Parels van
ALODO
Een impressie van onderzoeksprojecten binnen het sportgerelateerd hoger beroepsonderwijs
Parels uit de sport van professioneel handelen en om onderzoek naar effecten en kosten.
In de 19e eeuw startten verschillende initiatieven die tot doel hadden ambachtelijk onderwijs te verbinden aan wetenschappelijke kennis zoals de kweekscholen, de land- en tuinbouwscholen en de academies voor lichamelijke opvoeding. Die verbinding is anno nu weer springlevend en hard nodig gezien de toenemende complexiteit van de beroepspraktijk, de vraag om evidence based onderbouwing
De beroepspraktijk is gebaat bij goed onderzoek. De sport en haar opleidingen en lectoraten kunnen daarbij een extra duwtje in de goede richting geven. Wij zien sport als middel om positieve veranderingen te realiseren. Sport daagt uit en laat mensen excelleren. Sport heeft oog voor talent, maar laat iedereen meedoen op hun eigen niveau. Sporters hebben een ondernemende geest en zijn op zoek naar innovatie. Sporters zijn trots en gedreven. Zij weten dat er pas echt iets verandert als je er zelf iets aan doet. Sport verbindt, sporters met elkaar en met hun omgeving. De kracht van onze sportopleidingen zit in het willen excelleren, uit talenten halen wat erin zit, onderzoeken, innoveren, ondernemen. Wij dagen uit om verantwoordelijkheid te nemen en de lat steeds hoger te leggen. Met sport, kennis en onderzoek zetten wij ideeën om in beweging.
Eindredactie Saveeta Jainandunsing Drukwerkbegeleiding Marketing & Communicatie HvA Vormgeving Reclamestudio Sjeep Drukwerk VegrinDeMeer GrafiMedia Uitgave oktober 2011, 350 ex.
COLOFON
Wij wensen u veel leesplezier met dit zestal pareltjes!
Namens het ALODO, Jacomine Ravensbergen Voorzitter domein Bewegen, Sport en Voeding, HvA
3
Bewegen gedurende de schooldag De bijdrage van gymles en actief transport naar school Waarom dit onderzoek? Het doel van dit onderzoek was het bepalen van de relatieve bijdrage van de gymles en van het actief transport naar school (fietsen, lopen en dergelijke) aan de totale fysieke activiteit gedurende de schooldag. Een schooldag is hierbij vastgesteld op het vertrekken naar school tot het weer thuiskomen vanuit school. Actief transport valt dus onder de schooldag. Fysieke activiteit wordt tegenwoordig vaak gerelateerd aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) en daarom zullen we deze ook in dit onderzoek hanteren. De norm voor jeugdigen tot en met 18 jaar luidt: dagelijks minimaal 60 minuten per dag matig-tot-intensief bewegen. Om nauwkeurig te meten of de beweging ‘matig-tot-intensief’ is, moet het energieverbruik worden bepaald.
De Westerse wereld leidt aan ‘bewegingsarmoede’. Te weinig bewegen is, na roken, de belangrijkste risicofactor die bijdraagt aan de ziektelast in de Westerse maatschappij. Het stimuleren van fysieke activiteit is dus in potentie een zeer doeltreffend middel om de maatschappelijke gezondheid te bevorderen. Niet alleen volwassenen, maar ook kinderen bewegen steeds minder en zijn steeds minder fit. Er zijn in de praktijk vele initiatieven die kinderen tot meer beweging pogen aan te zetten. Sport- en bewegingsprogramma’s bijvoorbeeld, die via scholen (gymles, buitenspelen, schoolsport) worden ingezet. Scholen kunnen een belangrijke rol spelen in het stimuleren van bewegen bij jongeren. Zo bereik je immers vrijwel alle jongeren, die bovendien het grootste deel van de week doorbrengen binnen de schoolmuren. Er is echter nog maar weinig specifiek onderzoek gedaan naar factoren tijdens de schooldag die invloed hebben op de fysieke activiteit van leerlingen. Fontys Sporthogeschool heeft gedurende een week het energieverbruik van schoolkinderen gemeten en in kaart gebracht. Hoewel er allerlei activiteiten werden gemeten, zowel tijdens als buiten school, richten we ons voor deze gelegenheid op twee aspecten: de gymles en het actief transport naar school.
4
Organisatie van het onderzoek De hoeveelheid fysieke activiteit werd gemeten met Actiheart-monitors. Dit zijn acht gram wegende apparaatjes, die zowel een hartslagmeter als een versnellingsmeter in zich herbergen. Door de data van deze beide instrumenten te combineren is de Actiheart-monitor in staat om het energieverbruik (en dus de intensiteit van bewegen) nauwkeurig te meten. Het instrument wordt door middel van twee elektrodes op de borst bevestigd en kan zo gedurende meerdere dagen worden gedragen, zonder dat het een belemmering vormt in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden.
5
het landelijk gemiddelde zit. Uit deze gegevens wordt wel duidelijk dat actief transport naar school een grote impact heeft op de totale fysieke activiteit. Op het eerste gezicht is deze veel groter dan de bijdrage van de gymles. Wat echter niet uit het oog verloren moet worden is dat actief transport alle dagen van de week plaatsvindt, terwijl er slechts één blokuur gym wordt aangeboden. Gezamenlijk zijn gymles en actief transport bij jongens verantwoordelijk voor 70 procent van alle matig-tot-intensieve fysieke activiteit op schooldagen. Voor meisjes is dit 59 procent.
