Overzicht week 12 Thema: Door het water De kleurenplaat: De walvis Deze week: Begin lente (21 maart)
dag en scheurplaat
maandag 15 maart Accent: Hier moet iets gebeuren...
dinsdag 16 maart
dagopening
verhaal
extra
Kleurenposter: De walvis Scheurplaat: Help! Gesprek: Wat mis je eigenlijk?
Bijbel: Een ontevreden mannetje
Muziek: Liedboek voor de Kerken: themalied Werkblad: Mini-enquête
Scheurplaat: Ikke niet! Gedicht: Gekke Henkie, gekke Gerrie, malle Appie
Drama: De smoezenkubus
Doe-opdracht: ‘De Iemand-moet-het-doenkrant!’
Scheurplaat: Bekijk het maar! Verhaal: Het leuke van ouders
Bijbel: Het schip in
Andere godsdiensten: Jona in de koran
Scheurplaat: Op de springplank Gedicht: Spring maar in het diepe
Bijbel: Toen Jonas in de walvis zat
Informatie/Andere godsdiensten: Religieuze symboliek van water
Scheurplaat: Jona in de vis Gebed Psalm 69
Muziek: Jona zit aan de grond
Vandaag: 21 maart Informatie: Veertigdagentijd
Accent: Wie doet daar iets aan?
woensdag 17 maart Accent: Verantwoordelijkheid
donderdag 18 maart Accent: Vluchten kan niet meer...
vrijdag 19 maart Accent: Het water staat tot de lippen 34
Vooraf Het thema ‘Door het water...’ (week 12 t/m 13) en de bijbelverhalen De golven van de woeste zee verslinden Jona. Omgeven door het donker en de dood van het water, blijft Jona behouden. Het wonder dat je mag leven, uitgebeeld in een vis. Na drie dagen chaos krijgt Jona weer land onder zijn voeten: de wereld is als herboren. Zelfs de zondige stad Nineve bekeert zich en gaat anders leven. De vraag is of Jona zelf ook verandert. Dat donkere water blijft niet voorbehouden aan bijbelse figuren als Jona. Grote en kleine mensen worden in hun leven soms overspoeld door moeilijke momenten vol pijn, eenzaamheid en verdriet. Door het water gaan, hoort bij het menszijn. De wilskracht om door het water héén te gaan evenzeer. Dit thema wordt daarom gevolgd door het thema ‘Naar de overkant’: over het geloof in toekomst en leven dat we met Pasen vieren. Over het weekaccent Vrijwel iedere verandering kost moeite. Zelfs als we ervan overtuigd zijn dat er dringend iets moet gebeuren, komen we maar moeizaam in beweging. Zo weet ook Jona, profeet in Israël, drommels goed waar het in Nineve aan schort, maar hij voelt zich niet geroepen. Hij is toch zeker geen profeet voor het buitenland?! Deze week gaat het over aarzelen en wegvluchten voor verantwoordelijkheid en er toch niet onderuit kunnen: ervaringen waar je doorheen moet gaan als door een donker water, omdat er anders nooit iets zal veranderen in de wereld.
maandag 15 maart Dagopening De walvis Hang de nieuwe poster in de kalenderdrager. Vertel nog niets over het nieuwe thema van de komende weken: laat de kinderen eerst goed kijken naar de poster. Wat zien ze? Welke vormen en kleuren vallen hen op? Wat herkennen ze en wat blijft een vraag? Wat is de leukste plek op de poster en welke is de minst aangename? Waar is het licht en waar is het donker? Hoe omschrijven ze de figuur rechtsonder op de kleurenplaat? Wat zou de titel kunnen zijn van het thema voor de komende weken? De golven van de zee grijpen als handen om zich heen.
Midden in die woeste zee zwemt de grote vis die houvast en beschutting biedt. Op het land zit een figuur: klein, gebroken, ineengedoken. Hij lijkt uit het water gekomen. Vertel dat het thema voor de komende periode is: ‘Door het water...’. De kleurenplaat verwijst naar de profeet Jona maar de figuur op de kleurenplaat staat voor iedere mens die ooit door het donker van het water heen is gegaan. Jona én de symboliek van het water staan de komende twee weken centraal en komen straks terug in de paasviering. Die kunt u vinden op www.sgonet.nl (klik op ‘abonnees’, ‘trefwoord’ en ‘downloads’).
