euro) in mindering wordt gebracht op de schuld van SS/Vijverhof. Het bedrag van 1.103.500 gulden is vermoedelijk als volgt tot stand gekomen: verkoop aandelen voor een bedrag van 2 miljoen gulden minus de verkrijgingprijs van 546.500 gulden minus de overgenomen schuld van 350.000 gulden, derhalve 1.103.500 gulden. Ook 152
Blz. 253 Blz. 162, code A5.2.13 en A5.2.14 154 Dit stuk komt uit de administratie van Paarlberg c.s. (blz. 132, zie bijlagen 2.1 tm 2.11, betreft bijlage 2.10 en 2.11) 153
74
hieruit blijkt dus een tussen Paarlberg en SS afgesproken verkoopprijs voor de aandelen van 2 miljoen gulden. Op 18 januari 2007 is Paarlberg hierover eveneens gehoord155. Hij verklaart dan nadat hem het document is getoond: ‘Ik weet het niet. Ik denk dat wij uit coulance het winstbedrag op de aandelentransactie alsnog in mindering hebben gebracht op de uitstaande schuld van Vijverhof B.V. / SS. Ik weet het niet zeker maar ik zal het informeren.’ En verder ‘Ik denk dat we dit uit coulance hebben gedaan. Ik zal daar zeker van gehoord hebben als leidinggevende. Ik kan mij dit niet herinneren.’ En verder: ‘Ik denk dat we dit deden omdat SS een slechte betaler was. We hadden een zwakke lening waar er bij SS weinig zekerheden tegenover stonden. We hielden er rekening mee dat een groot deel van de schuld nooit afbetaald zou worden. We wilden hem zo tegemoet komen door een deel van de winst op die manier van zijn schuld af te trekken.’ In tegenstelling tot de verklaringen van SS en PG verklaart Paarlberg dat hij denkt dat de verrekening van de winst op de aandelen met de schuld van SS/Vijverhof uit coulance heeft plaatsgevonden. Hoe het ook zij, de verrekening zoals door TDB – kennelijk na overleg met Paarlberg – in het overzicht is verwerkt, past naadloos op het verhaal van SS en PG, maar past niet op wat Paarlberg over de gang van zaken heeft verklaard. Later heeft Paarlberg overigens bij de rechter-commissaris – en ook ter terechtzitting – verklaard dat hij een en ander is nagegaan, maar dat de schuld van SS in de boekhouding van zijn bedrijven niet is verminderd. Paarlberg heeft het echter tot op heden alleen bij deze blote ontkenning gehouden, stukken die zijn stelling kunnen staven heeft hij niet ingebracht. Het door TDB getypte overzichtje, zoals door de verdediging terloops op de zitting is overhandigd, overtuigt in ieder geval niet. Het tijdstip en de wijze waarop een en ander is ingebracht maakt bovendien enige controle erop door het OM volstrekt onmogelijk. Maar los daarvan, Paarlberg heeft tot op heden op geen enkele wijze een adequate verklaring kunnen geven voor het overzicht van TDB, afkomstig uit zijn eigen administratie.
155
Blz. 90
75
5.10 Rol SS Ten slotte vraagt het OM uw aandacht nog voor het volgende. In zijn getuigenverhoor van 20 mei 2009 bij de rechter-commissaris maakt SS een opmerkelijke tournure. Hij begint zijn verklaring als volgt: ‘De verklaringen die ik bij de FIOD heb afgelegd in januari 2007 zijn niet geheel de waarheid geweest. Ik ben aangehouden op16 januari 2007. Ik werd naar Den Helder gebracht. Ik had geen raadsman. Ik had de indruk dat de FIOD vooral geïnteresseerd was in Paarlberg. Ze wilden dat ik over hem zou verklaren. Er is mij zelfs getuigenbescherming aangeboden. Ik had niet de beschikking over de stukken en ik had maar één doel: wegwezen. Er werd mij een stuk getoond dat ik zelf had geschreven. Ik heb toen maar toegegeven dat het stuk klopte en toen kon ik weg. In dat stuk staat dat er een transactie van 2 miljoen gulden is, maar die is er nooit geweest.’ SS komt dus terug op zijn eerdere belastende verklaring bij de FIOD. Deze verklaring zou – zo begrijpen wij SS – onder druk zijn afgelegd. Het is hierom dat het OM SS als getuige ter terechtzitting wilde oproepen. De bedoeling was om SS te confronteren met zijn uitlatingen bij de rechter-commissaris en hem te vragen of hij – onder ede – bij deze verklaring zou blijven. Ook was het de bedoeling om SS te confronteren met geluidsopnamen van zijn verhoor, waaruit in ieder geval duidelijk blijkt dat SS op geen enkele wijze onder druk is gezet, dat hij zelf zijn verhaal vertelt en bovendien uitgebreid de tijd neemt om de verbalisanten te corrigeren als ze iets op papier willen zetten waarvan hij vindt dat het niet klopt. Van dwang of sturing door de verbalisanten, op welke wijze dan ook, is geen enkele sprake. Uw rechtbank heeft zich hier ook zelf een oordeel over kunnen vormen. Maar zijn latere verklaring is ook aantoonbaar onjuist. Zo zegt hij: ‘Er werd mij een stuk getoond dat ik zelf had geschreven. Ik heb toen maar toegegeven dat dat stuk klopte en toen kon ik weg.’ Dit ziet kennelijk op het verhoor op 17 januari 2007 over onder meer de notariële akte. Nadat SS bekende ten aanzien van dat stuk, kon hij helemaal niet direct weg: hij heeft de hele periode van drie dagen inverzekeringstelling vast gezeten en is na het verhoor van 17 januari 2007 nog over verschillende onderwerpen gehoord. De verklaring van SS bij de rechter-commissaris is niet geloofwaardig. Kennelijk voelde hij – al dan niet op eigen initiatief – de behoefte om Paarlberg alsnog te hulp te schieten. In dit verband is de opmerking van SS tijdens zijn verhoor: ‘als Paarlberg blaast valt SS om’, nog wel relevant. Het schetst in enkele woorden de onderlinge verhoudingen en legt ook een patroon in deze zaak bloot. Het zijn overwegend de getuigen die in een – meestens financieel – afhankelijke positie van Paarlberg verkeren, die voor 76
hem thans gunstig verklaren. Te denken valt hierbij, naast SS, aan TDB en AV in het dossier AGA, maar ook aan AVT. Scherpe kantjes van eerdere verklaringen worden er afgehaald en verder vermeden.
5.11 Conclusie Op grond van het vorenstaande acht het OM wettig en overtuigend bewezen dat Cantor Holding B.V. op 2 oktober 2001 te Amsterdam, samen met SS, in een notariële akte valselijk heeft doen opnemen dat de koopsom van de aandelen van de besloten vennootschap Tout Frais 546.500 gulden bedroeg en dat, na verrekening van de koopsom en een nog openstaande schuld van 350.000 gulden, het restant van de koopsom door Cantor aan SS zou worden voldaan, terwijl in werkelijkheid een koopsom van 2 miljoen gulden was overeengekomen, aan welke verboden gedraging Paarlberg feitelijke leiding heeft gegeven.
77
6. DE ZAAK ESCROW AGREEMENT
6.1 Inleiding Het dossier betreffende het onder 2 en 3 ten laste gelegde – valsheid in geschrift en oplichting – bestaat uit een aantal processen-verbaal van relaas met bijlagen. Hoewel de overzichtelijkheid te wensen overlaat is alles wat nodig is voor het bewijs daarin aanwezig. Bewezen moet worden dat Paarlberg in de periode van 6 april 2000 tot en met 3 december 2003 – al dan niet met een ander – een geschrift getiteld ‘Escrow Agreement’ vals heeft opgemaakt, door in strijd met de waarheid dat geschrift te dateren op 6 april 2000, daarin een bankrekeningnummer te vermelden dat op die datum niet bestond, daarbij een onjuiste tenaamstelling te vermelden, en ten onrechte te doen voorkomen alsof de koper van Mediamax Group nog 75 miljoen gulden schuldig was aan de verkoper. Voorts moet bewezen worden dat Paarlberg in de periode van 1 december 2003 tot en met 12 december 2003 – al dan niet met een ander – de SNS bank heeft opgelicht tot het aangaan van een geldlening van 1,5 miljoen euro met gebruikmaking van de genoemde Escrow Agreement, waaruit een vordering van 75 miljoen gulden moest blijken.
6.2 Valsheid in geschrift: algemeen De strafbaarstelling van valsheid in geschrift beoogt twee belangen te beschermen. Het openbaar vertrouwen in de juistheid van bepaalde geschriften is het belangrijkste te beschermen rechtsgoed, aldus ook Bakker in zijn proefschrift ‘Valsheid in geschrift’.156 Ten tweede beoogt artikel 225 de bescherming tegen mogelijk nadeel dat uit valse geschriften kan voortvloeien. Het nadeel hoeft niet daadwerkelijk te zijn geleden. De volgende drie elementen van het strafbare feit moeten worden bewezen: 1e. “een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen”, 2e. dat “valselijk is opgemaakt of vervalst”, 3e. met “het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken”. Dat de Escrow Agreement een geschrift is, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, is niet voor betwisting vatbaar. Met deze overeenkomst is 156
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift, Gouda Quint 1985, blz. 17 en 18.
78
gepretendeerd een bedrag van 75 miljoen gulden in bewaring te geven bij een onafhankelijke derde, de Escrow Agent. Met de overeenkomst wordt gegarandeerd dat bepaalde zekerheden bij de Escrow Agent zijn ondergebracht en ook daadwerkelijk zijn gegarandeerd.157 Als de zekerheid in een geldbedrag bestaat wordt dit doorgaans gedeponeerd op een Escrow rekening. Hierna zal vooral aandacht worden besteed aan de andere twee elementen: de valsheid en het oogmerk tot gebruik als echt. Daarna zal nog kort worden ingegaan op de vraag naar het daderschap van Paarlberg.
6.3 De Escrow Agreement: opening en inhoud Eerst een paar opmerkingen over de Escrow Agreement zelf. Paarlberg heeft in het vooronderzoek rekeningafschriften aan de politie overgelegd betreffende een Zwitserse rekening 206-886502 bij de UBS in Zürich. Dit heeft geleid tot een rechtshulpverzoek aan Zwitserland om de bescheiden betreffende deze rekening te mogen ontvangen.158 De rekening blijkt te zijn aangevraagd door en voor Paarlberg privé op 11 december 2002. Hij heeft zich gelegitimeerd met een paspoort dat is afgegeven op 10 mei 2000. Het rekeningnummer #502 is diezelfde dag, 11 december 2002, uitgegeven. Bij brief van 13 december 2002 ontving Paarlberg via UBS Luxemburg nadere gegevens; zijn contactpersoon in Zürich werd de heer PT. De eerste storting dateert dan 3 januari 2003.159 In een aangetroffen ‘letter of undertaking’160 – van 13 januari 2000, waarvan verschillende versies bestaan – is vermeld dat Paarlberg namens Cantor Holding BV de Mediamax Group BV heeft verkocht aan TDI Holdings Ltd. in Londen, en dat hij een escrow account ten bedrage van 75 miljoen gulden zal openen.161 Het document is ondertekend door Paarlberg en mee ondertekend door zijn echtgenote. Op de vraag ter terechtzitting waarom dit laatste is gebeurd heeft Paarlberg verklaard dit niet te weten. Voorts is bij doorzoekingen een ‘Escrow Agreement’ aangetroffen, gedateerd 6 april 2000.162 Een Nederlandse vertaling bevindt zich in het dossier.163 In deze overeenkomst zijn, voor zover hier van belang, de volgende drie punten opgenomen: 1e. Cantor Holding BV, verkoper (‘Vendor’) en TDI Holding Ltd, koper (‘Purchaser’), komen met UBS bank in Zürich (‘Escrow Agent’) overeen dat de bank een gedeelte van 75 miljoen gulden van de door TDI te betalen 157
Zie voor uitleg bijvoorbeeld: http://www.investopedia.com/terms/e/escrowagreement.asp. Dossier Enclave, blz. 2 4204 e.v. 159 Dossier Enclave, blz. 2 5222, 5232 en 5406-5413. 160 Een brief waarin iemand een verplichting op zich neemt. 161 Dossier Enclave, blz. 2 5215 en 5234-5245. 162 Dossier Enclave, blz. 2 5264-5268, 8 2617 en 8 2620 (vindplaats). 163 Dossier Enclave, blz. 2 5281-5285. 158
79
koopsom voor Mediamax Group BV onder zich houdt tot zekerheid voor Cantor. Dit bedrag zal worden gestort op een Escrow rekening met nummer 206-886502 ten name van Cantor. 2e. UBS zal het bedrag van 75 miljoen gulden in de daarop volgende periode van mei 2001 tot februari 2006 in zes gedeelten aan Cantor uitkeren op rekeningnummer 206-886503 ten name van Cantor. 3e. De overeenkomst is door alle drie partijen ondertekend op 6 april 2000: door Paarlberg als verkoper (‘Vendor’) en door of namens TDI als koper (‘Purchaser’) te Amsterdam, en door of namens UBS als ‘Escrow Agent’ te Zürich.
6.4 Valsheid In zijn proefschrift heeft Bakker opgemerkt dat het begrip waarheid wel mag worden aangeduid als de meest essentiële factor van intellectuele valsheid.164 In het commentaar van Noyon op artikel 225 Sr wordt opgemerkt dat valsheid ook kan worden begaan door passieve gedragingen: verzuimen of weglatingen waarvan het doel en de uitslag zijn aan een leugenachtig feit de schijn van waarheid te geven.165 Hier komt de essentie van valsheid naar voren: van valsheid is sprake als aan de inhoud van een geschrift ten onrechte de schijn van juistheid wordt verschaft. Ten aanzien van alle essentialia van de Escrow overeenkomst – de inhoud van de afspraken, de rekeningnummers, de datering en de ondertekening – is nagegaan of ze wel of niet juist zijn.
6.4.1 Datering en tenaamstelling #502 Ten eerste is in de overeenkomst van 6 april 2000 opmerkelijk dat daarin is vermeld dat Cantor Holding BV bij de UBS een rekening heeft onder nummer #502. De bank heeft namelijk schriftelijk op vragen geantwoord dat Paarlberg pas sinds 12 december 2002 cliënt van de bank is.166 Toen is de genoemde rekening pas geopend. Zij is bovendien niet op naam gesteld van de vennootschap Cantor maar van Paarlberg privé. Het paspoort waarmee Paarlberg zich heeft gelegitimeerd is voorts afgegeven na april 2000. De conclusie moet derhalve zijn dat de datering van de Agreement vals is. Het stuk kan pas na 12 december 2002 zijn opgemaakt, immers toen was pas het rekeningnummer bekend. Ook de vermelding van de tenaamstelling van de rekening met nummer #502 in de Agreement is vals.
164
F.C. Bakker, a.w., blz. 97. Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aantekening 4.1 bij artikel 225 Sr. 166 Dossier Enclave, blz. 2 5433. Vertaling op blz. 2 5470. 165
80
6.4.2 Ondertekening Ten tweede roept de ondertekening op één dag in Amsterdam en in Zürich vragen op. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de handschriften en de bij de ondertekening gebruikte inkt. De belangrijkste conclusies zijn: 1e. De handtekening, plaatsnaam en datering bij ‘Vendor’ zijn waarschijnlijk door Paarlberg gezet. De handtekening lijkt sprekend op die van Paarlberg zoals die op vele plaatsen in de stukken voorkomt, onder meer onder zijn eigen verklaringen.167 2e. Tussen de inkt van de drie handtekeningen en de bijbehorende teksten bij ‘Vendor’ en ‘Purchaser’ kan onderling geen onderscheid worden gemaakt. Dit betekent dat er aanwijzingen zijn dat de handtekeningen en overige vermeldingen bij ‘Vendor’ en die bij ‘Escrow Agent’ geschreven zijn met dezelfde soort inkt.168 Deze conclusies roepen de vraag op door wie de handtekeningen bij de aanduidingen ‘Purchaser’ en ‘Escrow Agent’ zijn gezet. Namens TDI is de getuige FJK gehoord. Hij herkende de Escrow Agreement niet, vond het om verschillende redenen inhoudelijk een raar stuk en zei over de handtekening bij ‘Purchaser’ het volgende: ‘Dit is een nagemaakte handtekening. Ik zet altijd een punt achter mijn handtekening. Dit is kenmerkend voor mij. De handtekening eindigt ook te vroeg (de bovenste lijn). [opmerking OM: dit is onder de verklaring ook duidelijk te zien.] Hier is duidelijk getracht mijn handtekening na te maken. Het is zeer zeker niet mijn handtekening. Ik herken ook het document niet.’169 Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat FJK op dit punt niet naar waarheid heeft verklaard. De conclusie kan en behoort te zijn dat de handtekening bij ‘Purchaser’ niet van FJK is en dus vals is. Met betrekking tot de twee handtekeningen bij ‘Escrow Agent’ zijn door middel van een rechtshulpverzoek vragen gesteld aan UBS in Zürich.170 Door UBS in Zürich is op 16 januari 2006 een schriftelijke verklaring naar het OM aldaar gestuurd. Daarin is op onder meer de volgende vraag betreffende de Escrow Agreement antwoord gegeven: ‘1. Werd deze Escrow overeenkomst ooit door een medewerker van UBS AG ondertekend? Antwoord: nee.’171 Er is ook een verklaring namens de bank. Op 1 maart 2006 is als getuige de bankchef PT gehoord. Hij heeft, na de ondertekende overeenkomst te hebben gezien, verklaard: ‘Dit is mij niet bekend. Ik heb in elk geval dit document niet ondertekend. De handtekeningen die namens de UBS AG zouden zijn gezet, zijn mij niet bekend.’ Hij verbeterde de zojuist aangehaalde schriftelijke beantwoording van zijn bank, door te verklaren dat de rekening met nummer #502 geen Escrow rekening is maar een privérekening van Paarlberg. 167
Dossier Enclave, blz. 2 5325. Dossier Enclave, blz. 2 5338 en 5339. 169 Dossier Enclave, blz. 2 5390-5392. 170 Dossier Enclave, blz. 6 0156 e.v. 171 Dossier Enclave, blz. 2 5433. Vertaling op blz. 2 5469. 168
81
Op de vraag of hij de twee handtekeningen kon herleiden tot medewerkers van het Benelux landenteam van UBS, antwoordde PT: ‘Nee dat kan ik niet. Op uw verzoek om inlichtingen kan ik zeggen dat deze handtekeningen zeker niet afkomstig zijn van mensen van het landenteam Benelux.’.172 PT heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris bevestigd. Hij voegde eraan toe dat de naamsvermelding van de bank in de Escrow Agreement onjuist is: de bank heet UBS en niet Union Bank of Switzerland, wat de naam was van één van de fusiepartners tot 1998.173 Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat PT op deze punten niet naar waarheid heeft verklaard. De conclusie kan en behoort te zijn dat geen van de handtekeningen, vermeld bij Escrow Agent, van PT is, noch van enige andere medewerker van UBS, en dat zij dus vals zijn. Ook de vermelding in de Agreement dat de rekening met nummer #502 een Escrow rekening is, is vals.
6.4.3 Verschuldigdheid 75 miljoen gulden Ten derde rijst de vraag of de overeenkomst inhoudelijk juist is: heeft TDI een bedrag van 75 miljoen gulden bij UBS geparkeerd om in gedeelten aan Cantor uit te keren? Namens TDI heeft de getuige FJK verklaard dat de verkoopprijs voor Mediamax in 2000 volledig en zonder voorbehoud aan Cantor is overgemaakt. Er had een volledige due diligence plaatsgevonden, er was nergens geld geparkeerd.174 In de schriftelijke verklaring van UBS d.d. 16 januari 2006 is op onder meer de volgende vraag betreffende de Escrow Agreement antwoord gegeven: ‘2. Is op de Escrow rekening met nummer #502 ooit een bedrag in de orde van grootte van 75 miljoen gulden () bijgeschreven? Antwoord: nee.’175 Ten slotte, nergens in de vermogensopstellingen over de periode van 2001 tot en met 2006 komen vrijgevallen bedragen voor van ruim 10 tot 14,7 miljoen gulden per keer.176 De conclusie moet zijn: ook op dit punt is de overeenkomst vals.
6.4.4 Tenaamstelling #503 Tot slot vermeldt de overeenkomst, voor zover hier van belang, dat het geblokkeerde bedrag van 75 miljoen gulden in zes delen door UBS zal worden overgemaakt op een rekening van Cantor Holding BV met nummer #503. In de meergenoemde schriftelijke verklaring van UBS in Zürich d.d. 16 januari 2006 is op onder meer de volgende vraag betreffende het rekeningnummer #503 antwoord gegeven: 172
Dossier Enclave, blz. 2 5441 en 5444. Vertaling op blz. 2 5478-5479 en 2 5483-5484. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1503 en 1510. 174 Dossier Enclave, blz. 2 5390-5392. 175 Dossier Enclave, blz. 2 5433. Vertaling op blz. 2 5469. 176 Dossier Enclave, blz. 2 5206. 173
82
‘Bestaat een rekening met nummer #503? Antwoord: Ja. De cliënt is een natuurlijk persoon uit een Aziatisch land, die naar ons oordeel niet in relatie staat tot de verdachte Paarlberg, om welke reden wij ervan afzien de identiteit van deze cliënt bekend te maken.’177 Voor de volledigheid heeft de heer PT bij de rechter-commissaris verklaard dat een rekeningnummer bij UBS slechts eenmaal wordt uitgegeven.178 Met andere woorden: ook deze vermelding in de overeenkomst heeft ten onrechte de schijn van juistheid.
6.5 Oogmerk van gebruik ‘Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend of de verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift te gebruiken of te doen gebruiken. Een daadwerkelijk gebruik is voor art. 225 lid 1 Sr niet nodig.’, aldus Noyon in zijn commentaar op dit artikel.179 Het oogmerk ziet op het gebruik van het geschrift als echt, niet op de valsheid ervan. Het element ‘gebruiken’ ziet op ieder gebruik in het maatschappelijk verkeer, waarbij sprake is van misleiding en waaruit enig nadeel kan ontstaan.180 Aan deze eisen is voldaan. Doel van de Escrow overeenkomst was om het stuk als echt tegenover derden te gebruiken, zoals ook daadwerkelijk is gebeurd. Er moest – ten onrechte – uit blijken dat Paarlberg via Cantor nog een bedrag van 75 miljoen gulden tegoed had uit de verkoop van Mediamax. Dat Paarlberg het oogmerk had om de inhoud van de Escrow Agreement tegenover derden als echt te gebruiken blijkt uit het volgende. Uit het dossier blijkt dat hij meermalen tegenover financiers heeft gezegd dat hij via UBS nog geblokkeerde gelden zou ontvangen, tot zekerheid van zijn vermogen om verplichtingen na te komen. Ten eerste voor een herfinanciering voor het project Hilwis (een huizenblok in Amsterdam-Zuid) in 2003. Paarlberg benaderde daarvoor de vermogensbeheerder De Hoge Dennen. Hij zei dat hij uit hoofde van een Escrow Agreement in 2005, 2006 en 2007 jaarlijks 5 miljoen euro van UBS zou ontvangen. De Hoge Dennen geloofde hem op zijn goede reputatie, zonder enig bewijsstuk. Wat men niet wist was dat in de opgemaakte Agreement heel andere bedragen en vrijvaldata waren vermeld, en dat het stuk ook nog eens vals was.181 Ten tweede, bij de stukken bevindt zich een overeenkomst tussen Paarlberg en de ABN AMRO bank van 6 april 2004 betreffende een voor de bank risicovol krediet van 4.408.000 euro. Dit diende onder meer om het noodlijdende garagebedrijf Van Asselt overeind te houden. Tot zekerheid voor de aflossing van dit krediet nam de bank genoegen met een mededeling van Paarlberg dat bij de Zwitserse UBS een geblokkeerd depot van 20 miljoen euro stond dat zou vrijvallen. Namens de ABN
177
Dossier Enclave, blz. 2 5433. Vertaling op blz. 2 5469-5470. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1513. 179 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aantekening 5 bij artikel 225 Sr. 180 HR 01-05-1984, NJ 1984, 755. 181 Dossier Enclave, blz. 2 5559-5567. 178
83
AMRO bank is verklaard dat men daar vertrouwde op het woord van Paarlberg en op 182 zijn vermogensopstelling door Deloitte & Touche. Of die klopte wist men niet. Feit is dat de stelling van Paarlberg over een geblokkeerd bedrag van 20 miljoen euro slechts is onderbouwd met een verwijzing naar zijn vermogensopstelling over 2003, waarin de bedragen in miljoenen euro’s zijn genoemd: ‘cash: 20,00’. Bij dat bedrag zette de bank de aantekening ‘UBS inzake Mediamax’. En dat terwijl in diezelfde opstelling iets meer naar onderen de vermelding staat: ‘Private: cash after sale of Mediamax Group BV: 4,00’.183 Een veel kleiner bedrag dus.
6.6 Daderschap van Paarlberg Paarlberg heeft ter terechtzitting erkend dat hij de handtekening op de Agreement heeft geplaatst, bij de vermelding Vendor. Vastgesteld kan worden dat de twee partijen met wie Cantor (lees: Paarlberg) de overeenkomst zou hebben opgemaakt haar niet kennen, en de inhoud en ondertekening betwisten. Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat FJK (namens TDI), UBS en PT in dezen onwaarheid hebben gesproken c.q. geschreven. Vastgesteld kan tevens worden dat Paarlberg de enige is die een aantal relevante gegevens in combinatie, opgenomen in de overeenkomst, kende: het rekeningnummer #502, behoren bij de UBS, en de datum van verkoop van Mediamax 13 januari 2000. En ten slotte kan worden vastgesteld dat Paarlberg de enige is die belang bij het stuk had: hij had krediet nodig en heeft het daartoe ook daadwerkelijk gebruikt. Hij heeft het met een persoonlijke fax aan de SNS bank toegestuurd.184 De opbouw van de reactie van Paarlberg is kenmerkend. Tegenover de recherche heeft Paarlberg zich ten aanzien van alle vragen over de Escrow Agreement nog op zijn zwijgrecht beroepen.185 Bij de rechter-commissaris heeft hij slechts op een enkele vraag willen reageren, al spreekt deze verklaring in al haar ontwijking boekdelen: ‘Ik heb hierover niets te vertellen. Het heeft niets met de zaak te maken. Door dit stuk heeft niemand schade geleden. U vraagt mij of u uit deze laatste zin mag opmaken dat ik het stuk heb opgesteld? Dat zeg ik niet. Ook vragen van de officier van justitie wens ik niet te beantwoorden.’186 Uit deze verklaring kan vooral worden afgeleid dat Paarlberg vond dat het verwijt dat hem wordt gemaakt weinig voorstelde omdat er geen schade uit is voortgevloeid. Ter terechtzitting ten slotte erkende Paarlberg het hoogst noodzakelijke: ik heb de handtekening onder het stuk gezet. Om er in één adem bij te zeggen: ‘het is heel dom dat ik daarin ben meegegaan’. Alsof het hem was overkomen. Alsof het initiatief van een werknemer was uitgegaan. Paarlberg wilde de naam van deze werknemer niet noemen, wat zijn lezing – zoals ook
182
Dossier Enclave, blz. 2 5369-5372. Dossier Enclave, blz. 2 5384 en 2 5488-5489. 184 Dossier Enclave, blz. 2 5270. 185 Dossier Enclave, blz. 2 5525-5531. 186 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1727. 183
84
zichtbaar in de zaken Newport en Endstra – niet controleerbaar maakt. Het OM acht deze versie van het verhaal volkomen ongeloofwaardig. Wettig en overtuigend is bewezen dat Paarlberg de overeenkomst, al dan niet in vereniging met iemand anders, vals heeft opgemaakt. Aan het vereiste van opzet, inherent aan het verwijt van vals opmaken, is voldaan.
6.7 Oplichting Op 3 december 2003 heeft Paarlberg de Letter of Undertaking en de Escrow Agreement met een door hem zelf ondertekend aanbiedingsbriefje gefaxt naar de SNS Bank in Amsterdam.187 Vervolgens heeft de bank aan Merwede Group BV en Merwede Monumenten BV, onder hoofdelijke aansprakelijkheid van Paarlberg, een tijdelijk krediet van 1,5 miljoen euro ter beschikking gesteld. Het krediet moest worden afgelost op 1 maart 2004.188 De getuige PP van deze bank heeft verklaard dat Paarlberg werd vertrouwd op basis van de ervaring die de bank met hem had, een vermogensoverzicht van Deloitte & Touche, goedgekeurde jaarrekeningen en de Escrow Agreement. De Escrow is door Paarlberg zelf ingebracht ‘ter staving van de geldstromen die worden verwacht’. PP wilde cash flow zien en beschouwde het stuk als een bewijs dat er in de toekomst geld zou binnenkomen, waarmee de tijdelijke kredietfaciliteit zou kunnen worden ingelost. Over het belang van het stuk heeft hij verklaard: ‘Als hij niet had kunnen aantonen dat hij deze tijdelijke faciliteit had kunnen inlossen, was dit krediet niet verstrekt.’189 Paarlberg heeft het krediet afgelost, zij het wel ruim een maand te laat.190 Er is al gerefereerd aan de verklaring van Paarlberg bij de rechter-commissaris: meer dan ‘Door dit stuk heeft niemand schade geleden.’ heeft hij toen niet willen zeggen. Dat mag worden gezien als een impliciete erkenning van het ten laste gelegde.
6.8 Conclusie Uit het gebruik van de valse Escrow Agreement door toezending aan de bank, de verklaring van getuige PP en de schriftelijke bevestiging van het door Paarlberg gevraagde krediet, kan worden vastgesteld dat oplichting door Paarlberg wettig en overtuigend is bewezen.
187
Dossier Enclave, blz. 2 5270. Het faxverzendblad vermeldt 9 verzonden pagina’s; de agreement telt er 5, de letter of undertaking 3, het faxblad zelf 1. 188 Dossier Enclave, blz. 2 5362. 189 Dossier Enclave, blz. 4 0956-0957. 190 Dossier Enclave, blz. 2 5350/5351.
85
7. VOORLOPIGE BALANS We hebben gezien dat Paarlberg in 1998 op dubieuze wijze in het bezit is gekomen van 8,5 miljoen gulden cash, waarvan hij een groot deel via twee schimmige offshore vennootschappen heeft laten lopen, om het vervolgens via zijn Merwede Group aan te wenden voor de aankoop van onroerend goed. Natuurlijk, het OM begrijpt het verkeerd, maar we hebben moeten vaststellen dat de verklaring die Paarlberg ervoor heeft gegeven geheel op zichzelf staat en op geen enkele wijze is na te gaan. Tegen verschillende mensen heeft hij verschillende dingen verteld. Een verhaal in nevelen. Paarlberg heeft ervoor gekozen geen Nederlands ingezetene te zijn en privé dus geen bijdrage te leveren aan de schatkist. We hebben wel gezien dat hij als leidinggever van diezelfde Merwede Group heeft geweten en toegelaten dat in de jaren vanaf 1999 privéverbouwingen door middel van valse facturen werden weg geboekt binnen de bedrijvenstructuur, waardoor de Nederlandse belastingdienst niet onaanzienlijk werd benadeeld. In deze zaak kan Paarlberg er niet omheen dat het is gebeurd, alleen begrijpt het OM kennelijk zijn bedrijf niet, waarin het nu eenmaal kan voorkomen dat anderen slordigheden begaan die je de baas niet zo maar kunt aanwrijven. Hij houdt zich immers slechts bezig met “de grote lijnen”. Het OM meent echter dat in een bedrijf waarvan de administratie uit welgeteld vier of vijf personen bestaat, die binnen handbereik hun werk doen en over vrijwel alles persoonlijk overleg voeren, de baas zich niet kan disculperen. Al helemaal niet als die persoonlijke betrokkenheid op vele documenten en in vele verklaringen is terug te lezen. We hebben gezien dat Paarlberg in 2001/2002 in diezelfde lijn een bevriende relatie bewust heeft geholpen bij fiscale sjoemelarij, door in een ABC’tje de koopprijs van aandelen kunstmatig laag te laten lijken, waardoor die relatie een half miljoen gulden aan belasting kon ontduiken. En ook hier zal het OM het in de ogen van Paarlberg verkeerd begrijpen, maar als de bevriende relatie het hele spel in een brief en een bekentenis uitgebreid uit de doeken doet, valt er weinig meer verkeerd te begrijpen. En we hebben ten slotte gezien dat Paarlberg in diezelfde kleine administratie iemand aanwijst, zonder naam te willen noemen, die hem in 2003 een valse overeenkomst heeft laten tekenen. Hij zou er – weliswaar met open ogen maar toch – slechts ‘in mee gegaan’ zijn. Als het verhaal van Paarlberg klopt is de cultuur binnen Merwede door en door slecht. Wat ervan zij, de eigen rol en verantwoordelijkheid van Paarlberg valt ook hier niet weg te poetsen. Hij heeft er kennelijk geen probleem in gezien om links en rechts te schermen met enorme bedragen die in Zwitserland voor hem gereserveerd zouden staan, om kredieten los te peuteren. Want ach, er is toch geen schade door geleden. Naar de opvatting van het OM tekent deze houding de verdachte in zijn manier van zaken doen. Die komt erop neer dat als er uiteindelijk maar geen nadeel is, een gedraging die als valsheid of oplichting moet worden aangemerkt er toch eigenlijk niets toe doet. Iets vergelijkbaars is te zien in de 86
vermogensoverzichten voor de banken die de revue zijn gepasseerd: je hoeft de bank toch niet alles te melden, en zijn verklaring met betrekking tot de aandelen ’t Gooier Hoofd: ‘het is mijn goed recht om het geld op een rekening van mijn bedrijf te storten’, als vergoelijking voor het rondpompen van geld. Met andere woorden: waar zeurt justitie eigenlijk over? Maar let wel: deze feiten van valsheid, oplichting en belastingfraude liggen midden in de periode – het jaar 2003 – waarin Paarlberg tien betalingen van Endstra ontving, waarbij titels werden voorgesteld en gebruikt, die ten onrechte de schijn van juistheid hadden. Reeds op basis van de feiten die tot nu toe zijn besproken, en op basis van de oncontroleerbare c.q. ontwijkende manier waarop de verdachte hierover heeft verklaard, moet het beeld van Paarlberg als onkreukbare zakenman worden bijgesteld. Het is ook tegen deze achtergrond dat de morgen te bespreken gebeurtenissen moeten worden bezien: het ontvangen door Paarlberg van tien betalingen van meer dan 17 miljoen euro onder valse vlag.
87
8. DE ZAAK ENDSTRA
8.1 Inleiding – voorhanden hebben Aan Paarlberg wordt verweten dat hij in de periode van december 2002 tot en met januari 2004, al dan niet met anderen, tien geldbedragen tot een totaal van ruim 17 miljoen euro heeft witgewassen. Dit feit is ten laste gelegd in de vorm van een gewoonte maken van witwassen, althans opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen. De feitelijke gedragingen die aan Paarlberg worden verweten zijn; het voorhanden hebben van de tien bedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die bedragen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. Het gaat om de volgende tien bedragen: 1e. Een geldbedrag van 3.176.461,50 euro, ontvangen op of rond 30 december 2002 op een rekening met nummer #887 bij Fortis Bank ten name van Ballados Investments NV. In de betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’.191 2e. Een geldbedrag van 1.361.340,60 euro, ontvangen op of rond 10 januari 2003 op dezelfde rekening #887 van Ballados. Ook in deze betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’.192 3e. Een geldbedrag van 3.400.000,-- euro, ontvangen op of rond 28 februari 2003 op dezelfde rekening #887 van Ballados. In de betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘Bayline’.193 4e. Een geldbedrag van 1.500.000,-- euro, ontvangen op of rond 14 maart 2003 rechtstreeks op de eerder genoemde privérekening #502 van Paarlberg bij UBS in Zürich (verder te noemen: de T-rekening). In de betalingsopdracht is geen omschrijving vermeld.194 5e. Een geldbedrag van 900.000,-- euro, ontvangen op of rond 2 april 2003 op de eerder genoemde rekening #887 van Ballados bij Fortis. In de betalingsopdracht is alleen het bedrag, het rekeningnummer en de begunstigde vermeld, geen omschrijving.195
191
Dossier Enclave, blz. 2 1728. Dossier Enclave, blz. 2 1730. 193 Dossier Enclave, blz. 2 1733. 194 Dossier Kolbak, blz. AF-12 0243 en 0245. 195 Dossier Enclave, blz. 2 1735. 192
88
6e. Een geldbedrag van 450.000,-- euro, ontvangen op of rond 23 april 2003 op de meergenoemde rekening #887 van Ballados bij Fortis. In de betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘Marina Seaport IJmuiden’.196 7e. Een geldbedrag van 1.499.920,28 euro, ontvangen op of rond 27 mei 2003 op de bekende rekening #887 van Ballados bij Fortis. In de betalingsopdracht is geen omschrijving vermeld.197 8e. Een geldbedrag van 2.800.000,-- euro, ontvangen op of rond 26 juni 2003 op de T-rekening. In de betalingsopdracht is geen omschrijving vermeld.198 9e. Een geldbedrag van 400.000,-- euro, ontvangen op of rond 21 juli 2003 op de bekende rekening #887 van Ballados bij Fortis. In de betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘Flamingo’.199 10e. Een geldbedrag van USD 2.000.000,-- (tegenwaarde 1.580.373,37 euro), ontvangen op of rond 7 januari 2004 op een rekening met nummer #201 bij ABN AMRO op Curaçao ten name van Xenia International Holding Ltd. In de betalingsopdracht is als omschrijving vermeld: ‘Volgens afspraak’.200 De bedragen zijn dus telkens ontvangen op rekeningen die aan Paarlberg toebehoorden. Hij was gerechtigd tot de rekening van Ballados bij Fortis, de T-rekening en de rekening van Xenia bij ABN AMRO op Curaçao. Paarlberg heeft zowel als getuige als ook als verdachte altijd erkend dat hij de betalingen heeft ontvangen. Hij was gerechtigd tot de rekeningen waarop de bedragen zijn binnengekomen. Dat Paarlberg de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen in de daar genoemde periode voorhanden heeft gehad kan dan ook eenvoudig worden vastgesteld.
8.2 Het verweer van Paarlberg Paarlberg heeft verklaard dat hij recht had op deze betalingen, en dat zij hem veel te laat en pas na langdurig aandringen bij Endstra zijn gedaan. In 1998 heeft hij besloten zakelijk van Endstra te ontvlechten. In 1999 hebben zij over deze ontvlechting onderhandeld, met als resultaat dat Endstra drie bedragen aan Paarlberg zou voldoen: 1e. 12,5 miljoen gulden ten titel van een geldlening van Ballados, een vennootschap van Paarlberg, aan hun gezamenlijke project Holding Seaport 196
Dossier Enclave, blz. 2 1737. Dossier Enclave, blz. 2 2074. 198 Dossier Enclave, blz. 2 2081. 199 Dossier Enclave, blz. 2 1741. 200 Dossier Enclave, blz. 2 1743. 197
89
Marina IJmuiden (verder: HSIJ). Endstra zou Ballados overnemen maar de lening in het voorjaar van 2000 terug betalen. 2e. 15 miljoen gulden ten titel van de afkoop van een winstrecht uit een toekomstig bouwproject in HSIJ. Bij het uittreden van Paarlberg uit HSIJ werd de op dat moment te verwachten toekomstige winst begroot op ongeveer 25 à 40 miljoen gulden. Hiervan zou 15 miljoen gulden aan Paarlberg toekomen. 3e. 7 miljoen gulden ten titel van de overdracht aan Endstra van Bayline, een vennootschap van Paarlberg. Dit bracht het totaal van de vordering van Paarlberg op Endstra op 34,5 miljoen gulden, oftewel 15,66 miljoen euro. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Paarlberg – kort gezegd – het volgende naar voren gebracht201: 1. In 1998 nam Paarlberg het besluit zakelijk met Endstra te breken, omdat Endstra negatief in de media was geweest, invallen had gehad en zich omringde met dubieuze personen. 2. Deze ontvlechting is eind 1999 besproken en summier neergelegd in een handgeschreven notitie van Paarlberg zelf, ondertekend door Endstra. Paarlberg heeft dit stuk, ergens in de tijd nadat de afspraken eind 2002 c.q. begin 2003 door fiscalist AVT waren vastgelegd, weggegooid. 3. De betalingen hebben plaatsgevonden op basis van reële titels uit hoofde van een reële schuldverhouding. Anderen kunnen dit bevestigen. 4. Wat Endstra heeft laten opschrijven door notaris VLDJ – dat hij in dit verband zou zijn afgeperst – is gelogen. En wat Endstra met betrekking tot de betalingen heeft gesuggereerd in zijn aantekeningen is onjuist. 5. Deel 1 van de afspraak was dat Paarlberg recht had op terugbetaling van leningen die hij vanaf 1995 via zijn vennootschap Ballados aan HSIJ had verstrekt. Het ging om totaal 12,5 miljoen gulden, tegen 10% rente. In juni 2001 heeft Paarlberg HSIJ schriftelijk een totaalkorting van 5% en een renteverlaging naar 6% voorgesteld, als HSIJ de lening versneld zou aflossen. 6. Deel 2 betrof de afkoop van een winstrecht. Op de reeds gebouwde appartementen in HSIJ was flinke winst gemaakt, De toekomstige bouwplannen rechtvaardigden de verwachting van 25 à 40 miljoen gulden winst. Partijen kwamen overeen dat Paarlberg daarvan op voorhand 15 miljoen gulden toekwam. 7. Deel 3 betrof de waarde van de vennootschap Bergvalk 4 waarmee Paarlberg (via zijn vennootschap Bayline) voor 30% deelnam in de v.o.f. Bosch en Duin. Deze v.o.f. bezat een aanzienlijke waarde aan woningen. De verkoop van Bayline (met Bergvalk 4) aan Endstra 201
Ontleend aan de verklaringen als getuige bij het gerechtshof te Amsterdam (dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1874-1875, 1878), de verklaring als verdachte bij de rechtercommissaris (idem, 4e aanvulling, blz. 1714), het ‘inleidend verweerschrift’ en aan de verklaringen als verdachte ter terechtzitting.