Om het instrument te ijken moet met elke deelnemers voorafgaand aan het onderzoek een submaximale inspanningstest worden gedaan. De onderzoeksgroep bestond uit Havo-4 leerlingen van drie grote middelbare scholen in Tilburg (38 jongens, 36 meisjes). De gemiddelde leeftijd was 15,7 jaar. De metingen vonden plaats in de periode oktober 2009 tot juli 2010. De deelnemende leerlingen hebben gedurende een reguliere schoolweek de Actiheart dag en nacht gedragen en hielden bovendien gedurende deze week dagelijks een beweegdagboek bij van alle ondernomen fysieke activiteiten. Op deze manier was het mogelijk om de data uit de Actiheart achteraf te koppelen aan de specifieke activiteit die de deelnemer op dat moment uitvoerde.
Belangrijkste punten uit het onderzoek • Het verhogen van het aantal gymlessen op de middelbare school kan een flinke bijdrage leveren aan het terugdringen van ‘bewegingsarmoede’ onder de jeugd. • Meisjes zijn tijdens de gymlessen significant minder actief dan jongens. • Actief transport van en naar school levert veel beweging op een schooldag; daarmee valt echter niet veel winst te behalen aangezien veruit de meeste scholieren al naar school fietsen.
Resultaten De resultaten uit dit onderzoek worden gebruikt om het effect van het stimuleren van meer gymlessen en/of actief transport naar school te kunnen berekenen en om de ‘bewegingsarmoede’ onder de jeugd terug te dringen. Verder heeft de uitkomst dat meisjes minder actief zijn dan jongens in de gymles ertoe geleid dat er een interventie is ontwikkeld om gymleraren te helpen meisjes te stimuleren actiever deel te nemen aan de gymlessen. De (uitgebreidere) resultaten zijn inmiddels gepresenteerd op nationale en internationale congressen en zullen worden gepubliceerd in zowel een internationaal wetenschappelijk tijdschrift als een Nederlands vaktijdschrift.
Uitkomsten Alle leerlingen die deelnamen aan het onderzoek hadden één blokuur gym (100 minuten). Jongens waren tijdens de gymles gemiddeld 56 minuten matig-tot-intensief fysiek actief, meisjes slechts 42 minuten, een significant verschil. Deze ene gymles was echter wel verantwoordelijk voor bijna een kwart van de totale matig-tot-intensieve fysieke activiteit over de gemeten vier volledige schooldagen bij jongens. Bij meisjes lag dit percentage met 18 procent significant lager als gevolg van het lagere aantal actieve minuten tijdens de les. Actief transport naar school was in dit onderzoek verantwoordelijk voor 43 procent van alle matig-tot-intensieve fysieke activiteit gedurende de schooldag. De fietservriendelijke infrastructuur in Nederland is hier waarschijnlijk medeverantwoordelijk voor, gezien het feit dat maar liefst 96 procent van de leerlingen in de onderzoeksgroep dagelijks met de fiets naar school kwam. Helaas is er geen vergelijkingsmateriaal voor handen om te verifiëren of dit uitzonderlijk hoog is of dat dit dicht bij 6
Contact Menno Slingerland & Lars Borghouts Lectoraat Fysieke Activiteit & Gezondheid Fontys Sporthogeschool E-mail:
[email protected] www.fontys.nl
7
Muscle Preservation Study Loose the fat, keep the muscle! In 2010 is het Lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) – domein Bewegen, Sport en Voeding – gestart met de Muscle Preservation Study, oftewel de spierbehoudstudie. Dit onderzoek is een samenwerking tussen de HvA, eerstelijns diëtistenpraktijk Vialente, fysiotherapiepraktijk ManualFysion, sportcentrum Club West en voedingsmiddelenbedrijf Danone. De Muscle Preservation Study betreft een dubbelblind gerandomiseerd onderzoek (randomized controlled trial), waaraan ongeveer 30 studenten en enkele docenten van de opleiding Voeding en Diëtetiek per jaar participeren. Danone levert naast een financiële bijdrage input bij het ontwikkelen van het onderzoeksprotocol, geeft feedback op de procesgang middels sitevisits en biedt studenten en betrokken docenten een scholing Good Clinical Practice. Daarnaast levert Danone de voedingsproducten die worden onderzocht.
groter dan 102 cm bij mannen en 88 cm bij vrouwen”. Gewichtsreductie door middel van een hypocalorisch dieet heeft echter als risico de vermindering van spier- en botmassa. In de CBO-richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling obesitas’ (2008) is er nog geen aandacht voor deze specifieke problematiek. In de literatuur zijn voor de behandeling van obese ouderen wel duidelijke aanwijzingen. Hiertoe behoren naast een hypocalorische voeding, krachttraining, eiwitverrijking, vitamine D en calciumsuppletie. Deze inzichten hebben geleid tot het onderzoeksvoorstel ‘An exploratory study into the effects of nutritional supplementation on skeletal muscle preservation during a weight loss program in elderly’. Het behoud van spiermassa is hierbij de primaire uitkomstmaat, maar er worden ook krachtmetingen en functietesten uitgevoerd. Organisatie van het onderzoek De initiatiefnemer voor het onderzoek is de Lector Gewichtsmanagement van de HvA. Projectleiders zijn een docent en een HvA-afgestudeerde diëtist, die als student al bij het onderzoek betrokken was. De docent beheert het contact met Danone en doet bijvoorbeeld de site visits en de rapportage. De diëtist coördineert de groep studenten (8 tot 10 per periode van een half jaar) en is verantwoordelijk voor de afstemming met de diëtist van Vialente en de fysiotherapeut voor de screening van de deelnemers.