Help! Wat is de eerste reactie van de kinderen als ze deze tekening zien? Waarschijnlijk: ‘Hier moet iets gebeuren! En wel meteen!’ Wat zouden zij doen? Praat hier kort over. Vertel dan dat de hulp die zij geven lang niet altijd plaatsvindt. Waarom zou iemand niet helpen? Wat vinden de kinderen daarvan?
Wat mis je eigenlijk? Wat zou je het liefste op de scheurplaat erbij willen tekenen? Een hand of een reddingsboei? Die zou er eigenlijk moeten zijn, maar is er (nog) niet! Laat bij de volgende drie woorden aangeven wat volgens de kinderen ontbreekt: honger, eenzaamheid, armoede. Welke concrete voorwerpen (symbolen) zouden ze hierbij plaatsen? (denk aan: brood, telefoon en geld) Zoek ook naar enkele voorbeelden in de directe leefomgeving waar eigenlijk verbetering en verandering nodig is. Denk aan verkeerssituaties, groenvoorziening, te volle klassen... Wilt u méér doen met dit gegeven? Gebruik dan de mini-enquête onder ‘Extra’.
Verhaal Een ontevreden mannetje Jona heeft een beeld van hoe God zich de wereld zou wensen. Hij moppert dan ook vreselijk op de mensen in de stad Nineve, die er een puinhoop van maken. Wordt het niet eens tijd dat een profeet zoals hij daar iets aan gaat doen? Naar Jona 1, 1-3. ‘Het is allemaal niks, een zootje is het!’ Het mannetje dat zo zat te mopperen, nam net een slok van z’n wijn. ‘Je trekt er zo’n zuur gezicht bij, wat voor azijn drink jij eigenlijk?’ vroeg een andere man die zich gezellig nog een beker inschonk. ‘Luister maar niet naar hem. Hij zegt nooit iets leuks. Kom, giet mijn beker ook maar vol,’ zei een derde bezoeker van de bruiloft. ‘Dat ze die vent hebben uitgenodigd... Daar snap ik niks van. Altijd maar zeuren, nooit iets leuks. Iedereen doet hier gezellig, alleen hij gooit steeds roet in het eten.’ 35
‘Wie is die zeurpiet eigenlijk?’ ‘Oh, hij heet Jona. Hij noemt zich profeet, maar hij is gewoon een vervelende vent die alleen maar ontevreden zit te wezen. Hij heeft altijd een gezicht als van een oorwurm.’ ‘Jullie zijn een stelletje leeghoofden,’ viel Jona tegen de bezoekers uit. ‘Wijn drinken en lol maken, maar intussen is het wel een puinhoop in de wereld. Uit Nineve komt alles wat slecht is. Het is een ellendige stad waar alleen maar vijanden wonen.’ Jona hijgde ervan en nam nog een slokje.
● Waarom gaat Jona uiteindelijk op pad en wat gaat hij doen? ● Wat ontbreekt de mensen in Nineve eigenlijk volgens Jona? En volgens de kinderen?
De mannen naast hem schoten in de lach: ‘Nou, jij weet het leuk te vertellen hoor! Denk jij dat de wereld er beter van wordt als jij hier een leuk feestje zit te verknallen met een gezicht op drie dagen storm en onweer? Daar hebben we wat aan... Aan mensen zoals jij, ha ha. Neem nog een wijntje.’ De kerels schaterden het uit. ‘Hoor eens Jona; waar jij over moppert, heb je dat soms allemaal van God gehoord? Fluistert God in jouw oor dat je niet mag lachen of dat ze in Nineve allemaal heel slecht zijn?’ Jona werd vuurrood van boosheid. ‘Waarom schrijf je ze niet een boze brief? Daar schrikken ze vast van in Nineve.’ ‘Welnee joh, hij kan er veel beter zelf heengaan en tegen iedereen pruttelen en sputteren dat we in een vreselijke wereld leven. Schenk mij nog maar eens in. Hé Jona, waarom ga je eigenlijk niet naar Nineve? Dan ben je hier tenminste een poosje weg.’ Iedereen lachte. Alleen Jona niet. Met een hoofd zo rood als een tomaat ging hij weg, stampvoetend, zo boos was hij. Bij de deur riep hij nog: ‘Wacht maar, jullie zullen nog van me horen.’
