Skillslab Friesland ‘de theorie’ Eindrapportage
Enschede, 18 november 2011 LP/11/2510/ovtal drs. Louise Pansier-Mast ir. Nienke van Vliet
Inhoudsopgave Samenvatting ...................................................................................... 3 1.
Inleiding..................................................................................... 5
2. 2.1 2.2
Aanpak ...................................................................................... 6 Stuurgroep voor bestuurlijk draagvlak en samenwerking ........................... 6 Projectgroep voor ontwikkeling nieuwe ondersteuning ............................. 7
3. 3.1 3.2 3.3
Resultaten .................................................................................. 9 Kansen decentralisatie begeleiding..................................................... 9 Nieuwe ondersteuningsconcepten ...................................................... 9 Gevolgen nieuwe ondersteuningsconcepten......................................... 13
4. 4.1 4.2 4.3
Vervolg .................................................................................... Meerwaarde Skillslab.................................................................... Aanbevelingen aan stuurgroep vanuit projectgroep ............................... Skillslab ‘de praktijk’ ...................................................................
Bijlage 1. Bijlage 2.
16 16 16 17
Casus eerste projectgroep (tekening) ........................................ 20 Casuïstiek ......................................................................... 21
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 2 van 32
Samenvatting In Friesland is initiatief genomen voor een gezamenlijk plan van gemeenten, AWBZzorgaanbieders en welzijnsorganisaties, om de consequenties èn de kansen van de decentralisatie van begeleiding te onderzoeken: het ‘Skillslab Friesland’. Het Skillslab is een leer- en oefenplaats waarin betrokken partijen kunnen ontdekken en ervaren welke innovatie in de dienstverlening aan mensen met een beperking mogelijk en wenselijk is. De doelstelling van het Skillslab Friesland is inzicht krijgen in de effecten van de decentralisatie van begeleiding en deze effecten door te vertalen naar de praktijk van cliëntondersteuning. De uitgangspunten hierbij zijn: ● innovatie van het ondersteuningsaanbod; ● behoud van het resultaat voor de cliënt, getoetst aan de maatschappelijk geaccepteerde kaders. Bij de vernieuwing van het ondersteuningsaanbod staan de principes van De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl centraal: meer aandacht voor vraagverheldering, geen standaard voorzieningenlijst, alle mogelijkheden verkennen om een hulpvraag op te lossen, behoud van regie over het eigen leven, resultaatgericht, enzovoort. Na de vraagverheldering wordt er in een bepaalde volgorde naar de oplossingen voor de ondersteuningsbehoefte van cliënten gekeken: 1. De cliënt en/of het systeem (mantelzorgers, netwerk) organiseert zelf de gewenste ondersteuning. 2. De samenleving, de woon- en wijkomgeving van de cliënt (vrijwilligers), zorgt voor oplossingen voor de gewenste ondersteuning. 3. Oplossingen in algemene voorzieningen. 4. Pas daarna wordt gekeken of collectieve of individuele voorzieningen georganiseerd door de gemeente een oplossing bieden. Aan de hand van casuïstiek van cliënten met een lichte verstandelijke beperking en cliënten met ouderdomsproblemen, hebben we de volgende ondersteuningsarrangementen opgesteld: 1. Brede vraagverheldering: cliënt, cliëntsysteem, samenleving. 2. Zoeken of creëren van ondersteuning in samenleving. 3. Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen. 4. Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen èn preventie dat ondersteuning nodig is. 5. Inzetten van zelfgekozen informele vertrouwenspersoon. 6. Inzetten van professionele vertrouwenspersoon. 7. Regie/structuur in de thuissituatie met ICT voorzieningen. Deze arrangementen gaan uit van de kernvraag van de cliënt, die breder kan zijn dan de huidige begeleidingsvraag. Met name de eerste vier arrangementen maken duidelijk dat de oplossingen voor ondersteuning veel meer aan gaan sluiten bij het nieuwe denken over de Wmo. Daarin blijven individuele voorzieningen wel bestaan, maar worden eerst de andere mogelijkheden onderzocht en ingezet. Voor de zeven geformuleerde ondersteuningsarrangementen hebben we op een rij gezet wat er moet gebeuren om dit in de praktijk te organiseren, welke rollen de LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 3 van 32
verschillende partijen daarin hebben en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan. Hier volgt een samenvattend beeld over de verschillende arrangementen heen: ● laagdrempelig aanbieden; ● breed kijken; ● realistische verwachting scheppen (geen zorgplicht maar compensatiebeginsel); ● samenwerking en korte lijnen tussen organisaties; ● cliënten/burgers met elkaar in contact brengen (lotgenoten); ● samenleving ‘confronteren’ met mensen met beperking (informeren, ontmoeting organiseren, aanbod/voorzieningen breder inzetten); ● werken aan attitudeomslag bij professionals; ● ontwikkelen van competenties vrijwilligers; ● bouwen aan sociale cohesie; ● wijkgerichte aanpak; ● back up voor vrijwilligers/mantelzorg door professional; ● continuïteit in ondersteuning (zelfde persoon); ● op maat, samen met cliënt ontwikkelen (technologie, ondersteuning); ● infrastructurele randvoorwaarden (zowel voor fysieke ondersteuning als voor technologische toepassingen). Het is de intentie van de betrokken partijen om met de uitkomsten van de eerste fase verder te gaan, om de ontwikkelde ondersteuningsarrangementen daadwerkelijk in te voeren. Tevens willen we de aanpak uitbreiden naar andere doelgroepen en gemeenten en de kennis breder beschikbaar stellen. Hiervoor is een subsidieaanvraag ingediend bij het Sociaal Investeringsfonds van de provincie Friesland.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 4 van 32
1. Inleiding Voor de komende jaren staan overheidsmaatregelen op de agenda die gevolgen hebben voor het leven van mensen met een beperking. De wijzigingen hebben betrekking op de onderkant van de arbeidsmarkt en op de zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Bij dit laatste gaat het om de decentralisatie van de extramurale begeleiding (waaronder dagbesteding) van de AWBZ naar de Wmo en de verlaging van de IQ-grens voor het recht op AWBZ-zorg van 85 naar 70. In het vervolg duiden we deze twee maatregelen in de zorgsector gezamenlijk aan als ‘decentralisatie van begeleiding’. De voorgenomen decentralisatie van begeleiding past in de beweging die gaande is in het Wmo-domein om meer te werken vanuit de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de burger. Deze ontwikkelingen hebben grote impact op cliënten en organisaties binnen de ambulante AWBZ. Kort gezegd betekent het dat cliënten te maken krijgen met een andere invulling van hun ondersteuningsvraag en zorgorganisaties moeten gaan kijken naar mogelijke vernieuwing van hun dienstenaanbod en samenwerkingsvormen in de regio. Gemeenten zien nieuwe doelgroepen op zich af komen; doelgroepen die zij nauwelijks kennen en waarvan ze de ondersteuningsbehoefte nog onvoldoende in beeld hebben. Bovendien worden (ingrijpende) bezuinigingen verwacht door krimpende middelen bij gemeenten. Vanuit dit inzicht is in Friesland initiatief genomen voor een gezamenlijk plan om de consequenties èn de kansen van de decentralisatie van begeleiding te onderzoeken: het ‘Skillslab Friesland’. Het Skillslab is een leer- en oefenplaats waarin betrokken partijen ontdekken en ervaren welke innovatie in de dienstverlening aan mensen met een beperking mogelijk en wenselijk is. Deze vernieuwing van het ondersteuningsaanbod kan helpen om de begeleiding goed te laten landen in het Wmo-domein en waar mogelijk een kostenbesparing te realiseren. In een aantal gesprekken hebben Talant (initiatiefnemer), Frieslab en bureau HHM de contouren van het project vastgesteld: met verschillende partijen gezamenlijk de effecten van de decentralisatie van begeleiding verkennen en zoeken naar mogelijke vernieuwing in het ondersteuningsaanbod van mensen met een beperking die nu begeleiding vanuit de AWBZ krijgen. Om vanuit het Skillslab tot aanpassingen in de ondersteuning van cliënten te komen, hebben wij een gefaseerde aanpak gekozen: 1. De eerste fase betreft een theoretische verkenning waarin een beperkt aantal gemeenten betrokken is en een beperkt aantal cliëntgroepen wordt besproken. De aanpak en resultaten van deze fase beschrijven we in hoofdstuk 2 en 3. 2. In de tweede fase willen we de nieuwe ondersteuningsarrangementen testen in de praktijk. In hoofdstuk 4 beschrijven we hoe de betrokken partijen het project hebben ervaren en hieraan een vervolg proberen te geven.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 5 van 32
2. Aanpak We hebben het project georganiseerd langs twee lijnen: 1. Stuurgroep voor bestuurlijk draagvlak en samenwerking; 2. Projectgroep voor ontwikkeling nieuwe ondersteuning. In de volgende paragrafen gaan we hier verder op in.
