Overzicht posters Phrenos-psychosecongres 13-11-14 Wetenschappelijk Nr
Titel
Posterpresentator
W1
Evaluatie van een implementatiestrategie voor Individual Placement and Support voor mensen met een ernstig psychiatrische aandoening Een netwerkbenadering van psychopathologie
F.G. Schaafsma
W3
Sociale cognitie bij mensen met een verhoogd risico op psychosen: een meta analyse
Rozanne van Donkersgoed
W4
Sarita Sanches
W6
Kosteneffectiviteit van de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB): Opzet en design van lopend onderzoek Ervaringswerkers spreken! Uitkomsten landelijk Fact ErvaringDeskundigheid OnderZoek (FEDOZ) Stigma ter discussie!
W7
Religiositeit in jongeren met auditieve vocale hallucinaties
Laura Steenhuis
W8
Mening van cliënten met een psychotische kwetsbaarheid over internetbehandeling in de GGz Veranderingen in medicatie na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis
Annet Wilpstra
W 10
Discontinuïteit van somatische medicatie tijdens de eerste week van psychiatrische ziekenhuisopname
Judith Vuyk
W 11
Cannabisgebruik in psychose: het effect op metabole gezondheid
Jojanneke Bruins
W 12
Obsessief compulsieve symptomen bij patiënten met een psychose
Frederike Schirmbeck
W 13
Victimisatie van chronisch psychiatrische patiënten
Liselotte de Mooij
W 14
Jan Theunissen
W 15
Resultaten van de tweede meting van de Amsterdamse LZA-studie: verandering in symptomen, kwaliteit van leven, zorgbehoeften en maatschappelijke participatie bij een cohort patiënten met EPA tussen 2006 en 2011 Cliënten Kwintes op de Participatieladder
W 16
Onderzoek naar stigma-ervaring van cliënten met een psychose
Jasper Pos
W 17
Mentaliseren-Bevorderende Therapie (MBT-P) voor Sociaal Functioneren bij Non-affectieve Psychotische Stoornissen (NAPS). Een gerandomiseerd onderzoek bij ambulante patiënten.
Jonas Weijers
W2
W5
W9
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
J.T.W. Wigman
J.C. Cambier Esther Sportel
Judith Vuyk
Theo Arp
Zorginnovatie Nr
Titel
Posterpresentator
Z1
Netwerk / Behoud je netwerk in tijden van psychische instabiliteit!
Mandy de Goederen
Z2
“Uw zoon Ismael doet vreemd?”
Tom Rusting
Z3
Yolanda Nijssen
Z5
Maatschappelijke participatie en het managen van risico’s op victimisatie bij mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen; het Victoria-project TReatment-E-AssisT (TREAT): Een beslissingsondersteunende applicatie voor behandelaren van patiënten met een psychotische stoornis Herstel; een abc’tje’
Z6
Het Bruisnest
Yvonne Visser
Z7
Levensboeken in de geestelijke gezondheidszorg: het verhaal van de patiënt centraal.
Heidi de Kam
Z8
Jeroen Redmeijer
Z9
Implementatie van Cognitieve Adaptatie Training (CAT) door verpleegkundigen op een afdeling voor langdurige rehabilitatie; de stand van zaken Zorgprogrammering bij HVO-Querido
Z10
Recovery College als nieuwe werkelijkheid
Ton Verspoor
Z11
Screening van somatiek en leefstijl bij mensen met een Ernstig Psychiatrische Aandoening; een tijdsbesparend digitaal invulformulier.