Mini-enquête
Toen hij thuis zat, was zijn woede nog steeds niet gezakt. Hij begreep dat iedereen hem maar een vervelend mannetje vond en dat niemand ooit naar hem zou luisteren. ‘Ik ga weg hier. Ze kúnnen me allemaal wat. Ze kunnen me geen zier schelen. ‘En jij ook niet,’ snauwde hij naar een geit die net voor zijn voeten liep. Hij gaf het beest een schop. ‘Heb je dat soms van God zelf gehoord? Hoe durven ze het te zeggen...’ Maar lekker zat het hem niet, terwijl hij zijn koffer inpakte. ‘Als ik zou doen wat God wil, moet ik inderdaad naar Nineve,’ zei hij hardop tegen zichzelf. ‘Want God vindt altijd dat je nooit moet wachten tot een ander het een keer doet. Goed dat ik wegga. Stel je voor: naar Nineve. Bij het woord alleen al liepen de rillingen over zijn rug. Met een harde klap gooide hij de deur achter zich dicht. ‘Nineve, ’t idee...’ Gesprek ● Waarover moppert Jona voortdurend? ● Vinden de anderen dat Jona zich terecht zorgen maakt? Welk advies geven ze hem? 36
Extra Liedboek voor de Kerken: themalied Het themalied voor de komende drie weken is lied 40. Dit is een lied over Jona.
Wat vinden mensen dat ‘eigenlijk zou moeten veranderen’? Geef ieder kind de mini-enquête (bijlage 5) mee. Ze vragen vanavond aan ouders en/of andere volwassenen om het formulier in te vullen. Morgenvroeg komen de formulieren weer terug naar school. Gebruik de resultaten bij het gesprek tijdens de dagopening en bij de doe-opdracht ‘De iemand-moet-het-doen-krant’ (‘Extra’).
dinsdag 16 maart Dagopening Ikke niet! Jona in het bijbelverhaal loopt weg voor zijn opdracht en zegt: ‘ Bekijk het maar. Ikke niet!’ Deze reactie hebben kinderen en volwassenen van nu ook wel eens. Wanneer zeggen de kinderen uit uw groep wel eens: ‘Bekijk het maar. Ikke niet!’? Lees als introductie op een gesprek hierover het gedicht ‘Gekke Henkie’ voor. Hebben de kinderen gisteren de mini-enquête (‘Extra’) gehouden? Bespreek dan de resultaten aan de hand van de volgende twee vragen: welke problemen scoren erg hoog (1) en wie zou aan deze problemen iets moeten/kunnen doen (2)?
Gekke Henkie, gekke Gerrie, malle Appie De hoofdpersoon ziet van alles wat eigenlijk anders zou moeten, maar hij grijpt niet in: ‘Dat is niet mijn pakkie-an’. In het versje zijn expres drie aanduidingen gekozen (gekke Henkie, gekke Gerrie, malle Appie) om te laten zien dat dit versje over iedereen kan gaan. Wat is er nu weer aan de hand? Een prullenmand staat in de brand! Een peuter is z’n moeder kwijt! - Het spijt me wel, ik heb geen tijd.
Ja, gekke Henkie, gekke Gerrie, malle Appie! Want wat wil je? Ik verzet geen enkel stappie. Wordt het hier een zwijnenpan? Dat is niet míjn pakkie-an! Gekke Henkie, gekke Gerrie, malle Appie! Een vrouw gooit olie in de sloot! - Daar gaan de vissen vast van dood. Een oude man valt met z’n fiets! - Het spijt me wel, maar ik zie niets. Ja, gekke Gerrie, malle Appie, gekke Henkie! Als het fout gaat, roep ik keihard: ‘Zeg, wat denk-ie? Wordt het hier een zwijnenpan? Dat is niet míjn pakkie-an!’ Gekke Gerrie, malle Appie, gekke Henkie! Een zwerfhond valt een kleuter aan! - Ik ben er maar niet heengegaan. Een man gooit vuilnis in de gracht! - Niet verder over nagedacht. Ja, malle Appie, gekke Henkie, gekke Gerrie! Want bemoei ik me ermee, dan krijg ik herrie. Wordt het hier een zwijnenpan? Dat is niet míjn pakkie-an! Malle Appie, gekke Henkie, gekke Gerrie!
Verhaal De smoezenkubus Welke smoezen gebruiken de kinderen het meest? Bedenk zes uitvluchten. Schrijf die op zes kaartjes en plak ze steeds op een van de zes vlakken van een grote dobbelsteen. Laat ieder kind één keer met de dobbelsteen gooien. Bij de smoes die bovenop komt, bedenkt het kind een situatie. Dit is het uitgangspunt voor een opstel. Enkele voorbeeldsmoezen: de wekker was stuk (1); mijn gymbroek zit in de was (2); de boor van de tandarts bleef steken (3); ik heb buikpijn (4); ik mag geen spinazie van de dokter (5); net deed het achterlicht het nog wel (6).