2.1 Stuurgroep voor bestuurlijk draagvlak en samenwerking Zoals in de inleiding is genoemd, zijn we het project gestart met een beperkt aantal partijen. We kozen voor twee gemeenten waar initiatiefnemer Talant werkzaam is, de één stedelijk (Heerenveen), de ander een plattelandsgemeente (Opsterland). Binnen deze gemeenten hebben we diverse partijen benaderd voor deelname aan de stuurgroep van het Skillslab. Partijen stuurgroep Het streven was om in de stuurgroep twee aanbieders te hebben uit de sector verstandelijk gehandicaptenzorg, twee aanbieders uit de sector verpleging en verzorging en twee aanbieders uit de sector welzijn. Daarnaast wilden we graag een vertegenwoordiging vanuit cliënten(organisaties). Het lukte niet om, naast Talant, een VG-aanbieder te betrekken in het Skillslab. Daartegenover staat dat we een derde V&V-aanbieder bereid vonden om aan te sluiten in de stuurgroep. De volgende partijen vormen samen de stuurgroep van de eerste fase van het Skillslab: Gemeente Heerenveen; ● Gemeente Opsterland; ● Talant (zorgaanbieder verstandelijk gehandicapten); ● Meriant (zorgaanbieder verpleging en verzorging); ● ZuidOostZorg (zorgaanbieder verpleging en verzorging); ● De Friese Wouden (zorgaanbieder verpleging en verzorging); ● Caleidoscoop (welzijnsorganisatie Heerenveen); ● Timpaan (welzijnsorganisatie Opsterland); ● Zorgbelang Friesland. ●
De stuurgroep fungeerde als opdrachtgever voor de onafhankelijke projectleiding die werd uitgevoerd door bureau HHM. De projectleider koppelde de ervaringen op gebied van inhoud en proces terug aan de stuurgroep. Het Skillslab is een Frieslab-project. De stuurgroep en de projectleider kregen gevraagd en ongevraagd advies van de programmamanager van Frieslab om het project handen en voeten te geven. Doelstelling en beoogde resultaten De stuurgroeppartijen hebben in een overeenkomst vastgelegd wat hun gezamenlijke doelstelling met het Skillslab Friesland is, namelijk inzicht krijgen in de effecten van de decentralisatie van begeleiding en deze effecten door te vertalen naar de praktijk van cliëntondersteuning. De uitgangspunten hierbij waren: ● innovatie van het ondersteuningsaanbod; ● behoud van het resultaat voor de cliënt, getoetst aan de maatschappelijk geaccepteerde kaders. LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 6 van 32
Deze innovatie van het ondersteuningsaanbod wilden de partijen voor twee cliëntroepen inventariseren: licht verstandelijk gehandicapten (LVG) en ouderen met somatische en/of psychogeriatrische problematiek. Het door de stuurgroep gewenste resultaat van het Skillslab was dat voor de gekozen cliëntgroepen duidelijk zou worden welke onderdelen van de ondersteuning anders ingevuld kunnen worden, op een manier die doelmatigheid en/of effectiviteit oplevert, terwijl het (maatschappelijk) resultaat gelijk blijft. De deelnemende partijen beogen met Skillslab Friesland dat: ● zichtbaar wordt welke cliënten de omschakeling kunnen maken van ‘zorg vragen vanwege beperkingen’ naar ‘ondersteuning krijgen bij aanwenden van eigen mogelijkheden en netwerk’ (empowerment); ● nieuwe vormen van ondersteuning worden ontwikkeld die passen bij de uitgangspunten van de Wmo en bijdragen aan het (maatschappelijk) gewenste resultaat voor de cliënt; ● de meerwaarde van deze nieuwe vormen van ondersteuning voor de cliënten wordt aangetoond; ● gemeenten inzicht krijgen in de consequenties van de decentralisatie, concrete input voor beleidsadvies ontvangen en ervaring opdoen met de regierol en het sturen op resultaten; ● aanbieders inzicht krijgen in de kansen en bedreigingen van de decentralisatie voor hun bedrijfsvoering en hoe zij daarop kunnen inspelen; ● een cultuuromslag plaatsvindt bij managers en professionals: zij nemen niet het eigen aanbod als uitgangspunt, maar de werkelijke vraag en de hulpbronnen van de cliënt zelf; ● zicht ontstaat op de nieuwe financiële arrangementen die de gemeenten kunnen hanteren wanneer (een deel van) het budget voor AWBZ-begeleiding en LVG-zorg onder gemeentelijke regie komt. De eerste fase van het Skillslab moest leiden tot nieuwe ondersteuningsconcepten waarvan ‘op papier’ de gevolgen bekend zijn. In de volgende paragraaf beschrijven we de werkwijze van de projectgroep om dit resultaat te bereiken.
2.2 Projectgroep voor ontwikkeling nieuwe ondersteuning De stuurgroeppartijen hebben allen één of meerdere medewerkers ingebracht voor de projectgroep van het Skillslab. Daarnaast hebben een consulent van MEE Friesland en de voorzitter van een dorpssteunpunt uit de gemeente Opsterland meegedaan in de projectgroep. De projectgroepleden vanuit de AWBZ-zorgaanbieders hebben casuïstiek aangeleverd van mensen met extramurale begeleiding uit de cliëntgroepen LVG en ouderen. Die diende als leidraad voor de bespreking van de resultaten van de ondersteuning en mogelijke andere vormen om hetzelfde resultaat te bereiken. Het Skillslab richtte zich op de cliënten waar de meeste kansen liggen om het ondersteuningsaanbod te veranderen; we hebben daarom gevraagd de casuïstiek – indien mogelijk - hierop te selecteren. Aanvankelijk was het de bedoeling om twee afzonderlijke projectgroepen te organiseren voor de cliëntgroep LVG en de cliëntgroep ouderen. Bij de startbijeenLP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 7 van 32
komst bleek juist de combinatie van mensen uit de verschillende sectoren heel waardevol. Daarom hebben we ook de twee vervolgbijeenkomsten met de groep als geheel gehouden. We geven nu per bijeenkomst kort weer wat de doelstelling en aanpak was. Eerste sessie: loskomen Het doel van de eerste projectgroep was om los te komen van de huidige praktijk zodat we ‘out of the box’ en positief konden denken. We hebben daarbij met name stilgestaan bij de kansen van de decentralisatie van AWBZ-begeleiding en voor de gekozen cliëntgroepen in het bijzonder. Uitdrukkelijke opdracht was niet “ja, maar”, maar “ja, en”. Daarbij stelden we de uitgangspunten van de Wmo centraal. Aan de hand van de casuïstiek hebben we ons vervolgens verdiept in de cliëntgroepen en nagedacht over de vraag van de cliënt, het gewenste resultaat van de ondersteuning en alternatieven om het resultaat te behalen. We ontdekten dat we vooral informatie hadden vanuit het perspectief van de zorgverleners en niet direct van de cliënt zelf. Wel hebben we met elkaar geconstateerd dat de cliëntvragen en resultaten zoals we die in de projectgroep geformuleerd hebben, relevant en herkenbaar zijn voor de cliëntgroepen als geheel. De projectgroepleden kregen dan ook als huiswerk mee om verder na te denken over gewenste resultaten en nieuwe vormen van ondersteuning, ook voor andere casuïstiek uit hun werkveld. Tweede sessie: nieuwe ondersteuning In de tweede projectgroep was de opdracht om concreet tot nieuwe ondersteuningsconcepten te komen. Daartoe gingen we eerst verder de diepte in op de kernvraag van de cliënt, de mogelijkheden voor eigen kracht en sociaal netwerk en de beperkingen die moeten worden gecompenseerd. Daaruit vloeiden arrangementen voort die een antwoord vormen op de ondersteuningsvragen van cliënten die extramurale begeleiding ontvangen, met zoveel mogelijk inzicht in de betrokken organisaties, medewerkers, consequenties voor de keten en randvoorwaarden voor slagen. Derde sessie: gevolgen vanuit vier perspectieven In de derde projectgroep zijn we ingegaan op de gevolgen van de nieuwe ondersteuningsconcepten voor de cliënt, de gemeenten, de AWBZ-zorgaanbieders en de welzijnsinstellingen. We keken daarbij naar alle aspecten die relevant kunnen zijn, zoals signalering, vraagverheldering, toegangscriteria, kenmerken en deskundigheidsbevordering van ondersteuner, coördinatie en samenwerking, consequenties voor bedrijfsvoering en financiering van de ondersteuning. De drie paragrafen van hoofdstuk 3 beschrijven de uitkomsten van de drie sessies die we hiervoor hebben beschreven.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 8 van 32
3. Resultaten In dit hoofdstuk gaan we in op de resultaten uit de projectgroepen. Deze resultaten zijn besproken in de stuurgroep. De aanvullingen vanuit de stuurgroep hebben we ook in dit hoofdstuk verwerkt.
3.1 Kansen decentralisatie begeleiding In de eerste projectgroepbijeenkomst hebben we de deelnemers gevraagd om aan te geven wat zij als de grootste kans zien bij de decentralisatie van AWBZ-begeleiding van de AWBZ naar de Wmo. Antwoorden die werden gegeven: ● efficiënter organiseren, dereguleren; ● laagdrempelig organiseren, dichterbij cliënt; ● cliënt zelf regie, vraag cliënt centraal, cliëntvraag opnieuw in beeld brengen, mens niet als patiënt zien, maar als totale persoon; ● maatschappelijke participatie; ● samenwerking tussen organisaties, ketenzorg, integraal, ontschotting. Vervolgens vroegen we hen om bij een casus over een bejaard echtpaar1 in een tekening zonder woorden aan te geven: ● wat het gewenste resultaat van de ondersteuning moest zijn; ● op welke manier de ondersteuning van dit echtpaar eruit zou zien als alles mag en er geen AWBZ-organisaties meer zijn. Juist deze vorm werd gekozen om uit het traditionele denken van woorden en tekst te komen. Dit leverde interessante inzichten en plaatjes op, die later ook bruikbaar bleken om tot nieuwe ondersteuningsconcepten te komen. Voor een samenvattend beeld verwijzen we naar bijlage 1. In het tweede deel van de sessie hebben we de creatieve energie toegepast op de aangeleverde casuïstiek. Uit de beschikbare casuïstiek zijn voor elk van de twee cliëntgroepen (LVG en ouderen) twee cases gekozen die exemplarisch waren voor de beoogde cliëntgroep. Bij alle cases hebben we ons steeds afgevraagd: ● Wat is de vraag (achter de vraag) van de cliënt? ● Wat is het gewenste resultaat van de ondersteuning? ● Welke ondersteuningsarrangementen zijn mogelijk om het resultaat te halen? In bijlage 2 zijn de cases en de antwoorden op deze vragen terug te vinden. NB. De casuïstiek is aangeleverd door projectgroepleden uit de AWBZ-organisaties en zoveel mogelijk integraal overgenomen. De namen zijn gefingeerd.