90
vertegenwoordigde een waarde van 7 miljoen gulden en rechtvaardigde dan ook de betaling daarvan aan Paarlberg. Met Endstra is in 2002 afgesproken dat de waarde van Bayline hoger uitviel, wat een extra vergoeding van 3 miljoen gulden rechtvaardigde. Voor de beoordeling van de juistheid of aannemelijkheid van dit verweer is het nodig op elk van deze punten grondig in te gaan. Dat Paarlberg en Endstra eind 1999 en begin 2000 hun zakelijke belangen hebben gesplitst staat wel vast. Uit een overzicht in het dossier kan worden afgeleid dat zij gezamenlijke belangen hadden in de volgende vennootschappen: Heerfur BV / Tuapi NV / Leopard Ltd, Parkgreen BV, HSIJ en Bayline.202 Paarlberg heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Het is echter de vraag of wat Paarlberg over de wijze van ontvlechting heeft verklaard juist is. 8.2.1.1 De aanleiding Eerst nog iets over de aanleiding van de ontvlechting, zoals Paarlberg die als getuige en als verdachte meermalen naar voren heeft gebracht, en die in 1998 aanleiding zou zijn geweest voor zijn besluit. Hoewel de vraag naar de werkelijke en de vertelde reden voor de ontvlechting voor de beoordeling van de tenlastelegging niet erg belangrijk is, acht het OM enkele opmerkingen hierover toch van belang, omdat daaruit – naast uit vele andere momenten in dit dossier – duidelijk wordt dat Paarlberg gelegenheidsargumenten gebruikt die hem ten onrechte geloofwaardigheid moeten verschaffen. In zijn allereerste verklaring als getuige was de reden voor de ontvlechting van Endstra nog: ‘Zijn manier van zaken doen sprak mij niet aan.’203 Later zouden de echte argumenten zijn geweest: 1e. Endstra zou negatief in de media zijn geweest, 2e. Endstra zou invallen hebben gehad, 3e. Endstra zou dubieuze personen om zich heen hebben lopen, en 4e. enkele banken zouden hem voor Endstra hebben gewaarschuwd.204 Volgens het OM kan daarover het volgende worden vastgesteld. Het argument dat Endstra slecht in het nieuws was geweest en invallen had gehad lijkt een gezocht argument. Aan Endstra was eind 1994 een stuk in De Volkskrant gewijd. Dat wist Paarlberg niet, verklaart hij ter terechtzitting. Het OM heeft het stuk overgelegd. Het is niet zonder meer aannemelijk dat dit stuk, althans de strekking ervan, Paarlberg in die tijd geheel is ontgaan. In een korte biografie op novatv.nl – als bijlage 2 bij dit requisitoir gevoegd – is over Endstra te lezen dat hij na 1995 (toen de pers melding maakte van een schikking die Endstra met het OM zou hebben gesloten in verband met zijn betrokkenheid in de XTC-zaak rond RVE) pas weer in het nieuws kwam in 202
Dossier Enclave, blz. 2 4321 e.v. Dossier Enclave, blz. 2 3092. 204 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1714 en 1717. 203
91
2002 (in de bekende publicaties in De Telegraaf). Uit de periode 1996-1998 tot het moment waarop Paarlberg besloot te breken zijn ons geen negatieve publicaties over Endstra bekend. Paarlberg had Holleeder al in 1996 twee keer bij Endstra gezien, zoals ook uit observaties in het onderzoek City Peak is gebleken. Op zichzelf heeft Paarlberg over hem niets negatiefs verklaard; Holleeder was voorkomend, niet bedreigend, Endstra had gezegd dat Holleeder een nieuwe kans verdiende. Het argument ‘Holleeder’ is gebaseerd op onderbuikgevoel, verklaarde Paarlberg ter terechtzitting. Ook zijn gevoel over LB en enkele hem onbekende personen die hij af en toe bij Endstra zag, heeft geen basis in feiten. Nu is er op zichzelf niets mis mee als een onderbuikgevoel iemand tot een bepaald besluit brengt. Maar dat het in dit geval een gelegenheidsargument is geweest, kan blijken uit het volgende. Zoals al opgemerkt bij de zaak Newport had Paarlberg in diezelfde tijd intensief zakelijk contact met garagebedrijf Van Asselt, waar volgens informatie, maar ook in onderzoeken vastgesteld, verdachte personen kwamen, klant waren en mogelijk zelfs investeerden. Dat hij daarvan niets wist kan niet kloppen, omdat hij in 1996 nog heeft geïntervenieerd in een civiele procedure van EU tegen de Belastingdienst. Niet aannemelijk is dat alle signalen omtrent wat zich bij Van Asselt afspeelde volledig langs Paarlberg heen zijn gegaan. Tot en met in ieder geval de periode van het onderzoek is Paarlberg gewoon zaken met Van Asselt blijven doen. Net zo min als de signalen bij Van Asselt hem konden ontgaan, kan hem evenmin de bemoeienis van Holleeder bij de verbouwing van zijn boerderij in het Woerdense Verlaat zijn ontgaan, zoals Paarlberg ook wil doen geloven. Paarlberg heeft zich meer dan eens willens en wetens ingelaten met personen van wie hij thans verklaart dat ze ‘zijn bloedgroep’ niet zijn. Voor de buitenwereld heeft hij het nooit willen weten. Waarom heeft hij altijd verklaard dat Holleeder in 1997/1998 niets met de beveiliging van zijn boerderij te maken had205 en verzweeg hij dat Holleeder niettemin betrokken is geweest bij een eerste beveiligingsplan? Was het omdat aanvankelijk alleen getuige FB er terloops melding van maakte206? Totdat getuige PVZ207 uit het niets opdook en in verband met een andere kwestie liet vallen dat Holleeder in die tijd zelfs twee maanden lang de verbouwing coördineerde. Pas toen verklaarde Paarlberg dat Holleeder hooguit een keer ongevraagd de situatie is wezen opnemen voor een ongevraagd beveiligingsplan. De opstelling van Paarlberg tegenover een verklaring als die van PVZ is typerend: eerst heeft hij alles ontkend, daarna wuifde hij indicaties voor een andere lezing van de feiten weg als leugens en onzin. De reden waarom volgens Paarlberg de verklaring van PVZ gelogen en onzin zou zijn – rancune van een ontslagen werknemer – is echter geheel in strijd met wat deze getuige daarover zelf heeft verklaard.
205
Paarlberg als getuige bij het gerechtshof inzake Holleeder, 21 januari 2009, Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1876. Zie ook 4e aanvulling blz. 1911. 206 FB, Dossier Kolbak, blz. G1-04 001-002. 207 PVZ, proces-verbaal toegezonden bij brief van 10 maart 2010.
92
Terug naar de gestelde redenen voor ontvlechting. Daartoe behoorde ook vrees voor imagoschade. Dit argument laat zich slecht rijmen met het feit dat Paarlberg wel met Endstra in zee ging in – nota bene – precies dezelfde tijd als waarin het grote artikel in De Volkskrant werd gewijd aan Endstra als facilitator voor de onderwereld.208 De strekking en impact van dit artikel, die niet veel onderdoen voor die van de Telegraafpublicaties in 2002, kunnen hem destijds onmogelijk zijn ontgaan. En terwijl Paarlberg zegt eind jaren ’90 niet meer met Endstra geassocieerd te willen worden, nam hij in 2003 – na de desastreuze Telegraafpublicaties – een hypotheek van hem over, wat hem maakte tot rechthebbende op en belanghebbende bij enkele speelhallen in het Amsterdamse Wallengebied. Dat hij via zijn buitenlandse vennootschap daarmee ‘niet meteen’209 zou kunnen worden geassocieerd, maakt deze door Paarlberg opgegeven reden in het licht van zijn hele lezing van de ontvlechting bepaald niet sterker. Het OM acht het door Paarlberg gestelde niet sterk en overtuigend als basis voor de beslissing om zakelijk uit elkaar te gaan en miljoenentransacties te gaan ontvlechten. Op basis van de verklaring van AVT is de vraag gerechtvaardigd of Paarlberg en Endstra in 1999 niet met gesloten beurzen uiteen zijn gegaan, en of Paarlberg niet daarna onder enigerlei druk heeft moeten meewerken aan het doorsluizen van geld dat bij Endstra weg moest.210 Het dossier bevat daarvoor ook naast de verklaring van AVT veel aanwijzingen, maar daarover later meer. Wij laten de aanleiding en redenen tot de ontvlechting verder rusten; zoals gezegd, ze zijn niet heel belangrijk. Feit is dat Endstra en Paarlberg hun belangen hebben ontvlochten. We gaan daarom nu in op de vraag of de vormgeving van de ontvlechting zoals door Paarlberg gesteld, aannemelijk is. 8.2.1.2 Vormgeving van de ontvlechting Paarlberg heeft verklaard te zijn ontvlochten op basis van een mondelinge afspraak met Endstra, die hij voor zichzelf handgeschreven heeft genoteerd. Tegen deze verklaring pleiten meerdere argumenten: A. Endstra ontvlocht zijn zakelijke belangen van anderen schriftelijk, controleerbaar en gedetailleerd; B. Niet alles wordt mondeling en ‘op een bierviltje’ geregeld; C. Aan de ter onderbouwing aangedragen getuigenverklaringen kan geen steun worden ontleend.
208
De Volkskrant van 26 november 1994, overgelegd ter terechtzitting van 13 april 2010. Dossier Enclave, blz. 3 0012. 210 AVT, Dossier Enclave blz. 3 609, 3 613, 3 896-897, en 3e aanvulling blz. 006-007. Bevestigd als getuige ter terechtzitting van 9 april 2010. 209
93
8.2.1.2.A Andere ontvlechtingen van Endstra Endstra en JW zijn ook in 1999 zakelijk uit elkaar gegaan, naar aanleiding van zakelijke conflicten. Wat er zij van de aanleiding, opmerkelijk is dat deze ontvlechting schriftelijk door Endstra is ingeleid, bij brief van 26 januari 1999, waarop JW ook schriftelijk heeft gereageerd.211 JW heeft over de precieze afspraken verklaard212 en in de administratie van JW is ook een keurige brief gevonden waarin een bespreking daarover wordt bevestigd door de daarbij aanwezige registeraccountant, met de precieze vastlegging van het afgesproken tijdpad en te ondernemen acties213. Opvallend in die ontvlechting is dat Endstra en JW ook afscheid hebben genomen ten aanzien van hun gezamenlijke belangen in de v.o.f. Bosch en Duin, en dat deze ontvlechting netjes op schrift staat in nota bene dezelfde periode als waarin Endstra en Paarlberg het slechts mondeling op het spreekwoordelijke bierviltje of sigarendoosje zouden hebben geregeld. De verdediging merkte bij de ondervraging op dit punt op dat mogelijk deze vastlegging plaatsvond op initiatief van JW. Dit blijkt niet uit zijn verklaringen. Het enige dat hij opmerkt in verband met de vastlegging is dit: ‘Toen Endstra en ik onze relatie beëindigden liepen er nog een aantal projecten. Daarvan zijn op zakelijke basis afspraken gemaakt omtrent de eindafrekening, ook in relatie tot de andere partners.’214 Bovendien is de vaststellingsovereenkomst van 2 maart 1998, waarin Paarlberg en Endstra hun schuldverhoudingen tot HSIJ heel precies vastlegden bij de notaris op initiatief van Endstra tot stand gekomen, aldus Paarlberg ter zitting van 12 april 2010. Naast al zijn mondelinge afspraken hechtte Endstra kennelijk toch wel aan schriftelijke vastlegging als het erop aan kwam. En dat maakt de volgende getuigenverklaring des te meer begrijpelijk.
Dat betreft getuige EDV die ook zakelijk van Endstra is ontvlochten. Hij heeft verklaard de samenwerking rond 2002 zat te zijn geworden, waarna hij met Endstra en KH een vaststellingsovereenkomst betreffende vastgoed en aandelen heeft gemaakt, waarbij hij hen heeft uitgekocht.215 Een schriftelijke, bij de notaris vastgelegde scheiding dus. Deze twee voorbeelden maken de lezing van Paarlberg over een korte, onvolledige, handgeschreven overeenkomst of schuldbekentenis van 34,5 miljoen gulden, waarvan Endstra geen kopie heeft gekregen, op zichzelf al onaannemelijk. Zijn tegenargument dat de ontvlechtingen van JW en EDV mogelijk ingewikkelder waren, overtuigt niet. Die van JW komt niet complexer voor, maar belangrijker is wat EDV er in zijn verklaring aan toevoegde: ‘Juist een ontvlechting moet je goed opschrijven.’216
211
Dossier Kolbak, blz. H-02735-02737. Dossier Kolbak, blz. G1-227 96. 213 Dossier Kolbak, blz. H 02735 (januari 1999, verzoek Endstra aan JW om op te stappen, H 02739/02740 (gespreksverslag over ontvlechting). 214 Dossier Kolbak, blz. G1-227 04. 215 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1638. 216 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1641. 212
94
Deze onaannemelijkheid wordt versterkt doordat Paarlberg zou hebben gekozen voor de vorm van een korte schriftelijke vastlegging van het saldo van de afspraken. Immers, zo heeft Paarlberg verklaard: ‘Op mijn handgeschreven overeenkomst zal iets hebben gestaan als: overeenkomst tot beëindiging, het bedrag dat Endstra mij schuldig was en welke posten daarvan deel uitmaakten en daaronder een plaats, een datum en onze handtekeningen.’217 Met andere woorden: alleen die onderdelen van de ontvlechting waaruit een financiële verplichting voor Endstra voortvloeide, zouden met niet meer dan de enkele vermelding op papier zijn gezet. Het is vreemd dat de overige bijkomende afspraken, zoals die betreffende de overdracht van vennootschappen, niet zijn benoemd, al was het maar even kort. 8.2.1.2.B Niet alles wordt slechts mondeling geregeld Paarlberg heeft ter terechtzitting verklaard, wat in vele media vervolgens kleurrijk is overgenomen, dat het maken van mondelinge afspraken in zijn branche niet ongebruikelijk was. Deze stelling gaat echter niet in zijn geheel op. Uit meerdere getuigenverklaring blijkt dat initiële afspraken tot bepaalde transacties inderdaad wel vaker mondeling werden gemaakt, maar dat de uitwerking ervan altijd goed en gedetailleerd op schrift werd geregeld. Het OM wijst in dit verband op de verklaringen van getuigen als VDH, AVT, HE en KH.218 Ook BE die haar broer goed kende, heeft verklaard dat Endstra veel afspraken mondeling maakte en als het belangrijk was iets op papier krabbelde met een handtekening eronder. Zij voegt er echter aan toe dat, voor zover zij wist, Endstra het later wel uitwerkte, al kan hij dat wel eens hebben vergeten.219 Kortom, zelfs uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat Endstra een schuldbekentenis van 34,5 miljoen gulden ongetwijfeld slechts mondeling zou hebben gedaan conform de vermeende mores in de vastgoedwereld. Deze wijze van werken past ook slecht bij de achtergrond van bankier Paarlberg; ter terechtzitting van 12 april 2010 verklaarde hij dat hij destijds veel mondeling afsprak, maar afspraken werden altijd aan het eind van de dag vastgelegd, en gesprekken werden opgenomen. Ter illustratie citeert het OM de verklaring van AVDM, afgelegd in het begin van het onderzoek: ‘Er was een groepje mensen uit de vastgoedwereld die makkelijk zaken met elkaar deden. Zij droegen makkelijk pakketten onroerend goed aan elkaar over. Deze deals werden mondeling overeengekomen en later bevestigd bij de notaris. Met dit groepje bedoel ik onder andere Endstra, Paarlberg, KH, EDV. De laatste weet ik overigens niet zeker. De pakketten onroerend goed werden op termijn onderling verrekend. 217
Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1718. Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 0266 (VDH), blz. 1290 (AVT), blz. 0840 (HE) en blz. 1389 (KH). 219 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1607. 218
95
Hierdoor ontstond wel eens onduidelijkheid over schuldverhoudingen en prijzen van onroerend goed pakketten, gezien in het licht van de onderlinge schuldverhouding. De prijzen van de onroerend goed pakketten werd altijd via taxaties vastgesteld, daar kon dus geen onzekerheid over bestaan.’220 Hoewel deze verklaring niet specifiek over de ontvlechting tussen Endstra en Paarlberg gaat, blijkt er een krachtige nuancering uit van wat Paarlberg heeft willen doen geloven, alsof alles maar zo’n beetje vluchtig mondeling werd afgedaan, met hooguit een kladje op een viltje of een doosje. Het OM wijst ook nogmaals op de verklaring van EDV die aan het slot nog iets belangwekkends heeft gezegd in verband met afspraken in geval van een ontvlechting: ‘Ik heb vaker afscheid genomen van een zakenpartner en de ontvlechting in een vaststellingsovereenkomst gegoten. Juist een ontvlechting moet je goed opschrijven.’221 Dit verklaarde hij, los van het feit dat hij even daarvoor zei dat met Endstra sommige mondelinge afspraken soms pas maanden later op schrift werden gesteld.222 Zo was het; er kon veel mondeling worden gestart, maar het werd toch steeds schriftelijk afgemaakt. Enkele getuigen hebben op vragen van de verdediging verklaard dat Endstra vaak zaken deed op basis van slechts mondelinge afspraken. Uit die verklaringen blijkt echter dat het telkens ging over initiële afspraken. Het OM wijst in dit verband op de verklaringen van de getuigen DP (‘uiteindelijk () komen de afspraken op papier’) en JVDH223. In zoverre kan Paarlberg bij deze getuigen geen steun vinden voor zijn stelling. Evenmin kan hij leunen op de verklaring van zijn getuige RDW, die heeft verklaard dat hij zich heeft laten vertellen ‘dat private vastgoedhandelaren dingen op een sigarendoosje uitrekenen en afspraken niet op papier zetten.’ Daargelaten dat dit voor RDW kennelijk niet meer is dan een gerucht, moest hij desgevraagd ook zeggen dat hij geen weet heeft van zakelijke ontvlechtingen waarvan de afspraken niet op papier zijn gezet.224 Tot slot wijst het OM nogmaals op de gedetailleerde notariële vaststellingsovereenkomst van 2 maart 1998 waarin Ballados (toen nog van Paarlberg), Marpollo (Endstra) en HSIJ hun precieze schuldverhoudingen hebben vastgelegd. Ballados had ruim 11,6 miljoen gulden tegoed, Marpollo 6,9 miljoen gulden.225 Deze vaststelling hoefde niet notarieel te worden vastgelegd; onderhands had ook gekund, zelfs een kladje had kunnen volstaan. Dit stuk toont echter aan dat het helemaal niet waar is dat in de 220
Dossier Enclave, blz. 4 0280. Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1641. 222 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1639. 223 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 0502 en 0533 (DP), 0006 (JVDH), 224 Verklaring RDW bij de rechter-commissaris op 22 maart 2010. 225 Dossier Enclave, blz. 8 505 e.v. 221
96
wereld van Endstra en Paarlberg alles op een sigarendoosje werd afgesproken, vastgelegd of uitgerekend. De opgeroepen sfeer van achterkanten van sigarendoosjes is volgens het OM niet anders bedoeld dan als rookgordijn. Tot op de gulden nauwkeurig legden partijen hun belangen in HSIJ bij de notaris vast. Ook hierom valt dus niet in te zien waarom de ontvlechting op dit punt, als het voor Paarlberg een vordering zou hebben opgeleverd, niet zou zijn vastgelegd in de akte van overdracht van de aandelen. 8.2.1.2.C Steun voor de verklaring van Paarlberg? Paarlberg heeft ter zitting van 18 januari jl. betoogd dat drie getuigen zijn lezing over de ontvlechting kunnen bevestigen: RH, JRS en RDW. Op hun verklaringen bij de rechter-commissaris gaan wij nu kort in. Bij de samenvatting blijven wij zo dicht mogelijk bij hun eigen woorden. RH heeft, kort gezegd, verklaard dat Paarlberg in 2000 of 2001, toen deze geld leende van Uni Invest, gezegd heeft dat hij en Endstra uit elkaar waren. RH denkt dat JRS daarbij aanwezig was. Paarlberg heeft toen en ook daarna nog een paar keer verteld dat hij nog geld tegoed had van Endstra. Het zou een bedrag van 19 miljoen gulden of euro zijn, dat met name zou moeten komen uit een project in IJmuiden: een jachthaven met een hotel en woningen. De afzonderlijke onderdelen (het hotel, de jachthaven en de woningen) moesten worden gesplitst en uitgepond, en dat was afhankelijk van vergunningen. RH heeft van dit project nooit iets op papier gezien, noch heeft hij ooit op papier gezien dat Paarlberg nog geld van Endstra kreeg. Hij geloofde Paarlberg op zijn woord. Hij heeft nooit gezien of op de balansen van de Merwedegroep een vordering op Endstra was opgenomen; JRS deed dit soort werk. Hij heeft Paarlberg niet gevraagd hoe het was geregeld met de ontvlechting.226 JRS heeft, kort gezegd, verklaard dat Paarlberg hem in 2002 heeft verteld dat hij zijn zakelijke relatie met Endstra in ’97 of ’98 had ontvlochten, dat er afspraken waren gemaakt, maar dat nog niet alles was afgerekend. JRS weet niet meer precies wat de afspraken inhielden. Paarlberg had zijn aandelen in de haven van IJmuiden voor één euro verkocht, er moest hem nog een lening worden terugbetaald en een bedrag aan winstrecht in verband met bouw/projectontwikkeling. JRS herinnert zich iets in de orde van grootte van 15 tot 20 miljoen, gulden of euro, dat weet hij niet. JRS heeft nooit iets van afspraken tussen Paarlberg en Endstra op papier gezien. Hij heeft nooit op papier gezien dat Paarlberg een vordering op Endstra had. Hij kan zich niet herinneren of hij zoiets in de stukken van de Merwedegroep heeft gezien; iets later in zijn verklaring zegt hij overigens dat hij in de boeken van de Merwedegroep geen link met Endstra heeft gevonden. Hij heeft nooit gevraagd iets op papier te mogen zien; het verhaal van Paarlberg klonk logisch.227 226 227
Verklaring RH bij de rechter-commissaris op 15 maart 2010. Verklaring JRS bij de rechter-commissaris op 15 maart 2010.
97
RDW heeft, kort gezegd, verklaard dat hij Paarlberg sinds juli of augustus 2002 kent. Eind 2002 of begin 2003, na de publicatie in Quote (eind 2002) van de foto van Endstra en Holleeder op een bankje heeft RDW aan Paarlberg gevraagd hoe het tussen hem en Endstra zat. Paarlberg vertelde hem dat hij zaken had gedaan met Endstra maar sinds 1998 probeerde van hem af te komen, te ontvlechten. Er waren afspraken gemaakt over de afhandeling van de Sea Port Marina, maar Endstra betaalde maar niet. Paarlberg heeft niet verteld om hoeveel het ging. Nadat Endstra was vermoord kreeg hij als journalist intensiever contact met Paarlberg. Na de zomervakantie van 2004 heeft hij van Paarlberg stukken over ‘de Ballados transactie’ en over Bosch en Duin gezien, die door mr. Meijers ook zijn ingebracht. RDW heeft toen van Paarlberg gehoord dat Endstra in 1998 heeft gezegd dat hij geen geld had om Paarlberg voor zijn 50% uit te kopen, en dat ze toen een constructie hebben bedacht: de aandelen gingen voor één euro of gulden naar Endstra, met een afspraak over 17 of 19 miljoen euro ontwikkelingsrechten voor de toekomst, inclusief rente. RDW vond het verhaal van Paarlberg plausibel en consistent. Hij heeft nooit iets op papier gezien met betrekking tot de afspraken tussen Paarlberg en Endstra.228 Tot zover deze drie getuigen. Het OM is van oordeel dat Paarlberg voor zijn stelling over de mondelinge afspraken met Endstra over de ontvlechting geen steun kan vinden bij hun verklaringen. Ten eerste, vooraf zij opgemerkt dat zij alle drie, zoals uit hun verklaring blijkt, kort nadat de rechtbank hun verhoor had gelast Paarlberg hebben gesproken. JRS had al op verzoek van Paarlberg in september 2009 twee pagina’s geschreven met een chronologisch overzicht van wat hij zich kon herinneren; kennelijk was ook RH daarvan op de hoogte. Dit roept vragen op over de authenticiteit van hun verklaringen. Ten tweede, voor alle drie geldt dat hun wetenschap volledig berust op wat zij van Paarlberg hebben gehoord. Zij hebben van de vermeende afspraken met Endstra en de afwikkeling daarvan niets op schrift gezien en niets geverifieerd. RDW heeft geen andere stukken van Paarlberg gezien dan die door hem aan het dossier zijn toegevoegd. Ten derde, wat RH van Paarlberg heeft gehoord is summier en betreft enkele zeer grote lijnen. Daarbij komt dat zijn verklaring op onderdelen – zoals de hoogte van het bedrag en de wijze waarop dat zou moeten vrijkomen – sterk afwijkt van wat Paarlberg zelf heeft verklaard. Paarlberg heeft het nooit over uitponden van het project in IJmuiden gehad, maar over de afkoop van toekomstig winstrecht; dat is echt heel wat anders. Ofwel Paarlberg heeft RH daarover iets anders verteld, ofwel RH’s herinnering laat hem op details in de steek. Wat JRS van Paarlberg heeft gehoord komt dichter in de buurt van het verhaal van Paarlberg maar heeft wat betreft bruikbaarheid voor de verdediging te lijden onder wat wij zojuist ten eerste en ten tweede hebben opgemerkt: de heren hadden elkaar recent gesproken, en alles is louter van horen zeggen. 228
Verklaring RDW bij de rechter-commissaris op 22 maart 2010.
98
En wat RDW van Paarlberg heeft gehoord dateert van na de dood van Endstra, is op onderdelen (het bedrag voor HSIJ) anders dan wat Paarlberg zelf heeft verklaard, zodat wat voor RH geldt ook bij RDW van toepassing is: hoe zeker is zijn herinnering? De verdediging zal ten aanzien van het tweede bezwaar ongetwijfeld betogen dat het OM voor de overtuigingskracht van woorden van Endstra ook een beroep doet op de auditu getuigen. Daar ligt het echter wezenlijk anders. Het gerechtshof heeft in de zaak tegen Holleeder overwogen op welke wijze steun uit getuigenverklaring mag worden geput voor de woorden van Endstra. De overwegingen onder het kopje ‘Voldoende steunbewijs en compenserende maatregelen?’ laten zien dat het hof alleen die getuigenverklaringen voor het bewijs gebruikt, waaruit niet enkel en alleen de woorden van Endstra zelf weerklinken maar waaruit ook eigen waarnemingen zijn af te leiden ten aanzien van (onderdelen van) het ten laste gelegde. Zo zijn er getuigen die het dreigende optreden van Holleeder jegens Endstra uit eigen wetenschap kunnen bevestigen. Er zijn getuigen die de veranderde gemoedstoestand van Endstra, en zijn reactie op het verdwijnen van zijn ‘dagboek’ uit eigen wetenschap kunnen bevestigen. Ook verklaringen van anderen die zeggen zelf te zijn afgeperst kunnen steun voor Endstra’s woorden opleveren. En er zijn verklaringen van getuigen die contante betalingen, of de betalingen aan Paarlberg kunnen bevestigen.229 Er mag geen misverstand over bestaan dat het bij deze getuigen dus niet gaat om mensen die niets meer hebben gedaan dan navertellen wat Endstra hen gezegd heeft. Nee, zij hebben op onderdelen ook enige eigen wetenschap, eigen dus authentieke ondervinding, die onafhankelijk van de woorden van Endstra steun kan geven aan zijn woorden. Dit alles ontbreekt in de getuigenverklaringen van RH, JRS en RDW volledig. Tot slot wijst het OM nog op twee interessante details in de verklaring van RDW. Hij vertelt en passant, dat er in die tijd ‘heel veel partijen [waren] die gewoon zaken deden met Endstra en KH’. Kennelijk was Endstra in 2002 niet zó besmet als Paarlberg soms wil doen geloven. En verder, Paarlberg vertelde RDW desgevraagd dat hij Holleeder één of twee keer heeft gezien; Holleeder zat er een keer bij toen Paarlberg met Endstra een gesprek had over het geld. Paarlberg dacht toen nog dat Holleeder een voormalige rechercheur was; pas naderhand had hij begrepen dat het Holleeder was. Paarlberg heeft ter terechtzitting van 12 april jl. op vragen van het OM verklaard dat dit wel kan kloppen. Het is opmerkelijk dat Holleeder een keer bij een gesprek tussen Endstra en Paarlberg over ‘het geld’ zou hebben gezeten. Dit moet dus na 1999 zijn geweest, sinds de ontvlechting een feit was. Daarvan zou Holleeder dan een keer getuige zijn geweest. Het zou een belangwekkend gegeven opleveren. Echter, hier is verder geen bevestiging van te vinden.
229
LJN: BJ1646, Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2009, 23-000306-08.
99
8.2.1.3 Verklaringen over het stuk papier Thans komen wij bij de bespreking van het stuk papier waarop Paarlberg de afspraken zou hebben vastgelegd en dat door hem en Endstra zou zijn ondertekend. Vast staat dat het stuk nergens is gevonden. 230Paarlberg heeft zeer uiteenlopende verklaringen over het schriftelijk stuk afgelegd. Als getuige verklaarde hij in zijn 2e verklaring op 10 juni 2004 dat hij de afspraken handmatig had vastgelegd, en dat hij het A4-tje met afspraken zou zoeken.231 Als verdachte verklaarde hij in zijn 3e verklaring op 15 juni 2004 dat hij het handgeschreven papiertje niet meer kon vinden. ‘Later zijn er overeenkomsten gemaakt. () Ik denk dat ik het verscheurd heb nadat alles opnieuw vastgelegd is.’232 De notariële pandakte van 10 april 2003 was bedoeld ter vervanging van het handgeschreven document, aldus Paarlberg.233 Dit kan echter niet kloppen: de in die akte genoemde bedragen dekken het totaal van de gestelde vorderingen bij lange na niet. Als getuige bij het gerechtshof verklaarde Paarlberg: ‘AVT heeft de afspraken die destijds met Endstra gemaakt waren later opnieuw op schrift gesteld en toen heb ik het handgeschreven stuk verscheurd en weggegooid.’
Bij zijn nadere verhoor ontkende Paarlberg – in strijd met wat het hof heeft genoteerd – gezegd te hebben dat hij het stuk had verscheurd.234 Bij de rechter-commissaris heeft Paarlberg verklaard dat hij het stuk wel heeft verscheurd en weggegooid, maar niet meer weet wanneer; hij dacht toen in de periode van de afwikkeling.235 En hier op de terechtzitting van uw rechtbank heeft Paarlberg op 29 maart jl. verklaard dat hij, terug denkend, het stuk begin 2004 moet zijn kwijtgeraakt, na het opmaken van wat Paarlberg noemde de ‘vaststellingsovereenkomst’ door AVT236; dat is het bekende ‘Overzicht gemaakte afspraken’ van begin 2003.237 Het enige dat constant is in de verklaringen van Paarlberg is dat het stuk door zowel hem als Endstra zou zijn ondertekend, en dat het niet meer bevatte dan de bedragen ter zake van de drie eerder genoemde titels: de lening, de afkoop van winstrechten en Bayline. Aanzienlijk verschil bestaat er over het moment en de wijze waarop het – neutraal geformuleerd – buiten de macht van Paarlberg terecht is gekomen: dit varieert van niet meer kunnen vinden of kwijtgeraakt tot weggegooid of verscheurd, ergens na begin 2003 tot begin 2004. Bij zoveel
230
Dossier Enclave, blz. 2 3928. Dossier Enclave, blz. 4 1150-1151. 232 Dossier Enclave, blz. 3 0016. 233 Dossier Enclave, blz. 3 0017. 234 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1877 en 1904. 235 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1718. 236 Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 6. 237 Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 028. 231
100
verschil op essentiële punten is het OM van mening dat de lezing van Paarlberg niet aannemelijk is. Maar ook in zichzelf is de lezing van Paarlberg dat hij zich van het stuk heeft ontdaan op enig moment na de vastlegging door AVT, niet geloofwaardig. Het stuk was volgens Paarlberg wel belangrijk genoeg om er de handtekening van Endstra onder te willen hebben, maar Endstra kreeg geen kopie. Maar toen AVT eind 2002, begin 2003 vroeg naar enig schriftelijk stuk ter onderbouwing van de claim van Paarlberg was dat volgens Paarlberg ‘niet beschikbaar’, aldus AVT ter terechtzitting van 9 april jl. Bij de rechter-commissaris had AVT het zo gezegd:
‘Ik heb wel gevraagd of ik daar een afschrift van kon krijgen, maar dat is mij nooit gegeven.’238 Dit was dus nog voordat AVT de afspraken helder had gekregen. Paarlberg verklaarde hierover bij de rechter-commissaris dat AVT het stuk inderdaad nooit heeft gezien. ‘Dat had niet een specifieke reden. Ik heb hem de afspraken tussen Endstra en mij meegedeeld.’, aldus Paarlberg.239 Onlangs ter terechtzitting verklaarde Paarlberg dat hij AVT heeft gevraagd ‘iets op te zetten voor het totaalbedrag. Ik heb niet specifiek de drie elementen genoemd’.240 Dat is toch iets heel anders dan dat het stuk niet beschikbaar was. Duidelijk is dat het overzicht van gemaakte afspraken, zoals door AVT opgesteld, een heel andere inhoud kent dan wat volgens Paarlberg op de handgeschreven overeenkomst moet hebben gestaan. Daarbij komt dat Paarlberg draait in zijn verklaringen: in de ene heeft hij AVT wel zijn afspraken met Endstra verteld, in de andere juist niet. Voorzitter, leden van de rechtbank, alleen al dit alles is onbegrijpelijk. Daarbij komt dat Paarlberg steeds heeft verklaard dat Endstra een slechte betaler was; steeds weer was contact nodig voor een volgende deelbetaling. Wat deed Paarlberg met de schuldbekentenis van deze onbetrouwbare debiteur van wie hij totaal wilde scheiden, die hem al een kleine 3 jaar op zijn miljoenen had laten wachten, en die het risico liep te worden vervolgd wegens banden met de onderwereld? Paarlberg meende, als we hem moeten geloven, dat de afspraken begin 2003 wel helder genoeg waren en dat de verdere nakoming voldoende gegarandeerd was, en gooide de schuldbekentenis weg. Dit is niet alleen een onbegrijpelijke, maar ook bizarre en ongeloofwaardige ontknoping. Maar zij wordt door Paarlberg neergezet alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Met een beroep op gebruiken in de zakenwereld en – ineens toch weer - goed vertrouwen. Verdere afbreuk aan het verhaal van Paarlberg doet de verklaring van AVT, dat hij in het voorjaar van 2000 (toen hij de overdracht van enkele vennootschappen aan Endstra zou begeleiden) helemaal niets heeft gehoord over eventuele betalingsverplichtingen van Endstra, en dat hij er toen van uit
238
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1316. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1719. 240 Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 13. 239
101
is gegaan dat Endstra en Paarlberg in 1999 met gesloten beurzen waren ontvlochten.241 Hoewel Paarlberg dit telkens stellig heeft betwist blijkt uit een proces-verbaal in het dossier betreffende de ontvlechting dat voor deze gedachte van AVT wel degelijk goede grond bestaat.242 Immers, in november 1998 kocht Endstra Paarlbergs belang uit Heerfur BV al af. In de vermogensopstelling van Paarlberg van 14 juli 1999243 stond dat de aandelen Heerfur BV zijn verkocht voor 14,5 miljoen gulden. De overdracht van de vennootschap waarmee Paarlberg had deelgenomen (Leopard) geschiedde op 2 mei 2000. Er was toen geen restschuld meer aan Paarlberg. In zijn vermogensopstelling 244 van 30 augustus 2001 kwam Leopard Ltd. niet meer voor. Paarlberg was vanaf 1996 enig aandeelhouder van Parkgreen BV. Endstra had in 1997 en 1998 geld ter beschikking gesteld, dat werd geboekt als rekening-courant 245 “aandeelhouders”. In 2001 werd een bedrag van ongeveer 540.000 gulden kwijtgescholden door een “oude aandeelhouder”246, vermoedelijk Endstra (Convoy Vastgoed BV) zoals kan blijken uit de verklaringen van DP247 en AVT.248 Als dit juist is, dan hebben vanaf 2001 kennelijk geen gezamenlijke belangen meer bestaan en is van enigerlei (rest)vordering geen sprake. Op de kwesties rond Ballados en HSIJ komen we nog uitgebreid terug. De conclusie is dat de gezamenlijke belangen van Paarlberg en Endstra in HSIJ zijn ontvlochten door de overdracht van Ballados’ belang in HSIJ aan Endstra voor één gulden per 31 december 1999, en later definitief door de overdracht van Xenia (met Ballados daar onder hangend) aan Endstra per 2 mei 2000, om niet. Uit niets blijkt van enigerlei (rest)vordering van Paarlberg op Endstra. En ook ten aanzien van Bayline waarop we nog uitgebreider zullen ingaan zal de conclusie zijn dat de gezamenlijke belangen in 1999 zijn beëindigd nadat Paarlberg zijn deelneming in de v.o.f. Bosch en Duin had verkocht. Daarna is Bayline per 2 mei 2000 aan Endstra overgedragen om niet. Een (rest)vordering van Paarlberg op Endstra is niet aannemelijk geworden. Aannemelijk is dus dat de ontvlechting uiterlijk medio 2000 was voltooid, zonder dat er aantoonbare restvorderingen van Paarlberg op Endstra waren. De gedachte van Paarlbergs fiscaal adviseur AVT was zo gek nog niet.
Als een duveltje uit een doosje kwam op de zitting van 12 april jl. de opmerking van Paarlberg dat iemand toch ooit het handgeschreven stuk heeft gezien: een zekere meneer TC van de RABO bank zou het hebben gezien bij gelegenheid van de due diligence rond de overname van Uni Invest in 2002. Op de vraag waarom Paarlberg niet eerder met deze informatie was gekomen, antwoordde hij zoals vaker in dit proces: omdat het niet eerder is gevraagd. En dat terwijl Paarlberg noch zijn toenmalige raadsman heeft gereageerd toen het OM op 18 mei 2009 in een (schriftelijke) toelichting op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding over dit stuk opmerkte: ‘ Er is niemand die het heeft gezien ()’.249
241
Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 0006. Dossier Enclave, blz. 2 4321 e.v. 243 Dossier Enclave 2, blz. 4329, brief met bijlagen van Deloitte &Touche d.d. 14 juli 1999. 244 Dossier Enclave 2, blz. 4405 e.v., brief met bijlagen van Deloitte &Touche d.d. 30 augustus 2001. 245 Dossier Enclave 10, blz. 489-553. 246 Dossier Enclave 10, blz. 551. 247 Dossier Enclave, G8.2, blz. 18. 248 Dossier Enclave, V2.7, 2.9. en V2.19 . 249 Raadkamertoelichting OM 18 mei 2009, blad 3. 242
102
Waarom TC niet als getuige is voorgedragen werd de volgende dag duidelijk uit een stuk in NRC dat als bijlage 3 bij dit requisitoir wordt gevoegd: de heer TC kan zich er niets van herinneren.250 Het OM kan niet anders dan concluderen dat het verweer van Paarlberg niet aannemelijk is gemaakt, noch aannemelijk is geworden. Het is voor het OM net zo onvoorstelbaar als een miljoenendeal in kunstvoorwerpen, waarvan geen snipper papier bestaat.
8.2.2 Ad 4: Heeft Endstra gelogen? Tegenover het verhaal van Paarlberg staat dat van Endstra. Paarlberg heeft in het kader van zijn verweer meer dan eens opgemerkt dat Endstra over het karakter van zijn betalingen onwaarheid heeft gesproken. Dit noopt ons daarop iets nader in te gaan. Heel concreet merkte Paarlberg dit op bij het voorhouden van de verklaring die Endstra op 10 april 2003 – de datum staat in de aanhef – afgaf aan notaris VLDJ, naar aanleiding van de dwang waaronder hij een volmacht en een verpandingsakte moest ondertekenen. Juist omdat de inhoud zo gedetailleerd is en op bijna alle punten heel precies verifieerbaar is gebleken, lezen wij de tekst in zijn geheel letterlijk voor: ‘Ik, mr W.A.A.P.M. Endstra ben onder dwang op 10 april 2003 om 12.00 uur bij mr.M.S.W. verbonden aan Lexence advocaten te Amsterdam verschenen te zijner kantore op verzoek van mr AVT. Aldaar werd ik gedwongen een onherroepelijke volmacht te geven en te tekenen waarbij de aandelen in Recreatiepark Port Greve BV zouden worden verpand aan Bergheim Investments SA, gev. te Panama voor een fictieve schuld van € 6.806.703 (Hfls 15.000.000) aan Balladas Investments NV en een gefingeerde schuld van € 3.857.000 aan Bergheim Investments SA te Panama. De verpandingsakte welke is getekend op 26 febr 2003 is eveneens onder dwang van liquidatie van ondergetekende en/of familieleden getekend op 26 febr 2003, terwijl de handgeschreven toevoegingen in de akte van 26 febr 2003 op heden 10 april 2003, bij mr. M.S. W. zijn toegevoegd door de notaris. Aanvankelijk weigerde ik te tekenen en ben zonder iets te zeggen weggelopen en rechtstreeks naar de heer v Looyen gegaan, hoofd CID, kantoor Amsterdam. Naast hr van Looyen waren nog 2 medewerkers aanwezig bij het gesprek. Ik heb de heer Van Looyen medegedeeld wie achter de afpersing zaten de weten de heer Willem Holleeder en zijn vriend DS. Ik werd opgebeld door AVT om circa 13.00 uur om terug te keren naar Lexence advocaten onder de toezegging dat de boete van 0,5% per dag pas zal ingaan op 1 mei 2003.