Waarom dit onderzoek? De achtergrond van dit onderzoek is het stijgend aantal mensen met overgewicht en obesitas in combinatie met het stijgend aantal ouderen. Het aantal ouderen met ernstig overgewicht neemt gestaag toe. Obese ouderen die hun gewicht met 5 tot 10 procent reduceren hebben een grote kans op gezondheidswinst. Ouderen hebben we in dit onderzoek gedefinieerd als: mensen tussen de 55 en 85 jaar; we zeggen dat iemand obesitas heeft als “het BMI groter dan 30 of groter dan 28 is, in combinatie met een middelomtrek
8
9
na een afvalprogramma van 13 weken, waarbij een hypocalorische voeding en krachttraining zijn gebruikt. Tot nu toe zien we dat de deelnemers significant gewicht en vetmassa verliezen, maar hun spiermassa behouden.
Daarnaast zorgt de diëtist voor de beenkrachtmeting, de organisatie van de botdichtheidsmeting bij een gespecialiseerd bedrijf, de afstemming met de trainers van fitnesscentrum Club West en de verstrekking en inname van de voedingsproducten thuis en direct na de training.
Het gaat immers om een zeer grote nieuwe doelgroep. De resultaten van het onderzoek van het Lectoraat Gewichtsmanagement vinden vrij gemakkelijk hun weg naar het onderwijs van diëtisten en voedingskundigen. Verder zijn de contacten met het werkveld diëtetiek vrij intensief, hoewel dit geen garantie is voor implementatie. Vialente is de eerste grote eerstelijns diëtistenorganisatie die de resultaten zal implementeren in de praktijk.
Deelnemers aan het onderzoek komen 13 weken lang naar Club West voor een uur krachttraining op maandag, woensdag en vrijdag. Zij krijgen om de week een voedingsles, in totaal zes lessen. Elke deelnemer krijgt een individueel assessment voor zijn of haar energiebehoefte en een individueel voedingsadvies. Ook de fysieke mogelijkheden van elke deelnemer worden via een assessment door de fysiotherapeut bewaakt. Op basis daarvan worden trainingsschema’s ontwikkeld, die met behulp van de trainers worden uitgevoerd.
Belangrijkste punten uit het onderzoek • De Musle Preservation Study is een mooi voorbeeld van publiek-private samenwerking, met een meerwaarde voor zowel het onderzoek en het onderwijs als voor de praktijk. • Het onderzoek heeft een maatschappelijk relevante vraagstelling en wordt uitgevoerd op een wetenschappelijk verantwoorde wijze, maar is volledig praktijkgericht wat betreft resultaat.
Uitkomsten Het onderzoek loopt nog tot de zomer van 2012. Aangezien de studie een dubbelblind ontwerp heeft, kunnen er geen tussentijdse analyses worden uitgevoerd op de effectiviteit van de voedingsproducten. Wel kunnen we aangeven wat de winst van de interventie is wat betreft spiermassa en functionaliteit bij obese ouderen
Contact Lectoraat Gewichtsmanagement Peter Weijs, e-mail:
[email protected] en Amely Verreijen, e-mail:
[email protected] Dr. Meurerlaan 8 1067 SM Amsterdam www.dbsv.hva.nl
Resultaten De resultaten van de Muscle Preservation Study worden gepubliceerd in toonaangevende internationale tijdschriften ten behoeve van kennisontwikkeling. Danone zal de uitkomsten gebruiken voor het in de markt zetten van hun voedingsproducten.
10
11
Beweegstimulering voor kinderen in Haagse achterstandswijken Laak en Transvaal Fietsen, spelen, sporten en wandelen in de directe woonomgeving Waarom dit onderzoek? In 2009 voldeed slechts 22 procent van de jongeren (4 tot 17 jaar) aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) (de Vries et al., 2010). Hiermee lopen jongeren qua lichamelijke activiteit sterk achter op volwassenen. Daarnaast is 13,6 procent van de jongeren (4 tot 17 jaar) te classificeren als ‘inactief’; dat wil zeggen dat zij gemiddeld minder dan een dag per week aan de beweegnormen voldoen. De gezondheidstoestand van mensen in lagere sociaal-economische klassen is over het algemeen slechter dan die van mensen in hogere sociaal-economische groepen. Lager opgeleide mensen sporten en bewegen minder vaak dan hoogopgeleiden. Van de mensen die alleen lager onderwijs hebben gevolgd doet 57 procent niet aan lichaamsbeweging in de vrije tijd; van de mensen met een lbo- of mavo/vmboopleiding is dit 37 procent, voor mensen met mbo, havo of vwo 30 procent en voor hoogopgeleiden (Hbo en hoger) is dit 20 procent. Op basis van dit soort cijfers heeft de Adviesraad voor Sport aan lector Tinus Jongert (Haagse Hogeschool) advies gevraagd over hoe kinderen in de Haagse achterstandswijken Laak en Transvaal gestimuleerd kunnen worden tot een actieve leefstijl. Er is gekozen voor deze wijken omdat de lage ses-groepen hier sterk zijn vertegenwoordigd en omdat er nog relatief weinig is gedaan op gebied van beweegstimulering.