3.2 Nieuwe ondersteuningsconcepten Uiteindelijk hebben we geconstateerd dat we los moesten komen van de casuïstiek om ook echt los te komen van het huidige aanbod. Daarom hebben we de ontwikkelde ondersteuningsconcepten in deze paragraaf ook algemener beschreven dan weergegeven in bijlage 2. Met name de eerste vier arrangementen maken duidelijk dat de oplossingen voor ondersteuning veel meer aan gaan sluiten bij het nieuwe denken over de Wmo,
1
met lichamelijke ouderdomsklachten en achteruitgang van korte termijngeheugen
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 9 van 32
oftewel De Kanteling. “De Kanteling gaat over het anders vormgeven van de compensatieplicht in de Wmo. Welke ondersteuning heeft de burger echt nodig om te kunnen participeren? Een gekantelde manier van werken vergt van gemeenten én burgers een nieuwe benadering: ● Gemeenten zullen meer tijd moeten nemen in het eerste gesprek met de klant. Het gesprek wordt meer vraagverhelderend, minder beoordelend. ● Gemeenten én burgers moeten afstappen van de standaard voorzieningenlijst en alle mogelijkheden verkennen om een hulpvraag op te lossen. Hierbij staan behoud van regie over het eigen leven en zelfredzaamheid voorop. ● Samen met de burger wordt vastgesteld wat het resultaat van de ondersteuning moet zijn en welke oplossingen daaraan bijdragen. Het gaat dan lang niet altijd om individuele voorzieningen, ook met algemeen aanbod kan het resultaat bereikt worden.”2 Dit betekent dat er in een bepaalde volgorde naar de ondersteuningsbehoefte van cliënten wordt gekeken. Allereerst wordt de vraag van de cliënt en zijn systeem breed verhelderd. Daarna worden oplossingen in de volgende volgorde gezocht: 1. De cliënt en/of het systeem (mantelzorgers) organiseert zelf de gewenste ondersteuning. 2. De samenleving, de woon- en wijkomgeving van de cliënt (vrijwilligers), zorgt voor oplossingen voor de gewenste ondersteuning. 3. Oplossingen in algemene voorzieningen. 4. En pas daarna wordt gekeken of collectieve of individuele voorzieningen georganiseerd door de gemeente een oplossing bieden. 1.
Brede vraagverheldering: cliënt, cliëntsysteem, samenleving
Een persoon onderzoekt de vraag van de cliënt. Daarbij staat hij nadrukkelijk ook stil bij: ● de eventuele belemmeringen van de cliënt zelf om zijn vraag op te lossen; ● de vragen van het cliëntsysteem; ● de eventuele belemmeringen van het cliëntsysteem om de cliënt te ondersteunen bij zijn vraag; ● en de eventuele belemmeringen van de samenleving om de cliënt en zijn systeem te ondersteunen bij hun vragen. Doel hiervan is om zowel de cliënt als het cliëntsysteem te helpen bij het formuleren van hun vragen en te onderzoeken hoe die vragen beantwoord kunnen worden. Daarnaast is het doel dat de cliënt en/of het systeem in eerste instantie zelf de gewenste ondersteuning organiseert (binnen de eigen kennissenkring). De cliënt kan hierbij geholpen worden, bijvoorbeeld door het organiseren van een Eigen Kracht Conferentie. Het voordeel van deze benadering is dat de cliënt en zijn systeem zelf bepalen hoe de ondersteuning wordt ingevuld en dat ze ook zelf aangeven wat ze zelf nog kunnen doen. Daarmee wordt de ondersteuning van de mantelzorgers zoveel mogelijk behouden. In tweede instantie wordt de ondersteuning van de cliënt en/of het systeem in de samenleving georganiseerd (zie ondersteuningsarrangement 2).
2
http://www.invoeringwmo.nl/content/de-kanteling-van-de-vereniging-nederlandse-gemeenten
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 10 van 32
2.
Zoeken of creëren van ondersteuning in samenleving
Wanneer men constateert dat de cliënt en/of het cliëntsysteem niet zelf de gewenste ondersteuning kan organiseren binnen de kennissenkring, zoekt een persoon naar oplossingen in de samenleving. Dit betreft de woon- en wijkomgeving van de cliënt. Om dit te realiseren, moet er een plek zijn waar de vragen en het aanbod van de samenleving bij elkaar komen en worden gekoppeld. Een voorbeeld hiervan zijn de dorpssteunpunten in Opsterland, waar mensen die de dorpsbewoners goed kennen nagaan welke bewoner van dienst kan zijn bij de vraag van een andere bewoner. Wanneer er geen koppeling mogelijk is, moet een persoon op zoek gaan naar aanbod in de samenleving of voorwaarden scheppen opdat in de samenleving de gewenste ondersteuning wordt gecreëerd. In de huidige situatie worden mensen met een beperking in eigen voorzieningen opgevangen. Met dit arrangement streven we naar meer integratie en ontmoeting, zodat mensen de cliënt en zijn systeem leren kennen en bewust aan kunnen geven wat ze voor hen kunnen betekenen.
3.
Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen
Wanneer men constateert dat de ondersteuning voor de cliënt en/of het cliëntsysteem niet binnen de samenleving kan worden opgelost, zoekt een persoon naar oplossingen in de algemene voorzieningen. Dit zijn voorzieningen waar alle burgers gebruik van kunnen maken (zoals boodschappendiensten, kinderopvang, alarmering, sportverenigingen e.d.). Wanneer de algemene voorzieningen geen oplossingen kunnen bieden, moet de gemeente (na signalering door hiervoor genoemde persoon) ervoor zorgen dat de algemene voorzieningen zodanig worden ingericht dat zij wel mensen met beperkingen kunnen ondersteunen. Dit kan betekenen: ● dat de fysieke inrichting van een gebouw moet worden aangepast (voor bijvoorbeeld rolstoelgebruikers); ● dat de benodigde expertise en opleidingsniveau van medewerkers moet worden aangepast; ● en/of dat er een cultuuromslag plaats moet vinden bij zowel huidige medewerkers, als huidige cliënten zodat andere cliënten zich ook welkom voelen. Ook kunnen nieuwe algemene voorzieningen worden ontwikkeld.
4.
Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen + preventie dat ondersteuning nodig is
In aanvulling op arrangement 3 stelt dit ondersteuningarrangement nog de eis dat de persoon niet alleen zoekt naar een oplossing voor de vraag van de cliënt, maar ook voorkomt dat (waar dat mogelijk is qua beperkingen van de cliënten) mensen deze vragen nog krijgen. Om deze preventie te organiseren, zal het in veel gevallen nodig zijn te investeren in een helpende en sociale samenleving. De oplossing voor de vraag van de cliënt, zal overigens in veel gevallen ook kunnen dienen als preventie voor het optreden van het probleem bij andere cliënten.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 11 van 32
5.
Inzetten van zelfgekozen informele vertrouwenspersoon
Soms heeft een cliënt een vertrouwenspersoon nodig om het allemaal net te redden binnen de (complexe) maatschappij. De vertrouwenspersoon kan hem af en toe positieve reflectie en advies geven. Dit kan voor allerlei levensvragen en keuzes zijn en ook om de juiste weg te vinden richting instanties voor bijvoorbeeld werk en wonen. Belangrijk hierbij is dat er een klik moet zijn tussen de vertrouwenspersoon en de cliënt. En dat de cliënt ook wat aanneemt van deze vertrouwenspersoon. Daarnaast is het van belang dat er continuïteit in de ondersteuning is en dat het om één persoon gaat. In sommige gevallen kan dit iemand uit de directe omgeving van de cliënt zijn. De cliënten om wie het gaat kunnen vaak nog veel leren. Het is daarom de bedoeling dat de ondersteuning van de vertrouwenspersoon wordt afgebouwd in intensiteit en frequentie, doordat de vertrouwenspersoon ervoor zorgt dat de cliënt steeds meer zelf oplost. Een cliënt kan een beroep doen op deze ondersteuning, wanneer daarmee wordt voorkomen dat een vertrouwenspersoon uit de professionele zorg moet worden betrokken. Als het de cliënt lukt om deze ondersteuning zelf te regelen binnen z’n kennissenkring, dan is dat voorliggend. Een voorwaarde voor het slagen van de ondersteuning door een ‘leek’ is goed advies/training vanuit professionele organisaties. Daarnaast is het gewenst dat deze vertrouwenspersonen regelmatig contact met elkaar kunnen hebben om ervaringen uit te wisselen. Om ervoor te zorgen dat deze informele ondersteuners het volhouden en gemotiveerd blijven, moet regelmatig de waardering naar deze mensen worden uitgesproken. Daarnaast moet het deze mensen geen geld kosten, dus een onkostenvergoeding is hier op zijn plaats.
6.
Inzetten van professionele vertrouwenspersoon
Een variant op arrangement 5 is een professional als vertrouwenspersoon, als het niet lukt om dit in het netwerk van de cliënt te organiseren. Het is de bedoeling dat de ondersteuning van de vertrouwenspersoon wordt afgebouwd in intensiteit en frequentie, doordat de vertrouwenspersoon ervoor zorgt dat de cliënt en de samenleving (o.a. instanties) steeds meer zelf en samen op kunnen lossen. Dat betekent dat de vertrouwenspersoon niet alleen oog heeft voor de cliënt, maar ook de gewenste verandering van de omgeving van de cliënt en de samenleving organiseert. Dit laatste kan door te zorgen voor scholing en training van de directe omgeving van deze cliënten en allerlei instanties om deze cliënten te herkennen en met dit soort personen om te gaan. Als het de cliënt lukt om deze ondersteuning zelf te regelen binnen z’n kennissenkring, dan is dat voorliggend (arrangement 5).
7.