René van der Snoek
Z4
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Magda Tasma Mario Scheper
Hester Stokkel
W1 Evaluatie van een implementatiestrategie voor Individual Placement and Support voor mensen met een ernstig psychiatrische aandoening Hoofdauteur/presentator: F.G. Schaafsma, MD, PhD Mede-auteurs: J. Schoenmaker, H.C.W. Michon, PhD, J.R. Anema, MD, PhD Onderzoeksinstelling: VUMC Doel: De arbeidsparticipatie van mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA) is laag, deze komt zowel in Nederland als internationaal niet boven de 20% uit. Desondanks bestaat bij deze groep mensen vaak wel de wens om deel te nemen aan het arbeidsproces. Een veelbelovend arbeidsintegratiemodel is Individual Placement and Support (IPS). Kenmerkend voor IPS is snelle plaatsing in regulier betaald werk en langdurige intensieve begeleiding door een IPS trajectbegeleider, die deel uitmaakt van een multidisciplinair zorgteam. Ondanks de aangetoonde effectiviteit blijkt IPS moeilijk implementeerbaar in Nederland. Organisatorische en financiële factoren spelen hierbij een grote rol. GGZ Ingeest/Actenz heeft daarom samen met UWV, Gemeente Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea het initiatief genomen om een pilot uit te voeren, waarbij de nadruk ligt op het wegnemen van financiële en organisatorische barrières bij het toepassen van IPS bij mensen met EPA. Dit onderzoek evalueert de (kosten)effectiviteit en het proces van implementatie van IPS voor mensen met EPA die een wens hebben om betaald werk te verrichten. Methode: In een longitudinale quasi-experimentele studie wordt de organisatorische en financiële implementatiestrategie voor IPS vergeleken met de gebruikelijke implementatie van IPS. De studiepopulatie bestaat uit volwassenen met EPA die behandeld worden in een Function Assertive Community Treatment (FACT) team. De deelnemers hebben een wens tot het verrichten van regulier betaald werk en ontvangen een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV of een bijstandsuitkering. Er zal een (kosten)effectiviteitsanalyse van de implementatiestrategie plaatsvinden. Tevens zal een voornamelijk kwalitatieve procesevaluatie worden uitgevoerd. Resultaten: De primaire uitkomstmaat is het aantal deelnemers die minstens 1 dag regulier betaald werk hebben verricht tijdens de follow-up periode. Secundaire uitkomstmaten zijn aantal dagen betaald werk, andere vormen van werk, kwaliteit van leven, psychische gezondheid, zelfvertrouwen en arbeidstevredenheid. Alle uitkomstmaten worden verkregen door interviews op baseline en na 6, 12 en 24 maanden. De kosteneffectiviteitsanalyse wordt zowel vanuit maatschappelijk perspectief als vanuit het perspectief van de uitkerende instantie uitgevoerd. Conclusies: Het onderzoek is in februari 2014 gestart met de inclusie van deelnemers. De eerste resultaten worden verwacht in 2016. Contactpersoon/presentator VUMC mw. F.G. Schaafsma Postbus 7057 1007 MB Amsterdam tel: 020 – 444 5685 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W2 Een netwerkbenadering van psychopathologie Hoofdauteur / presentator: J.T.W. Wigman Mede-auteurs: J.T.W. Wigman, M. Wichers, J. van Os, P. de Jonge, L. Wunderink Universitair Medisch Centrum Groningen Doel: Hoewel de DSM (het meest gebruikte diagnostisch handboek voor de psychiatrie) klinisch nuttig en relevant is, geeft het geen goed beeld van hoe psychopathologie zich werkelijk gedraagt. Het heeft ertoe geleid dat men psychiatrische stoornissen als aparte hokjes ziet, en deze visie dicteert ook het wetenschappelijk onderzoek. Psychiatrische symptomen laten zich echter niet zo lijnrecht indelen: een hoge mate van comorbiditeit en grote verschillen tussen patiënten met dezelfde diagnose ondersteunen dit. Een veelbelovende visie is de ‘netwerkbenadering’, die psychopathologie als een netwerk van symptomen ziet, waarin het ene symptoom tot het ander leidt. Methode: Door middel van netwerkanalyses worden symptoomnetwerken in kaart gebracht. Eerste studies op dit gebied zijn veelbelovend. Een voorbeeld van zo’n studie (Wigman et al., ingediend) bekijkt de netwerken van vijf gevoelens (teneergeslagen, onzekerheid, vrolijk, tevreden, achterdocht) in drie groepen proefpersonen: mensen