250
NRC 13 april 2010, ‘Zorgvuldige bankier raakt wel eens wat kwijt’, laatste alinea.
103
Daarna heb ik de stukken getekend. De heer AVT verklaarde nadat de heer W. de kamer had verlaten, dat de heer D.J. Parelberg onder dwang aan deze verpanding en afpersing meewerkte, maar dat Paarlberg ook onder dwang handelde. Baladas NV is een NV die vroeger van J D Parelberg was en geadministreerd bij FTC Trust te Wassenaar. Nadat de heer Parelberg zijn aandelen in de Seaport Marina IJmuiden aan de familie Endstra had verkocht en geleverd, heeft hij Baladas aan mij, W Endstra, overgedragen voor f 1, = hoewel er een vordering was van Baladas op Seaport Marina van f 12.500.000, =. De vordering was niet volwaardig ivm zware verliezen van Seaport Marina, daarom was de koopsom f 1, =. Bij FTC Trust was bekend dat Balados van Endstra was. Ik ben gedwongen deze NV terug over te dragen aan Parelberg om niet, zulks in december 2002. Daarvoor heb ik bij FTC trust stukken moeten tekenen dat ik geen eigenaar meer was van Baladas. Na de overdracht heb ik de vordering van Baladas ad ongeveer f 12.500.000, = moeten voldoen aan Baladas bij Fortis bank te R'dam op een rek nr. De schulden genoemd in de akte van verpanding d.d. 26 febr 2003 zijn gefingeerd. Naar Baladas is een verklaring afgegeven aan de accountant van Seaport Marina dat Baladas geen vordering meer had (zie verklaring accountant). Ook de vordering ad € 3.857.000 tbv van Bergheim heeft geen rechtsgrond. () Endstra zal zich inspannen desondanks de bedragen te betalen onder dreiging van liquidatie v/ hem in persoon. Mocht ik toch worden geliquideerd dan verzoek ik notaris VLDJ deze verklaring aan de politie te overhandigen.’251 Eigenlijk is maar één element in deze uitgebreide verklaring voor betwisting door Paarlberg vatbaar: dat er dwang in het spel was. Want dat hij op 10 april 2003 een volmacht kwam tekenen, dat de daarin genoemde schulden gefingeerd waren, dat er een akte van 26 februari 2003 aan vooraf was gegaan, dat de notaris met de hand delen heeft toegevoegd, dat Endstra is weggelopen en aan de CIE over zijn afpersing heeft verteld, dat AVT hem heeft overreed terug te komen, de aandelenoverdracht voor 1 gulden, de onvolwaardige lening, de rol van FTC en de retouroverdracht van Ballados, het klopt allemaal met de feiten zoals die in het onderzoek zijn vastgesteld. Ja, zelfs voor het element dwang is steun te vinden in het dossier. Endstra liet noteren dat AVT hem buiten aanwezigheid van de notaris heeft toevertrouwd dat Paarlberg aan deze verpanding moest meewerken; dit is in zekere zin bevestigd door AVT in zijn 5e verklaring op 10 juni 2004: ‘Wim kwam terug bij de notaris, ongeveer een half uur na zijn vertrek, en vervolgens vroeg de notaris hem of hij eens was met de wijzigingen, waarna de notaris vertrok om de wijzigingen aan te brengen. Endstra en ik bespraken de ontstane situatie, waarbij ik Wim bedankte voor zijn 251
Dossier Kolbak, blz. H-0269/0271. Bij de ondertekening is abusievelijk 2004 in plaats van 2003 genoteerd, zie de opmerking van mr. VLDJ bij de overhandiging, Dossier Enclave, blz. 2 0731.
104
terugkeer en zei begrip te hebben voor mijn [lees: zijn] problemen met de boetebepaling. Wim vroeg mij waarom Paarlberg hier zo op gehamerd had. Ik weet niet meer wat ik concreet geantwoord heb, maar daaruit kan Wim hebben afgeleid dat ik vermoedde dat Paarlberg onder druk stond van een derde om hieraan vast te houden. Ik denk dat ik gezegd heb, ik weet niet wat Jan Dirk bewogen heeft vast te houden aan deze bepalingen, maar blijkbaar staat hij onder druk dit te doen.’252
Zowel voor heel veel van wat Endstra aan de CIE, de Rijksrecherche en het OM heeft verteld, als voor wat hij concreet over de dwang bij deze rechtshandeling van 10 april 2003 heeft gezegd en geschreven, is in ruime mate ondersteunend bewijsmateriaal. Op de vele punten van bevestiging van Endstra’s achterbankgesprekken komen wij nog afzonderlijk terug, zoals in een eerder stadium van het vooronderzoek beloofd. Op deze plaats gaan wij in op de concrete verklaring van Endstra van 10 april 2003. VLDJ heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat Endstra vanaf het kantoor van Lexence naar hem was toe gekomen, zo maar, zonder afspraak; hij had stukken bij zich. ‘Hij was zeer geëmotioneerd.’ VLDJ voelde zich er om meerdere redenen ongemakkelijk bij: de verklaring betrof een afpersing op een advocatenkantoor, het ging om een dreiging met liquidatie, en ook de reputatie van Endstra zat hem kennelijk niet helemaal lekker. Hij heeft de verklaring van Endstra als een codicil beschouwd, later geopend en onmiddellijk aan de politie ter hand gesteld.253 Notaris TH heeft verklaard over de bijeenkomst op 10 april 2003.254 Endstra was geen cliënt van het kantoor. De zaak is, zo meent TH zich te herinneren, door AVT aangebracht. Endstra en AVT hadden die dag ‘een verschil van inzicht’ over de boeteclausule. Endstra ging weg omdat hij niet wilde tekenen. Buiten dat heeft TH naar eigen zeggen niets bijzonders aan Endstra opgemerkt; het OM acht die verklaring niet zo vreemd, want als TH iets had gemerkt van onvrijwilligheid had hij zijn diensten onmiddellijk moeten staken en dat heeft hij niet gedaan. Deze notaris zat tijdens zijn verhoor in een spagaat. Hij heeft zich beperkt tot het bewaken van het evenwicht, tot het reguleren van wat naar zijn inschatting door beide partijen werd gewild. Een lijdelijke opstelling, heeft het OM dit bij de rechter-commissaris genoemd. TH heeft verklaard dat de handgeschreven opmerkingen in de akte van 26 februari 2003 van zijn hand zijn, geschreven op die 10e april. Dat is dus precies zoals Endstra heeft laten optekenen in zijn codicil. Dit enkele feit is voor het OM al een sterke aanwijzing dat de boeterente van 0,5% per dag niet uit de koker van Endstra kwam; die is er kennelijk ter plekke nog ingezet, en de ergernis van Endstra daarover is dan ook te begrijpen, te meer daar de ingangsdatum voor die draconische boete al was verstreken. Als Endstra de verschuldigdheid per dag al vóór 10 april had gekend, zou hij nooit bij Lexence zijn aangeschoven, maar al veel eerder hebben geprotesteerd.
252
Dossier Enclave, blz. 3 0609 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 0031 e.v. 254 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 0042 e.v. en 0054 e.v. 253
105
Terzijde: de stelling van Paarlberg dat Endstra ook in de eerdere stukken betreffende de buistransactie akkoord was gegaan met een boeterente van 0,5% per dag, treft geen doel. Uit niets blijkt dat Endstra de tekst voor die stukken heeft bedacht. Endstra heeft ook ten aanzien van deze buistransactie verteld dat hij werd afgeperst om hieraan mee te werken.255
Op het moment dat TH zijn verklaring aflegde hadden wij nog niet de beschikking over het dossier van zijn kantoor betreffende deze transactie.256 Bepaald belangrijk is een notitie uit dit originele dossier, dit kort nadien aan de rechter-commissaris is overhandigd. Op deze notitie staat de volgende tekst: ‘12.00 uur, 10-4-2003, AVT, W Endstra. Dhr. AVT geeft aan dat het niet de bedoeling is om direct te verpanden. Doeloverschrijding besproken. 12.35 uur de heer Endstra loopt weg. Eigenlijk alleen op de discussie over de boeterente van 0,5% per dag. Overige wijzigingen zijn akkoord. AVT neemt contact met Bergheim op. En ik hoor het van AVT. Vanaf 13.30 tot 14.00 AVT End. Pandrecht zal niet worden uitgeoefend voordat aan tafel wordt gezeten => (niet leesbaar) Stukken getekend, alles doorgenomen - doeloverschrijding besproken met name (onleesbaar) AVT - stukken (onleesbaar) Endstra => volmacht + legaliseren + bijlage aan AVT + brief (doeloverschrijding)’ Hieruit blijkt duidelijk wat voor Endstra het springende punt was, waarom hij zich gedwongen voelde om de notariële stukken te tekenen: de toen pas door de notaris in het oorspronkelijke stuk van Endstra – hoe slecht dat ook in elkaar zat, dat doet hier totaal niet ter zake – opgenomen toevoeging dat Endstra een half procent boete per dag aan het verbeuren zou zijn, zodra hij had getekend. Het feit dat deze boeterente per dag zou worden verbeurd kwam bij AVT vandaan. Lees derhalve: bij Paarlberg. Immers, in een fax van 3 maart 2003 waarmee dit dossier bij de notaris werd geopend, stuurde AVT aan notaris W van hetzelfde kantoor de onderhandse akte inzake de verpanding van aandelen Port Greve (van 26 februari 2003) met de vermelding: ‘Mijn opdrachtgever Bergheim Investments S.A. zou deze zaken graag vastgelegd zien in een notariële akte. Daarbij merk ik op dat het in de aanhef genoemde rentepercentage 0,5% per dag betreft. Voorts zal het bedrag ad € 3.857.000 gewijzigd dienen te worden in € 6.806.703’.257 Daar kan geen misverstand over zijn: de boeterente per dag als drukmiddel was een bedenksel van de kant van Paarlberg. Over de mate waarin AVT overleg met Paarlberg heeft gehad over dit dossier, is AVT als getuige duidelijk geweest. 255
Dossier Kolbak, blz. D4-0061 en 0062 (5e gesprek, 15 mei 2003). Door de rechter-commissaris van Lexence ontvangen en aan het dossier toegevoegd. Door het OM ter terechtzitting nogmaals overgelegd op 27 april 2010. 257 Dossier Enclave, blz. 3 0647. 256
106
AVT heeft verklaard dat hij op 10 april 2003 Ballados en Bergheim vertegenwoordigde als adviseur van Paarlberg, in opdracht van Paarlberg. De meeste stukken waren voorbereid door de kandidaat-notaris MW. Die besprak de stukken waarna TH erbij gehaald werd voor de ondertekening. Endstra verliet het pand, hij zei niet bereid te zijn een stuk te ondertekenen met een boetebepaling zoals geformuleerd in de onderhandse akte. Bij het vertrek was Endstra volgens AVT ‘zeer ontdaan’ dat hij het stuk zou moeten tekenen. Na ruggespraak met Paarlberg nodigde hij Endstra opnieuw uit om alsnog te tekenen; de boeterente werd in de tijd opgeschoven.258 Tot slot nog de verklaring van BZ: 'Wim heeft mij medio maart 2003 een lijstje laten zien van dingen die gedaan moesten worden voor een betaling vóór 1 april 2003. Daar werden een aantal verpandingen in genoemd, ik meen ook deze verpanding. Wim is begin april 2003 bij een notaris geweest. Hij was in die tijd gespannen en voor zijn doen snel geagiteerd. Wim zei mij toen dat hij bij een notaris iets had ondertekend en dat hij tegen die notaris (nadat de andere contractpartner was verdwenen) had gezegd: "u denkt toch niet dat dit een echte wilsovereenstemming is geweest.’259 Hoewel TH dit laatste heeft ontkend is het OM van oordeel dat uit de aangehaalde verklaringen, in combinatie met de geciteerde stukken, voldoende kan blijken dat Endstra in zijn codicil bij notaris VLDJ zeker niet heeft gelogen dat hij zich gedwongen zag om iets te ondertekenen. Gelet op de nog te bespreken bewijsmiddelen waaruit blijkt dat Endstra in die periode, en ook met betrekking tot de onder deze volmacht liggende betalingsverplichtingen werd afgeperst, kan zelfs worden geconcludeerd dat de hele verklaring die Endstra op 10 april 2003 heeft afgelegd, haarfijn klopt. Oké, op één punt na: de naam van de notaris. Dit was niet MW, zoals Endstra liet optekenen, maar een directe collega, TH. MW had wel de hele voorbereiding gedaan. In het licht van de laatste profetische zin in het codicil – ‘te openen na mijn liquidatie’ – blijft dit document waarmee het financiële onderzoek begon toch van een huiveringwekkende ernst. Dan is het nu tijd om het verweer van Paarlberg meer inhoudelijk op het niveau van de gebruikte titels te bespreken.
258 259
Dossier Enclave, blz. 3 0608. Dossier Kolbak, blz. G1-283 70-71.
107
8.2.3 Ad 5 en 6: De titels betreffende HSIJ Paarlberg heeft verklaard dat hij in verband met zijn terugtreden uit HSIJ recht had op twee betalingen: 1e. de terugbetaling van totaal 12,5 miljoen gulden aan leningen die hij vanaf 1995 via zijn vennootschap Ballados aan HSIJ had verstrekt. 2e. de afkoop van een winstrecht op nog te bouwen appartementen, ad 15 miljoen gulden. 8.2.3.1 Aflossing lening HSIJ Eerst bespreken we de gestelde titel ‘aflossing lening aan HSIJ’. Vanaf 1996 waren de aandelen in HSIJ voor 50% in handen van Ballados NV, een Antilliaanse vennootschap van Paarlberg.260 De aandelen van Ballados behoren toe aan Xenia, een vennootschap op de British Virgin Islands, eveneens van Paarlberg.261 De andere 50% van de aandelen HSIJ zijn via Marpollo BV in handen van Willem Endstra. Op 31 december 1999 heeft Paarlberg (via Ballados) zijn 50% aandeel in HSIJ aan Endstra (via Marpollo) verkocht. Uit de notariële akte van die overdracht blijkt dat de koopprijs 1 gulden tegen finale kwijting bedroeg, en dat na de overdracht alle baten en lasten van de aandelen voor rekening van de koopster Marpollo komen. De tekst van de notariële akte is duidelijk; de overdracht geschiedde naar de bij Endstra bekend veronderstelde toestand van de aandelen op die datum (in de akte ‘de balansdatum’ genoemd); de balansdatum verwijst naar de economische toestand en die was op dat moment al vijf jaren lang zwaar verliesgevend, zoals bekend.262 En voorts is in de akte geen enkel voorbehoud gemaakt.263 Paarlberg heeft het reële karakter van de waarde van 1 gulden betwist. De belastingdienst echter beschouwde de door Endstra betaalde koopsom van 1 gulden wel reëel, vooral door de grote verliezen die HSIJ in de voorgaande jaren had geleden.264 Uit accountantsverklaringen bij de jaarrekeningen van HSIJ komt naar voren dat in de jaren 1998 t/m 2001 telkens slechts een goedkeurende verklaring werd gegeven omdat Endstra zich garant stelde voor de voortzetting van de activiteiten van HSIJ.265 Paarlberg heeft verklaard dat de eerste twee betalingen, van 3.176.461,50 euro (30 december 2002) en van 1.361.340,60 euro (10 januari 2003) de aflossing betreffen van een openstaande lening die Paarlberg eerder via
260
Dossier Enclave blz. 2 3083 en 3093. Dossier Enclave, blz. 2 3099 e.v. 262 Dossier Kolbak, blz. G1-319 14. 263 Dossier Enclave, blz. 2 4356 e.v. 264 Dossier Enclave, blz. 2 4181-4182. 265 Dossier Enclave, blz. 2 3733 e.v. 261
108
Ballados had verstrekt. Beide betalingen hadden als omschrijving: ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’.266 Paarlberg had in 1995-1996 via Ballados één of meer leningen tot een totaal van 12,8 miljoen gulden aan HSIJ verstrekt. Het betrof een achtergestelde lening. Door de verliezen van HSIJ was dit kapitaal als het ware verdampt. Uit de stukken blijkt dat de accountant alleen een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening wilde geven als Endstra een continuïteitsgarantie zou geven. Als de te realiseren winst met het bouwen van de nieuwe appartementen zo zeker zou zijn als Paarlberg beweert dan had de accountant op basis van de zogenoemde ‘stille reserve’ die er zou zijn geen continuïteitsgarantie hoeven te vragen. Want de door Paarlberg gestelde winst, 15 miljoen voor Paarlberg en 15 miljoen voor Endstra zou voldoende zijn geweest om de verliezen goed te maken. Echter, de accountant kon misschien geloven dat er ooit nog geld te verdienen was met nieuwe appartementen, maar de weg daar naar toe was zo onzeker en met zoveel risico’s omgeven dat hij een continuïteitsgarantie van Endstra eiste. Anders geen accountantsverklaring, zo simpel was het. Als de winst zo reëel was als Paarlberg ons wil doen geloven, dan had deze stille reserve in de jaarrekening moeten worden opgenomen. Alleen door de persoonlijk garantie van Endstra kon de lening en dus een vordering tot aflossing nog bestaan; het is dus niet vreemd als Endstra op zichzelf het bestaan van de vordering heeft erkend (zie bijvoorbeeld de verklaring van JVDH). Echter, na 2 mei 2000 – zoals we bij Bayline meer gedetailleerd zullen bespreken – was Endstra eigenaar van Ballados geworden (via Xenia), en kon hij met de vordering binnen zijn bedrijvenstructuur doen wat hij wilde: aflossen, niet aflossen, fiscaal afboeken. Bij dit alles mag niet vergeten worden dat Endstra zelf via Marpollo ook een groot bedrag aan HSIJ had geleend: ongeveer 10 miljoen gulden. Terecht heeft de deskundige Pheijffer de vraag opgeworpen of aannemelijk is dat de lening door de overdracht van de aandelen voor 1 gulden geheel verdwenen was. Juridisch kan de lening nog hebben bestaan, uit niets blijkt, aldus Pheijffer, dat zij is kwijtgescholden; economisch was de lening echter kennelijk zonder waarde, zo blijkt uit het dossier. Feit is immers dat de vordering in de jaarrekening van Ballados over 1998 nog wel was opgenomen, maar in de jaarrekeningen vanaf 1999 niet meer voorkwam.267 Al deze jaarrekeningen zijn opgesteld medio 2003, dus lang na de overdracht retour door Endstra aan Paarlberg. Paarlberg kan dus niet Endstra verantwoordelijk houden voor deze switch per 1999 (nota bene dus nog voordat de aandelen waren overgedragen, dat was immers per ultimo 1999). Feit is ook dat Paarlberg de vordering in zijn vermogensopstellingen over 1998 en 1999 al op veel minder dan 12,8 miljoen gulden taxeerde: van 5 266
Dossier Enclave, blz. 2 1728 en 1730. Dossier Enclave, blz. 2 3742. Zie de jaarverslagen op blz. 2 3821 (1998), 2 3831 (1999) en 2 3840 (2000). Datum opmaak van deze stukken: 3 juli 2003 voor het verslag over 1998 (zie blz. 2 3817) en 8 september 2003 voor de verslagen over 1999 t/m 2001 (zie blz. 2 3827, 2 3836 en 2 3845).
267
109
miljoen in 1998 naar nihil per eind 1999.268 De verklaring van Paarlberg dat aan banken niet alles hoeft te worden gemeld is volgens het OM onjuist. Een vermogensopstelling is een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen. De verklaring van Paarlberg levert strafrechtelijk gezien een aanwijzing op voor opzet op valsheid in geschrift. Zakelijk gezien levert zij een ernstige, zo niet desastreuze misstap op; hoe kan een bank vertrouwen op de vermogensopstelling van Paarlberg als daarin substantiële bedragen ontbreken of teveel staan? Feit is in de derde plaats dat in het ‘Overzicht gemaakte afspraken’ van begin 2003, opgemaakt door AVT en naar zijn zeggen door hem besproken met Paarlberg, de lening niet voorkomt.269 En feit is ten slotte ook dat bij de notariële akte van overdracht geen enkel voorbehoud is gemaakt. De verklaring van Paarlberg ter terechtzitting van 29 maart jl. dat dit een standaardakte zou zijn geweest en dat hij vertrouwde op zijn afspraak met Endstra270, kan niet overtuigen als verklaring waarom de lening niet is vermeld; standaard in de aanloop naar elke notariële akte is immers ook dat eventuele voorbehouden en bijzondere afspraken worden gemeld ter vastlegging op de wijze die de notaris dienstig acht. Tegenover de verklaring van Paarlberg staat die van Endstra bij VLDJ: ‘De vordering was niet volwaardig ivm zware verliezen van Seaport Marina, daarom was de koopsom f 1, =.’ Dit past bij de waardering door de belastingdienst
en is in zichzelf ook logisch. En als we zien hoe Endstra de twee betalingen heeft gedaan, waaraan hij de omschrijving ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’ meegaf, kan slechts worden onderschreven wat de deskundige Pheijffer erover heeft geschreven en ter terechtzitting heeft bevestigd. Daarop komen wij zo meteen wat uitgebreider terug. In dit verband verdient aandacht dat de beide betalingen die Endstra onder de noemer ‘aflossing lening’ heeft gedaan, samen omgerekend precies 10 miljoen gulden bedragen. Voor beide precies dezelfde deelbedragen is kort nadien in samenspraak met AVT ook een andere titel (Bayline) bedacht. Ook dit gegeven maakt het economische realiteitsgehalte van de titel ‘aflossing lening’ extra twijfelachtig. Paarlberg heeft zich voor de aannemelijkheid ten eerste dat hij uit hoofde van de lening ook na 31 december 1999 nog altijd een vordering op Endstra had, en ten tweede dat Ballados nadien gewoon van hem is gebleven, beroepen op een brief van 19 juni 2001.271 In deze brief biedt Ballados aan HSIJ op de lening een renteverlaging van 10 naar 6% aan, alsmede een discount van 5% bij spoedige betaling. In relatie tot deze brief passen enkele opmerkingen. Ten eerste, Ballados was in juni 2001 niet meer van Paarlberg maar van Endstra. Waarom zou men bij het trustkantoor van Paarlberg opdrachten aannemen? Daar komen we straks afzonderlijk op terug.
268
Dossier Enclave, blz. 2 3898, 3753. Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 028. 270 Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 6. 271 Dossier Enclave, blz. 2 0398 (exemplaar Endstra), 4e aanvulling blz. 0802, juncto blz. 8 0481 en 8 0518 (exemplaar HSIJ). 269
110
Ten tweede blijkt uit niets dat Paarlberg deze brief heeft geïnstigeerd, zoals hij heeft verklaard. Het valt op dat Paarlberg elke kleine aanwijzing die voor zijn lezing lijkt te pleiten hoogstpersoonlijk op zijn naam zet – ‘Ik heb opdracht gegeven tot het sturen van deze brief’272 – terwijl hij er telkens geen getuige van heeft (zoals ook bij de kunstverkoop inzake Newport), maar de overvloedige aanwijzingen voor het tegendeel volledig aan anderen toedicht, terwijl hij er zelf niets van wist (zoals bijvoorbeeld de straks te bespreken titel ‘commissiebetalingen’). Terug naar de brief van 19 juni 2001; deze kan even zo goed zijn geïnstigeerd door Endstra, om boekhoudkundig een renteverlaging door te voeren. Daarvoor zijn enkele aanwijzingen in het dossier te vinden. Zo is er een brief van Deloitte & Touche van 16 juli 2001, waarin is vermeld dat de rente over 2000 met terugwerkende kracht is teruggebracht naar 6%.273 En zo blijkt uit een faxbrief van 19 december 2002 (dus na de terugoverdracht van Ballados aan Paarlberg) dat Amicorp ook uitging van 6%.274 En zo blijkt uit een faxbrief van 7 april 2003 van AVT aan TS dat ook AVT toen uitging van een rente van 6%.275 En dat alles terwijl uit niets blijkt van enige daadwerkelijke voorafgaande betaling. Een derde opmerking bij de brief: Ballados lijkt een genereus gebaar te maken in verband met de lening; met geen woord wordt echter gerept over de vordering uit hoofde van afkoop van winstrechten. Als Paarlberg het geld dan zo nodig had dat hij er een uiterst coulant aanbod voor overhad, waarom dan de winstrechten daar niet in meegenomen? Ten slotte ten vierde, de brief is gericht aan de directie van HSIJ, maar HSIJ was geen schuldenaar in dezen, dat was Endstra c.q. Marpollo. Het OM is van oordeel dat uit deze brief geen steun kan worden geput voor de stelling van Paarlberg dat hij in 2001 eigenaar van Ballados was en aan Endstra een korting aanbood als deze de lening versneld zou aflossen. Tot slot, Paarlberg zal ook geen steun kunnen vinden bij AVT. Deze heeft op 9 april jl. ter terechtzitting, voor zover hier van belang, het volgende verklaard: -
-
-
Eind 2002 kreeg hij van Paarlberg de vraag om door Endstra verschuldigde betalingen fiscaal en juridisch te begeleiden. Hij kreeg daartoe ‘globaal’ te horen wat Endstra verschuldigd was: ‘ruim 30 miljoen gulden’, nader te bepalen in overleg met Endstra. Hij heeft toen niet vernomen ter zake waarvan dat bedrag verschuldigd zou zijn. Het verschuldigde bedrag bleek in februari 2003 hoger uit te vallen, ook toen niet exact maar ‘35 à 40 miljoen gulden’. Enig schriftelijk stuk ter onderbouwing hiervan ontbrak en was desgevraagd volgens Paarlberg ‘niet beschikbaar’, aldus AVT. AVT maakte zich vooraf niet druk om de vraag aan welke vennootschappen van zowel Paarlberg als Endstra de door hen afgesproken persoonlijke vordering(en) zou(den) worden toegerekend. AVT wist niet dat Ballados eind 1999 bij de notaris onvoorwaardelijk was overgedragen voor 1 gulden. Hij wist niet dat Bayline al in mei
272
Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 11. Dossier Kolbak, blz. G1-319 31. 274 Dossier Enclave, blz. 8 0521-0522. 275 Dossier Enclave, blz. 2 2995. 273
111
2000 aan Endstra was overgedragen en in 1999 al uit de vermogensopstelling van Paarlberg was verdwenen. Hij wist dus niet dat de enige schriftelijke stukken die Paarlberg had contra-indicaties voor de gestelde vorderingen opleverden. AVT werkte volgens het OM dus op drijfzand, te weten de niet geverifieerde mededelingen van Endstra en van Paarlberg. In deze kritiekloze opstelling van AVT is de mogelijkheid ingebakken die uit het dossier naar voren komt: namelijk dat Endstra als slachtoffer van afpersing zelf constructies heeft moeten (helpen) bedenken die – zo blijkt uit de verklaring van JVDH – aan slechts één eis moesten voldoen: de betalingen moesten correct – lees: fiscaal volstrekt onopvallend – worden verwerkt. Opmerkelijk is dat dit precies past bij wat Endstra zelf aan de CIE heeft verteld: de betalingen richting Holleeder zijn wit, alles wordt netjes overgemaakt.276 Conclusie: ‘aflossing lening aan HSIJ’ als titel voor betalingen door Endstra eind 2002 en begin 2003 is niet aannemelijk.
8.2.3.2 Afkoop toekomstige winstrechten Volgens Paarlberg hebben Endstra en hij in 1999 afgesproken dat het winstdeel waarop Paarlberg normaliter recht zou hebben door Endstra zou worden afgekocht. Het af te kopen deel werd bepaald op 15 miljoen gulden. Het is de vraag of deze claim van Paarlberg gegrond is. Er is geen document en er is geen verklaring die de stelling van Paarlberg bevestigt. En er zijn verder slechts contra-indicaties: 1e. Ten eerste is Paarlberg zelf niet eenduidig geweest over het bedrag. Als getuige heeft hij op 10 juni 2004 een hem toekomend winstaandeel van 3,8 miljoen euro genoemd.277 De politie had hem voorgehouden dat zij over een stuk beschikte waarin wordt verwezen naar een lening van 3,8 miljoen van Bergheim aan Port Greve; daarop verklaarde Paarlberg dat dit op het winstaandeel moet slaan. Dit bedrag ging op in een totaalbedrag van 14 miljoen euro, aldus Paarlberg. Even verder in die verklaring zei Paarlberg dat hij het bedrag van het winstaandeel ad 3,8 miljoen euro handmatig op papier heeft gezet. Ook in zijn latere verklaring op 15 juni 2004 als verdachte zei Paarlberg: ‘Uiteindelijk zijn wij uitgekomen op € 14.000.000. Dus voor het totaal [van] de achtergestelde lening, reeds gerealiseerde winst en nog te realiseren winst.’278
276
Dossier Kolbak, blz. D4-0233 II (11e gesprek, 20 oktober 2003) en D4-0201 (9e gesprek, 15 juli 2003). 277 Dossier Enclave, blz. 4 1147-1149. 278 Dossier Enclave, blz. 3 0005.
112
Voor het verschil tussen 3,8 miljoen (= 8,37 miljoen gulden) en de later genoemde 15 miljoen gulden heeft Paarlberg geen aannemelijke verklaring kunnen geven. In een e-mail van AVT aan MS van FTC d.d. 18 februari 2003 antwoordt hij op haar vraag welk bedrag zij voor Ballados kan verwachten, wat het betreft en wat ermee moet gebeuren. AVT schrijft dan: ‘het gaat om ongeveer Euro 4,5 mio als afkoop winstrechten HSY BV, te ontvangen voor eind maart. Nadere info volgt.’279 Hier zijn de winstrechten weer op een ander bedrag gefixeerd. 2e. Aan Paarlberg is bij de rechter-commissaris gevraagd wanneer hij zich herinnerde dat het afgesproken bedrag voor het winstdeel 15 miljoen gulden was? Gelet op het belang van het antwoord citeren wij het letterlijk: ‘Dat weet ik niet, ik zal het nagekeken hebben op de overeenkomst die ik gemaakt had. Volgens mij had ik die toen nog, maar daar speculeer ik nu over. Nu ik dit dictaat nog eens over lees wil ik zeggen dat ik het niet precies zo heb bedoeld. Pas ten tijde van het opstellen van het inleidend verweerschrift ben ik er zeker van geworden dat wij 15 miljoen hebben afgesproken. U, rechter-commissaris, zegt mij dat ik het in mijn verhoor wel zo heb gezegd. Ik weet niet meer wanneer ik die overeenkomst heb verscheurd/weggegooid. Ik heb () inderdaad tegen de politie gezegd dat ik die overeenkomst voor ze zou zoeken. Ik heb vijf dagen later als verdachte () inderdaad gezegd dat ik die overeenkomst niet meer kon vinden. Ik dacht niet dat ik had gezegd dat ik die overeenkomst had verscheurd. Daarom heb ik onlangs bij het Hof in de Kolbak-zaak verklaard dat ik dat niet had gezegd. De overeenkomst is er gewoon niet meer. Als ik het bedrag van 15 miljoen aan winstrecht niet uit de overeenkomst heb, dan heb ik het uit mijn herinnering. U houdt mij voor dat ik bij het Hof heb gezegd dat ik de overeenkomst heb vernietigd toen AVT alles op papier had gezet en vraagt mij hoe zich dat verhoudt met mijn opmerking bij de politie dat ik de overeenkomst nog zou gaan zoeken. Ik denk dat ik de overeenkomst heb vernietigd in de periode van de afwikkeling. ik wijs u er trouwens op dat de accountant van Endstra het winstrecht van 15 miljoen in haar boeken heeft staan met een pijltje naar mijn naam. Ik zou niet weten of ik mijn herinnering heb aangevuld op basis van het dossier. Ik kan u ook niet zeggen wanneer ik nou precies wist dat het 15 miljoen gulden was.’280 In elk geval is duidelijk dat Paarlberg niet meer weet wanneer aan het vermeende recht op afkoop van toekomstige winst op de ontwikkeling van appartementen in HSIJ, een bedrag van 15 miljoen gulden is gekoppeld. Het is kennelijk denkbaar dat dit bedrag pas veel later is opgekomen. Aan het bedrag van 15 miljoen gulden ligt geen enkel schriftelijk stuk ten grondslag; 279 280
Dossier Kolbak, blz. AE-38-145. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1718.
113
het lijkt niet anders dan nattevingerwerk, of, zoals Pheijffer het heeft genoemd: een achteraf geconstrueerde werkelijkheid. 3e. Niet alleen het bedrag, ook de vraag of er in 1999 überhaupt winsten konden worden voorzien, is twijfelachtig. Uit verschillende verklaringen blijkt dat de situatie in 1999, 2000 en de eerste jaren daarna voor bouwlustigen op slot zat. Zo heeft getuige VH van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat verklaard dat de kans op het realiseren van bouwplannen in de Seaport Marina van IJmuiden eind 1999 om verschillende samenhangende redenen nihil was.281 Getuige S van de gemeente Velsen heeft medio 2004 verklaard dat in het betreffende gebied niets kan worden gebouwd omdat het een habitat van de zandhagedis is.282 Getuige H heeft dit in 2005 genuanceerd: er zou weer gebouwd mogen worden en volgens hem was ‘de gemeente in gesprek met het ministerie om in gezamenlijk overleg tot verdere ontwikkeling te komen, waaronder het bouwen.’283 De toenmalige wethouder TJR heeft in gelijke zin verklaard. Weliswaar wilde de gemeente dat er gebouwd zou kunnen worden, maar de hogere overheden wilden niet. Expliciet bevestigde hij de zojuist aangehaalde stellige verklaring van getuige VH.284 Getuige GFK van HSIJ heeft in 2004 verklaard dat al in 1999 duidelijk werd dat er geen toestemming meer zou komen voor buitendijkse bouwplannen; ‘de kust zit op slot’. ‘Niks mocht meer.’285 Begin 2005 verklaarde hij dat er weer enige schot in de ontwikkeling leek te komen; er moesten een plan en projectgroepen komen. De verklaring ademt niet de sfeer dat er vaart in zat.286 Medio 2008 is GFK door de rechter-commissaris gehoord: ook toen was er nog niets van de bouwplannen terecht gebracht, men zat in de fase van het voldoen aan veiligheidseisen, en overleg met een ontwikkelaar. GFK voegde eraan toe dat hij van Endstra nooit heeft gehoord dat die Paarlberg nog winstrechten verschuldigd was, en dat HSIJ nog steeds ‘een enorme schuld’ aan Marpollo had.287 Paarlberg heeft zich nog beroepen op zijn accountant van Deloitte & Touche, mevrouw MVS; zij heeft verklaard dat zij in vermoedelijk 2001 heeft gebeld met de toenmalige wethouder van IJmuiden of er nog mogelijkheden zouden zijn voor de bouw van de 2e tranche appartementen; zij meende zich te herinneren dat de wethouder positief had gereageerd.288 De toenmalige wethouder TJR heeft echter verklaard nooit een telefoontje van haar te hebben ontvangen; hij voegde eraan toe dat hij een dergelijke vraag so wie so niet telefonisch zou hebben afgedaan.289
281
Dossier Enclave, blz. 2 4134-4135. Dossier Enclave, blz. 2 4177. 283 Dossier Enclave, blz. 2 4139. 284 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1521, 1528. 285 Dossier Enclave, blz. 2 4151, 4 0800. In dezelfde zin bij de rechter-commissaris: Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0772. 286 Dossier Enclave, blz. 4 0802. 287 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0773, 0780 en 0783. 288 Dossier Kolbak, blz. G1-319 06. 289 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1525. 282
114
Eén van de meest recente verklaringen was die van BE bij de rechtercommissaris, begin 2009. Zij verklaarde niet te weten wat de verwachtingen op dat moment waren. ‘Tussen de verschillende betrokken partijen, waaronder een serieuze, wordt op dit moment onderhandeld over de uiteindelijke ontwikkeling van dat stuk bouwgrond. Ik durf geen schatting te geven van de winstverwachting. Op dit moment worden veel projecten stilgelegd vanwege de kredietcrisis.’, aldus mw. Endstra.290 De conclusie moet op basis van deze getuigenverklaring zijn dat in de periode van 1999 tot in elk geval 2005 de mogelijkheden tot bouw in de Seaport Marina niet aanwezig waren. En niettegenstaande de – met alle respect – reclamepraat die Paarlberg uit de mond van GFK uit de Vaarkrant van 9 september 2006 naar voren haalde, was er ook in 2008 nog geen enkel vooruitzicht op de bouw van appartementen, laat staan op winst. Dat maakt de stelling van Paarlberg dat Endstra al in 1999 op voorhand zijn winstaandeel voor 15 miljoen zou hebben afgekocht, niet aannemelijk. 4e. In artikel 21 lid 3 van de statuten van HSIJ is vermeld: ‘De vennootschap kan aan de aandeelhouders en eventuele andere gerechtigden tot de voor uitkering vatbare winst slechts uitkeringen doen voor zover het eigen vermogen groter is dan het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden.’ Paarlberg heeft verklaard deze bepaling niet te kennen291, maar mag niettemin worden geacht haar wel te kennen. Nog los van de niet bestaande kansen op bouw en dus winst, zou een winstuitkering niet mogelijk zijn en zou een vordering niet inbaar zijn, zolang het eigen vermogen niet toereikend zou zijn. Uit de stukken bij de verklaring van mw. MVS blijkt dat HSIJ in de jaren 1995 t/m 1999 structureel zwaar verliesgevend was (totaal ruim 25 miljoen gulden).292 Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat Endstra wel een afkoop van die onzekere winstuitkering zou willen uitbetalen. 5e. Uit de verklaringen van AVT blijkt dat de titel ‘afkoop winstrechten HSIJ’ pas is opgekomen nadat hij de buistransactie en de commissies als titels voor betalingen had afgeserveerd; in elk geval na april 2003, aldus AVT.293 Dat is uiterst merkwaardig, als deze titel wel altijd heeft bestaan en in de instemming van Endstra heeft gehad. AVT heeft verklaard dat hij de afspraken over winstrechten achteraf heeft moeten ‘reconstrueren’.294 In een op februari 2003 gedateerde brief van Ballados (op dat moment weer eigendom van Paarlberg) aan HSIJ staat dat Ballados, gegeven een 290
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1605. Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 7. 292 Dossier Kolbak, blz. G1-319 14. 293 Dossier Enclave, blz. 3 0613. 294 Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 052. 291
115
winstprognose – ‘based on recent information’ – van 15 à 20 miljoen euro, een afkoop voorstelt van ruim 6,8 miljoen euro, omgerekend 15 miljoen gulden. AVT heeft het concept van deze brief op 9 mei 2003 – 3 maanden later dus! – naar TS gefaxt met de vraag hem origineel te maken. AVT heeft verklaard deze brief te hebben geconcipieerd in opdracht van Paarlberg, op basis van gegevens van Endstra.295 Paarlberg heeft zijn aandeel ontkend, hij vindt het ‘een vreemd verhaal’296; echter, niet valt in te zien waarom AVT op dit punt zou hebben gelogen. In relatie tot wat we inmiddels weten over de eerder gezochte maar niet gebruikte titels en in relatie tot wat AVT daarover heeft verklaard is dit een duidelijk geval van een schijnconstructie door middel van antedatering: kennelijk is begin 2003 achteraf gezocht naar een beter verhaal om betalingen van Endstra aan Paarlberg te onderbouwen. Dit blijkt ook uit de overige brieven die AVT op 9 mei 2003 aan TS faxte. Bij de datering door Endstra op 25 februari 2003 op een door hem ondertekende versie van het aanbod van AVT moeten dan ook grote vraagtekens worden gezet.297 Dat volgens AVT Endstra de afspraak over een winstrecht bevestigde298 doet aan het voorgaande niet af. Uit de achterbankgesprekken en de verklaringen van bijvoorbeeld JVDH en BZ blijkt dat Endstra werd afgeperst en het geld aan Paarlberg betaalde op zodanige wijze dat het in de boeken niet zou opvallen. Hierbij past dat hij tegenover AVT mooi weer speelde en deed alsof er sprake was van reële titels. 6e. De verdediging hoopte uit een handgeschreven aantekening van MVS op een notitie van 29 juli 1999 te kunnen concluderen dat zij heeft genoteerd dat Paarlberg recht zou hebben op een winstuitkering van 15 miljoen gulden ter zake de verkoop van appartementen.299 Echter, als getuige gehoord heeft MVS verklaard zich niet te herinneren wat bedoeld wordt met de aantekening “15M winst woningen” met een licht gekromd pijltje naar de aanduiding “JDPaarlberg ”. Zelfs weet zij niet of die twee vermeldingen met elkaar te maken hebben. Wel heeft zij expliciet verklaard: ‘() ik weet van het bestaan van de betalingen van winstrechten niet af’.300 Ook getuige CGB heeft verklaard dat de aantekeningen haar niets zeggen. De vorige raadsman heeft het bij de rechter-commissaris nog geprobeerd bij de getuigen DB, GFK en HE, maar geen van hen kon er iets zinnigs over zeggen.301 Noch op basis van de aantekeningen van MVS zelf, noch op basis van de verklaringen daarover kan dus aannemelijk worden geacht dat Endstra aan Paarlberg 15 miljoen gulden is verschuldigd geweest ter zake van een afkoop van winstrechten. En in de aanvankelijke verklaringen van Paarlberg waren de winstrechten voor hem geen 15 miljoen gulden waard; dat heeft hij ervan
295
Dossier Enclave, blz. 3 0613 en 3 0950-0959 (inclusief andere documenten). Proces-verbaal terechtzitting 29 en 30 maart en 1 april 2010, blz. 14. 297 Dossier Enclave, blz. 2 3937. 298 Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 052. 299 Dossier Kolbak, blz. G1-319 25. 300 Dossier Kolbak, blz. G1-319 08 t/m 10 en 12. 301 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0649 (DB), 0775-0777 (GFK) en 0856 (HE). 296
116
gemaakt toen hij het dossier had gelezen, toen ging dat bedrag ineens een eigen leven leiden. 7e. Tot slot nog enkele losse opmerkingen. Ten eerste, de notariële akte van overdracht sluit onder de punten 7 en 8 expliciet winstrechten uit.302 Voorts, de rechtbank heeft terecht gewezen op een oude verklaring van Endstra uit 2001. Toen hij werd gehoord over zijn handel met de broers Driessen merkte hij op: ‘De gebroeders hadden een zeer positieve kijk op het leven en op het doen van zaken. Zij vroegen mij met enige regelmaat om een voorschot op de provisie van nog te verkopen panden. Ik ben daar terughoudend in. Mijn uitgangspunt is altijd eerst verkopen en dan pas afrekenen. In 1998 ben ik mij terughoudender gaan opstellen en ik heb mijn zakelijke overeenkomst opgezegd.’303 Met andere woorden: Endstra leek er niet de man naar om voordelen vooruit uit te keren. Ten overvloede merkt het OM nog op dat de verklaring van Paarlberg ter terechtzitting dat hij recent had gehoord dat de bouwmaatschappij BAM de haven voor 40 à 45 miljoen euro had gekocht, onjuist is. Uit een als bijlage 4 bij dit requisitoir gevoegde publicatie in het Financieele Dagblad van 6 april 2010 blijkt dat BAM dit bericht bestrijdt. Uit een daarbij gevoegde publicatie op de website van Elsevier blijkt dat ook BE het verhaal ‘uit de lucht gegrepen’ onzin noemt. De slotsom moet zijn dat ook ten aanzien van de tweede titel die volgens Paarlberg aan de betalingen van Endstra ten grondslag lag, niet aannemelijk is.