Bewegen en sport zijn belangrijk uit gezondheidskundig, sociaal en maatschappelijk oogpunt. Voldoende lichaamsbeweging kan bijdragen aan de preventie van overgewicht en aandoeningen zoals harten vaatziekten, suikerziekte (type 2) en verschillende vormen van kanker. De Nederlandse regering stimuleert een actieve leefstijl. Alhoewel er de laatste jaren een toenemend aantal Nederlanders voldoet aan de beweegnormen, is er nog steeds een aanzienlijk deel van de bevolking dat met het huidige sport- en beweegaanbod onvoldoende wordt bereikt. Bijvoorbeeld mensen uit de lagere sociaal economische klassen, allochtonen, jongeren, ouderen en mensen met chronische aandoeningen en overgewicht (Ooijendijk et al, 2004, Hildebrandt et al, 2007 en 2008). In dit onderzoek ligt de focus op kinderen in de leeftijd van 4 tot 17 jaar uit de lagere sociaal economische klasse in de Haagse achterstandswijken Laak en Transvaal. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Adviesraad voor Sport, met mede-financiering vanuit Fonds 1818, in het kader van het beleidsplan ‘Den Haag naar Olympisch Niveau 2011-2014’. Met het oog op de mogelijke kandidatuur van Nederland voor de Olympische Spelen van 2028.
12
13
Organisatie van het onderzoek Binnen dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksmethoden gehanteerd: 1. Desk research - demografie: inwonersaantallen, bevolkingssamenstelling, lage ses-groepen in Laak en Transvaal; - sport/beweegaanbod binnen Laak en Transvaal; - relevante beleidsplannen; - nationale en lokale beweegstimuleringsinitiatieven. 2. Literatuuronderzoek - belang van bewegen, gezondheidsbevordering en preventie; - effectiviteit van gedragsveranderingsinterventies gericht op het ontwikkelen van een actieve leefstijl; - beweeggedrag van kinderen in achterstandswijken; - de beweegvriendelijke omgeving; - succesvolle playgrounds; - actief betrekken van ouders. 3. Via scholen zijn enquêtes over sport- en beweeggedrag uitgevoerd onder jongeren op zowel het basis als het voortgezet onderwijs. 4. In kleine groepjes zijn focusgroepinterviews met jongeren uitgevoerd. 5. Van de belangrijkste sport- en beweegorganisaties, zowel landelijk als lokaal, zijn de activiteiten in kaart gebracht. Daarnaast is een aantal organisaties geïnterviewd: - Cruyff foundation; - GGD: Gezond Gewicht, Gewichtige vakleerkracht; - Gemeente Den Haag, sportsupport coördinator schoolzwemmen, Scool; - Gemeente Den Haag, sport support coördinator combinatiefunctionarissen; - Gemeente Den Haag programmamanager sportbeleid; - Haagse Sporttuin; - Krajicek Foundation; - Sportbank. 6. Veldonderzoek: Er is gebruik gemaakt van een door TNO ontwikkelde methode om wijken te screenen op beweegvriendelijkheid.
Op basis van wetenschappelijke kennis, de belangrijkste lopende landelijke initiatieven en de bevindingen van het voorliggende onderzoek is vervolgens een advies uitgewerkt met de volgende vraagstelling: “Op welke wijze kan de lichamelijke activiteit van jongeren in lage sesgroepen, woonachtig in Transvaal en Laak in Den Haag, worden verhoogd?”
14
In het onderzoek zijn zowel docenten als studenten van de academie voor sportstudies ingezet. De leiding, coördinatie en verslaglegging van het onderzoek lag bij het Lectoraat Innovatieve Beweegstimulering en Sport. Uitkomsten In het adviesrapport worden aanbevelingen gedaan om verschillende vormen van lichamelijke activiteit te stimuleren. Dus om niet alleen te focussen op sporten, maar juist ook om aandacht te besteden aan alledaagse vormen van lichamelijke activiteit zoals buitenspelen, fietsen en lessen lichamelijke opvoeding. De directe woonomgeving van kinderen is hierbij erg belangrijk. Daarom worden er suggesties gedaan om Laak en Transvaal ‘beweegvriendelijker’ te maken. Bijvoorbeeld dat kinderen in de directe woonomgeving moeten kunnen spelen, fietsen en wandelen. Er zijn in Den Haag al veel initiatieven om kinderen meer te laten bewegen, maar er zou wel een betere coördinatie hiervan moeten komen. Een taak voor de jeugdsportcoördinator of vakdocent lichamelijke opvoeding. Hiermee sluit het advies ook aan bij het project de ‘gewichtige vakleerkracht’. Kinderen zouden dagelijks een uur moeten sporten en bewegen. Bijvoorbeeld door twee keer per week fysiek actief te zijn bij gymles, kinderopvang en sporten en één keer per week te bewegen onder verantwoordelijkheid van de ouders. Het sportaanbod moet verder zo toegankelijk mogelijk zijn voor kinderen en er moet op speelplekken/ playgrounds gesport kunnen worden. Kinderen, ouders en de buurt moeten direct betrokken worden bij het kiezen van aanbod en het organiseren daarvan. Ook scholen moeten ouders actiever betrekken en helpen bij het ontwikkelen van een gezonde leefstijl.
Er wordt geadviseerd om het beweeggedrag van kinderen door vakdocenten lichamelijke opvoeding te laten volgen. Op de speelplekken moet er een structurele begeleiding zijn, bijvoorbeeld door inzet van studenten van de Haagse Hogeschool en het Mondriaan college (ROC) en leerlingen uit het voortgezet onderwijs (maatschappelijke stages).