Extra ‘De-iemand-moet-het-doen-krant!’ Als iedereen zegt: ‘Bekijk het maar. Ikke niet!’ dan zouden er een heleboel belangrijke dingen blijven liggen. Dus: iemand moet het doen! Hebben de kinderen gisteren thuis de mini-enquête (‘Extra’) uitgevoerd? Bespreek dan de resultaten van deze enquête en stel de vraag: wie zou aan deze problemen iets moeten/kunnen doen? Houd een gesprek over welke dingen volgens de kinderen anders aangepakt moeten worden (bijvoorbeeld in eigen wijk, school, club, dorp/stad... of in de (wereld-) politiek. Laat daarover schrijven/tekenen. Daaruit moet
dan blijken wie dat probleem ook kan oplossen. Misschien de kinderen zelf wel! De resultaten komen op een muurkrant met de titel: ‘De-iemand-moet-hetdoen-krant!’
woensdag 17 maart Dagopening Bekijk het maar! Een herkenbare situatie misschien? Het lokaal ligt nog vol rommel. Twee kinderen zijn aan de beurt om de klas op te ruimen na schooltijd. De leerkracht is er even niet en één kind zegt dat het geen tijd heeft en piept ertussenuit. Wat nu? Voelt dat andere kind zich verantwoordelijk om het toch op te ruimen? Wat vinden de kinderen hiervan?
Het leuke van ouders... Het leuke van ouders is, dat ze soms niet thuis zijn. In het huis van Jeroen en Lisanne gelden opruim-, afwasen stofzuigbeurten. Maar de twee laten alles sloffen als hun beide ouders weg zijn. Dan komt er onverwacht bezoek. ‘Er staat nog een dikke afwas!’ zei Jeroen. ‘Eígenlijk zou ik moeten afwassen!’ Grinnikend leunde hij achterover in de grote stoel. Hij drukte op de afstandsbediening van de tv. ‘Wat zei je?’ vroeg z’n zus Lisanne, die aan het bureau, aan de andere kant van de kamer, met een computerspel bezig was. ‘Dat ik de afwas nog moet doen. En jij zou stofzuigen.’ Lisanne keek om zich heen. ‘Stofzuigen? De hele kamer ligt vol met spullen. Dat moeten we eerst opruimen. Samen!’ ‘Ze komen pas om half negen terug.’ ‘Gelukkig wel. Waarom zou je je uitsloven als het nog niet hoeft?’ “Ze”, dat waren hun ouders. Die waren naar een receptie. Tot halverwege de avond hadden Lisanne en Jeroen het rijk alleen. Dat was te zien ook. Alles lag vol: de bank, de vloer, de grote en de kleine tafel, de stoelen. Natte schoenen, natte sokken, reclamefolders, CD’s zonder doosje, doosjes zonder CD’s, opengeslagen boeken, een wegwerpfototoestelletje, de post, een open zak chips, nóg een open zak chips, drie lege blikjes cola en twee volle. Over de grote schemerlamp hingen twee regenjassen te drogen. Tenminste, één was er half afgevallen. Dat hadden ze wel gezien, 37
maar ze vonden het niet zo belangrijk. Tijd genoeg. Jeroen rekte zich uit en gaapte breeduit. ‘Oeaah! Het leuke van ouders is, dat ze soms niet thuis zijn.’ Hij moest hard om z’n eigen grap lachen: ‘Hahaha!’ Op dat moment ging de bel. De twee keken elkaar geschrokken aan. ‘Wie... wie is dat?’ fluisterde Jeroen. ‘Hoe kan ik dat nou weten? Kijk voorzichtig door het raam.’ Dat deed Jeroen. ‘Het is opa!’ Lisanne was al achter het bureau gedoken. ‘We zijn er niet!’ Jeroen probeerde gauw achter de bank te kruipen, maar opa stond al voor het raam. ‘Ik heb jullie al gezien! Laat me gauw binnen! Het giet!’ Toen konden ze niet anders. Opa keek verbaasd om zich heen. ‘Wat een puinhoop, zeg! Nog erger dan bij mij thuis.’ Lisanne kreeg een idee. ‘U gaat ons helpen, hè opa? Met afwassen, met opruimen, met stofzuigen? Dan is het zo gebeurd.’ De twee lachten zo vriendelijk mogelijk naar opa. ‘Wat denken jullie wel? Dat ik gekke Henkie ben? Of malle Appie? Of gekke Gerrie?’ Opa schoof wat natte sokken en reclamefolders opzij en ging op de bank zitten. ‘Ik weet dat hier in huis opruimbeurten, stofzuigbeurten en afwasbeurten zijn. Dus dat is júllie verantwoording. Begin maar gauw zou ik zeggen, want jullie hebben bezoek.’ ‘Bezoek?’ ‘Ja, ík ben het bezoek.’ Jeroen en Lisanne konden niet anders dan gauw gaan opruimen. Opa had zich intussen lekker onderuit op de bank genesteld. ‘Laat die chips en die cola maar staan,’ zei hij. ‘En geef de afstandsbediening eens.’ Gesprek ● Voor welke dingen zijn de kinderen verantwoordelijk? ● Hoe voelt dat: vervelend of juist niet? ● Kunnen ze bepaalde dingen ook op een handige manier aan iemand anders overdoen, zoals de kinderen uit het verhaal proberen?