Regie/structuur in de thuissituatie met ICT voorzieningen
Veel mensen met beperkingen lopen op een gegeven moment aan tegen regieproblemen en/of het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven. In plaats van hiervoor een hulpverlener thuis te laten komen, moet worden onderzocht of ICT-voorzieningen hierin een oplossing kunnen bieden. Bijvoorbeeld met behulp van pictogrammen en foto’s via een (touchscreen) beeldscherm waardoor het voor de cliënt duidelijk is hoe de (rest van de) dag eruit ziet. Overigens zal hierin vaak een professionele hulpverlener als achterwacht dienen om in de gaten te houden of deze oplossing ook daadwerkelijk aansluit bij de vraag van de cliënt.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 12 van 32
3.3 Gevolgen nieuwe ondersteuningsconcepten In de derde projectgroep zijn we ingegaan op de gevolgen van de nieuwe ondersteuningsconcepten voor de cliënt, de gemeenten, de AWBZ-zorgaanbieders en de welzijnsinstellingen. Onderstaand geven we een opsomming per ondersteuningsconcept van de gevolgen voor de cliënt en (de inrichting van) organisaties, randvoorwaarden, ideeën en andere onderwerpen die ter tafel kwamen. 1. Brede vraagverheldering: cliënt, cliëntsysteem, samenleving ● Laat aan de cliënt zelf over waar (thuis of elders) de vraagverheldering plaatsvindt. Vaak heeft de thuissituatie de voorkeur. Afhankelijk van de wens van de cliënt kan dit in aanwezigheid van iemand vanuit het mantelzorgnetwerk van de cliënt zijn. ● De vraagverheldering moet makkelijk te vinden en laagdrempelig zijn. Duidelijk maken waar men met signalen terecht kan: dorpssteunpunten, Wmo-loket/ informatiepunt Wmo, MEE. ● Open luisteren, zonder direct in oplossingen te denken. Zo breed mogelijk kijken, in kaart brengen van hele situatie en van hulpverleners die al betrokken zijn. ● Pas op voor bedreigend gevoel omdat cliënten bijvoorbeeld ook uitkeringen krijgen van de gemeenten. ● Duidelijk zijn dat je vraag stellen, niet automatisch betekent dat er een oplossing wordt aangedragen. Communicatie vanuit de gemeente over de betekenis van de Wmo: geen zorgplicht meer, maar een compensatieplicht. ● Zorg voor goede competenties bij bijvoorbeeld omtinkers door bestaande medewerkers te scholen of mensen met de juiste competenties te werven. Soms aangevuld met deskundige die verstand heeft van stoornis/beperking en/of lokale situatie, of iemand die de cliënt al heel lang kent. ● Allerlei organisaties moeten dit samen doen: peuterspeelzalen, consultatiebureau, onderwijs, dorpssteunpunten, CJG, buurtcontactpersonen, omtinker, VVE, werk, samenleving zelf, informatiepunt Wmo, sociaal team, vto vroeghulp, huisartsen, woningbouwverenigingen, wijkoverleggen/wijkmanagers, jongerenwerk. ● Korte lijnen tussen organisaties. Bijvoorbeeld verwijsindex bij jeugd. Voorkomen van dubbelingen. Uitwisselen van informatie. 2. Zoeken of creëren van ondersteuning in samenleving Zorgen voor contact tussen cliënten en cliëntsystemen met hetzelfde probleem: kunnen elkaar vaak goed helpen. ● Hulp vanuit professionele zorg om de samenleving in contact te brengen met mensen met een beperking (bijvoorbeeld door vrijwilligers te trainen/coachen). ● Zorgen dat als er een professional in een gezin komt voor ondersteuning, de samenleving zich niet terugtrekt van dat gezin. Samenleving juist betrekken bij zorg. ● Sociale cohesie organiseren zodat mensen (weer) wat voor elkaar willen doen: sociale (culturele) initiatieven in stand houden, inzet van omtinkers, buurtcoördinatoren, faciliteren van wijk- en buurtinitiatieven waarin mensen met een beperking participeren etc. ● Wijk zo inrichten dat verschillende groepen samenwonen en wat voor elkaar kunnen betekenen, bijvoorbeeld door ruildiensten. ●
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 13 van 32
● ● ●
●
● ● ●
●
Informatie geven hoe je mensen met een beperking kan helpen en andersom wat deze mensen nog in een wijk kunnen doen. Centraal steunpunt in dorp/wijk. Huidige gebouwen van AWBZ-zorgaanbieders beschikbaar maken voor alle burgers, zodat alle burgers met elkaar in aanraking komen en zien wat ze voor elkaar kunnen betekenen. Financiering moet niet meer in alle gevallen cliëntgebonden zijn, zelfde resultaten kunnen worden behaald door financiering van buurtinitiatieven e.d. Aanbod breder dan alleen voor cliënten: ook voor hele wijk. Attitude professionals om breder dan de cliënt te kijken. Voorlichting door professionals aan vrijwilligers. Werving vrijwilligers: vrijwilligersdatabank, markt, brief sturen naar mensen die niet meer werken of ze vrijwilliger willen worden, dorpshuizen, sociale media. Uitkeringsgerechtigden moeten niet beperkt worden/gevaar voor uitkering voelen. Bedrijven die hun werknemers een dag vrijwilligerswerk laten doen. Vrijwilligerswerk op maat. Maatschappelijke stage. Een goed beeld van de competenties van vrijwilligers wordt steeds belangrijker, zodat duidelijk is wat elke vrijwilliger kan betekenen.
3. Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen Verdraagzaamheid vanuit de rest van de samenleving creëren voor mensen met een beperking. Voorbeeld: scholen ‘bang’ voor stempel zwakke school. ● Voorlichting naar rest samenleving met ondersteuning van professionals en cliëntenorganisaties. Zij kunnen hun cliënten profileren. ● Bestaande faciliteiten voor AWBZ-cliënten uitbreiden voor andere doelgroepen in de Wmo. ● Zorgen voor gewenste deskundigheid en omvang van medewerkers in algemene voorzieningen. Samenwerking met zorgaanbieders. ● Ondersteuning door professionals van cliënten richting algemene voorzieningen, waarmee wordt voorkomen dat er duurdere ondersteuning nodig is. ● Expertisecentrum om deskundigheid van professionals beschikbaar te stellen aan samenleving. Vraagt om wijziging in attitude van professionals en in financiering. ● Voorlichting in brede scholen/mfc’s/digitaal/om de hoek bij de burger. ● Randvoorwaarden als vervoer moeten geregeld zijn. ●
4. Zoeken of creëren van ondersteuning in algemene voorzieningen + preventie dat ondersteuning nodig is ● Voorlichting richting buurthuizen om toegankelijk te zijn voor een breder publiek. ● Signalering: burgers informeren om signalen aan het juiste adres door te geven. Huisarts/wijkverpleegkundige betrekken. ● Bezoeken thuis (preventief). ● Laagdrempeligheid en fysieke bereikbaarheid realiseren. ● Vanuit wijk/gebouw zelf organiseren. Voorzieningen die er al zijn beter/ruimer gebruiken. ● Analyseren van alle vragen welke vanuit de wijken binnenkomen. Dan preventief aan de slag in bepaalde wijken. Zorgen voor differentiatie in de wijk, zodat mensen elkaar ook daadwerkelijk kunnen helpen.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 14 van 32
●
●
Gebruikmaken van methoden zoals de casemanagers van TinZ, die zorgen dat de cliënt en zijn systeem hun sociale netwerk behouden, zodat het sociale netwerk een (blijvende) betekenis kan spelen in de ondersteuning. Valpreventie.
5. Inzetten van zelfgekozen informele vertrouwenspersoon Lichtere problematiek. ● Een tolk zijn tussen cliënt en samenleving. ● Het moet uit de vraagverheldering duidelijk worden dat het op een andere manier niet opgelost kan worden voordat een dergelijke oplossing wordt ingezet. ● Continuïteit waarborgen. ● Professionele ondersteuning of back up waar vertrouwenspersoon terecht kan, vrijwilligersondersteuning en -deskundigheidsbevordering. ● Meer wijkgericht werken door professionele organisaties, zodat meer van dit soort ondersteuning bij vrijwilligers neer kan worden gelegd. ● Vrijwilligersorganisaties kunnen helpen bij het zoeken naar vertrouwenspersonen. ● Samenwerking zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties. ● Kijk naar beloning/vergoeding. ●
6. Inzetten van professionele vertrouwenspersoon Zwaardere problematiek. ● Het moet uit de vraagverheldering duidelijk worden dat het op een andere manier niet opgelost kan worden voordat een dergelijke oplossing wordt ingezet. ● Alleen beschikbaar voor doelgroepen zoals die benoemd zijn in de Wmo. ● Levenslang dezelfde professional, ook als die van baan verwisselt. Bijvoorbeeld door die als ZZP’er dan in te zetten en te betalen. ● Zorgen voor aangetoonde deskundigheid. ● Gewenste expertise is er al bij zorgaanbieders. Continuïteit moet wel ontwikkeld worden. ●
7. Regie/structuur in de thuissituatie met ICT voorzieningen Gebruikersvriendelijk! ● Op maat per cliënt. ● Wat kan cliënt zelf betalen? ● Kennis vergaren; goede programma’s ontwikkelen met kennis van zorgaanbieders. ● In kaart brengen wijkwebsites en activiteiten die je aan programma kan koppelen. ● Vraag zal veelal door gemeenten bij een organisatie worden neergelegd om dit te ontwikkelen. ● Infrastructurele randvoorwaarden als netwerkverbindingen moeten geregeld zijn. ● Oplossing voor personeelstekort. ● Attitudeomslag bij professionals. ●
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 15 van 32
4. Vervolg In dit hoofdstuk beschrijven we de meerwaarde van Skillslab volgens de projectgroepleden en de boodschap die zij de stuurgroep mee willen geven voor het vervolg. Tenslotte beschrijven we hoe we nu verder willen met deze resultaten.