8.2.4. Ad 7: De titel betreffende Bayline Tot slot van het verweer van Paarlberg: het derde deel van zijn afspraak met Endstra zou een bedrag van 7 + 3 miljoen gulden betreffen, zijnde de waarde van zijn het 33%-aandeel van zijn vennootschap Bergvalk 4 in de v.o.f. Bosch en Duin, waarin vastgoed zat. Aanvankelijk zou met Endstra 7 miljoen gulden zijn afgesproken, in ruil waarvoor Endstra Bayline zou krijgen, de BVIvennootschap waar Bergvalk 4 onder hing. In verband met de waardestijging van het onroerend goed zou eind 2002 of begin 2003 met Endstra een extra vergoeding van 3 miljoen gulden zijn afgesproken. Uit de stukken blijkt een eenvoudig te reconstrueren reeks gebeurtenissen.
302 303
Dossier Enclave, blz. 2 4356 e.v. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 2105.
117
In een fax van 10 maart 1999 attendeerde AVT Paarlberg op het volgende: ‘De overdracht van de aandelen Bergvalk 4 BV moet in werking worden gezet. Bergvalk 4 BV heeft een gebroken boekjaar dat eindigt op 31 mei. Ik stel daarom voor de overdracht van de aandelen op basis van de cijfers per 31 mei aanstaande te laten plaatsvinden.’304 Uit de vermogensopstelling van Paarlberg per 14 juli 1999 blijkt ten aanzien van Bayline: ‘The investment in v.o.f. Bosch en Duin has been sold.’ Iets verderop staat als toelichting op verzoek van Paarlberg dat de opbrengst is gebruikt om een negatief saldo bij ABN AMRO aan te zuiveren. Uit het cijferoverzicht blijkt dat de verkoop al in 1998 is gerealiseerd: de waarde is in dat jaar afgewaardeerd van 4 miljoen gulden naar nihil.305 Paarlberg heeft voor deze vermelding geen aannemelijke verklaring gegeven; de opmerking dat aan een bank niet alles hoeft te worden gemeld, kan niet volstaan. Uit het dossier blijkt ook dat Paarlberg in november 1999 een andere deelneming van Bayline, te weten die in Papagayo Beach Resort Holding NV, heeft overgeheveld naar zijn vennootschap Kalston, en dat hij in februari 2000 een derde deelneming van Bayline, te weten die in Bergvalk 2, heeft overgeheveld naar zijn vennootschap Bolenstein.306 Bayline had in mei 2000 geen substantieel vermogen meer. De verklaring van JVDH dat Endstra met Bayline eigenlijk een lege huls kocht is dus niet zo verwonderlijk.307 Getuige HK heeft in dit verband verklaard: ‘Ik ken Bayline wel. Deze aandelen zijn overgedragen aan Convoy. Wij zijn toen afgetreden. Bayline was volgens mij leeg op het moment van verkoop. Het idee was dat Bayline na de overdracht zou worden geliquideerd. Nu ik even nadenk herinner ik mij dat er mogelijk een verstrekte lening in Bayline zat. Het was volgens mij geen groot bedrag. Ik heb nooit geld zien binnenkomen naar aanleiding van de verkoop van Bayline. Dit regelt normaal gesproken de aandelenhouder met de koper.’308 Weliswaar heeft AVT bij de rechter-commissaris verklaard dat Bayline geen lege huls was, maar dat baseerde hij op het gegeven dat Endstra en Paarlberg eind 2002 hebben afgesproken dat Endstra Bayline zou overnemen tegen de balanswaarde per januari 2001; met terugwerkende kracht dus.309 Daarbij komt dat AVT op 9 april jl. als getuige ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet wist dat Bayline al in mei 2000 aan Endstra was overgedragen en in 1999 al uit de vermogensopstelling van Paarlberg was verdwenen. Met andere woorden: AVT is blind afgegaan op het achteraf geconstrueerde 304
Dossier Kolbak, blz. AE-38-131. Dossier Enclave, blz. 2 4369-4371, 4373. Enclave 2 4375 e.v. 306 Dossier Enclave, blz. 2 4326-4327 juncto blz. 2 4401) en 2 4390. 307 Dossier Enclave, blz. 4 0404-0405 en 0407. JVDH heeft dit later bij de rechtercommissaris nader toegelicht, zie Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0981-0982, 1022-1023. 308 Dossier Enclave, blz. 2 3270. 309 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1300-1301. 305
118
verhaal van Paarlberg, waarschijnlijk gesteund door Endstra die werd afgeperst en het geld boekhoudkundig onzichtbaar wilde wegwerken, dat Bayline nog een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. Terug naar de tijdlijn. Op 25 april 2000 liet AVT aan mevrouw AD van het trustkantoor op Curaçao weten dat Bayline zou worden overgedragen aan Endstra.310 Op 4 mei 2000 faxte Paarlberg aan FTC (maar ter attentie van Amicorp op Curaçao) dat de overdracht twee dagen eerder, per 2 mei 2000 een feit was en dat Endstra de nieuwe aandeelhouder was geworden.311 In het dossier bevindt zich de fax van FTC van 4 mei 2000 aan het trustkantoor op de Antillen waarmee dit onmiddellijk is doorgegeven.312 Per 2 mei 2000 is Endstra in het aandelenregister en op het toonderaandeel vermeld als aandeelhouder.313 Blijkens faxverkeer van Amicorp en FTC van kort nadien gingen zij er volledig van uit dat Endstra aandeelhouder was geworden. Zo werd hij per fax van 9 juni 2000 door mw. MAH verwelkomd als nieuwe klant. Endstra’s trust in Liechtenstein reageerde erop met een fax over verdere administratieve afspraken.314 In de file review van Bayline is bij de naam van de cliënt genoteerd: ‘mr. Willem A.P.A.M. Endstra’.315 In een computer van FTC is onder de bestandsnaam luBS19.pcf\MONIQUE\BAYLINE\SCHEMA.XLS een schematisch overzicht opgenomen, waarin onder de naam W. Endstra een 100% deelneming hangt in Bayline.316 In het verhoor van getuige RVW wordt hem voorgehouden dat dit document is aangemaakt op 25 juli 2000.317 Endstra betaalde via Liechtenstein sedertdien de administratieve lasten voor Bayline.318 Dat doe je niet als je geen eigenaar of UBO bent. Opmerkelijk is dat uit geen enkel stuk kan worden afgeleid dat hier een fout is gemaakt, dat er een voorbehoud van betaling door Endstra zou zijn gemaakt. Uit geen enkel document kan worden afgeleid dat Paarlberg begin 2000 nog een (rest)vordering op Endstra had in verband met waarde in Bayline. De verklaring van AVT over de situatie in april 2000 is dan ook volstrekt begrijpelijk: ‘Met mij is nooit over een betalingsverplichting gesproken. Ik ging er toen vanuit dat de bezittingen met gesloten beurs zijn verdeeld.’319
310
Dossier Enclave, blz. 3 0092. Dossier Enclave, blz. 3 0075. Inclusief fax header: Dossier Kolbak, blz. Z-37 003. 312 Dossier Enclave, blz. 2 3122. 313 Dossier Enclave, blz. 3 0077, 0079 en 0081. 314 Dossier Enclave, blz. 3 0083, 0085 en 0087. Reactie Advisa Treuhand: blz. 2 3137. 315 Dossier Enclave, blz. 2 3256. 316 Dossier Kolbak, blz. AE-138-134 en 135. 317 Dossier Enclave, blz. 2 3185. 318 Dossier Enclave, blz. 3 0094. Ook blz. 2 3139 e.v. 319 Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 006. 311
119
In het overzicht ‘overige structuren augustus 2001’ van de vennootschappen van Paarlberg ontbreekt op dat moment Bayline. In het overzicht van januari 2003’, blijkens het faxvoorblad kennelijk opgemaakt door AVT, is Bayline wel opgenomen.320 Dat is opmerkelijk. Kennelijk is degene die het overzicht per augustus 2001 voor Paarlberg heeft opgesteld ervan uit gegaan dat Bayline toen niet van Paarlberg was. Terecht, meent het OM. Paarlberg heeft verklaard dat Bayline feitelijk pas moest worden overgedragen na betaling door Endstra. Hij zou de verklaringen van 4 mei 2000 op voorhand – in afwachting van die betaling – hebben ondertekend en bij wijze van voorbereiding naar het trustkantoor FTC in Wassenaar hebben gestuurd. FTC zou de verklaring per abuis te vroeg naar Amicorp op Curaçao hebben gestuurd. Deze verklaring van Paarlberg is niet aannemelijk. Ten eerste gelet op de tekst van het briefje zelf. De beoogde datum van overdracht was kennelijk 2 mei 2000, dat heeft Paarlberg ook niet bestreden. Het ligt niet in de rede om voor 2 mei 2000 alvast een verklaring te ondertekenen waarin per 2 mei 2000 een transactie wordt bevestigd, en die verklaring te dateren op twee dagen na 2 mei 2000. De verklaring van Paarlberg dat hij niet op de data heeft gelet is niet geloofwaardig en afdoende. MS van FTC in Wassenaar heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat Paarlberg haar persoonlijk heeft gevraagd de aandelen Bayline over te dragen aan Endstra.321 Zij heeft het briefje van 4 mei 2000 voor Paarlberg opgesteld. Op de vraag van de raadsman of zij Paarlberg er korter of langer tevoren over had gesproken verklaarde zij dat je bij meneer Paarlberg niet dagen wachtte voordat je een opdracht uitvoerde; dat was een kwestie van service.322 Opvallend is dat getuige MS er nergens met een woord over rept dat het briefje pas mocht worden verstuurd nadat er betaald zou zijn. Paarlberg heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Uit de verklaring van getuige HK van Amicorp blijkt hoe hij de brief van 4 mei 2000 ziet: ‘Paarlberg geeft hier de opdracht om het aandeel bayline over te dragen aan W. Endstra. Volgens mij heeft Paarlberg later iets getekend wat deze overdracht teniet deed. In die tussenliggende periode mag u voor zover uit het dossier blijkt ervan uit gaan dat Endstra de UBO is geweest.’ Uit het aandeelbewijs met de naam van Endstra blijkt, aldus HK, dat Endstra eigenaar van Bayline is geweest. En als hem een fax wordt getoond van zijn trustkantoor aan Endstra d.d. 9 juni 2000, waarin MAH wordt voorgesteld als account manager voor onder meer Bayline, verklaart HK:
320
Dossier Enclave, blz. 2 3389-3399 en 2 3391-3392. Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0322-0323. 322 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0345. 321
120
‘Hieruit kunt u opmaken dat Willem Endstra op de hoogte was van het feit dat hij UBO was voor genoemde vennootschappen Xenia en Bayline.’323 Met andere woorden: het trustkantoor is er ook van uit gegaan dat Endstra na 2 mei 2000 eigenaar van Bayline is geworden. Het oorspronkelijk opgemaakte certificaat en de vermelding in het register zijn duidelijk.324 We lopen in dit verband kort de essentie van de verklaringen van de overige medewerkers van de trustkantoren langs. Getuige MAH (Amicorp) heeft verklaard dat zij op zeker moment op verzoek van FTC de aandelen Bayline heeft overgedragen aan Endstra.325 Zij trok na het zien van het aandelenregister Bayline de conclusie: Endstra was per 2 mei 2000 eigenaar.326 Getuige TK (Amicorp) heeft verklaard dat tussen mei 2000 en eind 2002 Endstra de juridische eigenaar van Bayline was.327 Hoewel hij verderop in zijn verklaring wat begon te draaien over de relatie tussen juridische eigendom en certificaten, verklaarde hij wel dat er kennelijk wilsovereenstemming is geweest tussen partijen om Bayline over te dragen, en dat in het certificaat een bevestiging mag worden gezien van de overdracht.328 Getuige XMA (Amicorp) heeft verklaard dat in de periode na mei 2000 facturen voor het management zijn verzonden naar Endstra, via een adres in Liechtenstein.329 Na een uitgebreid exposé over hoe overdrachten naar BVIrecht al dan niet tot stand komen, concludeerde hij uit het hem getoonde aandelenregister Van Bayline hij dat de aandelen per 2 mei 2000 zijn overgedragen aan Endstra.330 En ook de toenmalige compliance officer bij Amicorp, getuige EMP, de directeur van FTC, getuige VDH, en de getuige RVW van FTC hebben deze conclusie uit de stukken getrokken.331 Uit alle verklaringen blijkt dat de getuigen van de trustkantoren het liefst om de hete brij heen draaien: hun loyaliteit lag en ligt bij Paarlberg, en zij zijn gehoord lang nadat de overdrachten ongedaan waren gemaakt; hun perspectief op de feiten lijkt gekleurd door die wetenschap. Nadat zij zijn geconfronteerd met stukken die duiden op ongelofelijk geknoei in hun boeken hulden zij zich in vaagheden over afspraken die tussen Paarlberg en Endstra moeten zijn gemaakt, over twijfels die zouden hebben bestaan en over onduidelijkheden. Toen RVW werd geconfronteerd met een fax van 19 augustus 2002 van zijn eigen FTC rechtstreeks aan Endstra (over het sluiten van zijn rekening bij ABN AMRO), reageerde hij dan ook slechts met: ‘Hier snap ik niets van. () Ik heb dit nog nooit gezien. Dit duidt erop dat Endstra wel een cliënt van FTC is.’332 323
Dossier Enclave, blz. 2 3270-3271 juncto blz. 2 3281. Dossier Enclave, blz. 2 3257 en 3258. 325 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0722. 326 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0724 en 0726. 327 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0583. 328 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0586. 329 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0437-0438. 330 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0456. 331 Dossier Enclave, blz. 4 1425, 1433, 4e aanvulling blz. 0289 en 4 0550. 332 Dossier Enclave, blz. 2 3185 en 2 3215. 324
121
Kortom, de trustmedewerkers wassen hun handen in onschuld. Niettemin kan uit de verklaringen van al deze getuigen worden geconcludeerd dat zij er vóór eind 2002 van uitgingen en konden gaan dat Endstra in mei 2000 eigenaar van Bayline was geworden, door de simpele overdracht van het certificaat en inschrijving in het aandelenregister. Als er al een juridische onvolkomenheid aan de overdracht zou kleven – er is nogal onzorgvuldig omgegaan met de certificaten en het register van aandeelhouders – doet dit niets af aan waar het Paarlberg en Endstra eind 1999 en begin 2000 om te doen is geweest: de overdracht per 2 mei 2000 is in economische zin volstrekt duidelijk. Over een betaling van Endstra daarvoor is niemand van deze getuigen iets bekend. Het OM kan niet anders dan concluderen dat de aandelen Bayline op 2 mei 2000 zijn overgedragen en dat uit niets blijkt dat Endstra daarvoor nog iets verschuldigd was. Er zijn verschillende aanwijzingen dat de zogenaamde afspraak met Endstra in 1999 om voor Bayline te betalen feitelijk nooit heeft bestaan. Buiten het feit dat Paarlberg zegt het stuk waarop Endstra dit wel zou hebben beloofd, te hebben weggegooid, zien we dat er heel verschillende bedragen voor Bayline zijn genoemd. Volgens Paarlberg zou hij al in 1999 hebben afgesproken dat Endstra er 7 miljoen gulden voor zou betalen.333 Als getuige heeft hij in 2004 echter verklaard dat een bedrag van 3,4 miljoen euro (bijna 7,5 miljoen gulden) van het totaal van 14 miljoen gulden de verkoop van zijn belang in Bosch en Duin betrof.334 Kort daarna verklaarde hij als verdachte dat het om ongeveer 3,8 miljoen euro ging.335 AVT heeft, blijkens het ‘Overzicht gemaakte afspraken’ begin 2003 – achteraf dus – met Endstra afgesproken dat een ‘bod’ gedaan zou worden van 7 miljoen, te vermeerderen met een ‘extra vergoeding’ van 3 miljoen gulden. Een concept overdrachtsbalans zou spoedig volgen.336 Hoewel AVT heeft verklaard dit overzicht kort nadien met Paarlberg te hebben besproken, heeft Paarlberg betwist dat er sprake was van een bod, noch van een overdrachtsbalans.337 Kort nadien heeft AVT in een fax aan Amicorp weer laten weten dat partijen op 7 miljoen gulden zijn uitgekomen; uit de fax blijkt dat er boekhoudkundig een beetje creatief moet worden gehandeld; er staat geen woord in over de extra vergoeding van 3 miljoen gulden.338 AVT heeft er ontwijkend over verklaard: hij weet niet waarop het bedrag van 7 miljoen gulden gebaseerd is, partijen zullen dat op de cijfers hebben gedaan, meent hij.339
333
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1714. Dossier Enclave, blz. 4 1149. 335 Dossier Enclave, blz. 3 0005-0006. 336 Dossier Enclave, 3e aanvulling blz. 028. 337 Verklaring van Paarlberg ter terechtzitting van 6 april 2010. 338 Dossier Enclave, blz. 3 0707. Vertaling op blz. 0708. 339 Dossier Enclave, blz. 3 0671-0672. 334
122
In januari 2004 mailde AVT aan Amicorp – in het kader van de tweede overdracht van Bayline aan Endstra – dat er nog een koopakte moest worden opgemaakt en dat de koopsom al was ontvangen: 4.085.338340 Ook hiervan weet hij niet aan te geven hoe dit precies komt; hij voerde kennelijk alleen instructies uit, en was bij het bepalen van de bedragen niet betrokken.341 Paarlberg heeft ter terechtzitting van 6 april jl. geen verklaring voor deze prijs kunnen geven; hij schuift het op een fout van AVT. Kortom, er is ongehoord gerommeld met de prijs die Endstra voor Bayline heeft moeten betalen. Ieder verband tussen wat hij heeft betaald en wat hij ervoor kreeg ontbreekt. Bij gebreke van enig stuk ter onderbouwing van de waarde van 7 + 3 miljoen gulden, en gelet op het gegoochel met de bedragen, lijkt het er meer op dat er een titel gevonden moest worden om een rond bedrag van 10 miljoen gulden te rechtvaardigen. Er is naar toe geredeneerd. Dit geldt eens te meer nu de eerste twee betalingen van omgerekend 10 miljoen gulden die Endstra deed, zijn opgehangen aan de aflossing van de lening, en nu dezelfde 10 miljoen gulden is gebruikt in een niet doorgegane titel van de telecombuis, waarover straks iets meer. Eerst nog kort JVDH. Hij heeft van Endstra gehoord dat deze werd afgeperst. Hij ging vragen stellen toen hij merkte dat er veel teveel op een vermeende vordering van Ballados werd afbetaald. In zijn allereerste verklaring legde hij het uit: ‘Toen zijn wij die vordering gaan terug betalen, maar wat mij bevreemde, dat wij meer gingen betalen dan eigenlijk de vordering was. Toen heb ik er vragen over gesteld. Toen bleek dus dat een onderdeel te zijn van de uitkoop, van Holleeder. Om zeg maar toch een tintje er aan te geven, dat het toch legaal was, hebben wij in de tussentijd een andere vennootschap van Paarlberg gekocht, Bergvalk 4 en die hangt onder een BVI vennootschap, Bayline en wat dan nog te veel was betaald daar moesten we iets voor verzinnen. Dat het een uitkoop was of een winstdeling overeenkomst die af werd gekocht richting Paarlberg.’342 De verklaringen van Paarlberg over de realiteit van Bayline als titel voor betaling door Endstra in 2002/2003 kan deze duidelijke verklaring van JVDH niet camoufleren. De conclusie moet zijn dat Paarlberg ook de derde titel ‘Bayline’ niet aannemelijk heeft gemaakt. Integendeel.
340
Dossier Enclave, blz. 3 0711. Dossier Enclave, blz. 3 0675-0676. 342 Dossier Enclave, blz. 4 0288. 341
123
8.2.4.1 Betekenis van het ‘terugdraaien’ van de overdracht van Bayline en Xenia Omdat de vennootschappen Bayline en Xenia op hetzelfde moment en op dezelfde wijze zijn overgedragen per 2 mei 2000, en omdat het teniet doen daarvan ook op hetzelfde moment (15 oktober 2002) en op dezelfde wijze (per afstandsverklaring) is geschied, bespreken wij de betekenis van deze actie aan de hand van Bayline. Tot najaar 2002 leek er geen vuiltje aan de lucht. In de periode vanaf mei 2000 tot najaar 2002 zijn beheershandelingen voor Endstra uitgevoerd en in rekening gebracht. In het dossier van Endstra’s trust in Liechtenstein staat een notitie van 23 oktober 2002 waaruit de persoonlijke betrokkenheid van Endstra bij deze vennootschappen blijkt: ‘De stukken van de bedrijven Vastgoed-Ballados-Xenia zijn niet door ons beheerd. Wij moesten in opdracht van de heer Endstra alleen de jaarlijkse kosten betalen (er bestaat een mapje in het dossier van Royal Credit dat in beslag is genomen).’343 En dan opeens zien we in de stukken een verklaring waarop staat 15 oktober 2002, waarin Endstra stelt: ‘I () hereby declare never to have accepted the legal ownership and/or the benificial ownership of the share certificate No. 2, representing the () share in the share capital of Bayline International Holdings Limited. ()’344 Paarlberg heeft steeds verklaard dat dit is gebeurd omdat hij in het najaar van 2002 constateerde dat Endstra niet voor Bayline had betaald. Paarlberg heeft niet kunnen uitleggen waarom gekozen is voor deze weg, in plaats van Endstra aan te spreken op alsnog betaling, zo nodig in rechte afgedwongen. Er was geen enkele noodzaak of zakelijke reden om Endstra in oktober 2002 te laten verklaren dat hij nooit eigenaar was geworden, om hem kort daarna de vennootschap opnieuw te koop aan te bieden. De zogenoemde afstandsverklaringen van Endstra – hij deed ze tegelijk voor Bayline, Xenia en zijn broer voor Leopard – willen doen geloven dat de overdrachten nooit hebben bestaan. Er zijn enkele opmerkelijkheden aan deze stukken te onderkennen. 343
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0763. Dossier Enclave, blz. 2 3209. Zie voor Xenia: blz. 2 3150, voor Leopard: blz. 4 0475. Uit de verklaring van HE blijkt dat hij geen idee had waarom hij een afstandsverklaring moest tekenen, hij deed dit op verzoek van zijn broer Wim; zie blz. 4 0465-0466.
344
124
Ten eerste, waarom waren deze verklaringen nodig? Als overdracht van een BVI-vennootschap zo eenvoudig gaat als uit de verklaringen blijkt, dan was ook de retouroverdracht simpel met een briefje te regelen. En nog eenvoudiger zou zijn geweest met Endstra af te spreken dat hij alsnog zou betalen. Ten tweede, de afstandsverklaringen zijn volledig in strijd met de registratie van Endstra als aandeelhouder op het certificaat en in het register bij het trustkantoor.345 Ten derde, waarom was er een geschoond dossier waarmee gewerkt werd, en een origineel dossier dat bij de compliance officer van Amicorp lag?346 Getuige EMP heeft verklaard dat het terugdraaien normaliter zichtbaar zou moeten zijn in het register. In dit geval moesten alle stukken die verwezen naar Endstra uit het dossier worden gehaald. Er is een heel nieuw register gemaakt; gelukkig heeft EMP de stukken waarin aan Endstra wordt gerefereerd in een apart dossier opgeborgen.347 Dat de dossiers geschoond moesten worden blijkt ook uit de verklaring van mw. MS in het onderzoek Kolbak.348 Zij moest dit wel erkennen, want op 11 april 2003 faxte zij namens FTC aan de trust op Curaçao: ‘Beste Ton, onlangs heb ik met AVT de dossiers geschoond van o.a. Ballados en Xenia. Wij hebben besloten om de originele stukken op Curacao te bewaren. ()’349 Het schonen is ook min of meer bevestigd door getuige RVW van FTC. Hij zei dat de naam van Endstra niet in de aandeelhoudersregisters mocht blijven staan van Endstra en Paarlberg.350 De betrokken trustkantoren Amicorp, FTC en CMF hebben getracht alle bewijzen van het feit dat Endstra aandeelhouder is geweest van Xenia en Bayline uit de boeken te halen. Kennelijk op verzoek van Paarlberg en/of Endstra, en met medewerking van AVT. Uit de computerdata van Amicorp is gebleken dat de wijziging van het certificaat en het aandeelhoudersregister betreffende Xenia – die tegelijk aan Endstra is overgedragen welke actie tegelijk ook weer is teruggedraaid – laatstelijk lijkt te hebben plaatsgevonden in februari en maart 2003.351 Veel later dus, toen de discussie tussen AVT en Endstra over titels en betalingen nog gaande was. Andere en nog duidelijker voorbeelden van manipulatie achteraf zijn naar voren gekomen bij de doorzoeking bij Amicorp. In het dossier van de compliance officer is het kennelijk originele exemplaar van het aandeelhoudersregister van Bayline aangetroffen; daarop staat Endstra
345
Dossier Enclave, blz. 2 3257-3258 Dossier Enclave, blz. 2 3074 en 2 3251. 347 Dossier Enclave, blz. 2 3253-3254. 348 Dossier Kolbak, blz. G1-262 07-08 349 Dossier Kolbak, blz. AE-38-142. 350 Dossier Enclave blz. 2 3185 en 3208. 351 Dossier Enclave, blz. 2 3159-3161. 346
125
ingeschreven als aandeelhouder vanaf 2 mei 2000. De reguliere werkdossiers bevatten de achteraf gewijzigde inhoud.352 Ook is een aandelencertificaat aangetroffen waaruit moet blijken dat Paarlberg per 2 mei 2000 aandeelhouder van Xenia is.353 Dit sleutelen achteraf levert een merkwaardigheid op. Paarlberg was al aandeelhouder van Xenia sinds 1994. Als de overdracht aan Endstra teniet gedaan moest worden, was een inschrijving per 2 mei 2000 dus overbodig. Nu lijkt het alsof Paarlberg twee keer eigenaar van dezelfde vennootschap is geworden. Door deze onlogische move valt niet alleen het trustkantoor maar ook Paarlberg behoorlijk door de mand. Een derde merkwaardigheid is de datering van de verklaring van Endstra, 15 oktober 2002. AVT heeft vele malen verklaard dat hij in december 2002 door Paarlberg is gevraagd te adviseren en te assisteren bij de afwikkeling van zijn vorderingen.354 Op 13 november 2002 mailde RVW van FTC naar HK van Amicorp. Hij had ‘zojuist de vaste adviseur gesproken van degene die niet de eigenaar van de vennootschappen bleek te zijn. Hij vroeg mij namens diegene om “nog een paar weken geduld te hebben omdat hij en de juiste eigenaar op dit moment werken aan een oplossing hieromtrent”. Ik laat het derhalve rusten tot uiterlijk 11 december waarna ik weer dagelijks om info zal vragen.’355 RVW heeft hierover verklaard dat met de adviseur de heer RJ werd bedoeld, die op dat moment als fiscalist voor Endstra werkte. RVW zat op 13 november 2002 te wachten op de afstandsverklaring door Endstra, die hij vóór deze mail ter ondertekening aan Endstra had meegegeven.356 De datering van de mail doet vermoeden dat de verklaringen niet op 15 oktober 2002 maar later zijn ondertekend. Op 2 december 2002 stuurde RVW de drie afstandsverklaringen per fax naar Amicorp op Curaçao. Het exemplaar betreffende Bayline zit erbij.357 Vermoedelijk zijn ze dus die dag of heel kort daarvoor door Endstra toegezonden aan FTC.358 Dit past precies bij wat Endstra zelf in de notariële verklaring d.d. 10 april 2003 bij notaris VLDJ heeft laten optekenen. Weliswaar betreffen zijn woorden Xenia en Ballados, maar de datering van de afstand van Bayline is identiek:359 ‘Ik ben gedwongen deze NV [Ballados = Xenia] terug over te dragen aan Parelberg om niet zulks in december 2002. Daarvoor heb ik bij 352
Dossier Enclave, blz. 2 3258 en 2 3291. Dossier Enclave, blz. 2 3157. 354 Dossier Enclave, onder meer blz. 3 0574, 0607, 0612, 0661, 0670, 0673 en 0738. Zie ook Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1271. 355 Dossier Enclave, blz. 2 3202. 356 Dossier Enclave, blz. 2 3183. 357 Dossier Enclave, blz. 2 3208. 358 Dossier Enclave, blz. 2 3185. Volgens RVW zijn ze per post ontvangen. 359 H-0268 e.v. (ook Enclave 2 3167) 353
126
FTC Trust stukken moeten tekenen dat ik geen eigenaar meer was van Baladas.’ AVT heeft verklaard van het terugdraaien in kennis te zijn gesteld. Hij trok zich op dit punt van zijn verklaringen terug op een schimmig juridisch bastion door te speculeren hoe het volledig terugdraaien van de overdracht juridisch wel of niet zou kunnen, en hij marginaliseerde zijn eigen rol daarin door vooral naar Paarlberg te wijzen; die zou eind 2002 hebben gezegd dat Bayline nog van hem was. Hij wist wel dat Paarlberg Bayline wilde overdragen, maar de brief van Paarlberg van 4 mei 2000 ter bevestiging van de overdracht zei hij niet te kennen; op de situatie van de vennootschappen had hij tot eind 2002 geen zicht gehad, aldus AVT.360 Het OM gelooft niet dat AVT zo weinig wist361; maar dat even terzijde. Geconfronteerd met de stukken betreffende de overdracht in 2000 en de verklaring van Endstra van oktober 2002 dat hij de eigendom van Bayline nooit heeft geaccepteerd, verklaarde AVT: ‘() als ik achteraf constateer van wat is er precies gebeurd met deze vennootschappen, waarbij ik dus een deel van de informatie niet kende dan zeg ik van ja dan is dat inderdaad een merkwaardige situatie, dat eerst de vennootschappen naar Endstra moeten en dat tweeënhalf jaar later wordt gezegd van ik heb ze niet.’362 En even later: ‘Ja, als je weet dat het in mei 2000 overgedragen is, dan is dat vreemd ja.’363 Mutatis mutandis geldt voor Xenia hetzelfde als wat tot nu toe over Bayline is gezegd. Ook Xenia is blijkens briefje van Paarlberg van 4 mei per 2 mei 2000 overgedragen, ook voor Xenia is per 2 mei 2000 een certificaat opgesteld en ondertekend, ook voor Xenia is Endstra welkom geheten door zijn accountmanager mw. MAH.364 Opmerking verdient ten aanzien van Xenia nog dat uit helemaal niets blijkt dat Paarlberg en Endstra ooit een prijs voor Xenia hebben afgesproken. Volgens Paarlberg zou Endstra de achtergestelde lening van Ballados aan HSIJ aflossen, en met de overdracht van Xenia aan Endstra ging ook die lening over naar Endstra, waardoor Endstra als eigenaar van zowel HSIJ als Xenia/Ballados een lening op zichzelf verkreeg. Maar de afspraak om een lening af te lossen is iets anders dan een prijs voor de aandelen. In zijn presentatie ter terechtzitting heeft Paarlberg ook opgenomen dat Endstra na de financiële afwikkeling van de drie betalingsafspraken Xenia om niet zou krijgen.365 Er is dus alle aanleiding om aan te nemen dat Xenia om niet aan Endstra is overgedragen. En uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat de trustkantoren er van mei 2000 tot eind 2002 vanuit gingen dat Endstra eigenaar van Xenia 360
Dossier Enclave, blz. 3 0680-0682. AVT was begin mei 2000 bij Amicorp op Curaçao (blz. 3 0689), hij heeft 25 april 2000 gefaxt dat Bayline zou worden overgedragen (blz. 3 0075), en heeft later meegewerkt aan het schonen van de dossiers (blz. 3 0699). 362 Dossier Enclave, blz. 3 0692. 363 Dossier Enclave, blz. 3 0693. 364 Dossier Enclave, blz. 2 3125, 2 3133, 3 0085 365 Presentatie J.D.T. Paarlberg ter terechtzitting, blz. 14. 361
127
was. We halen hier alleen HK nog even aan: uit de brief van 4 mei 2000 van Paarlberg blijkt dat Willem Endstra ook van Xenia UBO is geweest.366 En ook ten aanzien van Xenia heeft Endstra per 15 oktober 2002 verklaard nooit de eigendom te hebben geaccepteerd, welke verklaring met die van Bayline en Leopard op 2 december door RVW is doorgezonden naar Amicorp.367 Het schonen van de dossiers betrof, aldus getuige MAH, niet alleen Bayline, ook Xenia.368 Het terugdraaien van transacties op de manier zoals hier is gebeurd, inclusief het schonen van dossiers, heeft alle schijn van een constructie die beoogt iets te verhullen. In dit geval beoogde de constructie niet alleen verhulling, maar ook het creëren van een nieuwe mogelijkheid om het spel nogmaals op te voeren, maar dan tegen betaling. De enige belanghebbende bij deze onlogische en onzakelijke operatie was Paarlberg. Hij verkreeg de vennootschap Bayline opnieuw, en daarmee de mogelijkheid om Endstra er alsnog voor te laten betalen. En hij verkreeg de vennootschap Xenia opnieuw, en daarmee de mogelijkheid om alsnog de aflossing van de lening op te eisen. Nog één keer benoemen we de rol van Endstra zelf in het aandragen, uitwerken en/of gebruiken van gefingeerde titels, en mogelijk ook in het terugdraaien van de overdracht van Bayline en Xenia (Ballados). Paarlberg heeft daar voortdurend op gewezen: Endstra wilde het zo, hij wenste het fiscaal vriendelijk geregeld te hebben. Dat Endstra zelf heeft meegeholpen bij het opzetten van de gebruikte structuur om betalingen te kunnen doen is niet onaannemelijk. Hij wist als geen ander waar binnen zijn bedrijf mogelijkheden lagen om vragen achteraf van de fiscus of van banken te voorkomen. JVDH heeft ter terechtzitting van 9 april jl. zijn eerdere verklaringen bevestigd dat het Endstra daarom ging: als hij dan toch afpersingsgelden moest betalen, dan boekhoudkundig en fiscaal onopvallend. En Endstra wist best hoe je de belastingdienst kunt omzeilen. Zoals overigens Paarlberg zelf ook als geen ander. Niet alleen Paarlberg en AVT, ook Endstra wist ongetwijfeld hoe je vroeger bestaan hebbende rechtsverhoudingen kunt gebruiken en hoe je kunt schuiven met titels. Het was voor hem die niet aan geld hing369 zelfs de ideale mogelijkheid om vrijwel onzichtbaar afpersingsgeld te betalen. Als Endstra niet was vermoord zou dit normaliter niemand ooit zijn opgevallen. Endstra stond al geruime tijd in de schijnwerper van politie en OM, ter zake van de verdenking van witwassen; dat wist hij al lang.370 Ook uit dat oogpunt had hij er belang bij om de afpersingsbetalingen zo normaal en onzichtbaar mogelijk voor te stellen. Gewezen kan worden op zijn eigen uitlating bij de
366
Dossier Enclave, blz. 2 3270. Dossier Enclave, blz. 2 3150, 2 3208. 368 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 0334-0335 en Dossier Kolbak, blz. AE-38-142. 369 Dossier Kolbak, bijvoorbeeld blz. D4-0029 (2e gesprek, 03 april 2003), D4-0197 (9e gesprek, 15 juli 2003). 370 Dossier Kolbak, blz. D4-0004 (1e gesprek, 20 maart 2003). 367
128
CIE met betrekking tot de Wallenpanden: ‘() geen enkele FIOD man prikt er doorheen, alleen als je precies weet hoe het zit.’371 Gezegd kan dus worden dat de medewerking van Endstra bij het realiseren van gefingeerde titels verklaarbaar was. Aan nog meer problemen met het OM, met de fiscus en de banken dan hij naar aanleiding van de publicaties in De Telegraaf al had, zal hij geen behoefte hebben gehad. De inbreng van Endstra bij het bedenken van constructies voor de betalingen kan dan ook geen enkel redelijk argument opleveren waarom van afpersing geen sprake zou kunnen zijn.