Verhaal Het schip in Jona weet het wel: het gaat mis in Nineve. Als profeet zou hij de mensen daar minstens moeten waarschuwen, ook al ligt de stad in het buitenland. Maar Jona ontloopt zijn verantwoordelijkheid. Een bijbelverhaal naar Jona 1, 4-16. Daar stond Jona met zijn gepakte koffer. ‘Nineve ligt in het oosten, dus dan ga ik naar het westen,’ mompelde hij. Daar lag de zee en hij moest dus met de boot. 38
In de haven van Jaffa was het een drukte van belang. Overal waren manden en kisten vol fruit opgestapeld en er stonden grote kruiken met wijn. Er werd druk gehandeld. ‘De vracht gaat per kilo, dus ik wil eerst dat je spullen gewogen worden,’ riep een kapitein tegen een handelaar. ‘Pardon, mag ik u wat vragen?’ vroeg Jona. ‘Gaat u soms naar het westen en wat kost het als ik meevaar?’ ‘Denk jij dat ik een luxe passagiersboot heb met mooie hutten en zachte bedden? Vergeet het maar. Ik vervoer vràcht, meneer de landrot, dit is een vrachtboot,’ snauwde de kapitein. ‘En kan ik dan niet als vracht mee?’ ‘Nou, als meneer geen last veroorzaakt en zich niet beweegt, dan kan hij wel een plekje krijgen tussen de kratten. Onder in het schip, in het ruim dus.’ Jona vond het wel een afgang toen hij in het ruim van het schip afdaalde. Maar ook dit kon hem eigenlijk niet zoveel schelen. Hij dacht alleen maar aan het verre westen. Ze zouden helemaal naar Tarsis varen. En hij probeerde vooral niet aan Nineve te denken. Vrijwel meteen viel hij in slaap op het zachte deinen van de golven. Het was gauw voorbij met de kabbelende zee. Het land was nog maar net uit zicht, of het begon verschrikkelijk te stormen. Het hele schip was in rep en roer. Alle matrozen begonnen prompt tot hun eigen god te roepen. En omdat ze overal vandaan kwamen, werd er in heel wat talen gebeden. Maar niets hielp. Het begon alleen maar harder te stormen. ‘Dan de lading maar overboord!’ brulde de kapitein boven de storm uit. De zeelui begonnen de kisten en de kruiken het ruim uit te sjouwen en kieperden die overboord. Ook de schipper zelf hielp mee en toen hij een krat wegtrok, botste hij op een slapende Jona. ‘Wel allemachtig, lig jij hier nog te slapen, hoe kún je. Uit je hol jij, landrot. Doe ook eens wat, bid jij tot jouw god, wie weet helpt dat.’ Jona krabbelde geschrokken overeind in het vrijwel lege ruim. In een hoekje zat een groepje matrozen te dobbelen. Ze gooiden met stenen die alle kanten oprolden, maar toen het schip een stevige zwieper maakte, rolden alle stenen de kant van Jona op. Ze keken elkaar verbaasd aan: zou dat rare mannetje er wat mee te maken hebben? Een van hen greep Jona in zijn kraag: ‘Hé jij, vertel op, hier weet jij meer van!’ schreeuwde hij. Toen begonnen ze allemaal te schreeuwen: ‘Wie heeft je gestuurd? Waar kom je vandaan? Bij welk volk hoor je?’ Jona bibberde van angst en zei: ‘Ik... ik ben van het Hebreeuwse volk. Ik geloof in de God die de zee en het droge gemaakt heeft.’ ‘Oei, die God, daar heb ik wel eens van gehoord,’ zei de kapitein. ‘Dat zeg je nú pas! Vertel op, wat moeten