4.1 Meerwaarde Skillslab In de laatste projectgroep hebben we afsluitend gevraagd wat de meerwaarde van het Skillslab was voor de projectgroepleden en wat zij eruit hebben gehaald. Dit was wat zij noemden: ● Opvallend hoe gemakkelijk we onze blik los konden laten van het huidige aanbod en konden kijken wat er mogelijk was in de Wmo. ● Belangrijk om de verbinding te zoeken, we moeten dit samen oppakken. ● Je moet ervoor zorgen dat je meer samenlevingsgericht bent. ● Interessant inzicht in nieuwe wereld. ● Meer op de hoogte gekomen wat op de Wmo afkomt en wat er nog moet gebeuren. ● Het is een uitdaging wat allemaal op ons afkomt. ● Anders leren denken. ● Smaakt naar meer. ● Sociale cohesie in wijken en dorpen wordt steeds belangrijker. Net zoals vrijwilligers. ● Interessant om de verschillende invalshoeken te horen, over schotten heen te kijken en dat er durf is om creatief te zijn. ● Goed om hier met een brede blik naar te kijken. ● Goed inzicht in werkwijze van verschillende organisaties. Er is een wil tot samenwerking, maar nu moet het nog echt gebeuren. ● Inzicht in zoektocht gemeenten, flinke klus voor hen. ● Voor de borging is het plezierig als MEE ook in de stuurgroep wordt opgenomen.
4.2 Aanbevelingen aan stuurgroep vanuit projectgroep De projectgroepenleden hebben ook aanbevelingen genoemd, die zij mee wilden geven aan de stuurgroep: ● Bedenk wat je (breed) in de maatschappij wil betekenen, niet alleen hulpverleningsgericht maar ook: hoe versterk je de samenleving? ● Zoek elkaar op en ga samen aan het werk. ● Heb aandacht voor wie welke rollen heeft en wat dat inhoudt. ● Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we het anders denken bij iedereen creëren? ● Samenwerken. ● Het geeft veel kansen als je van anderen hoort hoe die in de materie staan en als je zaken met elkaar oppakt. ● Ondersteuning aan cliënten blijft noodzakelijk. ● Zet de cliënt centraal, kijk naar de echte vraag, lever ondersteuning op maat. ● Kijken buiten je eigen kaders, ook op managementniveau. ● Ontschotting, (macht) loslaten, cliënt centraal: van welke organisatie je ook bent. ● Niet meer aanbodgericht, cliënt centraal, ontschotting, verantwoordelijkheid bij cliënt. LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 16 van 32
● ●
Niet altijd professionele zorg nodig: er is ook veel mogelijk vanuit de samenleving zelf (moet dan wel gestimuleerd/gefaciliteerd worden). Gemeenten: kennisverbreding, sociale kaart, netwerk onderhouden, denk ver vooruit: “wij willen over 15 jaar dit en dit voor onze burgers”.
4.3 Skillslab ‘de praktijk’ Zoals eerder aangegeven, valt het project uiteen in twee fasen, namelijk de theoretische verkenning waarvan we in deze rapportage verslag doen en de praktijkfase waarin we de ontwikkelde ondersteuningsarrangementen daadwerkelijk willen invoeren in de gemeenten Opsterland en Heerenveen. Tevens willen we de aanpak uitbreiden naar andere doelgroepen en gemeenten en de kennis breder beschikbaar stellen. De aanpak voor de praktijkfase van het Skillslab ziet er als volgt uit: Stap 1. Vaststellen doelgroepen en ontwikkeling nieuwe dienstverlening We selecteren (nieuwe) doelgroepen om vernieuwende dienstverlening voor te ontwikkelen en inventariseren de kenmerken van de doelgroepen (aantal cliënten binnen een gemeente, ondersteuningsbehoefte en dergelijke). In deze stap maken we gebruik van de methodiek van Mienskipssoarch voor vraagverheldering bij de cliënt. We denken daarbij als eerste aan de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) om een nieuwe doelgroep te selecteren waarmee we alle stappen binnen de tweede fase van het Skillslab doorlopen. Vervolgens ontwikkelen we nieuwe dienstverlening voor de geselecteerde nieuwe doelgroepen, op basis van de ondersteuningsvraag en het beoogde resultaat. Dit doen we via de werkwijze van de projectgroepen uit de eerst fase van het Skillslab. Deze werkwijze standaardiseren we tegelijkertijd zodanig, dat we deze methode voor de ontwikkeling van volgende nieuwe dienstverlening als direct hanteerbaar format kunnen gebruiken. Bovendien willen we voor de doelgroepen uit de theoretische fase (oudere cliënten en licht verstandelijk gehandicapten) de methodiek van Mienskipssoarch alsnog toepassen. Daarmee krijgen we namelijk feedback of wat we in de eerste fase aan nieuwe dienstverlening hebben ontwikkeld daadwerkelijk aansluit bij de vraag van de cliënt. Stap 2. Toetsen en uitvoeren nieuwe dienstverlening in praktijk We ontwikkelen een integrale gedetailleerde aanpak voor alle doelgroepen waarmee de nieuwe dienstverlening in de praktijk kan worden getoetst. We richten een ‘laboratoriumsituatie’ in om de effecten te kunnen onderzoeken en knelpunten te achterhalen. Vervolgens voeren we de vernieuwde dienstverlening daadwerkelijk in. Ook deze methode willen we zodanig standaardiseren dat deze voor een volgende keer een direct hanteerbaar format kent. Deze stap willen we zowel voor de twee doelgroepen uit het vooronderzoek van Skillslab doorlopen (ouderen en licht verstandelijk gehandicapten) als voor de nieuwe doelgroep vanuit de GGZ.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 17 van 32
Stap 3. Monitoren van effecten We monitoren de effecten van de ontwikkelde nieuwe dienstverlening en monitoren ook de effecten van de werkwijze van het Skillslab. Hiervoor gebruiken we het Frieslab meetinstrument. De ervaringen en leerpunten die we opdoen in de praktijk van de nieuwe dienstverlening en in de monitor gebruiken we om alle eerder genoemde stappen te verbeteren en bij volgende doelgroepen toe te passen. Deze stap willen we zowel voor de twee doelgroepen uit het vooronderzoek van Skillslab doorlopen (ouderen en licht verstandelijk gehandicapten) als voor de nieuwe doelgroep vanuit de GGZ. Stap 4. Uitdragen van kennis We bieden trainingen aan voor Friese gemeenten en andere geïnteresseerden om de werkwijze te kantelen naar de daadwerkelijke behoeften van klanten en passend aanbod te ontwikkelen. De training is erop gericht gemeenten (en andere geïnteresseerden) handvatten te bieden om de hulpvragen die na de overheveling van begeleiding ontstaan, vanuit de principes van de Kanteling en Welzijn nieuwe stijl te behandelen. We geven daarbij inzicht in de feiten en cijfers omtrent de doelgroep. Voor de inhoud putten we uit de ervaringen van het Skillslab, die we tijdens de training op interactieve wijze toepassen op de locale situatie. Afhankelijk van de behoefte kan het zorgkantoor een rol krijgen in de trainingen. Cyclische werkwijze We hebben hierbij een cyclische werkwijze voor ogen, zoals weergegeven in figuur 1, waarbij verschillende doelgroepen in een andere fase kunnen zitten. De ervaringen met de eerste doelgroepen leveren een leereffect op voor de volgende doelgroepen. Daarnaast leidt het standaardiseren van de werkwijze en de methoden tot een efficiënte ontwikkeling en test van nieuwe dienstverlening. Zo kunnen we van relatief eenvoudige naar meer complexe doelgroepen toewerken.
selectie doelgroepen + ontwikkeling nieuwe dienstverlening
inrichten skillslab + uitvoering in praktijk
verbeteren + uitdragen kennis
monitoren
Figuur 1: cyclische werkwijze Skillslab
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 18 van 32
Projectorganisatie We verwachten dat de stuurgroep van het project wordt uitgebreid met een aantal partijen. Het gaat daarbij in ieder geval om zorgaanbieders uit de geestelijke gezondheidszorg, MEE Friesland, andere Friese gemeenten en de lokale welzijnsorganisaties van de betreffende gemeenten. Voor de beschreven projectaanpak is een subsidieaanvraag ingediend bij het sociaal investeringsfonds van de provincie Friesland.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 19 van 32
Bijlage 1.
Casus eerste projectgroep (tekening) Resultaat en manier van ondersteuning voor bejaard stel:
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 20 van 32
Bijlage 2.