8.3 De niet gebruikte titels 8.3.1 De ‘buistransactie’ De bedoeling was dat Endstra (via Convoy Vastgoed BV) van Paarlberg (via Kalston Corporation Ltd.) een holle HDPE-buis voor dataverkeer zou overnemen. Kalston had deze buis begin januari 2003 zelf aangekocht voor 500.000 euro, een veel te hoog bedrag. In januari 2003 stelde AVT aanvankelijk een koopovereenkomst, later een gebruiksovereenkomst op tussen Kalston en Convoy. Daarin werd als (koop)prijs vermeld ruim 15 miljoen euro. Kortom, een enorme en opvallende waardestijging. De directeur van Ebcon die de buis zou leveren noemde de waardestijging later ‘belachelijk’ en ‘niet koosjer’.372 Het contract vermeldde dat een aanbetaling 4.537.802 euro moest geschieden vóór 31 januari 2003. AVT heeft verklaard dat hij de voorgenomen transactie heeft afgewezen vanwege BTW-problemen en omdat de fiscus de grote waardestijging wellicht niet zou accepteren.373 Paarlberg heeft verklaard dat hij de buistransactie aan Endstra heeft voorgesteld om daarmee een voor Endstra fiscaal gunstige titel te creëren.374 Deze verklaring bergt een aantal opmerkelijkheden in zich. Ten eerste, in het inleidende verweerschrift stelde Paarlberg nog dat er geen bewijs is voor de stelling dat hij het initiatief tot gefingeerde titels als het buisproject heeft genomen, en dat de stelling van de recherche dat Paarlberg de instigator voor de buistransactie is geweest, aantoonbaar onjuist is.375 Maar belangrijker ten tweede: Paarlberg wist toch precies welke titels voor betaling er waren afgesproken, als we hem moeten geloven? Waarom een titel verzinnen terwijl de wederpartij kennelijk in de schijnwerpers van OM en media is gezet als witwasser voor de onderwereld? Waarom een nieuw zakelijk contact aangaan terwijl Paarlberg steeds heeft verklaard dat hij geen zakelijke banden met 371
Dossier Kolbak, blz. D4-0099 (6e gesprek, 05 juni 2003). Dossier Kolbak, blz. G1-277. 373 Dossier Enclave, blz. 3 0607-0608 en 3 0748 e.v. 374 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1715. 375 Inleidend verweerschrift mr. G. Meijers, blz. 158 en 171. 372
129
Endstra meer wilde? De verklaring dat Endstra had gevraagd om ‘een fiscaal sausje’ zoals het is gaan heten, is niet afdoende. Aannemelijk is dat Paarlberg zelf in al zijn bedrijvigheid minstens zo gebrand is op fiscaal gunstige constructies; niet voor niets zegt hij in Engeland te wonen en niet voor niets werkt hij veelvuldig met offshore vennootschappen in belastingparadijzen. De buistransactie was een schoolvoorbeeld van hoe het fiscaal niet moest, zo kan worden afgeleid uit de verklaring van fiscalist AVT. Het lijkt er meer op dat in december 2002 – let wel: de maand waarin Endstra op het kantoor van zijn toenmalige raadsman is bedreigd om een bedrag van vele miljoenen aan Holleeder te betalen – halsoverkop een boekhoudkundig onopvallende manier moest worden gevonden om een betaling van totaal 15 miljoen gulden te kunnen doen. Het bedrag van de voorgestelde aanbetaling op de buis is exact gelijk aan het totaal van de op dat moment al door Endstra gedane betalingen van 30 december 2002 en 9 januari 2003: 4.537.802 euro. Endstra heeft deze beoogde transactie in de gesprekken met de CIE uitdrukkelijk genoemd als een onderdeel van de opzet van de afpersingsbetalingen.376 Bevestiging hiervan komt uit de mond van de getuige BZ: ‘De naam van kabelmaatschappij Epcom zegt mij wel iets. Wim sprak daar namelijk met mij over de laatste vier maanden voor zijn dood. ( ) Wim noemde dit als voorbeeld voor de afpersing door Holleeder: er werd een maatschappij opgericht waarin zogenaamd hele bijzondere kabels worden ontwikkeld waarop een patent was aangevraagd; daar moest Wim dan in investeren. Wim zei mij dat de reële waarde één miljoen was, maar dat hij er tien miljoen voor had betaald. Die transactie werd dan met fraaie documentatie ‘opgetuigd’. Ik weet niet of hij guldens of euro’s bedoelde. Ik kreeg de indruk van Wim dat dit een werkelijke transactie is geweest. Wim legde het mij uit om duidelijk te maken hoe hij een kat in de zak moest kopen om geld richting Holleeder te laten vloeien.’377 Later herhaalde BZ dit: ‘Wim heeft mij verteld over het project van de telecombuis. Wim noemde het een kabel. Hij zei mij dat Holleeder hem voor veel geld, 10 miljoen, (of het guldens of euro's waren zei hij niet) een BV kopen waar een project in zat van een veel geringere waarde. Het was een manier om Wim af te persen. Zo kocht Wim een kat in de zak.’378 In de aantekeningen van Endstra komt de buistransactie voor: ‘8 Mei -> Wil originelen retour van Buisproject. Heb kopieën achter gehouden. Wil dat ik akte teken met Paarlberg -> voor Akragon moet ik accepteren. 9 mei Afspraak 3 heren. 8 mei VH gaat komputer wissen, brieven 15 Jan 2003 Inzake Buisproject, moet van W.H. opdracht’379
376
Dossier Kolbak, blz. D4-0061 en 0062 (5e gesprek); D4-0233 II (11e gesprek) Dossier Kolbak, blz. G1-283 43. 378 Dossier Kolbak, blz. G1-283 71. 379 Dossier Kolbak, blz. D5-0023 (door verbalisant gelezen: blz. D5-0006). 377
130
Dat Endstra kopieën had achtergehouden blijkt uit het feit dat ze door een NN-persoon op 28 juli 2004 op het Landelijk Parket zijn bezorgd.380 Ten aanzien van de buistransactie als aanvankelijk voorgenomen titel is de hierna nader te bespreken deskundige Pheijffer tot de volgende conclusie gekomen: ‘De conclusie kan niet anders zijn dan dat bij het doorgaan van het buisproject een contract zou zijn opgesteld met daarin een nietmarktconforme prijs voor het project. De beoogde prijs was veel te hoog en zou dienen als dekmantel – en daarmee is er mogelijk sprake van een invulling van het criterium “verbergen of verhullen”- om gelden uit de invloedssfeer van Endstra naar die van Paarlberg te transfereren. Paarlberg heeft op enig moment het idee geopperd voor de constructie, in feite een dekmantel, en ook al zou hij dat niet hebben gedaan en de constructie later hebben verboden of stopgezet – hetgeen blijkens het dossier ook door Endstra en/of JVDH/AVT kan zijn gebeurd – dan nog roept het vragen op. Bijvoorbeeld: onder welke titel en op welke wijze zijn de betalingen die middels de buistransactie zouden worden verantwoord (eerder dan wel later) alsnog in zijn invloedssfeer zijn gekomen? Maar ook: waarom heeft Paarlberg enige betrokkenheid bij deze constructie indien hij van mening is dat er andere rechtsgeldige titels voor betalingen zijn?’381 Aan het feit dat rond de eerste twee deelbetalingen van Endstra, die gedaan zijn onder de noemer ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’ is gedacht aan een niet reële titel ‘koop of gebruiksrecht telecombuis’ komt betekenis toe bij de waardering van de aannemelijkheid van de door Paarlberg aangevoerde argumenten voor de drie wel gebruikte titels.
8.3.2 De commissies en winstrechten Een tweede beoogde titel die rond februari 2003 is geopperd is de betaling van commissies voor bemiddeling bij onroerendgoedtransacties. Hier is sprake van een niet eerder bestaan hebbende zakelijke relatie tussen Paarlberg en Endstra. De bedoeling was om aan de Panamese vennootschap Bergheim Investments S.A. van Paarlberg gelden te betalen voor bemiddeling van Bergheim bij het tot stand komen van onroerend goed transacties van (bedrijven van) Endstra. Bergheim was al even eerder in beeld geweest als tussenschakel bij de levering van (het gebruiksrecht op) de telecombuis. In de verklaring van Endstra van 10 april 2003 bij notaris VLDJ spreekt Endstra over een ‘gefingeerde schuld van 3.857.000 euro’ aan Bergheim. Kennelijk doelde hij op de commissiebetalingen: het staat zo in de
380 381
Dossier Kolbak, blz. D5-0167 e.v. Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 19.
131
verpandingsakte.382 Uit niets blijkt dat ooit over enige andere schuld van Endstra aan Bergheim is gesproken. Maar ook uit de verklaringen van AVT en Paarlberg blijkt dat deze titel gefingeerd is. ‘Na het opstellen van de akte heb ik aangegeven dat de voorgestelde commissie betalingen aan Bergheim om fiscale en feitelijke redenen geen goede betalingsreden was. Feitelijk was dit gebakken lucht, echter de reden was de afgesproken betalingen.’, aldus AVT al op 10 juni 2004.383 AVT heeft dit ter terechtzitting van 9 april jl. bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij bij de uitwerking van de betalingen moest blind varen op wat Endstra hem aanreikte. Uit het overleg met Endstra kwam het in februari door AVT opgestelde ‘Overzicht gemaakte afspraken’ voort. Dit overzicht, aldus AVT, heeft hij doorgegeven aan Paarlberg. Hij heeft Paarlberg verteld welke bedragen onder welke titel in de komende periode zouden worden voldaan: 7 + 3 miljoen gulden voor Bayline, 15 miljoen gulden voor afkoop winstrecht uit HSIJ en 15 miljoen gulden voor winstrecht en commissie uit andere transacties. Dit deel van de verklaring van AVT staat op een essentieel onderdeel lijnrecht tegenover die van Paarlberg: immers heeft Paarlberg ontkend dat hij voorafgaand aan de volmachtverlening op 10 april 2003 van deze commissietitel heeft geweten.384 AVT heeft op de zitting voorts verklaard twijfels ten aanzien van de grondslag voor dit pandrecht te hebben gekregen, maar te zijn doorgegaan omdat het Paarlberg vooral om de zekerheid ging. Het OM begrijpt AVT aldus dat het Paarlberg dus niet zozeer om de juistheid van de grondslag ging. De titel ‘commissies’ is niet gebruikt in die zin dat er betalingen op heb plaatsgevonden. Zij is wel gebruikt in die zin dat zij ten grondslag is gelegd aan een notariële volmacht waarmee Paarlberg de mogelijkheid verwierf om een pandrecht op de aandelen van Port Greve uit te oefenen. Zelfs in de eigen lezing van de feiten van Paarlberg – namelijk waarin hij pas op de avond van 10 april 2003 kennis kreeg van de grondslag voor de volmacht – is het Paarlberg zeer kwalijk te nemen dat hij niet onmiddellijk heeft geëist dat dit zou worden teruggedraaid. Dat Paarlberg niet voornemens was de volmacht te gebruiken, zoals hij heeft verklaard, kan dit niet anders maken. Zijn handelwijze doet denken aan die met betrekking tot de Escrow Agreement, eveneens uit 2003: een document waaruit op zichzelf geen schade is ontstaan maar waarin wel een valse voorstelling van zaken is gegeven ten faveure van Paarlberg. Ten aanzien van de commissiebetalingen Bergheim als voorgenomen titel is de hierna nader te bespreken deskundige Pheijffer tot de volgende conclusie gekomen: 382
Bijvoorbeeld: dossier Enclave, blz. 3 0777. Dossier Enclave, blz. 3 608. 384 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1715. 383
132
‘De conclusie kan niet anders zijn dan dat bij het doorgaan van commissiebetalingen inzake Gran Dorado en WFC gelden aan Paarlberg zouden zijn overgemaakt waarbij de “vlag niet de lading dekt”. Paarlberg heeft immers geen enkele bemoeienis met de transacties gehad die de betaling zouden kunnen rechtvaardigen. Bij het doorgaan van de commissiebetalingen zouden deze hebben gediend als dekmantel – en daarmee is er sprake van een invulling van het criterium “verbergen of verhullen “- om gelden vanuit de invloedssfeer van Endstra naar die van Paarlberg te transfereren. Vast lijkt te staan dat Endstra met deze titel is gekomen en dat later aan de kant van zowel Endstra als Paarlberg overeenstemming bestond om deze titel te laten vallen. Daarvoor zijn andere betalingen in de plaats gekomen, in het document “gemaakte afspraken” nog omschreven als “winstrecht etc WFC”.’385 Net als bij de vorige gefingeerde titel merkt het OM op dat aan het feit dat voor nog te verrichten betalingen is gedacht aan een niet reële titel ‘commissiebetalingen’ betekenis toekomt bij de waardering van de aannemelijkheid van de door Paarlberg aangevoerde argumenten voor de drie wel gebruikte titels. Ten aanzien van de twee niet voor betalingen gehanteerde titels ‘telecombuis’ en ‘commissies’ luidt de conclusie van het OM dat wat Paarlberg erover heeft verklaard niet aannemelijk is. Het feit dat over deze titels serieus is nagedacht past in de lezing van de gebeurtenissen zoals Endstra die heeft nagelaten. Het feit dat deze titels serieus zijn overwogen, en zelfs doorgedrongen tot opgemaakte documenten, is ook een aanwijzing voor het voor witwassen vereiste opzet dat aan Paarlberg wordt verweten, waarover later veel meer.
8.4 Deskundige Pheijffer 8.4.1. Uitgangspunten Hij is al aangehaald: in het vooronderzoek heeft het OM aan professor dr. mr. M. Pheijffer, hoogleraar Accountancy aan de Nijenrode Business Universiteit, een aantal vragen voorgelegd. Hem is gevraagd om op basis van het dossier en het verweerschrift van Paarlberg een oordeel te geven over de tien betalingen van Endstra aan Paarlberg, de aanvankelijke en de feitelijke titels die aan deze betalingen ten grondslag zijn gelegd, de ontvlechting tussen Endstra en Paarlberg alsmede het terugdraaien van de aandelenoverdracht van de vennootschappen Xenia, Leopard en Bayline. Over zijn rapport van 10 juli 2009 is hij ter terechtzitting van 13 april jl. uitgebreid gehoord. De verdediging zal als kritiek naar voren brengen dat de deskundige als uitgangspunt heeft genomen dat Holleeder is veroordeeld ter zake van 385
Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 21.
133
afpersing en witwassen. Daarmee zou hij bevooroordeeld zijn. Deze kritiek mist echter grond. Het OM meent dat Pheijffer ter terechtzitting overtuigend heeft verwoord waarom hij in het eerste deel van zijn rapport aandacht heeft besteed aan de uitspraken van rechtbank en hof in de zaak tegen Holleeder. In het vonnis en in het arrest is geoordeeld over de bruikbaarheid van bewijsmateriaal dat was betwist; om er zelf gebruik van te kunnen maken waren deze oordelen voor hem als deskundige van belang. En voorts is in beide uitspraken ingegaan op de lezing van de feiten volgens Endstra. Pheijffer heeft uitgelegd dat en waarom hij oog diende te hebben voor beide ‘verhaallijnen’, zowel die van Paarlberg als die van Endstra. Hij heeft voorts voldoende duidelijk gemaakt dat zijn oordeel onafhankelijk tot stand is gekomen.
8.4.2 Belang deskundige Het belang van de bijdrage van Pheijffer voor dit onderzoek bestaat volgens het OM uit drie punten: 1e. Hij maakt duidelijk dat ook bij legitieme en reële titels voor betalingen sprake kan zijn van afpersing. 2e. Hij maakt duidelijk dat dus altijd gezocht moet worden naar de werkelijkheid achter de betalingen. 3e. Hij maakt duidelijk dat en waarom hij, alle stukken in onderling verband en samenhang beschouwend, de lezing van Paarlberg ‘onwaarschijnlijk’ acht en die van Endstra ‘veel waarschijnlijker’. Ad 1e. Pheijffer heeft terecht opgemerkt dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen, niet slechts van belang is of de titels legitiem en reëel zijn. Ook bij op zichzelf legitieme en reële titels voor de tien betalingen kan sprake zijn van afpersing, en daarmee dus ook van witwassen. Immers, zo legde Pheijffer op de zitting uit, iemand kan betaling van een bestaande schuld met geweld afdwingen; dan kan sprake zijn van afpersing. Maar denkbaar is ook dat bij een betaling die wordt afgeperst gebruik wordt gemaakt van een bestaande reële titel, zonder dat de betaling feitelijk bedoeld is om de reële schuld in te lossen. Dit is een ultieme verhulling: het lijkt echt maar is het niet. Met andere woorden: waar de verdediging zich in het vooronderzoek vooral richtte op de stelling dat er wel degelijk sprake is van legitieme en reële titels voor de betalingen, is daarmee nog niet de vraag beantwoord of de betalingen zelf legitiem zijn. Dit is een belangrijk algemeen uitgangspunt. Ad 2e. Het OM heeft niettemin veel aandacht besteed aan zijn stelling dat de door Paarlberg gestelde realiteit van de titels voor de betalingen niet aannemelijk is. Dat was logisch en nodig, omdat het verweer van Paarlberg in vrijwel alles geheel op zichzelf staat, en er bijzonder veel op is af te dingen. Het is echter niet doorslaggevend, aldus Pheijffer. Als naast de door Paarlberg gepresenteerde werkelijkheid die van Endstra wordt gelegd – die zich immers ook in het dossier aandient – rijst als vanzelf de vraag: is op basis van de uiterlijke feiten en omstandigheden meer te zeggen voor de ene
134
of voor de andere werkelijkheid? Daarover gaat het meer inhoudelijke deel van het rapport van Pheijffer. Ad 3e. De zojuist opgeworpen vraag wordt door Pheijffer inhoudelijk beantwoord, niet alleen ten aanzien van de gebruikte titels, ook ten aanzien van de niet gebruikte. Die laatste spelen zelfs een niet onbelangrijke rol in de totale beoordeling van beide lezingen van de gebeurtenissen. Pheijffer gaat er bij de beoordeling van de titel ‘aflossing lening HSIJ’ van uit dat deze titel op zichzelf legitiem is. Ter terechtzitting verduidelijkte hij dit standpunt: omdat hij geen harde aanwijzingen ziet voor kwijtschelding, althans het niet meer bestaan van de lening, heeft hij aangenomen dat de lening in 2002 nog bestond. Niettemin roept de lezing van Paarlberg over de aflossing door Endstra – nog los van de aanwijzingen van afpersing – bij Pheijffer de nodige vragen op: waarom Endstra zou aflossen, waarom niet vanuit HSIJ is afgelost, waarom niet aan Marpollo is afgelost, waarom eerst naar andere titels is gezocht. Vragen waarop geen redelijk antwoord is te bedenken.
8.4.3. Conclusies Pheijffer Ten aanzien van de aflossing van de lening als titel is Pheijffer tot de volgende conclusie gekomen: ‘De aflossing van de lening roept – bij gebrek aan logica van de aflossing van de lening door Endstra – an sich al de nodige (waaronder de hiervoor geformuleerde) vragen op. In combinatie met het feit dat voor betaling van een bedrag tussen de 30 en 40 miljoen guldens is gezocht naar titels en daarbij ook gefingeerde titels in het spel zijn geweest, acht ik het onwaarschijnlijk dat de aflossing van de lening op normale wijze tot stand is gekomen. Veel waarschijnlijker is daarom (…) de samenhang van de aflossing met de afpersing en het witwassen waarvoor Willem Holleeder op 3 juli 2009 door het Hof is veroordeeld. Ik wijs voorts op de () omschrijving van Doorenbos van witwassen waarin wordt gesproken over ‘(schijn)constructies’ en de door ondergetekende () genoemde ‘onuitwarbare kluwen van handelingen’. Dat daarvan sprake zij moge blijken uit hoofdstuk IV van het inleidend verweerschrift inzake de betalingen in verband met de lening HSY. Daaruit valt bijvoorbeeld nauwelijks eenduidig te destilleren wat de exacte omvang van de schuld is alsmede wat nu precies het te hanteren rentepercentage is.’386 Pheijffer gaat er bij de beoordeling van de tweede titel ‘afkoop toekomstige winstrechten’ van uit dat Endstra de aandelen voor 1 gulden van Ballados heeft overgenomen, dat de notariële akte een recht op winstuitkering expliciet uitsluit, dat de aandelen van de moedermaatschappij Xenia in mei 2000 386
Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 22-23.
135
binnen zijn invloedsfeer zijn gekomen, en dat daarom niet valt in te zien op welke basis een afkoop van winstrechten zou berusten. Ten aanzien van de afkoop van winstrechten HSIJ als titel is Pheijffer tot de volgende conclusie gekomen: ‘Afkoop van winstrechten is een weinig plausibele titel. Indien deze titel daadwerkelijk overeengekomen zou zijn, dan zou dat normaliter zijn vastgelegd bij de aandelenoverdracht HSIJ door Ballados aan Marpollo. Nu het nadien ter rechtvaardiging van additionele betalingen door Endstra te berde wordt gebracht – hetgeen zakelijk bezien minder of zelfs in het geheel niet rationeel is – en het in combinatie dient te worden bezien met het totale dossier, waarin ‘gezocht ‘ is naar titels en er ook gefingeerde titels in het spel zijn geweest, acht ik het onwaarschijnlijk dat de betalingen onder deze titel regulier tot stand zijn gekomen. Veel waarschijnlijker is daarom (…) de samenhang van de aflossing met de afpersing en het witwassen waarvoor Willem Holleeder op 3 juli 2009 door het Hof is veroordeeld. Ik wijs voorts op de () omschrijving van Doorenbos van witwassen waarin wordt gesproken over ‘(schijn)constructies’. Dergelijke constructies hebben vaak het karakter van ‘recht breien wat krom is’. Zo oogt ook het inleidend verweerschrift op dit punt. Hetgeen aldaar wordt aangedragen zou normaal gesproken vooraf door een verkopende partij zijn onderzocht, worden vastgelegd en worden uitonderhandeld. Nu wordt het achteraf gebruikt voor de rechtvaardiging van betalingen die blijkens de Rechtbank (deels) en het Hof (geheel) van afpersing afkomstig zijn.’387 Pheijffer gaat er bij de beoordeling van de derde titel ‘Bayline’ van uit dat deze titel meermalen en verschillend naar voren komt, onder meer in het ‘Overzicht gemaakte afspraken’ van AVT. De daar genoemde bedragen ter zake van de koopsom (7 miljoen gulden of 3.176.462 euro) en de extra vergoeding (3 miljoen gulden of 1.361.341 euro) zijn exact dezelfde die ook aan de orde zijn geweest bij de niet doorgegane buistransactie; daar betrof het een gefingeerde titel. Voorts zijn deze bedragen exact gelijk aan de eerste twee deelbetalingen die door Endstra zijn gedaan, maar dan met de omschrijving ‘deelaflossing lening S.M.IJ. in opdracht van Marpollo’. Dit is dan weer een andere, en wel de derde titel die ten aanzien van deze bedragen is gebruikt. Pheijffer constateert dat de derde betaling van Endstra aan Paarlberg van 3,4 miljoen euro als omschrijving kent: ‘Bayline’. Het bedrag van 3,4 miljoen euro en het equivalent daarvan – ongeveer 7,5 miljoen gulden – komen in de aantekeningen van Endstra voor. Ten aanzien van Bayline als titel is Pheijffer tot de volgende conclusie gekomen: ‘Het gebruik van meerdere titels bij dezelfde bedragen (de eerste twee betalingen worden aan drie titels gekoppeld: buistransactie, lening en 387
Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 23-24.
136
Bayline) en het gebruik van meerdere bedragen bij dezelfde titel (7 – 7,5 – 10 miljoen guldens) roept veel vragen op. Het past binnen het beeld dat bij de bespreking van de vorige titels is geschetst: dat het waarschijnlijk is dat de handelswijze te maken heeft met het opzetten van (schijn) constructie(s) om betalingen van in totaal tussen de 30 en 40 miljoen Nederlandse gulden te rechtvaardigen middels drie titels, te weten: aflossing lening, afkoop winstrechten en de verkoop van Bayline. De cruciale vraag is niet of deze titels rechtsgeldig waren – dat zijn ze naar mijn mening ten dele, namelijk voor zover het de lening betreft – maar is op betalingen die onder deze drie noemers tot stand zijn gekomen al dan niet door afpersing plaatsvonden.’388 Ook over het terugdraaien van de aandelenoverdrachten inzake Xenia, Leopard en Bayline heeft Pheijffer zich uitgelaten. Dit terugdraaien raakt volgens de deskundige direct de geldigheid van de titels die door Paarlberg zijn aangevoerd. Immers, door het terugdraaien van deze overdrachten is onder meer de lening van Ballados aan HSY weer in de beschikkingsmacht van Paarlberg komen te liggen, en kon er (opnieuw of alsnog) voor de aandelen Bayline worden betaald. Pheijffer heeft toegelicht dat en waarom de discussie die door de verdediging in het verweerschrift is aangezwengeld – namelijk of er juridisch een geldige overdracht had plaatsgevonden – voor hem niet doorslaggevend is. Hij hecht meer belang aan hetgeen materieel is gebeurd. Hij gaat ervan uit dat de aandelenoverdrachten op 2 mei 2000 (per fax door Paarlberg bevestigd op 4 mei 2000) rechtsgeldig zijn geschied. Er zijn geen aanwijzingen dat er geen wilsovereenstemming was tussen Paarlberg en Endstra (inzake Xenia en Bayline). Hetzelfde geldt voor HE inzake Leopard. Nauwelijks valt in te zien dat Willem en HE die overdracht niet zouden hebben aanvaard. Zo werden vanuit hun invloedssfeer de nota’s voor het beheer van de ondernemingen voldaan. Pheijffer merkt op dat het terugdraaien heeft plaatsgevonden kort voordat de betalingenstroom op gang kwam. ‘Een betalingsstroom die uiteraard door beide partijen verklaard zou moeten kunnen worden. Het opzetten van een (schijn) constructie waarbij de aandelen Xenia van Endstra teruggaan naar Paarlberg past daarbij. Onder Xenia hangt immers Ballados en deze entiteit bezat ooit een belang in HSY. Voorts was er sprake van een lening door Ballados aan HSY. Het doen alsof er geen overdracht in mei 2000 zou hebben plaatsgevonden levert Paarlberg een mogelijkheid op alsnog om aflossing van de lening te verzoeken en zoals is geschied ook de titel winstrecht HSY te gebruiken.’ Hij komt meteen daarna ten aanzien van het terugdraaien van de aandelentransacties Xenia, Leopard en Bayline tot de volgende conclusie:
388
Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 24-25.
137
‘Paarlberg had aldus een belang bij het terugdraaien, Endstra geenszins. Terugbetaling van de lening in de richting van Paarlberg zou bijvoorbeeld simpelweg niet aan de orde zijn zolang Xenia/ Ballados binnen de invloedssfeer van Endstra zaten. Plausibeler is dan ook de notariële verklaring van 10 april 2003 op dit punt, waarin Endstra kort gezegd heeft verklaard dat hij in december 2002 is gedwongen Xenia om niet (terug) over te dragen aan Paarlberg. Door die overdracht en die inzake Bayline werd het mogelijk de drie eerder besproken titels voor de betalingsstromen te gebruiken.’389
8.4.4. Conclusie Het OM is van oordeel dat uw rechtbank de conclusies van de deskundige kan overnemen. Mede op basis daarvan kan tot het oordeel worden gekomen dat de lezing van Paarlberg die hierboven in 7 punten is besproken, niet aannemelijk is.
8.5 Afkomstig van enig misdrijf In de inleiding over witwassen heeft het OM reeds aangegeven dat het ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ervan uitgaat dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen afkomstig zijn van de afpersing van Willem Endstra door Willem Holleeder. Wij hebben u er ook op gewezen dat het niet noodzakelijk is thans het gehele Kolbakproces over te doen. De beschuldiging jegens Paarlberg betreft het witwassen van de genoemde tien betalingen, door ze voorhanden te hebben terwijl hij wist dat ze van enig misdrijf afkomstig waren. Dat is een zelfstandig delict. Voldoende is als uw rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier tot de conclusie kan komen dat deze geldbedragen afkomstig zijn van ‘enig misdrijf’. En daarvoor is veel bewijs voorhanden. In hoofdlijnen zijn de bewijsmiddelen te verdelen in de volgende vier categorieën: -
de CIE-gesprekken en dagboekaantekeningen van Endstra, verklaringen van getuigen, verklaringen van de verdachten, processen-verbaal van bevindingen en andere schriftelijke stukken.
8.5.1 De CIE-gesprekken en dagboekaantekeningen In grote lijnen heeft Endstra in zijn achterbankgesprekken verteld dat hij wordt afgeperst door ‘de groepering Holleeder. Hij doelt daarbij telkens op het 389
Rapportage prof.dr.mr. M. Pheijffer RA, 10 juli 2009, blz. 26.
138
driemanschap Holleeder, DS en SH. De onderlinge rangorde is niet steeds even helder: DS is de baas, maar ook de rechterhand van SH, en deelt met Holleeder de lakens uit. Ze waren met hun drieën de baas390. DS was er in het begin bij, en zei toen een keer: nou, je hoeft niet meer te betalen. Het is over. Weet je wel, voegt Endstra eraan toe. Endstra zegt door DS zelf te zijn bedreigd op het advocatenkantoor391. SH en DS doken in het najaar van 2003 weer op in de woorden van Holleeder. Dat maakte Endstra op uit woorden als: ‘Dat zal de ouwe niet leuk vinden dat je niet meer betaalt’. En: ‘Weet je dat ik DS niet eens durf te zeggen dat je dat laatste beetje nog niet betaald hebt’392. Endstra zegt SH met Holleeder te hebben ontmoet in oktober 2003. SH stelde hem toen een ultimatum: als Endstra vóór 1 januari 2004 € 5 miljoen betaalde, zou hij ervan af zijn393. Endstra geeft naast Holleeder dus ook DS en SH een plaats in de afpersing. Tot op heden is er echter onvoldoende aanvullend bewijs voor hun betrokkenheid, zoals dat bewijs er bij Holleeder wel is. Steun geeft echter de verklaring van TVDB, die ook Willem, DS en SH als samenwerkend trio kent; DS is de rechterhand van SH394. Volgens BZ zag Endstra ze als driemanschap, met Holleeder als primus inter pares; hij bedoelde met ‘ze’ altijd deze drie. Anderen noemde hij altijd gewoon bij naam395.
In het kort heeft Endstra over de manier waarop hij werd afgeperst het volgende tegen drie CIE-rechercheurs verteld. Holleeder bedreigde Endstra meermalen met de dood van anderen (zoals KH, JW of LB).396 Hij liet Endstra, soms door tussenkomst van MK, meermalen naar het Amsterdamse Bos komen om over de betalingen te praten, doorgaans onder bedreigingen; daartoe behoren soms opmerkingen als: je hoeft niet meer te betalen, ga maar naar de politie, kijken wat er gebeurt, en bedreigingen met het afpakken van Endstra’s bedrijven en, erger, van het leven van Endstra zelf, zijn familie en zelfs zijn dochtertje. Soms verwijst Holleeder naar iemand die is geliquideerd, zoals BL, in relatie tot ‘die ouwe’ die Endstra binnen twee tellen kan vermoorden. Endstra merkt op dat Holleeder hem altijd alleen spreekt.397 In het verslag van het 1e gesprek op 20 maart 2003 wordt door de CIE genoteerd dat Endstra ervan overtuigd is dat als hij niet meer kan betalen hij zal worden geliquideerd. Tot op dat moment zou hij een heel groot vermogen 390
Dossier Kolbak, blz. D4-0021 (2e gesprek, 03 april 2003), D4-0078 (5e gesprek, 15 mei 2003), D4-0104 (6e gesprek, 05 juni 2003). 391 Dossier Kolbak, blz. D4-0133 (7e gesprek, 24 juni 2003), D4-0151/0152 (7e gesprek, 24 juni 2003). 392 Dossier Kolbak, blz. D4-0234 (11e gesprek, 20 oktober 2003). 393 Dossier Kolbak, blz. D4-0253/0255 en 0259 (12e gesprek, 11 november 2003). 394 Dossier Kolbak, blz. G1-139 19. 395 Dossier Kolbak, blz. G1-283 36, 63. 396 Dossier Kolbak, blz. D4-0010 (2e gesprek, 03 april 2003), D4-0035 (3e gesprek, 10 april 2003), D4-0126/0129 (7e gesprek, 24 juni 2003), 397 Dossier Kolbak, blz. D4-0068 (5e gesprek, 15 mei 2003), D4-0118 (6e gesprek, 05 juni 2003), D4-0091 (6e gesprek, 05 juni 2003), D4-0126, 0127, 0128, 0148, 0153 (7e gesprek, 24 juni 2003), D4-0155, 0156, 0162, 0167 (8e gesprek, 01 juli 2003), D4-0205, 0206, 0208 (10e gesprek, 27 augustus 2003), D4-0255 (12e gesprek, 11 november 2003).
139
aan Holleeder en DS hebben moeten overmaken; het Heineken losgeld noemde Endstra vergeleken daarbij een ‘goedkoop rondje’398. Feit is dat op dat moment Endstra al vier betalingen heeft gedaan van totaal ruim 9,4 miljoen euro. Aan de 3e betaling van 3,4 miljoen euro op 28 februari 2003 aan Ballados, en aan de 4e betaling van 1,5 miljoen euro op 14 maart 2003 aan de T-rekening refereert Endstra onmiskenbaar in zijn aantekeningen.399 Ook bij andere betalingen is een duidelijke relatie naar de gesprekken met de CIE en/of de aantekeningen te vinden. Er is een uitgebreid proces-verbaal over geschreven400, waaraan wij het volgende ontlenen: - In het 2e gesprek van vrijdag 4 april 2003 vertelt Endstra dat Holleeder ‘vorige week () dinsdagavond’ voor de deur stond; hij zou KH en ‘dinges’ doodschieten als Endstra niet betaalde. Een week later, op 2 april 2003 maakte Endstra 900.000 euro over naar de rekening van Ballados; later vermeldde hij dit in zijn overzichtje.401 - In het 3e gesprek van 10 april 2003 wordt gerefereerd aan de deadline van 1 mei402 die Endstra na overleg tussen AVT en Paarlberg werd gegeven om te betalen. - In het 4e gesprek van 16 april 2003 zegt Endstra dat hij die nacht om half twee weer ‘visite’ kreeg, ‘een beetje onder druk houden noemen ze dat’, zei hij onderkoeld. Hem werd gezegd dat het restant nog 20 miljoen gulden was. Twee dagen later maakte Endstra 450.000 euro over naar de rekening van Ballados. In zijn aantekeningen is het bedrag vermeld, de datum is in één geval niet goed leesbaar (de recherche interpreteert 21 april maar na de 2 staat iets doorgekrast.403 - In het 5e gesprek op 15 mei 2003 vertelt Endstra dat hij die avond moet opdraven in het Bosplan; ‘dan zal hij wel weer vragen hoe is het met dat geld’. In zijn aantekeningen schrijft Endstra bij donderdag 15 (mei) dat hij om 20 uur Willem Holleeder in het bos heeft gezien, dat hij vrijdag een fax moet sturen dat al het geld van Akragon (ongeveer 1,7 miljoen) naar Ballados gaat. In een andere aantekening schrijft Endstra dat hij 1,5 miljoen euro inzake Akragon op 26 mei heeft overgemaakt naar Ballados. Het bedrag is inderdaad gestort vanaf een rekening waarop enkele dagen eerder een groot bedrag van Akragon was gestort.404 - In het 6e gesprek van 5 juni 2003 vertelt Endstra dat Holleeder hem heel onlangs weer heeft gevraagd ‘wanneer hij het volgende geld kreeg’.405 Kennelijk gebeurt er dan even niets. - In het 7e gesprek van 24 juni 2003 zegt Endstra dat hij die dag weer door Holleeder is bedreigd. Hij wilde 7 miljoen euro, gewoon via de bank naar een 398
Dossier Enclave, blz. 2 0713. Dossier Kolbak, blz. D5-0028. 400 Dossier Enclave, blz. 2 0681-0699. 401 Dossier Kolbak, blz. D4-0010, Dossier Enclave, blz. 2 0713 (en blz. 2 0710: ‘900. Baly 1 April’). 402 Dossier Kolbak, blz. D4-0038 (3e gesprek, 10 april 2003). 403 Dossier Kolbak, blz. D4-0045 en 0052 (4e gesprek, 16 april 2003), Dossier Enclave, blz. 2 0710 en 2 0713. 404 Dossier Kolbak, blz. D4-0068 (5e gesprek, 15 mei 2003), Dossier Kolbak, blz. D5-0024 (deze blz. uit de aantekeningen is kennelijk per abuis niet in dossier Enclave opgenomen), en Dossier Enclave, blz. 2 708 en 2 1999. 405 Dossier Kolbak, blz. D4-0091 (6e gesprek, 05 juni 2003). 399
140
zakenrelatie van hem. De naam wilde Endstra nog even voor zich houden. In zijn op dat moment nog geheime aantekeningen schreef Endstra bij 22 juni (twee dagen eerder dus) dat hij naar IJmuiden was ontboden en dat Holleeder 10 miljoen euro wilde van het WFC, dat in Frankfurt bij Port Greve stond; Endstra moest dat overmaken naar een T-rekening van Paarlberg. Hij had echter slechts 2,8 miljoen overgemaakt naar Ballados. Of de datum van 22 juni klopt weten we niet, feit is dat Endstra op 26 juni 2,8 miljoen euro overmaakte naar de T-rekening. Hij vermeldde dit ook in zijn staatje bij ‘26-6‘.406 - in het 9e gesprek van 15 juli 2003 zegt Endstra dat Holleeder hem had aangesproken op de vondst van kastjes in zijn auto door de politie; Endstra moest niet denken dat hij dan niet hoefde te betalen. Verderop in dit gesprek herhaalt hij dit: Endstra was dan wel even gestopt met betalen, maar hij moest niet denken dat hij daarmee wegkwam, nu hij – in de ogen van Holleeder – de politie van die kastjes had verteld. Drie dagen later betaalde Endstra 400.000 euro op de rekening van Ballados. - tot slot zegt Endstra in het 13e en in het 14e gesprek (op 5 en 18 december 2003) dat hij een deadline heeft van 1 januari 2004, waarop hij 5 miljoen moet hebben betaald. Op 24 december 2003 betaalde Endstra 2 miljoen dollar op de rekening van Xenia op Curaçao.407 Uit de relatie die Endstra in de gesprekken in samenhang met de aantekeningen overduidelijk legt tussen de afpersing door Holleeder, de betalingen aan Paarlberg, en de periodieke boosheid van Holleeder als er te weinig of niet op tijd is betaald, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat Paarlberg in opdracht van Holleeder het geld in ontvangst moest nemen. De verdediging kan tegenwerpen dat de dagboekaantekeningen van Endstra niet steeds eenduidig zijn in de getallen die gekoppeld zijn aan woorden, naar het OM meent: titels voor betaling of aanduidingen van bankrekeningen. Daar kan echter tegenover worden gesteld dat de aantekeningen zijn gemaakt in een periode dat de titels voor betalingen en de daaraan te koppelen bedragen, zoals wij hebben gezien, nogal eens wijzigden. Terug naar de gesprekken. Over die relatie tussen Holleeder en Paarlberg, de druk die Holleeder op Paarlberg moet hebben gezet, spreekt Endstra als hij het heeft over de route van het geld. Weliswaar noemt hij geen namen, maar in samenhang met de aantekeningen en de verklaringen van JVDH en BZ is het duidelijk. Het geld staat bij anderen, aldus Endstra: ‘die mensen hebben zogenaamd dat geld, maar dat is niet van hun. () zij worden onder druk gezet om daaraan mee te doen’408. Als hij in het 3e gesprek op 10 april 2003 refereert aan iets wat die dag is gebeurd, zegt Endstra op de vraag of hij uit de hoek van Holleeder werd gebeld: ‘indirect wel, hele nette mensen ()’409.
406
Dossier Kolbak, blz. D4-0126, 0129-0130 (7e gesprek, 24 juni 2006), Dossier Enclave, blz. 2 0706 en Dossier Kolbak, blz. D5-0028. 407 Dossier Kolbak, blz. D4-0250 (13e gesprek, 05 december 2003) en D4-0279 (14e gesprek, 18 december 2003). 408 Dossier Kolbak, blz. D4-0009 (2e gesprek, 03 april 2003). 409 Dossier Kolbak, blz. D4-0038 (3e gesprek, 10 april 2003).
141
Het OM merkt op dat Endstra dit voorval in zijn aantekeningen per abuis heeft gedateerd op 11 april 2003410. Endstra heeft gezegd, en er zijn verklaringen die het bevestigen, dat hij zijn aantekeningen, na diefstal van het origineel, later opnieuw heeft uitgewerkt.411 Volgens Endstra worden ‘zeer nette mensen () als een soort stroman gebruikt’. Eén van die kanalen betreft een mijnheer die zogenaamd zou zijn geholpen412. In dit laatste verband – er wordt een probleem bedacht, je wordt geholpen en vervolgens afgeperst – merkt Endstra in een volgend gesprek op: ‘Ik denk dat hij het geleerd heeft van de heren Sam en John. Dat hoor ik’413. Dit past precies in Mieremet’s eigen ontboezeming in De Telegraaf van begin september 200, over hoe hij met Klepper zakenmensen afperste414. Endstra geeft de sleutel tot de Paarlbergbetalingen pas in het 5e gesprek. Niet zo vreemd, hij nam vreemde politiemensen in vertrouwen, wetend dat de tactische politie op hem rechercheerde. Het kostte tijd om vertrouwen te winnen om iets meer te zeggen: ‘() je moet het wel zo zien dat er dus gewoon normale betalingen gebeuren, en die mensen geven dat ook niet aan Holleeder. Die houden, die bewaren het voor hem’415. Endstra moet het geld dus via de bank overmaken416, naar een zakenrelatie van Holleeder. En Endstra herhaalt in het 7e gesprek zijn sleutelopmerking: ‘En die man die houdt dat, die bewaart het dan weer voor hem. () Ik weet denk ik wel wie dat is, ja. En ik denk dat die man () ik kan me niet voorstellen dat die man weet waar die mee bezig is. Snap je wat ik bedoel?’ Endstra bevestigt het vermoeden dat hij denkt dat die man ook in de tang zit. Wie het is? ‘Dat wil ik nog heel even voor me houden’, waarna Endstra grinnikt.417 Iets verderop in dit 7e gesprek praten Endstra en CIE-er Van Looijen even langs elkaar heen. Van Looijen suggereert dat er betalingen via JDM zijn gegaan, waarna hij refereert aan een door de politie verijdelde ontvoering. Endstra reageert daarop met: ‘ik weet helemaal niet waar het over gaat’. Hij wil niet zeggen om wie het gaat: ‘laat me dat nou even voor me houden, want als, weet je, dan lig ik morgen in de grond. () de vorige keer heb ik jullie gezegd dat het via () loopt. () een hele nette, respectabele iemand, heb ik jullie verteld. Een mediaman, heb ik je ook nog verteld’.418 Hoewel Van Looijen heeft verklaard dat Endstra het een keer over Endemol heeft gehad419, blijkt dit niet uit onze gespreksfragmenten. En vast staat dat volgens HE het bedrijf nooit zaken heeft gedaan met een bedrijf van Van den
410
Dossier Kolbak, blz. D5-0005 en 0020. Dossier Kolbak, blz. D4-0236 (12e gesprek, 11 november 2003), G1-29 003 (AE), G1-283 63 (BZ). 412 Dossier Kolbak, blz. D4-0054 (4e gesprek, 16 april 2003). 413 Dossier Kolbak, blz. D4-0092 (6e gesprek, 05 juni 2003). 414 Dossier Kolbak, blz. H-1236. 415 Dossier Kolbak, blz. D4-0083 (5e gesprek, 15 mei 2003). 416 Dossier Kolbak, blz. D4-0127 (7e gesprek, 24 juni 2003), D4-0209 (10e gesprek, 27 augustus 2003). 417 Dossier Kolbak, blz. D4-0127, 0129/0130 (7e gesprek, 24 juni 2003). 418 Dossier Kolbak, blz. D4-0134 (7e gesprek, 24 juni 2003). 419 Dossier Kolbak, blz. G1-299 06. 411
142
Ende of De Mol420. Van Looijen moet zich dus hebben vergist; het enige dat we zien is dat Endstra één keer de naam van JVDE gebruikt heeft: ‘Ik denk dat er nog wel iemand anders ook is, een heel andere grote bekende Nederlander, die een beetje in zijn greep zit. Maar daar komen jullie wel op als jullie met een plannetje komen. () Nou, ik denk eh… JVDE. [Op de opmerking van Van Looijen: ik zei net toch al: media, reageert Endstra met:] Ja, maar ik bedoelde een andere media.’421 Dat is in al zijn geheimzinnigheid wel duidelijk: een andere man dan JVDE, iemand van ‘een andere media’. Gelet op de onmiddellijke link tussen de betalingen van Endstra aan Paarlberg en de afpersing door Holleeder, die we in de nog te bespreken verklaringen van JVDH zien, moet Endstra hier gedoeld hebben op de voormalige eigenaar van Mediamax. We zien ook van alle onverklaarbare betalingen dat zij maar één bestemming hebben: bankrekeningen die direct zijn te relateren aan Paarlberg. Daarbij verdient opmerking dat de rekening van Ballados in januari 2002 is en dat van de 11,6 miljoen euro die daarop tot 5 januari 2004 wordt ontvangen 11,2 miljoen afkomstig is van Endstra.422 De bankrekening van Xenia kent slechts één ontvangen bedrag: de betaling van Endstra van 2 miljoen dollar.423 Alleen de T-rekening kent wel enkele andere ontvangsten.424 Vastgesteld kan worden dat de door Paarlberg gebruikte rekeningen uitsluitend of vrijwel uitsluitend zijn gebruikt om geld van Endstra te ontvangen en door te sluizen. Terug naar de achterbankgesprekken. Waarom Endstra de naam van de ‘mediaman’ niet heeft willen noemen weten we niet. Was hij bang een spoor weg te geven, dat de politie via een omweg weer bij Endstra zelf zou brengen, iets wat hij nadrukkelijk niet wilde? Of wilde hij Paarlberg (ook) sparen? Feit is dat BZ heeft verklaard dat de naam van Paarlberg op kantoor taboe was425. Terug naar de nette mensen die voor Holleeder zouden houden, bewaren. Endstra vervolgt: ‘En () vervolgens gaat hij dat geld daar gewoon laten staan. Hij zal dat niet ophalen. () dat is gewoon, net als bij de bank’426. Dit verklaart volgens het OM waarom er geen directe link is gevonden tussen de gelden die bij Paarlberg terecht zijn gekomen en Holleeder. De tijd was er kennelijk nog niet rijp voor en de latere aandacht van politie en justitie voor de betalingen hebben dit verstoord. Overigens is dit voor de strafwaardigheid van Paarlberg ook niet relevant. Dit wordt nog maar eens bevestigd in een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de zaak Palm Invest. De rechtbank overweegt in deze zaak onder meer: (…) dat voor het verwijt van witwassen voldoende is dat de dader het van misdrijf afkomstige geld voorhanden heeft gehad en de bestemming van het geld irrelevant is.(…).427 420
Dossier Kolbak, blz. G1-22 139. Dossier Kolbak, blz. D4-0028 (2e gesprek, 03 april 2003). 422 Dossier Kolbak, blz. AE 9-0001-4 en AE 10-0011 e.v. 423 Dossier Kolbak, blz. AE 9-0004 424 Dossier Kolbak, blz. AE 9-0062-69. 425 Dossier Kolbak, blz. G1-283 41. 426 Dossier Kolbak, blz. D4-0201 (9e gesprek, 15 juli 2003). 427 Rechtbank Amsterdam, 22 april 2010, LJN: BM 1907. Onderstreping door ons, MZ en JP. 421
143
Endstra vertelt over een valse titel voor betaling, de aankoop van een holle buis van Schiphol naar Zandvoort. Het zijn dus ‘witte betalingen’, aldus Endstra in het 11e gesprek.428 Dat er werd gezocht naar titels blijkt niet alleen uit de buistransactie. Ook andere mogelijkheden zijn de revue gepasseerd. In het 12e gesprek op 11 november 2003 zegt Endstra: ‘Als laatste, hij wou dus 130 spoorwagons, die wou hij dus overnemen, die zou hij dan kopen op krediet en nooit betalen, () dan was ik er dus vanaf (). Ik wil er ook vanaf. Ik wil liever niet vermoord worden hoewel ik dan daarna waarschijnlijk ook vermoord word.’429 En pal hierna: ‘Toen had ik een dossier meegegeven, dat had meneer MK opgehaald, () dus () ik zeg doe het maar dan ben ik er meteen vanaf, klaar, en toen kwam die terug () dat dossier bracht die terug, nadat die dus dat verhaal had gehoord, dus hij durfde het niet meer, schijnbaar, hij zegt nee, het lijkt me niet zo’n goed idee in deze situatie () dus nou wil die het weer op een andere manier geregeld hebben, en ik krijg dus weer uitstel tot hij een nieuw plan bedacht heb ().’ Op de vraag van de CIE of het zou ophouden: ‘Nee, houdt niet op en dat weet ik ook wel, dat is ook het frustrerende aan het geheel.’ Tot slot over de achterbankgesprekken: Endstra zag MK als een belangrijke handlanger van Holleeder, vooral in relatie tot de speelhallen op de Wallen. Endstra heeft die hallen, in zijn visie van Holleeder, verkocht aan MK – later noemt hij het: afgegeven, omdat hij de panden zelf voor MK heeft gefinancierd. Maar Endstra noemde hem ook ‘boekhouder’ van Holleeder. MK heeft hem meermalen gevraagd naar het Amsterdamse Bos te komen, waarna Endstra dan weer een bedreigend gesprek met Holleeder had. Ook vertelt Endstra over betrokkenheid van MK bij de betalingen aan Paarlberg.