we doen, wil die storm ophouden? Jij kan het weten.’ “t Is mijn schuld. Iedereen is altijd tegen me. Gooi mij maar overboord,’ zei Jona bang. ‘Ja hoor eens, dat gaat zomaar niet, iemand overboord zetten. Dat pikt die God van jou niet.’ Maar het schip kraakte, er was geen houden meer aan. ‘Sorry, god van Jona,’ brulde de kapitein. ‘Maar uw profeet gaat eraan.’ En daar ging Jona, overboord. In het kolkende water van de zee.’ Gesprek ● Naar welke stad wil Jona beslist niet reizen? Waarom niet? ● De matrozen denken dat de storm de schuld is van iemand: waaraan kun je dat merken in het verhaal? ● Waarom zegt Jona: ‘Gooi mij maar overboord!’? ● Waarom vindt de kapitein dat eigenlijk geen goed plan?
Extra Jona in de koran In de koran, het heilige boek van de islam, wordt op zes plaatsen gesproken over Joenoes. Dit is Arabisch voor Jona. De koran veronderstelt dat iedereen het verhaal van Joenoes, ‘de man in de vis’, wel zo’n beetje kent. Daarom zegt de koran tot de mensen die de koran horen of lezen: ‘Je moet niet zo zijn als hij die in de vis vol ingehouden woede tot zijn Heer riep. Als hij geen genade had gevonden in de ogen van zijn Heer, zou hij op een onbegroeide plaats zijn uitgeworpen. Maar zijn Heer verhoorde hem en maakte hem tot een van de rechtschapenen.’ (Soera 68, 48-51) Het tiende hoofdstuk van de koran draagt zijn naam: Soerat Joenoes. Daarin wordt ook gesproken over ‘de stad die tot geloof kwam’. Maar de naam Nineve wordt niet genoemd. In een ander hoofdstuk wordt het verhaal van Joenoes in het kort verteld: ‘En ook Joenoes behoorde tot de profeten. Toen hij wegvluchtte met het volgeladen schip, toen werd er geloot en Joenoes werd weggegooid. Toen slokte de vis hem op, omdat Joenoes verkeerde dingen had gedaan. En als hij niet tot God gebeden had, dan zou hij in de buik van de vis zijn gebleven tot vandaag aan toe. Toen zorgde God ervoor, dat Joenoes uitgeworpen werd op een kale plek, waar hij ziek neerlag. En God zorgde ervoor dat er een struik boven hem groeide, een struik met uitgestrekte bladeren. En God stuurde Joenoes als profeet naar honderdduizend mensen of meer. Toen werden zij gelovig en God beloonde hen.’ (Soera 37, 139-148)
donderdag 18 maart Dagopening Op de springplank Oeps! Daar sta je dan. Er is geen weg meer terug en je moet wel springen. Misschien hebben kinderen dit wel eens letterlijk zo meegemaakt. Begrijpen ze ook de figuurlijke betekenis van de uitspraak: ‘Er is geen weg meer terug!’? Wanneer is dat vervelend en wanneer is dat juist goed?
Spring maar in het diepe Een gedicht over ervaringen van kinderen waarbij ze noodgedwongen ‘in het diepe’ moeten springen, omdat er nu eenmaal geen weg meer terug is. 1.
De eerste keer logeren. Een vreemd en ander bed. En wat ze ook beweren, je bent voor het blok gezet. En straks die overhoring. Je krijgt het nu al heet. Je weet al van tevoren: dat je dan niets meer weet.
Refrein: Spring maar in het diepe. Er is geen weg meer terug. Spring maar in het diepe. Kom maar van de brug. Soms valt er niets te kiezen, móet je naar de overkant. Maar wie niet bang is te verliezen, komt veilig weer aan land.
2.
Je moet opeens gaan vliegen. En ja, je houdt je groot. Je wilt er niet om liegen; je ging liever met de boot. Misschien moet je verhuizen. De schrik slaat om je hart. Je moet er niet aan denken, zo’n hele nieuwe start.