Casuïstiek NB. De casuïstiek is aangeleverd door projectgroepleden uit de AWBZ-organisaties en integraal overgenomen. De namen zijn gefingeerd. Casus Meriant dagverzorging (ouderen) Mw. X, geboren in 1933, is manisch depressief, verhoogde bloeddruk en geheugenproblematiek (korte termijn geheugen licht gestoord, wat nog binnen de normale ouderdom valt). Op de dagverzorging wordt ze hierop geobserveerd om eventueel in te schatten of er nadere diagnostiek nodig is. Mevrouw bezoekt de dagverzorging twee keer per week, vier dagdelen, en krijgt daar ondersteuning en structuur en heeft contacten met mededeelnemers. Mevrouw komt thuis tot weinig, heeft geen sociale contacten. Zij heeft twee zonen die betrokken zijn maar op afstand wonen. Thuiszorg komt dagelijks en de huishoudelijke hulp via de Wmo komt eens per week. Thuis komt mevrouw tot weinig maar door de structuur en contacten die ze heeft op de dagverzorging kan ze zelfstandig blijven wonen en kan opname in een verzorgingshuis worden voorkomen. Mevrouw had voorheen nog begeleiding vanuit de GGZ maar door dit is nu met medicatie en begeleiding goed te hanteren voor mw. Wanneer er op korte termijn dingen wijzigen dan is mevrouw erg onrustig, raakt in paniek en begrijpt het dan niet meer. Op de dagopvang geven ze mevrouw begeleiding en ondersteuning hierin, zaken worden waar mogelijk tijdig genoeg aangegeven en veranderingen worden op een rustige manier met mevrouw doorgesproken. De samenwerking hierin met de thuiszorg is van groot belang zodat men de zorg goed kan afstemmen. Vraag (achter de vraag) van de cliënt, gewenste resultaat ondersteuning, mogelijke ondersteuningsarrangementen: Oudere, manisch depressieve mevrouw. Kernbehoefte: een vertrouwde plek waar ze contact kan hebben met andere mensen om vereenzaming te voorkomen. Ondersteuning bij regieprobleem om thuis te kunnen blijven wonen. Signalering: door (directe) samenleving/buurt. Arrangement: Informele zorg vanuit samenleving tegen vereenzaming, zoals mogelijkheden uit eigen netwerk, bezoek aan het buurthuis en vriendschappelijk huisbezoek door vrijwilligers of via ICT-oplossingen. Randvoorwaarden: gemeente investeert in dit soort welzijnsactiviteiten en ICT-oplossingen. Daarnaast geeft de gemeente de welzijnsinstellingen de opdracht om eenzaamheid te voorkomen: verander de samenleving op een zodanige manier dat vereenzaming zo min mogelijk voorkomt (bijvoorbeeld door het organiseren van nieuwe sociale verbanden). Opdracht voor welzijnsinstellingen wordt dan: Samenwerking van en communicatie tussen (in)formele (zorg)organisaties regelen om vereenzaming te signaleren (vraag) en een oplossing (aanbod) te bieden. Voorkomen van vereenzaming door verandering van de samenleving. Daarnaast professionele zorg aan huis om regieprobleem op te lossen. Mogelijkheden voor ICTprogramma’s onderzoeken waarmee structuur wordt aangebracht door pictogrammen en foto’s.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 21 van 32
Gewenste veranderingen op iets hoger abstractieniveau ● Veranderen samenleving zodat signalering plaatsvindt. ● Veranderen samenleving zodat daar preventie plaatsvindt. ● Oplossingen in de volgorde van de piramide zoeken (eigen kracht, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen, individuele ondersteuning). ● Matchen vraag en aanbod op diverse niveaus van de piramide. ● ICT-oplossingen hierin onderzoeken.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 22 van 32
Casus Meneer Zuidoostzorg (ouderen) Mijnheer woont zelfstandig in een aanleunwoning. Mijnheer is 89 jaar en zat vroeger in het maatschappelijk werk, en pastoraal medewerk. Mijnheer heeft altijd veel contacten gehad in de samenleving. Hij schreef tot voor kort nog columns in bepaalde bladen, mijnheer kan goed overweg met de computer. Door fysiek omstandigheden zijn er beperking ontstaan in zijn sociale redzaamheid. Diagnose : COPD, zuurstof afhankelijk, hartritmestoornissen, artritis in polsen, oogafwijking en blind aan een oog, gehoorproblemen, depressief. Gedrag: verbaal agressief, manipulatief, dwangmatige gedrag. Mijnheer is lustloos, verminderde concentratie en geheugen problemen. Mijnheer kan steeds vaker moeilijke uit zijn woorden komen. Mijnheer wordt snel boos als het niet gaat zoals hij dit wenst. Mijnheer heeft er veel moeite om zijn eigen regie kwijt te raken, en afhankelijk te worden van anderen. Hij voelt zich niet meer volwaardig in de maatschappij staan. Benaderingswijze: consequent, geen toezeggingen doen. Mijnheer heeft een indicatie voor IG beg. van klasse 2: 4 uur per week. Inhoud: Aanbrengen van structuur, voeren van regie. 2x per week gaat een medewerker gemiddeld 1 uur naar dhr voor een persoonlijk gesprek. In dit gesprek komen alle dagelijkse zaken aan de orde, wat speelt er in de maatschappij. Door deze gesprekken heeft dhr het gevoel nog deel uit te maken aan de maatschappij. Mantelzorg: Mijnheer heeft 2 zonen die wonen op afstand, contact met de zonen is goed. De zonen komen niet vaak bij dhr langs. Mijnheer heeft een kennis die boodschappen voor hem doet. Overige zorg: PV klasse 4 Wmo voor 7 uur per week verdeelt over 3 dagen. Vraag (achter de vraag) van de cliënt, gewenste resultaat ondersteuning, mogelijke ondersteuningsarrangementen: De werkelijke behoefte lijkt elke dag een gesprek op niveau. Mijnheer organiseert dit nu nog deels zelf, maar is hierin steeds meer beperkt. Het moet meer naar hem toegebracht worden, omdat hij er zelf steeds minder op uit kan. Dus: hulp nodig om te accepteren wat hij niet meer kan en hem het gevoel geven dat hij ondanks zijn beperkingen een zinvol leven kan leiden.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 23 van 32
Arrangement: Gesprek aangaan: inventariseren wat hij wil, wat hij zelf kan, aansluiten bij zijn mogelijkheden, zijn kwaliteiten inzetten. Dit gesprek vraagt om deskundigheid, vervolgens kan de ondersteuning informeel worden geregeld. Bijvoorbeeld: ● Mensen met vergelijkbare behoefte aan gesprekken over maatschappelijke thema’s bij elkaar brengen. ● Deelnemer cursus filosofie komt langs (of: meneer gaat zelf de cursus volgen?!) ● Contact via e-mail, skype of iets dergelijks (meneer kan goed overweg met de computer). Signalering en vraagverheldering door de mensen die de persoonlijke verzorging en de huishoudelijke hulp leveren. Eisen aan medewerkers: ● vaardigheden op gebied van vraagverheldering (mogelijk deskundigheidsbevordering nodig), ● goed op de hoogte zijn van sociale kaart, ● niet taakgericht denken, maar cliëntgericht. Randvoorwaarden voor formele en informele hulp: ● Goede match tussen cliënt en ondersteuner (het moet klikken). ● Duidelijke afspraken nodig tussen partijen (wie waarvoor verantwoordelijk). ● Zorgen voor gedeelde informatie, bijvoorbeeld via zorgmap bij cliënt thuis of via digitaal systeem. De vraag blijft: tot hoever moet de gemeente hier iets mee? Het moet nog meer duidelijk worden hoe het compensatiebeginsel in de praktijk kan worden ingevuld: wanneer is iemand voldoende gecompenseerd voor de beperkingen in zelfredzaamheid, participatie, mobiliteit enz. Welke grenzen zijn er aan wat de gemeente kan en moet doen? In dit geval lijkt deze meneer niet snel tevreden met ‘het niveau’ van wat door gemeenten en anderen wordt georganiseerd. → Gemeente moet in ieder geval de vraag aanhoren en beoordelen. Hoeft wellicht niet de vraag zelf op te lossen, maar wel indirect via het in stand houden van welzijnsfuncties, dorpssteunpunten en dergelijke.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 24 van 32
Casus Maarten (LVG) Betreft Maarten H. (gefingeerde naam) Geboren: 1986 Woont in dorp nabij Heerenveen. Maarten is een aardige goed uitziende vriendelijke jongeman met een verzorgd uiterlijk en een flink aantal tatoeages op armen en hand. De eerste indruk is een van een jongeman met een vlotte babbel waarvan je denkt dat hij zich goed staande kan houden in de maatschappij. Maarten staat onder bewind van het CSI in Drachten waar T.W. zijn aanspreekpunt is. Ook gaat zijn post daar naartoe. Hij wil zijn financien zelf in beheer hebben, heeft hiertoe begin dit jaar ook een verzoek voor ingediend bij de rechter. Deze heeft het in eerste instantie eerst afgewezen hij moet de komende tijd laten zien dat hij het zelf kan. Maarten wil ondersteuning op persoonlijk gebied en bij het benaderen van instanties. Hij vindt begeleiding wel nodig maar wil het liefst zonder en laat zich niet betuttelen. Maarten wil zijn leven op de rails houden. Onderdeel daarvan is het onderhouden van goede contacten met diverse. instanties. Maarten ontvangt ondersteuning van Talant. De begeleiding is in principe eens per week een gesprek van een uur bij hem thuis of op een Talant locatie door een mannelijke begeleider. Daaraan geeft Maarten de voorkeur, want dat past beter bij zijn wat “stoere” zelfbeeld. De begeleiding van Talant is gericht op de methodiek presentie benadering, dit omdat Maarten wantrouwig is naar de “begeleiding”en het liefst alles zelf wil oplossen. De ondersteuning die Maarten krijgt is beperkt en lijkt soms overbodig, maar gezien zijn geschiedenis en kwetsbaarheid en de situaties waarin hij verstrikt kan raken, is deze ondersteuning wel noodzakelijk. Aanwezigheid, bereikbaarheid, continuïteit, vertrouwen, respect en ruimte voor eigen keuzes zijn belangrijke elementen in deze begeleiding. Vraag (achter de vraag) van de cliënt, gewenste resultaat ondersteuning, mogelijke ondersteuningsarrangementen: Jongeman die doet of hij alles begrijpt, maar niet alles kan doordat hij licht verstandelijk beperkt is. Kernbehoefte: heeft behoefte aan één maatje/vertrouwenspersoon waar hij terecht kan voor reflectie en voor positief advies en voor ondersteuning richting alle instanties. Signalering: via consultatiebureaus en scholen en later via wonen/werk. Vraagverheldering: in keukentafelgesprek achterhalen wat daadwerkelijk de vraag is (gebeurt nu al bij de Wmo, maar nog niet op andere terreinen in de gemeente). Arrangement 1: Scholen en trainen van allerlei instanties om deze personen te herkennen en met dit soort personen om te gaan. Doorvragen of persoon het daadwerkelijk wel gesnapt heeft en weet wat hij moet doen. Voorkomen van problemen.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 25 van 32