met depressie, mensen met een psychotische stoornis en controles. Hiervoor werden multilevel timelagged analyses gebruikt, waarbij gevoelens op tijdstip t-1 als voorspellers dienden voor gevoelens op tijdstip t. Resultaten: Er waren zowel kwalitatieve als kwantitatieve verschillen zijn tussen de symptoomnetwerken van de drie groepen. Controles hadden de minste verbindingen in hun netwerk (i.e. hun gevoelens waren het minst sterk met elkaar verbonden over tijd). Positieve gevoelens (vrolijk en tevreden voelen) speelden een belangrijke rol: ze versterken elkaar en zorgen voor minder negatieve gevoelens over tijd. Bij mensen met een psychiatrische aandoening bleken gevoelens in het algemeen veel sterker met elkaar samen te hangen dan bij controles. Dit was vooral bij de mensen met een depressie. Bij mensen met een psychose leken positieve en negatieve gevoelens meer twee aparte “lussen” te vormen (i.e. positieve en negatieve gevoelens beïnvloeden elkaar minder), terwijl bij de mensen met depressie alle gevoelens het sterkst met elkaar verbonden waren. Conclusies: Verschillen in symptoom netwerken kunnen helpen om verschillen in psychopathologische patronen tussen mensen te verklaren. De netwerkbenadering biedt een nieuwe kijk op psychopathologie door te kijken naar de manier waarop symptomen elkaar beïnvloeden, in plaats van puur naar de aan- of afwezigheid van symptomen te kijken. Met behulp van de netwerktheorie kunnen we kijken hoe het ervaren van bepaalde symptomen (bv down voelen) binnen ieder persoon kan leiden tot andere symptomen (bv zich terugtrekken, of anhedonie). Deze benadering kan helpen om zowel diagnostiek als latere behandeling beter op het individu af te stemmen. Meer onderzoek is nodig om de toepasbaarheid van deze benadering in de wetenschap en praktijk te onderzoeken. Contactpersoon/presentator UMCG mw. J.T.W. Wigman Hanzepein 1 9700 RB Groningen tel: 050-36313623 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W3 Sociale cognitie bij mensen met een verhoogd risico op psychosen: een meta-analyse Hoofdauteur / presentator: Rozanne van Donkersgoed Mede-auteurs: R.J.M. van Donkersgoed, L. Wunderink, R. Nieboer, A. Aleman, G.H.M. Pijnenborg Onderzoeksinstelling: GGZ Friesland Achtergrond: ‘Sociale cognitie’ verwijst naar een breed scala aan cognitieve vaardigheden die we gebruiken om andere mensen te begrijpen in sociale situaties. Voorbeelden van sociale cognitie zijn het vermogen je te verplaatsen in de ander (Theory of Mind) en het herkennen van emoties (affect recognition). Doel: Sociale cognitie is aangedaan bij mensen met psychosen, zowel bij het ontstaan van de stoornis als in de chronische fase. Mogelijk is sociale cognitie al aangedaan voor de transitie naar psychose wordt gemaakt. Als dit het geval is zou sociale cognitie mogelijk een marker kunnen zijn voor een psychotische kwetsbaarheid en zou mogelijk behandeling van sociale cognitie nog voor het ontstaan van de psychose de transitie kunnen helpen voorkomen. Met deze meta-analyse willen we in de literatuur tot nu toe bekijken of sociale cognitie is aangedaan bij mensen in de Ultra High Risk (UHR) groep in vergelijking met gezonde proefpersonen. Methode: Er is gezocht naar literatuur in vier grote zoekmachines en 16 geschikte studies zijn geselecteerd, de data zal verwerkt worden in een meta analyse. Resultaten en conclusies: De resultaten worden op dit moment geanalyseerd. Contactpersoon/presentator GGZ Friesland mw. R.J.M. van Donkersgoed Postbus 932 8901 BS Leeuwarden tel: 06-52493969 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W4 Kosteneffectiviteit van de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB): Opzet en design van lopend onderzoek Hoofdauteur/presentator: Sarita Sanches Mede-auteurs: dr. Wilma Swildens, dr. Jooske van Busschbach, prof. dr. Jaap van Weeghel Onderzoeksinstelling: Altrecht GGZ divisie Willem Arntsz i.s.m. Dijk en Duin Parnassia groep, Promens Care Drenthe, Rob Giel onderzoekcentrum UMCG, Universiteit van Tilburg, Tranzo Doel: Het onderzoeken van de kosteneffectiviteit van de Boston Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) vergeleken met Care As Usual (CAU) voor patiënten met EPA die een wens hebben op het gebied van maatschappelijke participatie. Onderzoeksvragen: 1. Is IRB (kosten)effectief vergeleken met CAU na 12 maanden voor patiënten met EPA tussen 18 en 64 jaar, die zorg ontvangen van een GGZ-instelling of een organisatie voor begeleid wonen, en die een wens tot verandering hebben op het gebied van maatschappelijke participatie gedefinieerd als werk, vrijwilligerswerk, het volgen van een opleiding of andere gestructureerde dagactiviteiten? 