8.5.2 MK Dit brengt ons even op een zijpad. Het OM ziet MK als een belangrijke schakel tussen Paarlberg en Holleeder. Zoals we zullen zien heeft MK namens Holleeder contacten met Paarlberg en AVT onderhouden in verband met enkele betalingen. Daar waar de deskundige Pheijffer ter terechtzitting meermalen ten aanzien van de uitvoering en begeleiding van de transacties refereerde aan de twee ‘adjudanten’, te weten AVT namens Paarlberg en JVDH namens Endstra, ziet het OM nog een derde adjudant: MK namens Holleeder. Voor de goede orde: wij gaan hier niet in op de strafrechtelijke verwijtbaarheid van MK bij de afpersing of bij het witwassen. Hij is hiervan door het gerechtshof op 3 juli 2009 vrijgesproken. We zullen slechts zijn feitelijke betrokkenheid benoemen, zoals die uit diverse getuigenverklaringen naar voren komt. Over deze betrokkenheid is ook door MK en Holleeder zelf verklaard. Zij betwisten – kort gezegd – grotendeels het beeld dat door de getuigen wordt geschetst. Het Hof overweegt ten aanzien hiervan echter als volgt:
428
Dossier Kolbak, blz. D4-0061 (5e gesprek, 15 mei 2003), D4-0233-II (11e gesprek, 20 oktober 2003), D4-0263 (13e gesprek, 05 december 2003). 429 Dossier Kolbak, blz. D4-0236 (12e gesprek, 11 november 2003).
144
‘Het Hof acht de stellingen, waarop die betwisting is gebaseerd niet overtuigend. Zo is niet aannemelijk dat voor de verdachte de noodzaak bestond om bij herhaling afspraken tussen Holleeder en Endstra te arrangeren, al helemaal niet nu niet valt in te zien waarom tussen deze twee geen directe communicatie mogelijk was. Ook de uitleg over de achtergronden van de ontvangst van een enveloppe met een groot contant bedrag aan euro’s acht het Hof niet plausibel. Evenmin is de noodzaak van inzage in documenten van de transacties in verband met het WFC aannemelijk geworden.’
De relatie tussen MK en Holleeder is een oude. Zij hebben elkaar naar eigen zeggen ontmoet toen Holleeder na zijn detentie in 1993 kwam werken in de gokhallen van RG. MK was daar toen al lange tijd werkzaam en had zich opgewerkt tot bedrijfsleider. Sindsdien kennen MK en Holleeder elkaar. De betrokkenheid van Holleeder bij de gokhallen alsmede de nauwe relatie in deze tussen MK en Holleeder blijkt ook uit diverse tapgesprekken in de zaken Citypeak (1996), Domino (2000) en Calkta5 (2000-2001). Daaruit blijkt dat Holleeder een belangrijke stem had in de bedrijfsvoering en dat MK zich dienstbaar jegens Holleeder opstelde.430 Holleeder en MK hadden in die periode van medio jaren ’90 vrijwel dagelijks contact. Holleeder informeerde veelvuldig bij MK naar de saldi op zijn bankrekening, naar facturen, belastingen en dergelijke. Ook verzocht hij MK veelvuldig om even ergens naar toe te komen, om met hem te spreken. MK deed altijd wat Holleeder hem in dat verband vroeg. Toen Holleeder in 1995 naast zijn werkzaamheden in de gokhallen ook het erotisch museum pachtte – tot eind 1996 – deed MK hiervoor de boekhouding. Beiden hebben dat erkend; het was volgens beiden de enige keer dat MK als boekhouder voor Holleeder heeft gefungeerd. Verder zou MK slechts als vriendendienst af en toe wat administratie voor Holleeder hebben gesorteerd. Bij de rechter-commissaris in het Kolbakonderzoek zei MK: ‘Het enige wat ik gedaan heb, was dat ik wel eens bankafschriften op volgorde legde’.431 Zowel in Kolbak als in Enclave zijn processen-verbaal opgemaakt betreffende de activiteiten van MK voor Holleeder.432 Hieruit, en uit de verklaringen van de getuigen R en GH, blijkt dat MK en Holleeder op dit punt niet de waarheid hebben gesproken. Holleeder maakte wel degelijk gebruik van MK als ‘boekhouder’, tot in ieder geval eind 2003. En zo stond MK ook meer algemeen bekend, zijn stellige ontkenning ten spijt. Endstra noemde MK in zijn gesprekken met de CIE een aardige jongen, maar ook: de boekhouder en stroman van Holleeder.433 TVDB zegt in zijn verklaring van 26 januari 2005 dat MK het geld van Holleeder op zijn naam had staan en diens boekhouding beheerde.434 JVDH verklaart op 18 mei 2004 dat MK een beetje de loopjongen van Holleeder was en de hallen voor Holleeder hield.435
430
Dossier Kolbak, blz. AE-2-0016, 0029, 0032, 0033, 0037, 0055, 0071, 0072, 0078, 00104 (onderzoek Citypeak). Ook wijzen wij op de telefoongesprekken opgenomen in Dossier Enclave, blz. 2 2560 e.v. 431 Dossier Kolbak, blz. C4-3-005. 432 Dossier Enclave, blz. 2 1424 e.v. 433 Dossier Kolbak, blz. D4-0099/0100 (6e gesprek, 05 juni 2003), D4-0128 (7e gesprek, 24 juni 2003), D4-0266 (13e gesprek, 05 december 2003). 434 Dossier Kolbak, blz. G1-139 25. 435 Dossier Enclave, blz. 4 0291.
145
Getuigen DP, LDW en HE duiden MK aan als boekhouder van Holleeder.436 Ook EVD en BZ noemen MK een stroman van Holleeder.437 AE ten slotte noemt MK een loopjongen en handlanger.438 Uit het Kolbakonderzoek is gebleken dat MK als tussenpersoon fungeerde tussen Holleeder en Endstra. MK speelde een rol bij het arrangeren van ontmoetingen tussen Holleeder en Endstra. Endstra heeft daar meermalen over verteld en geschreven; Holleeder en MK hebben dit ter terechtzitting in hun eigen zaken in grote lijnen bevestigd. Daarnaast is MK in ieder geval twee maal, namelijk in mei 2003 en in december 2003, op het kantoor van Endstra geweest in verband met een betaling aan Paarlberg. Met name het bezoek in mei 2003 past naadloos op de betalingen inzake de afpersing. We verwijzen naar de aantekeningen van Endstra op dit punt439 en de daarmee samenhangende getuigenverklaring van HE440. Maar ook JVDH sluit er nauw op aan. In mei 2003 verkocht Endstra zijn belang in het World Fashion Centre. Uit de opbrengst stortte hij geld naar Ballados, oftewel naar Paarlberg. JVDH heeft verklaard dat MK de betalingsopdracht hiervoor wilde zien. Blijkbaar, aldus JVDH, om aan Holleeder te laten zien dat de betaling ook had plaatsgevonden. JVDH verklaarde dat het niet alleen even een check was: ‘Ten tijde van de WFC-deal was hij vaak op kantoor, hij zat aan de lange tafel in de buurt van Daniëlle, dan zat hij ook in stukken te lezen.’441 Endstra schrijft in zijn dagboekaantekeningen bij 16 mei 2003 dat MK op kantoor stukken over het WFC heeft ingezien.442 JVDH heeft FB gebeld, en Endstra heeft MK nog aan de lijn gehad. JVDH heeft al vroeg in het onderzoek, zonder de aantekeningen van Endstra te kennen, kennelijk dezelfde lezing gegeven als Endstra. Uit de dagboekaantekeningen van Endstra, gedateerd 22 en 26 juni 2003 blijkt bovendien dat Endstra door Holleeder (en MK) ter verantwoording is geroepen. In plaats van 10 miljoen had Endstra slechts 2,8 miljoen euro overgemaakt naar Ballados. De rest moest hij nog overmaken naar de Trekening van Paarlberg.443 Tijdens het achterbankgesprek van 1 juli 2003 vertelt Endstra dat hij de week ervoor door MK ergens werd ontboden, waarna hij daar door Holleeder werd gemaand snel te betalen, omdat anders alles fout zou gaan met Endstra. (…) Ik had dus vorige week 7 ton en 1,2 zullen betalen. Toen heb ik aan MK kopieën van die overmaking van de zeven ton gegeven. Alleen die bank heeft het niet uitgevoerd (). Vrijdag belde MK helemaal gespannen weer op. Van eh.. () ik moet je spreken. () morgen wil die me dus effe weer spreken () Nou, dan krijg ik weer: je moet betalen().
436
Dossier Enclave, blz. 4 0248-0250 (DP), Dossier Kolbak, blz. G1-30 012/013, Dossier Kolbak, blz. G1-22 013, 125 en 139 (HE). 437 Dossier Kolbak, blz. G1-21 002 e.v. en blz. G1-283 066. 438 Dossier Kolbak, blz. G1-29 001 e.v. en 029 e.v. 439 Dossier Kolbak, blz. D5 0007. 440 Dossier Kolbak, blz. G1-22-125. 441 Dossier Enclave, blz. 4 0328. Dossier Kolbak, blz. G1-180 39. 442 Dossier Kolbak, blz. D5 0007 en 0024. 443 Dossier Kolbak, blz. D5 0008 en 0025.
146
444
Deze verklaring van Endstra sluit aan bij zijn aantekeningen van 26 juni 2003.
MK heeft op 24 februari 2006 bevestigd dat hij een controle inzake de transactie met het WFC op het kantoor bij Endstra heeft gedaan, maar zegt dat hij dit deed omdat hij nog een vordering had op Endstra in verband met de overname van de gokhallen. Dit komt evenwel niet overeen met de opmerkingen en aantekeningen van Endstra. Bovendien spreken diverse getuigen over de benarde financiële positie waarin Endstra op dat moment verkeerde. Het is onaannemelijk dat Endstra tussen de bedrijven door ook nog een persoonlijke vordering van MK wilde en kon verrekenen. Niet valt in te zien waarom MK met zijn relatief zeer geringe vordering op dat moment een zodanig bevoorrechte positie zou hebben, dat hij de stukken van een miljoenentransactie als het WFC zou mogen inzien. Bovendien blijkt uit de vaststellingsovereenkomst betreffende de overdracht van de gokhallen dat er in het geheel geen vordering meer bestond van MK op Endstra. Zoals gezegd, ook het Hof te Amsterdam achtte deze verklaring niet aannemelijk. Maar MK kwam niet alleen bij Endstra op kantoor. AVT heeft verklaard – ook ter terechtzitting van 9 april jl. nog – dat MK bij hem op kantoor is geweest om stukken te brengen. MK werkte volgens AVT voor Endstra. Dit lijkt een verkeerde conclusie. Er zijn meerdere getuigen uit de directe omgeving van Endstra die verklaren dat dit niet zo is. JVDH heeft dit ook nog eens uitdrukkelijk ontkend tijdens zijn verhoor op dezelfde zitting. Wat wel duidelijk is, is dat MK betrokkenheid had bij de specifieke betalingen van Endstra aan Paarlberg. AVT verklaart hierover, onder meer bij de rechter-commissaris: ‘Het ging over zaken die op dat moment speelden tussen Paarlberg en Endstra. Daar waren op een bepaald moment stukken nodig, dan wel informatie over bijvoorbeeld de bankrekening van Ballados, die ik doorgegeven heb aan Endstra. In een aantal gevallen is dat via MK gelopen.’445 De reden hiervoor laat zich raden, ongeacht of AVT dat wist: Holleeder had er kennelijk belang bij. Ten slotte is MK later ook bij Paarlberg op kantoor geweest. Getuige AM verklaart op 30 oktober 2007 over een bezoek van MK aan Paarlberg tussen april 2004 en april 2005. Zij zegt dan: ‘De man, MK, kan ik mij nog wel herinneren omdat hij enerzijds niet in de agenda stond (en dat gebeurde maar zelden) en omdat hij anderzijds niet helemaal paste in de entourage waarin wij werkten. Ik weet nog dat de afspraak tussen MK en Paarlberg niet in de agenda stond, die ik altijd van Jan–Dirk bijhield. Ik had de indruk dat Paarlberg wat verbaasd was dat MK er was.’446 444
Dossier Kolbak, blz. D4-0155 (8e gesprek, 01 juli 2003). Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1265. 446 Dossier Enclave, 1e aanvulling blz. 0005. 445
147
En in 2008 bij de rechter-commissaris: ‘Later is MK nog een keer geweest, volgens mij om iets af te geven of op te halen. Die afspraak stond toen ook niet in de agenda. Ik weet dat omdat ik het gecheckt heb. Ik ben erg stipt en ik wilde kijken of ik wat gemist had. De tweede keer kwam Lucien mij weer waarschuwen. Ik meen dat Paarlberg toen op kantoor in bespreking was en ik heb het Paarlberg toen gemeld. De meeste afspraken stonden altijd in de agenda, voor zover ik mij kan herinneren. Deze afspraken stonden niet in de agenda. Tussen de eerste en de tweede keer zat een paar weken. Het speelde in het najaar 2004 begin 2005. Ik vond die MK een raar figuur, een onguur type. Hij hoorde niet thuis op Bolenstein.’447 Een en ander zou te maken kunnen hebben met de hypotheek van Wilbury voor de Wallenpanden, zoals Paarlberg heeft verklaard. Wat opvalt is dat MK deze bezoeken kennelijk onaangekondigd deed, en deze contacten niet, zoals mocht worden verwacht, via AVT heeft laten lopen. Immers, AVT onderhield de contacten met MK over de hypotheek van MK. Op basis van het vorenstaande kan in ieder geval enigerlei betrokkenheid van MK worden vastgesteld bij enkele betalingen van Endstra aan Paarlberg, die deel uitmaken van de afpersing van Endstra door Holleeder en het daarmee gepaarde witwassen door Paarlberg. Bovendien kan worden vastgesteld dat MK in – en voorafgaand aan – de ten laste gelegde periode diverse hand- en spandiensten voor Willem Holleeder heeft verricht. Uit het dossier komt voorts naar voren dat MK op geen enkele wijze administratief of als postbode voor Endstra werkzaam was. Ook aan Paarlberg verleende hij geen diensten. Op basis hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat MK zich namens Holleeder met de transacties heeft bemoeid, en zo een link tussen Paarlberg en Holleeder vormde.
447
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1116.
148
8.5.3 Getuigenverklaringen BZ Terug naar de bewijsmiddelen voor afpersing. We zagen dat Endstra zich tegenover de CIE veelvuldig heeft uitgelaten, en dat op onderdelen – zijn aantekeningen en de positie van MK – al bevestiging voor zijn woorden is te vinden. Een belangrijk bewijsmiddel dat er sprake is geweest van afpersing als bron van geld bij Paarlberg wordt gevormd door de verklaringen van de getuige BZ. BZ heeft, in een periode dat de achterbankgesprekken van Endstra nog niet bekend waren, veel en gedetailleerd verklaard over zijn kennis en zijn redenen van wetenschap over de afpersing van Endstra. Behoudens dat BZ wist dat Endstra dergelijke gesprekken had gevoerd, kende hij de inhoud van de achterbankgesprekken niet. Aan zijn verklaringen mag groot gewicht worden toegekend, zij zijn bijzonder gedetailleerd en getuigen van een objectieve blik op wat hij heeft waargenomen; hij maakt het noch voor Endstra noch voor Holleeder mooier of lelijker dan het was. Het feit dat hij zowel van horen zeggen van Endstra, als uit eigen ondervinding veel heeft kunnen verklaren dat overeenkomt met de gesprekken van Endstra en de CIE, geeft de verklaringen van BZ gewicht. Dat BZ ook in de positie was om veel te horen en te zien blijkt uit diverse verklaringen. Volgens HE vertrouwde zijn broer BZ448. Het contact was intensief en vertrouwd449. AE heeft op zich geen goed woord voor BZ over, maar weet wel dat BZ op de hoogte was van de afpersing van zijn oom450. Secretaresse PLC heeft gezegd dat BZ haar heeft verteld dat Wim deadlines had, dat hem de dood boven het hoofd hing als hij niet zou betalen. In verband met deze problemen had BZ haar verteld dat Holleeder daarbij betrokken was451. WP noemde BZ een vertrouwenspersoon van Endstra452. DP zei dat BZ in de nadagen erg close was met Endstra453, en ook Endstra’s laatste vriendin SVS verklaarde dat Endstra in haar korte periode met hem vaak met BZ belde454. BZ heeft verklaard dat Endstra hem medio maart 2003 op kantoor een A4-tje heeft laten zien met een pakket aan eisen: ‘kijk, dat willen ze hebben’, was wat Wim erover zei. BZ herinnerde zich de inhoud niet meer precies, maar wel: ongeveer vijf onderwerpen in korte beschrijvingen, bedongen zekerheden en een betalingsschema. ‘Wim zei niet veel tegen mij omdat Wim dacht dat hij op kantoor werd afgeluisterd’. Later hoorde BZ van Endstra dat het om totaal ongeveer 60 miljoen ging. Omdat Endstra altijd in guldens rekende vermoedde BZ dat het om 60 miljoen gulden ging. ‘Dit incident met het briefje wat Wim mij liet lezen, was tezamen met het incident op het kantoor van M 448
Dossier Kolbak, blz. G1-22 23 en 139 en AE 21 0019. Dossier Kolbak, blz. Z-04-002. 450 Dossier Kolbak, blz. G1-29 022 en 033. 451 Dossier Kolbak, blz. G1-24 021 en 025. 452 Dossier Kolbak, blz. G1-51 026 en 030. 453 Dossier Kolbak, blz. G1-47 093. 454 Dossier Kolbak, blz. AE 21 0103. 449
149
advocaten, voor mij een belangrijke gebeurtenis inzake de bedreigingen.’455 BZ herinnerde zich scherp dat Endstra hem heeft verteld dat het betalingsschema in principe inhield: elke eerste dag van een nieuw kwartaal456. Vanaf februari 2003 merkte BZ dat er vrijwel continu ‘een heel ernstig liquiditeitsprobleem’ in het bedrijf bestond.457 Het OM merkt op dat hetgeen BZ verklaart over het A4-tje met eisen naadloos aansluit op het ‘Overzicht gemaakte afspraken’, zoals het door AVT is opgemaakt. AVT heeft dit document naar eigen zeggen ergens rond februari 2003 opgemaakt, er staan inderdaad vijf onderwerpen op, met bedongen zekerheden en een betalingsschema. Voor Endstra, zoals hij het aan BZ verteld, was dit dus het betalingsschema waarlangs hij werd afgeperst door Holleeder. BZ herinnerde zich dat het onder meer een verpanding van aandelen Port Greve BV betrof. Begin 2003 was Endstra bij een notaris geweest om iets onder dwang te ondertekenen458. Dit past precies bij Endstra’s opmerkingen bij de CIE en in zijn aantekeningen459. Ook wat BZ verklaart over de investering in een maatschappij ter ontwikkeling van bijzondere kabels, die een kat in de zak bleek te zijn, klopt vrijwel precies met wat Endstra heeft verteld over het buisproject460. Endstra heeft BZ ook verteld over de rol van Paarlberg. ‘Wim zei mij dat Paarlberg er tot hier in zat; hij bedoelde ‘tot aan zijn nek’ want Wim maakte daarbij een gebaar van zijn hand tegen de onderkin’. Paarlberg zou gechanteerd worden, iets wat ook JVDH heeft verklaard.461 Endstra maakte wit geld over naar Paarlberg. BZ verklaart hierover: ‘Wim heeft mij één keer gezegd hoe het liep. Hij maakte geld over naar Paarlberg. Wim sprak in personen, niet in precieze bedrijven, dus via welke rekening het ging weet ik niet. Het geld ging vervolgens van Paarlberg naar de Antillen en daar werd dan weer een project bijgezocht.’ JVDH wist hier ook van, aldus BZ; hij heeft in de 2e helft van 2003 en in 2004 met hem over de door AVT bedachte constructies gesproken.462 Er valt nog veel meer uit de verklaringen van BZ te putten. Zij grijpen op veel kleine details in wat anderen hebben verklaard. Maar voor de vaststelling dat Endstra door Holleeder is afgeperst en betalingen aan Paarlberg heeft gedaan, is deze essentie voldoende. Daarmee zijn deze verklaringen een belangrijke ondersteunend bewijsmiddel voor de constatering dat de gelden uit de tenlastelegging afkomstig zijn van enig misdrijf.
455
Dossier Kolbak, blz. G1-283 20. Op blz. 66 herhaalt BZ het bedrag van 60 miljoen. Dossier Kolbak, blz. G1-283 75. 457 Dossier Kolbak, blz. G1-283 77. 458 Dossier Kolbak, blz. G1-283 70. 459 Dossier Kolbak, blz. D4-0038 (3e gesprek, 10 april 2003), D5-0005 en 0020. 460 Dossier Kolbak, blz. G1-283 43, D4-0061 (5e gesprek, 15 mei 2003). 461 Dossier Enclave, blz. 4 0296. 462 Dossier Kolbak, blz. G1-283 41, 44, 69 en 71. 456
150
8.5.4 Getuigenverklaringen algemeen Er zijn tal van verklaringen waaruit, zeker in samenhang met elkaar gelezen, blijkt dat Endstra werd afgeperst door Holleeder. Zonder dat deze getuigen alle details kenden van hoe Endstra werd afgeperst, hebben ze allemaal van hem of van iemand in zijn omgeving stukjes ervan gehoord. In onderling verband en samenhang beschouwd – en dat mag, want deze getuigen verklaren nergens in strijd met elkaar, of over geheel verschillende gebeurtenissen – kan uit al deze verklaringen een vrijwel compleet beeld worden verkregen van de bedreigingen onder invloed waarvan Endstra de laatste 1½ jaar van zijn leven geld aan Holleeder (lees: Paarlberg) betaalde. In vogelvlucht gaat het om de volgende 22 getuigen: AS, BE, GFK, EVD, HE, PLC, DR, AE, KH, AE, YK, EDW, HP, DP, LB, WP, HVH, RC, SVS, mr. AB en – last but not least – JVDH en AVT. Wij stippen hier slechts enkele punten aan uit deze lange reeks van verklaringen. AS, lange tijd de levenspartner van Endstra, maakte de afpersing van Endstra van zeer dicht bij mee. Heel bijzonder blijven de dreigende woorden die zij eind 2003 uit de mond van Holleeder zelf heeft gehoord: ‘ () dat als Wim maar zou doen wat Holleeder hem vertelde, er niets zou gebeuren’463. Hoewel zij kennelijk niet van alle ins en outs op de hoogte was, kan zij wel uit eigen wetenschap verklaren over een aantal verschijnselen en gebeurtenissen die typisch passen bij afpersing. Meer dan eens heeft zij aan Endstra gevraagd ‘of het nou nog niet was afgelopen. Toen zei Wim: ze moeten weer meer, ze moeten weer meer. () Ik vroeg: hoeveel moet je dan nog, gaat het over vier, of over tien, of over één miljoen. Maar daar gaf hij dan geen antwoord op. [Op de vervolgvraag voor wie het geld bedoeld was, antwoordde AS:] Volgens mij had het met Holleeder te maken, of voor tussenpersonen464. Wim had het wel steeds over een ‘hij’. Die noemde hij dan die schurk of die boef. Hij bedoelde daar altijd Holleeder mee. Ik heb hem ook wel eens gezegd dat hij moest toegeven dat hij door Holleeder erin geluisd was. Hij heeft toen toegegeven dat hij erin geluisd was’. AS heeft van BZ en van JVDH gehoord dat Endstra uiteindelijk een bedrag van € 32 miljoen aan afpersgeld heeft betaald.465 HE heeft veel van zijn broer gehoord en diens gedrag en de problemen binnen het bedrijf ten gevolge van de afpersingen gezien. Hij is net als BZ een belangrijke getuige omdat Wim Endstra hem in de loop der tijd veel vertelde, zij het wellicht dat HE minder gedetailleerd heeft kunnen verklaren. Maar de essentie is glashelder: Endstra werd afgeperst door Holleeder, bedreigd met de dood van hem zelf maar ook familieleden, en heeft betalingen verricht die niet klopten. HE heeft ook eigen spaargeld aan Wim gegeven ten behoeve 463
G1-11 014, 033 en 041 Op blz. G1-11 042 zegt AS dat zij met tussenpersonen bedoelt ‘mensen die Wim van informatie voorzagen’. De enige betekenis voor hier is dat AS kennelijk niet doelt op een tussenpersoon zoals Paarlberg. 465 AE 21 0161. 464
151
van Holleeder. Hij heeft van Wim gehoord over de bedreiging op het advocatenkantoor.466 AE hoorde van zijn oom Wim regelmatig over de bedragen die deze aan Holleeder moest betalen. Hij heeft een keer een bedrag voor Holleeder aan MK gegeven. Hij zag aan Endstra als hij weer met Holleeder had gesproken, dan zag Endstra er verslagen uit. Als MK op kantoor kwam, kwam hij voor Holleeder.467 AE heeft tamelijk veel conclusies getrokken, dat is in zijn verklaring bij de rechter-commissaris naar boven gekomen, maar er blijft genoeg over wat hij zelf heeft geconstateerd en meegemaakt; en dat is voor het bewijs bruikbaar. BE hoorde van iemand anders dat het bedrijf financieel werd ‘leeg getrokken’, en toen zij Wim erop aansprak omdat zij uit het bedrijf wilde stappen, vertelde hij haar van de afpersing door Holleeder, dat achter hem nog veel meer aan hing, en dat zij naar buiten toe vooral niets bijzonders mocht laten merken. Zij erkent veel van horen zeggen te weten, maar: ‘het is wel zo dat je er ook in zit. Je merkt de veranderingen in doen en laten, Je merkt de spanningen ()’. Van MD met wie ze bevriend was hoorde zij dat ze, als zij eruit wilde, haast moest maken468. GFK verklaart vooral indirect: RVE heeft hem verteld dat Holleeder een meester is in het creëren van gevaar dat hij dan zelf oplost, Endstra heeft hem verteld van het incident op het advocatenkantoor469. Aan EVD vertelde Endstra niet veel, maar wel dat hij door Holleeder werd bedreigd met de dood, onder meer in het Amsterdamse Bos; daar moest hij soms verantwoording komen afleggen. Zij zag dat Endstra met angst leefde, en hoorde dat ook van AS. Een aantal details, zoals de omvang van het bedrag dat Endstra heeft betaald, heeft zij achteraf vanuit de familie gehoord.470 De beide secretaresses hebben de randverschijnselen waargenomen, en later van anderen iets gehoord. PLC heeft de veiligheidsmaatregelen en liquiditeitsproblemen gezien. Van AS hoorde zij over de gesprekken tussen Endstra en Holleeder in het Amsterdamse Bos en het Beatrixpark, van BZ over de letterlijke deadlines.471 DR verklaarde dat op zeker moment Holleeder van Endstra niet meer op kantoor mocht komen, het was na 2001. Zij wist toen niet waarom.472
466
G1-22 118-121. Volgens HE was Wim toen nog cliënt van M. Hoewel mr. Pen toen al opgevolgd was in de strafzaak behandelde M nog wel een civiele zaak voor Endstra. Ook Wim Endstra zelf heeft gezegd dat mr. M begin 2003 nog een zaak voor hem behandelde: D4-0181, 9e gesprek, 15 juli 2003. 467 G1-29 032-034. 468 Dossier Kolbak, blz. G1-255 07, 08. 469 Dossier Kolbak, blz. G1-20 012, 013. 470 Dossier Kolbak, blz. G1-21 007/008, 016 471 Dossier Kolbak, blz. G1-24 021, 022, 025. 472 Dossier Kolbak, blz. G1-25 046.
152
KH had van Endstra gehoord dat hij werd afgeperst. Mede op zijn initiatief heeft Endstra de stap naar de CIE gezet. Pas later, ruim een half jaar vóór de dood van Endstra heeft KH van Endstra gehoord dat hij werd afgeperst door Holleeder, in samenwerking met DS en SH. Endstra noemde hem één van de fake transacties: de pijpleiding. Al daarvoor had Endstra verteld dat Holleeder zijn grootste vijand was geworden, hoewel KH ze af en toe nog wel heeft zien lopen alsof er niets aan de hand was. Endstra heeft hem verteld dat hij betreffende de afpersingen stukken bij een notaris had achtergelaten, voor het geval hem iets zou overkomen.473 AE heeft verklaard dat hij van JVDH op kantoor heeft gehoord dat het om een bedrag van 50 miljoen was gegaan. JVDH had hem verteld ‘dat bepaalde geldstromen niet klopten, en dat sommige bedragen vreemd waren. JVDH heeft mij na het overlijden van mijn vader verteld dat hij daarover mijn vader had aangesproken en dat mijn vader het verhaal had verteld over die afpersing’.474 Al had JVDH hem niet verteld door wie zijn vader was afgeperst, Alex ging uit van Holleeder. Hoewel dit een speculatie van de getuige lijkt, had hij daarvoor wel grond: eerder had hij immers al verklaard dat hij van zijn vader had gehoord dat Holleeder ‘gek of idioot was geworden, of zoiets in die richting, door het geld’.475 YK heeft van Endstra gehoord dat hij op het advocatenkantoor is bedreigd; zij heeft voorts verteld dat zij Endstra in een korte termijn zag veranderen in een oude man476. Iets wat ook door de volgende getuige is opgemerkt. EDW heeft verklaard dat Wim haar thuis eens heeft verteld dat hij werd afgeperst. Dat was een keer toen hij, anders dan gewoon, geen cash geld had om haar mee te geven voor een vakantie of een aankoop. Het was in de tijd van de overgang van de oude Endstra die zij kende, naar de nieuwe bange Wim. ‘Wim heeft zelf het woord afpersen gebruikt’.477 Het feit dat De Wit heeft verklaard dat Endstra haar nooit heeft gezegd dat het Holleeder was die hem afperste, en waarom Holleeder een nagel aan zijn doodskist was, pleit voor haar betrouwbaarheid: zij heeft haar verklaring niet mooier gemaakt dan wat zij naar waarheid heeft kunnen verklaren. Zij verklaart voorts nog: Ik heb Endstra zien veranderen van een krachtige, overheersende persoonlijkheid in een bange, angstige trieste man met een soort achtervolgingswaanzin. Ik heb hem in korte tijd 15 jaar ouder zien worden. Het omslagpunt lag in de zomer van 2003. In januari 2004 was er helemaal geen land meer met Endstra te bezeilen. Het OM merkt op dat de door EDW genoemde periode samenvalt met de periode waarin Endstra betalingen aan Paarlberg heeft gedaan. HP hoorde op kantoor dat Endstra bang was doodgeschoten te worden door Holleeder, en hij heeft van Endstra zelf een half jaar vóór diens dood gehoord
473
Dossier Kolbak, blz. G1-32 043, 47. Dossier Kolbak, blz. Z-13-004. 475 Dossier Kolbak, blz. Z-13-003. 476 G1-42 001/002. 477 G1-43 005 en 007. 474
153
dat die Holleeder wilde laten ombrengen. Na de dood van Endstra hoorde hij van JVDH over de afpersingen en de betalingen naar Curaçao478. DP heeft verklaard dat hij wist dat Endstra werd afgeperst, de woorden afpersing of bedreiging vielen niet, dat was not done. Endstra zei alleen dat hij moest betalen. DP wist dat sinds de transactie waarbij drie vennootschappen uit de relatiesfeer van Holleeder werden aangekocht, Nieuwgraaf 114 Holding BV, Leijenbergh Vastgoed BV en Koper Hofman BV479. Het OM merkt op dat dat dus in december 2002 was: toen gebeurde het incident op het advocatenkantoor, toen vingen de tien betalingen aan Paarlberg aan. DP verklaart ook dat er soms betalingen teruggedraaid moesten worden in opdracht van Endstra, omdat hij geld nodig had voor Holleeder.480 Het bedrijf werd ‘leeggeroofd’, er was geen liquiditeit meer voor transacties die Endstra normaliter zeker zou zijn aangegaan. En weliswaar was Endstra ‘niet zo’n licht als het ging om cijfers en dossiers’, maar dat was niet de oorzaak.481 LB heeft bij de recherche uitgebreid verklaard dat Endstra, die hij als vriend beschouwde, hem had verteld dat hij werd afgeperst. ‘Hij was van mening dat zolang hij betaalde hij bleef leven’. LB bevestigde eigenlijk wat Endstra over hem bij de CIE vertelde, namelijk dat het tussen LB en Holleeder totaal niet goed zat. Hij kende Endstra kennelijk zo goed dat hij al in april 2005 – toen van enig dossier naar buiten toe nog geen sprake was – tegen de politie wist te vertellen dat Endstra verklaringen had nagelaten. Zo is ook verklaarbaar dat LB van Endstra had gehoord over het incident op het advocatenkantoor. De latere intrekking door LB van zijn eerdere verklaring is niet geloofwaardig; zijn aanvankelijke verhoor is letterlijk uitgewerkt, en is duidelijk.482 WP was een jeugdvriend van Endstra; na een mindere periode in hun relatie had hij vanaf 2002 goed en steeds intensiever contact. Pas begin 2004 vertelde Endstra hem dat hij ruzie had met Holleeder en hem geld moest betalen. Endstra vertelde hem dat hij werd afgeperst, heeft nooit rechtstreeks gezegd: door Holleeder, maar gebaarde in verband hiermee wel naar zijn neus.483 HVH, al 20 jaar een vriend van Endstra: ‘() het laatste jaar stond hij heel erg onder druk, omdat hij afgeperst werd. Dat heeft hij mij gezegd. () H, zei hij, ik word afgeperst. Ik moet 20 miljoen euro betalen. Als ik niet betaal schieten ze me dood. Hij moest zich uiten tegen iemand en ik was een goede vriend van hem. () Hij zei: ik heb moeten betalen met grote bedragen. () Hij heeft geen naam genoemd. () In de gesprekken waarin Willem Endstra sprak over de afpersing, sprak hij altijd over “ze”, dus in meervoud, als hij het had over zijn afpersers. Dat vind ik wel belangrijk. Hij had het altijd over “ze”484.