Arrangement 2: Maarten mag zelf van de gemeente een vertrouwenspersoon aanwijzen. De gemeente gaat een contract aan met deze vertrouwenspersoon en geeft deze persoon een vergoeding voor zijn diensten op basis van een aantal voorwaarden (continuïteit en resultaat: zie ook arrangement 3). Toegang: vertrouwenspersoon krijgt alleen een vergoeding als hiermee wordt voorkomen dat een vertrouwenspersoon uit de professionele zorg betrokken moet worden. Randvoorwaarden: professionele ondersteuning van de vertrouwenspersoon. Zorgen voor juiste vaardigheden en randvoorwaarden zodat deze persoon dit volhoudt. Arrangement 3: Vertrouwenspersonen worden door gemeente ingekocht bij professionele organisaties. Eisen die hieraan worden gesteld: Continuïteit in persoon (gedurende een langere tijd is de vertrouwenspersoon beschikbaar voor een persoon). ● Resultaat: de ondersteuning door deze vertrouwenspersoon wordt afgebouwd in intensiteit en frequentie, doordat de vertrouwenspersoon ervoor zorgt dat Maarten en de samenleving (en instanties) steeds meer zelf op kunnen lossen. De vertrouwenspersoon zorgt voor ondersteuning over grenzen heen: — Niet alleen de zorg voor de cliënt, maar ook de gewenste verandering van zijn omgeving en samenleving (arrangement 1). — Niet alleen de ondersteuning vanuit de eigen professionele organisatie, maar ondersteuning (richting instanties) op alle gebieden (in dit geval bijvoorbeeld uitkering/werk). Toegang: alleen wanneer eigen middelen van de persoon, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen geen oplossing bieden. Randvoorwaarden: — andere contracten met zorgpersoneel om continuïteit te kunnen garanderen; — terugkoppeling behaalde resultaten van professionele organisatie naar de gemeente; — verruiming privacy (als signalen van anderen binnenkomen over Maarten, moet dit wel opgepakt mogen worden, ook al komt Maarten niet zelf met probleem). Gewenste veranderingen op iets hoger abstractieniveau Vraagverheldering: keukentafelgesprek Aanpassen algemene voorzieningen/instanties om ook mensen met een beperking te kunnen helpen. ● Oplossingen in de volgorde van de piramide zoeken (eigen kracht, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen, individuele ondersteuning). Matchen vraag en aanbod op diverse niveaus van de piramide. ● Één casemanager/vertrouwenspersoon voor een persoon, die problemen op allerlei terreinen op mag lossen.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 26 van 32
Casus Talant Marjolein (LVG) Marjolein (gefingeerde naam) heeft op meerdere ontwikkelingsgebieden gespecialiseerde stimulans nodig. Marjolein vraagt activerende en ontwikkelingsgerichte begeleiding op het KDC, dit ten behoeve van doorstroom naar onderwijs. Het afgelopen jaar waren er veel vragen rondom Marjolein en hebben er op verschillende gebieden veel onderzoeken plaatsgevonden op het kdc. De diagnostiek tijdens deze onderzoeken heeft zich gericht op Marjolein haar mentale ontwikkelingsleeftijd, op het niveau adaptief gedrag, op de eetproblematiek, op de spraaktaalontwikkeling, op slaap-waakproblematiek, op de vraag of er sprake is van een autisme spectrum stoornis, en op het gebied van visus. De adviezen die uit de onderzoeken naar voren komen zullen samen met alle betrokkenen (ouders, begeleiders en specialisten) vormgegeven worden in dagelijkse praktijk. Ouders geven aan het een zware taak te vinden Marjolein te begeleiden in de thuissituatie en doen daarom een beroep op PPG en individuele ondersteuning in de thuissituatie voor Marjolein. Wie is de cliënt? Marjolein is een meisje van 4 en een half jaar. Ze heeft een volle bos rossig haar en blauwe ogen. Begeleiders typeren Marjolein als lief, vrolijk, humoristisch, soms eigenzinnig. Marjolein komt op de begeleiders sociaal emotioneel niet kwetsbaar over. Marjolein woont samen met haar ouders, twee zussen en broer op een boerderij buiten het dorp. Ze is de jongste in het gezin. Sinds juli 2009 komt Marjolein op de groep van het KDC. Het eerst jaar kwam Marjolein drie dagen, later vijf dagen. Opvallend is dat Marjolein thuis een heel ander meisje is dan op het KDC. Thuis is Marjolein regelmatig boos, gefrustreerd, afstandelijk, heeft ze moeite met veranderingen en imiteert ze ongewenst gedrag van haar broer (gediagnosticeerd met PDD-NOS in combinatie met ADHD). Ook laat ze in de thuissituatie problemen zien bij het slapen en eten. Op het KDC kennen ze Marjolein niet op deze manier. Op het KDC gaat Marjolein gemakkelijk mee in het programma. Het komt voor dat ze niet luistert naar de begeleiding en haar eigen plan trekt. Dit komt bij nieuwe begeleiders vaker voor. Echter door duidelijk grenzen aan te geven laat Marjolein zich op het KDC gemakkelijk corrigeren. Door alle betrokken (interne/externe) professionals wordt en is onderzocht wat de verklaring voor het gedrag in de thuissituatie kan zijn, dit zit in de afrondende fase. Marjolein kwam op het KDC met een ontwikkelingsachterstand (ontwikkelingsleeftijd van 15 maanden bij een kalenderleeftijd van 29 maanden, april 2009) en een vermoeden van een autisme spectrum stoornis. In januari 2011 is Marjolein opnieuw getest. Marjolein haar ontwikkelingsleeftijd is bij een kalenderleeftijd van vier jaar en twee maanden geschat op een mentale ontwikkelingsleeftijd van drie jaar en vier maanden. Dit wordt vertaald naar een SON IQ van gemiddeld 72, daarmee valt Marjolein volgens de DSM-IV classificatie buiten de doelgroep verstandelijk beperkten. Marjolein haar adaptieve vaardigheden zijn ten opzichte van een meting in 2009 ook toegenomen. De adaptieve vaardigheden worden echter wel iets lager beoordeeld dan van haar geschatte mentale ontwikkeling verwacht mag worden. Met name Marjolein haar sociale vaardigheden worden iets aan de lage kant geschat. Het begrijpen en houden aan sociale regels is een aandachtspunt in de ondersteuning van Marjolein. De toename van Marjolein haar vaardigheden op alle ontwikkelingsgebieden is opvallend en met name valt op dat zij haar ontwikkelingsachterstand
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 27 van 32
aan het “inlopen” is. In plaats van een ontwikkelingsachterstand van 14 maanden in april 2009 is er nu een sprake van een geschatte ontwikkelingsachterstand van 10 maanden. In juli 2009 is er door het Autisme Team Nederland een vermoeden van autisme uitgesproken. Dit wordt betwijfeld gezien het inlopen van Marjolein haar ontwikkelingsachterstand op meerdere ontwikkelingsdomeinen en het verschil in gedrag in de thuis- en KDC situatie. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat er geen sprake lijkt te zijn van een stoornis in het autisme spectrum. Het afgelopen jaar heeft Marjolein grote sprongen gemaakt wat betreft de spraaktaalontwikkeling. Het taalbegrip is uitgebreid en ook de taalproductie komt goed op gang. Op het gebied van taalbegrip functioneert Marjolein op 2;10 jaar (bij een kalenderleeftijd van 4;4 jaar). Marjolein functioneert op het gebied van taalproductie (zowel zins- als woordontwikkeling) op 3;0 jaar bij een kalenderleeftijd van 4;4 jaar. Er is bij Marjolein een uitgebreide geschiedenis met betrekking tot problemen op het gebied van eten en drinken. Er is afgelopen jaar onderzoek gedaan door de logopediste naar de eetproblematiek van Marjolein. De logopediste kon geen bijzonderheden vermelden. Het advies van de logopediste is om de logopedie (individuele en groepslogopedie) voort te zetten met de nadruk op het verbeteren van de verstaanbaarheid. Op het KDC worden Marjolein nu meer cognitieve opdrachten aangeboden wat past bij haar ontwikkelingsleeftijd. Vaak geeft Marjolein aan hulp nodig te hebben of het niet te kunnen, maar dit is leeftijdsadequaat. Marjolein heeft stimulans nodig bij moeilijk en/of nieuw materiaal. Sinds febr. 2011 krijgt Marjolein spelbegeleiding. De spelbegeleiding is gericht op het taakgericht werken op een hoger niveau, als voorbereiding op de doorstroom naar onderwijs. De grove motoriek is goed ontwikkeld bij Marjolein. Ze kan onder andere klimmen, klauteren, rennen, springen, traplopen, fietsen en steppen. Opvallend bij Marjolein is haar manier van lopen. De stand van het been en de rechterknie is anders dan de linkerknie. De fysiotherapeut heeft geconstateerd dat er sprake is van een X-stand van de benen. Doordat Marjolein groeit zal de stand van de benen zich op den duur corrigeren. Op dit moment wordt geoefend met de fijne motoriek om de o.a. de pincetgreep te verbeteren. Al sinds de geboorte heeft Marjolein een bovengemiddelde slaapbehoefte. In het voorjaar van 2010 is een onderzoek opgestart naar de grote slaapbehoefte van Marjolein. Dit onderzoek is uitgevoerd door Slaappoli Sein/Talant. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen sprake is van een kwantitatief maar een kwalitatief slaapprobleem. Geadviseerd wordt om Marjolein `s middags korter te laten slapen en `s avonds later op bed te brengen zodat haar slaapkwaliteit beter wordt en dat ze minder vaak `s nachts wakker wordt. Hoe zien de omgang en de communicatie met de cliënt eruit? De omgang en communicatie bij Marjolein richt zich op de opvoeding, ontwikkeling en ontplooiing. Belangrijke peilers in de begeleidingsstijl van Marjolein zijn: 1. Humor Marjolein heeft humor en houdt van grapjes maken en ouwehoeren. Wanneer je Marjolein benadert met humor heb je gelijk een ingang bij Marjolein. 2. Positieve benadering Het is voor Marjolein belangrijk om haar positief te benaderen en geen nadruk op het negatieve te leggen. Bijvoorbeeld: “niet dit....maar dat”.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 28 van 32
Grenzen aangeven Marjolein heeft grenzen nodig maar wel met ruimte voor haar eigen creativiteit, initiatief en eigen mening. Dat betekent dat je vertelt welk gedrag je liever niet wilt zien, maar wat je wel wilt zien en tegelijk geef je uitleg. 4. Stimuleren en bevestigen Marjolein heeft stimulans en bevestiging nodig in de alledaagse dingen. Marjolein heeft de neiging om vooral bij nieuwe taakjes/activiteiten te zeggen “ik kan het niet”, “je moet me helpen”. 5. Op afstand begeleiden Marjolein kan op grote afstand worden begeleidt. 6. Verdrietig/boos/gefrustreerd Wanneer Marjolein verdrietig is probeert de begeleider Marjolein te troosten door rustig tegen haar te praten, een arm om haar heen te leggen of haar op schoot te nemen. Als Marjolein gefrustreerd is en zij bijvoorbeeld op de grond gaat liggen geeft de begeleider, in korte zinnen, duidelijk aan wat hij/zij van haar verwacht. Ook stelt de begeleider grenzen door bijvoorbeeld tot 3 te tellen. Wanneer Marjolein boos is, blijft de begeleider rustig. Ook hier geeft de begeleider door middel van korte, bondige zinnen aan wat hij/zij van Marjolein verwacht. Daarbij is het belangrijk om haar uit de situatie te halen en vervolgens af te leiden. 3.