15
Resultaten Het adviesrapport is op woensdag 29 juni 2011 overhandigd aan wethouder Karsten Klein. In 2012 zullen de Haagse Hogeschool, de academie voor sportstudies en ROC Mondriaan in samenwerking met de Gemeente Den Haag (via onder meer combinatiefunctionarissen) beginnen aan de realisatie en implementatie van de adviezen. Er start dan een pilot waarbij de gewichtige vakleerkrachten/combinatiefunctionarissen in samenwerking met hbo- en mbo-studenten een beweegaanbod op speelplekken bij scholen in Laak en/of Transvaal ontwikkelen.
Health & Performance MKB Van wát naar hóe! Eind 2009 is de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) samen met verschillende collega-kennisinstellingen (onder andere TNO, NISB en NIGZ) en een uitgebreid netwerk van partners uit het bedrijfsleven (MKB-Nederland, VNO-NCW, Achmea Vitale, ArboUnie, brancheorganisaties en diverse MKB-bedrijven) het project Vitaal MKB gestart. Penvoerder en aanjager van het project is Seneca, het Expertisecentrum voor sport, arbeid en gezondheid van de HAN. Het hoofddoel van het project is om bestaande kennis en methoden gericht op werk en gezondheid voor het midden- en klein bedrijf te ontsluiten en op maat te maken.
Belangrijke punten uit het onderzoek • Beweegstimulering vraagt om een structurele gedragsverandering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van modellen zoals het I-Change model en methoden van beweegstimulering die bewezen effectief zijn. • De focus van beweegstimulering ligt op het ontwikkelen van een actieve leefstijl met alle vormen van bewegen (actief transport, buitenspelen, gymlessen en sport). Het beweegaanbod moet aansluiten op de wensen van kinderen en moet bereikbaar en toegankelijk zijn. • De fysieke omgeving is van groot belang bij het ontwikkelen van een actieve leefstijl. Een gezonde en beweegvriendelijke wijk heeft een ruim aanbod aan sport, cultuur en groen en is voor iedereen goed te bereiken. Maar ook de sociale omgeving (familie, met name ouders, vakdocenten LO en de buurt) is heel belangrijk. • Er moet een goed gecoördineerd beweegaanbod zijn; een taak voor de jeugd-sportcoördinator of vakdocent LO. Er moet gestreefd worden naar het vinden van blijvende oplossingen die onafhankelijk zijn van tijdelijke projectsubsidies.
baarheid en productiviteit, kunnen optimaliseren. Dit vakgebied wordt vaak Integraal Gezondheidsmanagement (IGM) genoemd. Niet alleen kost een zieke medewerker de werkgever gemiddeld zo’n 300 euro per dag (Bakker, 2011), ook is aangetoond dat gezonde en vitale medewerkers een grote toegevoegde waarde voor organisaties hebben als gevolg van verbeterd functioneren. Vanuit dit besef maken vooral grote bedrijven, die over meer financiële middelen beschikken en vaak een eigen personeelsafdeling hebben, al jaren gebruik van IGM. En met goede resultaten. Het Nederlandse bedrijfsleven bestaat echter voor 99 procent uit midden- en klein bedrijven, waarvan 56 procent minder dan 10 werknemers in dienst heeft (CBS, 2009). Binnen het MKB wordt IGM in veel mindere mate toegepast dan binnen grote bedrijven. De bestaande kennis en methoden op het gebied van IGM sluit onvoldoende aan op de specifieke wensen, behoeften en mogelijkheden van kleinere ondernemingen, terwijl uit onderzoek blijkt dat het belang van gezonde, vitale en inzetbare medewerkers wel degelijk wordt onderkend. Een onwenselijke situatie in tijden van welvaartsziektes, vergrijzing en verhogingen van de pensioengerechtigde leeftijd. De projectpartners willen hier wat aan doen en worden in dit streven gesteund door de overheid in de vorm van een RAAK-subsidie.
Het project Health & Performance MKB speelt in op de vraag van het MKB: “Hoe kun je ondanks alle gezondheidsrisico’s van de hedendaagse maatschappij medewerkers vitaal en inzetbaar houden om hiermee als organisatie beter in staat te zijn de bedrijfsdoelstellingen te realiseren?” Hierbij wordt een grote nadruk gelegd op de verhouding tussen kosten en baten bij het investeren in de gezondheid van medewerkers (Return On Investment, ROI).
Contact Tinus Jongert, Lector Innovatieve Beweegstimulering & Sport E-mail:
[email protected] www.dehaagsehogeschool.nl
16
Waarom dit onderzoek? Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen worden gezondheid en vitaliteit steeds belangrijkere thema’s op de werkvloer. Door (toegepast) onderzoek is er inmiddels een omvangrijke body of knowledge over hoe bedrijven op systematische wijze de gezondheid en vitaliteit van hun medewerkers en daarmee hun inzet-
Organisatie van het onderzoek De looptijd van het project is twee jaar, tot februari 2012. Gedurende de eerste zes maanden zijn diverse inventariserende onderzoeken gedaan. Het doel van deze fase was om alle relevante informatie te verzamelen die nodig is om 17
Resultaten Op basis van het vooronderzoek zijn in de volgende projectfase diverse zaken tot stand gekomen, waaronder: • Een digitale kaartenbak: een openbare digitale database waarin MKB-bedrijven zelf op thema, bedrijfsgrootte en branche kunnen zoeken naar ervaringen en best practices van collega-bedrijven om van te leren. • Een menukaart: een op ludieke wijze vormgegeven selectie van interventies (adviesgesprekken, organisatiediagnoses, workshops, trainingen, advies- en implementatietrajecten uitgevoerd door afstudeerders van relevante opleidingen etcetera) die speciaal voor het MKB zijn ontwikkeld/geselecteerd. De meeste producten worden door kennispartners en dienstverleners die in het project participeren aangeboden. De interventies meestal kosteloos. Wanneer dat niet het geval is, kunnen bedrijven ondersteund worden bij het aanvragen van stimuleringsgelden/subsidies van de overheid. • Een vitaliteitscan: een globale, laagdrempelige vragenlijst waarmee MKB-bedrijven een algemene scan van hun organisatie kunnen doen. Deze leidt tot een nulmeting en een advies ten aanzien van acties die het bedrijf kan nemen om de gezondheid en productiviteit van het personeel te verhogen. Dit advies verwijst onder meer door naar andere diensten en producten op de menukaart. • Verschillende social media-groepen waardoor MKBbedrijven onderling en/of met kennisinstellingen en dienstverleners contact kunnen hebben en informatie kunnen vinden over uiteenlopende IGM-onderwerpen en vraagstukken. Alle ontwikkelde producten en diensten worden beschikbaar gesteld via bestaande kanalen van het MKB.