478
G1-45 017,018. G1-47 090. 480 G1-47 003 en 090. Zie ook AE 20 0060 [NB: AE 20 moet worden gelezen als AE 21 0060]. 481 Dossier Kolbak, blz. G1-47 091. 482 Dossier Kolbak, blz. G1-48 0043-047. 483 Dossier Kolbak, blz. G1-51 024/026. 484 Dossier Kolbak, blz. G1-64 001/004. 479
154
RC heeft verklaard dat Endstra in 2003 vertelde over afpersing door Holleeder voor tientallen miljoenen, dat Endstra ten einde raad was.485 SVS was Endstra’s laatste vriendin. Aan haar heeft hij, hoewel in heel korte tijd, uitzonderlijk veel verteld. Er is geen aanleiding te denken dat zij het verzonnen heeft, want zij heeft er al over verklaard ver voordat er iets van het onderzoek naar buiten toe bekend werd. Zij heeft Endstra geëmotioneerd gezien toen hij over de afpersingen vertelde. Hij had haar verteld dat hij de laatste 1½ jaar voor miljoenen was afgeperst door Holleeder, dat hij dan ergens naar toe moest komen om daar te horen dat hij moest betalen, dat hij niet vrij was in zijn bewegingen, bedreigd werd met zijn familie.486 De advocaat van RE, AB, heeft verklaard over een brief die Endstra hem persoonlijk overhandigde begin december 2003. Daarin schrijft Endstra met zoveel woorden dat hij niet kan betalen omdat hij wordt afgeperst door Holleeder. Daar ging al het één en ander aan vooraf. Endstra had California Properties teruggekocht van RE, maar betaalde zijn maandelijkse termijnen vanaf eind 2002 bijzonder slecht. Endstra heeft AB in persoonlijke gesprekken verteld dat hij werd afgeperst. AB zag Endstra in de loop van 2003 veranderen van een strakke zakenman in een labiele persoon, van wie de angst van het gezicht te lezen was.487 Ten slotte zijn de getuigenverklaringen van AVT en JVDH van belang. Wie het verhoor van beiden als getuigen op 9 april jl. goed heeft beluisterd kan eenvoudig twee conclusies trekken. Ten eerste was het een juiste beslissing van de rechtbank om het verhoor van beiden in elkaars aanwezigheid te laten plaatsvinden. Gebleken is dat de wereld van verschil, die volgens de vorige verdediging tussen beiden overduidelijk was, in werkelijkheid niet tot nauwelijks bestond. AVT en JVDH hebben over opmerkelijk veel zaken in wezen hetzelfde verklaard; alleen wist AVT andere dingen dan JVDH. Ten tweede kan worden vastgesteld dat JVDH – die slechts heeft geregistreerd – een authentieke indruk heeft gemaakt, belangeloos en consistent heeft verklaard. Zijn verklaring was en is nog steeds belangrijk voor het bewijs. AVT – die een rol heeft gespeeld in het werken met gefingeerde titels – heeft op onderdelen ontwijkend verklaard, hij heeft de indruk niet kunnen vermijden dat hij met zijn verklaring soms een eigen belang diende. Hij werkt nog steeds met en voor Paarlberg. Dit neemt niet weg dat ook zijn verklaring ter terechtzitting voor het bewijs van betekenis is. Met name JVDH is vanaf het allereerste begin duidelijk, getuige zijn verklaring bij de politie op 18 mei 2004. Spontaan vertelde hij toen: ‘Ik ben in maart 2003 bij Endstra gaan werken. Ik moest zeg maar structuur gaan brengen in de financiële organisatie van de ondernemingen. 485
Dossier Kolbak, blz. G1-70 001. Dossier Kolbak, blz. AE 21 0106-0110. Zie ook: verklaring SVS bij de rechter-commissaris op 26 februari 2007, blz. G1-312-02 e.v. 487 Dossier Enclave, blz. 4 0267-0271. 486
155
Tijdens mijn werk kwam ik langzaam tegen dat we wat vreemdsoortige betalingen deden waarvan ik niet de relatie één, twee, drie kon thuisbrengen. Op grond daarvan ben ik mijn eigen onderzoekje begonnen, via wat vragen te stellen aan zakenpartners van Endstra. En op een gegeven moment werd ik ontboden bij Endstra en toen kwam het grote verhaal eruit. Dat er een afpersing speelde, dat hij een afbetaling moest doen aan mijnheer Willem Holleeder. () getracht is dit in de huidige boekhouding op een legale manier te verwerken. Er is geen, voor zover ik weet, geen schaduwboekhouding.’488 En bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in Kolbak op 7 maart 2007489, als hij hierop nader wordt bevraagd: ‘Mij wordt gevraagd omtrent mijn verklaringen dat ik in augustus/september 2003 constateerde dat ‘wij’ teveel betaalden aan Ballados, dat ik toen voor uitleg naar Endstra bent gestapt en dat toen ‘de aap uit de mouw kwam’ en het gesprek ontstond over de afpersing, dat Endstra tegen mij zei dat hij extra betalingen aan Paarlberg moest doen omdat hij werd afgeperst, en dat Holleeder daarachter zat. Endstra zei tegen mij: ‘J, het heeft te maken met afpersing door Holleeder’. Endstra zei verder: ‘Er is een bedrag van 40 miljoen en dat moet ik inlossen via de structuur van Paarlberg’. Ik vroeg aan Endstra: ‘Hoe moet ik dat verantwoorden?’. Endstra zei tegen mij: ‘Dan moet je daar een titel aan geven en contact opnemen met AVT’.’ In een latere verklaring zegt JVDH: ‘Ik heb nooit gesproken met Paarlberg alleen met AVT. Ik ben sep/oktober met Wim bij AVT geweest. Het was geen gesprek over allerlei zakelijke transacties, het ging er om hoe wij de betalingen van Wim aan Paarlberg zo in de boeken konden verwerken dat er geen vragen gesteld worden door derden met name de Belastingdienst. Daarna ben ik nog een of twee keer alleen bij AVT geweest, de gesprekken waren in Hilversum bij AVT en niet in Amsterdam. AVT wilde niet naar Amsterdam. Wij zagen AVT wel als een tegenpartij maar Wim bejegende hem zakelijk. Ik ben ervan overtuigd dat AVT wist dat het om afpersing ging en wie de achterliggende partij was. Toen ik daar met Wim was heeft AVT gevraagd of dat miljoen al was overgemaakt want Jan-Dirk had al een miljoen betaald aan de achterliggende partij. De een of twee keer dat ik er nog ben geweest was ook in 2003. Ik ben ook met AVDM bij AVT geweest maar dat ging over de verkoop van panden van ons aan het Wefora-concern. Ik had A wel op de hoogte gebracht van de afpersing van Wim. Nogmaals doel van de gesprekken waren het opstellen van titels om de betalingen af te dekken. Inderdaad waren het vreemde gesprekken. Ik heb aan AVT gevraagd hoe komt het geld bij de 488 489
Dossier Enclave, blz. 4 0287-0288 en 0293. Dossier Kolbak, blz. G1-180-27
156
achterliggende partij en toen zei hij dat Jan-Dirk dat geld privé zou opnemen. Naar mijn idee zijn er drie titels, dat is de aflossing Ballados, de aankoop van Bayline en het overige teveel betaalde geld zou dan zijn betaald voor toekomstige winstrechten HSY. Dirk Jan zou te weinig hebben gekregen toen hij terugtrad als aandeelhouder van HSY.’490 Het klopt allemaal precies. AVT en JVDH zijn beiden vele malen gehoord, bij de politie en bij de rechter-commissaris in zowel Kolbalk als Enclave Financieel. Recent ook ter terechtzitting in elkaars aanwezigheid. Op essentiële punten is hun verklaring immer consistent gebleken. Beide getuigen hebben op 9 april jl. ter terechtzitting verklaard dat zij van Endstra in de tweede helft van 2003 hebben gehoord dat hij werd afgeperst. JVDH heeft van Endstra – nadat hij hem op onverklaarbare betalingen had aangesproken – gehoord dat hij door Holleeder werd afgeperst en dat hij de betalingen via Paarlberg moest doen. Dit gold ook voor de betalingen die zijn verricht nadat JVDH in dienst was getreden. JVDH heeft AVT een keer gezegd dat Endstra werd afgeperst. AVT erkent dit te hebben gehoord en er met Paarlberg over te hebben gesproken. AVT heeft van Endstra zelf gehoord dat hij geld schuldig was aan Mieremet en aan Holleeder, en dat hij werd afgeperst. AVT kende de publicaties in de Telegraaf waarin Endstra als bankier van de onderwereld werd geportretteerd. Wat AVT bij de recherche heeft verklaard in verband met wat hij van Endstra en JVDH heeft gehoord en met Paarlberg heeft besproken over afpersing c.q. bedreiging, heeft hij ter terechtzitting op zichzelf niet weersproken.
8.5.5 Processen-verbaal van bevindingen Voor het bewijs dat de door Endstra betaalde tien bedragen afkomstig zijn van afpersing zijn ook van betekenis de processen-verbaal van achtereenvolgens de Rijksrecherche, Van Straelen en Van Looijen, en Plooij. De bevindingen van de Rijksrecherche zijn pas later neergelegd in een proces-verbaal491. Naar aanleiding van een eerder verhoor in het Amsterdamse lekonderzoek ‘Toronto’ had Endstra op 2 december 2003 naar de Rijksrecherche gebeld. Hij wilde nader vertellen hoe het TV-programma NOVA in 2002 aan vertrouwelijke stukken uit het strafdossier van Endstra had kunnen komen. Uit angst om op zijn kantoor afgeluisterd te worden – wel enigszins begrijpelijk, hij had al eens een operatie van de politie ontdekt – schreef hij spontaan op een vel papier dat hij werd afgeperst door zijn ‘tipgevers’ en dat Van Looijen ervan wist; hij wilde wel meer vertellen, maar dan in de auto. Tijdens een autorit vertelde Endstra spontaan, zonder specifieke vragen van de Rijksrechercheurs, dat hij zich door zijn ‘tipgevers’ geïntimideerd voelde. 490 491
Dossier Enclave, blz. 4 0387. Dossier Kolbak, blz. D3-0027 t/m 0036.
157
Die hadden hem zijn eigen politieverklaringen hadden laten zien. Daardoor begreep Endstra dat zij alles over hem te weten konden komen. Ook had Endstra gehoord over drie aanstaande liquidaties; hem werd gezegd dat hij het als enige wist, zodat als hij de politie zou tippen, men zou weten dat hij gelekt had. Hij bevestigde de vraag van de rechercheurs of hij doelde op de man met wie hij zittend op een bankje op de foto stond. Daardoor hoefde de naam Holleeder niet eens genoemd te worden in de auto. Door hem en zijn mensen werd Endstra doorlopend voor miljoenen afgeperst. De betalingen liepen via reguliere transacties, door hem ook wel ‘lege betalingen’ genoemd. Het OM merkt op dat deze uitdrukking extra betekenis heeft gekregen toen de betalingen van Endstra aan Paarlberg werden ontdekt. Het proces-verbaal betreffende het gesprek dat officier van justitie Van Straelen en CIE-chef van Looijen hadden met mr. M kan bijdragen tot het bewijs van de bedreiging op het kantoor aan de Herengracht, waarbij Holleeder en MM een rol hebben gespeeld492, en dat kan worden gezien als de start van diverse betalingen in verband met afpersing. Het gesprek van 2 juli 2003 met officier van justitie Plooij ten slotte, geeft aan dat de nood bij Endstra hoog was. De angst die bij dit gesprek aan de oppervlakte kwam was kennelijk groter dan de weerstand om eens één keer een beetje open te zijn tegenover het OM. Dit proces-verbaal kan voor de overtuiging van betekenis zijn493.
8.5.6 Overige documenten In het dossier bevinden zich nog een aantal stukken waarin steun kan worden gevonden voor de vaststelling dat de bedragen van Endstra afkomstig zijn van afpersing. Wij wijzen op de volgende documenten: -
492 493
Een faxbericht van mr. AB aan R, vermoedelijk zijn cliënte RE, verzonden op 29 maart 2003. Daarin merkt hij op: ‘E is gisteren naar Stein gekomen en heeft met mij persoonlijk gesproken’. Kennelijk heeft deze E gesproken over een aanstaande verkoop rond 10 april, waarmee alles kan worden afgerond. AB schrijft: ‘Hij zag er aangeslagen en opgejaagd uit’. Het bericht vermeldt dat ‘E zegt te zijn afgeperst door WH en D. Het gaat om panden en gelden! Bij dit alles zou tot mijn ontsteltenis zelfs een bekend advocaat zijn gebruikt/misbruikt. Ik wist niet wat ik hoorde’. Kennelijk heeft Endstra zelfs tegen AB verteld over zijn CIE-contact; deze verwoordde het zo in de fax: ‘E is door de CIE benaderd. Zij kunnen (willen?) niets voor hem doen’. AB besluit met op te merken dat hij het niet
Dossier Kolbak, blz. D3-0007 e.v. Dossier Kolbak, blz. D3-0012 e.v.
158
onprettig zou vinden als justitie deze fax zou onderscheppen.494 Het is dan ook een onthullend memo. BZ is, hoewel hij het stuk niet kende, gevraagd of het hem iets zei. Hij legde uit dat Endstra de naam van Holleeder steevast afkortte tot WH omdat er nu eenmaal meer Willems in zijn leven waren, en dat hij DS altijd aanduidde met DS, zodat de afkorting D zeer vermoedelijk voor die naam staat. Tijdens een gesprek in het 3e kwartaal van 2003 heeft AB tegen BZ gezegd dat hij wist van de bedreiging op het advocatenkantoor en de afpersing door Holleeder. BZ concludeerde dat Endstra hem dit moet hebben verteld495. -
De al veel genoemde verklaring die Endstra op 10 april 2003 deponeerde bij notaris VLDJ, naar aanleiding van de dwang waaronder hij een volmacht en een verpandingsakte moest ondertekenen. Endstra had zijn einde bijna profetisch voorzien, getuige de slotzin in deze verklaring: ‘Mocht ik toch worden geliquideerd dan verzoek ik notaris VLDJ deze verklaring aan de politie te overhandigen.’496 Wij zijn ons requisitoir met dit stukje geschiedenis begonnen maar het blijft nodig de essentie ervan te herhalen, omdat daarin op één dag de afpersing via nette mensen en documenten, het praten met de CIE, het neerleggen in een stuk bij een notaris en de angst voor liquidatie bijeen komen.
-
Uit een proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie in Hasselt (België) van 30 maart 2007 blijkt dat John Mieremet op 01 en 30 september en 09 december 2003, en op 10 en 22 maart 2004 gesprekken voerde met leden van deze politiedienst. Mieremet nam geen blad voor zijn mond, sprak uit dat hij een diep gewortelde haat ten opzichte van Holleeder koesterde, en dat hij zelf veel geld had verdiend met de handel in hasj. Hij zei ervan overtuigd te zijn geraakt dat Endstra niet achter de aanslag zat waarvan hij bijna het slachtoffer was. Op 22 maart 2004 vertelde Mieremet dat hij het weekeinde daarvoor een ontmoeting met Endstra had gehad op de grens bij Lommel. Endstra was bijna komen smeken om ademruimte voor zijn verplichte betalingen, hij zat met een dilemma: omdat hij werd afgeperst door Holleeder kon hij RE niet betalen, en omdat hij niet kon betalen werd beslag bij Endstra gelegd. Mieremet achtte Endstra niet te kwader trouw maar begreep dat deze klem zat; Mieremet had aan Endstra gezegd dat hij onder die omstandigheden enige pauze zou respecteren.497 De waarde van dit stuk is dat het de Telegraafpublicaties over Mieremet op onderdelen bevestigt vanuit diens eigen mond.
-
De handgeschreven brief van Endstra aan mr. AB van 2 december 2003, waarin hij schrijft dat er twee redenen zijn voor zijn achterstand in de betalingen: ‘Ten eerste is het moeilijk voor ondergetekende nieuwe financiering te verkrijgen gezien de negatieve artikelen in de media en ten
494
Dossier Kolbak, blz. H-0286. Dossier Kolbak, blz. G1-283 64/65. 496 Dossier Kolbak, blz. H-0269/0271. Bij de ondertekening is abusievelijk 2004 in plaats van 2003 genoteerd. 497 Dossier Kolbak, blz. Z-05-008/011. 495
159
tweede is veel van onze liquiditeit verdwenen aan oneigenlijke betalingen aan de hr. W. Holleeder. Meermalen zijn wij met de dood bedreigd indien wij niet betaalden. Ook is medegedeeld dat wij niet aan uw cliënt mochten betalen. Dit zou tot gevolg hebben dat ondergetekende dan wel familie van mij zou worden ‘opgeruimd’ geliquideerd. De bedreigingen houden aan en maken het mij en de familie moeilijk om op een normale manier verder te leven’498.
8.5.7 Conclusie Het OM is van oordeel dat op basis van de aangehaalde verklaringen en documenten die zich alle in het dossier bevinden, kan worden vastgesteld dat het door Endstra aan Paarlberg in tien keer betaalde geldbedrag van ruim 17 miljoen euro afkomstig is van enig misdrijf, te weten afpersing.
8.6 Opzet Bij de inleiding ten aanzien van het delict witwassen zijn we uitgebreid ingegaan op de geschiedenis van de strafbaarstelling van witwassen en de verschillende bestanddelen ervan. Het OM is van oordeel dat Paarlberg zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk witwassen. Het opzet zit verpakt in het bestanddeel ‘weten’. Bewezen moet worden dat de verdachte ‘weet dat het voorwerp – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf’. Hieronder valt – zoals reeds is opgemerkt – ook voorwaardelijk opzet: willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaarden dat men een voorwerp voorhanden heeft, dat uit misdrijf afkomstig is. Het opzet van Paarlberg op de criminele herkomst van de tien betalingen van Endstra van totaal ruim 17 miljoen euro kan – onder meer – worden afgeleid uit zijn actieve betrokkenheid bij de verhullende handelingen ten aanzien van deze betalingen. Dat verhulling niet zelfstandig ten laste is gelegd doet daaraan niet af. Wij hebben het al eerder gezegd: wie actief meewerkt aan het creëren van niet-transparante geldstromen waarbij bovendien een valse voorstelling van zaken wordt gegeven, aanvaardt op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij geld voorhanden heeft dat uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij komt dat altijd moet worden gekeken naar het geheel van handelingen, het onderlinge verband en de samenhang, niet slechts naar losse transacties of gedragingen. Het geheel aan transacties is in deze zaak zorgvuldig georkestreerd. Juist de ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties en gedragingen brengt mee dat de werkelijke aard en herkomst van de geldbedragen buiten beeld moest blijven. Alleen Paarlberg zelf moest in staat worden geacht de samenhang tussen alle transacties te zien, hetgeen tevens zijn wetenschap – en daarmee zijn opzet – aantoont.
498
Dossier Enclave, blz. 4 0270/0271.
160
Het OM wil in dit verband stilstaan bij de volgende aspecten: 1. de valse voorstelling van zaken, 2. de coördinatie van de 10 geldstromen, 3. de relatie Paarlberg – Holleeder, en 4. de al dan niet vrijwilligheid van het meewerken van Paarlberg.
8.6.1 Valse voorstelling van zaken Door Paarlberg is in dit proces meermalen aangegeven dat hij zich niet begrepen voelt en dat hij het gevoel heeft dat hij niet wordt geloofd, zowel door uw rechtbank als door het OM. Paarlberg lijkt dat vooral te wijten aan gebrek aan kennis bij justitie van zijn wereld. In zijn wereld gaan de dingen nu eenmaal anders dan justitie graag zou zien, en worden grote transacties op de achterkant van een bierviltje gedaan. Wat Paarlberg doet is als verdedigingsstrategie slim, hij verengt de strafzaak tot de wijze waarop in de vastgoedwereld, een wereld die wij niet goed zouden begrijpen, zaken worden gedaan. Maar het is een verdedigingsstrategie die niet kan slagen. De rechtbank en het OM hebben wel degelijk voldoende kennis van hoe de vastgoedwereld opereert. Door diverse getuigen is hierover ook verklaard. En ook uit al die verklaringen wordt duidelijk dat de wijze waarop Paarlberg de gang van zaken heeft gepresenteerd niet logisch is. Ja, er worden bij wijze van spreken grote zaken op de achterkant van een sigarendoosje gedaan, maar ze worden daarna vastgelegd, al dan niet bij de notaris. Bij het vaststellen van de waarde van vastgoed wordt – juist om discussie te voorkomen – gebruik gemaakt van taxateurs. En bij ontvlechting worden afspraken op papier gezet. De kern van het verweer van Paarlberg is dat Endstra liegt en dat Paarlberg de waarheid spreekt. Maar die waarheid is volgens het OM niet meer dan de waarheid volgens Paarlberg. Het OM onderschrijft wat deskundige Pheijffer daarover zegt: een achteraf geconstrueerde werkelijkheid. Als de verhalen van Endstra en Paarlberg met elkaar vergeleken worden, dan valt op dat voor het verhaal van Endstra in het dossier in ruime mate bevestiging kan worden gevonden. Wij zijn hierop al uitgebreid ingegaan. De waarheid volgens Paarlberg daarentegen kan alleen bestaan als over een aantal onlogische en onwaarschijnlijke gebeurtenissen wordt heen gestapt. En dat doet Paarlberg moeiteloos. Zonder volledig te willen zijn geven wij enkele voorbeelden hiervan: 8.6.1.1 De buistransactie Terwijl in het verweerschrift nog stellig werd ontkend dat Paarlberg bij het verzinnen van deze betalingstitel enige betrokkenheid heeft gehad, erkende Paarlberg dit uiteindelijk volmondig. Deze titel heeft hij nota bene zelf aangedragen. Hij heeft AVT gevraagd uit te zoeken of het juridisch en fiscaal wel kon. AVT heeft verklaard dat het deze titel moest worden van Paarlberg, dat hij vervolgens voorbereidingen heeft getroffen in de vorm van het 161
opstellen van stukken, en vervolgens tot de conclusie is gekomen dat dit fiscaal niet kon. Een nuanceverschil, maar wel belangrijk. De verklaring van AVT past beter in de feitelijke gang van zaken rond de buistransactie; de overeenkomsten waren al getekend door Endstra. En wat zegt Paarlberg als hij hiermee wordt geconfronteerd? ‘Ja, dat is wel raar, ik weet ook niet waarom AVT dit zo heeft gedaan.’ 8.6.1.2 Terugdraaien aandelenoverdracht Een ander voorbeeld is het terugdraaien van de aandelentransacties. Volgens Paarlberg was het nooit de bedoeling om de aandelen over te dragen voordat Endstra zou hebben betaald. Het dossier bevat vele aanwijzingen dat er wel degelijk en correct is overgedragen (in 2000), maar dat dit (met dubieus tot stand gekomen en vermoedelijk onjuist gedateerde stukken) is teruggedraaid (in 2002). Ook op deze gang van zaken past het verhaal van Endstra veel beter dan de waarheid volgens Paarlberg. De waarheid volgens Paarlberg kan alleen maar bestaan als er weer een aantal hobbels wordt genomen. Hoe kan het dat er toch is overgedragen, zoals blijkt uit de brief van 4 mei 2000 van Paarlberg zelf? De reactie van Paarlberg is: ‘Foutje van het trustkantoor.’ Heeft u dat nooit meer gecontroleerd? De reactie van Paarlberg is: ‘Nee, dat was achteraf wel beter geweest.’ Hoe past dit verhaal bij het feit dat de brief is gedateerd op 4 mei 2000 en de aandelen per 2 mei 2000 zijn overgedragen? De reactie van Paarlberg is: ‘ach, daar heb ik overheen gelezen, alsof u bij elke brief meteen naar de datum kijkt.’ Waarom werden de bedrijven niet meer in uw bedrijvenstructuur opgenomen? De reactie van Paarlberg is: ‘dat vind ik ook raar, ik heb dat overzicht niet gemaakt.’ Dan is er nog de hobbel dat Endstra na mei 2000 gewoon heeft betaald voor het beheer van de vennootschappen, geheel passend bij de daadwerkelijke overdracht. De reactie van Paarlberg is: ‘ik had met Endstra afgesproken dat hij de kosten zou voldoen omdat hij te laat was met betalen.’ We hoefden het eigenlijk niet te vragen: dit staat uiteraard niet op papier. Paarlberg gaat eraan voorbij dat zijn antwoord iedere logica mist: Endstra zou de lasten moeten dragen van een vennootschap die hij nog niet heeft. Als deze lijn consequent zou worden doorgetrokken zou men verwachten dat Endstra ook de lusten zou ontvangen van de vennootschappen die hij nog niet had. Maar dat is nu net het rare: bij de verkoop van Bayline werd – althans in de waarheid van Paarlberg – juist een extra vergoeding afgesproken ten laste van Endstra en ten behoeve van Paarlberg van maar liefst 3 miljoen gulden, omdat er inmiddels een waardestijging zou hebben plaatsgevonden. Uiteraard zonder enig stuk ter onderbouwing van dit bedrag.
8.6.1.3 De HSIJ-lening Endstra heeft gezegd dat hij een onvolwaardige lening moest terugbetalen. Paarlberg heeft verklaard dat de lening wel volwaardig was en dat hij er nooit afstand van zou doen. Letterlijk verklaarde Paarlberg hierover bij de rechter-
162
commissaris op 8 april 2009: ‘ik ben toch geen gekke Henkie (…)?’ De logische vraag is dan: hoe komt het dat deze lening niet meer in de boeken voorkwam, noch in de vermogensopstellingen ten behoeve van de banken? De reactie van Paarlberg ter terechtzitting: ‘je hoeft toch niet alles aan de banken door te geven.’ 8.6.1.4 De winstrechten Er is buiten het verhaal van Paarlberg geen enkele indicatie dat winstrechten een reële toekomstige post zijn geweest, laat staan dat over de afkoop ervan is gesproken. Dat op winstrechten in 1999/2000 geen enkel vooruitzicht kon bestaan wordt onderbouwd door stukken en verklaringen. Dat er wel degelijk sprake zou zijn van ontwikkelingspotentieel en daaruit voortvloeiende winstrechten, aldus Paarlberg, werd door hem ‘onderbouwd’ met een uitspraak van GFK in de Vaarkrant uit De Telegraaf van 9 september 2006. Paarlberg ging er gemakshalve aan voorbij dat GFK bij de rechtercommissaris in 2008 meer gedetailleerd en anders heeft verklaard. Ook verklaarde Paarlberg ter terechtzitting dat hij had gehoord dat de BAM 40 à 45 miljoen euro zou willen betalen voor de haven. Paarlberg heeft tot op heden niet verklaard van wie hij dit heeft gehoord, hij refereerde slechts vaag aan een verklaring van BE. In die verklaring is niets hieromtrent te lezen.499 Enkele media publiceerden daarna ook andersluidende berichten: zowel mw. Endstra als de BAM ontkennen het gerucht na erop te zijn gewezen. Maar ook als er altijd al ontwikkelpotentieel in de haven zou hebben gezeten, dan nog is niet aannemelijk dat Paarlberg hier recht op zou hebben. De notariële akte van overdracht is er duidelijk over. Er werd verkocht met inachtneming van de balanswaarde van dat moment, na de overdracht was er niets meer over en weer te vorderen en partijen verklaarden dat er geen aanspraken op winstuitkering zijn. Wat is de reactie van Paarlberg: ‘ach, daar heb ik overheen gelezen, het was een standaardakte. De afspraak met Endstra die had ik toch op papier.’ Maar het papier is er niet meer. En toen kwam Paarlberg ter terechtzitting met een terloopse verrassing: ene meneer TC van de Rabobank zou het papier in 2002 hebben gezien. Dit is opmerkelijk, het vermeende papier speelt immers al jaren een hoofdrol in deze procedure. Op de vraag aan Paarlberg waarom hij niet eerder met dit verhaal is gekomen, antwoordde Paarlberg: ‘u heeft mij dat nog niet eerder gevraagd.’ Net zoals het OM niet eerder had gevraagd of de kunsthandelaar EV nog wel leefde. Maar ook de opmerking over TC blijkt een losse flodder. De heer TC, door een journalist gebeld, heeft gezegd zich hiervan niets te kunnen herinneren. Maar Paarlberg moet in zijn versie van de waarheid nog een hobbel nemen. De vraag komt op hoe het kan dat AVT heeft verklaard twijfels te hebben gehad bij de titel ‘afkoop winstrechten’ omdat deze titel pas later opkwam, nadat hij de telecombuis en de commissies had afgekeurd. De reactie van Paarlberg is: ‘AVT spreekt hier niet de waarheid.’ 499
Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1605.
163
En zo neemt Paarlberg de ene na de andere hobbel. Als AVT verklaart dat hij het ‘Overzicht gemaakte afspraken’ en de inhoud van de notariële akte van 10 april 2003 met Paarlberg heeft doorgesproken, zegt Paarlberg: ‘AVT liegt.’ Hetzelfde als bij getuige PVZ; hoezeer diens verklaring ook aansluit bij die van FB en zelfs bij die van zijn in allerijl voorgedragen getuige JBW, als PVZ verklaart over een gesprek tussen hem en Paarlberg, waarin Paarlberg hem vraagt hoe hij van Holleeder af kan komen, reageert Paarlberg met: ‘PVZ liegt.’ Als AVT verklaart dat Paarlberg hem heeft verteld over een bezoek in Londen van ‘de man met de grote neus’, waarvan Paarlberg onder de indruk was, is de reactie van Paarlberg: ‘AVT zal dat wel niet goed begrepen hebben.’ Het zijn enkele van de meest in het oog springende voorbeelden waaruit duidelijk naar voren komt dat Paarlberg een valse voorstelling van zaken blijft geven over hoe de geldstromen nu daadwerkelijk zijn verlopen. En waarom. Hij blijft bij zijn eigen waarheid en schuift alles wat hem in deze lezing niet welgevallig is terzijde. Telkens als Paarlberg ter terechtzitting werd geconfronteerd met verklaringen of stukken uit het dossier die niet stroken met zijn lezing, ontwijkt hij de vraag, deelt hij de verbazing van de vraagsteller, verschuilt hij zich achter onwetendheid, schuift hij de verantwoordelijkheid af op anderen of beticht hen simpelweg van leugens. Het OM meent dat Paarlberg kennelijk iets te verbergen heeft. En wel: de echte waarheid. En dat is jammer.
8.6.2 Coördinatie van de geldstromen Door de politie is uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop de geldstromen van Endstra binnen de bedrijven van Paarlberg hun weg hebben gevonden500. Hierbij vallen uiteraard met name op de doorboekingen van de gelden richting autobedrijf Van Asselt (maar liefst 2,15 miljoen van de ruim 17 miljoen euro gaat hierheen) en de geldstroom waarmee uiteindelijk de hypotheek aan MK wordt verstrekt voor de zgn. Wallenpanden, ten bedrage van 3,75 miljoen euro. Wat vooral opvalt is de snelheid waarmee de bedragen hun weg vinden door de bedrijvenstructuur van Paarlberg, waarbij bovendien de gelden van buitennaar binnenland lopen en omgekeerd.501 Een korte opsomming: 1e. Het eerste bedrag van ruim 3 miljoen euro, ontvangen op 30 december 2002 op de rekening van Ballados bij de Fortis bank in Nederland, wordt op 3 januari 2003 – 4 dagen later dus – weer doorgeboekt naar de Zwitserse Trekening van Paarlberg privé. Deze coderekening is niet herleidbaar tot een persoon. 2e. Het tweede bedrag van ruim 1,4 miljoen euro, ontvangen op 10 januari 2003 op de Balladosrekening, wordt na 5 dagen doorgeboekt naar de Trekening in Zwitserland. 500 501
Dossier Enclave, 2 0053 e.v. Dossier Enclave, 2 0050 e.v.
164
3e. Het derde bedrag van 3,4 miljoen euro, ontvangen op 1 maart 2003 op de Balladosrekening, wordt gesplitst en snel doorgeboekt. 3 miljoen euro wordt nog dezelfde dag doorgeboekt naar een privérekening van Paarlberg in Nederland, 400.000 euro gaat 10 dagen later naar de T-rekening in Zwitserland. 4e. Het vierde bedrag van 1,5 miljoen euro, ontvangen op 14 maart 2003 op de T-rekening in Zwitserland, wordt dezelfde dag nog, vermengd met het batige saldo op de rekening, doorgeboekt naar bedrijven van Paarlberg. 5e. De vijfde betaling van 900.000 euro, ontvangen op 2 april 2003 op de Balladosrekening, wordt de dag erna doorgestort naar de T-rekening in Zwitserland. 6e. Van de zesde betaling van 450.000 euro wordt op 1 mei 2003, dat is 8 dagen na ontvangst op de Balladosrekening, een bedrag van 200.000 euro doorgestort naar de Rabobank ter aflossing van een lening. 7e. De zevende betaling van bijna 1,5 miljoen euro, ontvangen op 28 mei 2003, wordt na ontvangst gesplitst, waarna dezelfde dag nog 1,1 miljoen euro wordt doorgestort naar een rekening van Cantor Holding en 400.000 euro wordt doorgestort naar Van Asselt. 8e. Ook de achtste betaling van 2,8 miljoen euro, ontvangen op 26 juni 2003 op de Zwitserse T-rekening, wordt de volgende dag gesplitst en doorgeboekt binnen de bedrijvenstructuur van Paarlberg in Nederland in twee tranches van 400.000 euro en één van 2 miljoen euro. 9e. De negende betaling van 400.000 euro, ontvangen op 21 juli 2003, wordt drie dagen later opgesplitst in een bedrag van 250.000 euro, doorgeboekt naar Infraconcepts (een bedrijf waarin Paarlberg investeerde), en een bedrag van 150.000 euro naar Van Asselt. 10e. De tiende betaling van 2 miljoen dollar ten slotte, ontvangen op een rekening van Xenia op 7 januari 2004, wordt de dag erna bijna in zijn geheel (1,5 miljoen euro is bijna 1,9 miljoen dollar) weer doorgestort naar een rekening van Paarlberg in privé, waarna enkele dagen later een bedrag van 1,1 miljoen euro wordt doorgestort naar Cantor.502 Paarlberg heeft voor de snelle doorstortingen naar binnen- en buitenland geen duidelijke verklaring willen geven; verder dan dat hij toch zelf mag weten wat hij met zijn geld doet, komt hij niet. Toch is uit dit overzicht één aspect volkomen duidelijk geworden: het is Paarlberg zelf die voor al deze overboekingen de opdracht heeft gegeven. Hij heeft dit ter terechtzitting ook verklaard. Hieruit wordt op zijn minst duidelijk dat Paarlberg exact wist elke betaling van Endstra waar en wanneer binnenkwam. De wijze waarop één en ander vervolgens door Paarlberg is doorgeboekt draagt, zeker als naar het geheel van de transacties wordt gekeken, bij aan de conclusie dat sprake is van witwassen en dat Paarlberg opzet op de criminele herkomst van het geld heeft gehad.
8.6.3 Contacten Paarlberg – Holleeder
502
Dossier Enclave, 2 2260 e.v.
165
Paarlberg heeft zelf verklaard dat hij Holleeder twee keer bij Endstra heeft gezien. Toeval of niet, beide keren moeten door een observatieteam zijn waargenomen want zowel op 2 mei 1996 als op 12 augustus 1996 werd in het onderzoek Citypeak vastgesteld dat er een ontmoeting is geweest tussen Paarlberg en Holleeder bij Endstra thuis.503 Getuige GFK heeft verklaard Paarlberg, Endstra en Holleeder gezamenlijk te hebben gezien; hij weet niet exact meer bij welke gelegenheid, het kan in de haven zijn geweest, bij een etentje of bij Endstra thuis.504 Getuige AS bevestigde eveneens contacten tussen Paarlberg en Holleeder. Zij verklaarde bij de rechter-commissaris: ‘Ik ken Paarlberg sinds ongeveer 1994. Hij kwam regelmatig bij ons thuis. Ik heb Paarlberg en Holleeder samen gezien bij ons thuis. Ze spraken elkaar aan bij de voornaam. Holleeder heeft de beveiliging van de boerderij van Paarlberg geregeld. Endstra heeft mij dat verteld.’ Hoewel Paarlberg steeds heeft ontkend dat Holleeder op welke manier dan ook bij de verbouwing of de beveiliging van de boerderij in Woerdense Verlaat betrokken is geweest, vindt de verklaring van AS steun in de recente verklaring van de getuige PVZ. Hij bevestigt wat AS, maar ook de getuigen FB en IS, al in het begin van het onderzoek hebben verklaard, namelijk op zijn minst enige betrokkenheid van Holleeder bij de beveiliging van de boerderij aan de Woerdense Verlaat. Omdat PVZ betrekkelijk veel details heeft verteld en het OM geen enkele reden ziet waarom hij die zou hebben verzonnen – hij is niet rancuneus, integendeel, hij wil Paarlberg niet belasten – citeert het OM zijn verklaring iets ruimer dan eerder is voorgehouden: ‘U vraagt mij wie de werkzaamheden op de boerderij coördineerde. In het begin was dit Willem Holleeder. Hij vertelde wat er moest gebeuren. Hij is meerdere malen bij de boerderij geweest. Dat werd langzamerhand minder. Op een gegeven moment kwam hij niet meer. Ik denk dat Holleeder een keer of tien/vijftien is geweest over een periode van twee maanden. De gehele werkzaamheden bij de woning hebben ongeveer een half jaar tot een jaar geduurd. Ik ben er gedurende deze gehele periode bij betrokken geweest. Ik heb me er over verbaasd dat Willem Holleeder hierbij betrokken was als degene die de verbouwing begeleidde/coördineerde. Ik weet wie Willem Holleeder is. Ik ben Amsterdammer en ben opgegroeid in de Jordaan. Ik ken veel jongens uit Amsterdam. Ik ken Holleeder niet persoonlijk, maar weet heel goed wie dit is. () Ik kon heel goed overweg met Paarlberg. Ik vond het een heel aardige man. Ik had op een gegeven moment regelmatig vertrouwelijke gesprekken met hem. Dit is ontstaan omdat ik ‘s ochtends regelmatig koffie met hem dronk aan de keukentafel. Ik begon namelijk meestal om een uur of zeven en kort daarna kwam Paarlberg dan uit zijn bed 503 504
Dossier Enclave, blz. 2 1212. Dossier Enclave, blz. 4 0788 en 4e aanvulling blz. 0784.
166
en bood dan aan om samen koffie te drinken. Ik snapte niet waarom hij met Holleeder in zee was gegaan en heb hem dit dan ook op een gegeven moment gevraagd. Hij zei toen tegen me dat een zakenrelatie van hem Holleeder had geïntroduceerd. Later begreep ik van Paarlberg dat dit Wim Endstra was. Ik heb Wim Endstra in mijn hele leven nooit ontmoet of gezien en heb ook nooit contact met hem gehad. Paarlberg zei me dat hij was geïntroduceerd als Willem, een ex-rechercheur. Zijn achternaam was hem niet medegedeeld. Later zei hij tegen mij dat het de Willem was die Freddy Heineken had ontvoerd. () Tijdens de gesprekken die ik met Paarlberg heb gehad heeft hij me verschillende dingen verteld. Zo kan ik me herinneren dat hij me heeft verteld dat: •
• •
Zijn vader hem een nietsnut / een nul vond en altijd tegen hem zei dat hij nooit iets zou worden. Dat hij (Paarlberg) op 14 jarige leeftijd uit huis is gegaan en dat hij zijn vader iedere twee jaar, om hem te narren, een nieuwe Bentley cadeau deed, ook al kon hij (zijn vader) er zelf niet mee rijden; Holleeder bij zakelijke vergaderingen van Paarlberg zo maar kwam binnen vallen en er dan met zijn poten op tafel bij ging zitten. Holleeder zich aan hem(Paarlberg) had opgedrongen en dat hij niet wist hoe hij hier mee om moest gaan
Paarlberg heeft me op een gegeven moment gevraagd hoe hij nou van Holleeder af moest komen. Ik heb hem geadviseerd om ten aanzien van zijn vriendin I en J zijn chauffeur open kaart te spelen betreffende Holleeder en dat hij het contact met Holleeder dood moest laten bloeden door hem langzamerhand te negeren. Paarlberg vertelde dat J heel boos op hem (Paarlberg) was geworden nadat hij dit verteld had. Paarlberg heeft me daarna verteld dat Holleeder maar bleef bellen maar dat hij dan de telefoon niet opnam. Ik heb de indruk dat Paarlberg nooit vrijwillig met Holleeder in zee is gegaan. Ik denk dat hij onder druk is gezet of zoiets. Het is een heel ander soort mens dan Holleeder.’ De verklaringen van PVZ, AS, FB en IS sluiten aan bij hetgeen getuige JBW ter terechtzitting heeft verklaard. Hij heeft verklaard op een avond in de bewuste periode (eind 1997, begin 1998) Holleeder op de boerderij te hebben ontvangen en rondgeleid zodat Holleeder een inschatting kon maken van de werkzaamheden. JBW, die verklaarde Holleeder toen nog niet te kennen, alleen als ‘Willem’, heeft dit gedaan op verzoek van óf IS óf Paarlberg zelf. Het OM acht het uitgesloten dat Paarlberg hiervan niet op de hoogte is geweest; JBW was zijn chauffeur, niet die van IS. Dat Paarlberg toen niet zou hebben geweten wie deze ‘Willem’ was, is evenmin aannemelijk; hij had Holleeder al eerder, namelijk in 1996, ten minste twee keer bij Endstra thuis ontmoet en heeft van Endstra gehoord dat dit Holleeder betrof, aan wie Endstra na diens detentie een tweede kans gunde. Uit niets blijkt dat Paarlberg tegen deze opneming door Holleeder heeft geprotesteerd. Eén en ander sluit aan bij hetgeen FB heeft verklaard, namelijk dat Holleeder een 167
plan voor de verbouwing heeft gemaakt, maar de klus niet gegund kreeg omdat hij c.q. het bedrijfje waarvoor hij werkte niet gecertificeerd was. Daarna heeft FB de klus aangenomen. Uit de diverse verklaringen komt naar voren dat Paarlberg niet de waarheid heeft gesproken over zijn contacten met Willem Holleeder. Dit past overigens bij de verdenking van witwassen: daarbij is immers van belang om de relatie tussen de pleger van het gronddelict en degene die gelden witwast zo ondoorzichtig mogelijk te houden. In dit verband past ook de rol van MK, waarover wij het al hebben gehad. In de visie van het OM onderhield MK namens Holleeder contact met Endstra, JVDH en AVT in verband met de betalingen. Direct contact moest kennelijk worden vermeden. In dit verband dient ook het bezoek van ‘de man met de grote neus’ in Londen worden gezien. Hoewel Paarlberg heeft betwist dat hij tegen AVT heeft gezegd dat hij bezoek heeft gehad van ‘de man met de grote neus’, hecht het OM op dit punt meer geloof aan de verklaring van AVT. In de wijde omgeving van Endstra is, zoals uit het dossier blijkt, slechts één man bekend aan wie wordt gerefereerd in relatie tot zijn neus, en dat is Holleeder. AVT is bij herhaling stellig in de woorden die Paarlberg heeft gebruikt, ook als getuige ter zitting van 9 april jl. is hij daarbij gebleven. Niet valt in te zien welk belang hij heeft om dit te verzinnen. Het belang van Paarlberg om hierover niet de waarheid te vertellen daarentegen is evident.
8.6.4 Vrijwilligheid Paarlberg Ten slotte staat het OM stil bij de vraag of er iets te zeggen valt over de al dan niet vrijwilligheid van Paarlberg ten aanzien van de betalingen. Is hij gedwongen geweest, werd hij bedreigd, gechanteerd of voelde hij zich verplicht om mee te werken? Het is een vraag die uiteindelijk alleen Paarlberg kan beantwoorden. Hij heeft altijd stellig ontkend te zijn afgeperst. In de gekozen lijn van verdediging ligt dit voor de hand: als Paarlberg zou zeggen dat hij moest meewerken zou hij daarmee immers zijn betrokkenheid bij het witwassen erkennen. Toch zijn er sterke aanwijzingen in het dossier dat sprake is geweest van druk op Paarlberg om aan de tien betalingen mee te werken. In het tweede gesprek met de CIE ging Endstra in op de vragende opmerking van de CIE dat zijn betalingen via gerenommeerde bedrijven gaan, die weten dat het geld niet van hun is. Endstra zei toen: ‘Ja. Het staat gewoon bij anderen en daar is hij ook dominant aanwezig; die mensen hebben zogenaamd dat geld, maar dat is niet van hun’. () zij worden ook onder druk gezet om daaraan mee te werken’505. In het vierde gesprek herhaalde Endstra dit: ‘Ze hebben dus een aantal zeer nette mensen, die ik ken, die worden als een soort stroman gebruikt. En ik weet zeker dat ze dat niet vrijwillig doen. En eh.. één van die kanalen is 505
Dossier Kolbak, blz. D4-0009 (2e gesprek, 03 april 2003).