3.
Je ouders willen scheiden. Dat maakt je bijna ziek. Je kunt het niet vermijden, maar toch raak je in paniek. De hond moet straks een spuitje. En alles in je treurt. Soms kun je niet meer kiezen. Je weet dat het gebeurt. 39
Gesprek ● Welke voorbeelden uit dit gedicht kennen de kinderen uit hun eigen leven? Hoe hebben ze dat ervaren? ● Wat vinden ze van de tekst: ‘Maar wie niet bang is te verliezen, komt veilig weer aan land’? Is dat altijd zo?
Ik dacht aan u en aan vroeger, toen ik meeging naar de tempel en ik leerde dat al die goden en godjes niks voorstellen, alleen u. U doet tenminste wat. Ik dank u. Ik maak het weer goed met u.’
Marian van Gog
Verhaal Toen Jonas in de walvis zat Uit angst voor de storm en voor de goden hebben de matrozen Jona overboord gezet. In de diepte van de zee slokt een grote vis hem op. Hier ontkomt Jona zelfs niet meer aan zichzelf. In het lied dat hij zingt klinken angst en hoop tegelijk. Een bijbelverhaal naar Jona 2, 1-10. De matrozen keken Jona na toen hij in de diepte van het kolkende water verdween. ‘Arme drommel, natte dooie boel daar beneden. Laat god voor hem zorgen. Maatjes! Weer aan het werk! Dit hoeft niemand te weten,’ schreeuwde de schipper. ‘Moet je eens kijken, blauw aan de lucht daar!’ riep een lichtmatroos. En inderdaad: het weer klaarde op en de storm ging liggen. ‘Dat is wel erg toevallig. Zou die god van dat mannetje, die profeet, daarvoor gezorgd hebben?’ ‘Jongens, je weet het maar nooit met die god. Ik word een beetje bang. Laten we die god een offer brengen. Je weet nooit waar dat goed voor is.’ Wat de zeelui niet wisten, was dat onder water ook van alles aan de hand was. Een enorme vis was door de storm van de bodem van de diepe zee omhooggekomen en zag daar Jona spartelen. ‘Hap slok,’ deed hij en weg was de profeet. Of liever: gered was Jona. Want in de buik van de vis kon hij ademhalen en zelfs praten. Hij begreep dat het niet normaal was. ‘Ik zit in een monster,’ dacht Jona, ‘die is vast door God gestuurd. Zo’n God is het wel.’ En na drie dagen en nachten begon hij zelfs te zingen, liedjes die hij thuis en op school nog had geleerd. Hij zong: ‘Ik was zo bang, als de dood was ik. Overal water en nog eens water, rollende golven. ‘Het is uit,’ dacht ik. ‘’t Komt er nooit meer van dat ik in de tempel kom. Ik ga dood met het zeewier om mijn hoofd.’ Maar tóen, u viste mij op uit het water. Ik leek wel dood, maar durfde weer te leven. 40
’t Was een vreemd lied, bedacht Jona. Hij had allerlei liedjes door elkaar gezongen, maar ja, wat wil je ook in de buik van een of ander zwemmend monster. Toen begon die maag van de vis te schudden en te draaien alsof het beest misselijk was. En inderdaad, kwwàà, daar ging Jona. De vis braakte hem uit, niet in de zee maar op het land. Jona zat beduusd voor zich uit te kijken. Hij stonk naar de vis en alles aan hem plakte. Toen voelde hij om zich heen: ‘Dit is het droge,’ bedacht hij. ‘Dit is echt wat voor mijn God. Ik ben gered.’ Gesprek ● Waar moet Jona allemaal aan denken als hij in de buik van de vis zit? ● Hoe denkt Jona dat God hier allemaal mee te maken heeft? ● Heb jij zelf ook wel eens momenten dat je alleen bent en dat je in stilte over de dingen kunt nadenken? Waar denk jij dan aan?