Een andere belangrijke conclusie was dat het MKB een sterke voorkeur van MKB heeft om van elkaar te leren in plaats van uit handleidingen, boeken of van lezingen.
kennis en methoden op het gebied van IGM toepasbaar en beschikbaar te maken voor het MKB. Met behulp van de inzet van stagiaires (afstudeerders) van de HAN en universiteiten zijn literatuurstudies en mediaonderzoeken uitgevoerd. Er zijn meerdere interviewrondes bij MKB-bedrijven, dienstverleners en experts geweest en er zijn vragenlijsten afgenomen. Deze onderzoeken werden begeleid door lectoren, onderzoekers vanuit de HAN en andere kennispartijen. De gecombineerde resultaten hebben geleid tot een uitgebreid overzicht van wensen, randvoorwaarden, eisen en criteria vanuit het MKB voor IGM-methoden en technieken. Ook is er een overzicht gemaakt van bestaande onderzoeken en best practices op het gebied van IGM binnen het MKB. Beide overzichten vormden de basis van de volgende fase: de ontwikkelfase.
geven dat die zich op den duur terugverdienen. Dit vraagt echter wel om voldoende reserves; iets wat binnen grote bedrijven vaak meer aanwezig is dan bij kleinere organisaties. Het is dan ook niet vreemd dat het MKB vaak veel reactiever is als het aankomt op gezondheidsproblematiek op het werk. Het is ook niet realistisch om dit willen veranderen. Het MKB is echter veel flexibeler en heeft meer slagkracht; als er vandaag een probleem is, kan daar morgen al op zijn gereageerd. Daarom moest er in de ontwikkelfase gekeken worden hoe je de signalering van (dreigende) gezondheidsproblemen kan verbeteren. En hoe je daarbij de juiste en meest effectieve reactie selecteert.
Uitkomsten Een relevante vaststelling uit het onderzoek was bijvoorbeeld dat de sterke pro-actieve insteek van bestaande IGM-methodieken niet goed aansloot bij het MKB. In feite vraagt IGM om grote investeringen zonder dat er daadwerkelijke problemen zichtbaar zijn, vanuit het ge18
19
promotiestudie die gebruik maakt van de projectresultaten.
De meest in het oog springende zijn de informatiekanalen van VNO-NCW en MKB-Nederland waar via websites, nieuwsbrieven, papieren uitgaven (boeken en maandbladen) en op symposia en ondernemersdagen de projectresultaten aan de eindgebruikers beschikbaar worden gesteld. Inmiddels hebben er ruim 30 studenten stage gelopen in het project en is de nieuwe toegepaste kennis gebruikt in de curricula van twee verschillende bacheloropleidingen binnen de HAN en een nieuwe masteropleiding. Daarnaast wordt er momenteel gesproken met de universiteit van Maastricht en de Open Universiteit over het starten van een
Belangrijkste punten onderzoek • Het project speelt in op de vraag van het MKB: “Hoe kun je ondanks gezondheidsrisico’s van de hedendaagse maatschappij medewerkers vitaal en inzetbaar houden?” • Er zijn diverse producten ontwikkeld: de digitale kaartenbak, een menukaart, een vitaliteitscan en diverse social media-groepen. • Via de informatiekanalen van VNO-NCW en MKBNederland worden de ontwikkelde diensten en producten beschikbaar gesteld. • De ontwikkelde kennis wordt gebruikt bij twee bachelor en een masteropleiding van HAN. Nadere informatie over het project en de partners is te vinden op www.vitaalmkb.nl.
20
Groningen: Monitoring Athletic Performance Study (MAPS) De balans tussen belasting en belastbaarheid bij (top)sporters Naar aanleiding van een inventarisatie bij sportcoaches die aangesloten zijn bij het Noordelijke Coach Platform en Topsport Steunpunt Noord, is er in maart 2011 een groot project van start gegaan: de Groningen Monitoring Athletic Performance Study (Groningen MAPS). Bij dit onderzoek staan het vergaren, ontwikkelen en delen van kennis over het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid van (top) sporters centraal.
Daarbij worden veel vragen gesteld, maar slechts weinig kunnen worden beantwoord, zo leert de sportpraktijk. Het doel van Groningen MAPS is enerzijds om prestaties te optimaliseren en anderzijds om blessures en overtraindheid te voorkomen.
Waarom dit onderzoek? Sportcoaches en (top)sporters zijn continu op zoek naar grenzen, omdat ze hun prestaties willen verbeteren.