168
natuurlijk die meneer die zelf…omdat ze die zogenaamd geholpen hebben. () Ze maken een probleem. Ze verzinnen een probleem, dan gaan ze je helpen en daarna moet, word je afgeperst.’506 En ook in het vijfde gesprek was Endstra duidelijk voor de goede verstaander: ‘() je moet het wel zo zien dat er dus gewoon normale betalingen gebeuren, en die mensen geven dat ook niet aan Holleeder. Die houden, die bewaren het voor hem.’507 De woorden van Endstra vinden bevestiging in verklaringen van anderen. AVT heeft op 9 juni 2004 als verdachte verklaard op de vraag of hij wist of Paarlberg zelf werd afgeperst: ‘Nee, hij heeft er alleen een toespeling op gemaakt. Ik heb wel aan Jan Dirk de vraag voorgelegd of hij bekend is met het feit dat er sprake zou zijn van afpersing, waarop Jan Dirk mij heeft meegedeeld dat hij zelf nooit zou afpersen. Als hij betrokken zou zijn bij financiële transacties in het kader van afpersing, dat hij dat dan alleen gedwongen zou doen.’508 En een dag later verklaarde hij: ‘Het beeld dat in december 2002 de betalingen betrekking hadden op de ontvlechting tussen Endstra en Paarlberg is bij mij blijven bestaan tot het 3e kwartaal van 2003, dat is het moment dat Wim Endstra mij aangaf dat hij werd afgeperst. In de maanden daarna ben ik voor mezelf gaan nadenken waarop dan deze betalingen eventueel nog betrekking konden hebben behalve de ontvlechting; dan kom ik tot twee vermoedens: ten eerste òf Jan Dirk helpt Wim met het apart zetten van gelden voor Wim, zeg maar het vormen van een spaarpotje om voor zichzelf te kunnen houden; ten tweede, de optie dat ook Jan Dirk wordt afgeperst om een titel te bedenken om betalingen van Wim naar een derde te laten lopen. Wim vertelde mij dat hij bedreigd en afgeperst werd en dat hij klem zat met betalingen. Hij zei dat er diverse partijen waren die meenden geld van hem te krijgen. In dat kader heb ik ook de vraag gesteld aan Jan Dirk, of hij wist dat er sprake was van afpersing aan de kant van Wim. Waarop Jan Dirk antwoordde dat hij absoluut nooit iemand zou afpersen en als deze betalingen daarop betrekking zouden hebben dat alleen onder druk zou gebeuren. Vrij recent, een week of twee geleden, heb ik deze vraag nog een keer aan Jan Dirk gesteld. Tussen de eerste vraag aan Jan Dirk en de tweede recente vraag heeft hij mij wel iets genoemd waardoor ik het vermoeden heb dat hij wellicht afgeperst wordt en door wie. Over het noemen van de naam en het toelichten van het waarom moet ik nog even nadenken in verband met eventuele gevolgen voor mij.’509 Over een gesprek met Paarlberg kort na de moord op Endstra heeft AVT op 10 juni 2004 het volgende verklaard: ‘Een week later hadden wij weer een ontmoeting en hierbij heb ik onder andere de gedane betalingen toch weer ter sprake gebracht. Het zat mij niet lekker, dat ik niet wist of Jan Dirk nu wel of 506
Dossier Kolbak, blz. D4-0054 (4e gesprek, 16 april 2003). Dossier Kolbak, blz. D4-0083 (5e gesprek, 15 mei 2003). 508 Dossier Enclave, blz. 3 0576. 509 Dossier Enclave, blz. 3 0581-0582. 507
169
niet werd afgeperst en ik wilde de echte redenen van de betalingen weten. Jan Dirk gaf aan dat hij niet werd afgeperst, maar dat dit wel was gebeurd toen hij in de Quote vermeld was. Hij vertelde hierna dat hij aan de betalingen wel moest meewerken. Ik merkte dat hij mij niet volledig wilde informeren over de achtergrond van de betalingen.’510 En twee dagen later herhaalde AVT dit: ‘Na de aanslag op Endstra vertelde Paarlberg mij, na vragen van mij, dat hij moest meewerken aan de transacties. Jan Dirk Paarlberg vertelde mij dat hijzelf niet werd afgeperst.’511 Later is AVT hierover nader ondervraagd. Hij probeerde zijn woorden af te zwakken en er een andere wending aan te geven; alsof ze zouden slaan op de fase van eind 2003, toen Endstra maar nalatig bleef in het nakomen van zijn verplichtingen. Maar geconfronteerd met het feit dat hij de woorden van Paarlberg ‘ik moest er wel aan meewerken’ heeft gehoord na de moord op Endstra, toen de betalingen al lang ten einde waren, kwam hij niet verder dan dat de politie dit dan maar aan Paarlberg zelf moest vragen.512 En ook later bij de rechter-commissaris heeft AVT getracht de woorden een iets andere draai te geven, sterk gevoed door de toenmalige raadsman van Paarlberg.513 Kennelijk realiseerde AVT zich dat hij met deze paar woorden een enorme lading aan de gedragingen van Paarlberg had gegeven. Het OM constateer dat AVT zijn woorden van juni 2004 niet heeft teruggenomen. Ook HE heeft een soortgelijke ontwijkende maar in het latere licht veelbetekenende reactie van Paarlberg gekregen. Op de opmerking van HE dat hij ervan uitging dat Paarlberg onder druk handelde zei deze helemaal niets. Een opmerkelijke reactie, als je net met zo’n beschuldiging wordt geconfronteerd. HE verklaarde hierover op 27 april 2005: ‘Ik was laatst op het kantoor van Paarlberg. Ik heb toen tegen hem gezegd: ‘Ik weet wat je gedaan hebt, ik weet dat je onder druk staat en ik wil dat je weet dat ik daar begrip voor heb’. Hierop zei Paarlberg niets.’514 Geen ontkenning dus. En op 13 oktober 2005 verklaarde HE: ‘Ik heb 1 keer contact gezocht met hem. Ik heb een afspraak gemaakt en ben ook bij hem op zijn kasteel geweest. Ik heb hem wel gezegd dat ik inmiddels gezien had wat er allemaal gebeurd is aan vreemde betalingen en geschuif met alles. Ik neem aan, dat zei ik tegen hem, dat je ook niet overal vrijwillig aan hebt meegewerkt. Ik zeg daar heb ik dan wel begrip voor en ik denk dat wij gewoon moeten proberen in ieder geval onze zaken netjes af te handelen. [Op de vraag van de recherche: Ook daar reageerde hij niet op?] Helemaal nul, helemaal niks. () Hopende op een uitspraak van hem maar dat is tegen beter weten in. Hij hield zich erg op de vlakte. Meer dan knikken en gecondoleerd kwam er niet uit. Ook geen heftige ontkenningen trouwens en dat was ook wel frappant.’515 510
Dossier Enclave, blz. 3 0609. Dossier Enclave, blz. 3 0613. 512 Dossier Enclave, blz. 3 0896-0897. 513 Dossier Enclave, 4e aanvulling blz. 1310. 514 Dossier Kolbak, blz. G1-22-117 e.v. 515 Dossier Enclave, blz. 4 0468 e.v. 511
170
Bij de rechter-commissaris is HE hier nader naar gevraagd. Hij verklaarde toen: ‘Met mijn woorden bedoelde ik dat Paarlberg zich had laten gebruiken voor het ontvangen van geldstromen die bedoeld waren voor Holleeder. Ik bedoelde dat ik begreep dat hij ook gevangen zat in het web van Holleeder, en dat hij dat niet uit eigen beweging had gedaan. Het was ook een uitspraak van mijn broer Wim, dat hij via Paarlberg een bedrag moest betalen aan Holleeder. Paarlberg reageerde niet op mijn woorden. Ik merk op dat Paarlberg ook niet zei: ik weet niet waar je het over hebt. Hij bleef stoïcijns voor zich uit staren.’516 Naast deze verklaringen wijst het OM nog op de notities afkomstig uit de gestolen laptop van John van den Heuvel. Op deze laptop bevond zich een notitie van een gesprek gedateerd ‘20020825’, vermoedelijk dus 25 augustus 2002. Daarin doet Mieremet zijn visie op de geschiedenis van en met Endstra uit de doeken. Natuurlijk, het is zijn versie, dus met voorzichtigheid te beoordelen. Aan de andere kant: aan de authenticiteit van de aantekeningen – van de journalist, opgetekend als de woorden van Mieremet – behoeft niet te worden getwijfeld. De schrijver, John van den Heuvel, heeft hierover twee keer een verklaring afgelegd. De eerste keer was bij het gerechtshof te Amsterdam als getuige in het hoger beroep inzake Holleeder517, waarin hij gedetailleerd ingaat op zijn aantekeningen in de laptop. De tweede keer is Van den Heuvel als getuige gehoord in het onderzoek Enclave Financieel, in het bijzonder in verband met zijn fax van 23 augustus 2002 aan de politievoorlichting in Amsterdam, waarin hij uit (toen nog) onbekende bron een verband legde tussen Holleeder en Paarlberg.518 Mieremet heeft tegenover Van den Heuvel heel kort iets over JW gezegd. De journalist noteerde: ‘Endstra betaalt 3 miljoen gulden aan Holleeder en criminelen omdat ze JW afpersen’. Mieremet meldde Van den Heuvel hoe sommige relaties van Endstra in de tang werden genomen, naar een eenvoudig idee van Sam Klepper. ‘Die kwamen gewoon op. Summier groepje, WS, JW, C, KH, EDV en nog enkelen. Endstra zijn mensen, je ziet ()’, en dan volgt na de namen van nogmaals C, KH en EDV ineens: ‘JW in drugsverhalen, Endstra schiet het voor en verrekent het later met die mensen. De criminelen houden het geld tegoed.’519 De korte opmerkingen van Mieremet getuigden van precisie, tot op een betaald bedrag van 3 miljoen gulden toe.520 Het lijkt er sterk op dat Mieremet over inside information beschikte. 516
Dossier Kolbak, blz. G1-22-129 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1790-1795. 518 Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 2065 e.v. 519 H-1410 en 1412 (aangetroffen bij EH) en H-04808 en 04810 (ontvangen van BZ). 520 Zo is in het dossier ‘afpersing JW’ in Kolbak beschreven dat Endstra inderdaad 3 miljoen gulden heeft betaald. Zie o.a. blz. H-02999A (dinernotitie), blz. F1-14 002, 009 en 014 en blz. H 02920. Daaruit kan blijken dat JW en TVD Endstra een bedrag schuldig waren van 5,5 miljoen gulden. Uit de verkoopwinst van het project Rapenburgerstraat kon aan Endstra een bedrag van 2,75 miljoen worden voldaan. JW had voorts nog een privé- of ereschuld van 3 miljoen, die uit de totale verkoopwinst van de Rapenburgerstraat moest worden voldaan, en wel aan Endstra. 517
171
Van den Heuvel heeft hierover verklaard. Ten aanzien van de genoemde namen van vastgoedondernemers verklaarde hij: ‘Mieremet heeft wel iets over de gehanteerde constructie verteld.: eerst werd contact gelegd met een persoon in café Lexington, dan werd een bepaald probleem gecreëerd door Holleeder, Klepper of Mieremet, en vervolgens moest de desbetreffende persoon betalen om van dat probleem af te komen. Dit geld moest worden betaald door middel van een financiële constructie via Endstra, die het geld weer doorsluisde naar Holleeder. En ‘ABC-constructie’ dus. Eén persoon heeft verteld dat er geld was betaald; wie die persoon is kan ik niet zeggen, want die persoon heeft dat in vertrouwen gezegd. Ik kan geen naam noemen. Ik kan u wel zeggen dat het een van de personen is geweest wiens naam in de aantekeningen op mijn laptop voorkwam. ’521 Kortom: één uit het rijtje van WS, JW, RC, KH en EDV heeft aan John van den Heuvel vertrouwelijk erkend te zijn afgeperst. Als getuige in het onderzoek Enclave Financieel gehoord, heeft Van den Heuvel aanvullend verklaard. Hij is geconfronteerd met zijn fax van 23 augustus 2002 aan de voorlichter van de Amsterdamse politie, waarin hij schreef over informatie te beschikken dat ‘Holleeder/Endstra’ zich zouden schuldig maken aan afpersing van zeer vermogende vastgoedhandelaren ‘onder wie Jan-Dirk Paarlberg, RC, KH, JW, EDV, WS’.522 Wat direct opvalt is dat in dit lijstje de naam van Paarlberg voorkomt, terwijl het de enige naam is die niet voorkomt in de aantekeningen in de laptop. Van den Heuvel heeft hierover een belangwekkende verklaring afgelegd. Zijn bron was John Mieremet, met wie hij één of twee dagen voor die fax had gesproken; en dat was dus weer kort vóór de hierboven aangehaalde laptopaantekeningen. Mieremet zag Holleeder en Endstra in de afpersing van derden als ‘de mensen die een bepalende rol speelden’, een ‘twee-eenheid. Later heeft hij dat wel genuanceerd, na de publicaties in 2002.’ Endstra had – zo vertelde Mieremet aan Van den Heuvel – Mieremet na die publicaties opgezocht om de werkelijke verhoudingen tussen Endstra en Holleeder uit te leggen. Van den Heuvel weet zeker dat Mieremet ook de naam van Paarlberg heeft genoemd als één van de slachtoffers van afpersing. De journalist is nog naar Bolenstein getogen om commentaar aan Paarlberg te vragen, maar die wilde hem niet te woord staan. Van den Heuvel kreeg uit de gesprekken met Mieremet de indruk dat die de mensen die afgeperst werden wel had ontmoet en ook kende. Dit laatste lijkt bevestiging te vinden in het telefoongesprekje van 4 februari 2000, waarin Mieremet bij Holleeder informeert naar het telefoonnummer van ‘die Palenberg’, waarna Holleeder hem het telefoonnummer van Mediamax gaf.523 Dat mensen ontkennen te zijn of worden afgeperst is geen nieuw verschijnsel. Hier kunnen diverse redenen aan ten grondslag liggen. Dat kan angst zijn, maar ook een acceptatie van de situatie, waarbij zelfs vormen van (latere) samenwerking kunnen ontstaan tussen afgeperste en afperser. Het is een verschijnsel waar in de criminologie veelvuldig over is geschreven, maar we 521
Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 1794. Dossier Enclave, 4e aanvulling, blz. 2065-2071. 523 Dossier Enclave, 1e nazending, blz. 0249-0253 en bijlagen. 522
172
zien hier ook daadwerkelijk voorbeelden van. Wij wijzen uw rechtbank in dit verband op de bewezen verklaarde afpersingen van EDV en RF. Hoewel beiden stellig ontkenden te worden afgeperst, zijn de daders hiervoor veroordeeld. Overigens komt in beide dossier Willem Holleeder nadrukkelijk naar voren, als ‘oplosser’ van de problemen waarmee beiden werden geconfronteerd. Het is exact de methode die John Mieremet bij John van den Heuvel uitgebreid uit de doeken deed, inclusief de rol van Holleeder. De aanwijzingen dat Paarlberg niet vrijwillig heeft meegewerkt aan het ontvangen van de betalingen van Endstra en zich op die manier heeft schuldig gemaakt aan de verweten witwasgedragingen, zijn van belang voor het vaststellen van het opzet van Paarlberg. Zijn wetenschap van de aard van de betalingen kan er immers mede uit worden afgeleid.
173
8.7 Conclusie Zoals wij hebben betoogd kan worden bewezen dat de betalingen die op de tenlastelegging staan, en door Endstra aan Paarlberg zijn gedaan, afkomstig zijn van enig misdrijf, te weten de afpersing van Endstra door Holleeder. Door Endstra en Paarlberg is, met inschakeling van AVT en JVDH, getracht om deze betalingen boekhoudkundig op een wijze te verwerken, waarbij er later geen vragen konden worden gesteld door bijvoorbeeld de fiscus. Bij deze betalingen is bovendien gebruik gemaakt van gefingeerde titels. Paarlberg is hier niet alleen van op de hoogte geweest, maar is hier zelfs actief bij betrokken, getuige ook zijn voorstel voor de buistransactie. Tot op heden geeft Paarlberg ten aanzien van de titels een valse voorstelling van zaken, waarbij hij wisselend en aantoonbaar onjuist verklaart. Ook verklaart Paarlberg onjuist als het gaat om zijn relatie met Holleeder. In ieder geval ten aanzien van de verbouwing van zijn boerderij aan de Woerdense Verlaat is de betrokkenheid van Holleeder groter dan steeds door Paarlberg is verklaard. Voorts zijn er aanwijzingen dat Paarlberg Holleeder in ieder geval één maal in het buitenland heeft ontmoet. Paarlberg is bovendien op de hoogte geweest van elke betaling van Endstra. Hij heeft zich persoonlijk op de hoogte gesteld wanneer deze betalingen waar binnenkwamen en heeft de gelden vrijwel direct doorgeboekt. Uit het gegeven dat Endstra over (de hoogte van) bepaalde betalingen verantwoording af moest leggen aan MK en/of Holleeder blijkt te meer dat deze betalingen voor Holleeder bedoeld waren. Gelet hierop kan het niet anders geweest zijn dan dat Paarlberg wetenschap heeft gehad van de herkomst van de gelden. Dit wordt bovendien bevestigd door de aanwijzingen dat Paarlberg zelf heeft ‘moeten meewerken’ aan de ontvangst van de gelden, zoals zo juist door ons naar voren is gebracht. Op basis van vorenstaande is het OM van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat Paarlberg zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van ruim 17 miljoen euro.
174
9. ERNST, OMSTANDIGHEDEN EN PERSOON Gaandeweg dit requisitoir heeft het OM zich al meer dan eens uitgelaten over de ernst van de aan Paarlberg verweten gedragingen. Deze ernst vormt, in samenhang met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en de persoon van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, de basis voor de straftoemeting. Het OM acht wettig en overtuigend bewezen dat Paarlberg zich gedurende een reeks van jaren heeft bezig gehouden met uiteenlopende strafbare feiten. In een periode dat hij twijfelachtige contacten onderhield – te denken valt aan de jaren met garagebedrijf Van Asselt, zijn dubieuze inmenging in een procedure tussen de belastingdienst en EU, maar ook aan zijn zakelijke vermenging met Endstra over wie eind 1994 landelijk bekend was gemaakt dat hij de onderwereld had gefaciliteerd – kon het ene na het andere misdrijf passeren. Geen kleinigheden, al is op een geschat vermogen van een paar honderd miljoen alles relatief. Valsheid in geschrift, witwassen, oplichting en belastingfraude, allemaal misdrijven waarbij het vertrouwen in het economisch en maatschappelijk verkeer in geschriften en in een integer betalingsverkeer centraal staan. Feiten ook die doorgaans uit berekening worden begaan; dat is in deze zaak niet anders. Bij het plegen van de ten laste gelegde feiten onder 2 tot en met 6 is Paarlberg bepaald lichtzinnig te werk gegaan. Uit niets blijkt dat hij destijds het strafwaardige van zijn gedragingen heeft ingezien, laat staan dat hij daar ook maar enigszins naar heeft gehandeld. Ook blijkt niet dat hij thans het strafwaardige van zijn gedragingen inziet. Integendeel, zou haast kunnen worden gezegd, getuige ook zijn vergoelijkende opmerking toen hij werd geconfronteerd met onjuiste vermogensopstellingen die aan de bank waren gepresenteerd: je hoeft toch niet alles aan de bank te melden? Dit staat in schril contrast met het beeld dat de buitenwereld altijd van hem heeft gehad: er is niemand in het dossier die hem in verbinding zou hebben gebracht met valsheid in geschrift, oplichting, witwassen en belastingfraude. Integendeel, veel getuigen staken de hand voor hem in het vuur. Niettemin heeft Paarlberg een omvangrijk geldbedrag van 8.5 miljoen gulden witgewassen, via een internationale structuur van ondoorzichtige vennootschappen en rekeningen, uiteindelijk leidend tot de aankoop van een prestigieus hotel. Hiermee is het maatschappelijk vertrouwen in een eerlijke en transparante herkomst van geld waarmee onroerend goed wordt gekocht, ernstig geschaad. En niettemin heeft Paarlberg door met een valse overeenkomst een lening los te krijgen het vertrouwen in documenten met een bewijsbestemming ernstig geschaad. Ook hier lijkt hij de ernst niet van in te zien. Bij de rechtercommissaris zegt hij nog: er is toch niemand door benadeeld? En niettemin heeft Paarlberg, door feitelijk leiding te geven aan belastingfraude door zijn vennootschappen, blijk gegeven van een losse belastingmoraal. Extra wrang hierbij is dat waar Paarlberg aan alle kanten probeert het betalen van belasting in Nederland te ontwijken, hij de kosten
175
van privéverbouwingen wel op de Nederlandse fiscus, en daarmee de Nederlandse belastingbetaler, wil afwentelen. En niettemin heeft Paarlberg, uit ogenschijnlijk overwegend fiscale overwegingen, een relatie geholpen door een bewust onjuiste opname van gegevens in een notariële akte. Hij heeft daarbij niet alleen blijk gegeven van de al genoemde verkeerde belastingmoraal, maar heeft hiermee ook het maatschappelijk vertrouwen in de juistheid van notariële akten geschaad. De ernst van feiten zoals deze is door de wetgever onderstreept door een strafmaximum op deze feiten van zes jaar gevangenisstraf. Bij het onder 1 ten laste gelegde feit blijft de vraag hoe Paarlberg hier in betrokken is geraakt. Er zijn aanwijzingen dat hij eraan heeft moeten meewerken. Zelf heeft hij dit stellig ontkend, maar de verklaringen van met name AVT spreken boekdelen op dit gebied. Het zal onduidelijk blijven of, en zo ja, in welke mate Paarlberg onder druk is gezet. Is hij of een van zijn naasten daadwerkelijk bedreigd, was hij op enigerlei wijze chantabel, of voelde hij zich op een andere manier verplicht om mee te werken? Het zijn vragen waar we geen antwoord op hebben gekregen en naar verwachting ook niet zullen krijgen. En vanuit de verdedigingsstrategie van Paarlberg is dat ook wel te begrijpen, hij zou daarmee immers zijn betrokkenheid erkennen. Maar welk motief hij ook heeft gehad, vast staat dat hij opzettelijk tien keer een groot geldbedrag ontvangen en voorhanden heeft gehad, afkomstig van afpersing. Door zijn handelwijze kon Holleeder zijn plan om Endstra af te persen volvoeren. Zonder de bereidheid van Paarlberg om zijn rekeningen beschikbaar te stellen voor het wegsluizen van geld van Endstra – die op dat moment in de spotlights van de media en van justitie stond – had Holleeder Endstra niet met succes zo onder druk kunnen zetten. In zoverre is Paarlberg een onmisbare schakel voor Holleeder geweest. Paarlberg moet dat hebben geweten. Paarlberg was zelfs de ideale schakel. Zo bekend als Endstra was geworden door de uitgebreide publicaties die Mieremet teweeg had gebracht, zo onbekend nog was Paarlberg. En niet alleen onbekend, hij was ook het toonbeeld van onkreukbaarheid, met wereldwijde contacten en goed thuis is het werken met offshores. Afpersing is op zichzelf een bijzonder ernstig misdrijf, dat leidt tot gevoelens van grote angst bij het slachtoffer en zijn omgeving. Dat klemt te meer als die afpersing zeer lang duurt. Paarlberg is bij het hele traject van betalingen, gedurende een jaar, op zijn manier, willens en wetens betrokken geweest. Hij heeft die afpersing gefaciliteerd. Zakelijk gezien is afpersing een ernstig misdrijf omdat het de dader – of een ander, zoals artikel 317 Sr het noemt – wederrechtelijk bevoordeelt. Of het geld Holleeder heeft bereikt of zou hebben bereikt is voor het bewijs niet van belang. Vastgesteld kan worden dat Holleeder Endstra heeft afgeperst en dat Endstra in samenspraak met Paarlberg titels heeft gevonden om het afgeperste geld aan Paarlberg over te maken. Het dossier laat in het verlengde van de afpersingen zaak een geraffineerde vorm van witwassen zien. Er werd een constructie gezocht die het witwassen
176
blijvend onzichtbaar moest maken. Het werken met titels die waren ontleend aan vroegere rechtsverhoudingen getuigt van raffinement. Zonder kennis van het valse karakter van de gebruikte titels was het witwassen vrijwel niet te traceren. Tot het raffinement behoort ook dat gebruik is gemaakt van personen en trustkantoren die uit de aard van hun beroep hadden moeten zien dat er aan wat aan de hand was en bij wie bellen hadden moeten rinkelen. Niemand echter heeft aanleiding gezien om een signaal af te geven. De voorzichtige vraag die AVT een enkele keer aan Paarlberg heeft gesteld lijkt meer bedoeld geweest voor zijn eigen gemoedsrust, maar valt als signalering in dit verband niet echt serieus te nemen. Zo hield een keten van personen, bedrijven en belangen elkaar in stand, en kon de door Holleeder botweg gegeven opdracht om tientallen miljoenen uit Convoy te onttrekken en weg te sluizen worden uitgevoerd. Het OM benadrukt nog eenmaal dat zonder de brute moord op Endstra naar verwachting noch de afpersing door Holleeder, noch het witwassen door Paarlberg ooit zou zijn ontdekt. Endstra was begin 2004 klaar met de CIE; hij had er geen vertrouwen meer in dat Holleeder zou worden gearresteerd voor moorden. Zonder de moord op Endstra had het codicil nog in de kluis gelegen, zouden de aantekeningen bij Erna Driessen wellicht nooit gevonden zijn, en zou geen boekhouder of belastingcontroleur iets in de boeken van Endstra hebben kunnen terugvinden. En bij Paarlberg al helemaal niet; al het geld was naar buitenlandse rekeningen en vennootschappen gegaan. Deze handelwijze heeft een verloederend effect gehad op het normale zakenverkeer. Eén van de uitgangspunten in dat verkeer is de vrijheid van handelen en de vrijheid om dat uit zakelijke overwegingen te doen. Door de afpersingen zijn onzakelijke transacties afgedwongen tot stand gekomen. Hierbij zijn meerdere mensen betrokken geweest. Het vertrouwen in zakelijke transacties, de boekhoudkundige verslaglegging daarvan en integriteit van het financiële verkeer is daardoor ernstig geschaad. In deze zaak is de verwevenheid van onderwereld en bovenwereld meer dan ooit zichtbaar geworden. Holleeder was daarin de representant van het criminele milieu, die aanvankelijk bevriend was met Endstra, uit welk motief dan ook, die Endstra langzaam aan in de houdgreep nam en met het afwenden van gefingeerde bedreigingen begon af te persen. Endstra was de zakenman op het grensvlak; hij deed slim en scherp grote transacties waar iedereen jaloers op was, maar beheerde tegelijkertijd al jarenlang crimineel geld dat hij vrijwel ongemerkt witwaste. Paarlberg was de vertegenwoordiger van de nette bovenwereld, een heer van stand. Een beetje mysterieus, aardig maar ook gesloten, bedachtzaam maar ook stellig. Niemand zou ooit denken dat hij zijn schijnbaar absolute tegenpool Holleeder zou faciliteren. De juist beschreven typering van Paarlberg is herkenbaar van de behandeling ter terechtzitting. Zijn geschiedenis is voor een belangrijk deel nauwelijks bekend. Zijn presentatie ter terechtzitting heeft daarin niet veel verandering
177
gebracht; op een tamelijk afstandelijke manier beschrijft hij daarin zijn levensloop, maar heel in het kort en strikt zakelijk. Het beeld dat in de buitenwereld van hem bestaat – en dat hij in zijn presentatie deels zelf bevestigt – is dat van een zeer begaafde man die op jonge leeftijd de wijde wereld introk, om na omzwervingen als succesvol bankier via New York en Londen, met de verkoop van Mediamax een fortuin te vergaren. Het geld dat hij hiermee heeft verdiend, heeft hij geïnvesteerd in zeer prestigieuze onroerend goed projecten, onder meer in Amsterdam en Rotterdam. Verder komt Paarlberg naar voren als een liefhebber van dure sportauto’s en kunst, bezit hij huizen en bedrijven in diverse delen van de wereld en heeft hij contacten met belangrijke mensen. Hij is getrouwd, woont officieel in Londen en heeft één zoon. Paarlberg lijkt hiermee het ultieme voorbeeld van de zeer succesvolle self made wereldburger. Wellicht dat daarom zijn verhaal zo tot de verbeelding spreekt. Maar daarnaast is Paarlberg ook ongrijpbaar, en tot op zekere hoogte nauwelijks controleerbaar. Bijvoorbeeld voor de fiscus. Ook in veel van zijn zakendoen is hij nauwelijks grijpbaar en controleerbaar. Hij blijft hierbij vaak op de achtergrond en maakt anderen directeur van zijn vennootschappen. Achter de schermen trekt hij echter aan de touwtjes. Passend hierbij is de grote complexiteit van bedrijven die Paarlberg heeft, waarbij voor bijna elke transactie een nieuwe, vaak deels buitenlandse, structuur wordt opgezet. Afscherming voor de buitenwereld lijkt het devies. Gebrek aan openheid kenmerkte de houding van Paarlberg tijdens de behandeling van de feiten ter terechtzitting. Tegen beter weten in bleef hij volharden in verschillende ontkenningen. Slechts als hij er echt niet onder uit kon, zoals bij de valse Escrow, kwam hij met een gedeeltelijke bekentenis, om die vervolgens zo af te zwakken, dat hij eerder slachtoffer leek dan dader. Paarlberg heeft de afgelopen weken weinig duidelijkheid omtrent zijn persoon en motieven verschaft. Op veel vragen van het OM weigerde hij antwoord te geven, omdat het hem zichtbaar irriteerde en hij het belang er niet van inzag. Op deze momenten reageerde de vriendelijk ogende maar ondoorgrondelijke zakenman scherp en fel, en liet hij zijn schild een beetje zakken. Hoewel de conclusie moet zijn dat rond de persoon Paarlberg veel onduidelijkheid blijft bestaan, is het OM van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden geen omstandigheden kunnen worden gevonden die in het voordeel van de verdachte moeten meewegen. Ook het gegeven dat Paarlberg niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen is geen omstandigheid om in sterke mate ten gunste rekening mee te houden. Immers, het gaat in deze zaak om een veelheid aan uiteenlopende strafbare feiten die hem wordt verweten over een zeer langdurige periode. Daarbij komt dat Paarlberg niet heeft laten blijken het laakbare karakter van zijn handelen echt in te zien.
178
10. EIS Het OM overweegt met betrekking tot zijn vordering het volgende. De ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken en zoals zojuist op de essentiële onderdelen toegelicht, rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het OM acht een geldboete niet passend bij de ernst van de feiten die kunnen worden bewezen. Niet alleen de samenhang met het gronddelict afpersing brengt dit mee, ook de al genoemde lange duur en diversiteit van de verschillende strafbare feiten. Het OM acht ook een ten dele voorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen. Paarlberg houdt vol niets verkeerd gedaan te hebben, op één kleine misser met de Escrow na. In zijn ogen ziet het OM het fundamenteel verkeerd. Bij een dergelijke proceshouding acht het OM een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf niet passend. Wie niets fout heeft gedaan heeft ook geen stok achter de deur nodig om niet – wederom, of in zijn ogen beter: alsnog – in de fout te gaan. De verdachte Holleeder is in hoger beroep veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf. Aangenomen mag worden dat de afpersing van Endstra en het deelnemen aan witwassen van de afgeperste gelden een zeer substantieel deel van die straf hebben opgeleverd. Het OM is van oordeel dat Holleeder deze feiten niet had kunnen plegen zonder de bereidheid van Paarlberg om zijn rekeningen beschikbaar te stellen. Deze onmisbare rol maakt, onder de geschetste omstandigheden, een substantiële vrijheidsstraf passend en geboden. Ook de andere feiten vergen een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur. Het OM wil de opbouw van zijn eis inzichtelijk maken en gaat ten aanzien van feit 1 uit van een passende straf van 3 jaar, en ten aanzien van de feiten 2 tot en met 6 van een passende straf van 18 maanden. Hoewel het onderzoek vanaf het moment dat Paarlberg als verdachte werd aangemerkt tot de aanvang van de inhoudelijke behandeling langer heeft geduurd dan in het algemeen wenselijk moet worden geacht, is het OM van oordeel dat de redelijke termijn niet is geschonden. Niettemin ziet het OM aanleiding om een mindering op de vordering aan te brengen. Ten eerste in verband met het onmiskenbaar lange tijdsverloop ten aanzien van de feiten 1 t/m 4, en ten tweede door de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn dat Paarlberg op enigerlei wijze onder druk is gezet om de betalingen van Endstra te ontvangen. Het totaal van deze mindering dient te worden bepaald op 6 maanden. Het OM vordert derhalve dat uw rechtbank de verdachte Paarlberg ter zake van de feiten 1 tot en met 6 zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar onvoorwaardelijk. Haarlem, 10 en 11 mei 2010 179
1. INLEIDING .................................................................................................... 1 1.1 Start onderzoek....................................................................................... 1 1.2 De tenlastelegging .................................................................................. 7 1.3 Opbouw requisitoir .................................................................................. 7 2. ALGEMEEN JURIDISCH KADER ................................................................ 9 2.1 Inleiding ................................................................................................... 9 2.2 Memorie van Toelichting ......................................................................... 9 2.3 Typologieën........................................................................................... 10 2.4 De delictsbestanddelen:........................................................................ 11 2.4.1 Voorwerp ........................................................................................ 11 2.4.2 Afkomstig uit enig misdrijf............................................................... 11 2.4.3 Bewijsminimum van de Hoge Raad ............................................... 12 2.4.4 Geheel of gedeeltelijk..................................................................... 12 2.4.5 Verbergen/Verhullen ...................................................................... 13 2.4.6 Voorhanden hebben ....................................................................... 13 2.4.7 Opzet: weten .................................................................................. 14 3. DE ZAAK NEWPORT ................................................................................. 15 3.1 Inleiding ................................................................................................. 15 3.2 Voorhanden hebben.............................................................................. 15 3.3 De financiering: algemeen .................................................................... 16 3.3.1 Betaling koopsom door Mediamax Group...................................... 18 3.3.2 Herkomst saldo van Mediamax Group BV ..................................... 18 3.3.3 Herkomst 26 miljoen van Mediamax Buitenreclame BV ................ 18 3.3.3.a Herkomst 5,95 miljoen gulden ................................................. 19 3.3.3.b Herkomst 2,9 miljoen gulden ................................................... 20 3.3.3.c Herkomst 5,5 en 11,55 miljoen gulden .................................... 21 3.3.4 Conclusie ........................................................................................ 21 3.4 Oorsprong van de 5,95 miljoen gulden................................................. 21 3.4.1 De door Paarlberg gestelde transactie........................................... 22 3.4.2 De handelwijze m.b.t. het geld ....................................................... 25 3.5 Contacten in het criminele milieu .......................................................... 30 3.6 Conclusie............................................................................................... 33 4. DE ZAAK AGA ............................................................................................ 36 4.1 Inleiding ................................................................................................. 36 4.2 Perceel Amstel 149 te Amsterdam ....................................................... 37 4.2.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 37 4.2.2 Verbouwing..................................................................................... 37 4.2.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 37 4.2.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 38 4.2.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 39 4.2.6 Samenvatting.................................................................................. 41 4.3 Perceel Apollolaan 78 ........................................................................... 41 4.3.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 41 4.3.2 Verbouwing..................................................................................... 42 4.3.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 42 4.3.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 42 4.3.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 43 4.3.6 Samenvatting.................................................................................. 45 4.4 Perceel Rijksstraatweg 125 te Baambrugge......................................... 45
180
4.4.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 45 4.4.2 Verbouwing..................................................................................... 46 4.4.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 46 4.4.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 46 4.4.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 47 4.4.6 Samenvatting.................................................................................. 48 4.5 Perceel Brede Haven 36 te Den Bosch ................................................ 48 4.5.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 48 4.5.2 Verbouwing..................................................................................... 48 4.5.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 49 4.5.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 50 4.5.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 50 4.5.6 Samenvatting.................................................................................. 52 4.6 Perceel In de Wolken 252 Amstelveen ................................................. 52 4.6.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 52 4.6.2 Verbouwing..................................................................................... 53 4.6.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 53 4.6.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 54 4.6.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 54 4.6.6 Samenvatting.................................................................................. 55 4.7 Perceel Grove End Road te Londen ..................................................... 56 4.7.1 Eigenaar/bewoner .......................................................................... 56 4.7.2 Verbouwing..................................................................................... 56 4.7.3 Opdracht/betaling ........................................................................... 56 4.7.4 Bevindingen Belastingdienst .......................................................... 56 4.7.5 Administratieve verwerking facturen .............................................. 57 4.7.6 Samenvatting.................................................................................. 57 4.8 Feitelijke leiding geven.......................................................................... 58 4.8.1 Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht..................................... 58 4.8.2 Wetenschap Paarlberg: eigen verklaring ....................................... 59 4.8.3 Bewijs ............................................................................................. 61 4.8.4 Rolverdeling Paarlberg en DB........................................................ 62 4.8.5 Rol DB ............................................................................................ 62 4.8.6 Wetenschap Paarlberg: feiten en omstandigheden ....................... 63 4.9 Conclusie............................................................................................... 65 5. ONDERZOEK MATTERHORN .................................................................. 66 5.1 Inleiding ................................................................................................. 66 5.2 Leningen Paarlberg-SS......................................................................... 66 5.3 Aflossing lening ..................................................................................... 67 5.4 Aandelenoverdracht 2 oktober 2001..................................................... 67 5.5 Afspraak SS – Paarlberg....................................................................... 68 5.6 Koopprijs aandelen fl. 2.000.000,- ........................................................ 70 5.7 Standpunt Paarlberg ............................................................................. 71 5.8 In beslag genomen stukken .................................................................. 72 5.9 Administratieve verwerking Cantor ....................................................... 74 5.10 Rol SS ................................................................................................. 76 5.11 Conclusie............................................................................................. 77 6. DE ZAAK ESCROW AGREEMENT ........................................................... 78 6.1 Inleiding ................................................................................................. 78 6.2 Valsheid in geschrift: algemeen ............................................................ 78
181
6.3 De Escrow Agreement: opening en inhoud .......................................... 79 6.4 Valsheid................................................................................................. 80 6.4.1 Datering en tenaamstelling #502.................................................... 80 6.4.2 Ondertekening ................................................................................ 81 6.4.3 Verschuldigdheid 75 miljoen gulden .............................................. 82 6.4.4 Tenaamstelling #503 ...................................................................... 82 6.5 Oogmerk van gebruik............................................................................ 83 6.6 Daderschap van Paarlberg ................................................................... 84 6.7 Oplichting .............................................................................................. 85 6.8 Conclusie............................................................................................... 85 7. VOORLOPIGE BALANS............................................................................. 86 8. DE ZAAK ENDSTRA .................................................................................. 88 8.1 Inleiding – voorhanden hebben............................................................. 88 8.2 Het verweer van Paarlberg ................................................................... 89 8.2.1.1 De aanleiding ........................................................................... 91 8.2.1.2 Vormgeving van de ontvlechting ............................................. 93 8.2.1.2.A Andere ontvlechtingen van Endstra ..................................... 94 8.2.1.2.B Niet alles wordt slechts mondeling geregeld........................ 95 8.2.1.2.C Steun voor de verklaring van Paarlberg? ............................ 97 8.2.1.3 Verklaringen over het stuk papier.......................................... 100 8.2.2 Ad 4: Heeft Endstra gelogen? ...................................................... 103 8.2.3 Ad 5 en 6: De titels betreffende HSIJ........................................... 108 8.2.3.1 Aflossing lening HSIJ............................................................. 108 8.2.3.2 Afkoop toekomstige winstrechten.......................................... 112 8.2.4. Ad 7: De titel betreffende Bayline................................................ 117 8.2.4.1 Betekenis van het ‘terugdraaien’ van de overdracht van Bayline en Xenia ............................................................................................. 124 8.3 De niet gebruikte titels......................................................................... 129 8.3.1 De ‘buistransactie’ ........................................................................ 129 8.3.2 De commissies en winstrechten................................................... 131 8.4 Deskundige Pheijffer ........................................................................... 133 8.4.1. Uitgangspunten ........................................................................... 133 8.4.2 Belang deskundige ....................................................................... 134 8.4.3. Conclusies Pheijffer..................................................................... 135 8.4.4. Conclusie ..................................................................................... 138 8.5 Afkomstig van enig misdrijf ................................................................. 138 8.5.1 De CIE-gesprekken en dagboekaantekeningen .......................... 138 8.5.2 MK ................................................................................................ 144 8.5.3 Getuigenverklaringen BZ.............................................................. 149 8.5.4 Getuigenverklaringen algemeen .................................................. 151 8.5.5 Processen-verbaal van bevindingen ............................................ 157 8.5.6 Overige documenten .................................................................... 158 8.5.7 Conclusie ...................................................................................... 160 8.6 Opzet................................................................................................... 160 8.6.1 Valse voorstelling van zaken........................................................ 161 8.6.1.1 De buistransactie ................................................................... 161 8.6.1.2 Terugdraaien aandelenoverdracht ........................................ 162 8.6.1.3 De HSIJ-lening....................................................................... 162 8.6.1.4 De winstrechten ..................................................................... 163 8.6.2 Coördinatie van de geldstromen .................................................. 164
182
8.6.3 Contacten Paarlberg – Holleeder................................................. 165 8.6.4 Vrijwilligheid Paarlberg ................................................................. 168 8.7 Conclusie............................................................................................. 174 9. ERNST, OMSTANDIGHEDEN EN PERSOON........................................ 175 10. EIS .......................................................................................................... 179
183