Hoe ziet de toekomst van de cliënt eruit? Op dit moment is nog niet alle diagnostiek rondom Marjolein helder. Het is zaak diagnostiek duidelijk te krijgen en vervolgens de visie op de mogelijkheden van Marjolein aan te passen aan de diagnostiek. In de bespreking van het ondersteuningsplan kwam naar voren dat alle betrokkenen het eens zijn dat er een doorstroom naar onderwijs moet plaatsvinden en dat het belangrijk is dat het soort onderwijs en school passend is bij Marjolein. Vanuit de thuissituatie zouden ze graag willen dat het thuis, in het algemeen, beter met Marjolein gaat. Om bovenstaande redenen formuleren wij het volgende perspectief: Marjolein stroomt dit jaar door naar passend onderwijs. Wat wil de cliënt met de ondersteuning bereiken? Om het bovenstaande perspectief te kunnen bereiken zijn hoofddoelen geformuleerd. Vanuit de hoofddoelen schrijven de betrokken therapeuten en de persoonlijk begeleider hun werkdoelen. Op deze manier werkt iedereen aan dezelfde doelen. Hoofddoelen: ● nr. 02-01: Marjolein kan taakgericht werken. ● nr. 02-02: Marjolein haar spraaktaalontwikkeling is overeenkomstig haar mentale ontwikkelingsleeftijd en de haar verstaanbaarheid neemt toe. ● nr. 02-03: Er is zicht op Marjolein haar beperkingen en mogelijkheden; diagnostiek. Hoe ziet de huidige ondersteuning eruit? Ondersteuning voor geïndiceerde functie BG-IND: ● Marjolein krijgt thuis 2 keer per week 2 uur individuele begeleiding in de vorm van ● Thuisondersteuning. De Thuisondersteuner (T.O.) is in het gezin, is om het gezin op vast tijden te verlichting te bieden in de intensieve gezinssituatie. ● Twee middagen van 16:00-19:00uur. Deze uurtjes staan in het teken van activiteiten met Marjolein te ondernemen en samen met haar te eten.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 29 van 32
Tegelijkertijd zijn dit ook mooie momenten ter observatie voor de T.O. om te kijken hoe Marjolein op haar medegezinsleden reageert en vice versa. En voorbeeldrol (gedrag) is de T.0. op zo’n moment ook. De ouders kunnen zien/merken wat bij de T.O. werkt en dit kunnen zij overnemen/ aanleren. Dankzij de T.O. kunnen haar ouders (met name haar moeder) zien wie zij is en wat ze nodig heeft om op te groeien. Zonder de T.O. zou Marjolein beduidend minder positieve aandacht en stimulatie krijgen in de gezinssituatie. De correctie van haar gedrag zou veel minder zijn, wat haar negatieve aandacht oplevert en haar belemmert in haar ontwikkeling. Stimulatie en ontwikkelen van sociale interacties in het gezin zou zeker onderbelicht blijven. Ondersteuning voor geïndiceerde functie BH-ALG: ● Praktische Pedagogische Gezinsbegeleiding Werkwijze en methodiek Er wordt gewerkt aan de hand van de PPG methodiek (praktische pedagogische gezinsbegeleiding). PPG heeft als doel het vergroten van het zelfregulerend vermogen van ouders en het herstellen van de balans tussen draagkracht en draaglast binnen het gezin. PPG probeert daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij ouders; de vraag van ouders en/of opvoeders die zijn vastgelopen in de opvoeding van hun kind(eren) geldt als uitgangspunt. PPG kenmerkt zich door een cyclische en methodische werkwijze. Binnen de PPG methodiek kunnen verschillende fases worden onderscheiden: intake, kennismaking, observatieperiode, werkplanmoment, veranderingsperiode, afronding en eindgesprek. Tijdens de verschillende fases analyseert de gezinsbegeleider de problematiek binnen het gezin, door zowel naar het kind, naar de ouder, als naar het gezin in zijn geheel te kijken. Omvang en frequentie van zorginterventies Er vindt 1 keer per week een werkbezoek plaats in de thuissituatie. Tijdens werkbezoeken werken ouders samen met de PPG’er op gestructureerde wijze aan de in het werkplan opgestelde doelen. De taken van de PPG’er zijn afgelopen jaar aangepast aan de thuissituatie. Dat betekent dat de PPG medewerker voornamelijk als casemanager aan de slag is. ●
Dagbesteding Marjolein gaat 5 dagen per week naar het KDC en heeft 5 weken vakantie per jaar. Tijdens Marjolein haar gehele periode op het KDC wordt gekeken welke groep passend is bij de ontwikkeling en de zorg van Marjolein. Marjolein wordt met een busje van en naar het KDC vervoerd.
●
Inzet gedragswetenschapper en paramedici Marjolein krijgt op meerdere ontwikkelingsdomeinen activerende en ontwikkelingsgerichte ondersteuning van het multidisciplinair team, van het KDC. Voor het bereiken van de bovengenoemde hoofddoelen worden de groepsbegeleiding, logopediste en de spelbegeleidster ingezet. De orthopedagoog biedt gevraagd en ongevraagd advies aan het multidisciplinair team.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 30 van 32
Vraag (achter de vraag) van de cliënt, gewenste resultaat ondersteuning, mogelijke ondersteuningsarrangementen: Meisje met ontwikkelingsachterstand en moeilijk gedrag in de thuissituatie. Zit in fase van diagnosestelling op een KDC (behandeling vanuit de AWBZ). Veel specialisten betrokken om te begrijpen wat er aan de hand is, zodat je kunt bepalen hoe je met het kind om moet gaan. Doel is doorstroming naar passend onderwijs. Het lijkt meer een vraag van de ouders >> moeilijk gedrag, moeite met opvoeding. Echter: ouders uiten zelf geen vraag op gebied van opvoeding. Ouders worstelen misschien ook met verwerking, moeten hun verwachtingen bijstellen. Gevolg van huidige zorginzet is dat Marjolein uit de samenleving wordt gehouden, ze wordt niet gekend. Hoe breng je je kind met een beperking de samenleving in, zodat anderen haar leren kennen, ze een eigen plek krijgt en er wellicht ook hulp vanuit de samenleving ontstaat? Complicerende factor is de acceptatie in de samenleving; een gewone peuterspeelzaal wil mogelijk een kind met beperkingen niet vanwege het groepsbelang. Arrangementen: Focus niet op het individuele kind, maar op het gezin als geheel: ● waar staat het gezin in de samenleving; ● waar hebben de verschillende gezinsleden behoefte aan; ● wat belemmert ze om dit zelf te organiseren? → Werkwijze ontwikkelen waarin professionals samenwerken en over hun eigen grenzen heen kijken: bijv. casemanager die oplossing zoekt op alle gebieden. Aandachtspunt daarbij: hoe stimuleer je dat de casemanager ook oog heeft voor oplossingen buiten de eigen organisatie en ook het mandaat heeft om deze oplossingen te realiseren? Vraagverheldering door deskundig iemand (omtinker, casemanager): ● Vertrouwen opbouwen om de vraag boven tafel te krijgen. ● Vervolgens samen oplossingen bedenken om meer de verbinding met de samenleving aan te gaan, zo gewoon waar mogelijk en speciaal waar nodig. Bijv. door deelname aan sociale activiteiten (sport, hobby, buurtvereniging), indien nodig hiervoor vaardigheden ontwikkelen, oppas regelen. Opvoedingsondersteuning: ouders leren om in de thuissituatie dezelfde structuur en duidelijkheid te bieden als ze nu op het KDC krijgt. Tijdelijke inzet door professional, waardoor ze het daarna zelf kunnen (niet op doorgegaan, lijkt bij de ouders zelf geen vraag te zijn). Ouders helpen bij verwerking van hun gezinssituatie (meerdere kinderen met beperkingen), ze kunnen met iemand praten over hun problemen. Dit hoeft geen professional te zijn, kan ook een betrokken buurvrouw zijn. Maar: hoe komt die binnen in dit geïsoleerde gezin? Samenleving ‘coachen’ om Marjolein een plek te geven: zorgen voor ontmoeting, mensen met een beperking op een normale manier zichtbaar maken in de buurt. Niet direct zoeken naar speciale voorzieningen, reguliere voorzieningen moeten deze kinderen ook kunnen helpen. Bijvoorbeeld door begeleiding in te zetten op reguliere peuterspeelzaal zodat het niet ten koste gaat van de groep.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 31 van 32
Gewenste veranderingen op iets hoger abstractieniveau ● Mensen leren hun vraag te stellen binnen hun eigen omgeving (dan lost het zich soms al op het schoolplein op). ● Niet alleen de cliënt helpen, maar ook gericht op de samenleving: wijkgericht probleem oplossen, omtinker/netwerker. ● Signaleringsfunctie in de samenleving is belangrijk, dit moet goed georganiseerd worden, bijv. consultatiebureaus, scholen. ● Netwerken creëren, plekken waar vraag en aanbod bij elkaar komen en op elkaar afgestemd kunnen worden. Zowel professioneel als informeel, omdat ondersteuningsvragen op verschillende plekken binnenkomen en opgelost kunnen worden. Regie voor deze structuren ligt bij gemeenten, moeten andere partijen betrekken vanwege deskundigheid.
LP/11/2510/ovtal
18 november 2011
© bureau HHM
Pagina 32 van 32