21
onderzoekers, docenten en studenten vier jaar lang worden gewerkt aan het genereren van antwoorden op vragen uit de sportpraktijk die relevant zijn voor het onderzoek. Uitkomsten Groningen MAPS is officieel van start gegaan met de komst van twee promovendi, die kijken naar de balans tussen belasting en belasting in relatie tot prestatie en gezondheid. De ene promovendus zal dit doen bij duur(top)sporters en de andere bij team(top)sporters. Naast deze onderzoekers, die werkzaam zijn op het Instituut voor Sportstudies, zullen ook derde- en vierdejaars studenten van het Instituut voor Sportstudies en van de Rijksuniversiteit Groningen meewerken aan het project in kader van hun verdiepings- of afstudeerstage. Negentig teamsporters (volleybal, basketbal, korfbal en zaalhockey) en negentig duursporters (roeien, hardlopen, triatlon, wielrennen en schaatsen) nemen deel aan het onderzoek. Meer dan de helft van alle sporters is inmiddels gestart met de metingen. Gedurende twee wedstrijdseizoenen wordt de belasting en belastbaarheid in kaart gebracht met behulp van trainingsdagboeken, vragenlijsten, lab- en veldtesten. Er zal gekeken worden hoe dit kan bijdragen aan enerzijds het optimaliseren van de prestatie en anderzijds het voorkomen van blessures en overtraindheid.
Organisatie van het onderzoek Het onderzoek wordt uitgevoerd bij het Instituut voor Sportstudies aan de Hanzehogeschool Groningen. Hierbij wordt intensief samengewerkt met de Rijksuniversiteit Groningen en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), zodat bestaande kennis kan worden gebundeld. Het onderzoek maakt gebruik van de state of the art meet- en analysefaciliteiten van het ‘SportsFieldLabGroningen’ (SFLG). In deze setting zal door sportcoaches, sporters,
22
Resultaten De verwachting is dat de ontwikkelde kennis zal leiden tot wetenschappelijkeen vakpublicaties. Daarbij is het nadrukkelijk de bedoeling dat de kennis beschikbaar is voor sportcoaches en sporters en dat het wordt geïmplementeerd in de onderwijspraktijk van hogescholen en universiteiten. Door de intensieve samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en UMCG kan kennisontwikkeling op dit thema bovendien structureel worden gewaarborgd binnen de Hanzehogeschool Groningen. Belangrijke punten uit het onderzoek • Centraal staan het vergaren, ontwikkelen en delen van kennis over het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid van (top)sporters. • Het doel van Groningen MAPS is enerzijds om prestaties te optimaliseren en anderzijds om blessures en overtraindheid te voorkomen. • Bestaande kennis is gekoppeld aan de beschikbaarheid van de state of the art meet- en analysefaciliteiten, het ‘Sports Field Lab’ (SFL) van het Instituut voor Sportstudies. • Gedurende twee wedstrijdseizoenen wordt de belasting en belastbaarheid bij negentig teamsporters en negentig duursporters in kaart gebracht. Contact Teamsporten: Henrike van der Does E-mail:
[email protected] Duursporten: Ruby Otter E-mail:
[email protected] www.universityofsports.hanze.nl
23
School en sport op Nieuw Welgelegen Onderzoek naar migrantenjeugd en sport op een multifunctionele sport- en onderwijsaccommodatie in de wijk Kanaleneiland Waarom dit onderzoek? Nieuw Welgelegen in Utrecht is een multifunctioneel complex waar twee scholen, het Globe College en ROCASA, en diverse sportverenigingen elkaar ontmoeten. Het unieke aan deze situatie is dat de scholen hier letterlijk de stap naar de sportverenigingen hebben genomen door in een gebouw tussen de hockey-, honkbal-, en voetbalvelden te gaan zitten. Het complex ligt midden in een wijk met inwoners van verschillende culturen, waar er een relatief hoog criminaliteitscijfer is en mensen de leefbaarheid als laag ervaren.
Het lectoraat Bewegen, School en Sport van Windesheim heeft onderzoek gedaan naar de sportparticipatie van migrantenjongeren in een multifunctionele Utrechtse wijk. De rapportage werd uitgevoerd in samenwerking met de Kennispraktijk en valt binnen het kader van het project ‘Sportparticipatie migrantenjongeren en hun ouders’. Een vijfigtal studenten van Windesheim participeerden in het project. Het onderzoek werd medegefinancierd door het ZonMw programma Diversiteit in het Jeugdbeleid.
jongens zijn met een gemiddelde leeftijd van 16,4 jaar. Het grootste gedeelte (53,5 procent) van deze groep respondenten zegt van Nederlandse afkomst te zijn, 28,5 procent is Marokkaans, 8,3 procent van een andere Westerse afkomst, 6,3 procent Turks en 3,5 procent van een andere, niet-westerse afkomst. Wat opvalt is dat binnen het kwalitatieve onderzoek een grote groep Marokkaanse leerlingen vertegenwoordigd is, in tegenstelling tot de groep leerlingen bij het kwantitatieve onderzoek. Daarbij was de grootste groep van Nederlandse afkomst. En dat terwijl de respondenten in beide onderzoeken elkaar gedeeltelijk overlappen. Waarschijnlijk is dit een voorbeeld van de moeite die leerlingen van voornamelijk allochtone afkomst hebben met het definiëren van hun afkomst. In het ene geval omschrijven ze zichzelf als Nederlands, terwijl ze in een ander gesprek hun Marokkaanse identiteit benadrukken.