Extra Religieuze symboliek van water In jodendom en christendom is de religieuze betekenis van water vooral gekoppeld aan de symboliek van oud en nieuw, van dood en leven. Door het water van de Rode Zee, door het water van de rivier de Jordaan heen kom je in het nieuwe land. De oude mens wordt afgelegd, de nieuwe mens geboren. Als christen gedoopt worden, betekent opgenomen worden in de christelijke geloofsgemeenschap. In hindoeïsme en islam ligt het accent vooral op het reinigende karakter van het water. Voor de islamiet hoort de rituele wassing (woedoe) bij de dagelijkse godsdienstige handelingen. Als water ontbreekt, kan zand gebruikt worden om zich te reinigen voor het verplichte gebed. De hindoe reinigt zich van top tot teen voordat hij de tempel bezoekt. Een bad in de Ganges heeft daarbij een bijzonder heilzame werking. Tijdens diensten wordt een beetje water in de rechter handpalm genomen en gedronken, een symbolische reiniging van je binnenste.
bijlage 6. Kijk voor de liedteksten ook op www.sgonet. nl (bij ‘abonnees’ en vervolgens bij ‘Trefwoord’).
vrijdag 19 maart Dagopening Jona in de vis Jona kan geen kant meer uit. In zichzelf gekeerd zit Jona in de buik van de vis. Bedreigd en veilig tegelijk komt hij daar zichzelf tegen. Overgeleverd aan de vis die hem God-weet-waar-naartoe kan brengen. Deze tekening komt uit de Groeibijbel (deel 6). Kennen de kinderen het gevoel dat je zelf even helemaal niks meer kunt? Dat je afhankelijk bent van waar een ander jou brengt? Deze ervaring komen we ook tegen in psalm 69 dat u als gebed met de kinderen kunt bidden. Een bewerking van deze psalm vindt u in de volgende gebedstekst.
Gebed God, red mij toch! Het water stijgt me tot de lip en ik zak weg in diepe slib, ik voel geen bodem meer. Het water wordt steeds dieper, de stroom slaat mij terneer. God, red mij toch! Want ik ben moe geschreeuwd en klein. Hoort u mijn stem? Mijn keel doet pijn. Waar is een uitweg nu? Ik voel mijn ogen branden; zo kijk ik uit naar u. God, red mij toch! Geef antwoord, God, als liefdeblijk, bevrijd me uit het zware slijk en geef me vaste voet. Ik kan toch op u bouwen? U geeft mij telkens moed. Bron: uit de musical Jozef. SGO Uitgeverij.
Verhaal Jona zit aan de grond Een lied over Jona in de buik van de vis. Dit lied wordt ook in de paasviering gezongen en staat op de cd. Ingezongen: track 21. Soundmix: track 22. Bladmuziek:
Refrein: God, wat voel ik me alleen. Golven spoelen over me heen. Zeewier plakt in m’n haar en in m’n oog. Het water komt me tot de lip, ‘k ben vastgelopen op een klip. Trekt u me van de bodem weer omhoog?
1.
Zal ik Jeruzalem, de stad van vrede, ooit nog zien? De tempel binnengaan en op de drempel staan? Voorlopig zit ik aan de grond. Mijn opdracht is niet afgerond. Jeruzalem? Het was alsof je niet bestond.
2.
Moet ik naar Nineve, de stad van kwaad en ongeluk? De poorten binnengaan en op mijn strepen staan? Voorlopig zit ik aan de grond. Mijn opdracht is niet afgerond. Naar Nineve? Ik wilde dat je niet bestond.
Extra 21
Vandaag: 21 maart Op 21 maart breekt van alles door! Zondag 21 maart begint de lente: na het donker, de koude en de stilte van de winter, breekt het voorjaar door. De datum van 21 maart herinnert ook aan de dag in 1960 waarop in het Zuid-Afrikaanse Sharpville 70 demonstranten werden vermoord. Zij deden mee aan een vreedzame demonstratie tegen de pasjeswet. Een mijlpaal in het doorbreken van de apartheid. Zondag 21 maart is daarom door de Verenigde Naties ingesteld als internationale dag tegen racisme en discriminatie. Een doorbraak in de strijd tegen de onderdrukking en miskenning van grote groepen mensen op onze wereldbol.
Veertigdagentijd We zijn op weg naar Pasen. Veertig dagen lang. Het is een tijd waarin we nadenken over het lijden in de wereld. We noemen deze tijd dan ook: lijdenstijd of veertigdagentijd. Overbodige lading gaat overboord. Door te vasten, door minder te eten, minder te drinken en minder te snoepen, matigen we ons. Door ons iets te ontzeggen, staan we stil bij het feit dat je niet altijd onbeperkt je gang kunt gaan. Je probeert solidair te zijn met de velen in de wereld die weinig te eten hebben en die leven op de rand van het bestaan. Onrechtvaardige verhoudingen in de wereld worden alleen aangepakt als mensen zelf innerlijk verande41