Uit studies blijkt dat een leerlingen tussen de 12 en 18 jaar uit een dergelijke groep een achterstand heeft als het gaat om beweeggedrag en lidmaatschap van een sportvereniging. Het doel van dit onderzoek is om daar meer zicht op te krijgen. Organisatie van het onderzoek In het totaal hebben 151 leerlingen van verschillende klassen van het Globe college en ROC-ASA vragenlijsten ingevuld. Er zijn met 83 leerlingen gesprekken gevoerd, waarvan 60 procent 24
25
Nieuw Welgelegen heeft unieke faciliteiten voor allochtone meisjes om volgens hun wensen te kunnen sporten. Door deze unieke faciliteiten meer onder de aandacht te brengen en te blijven luisteren naar de sportwensen en motivaties van de meisjes, liggen er kansen om de sportparticipatie van allochtone meisjes daadwerkelijk te verhogen.
De nadruk bij de wetenschappelijk gevalideerde vragenlijsten lag op de concepten sportidentiteit (in welke mate voelt de leerling zich sporter en heeft sport een rol in zijn of haar leven) en schoolbinding (in welke mate voelt de leerling zich onderdeel van de school en betrokken bij schoolse aangelegenheden). Voor het kwalitatieve onderzoek zijn Windesheimstudenten van de School of Human Movement and Sports Socratische gesprekken aangegaan met de mboen vmbo-leerlingen het Globecollege en ROC-ASA. In de gesprekken is gewerkt via het KOALA-model: Kontakt maken, Open leefhouding, Aandacht geven, Leerbereidheid tonen, Afsluiten.
Hoewel allochtone jongens relatief veel sporten blijft de hoeveelheid tijd die de allochtone leerlingen met sport bezig zijn achter bij de autochtone leerlingen. Het is alom bekend dat een gezonde levensstijl gebaat is bij voldoende beweging, maar over de norm die als voldoende wordt beschouwd valt te twisten. Hoewel de leerlingen in dit onderzoek niet aan de zogenaamde bewegingsnorm kwamen, voldeden zij wel aan de fitnorm die gebaseerd is op intensieve beweging. Ook laten de leerlingen die aan sport doen een hoge mate van sportidentiteit zien, waardoor het volhouden van sport en bewegen waarschijnlijker wordt. Er kan gesuggereerd worden dat dit op de lange termijn belangrijker is dan het voldoen aan een vastgestelde norm.
De vragenlijsten en Socratische gesprekken werden afgenomen als onderdeel van een culturele uitwisseling tijdens verschillende bezoeken in mei, juni en december 2010 en februari 2011 van de studenten aan Nieuw Welgelegen in Utrecht. Uitkomsten en resultaten Door middel van dit onderzoek zijn we meer te weten gekomen over het sportgedrag en verschillende sociale en schoolgerelateerde factoren. Het blijkt dat het merendeel van de leerlingen die sporten op Nieuw Welgelegen allochtone jongens zijn. Dat is positief aangezien een van de doelen van het school- en sportcomplex is om allochtone jongeren aan het sporten te krijgen. Blijkbaar biedt deze locatie hen een gelegenheid om in de buurt van hun huis en school te sporten. Helaas blijft de sportparticipatie van allochtone meisjes enigszins achter. Zowel bij de sportclubs op Nieuw Welgelegen als bij de sportclubs elders in de stad zijn zij ondervertegenwoordigd.
Belangrijkste punten uit het onderzoek Ondanks dat het op Nieuw Welgelegen erg goed lijkt te gaan zijn er een aantal aanbevelingen waardoor de unieke locatie nog meer benut zou kunnen worden voor de sportparticipatie van migrantenjongeren en hun ouders.
• Blijf luisteren naar en aansluiten bij de sportwensen en motieven van allochtone meisjes: het dragen van een hoofddoekje, sporten met alleen meisjes of vrouwen en mogelijkheden om sporten zelf in te plannen. • Laat de sportactiviteiten beter aansluiten op de schoolroosters, zodat leerlingen die verder weg wonen ook makkelijk kunnen sporten op Nieuw Welgelegen. • Verhoog de kwantiteit van beweeggedrag van (met name allochtone) leerlingen zonder dat dit ten koste gaat van het plezier in de sport. Dit kan door bijvoorbeeld meer sport in het curriculum op te nemen of door het organiseren van sportevenementen waarbij de leerlingen inspraak hebben in de invulling van die activiteit. • Zet in op het vergroten van de ouderparticipatie van allochtone jeugd. Hierdoor kan de hechte familieband benut worden bij het verhogen van de sportparticipatie van de leerlingen. Sporten of aanmoediging daartoe door ouders en familie lijken stimulerend te werken op het sportgedrag. • Benadruk de band tussen de school en de sport door middel van bijvoorbeeld sportdagen, uitwisselingen van trainers en docenten, clinics van de sportclubs, uitbreiding van sport in het curriculum.
Hoewel sport en school op een mooie manier fysiek bij elkaar komen op Nieuw Welgelegen, mag men niet spreken van schoolsport met alle verwachtingen en mogelijkheden van dien. Er zou meer ingezet kunnen worden op een sterkere band tussen school en sport zodat de leerlingen die op Nieuw Welgelegen sporten ook kunnen profiteren van de positieve effecten die hierdoor kunnen ontstaan. De sport op Nieuw Welgelegen zou dan een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van een sportclub die elders in – of soms zelfs vlak buiten – de stad ligt.
26
Contact Lectoraat Bewegen, School en Sport Lector: Dr. I.M. van Hilvoorde Onderzoek en rapportage: Niek Pot, Edu Dumasy, Jarno Hilhorst (kennispraktijk), Ivo van Hilvoorde. E-mail:
[email protected] www.windesheim.nl
27