2. Is IRB een effectieve interventie in termen van patiënt tevredenheid met betrekking tot het behalen van persoonlijke rehabilitatiedoelen, subjectieve ervaren kwaliteit van leven en psychisch- en sociaal functioneren na 6 en 12 maanden voor onze doelgroep? 3. Wat zijn de financiële gevolgen van het op bredere schaal implementeren van de IRB? Methode: Het betreft een multicenter gerandomiseerde klinische trial waarin 225 patiënten met ernstige psychiatrische problematiek (EPA) zullen worden geïncludeerd die een wens hebben tot verandering op het gebied van maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is gedefinieerd als betaald werk, vrijwilligerswerk, opleiding en zinvolle dagbesteding. De experimentele interventie bestaat uit het minimaal eens per 2 weken aanbieden van een begeleidingscontact volgens de Boston Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) naast de reguliere zorg / Care As Usual (CAU), gedurende een jaar tijd. In de controlegroep wordt minimaal eens per 2 weken begeleidingscontact aangeboden op basis van generieke methoden /Care As Usual (CAU) naast de reguliere zorg (CAU), gedurende een jaar tijd. Metingen met vragenlijsten zullen worden verricht op baseline (voor de randomisatie), na 6 maanden en na 12 maanden. De primaire analyses zullen uitgevoerd worden op basis van het ‘intention to treat’ principe en gebruikmaken van multilevel en logistische regressie modellen. De modellen zullen gecorrigeerd worden voor centrum en andere confounders. Resultaten: Als IRB (kosten)effectief blijkt te zijn kan dat leiden tot implementatie op bredere schaal. Tevens hebben hulpverleners dan de beschikking over een evidence-based methode om de maatschappelijke participatie van patiënten met EPA te bevorderen. Conclusies: Beschikbaar in 2017. Contactpersoon/presentator Altrecht GGZ Divisie Willem Arntsz mw. S.A. Sanches Lange Nieuwstraat 119 3512 PG Utrecht tel: 030-230 8864 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W5 Ervaringswerkers spreken! Uitkomsten landelijk Fact ErvaringDeskundigheid OnderZoek (FEDOZ) Hoofdauteur/presentator: mw. drs. J.C. Cambier Mede-auteurs: mw. dr. S. Castelein en mw. drs. J.C. Cambier Onderzoeksinstelling: Lentis Doel: De functie van ervaringswerkers in de GGz is relatief nieuw en grensverleggend. In het FACT-handboek wordt benadrukt dat ervaringswerk een vaste functie in een multidisciplinair team zou moeten zijn. Het FEDOZonderzoek heeft tot doel het in beeld brengen van ervaringen van ervaringswerkers werkzaam in FACT-teams ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de functie. Methode: Een zelfontwikkelde vragenlijst met 52 items is online landelijk afgenomen onder ervaringswerkers werkzaam in FACT-teams. Acht deelgebieden werden geïnventariseerd: algemene sociodemografie, specificiteit ervaringswerk, achtergrond ervaringswerker (eigen GGz-ervaringen), rol bij herstelondersteunende zorg, werkzaamheden ervaringswerker binnen FACT, ervaringen met werken in teamverband, feedback op functioneren/behoefte aan bijscholing en visie op toekomst van ervaringswerk. Resultaten: In totaal hebben 77 ervaringswerkers (gem. leeftijd 42 jaar (SD 9); man/vrouw (%): 52/48) de lijst ingevuld. Deelnemers benadrukken dat de specificiteit van ervaringswerk zit in: herstel, lotgenotencontact, bondgenootschap en het cliëntenperspectief. Borderline (23%), schizofrenie/psychose (17%) en schizoaffectieve stoornis (17%)zijn de eigen ervaringen die het meest worden genoemd. Herstelondersteunende zorg bestaat voor een groot deel uit: het present zijn (74%) en het uitwisselen van ervaringen (68%). Werkzaamheden zijn divers: aanwezig bij MDO (vaak: 74%), evaluaties schrijven (vaak/regelmatig: 51%). Medicatie-advies (soms/nooit: 77%) en crisis-contact (soms/nooit: 85%) maken nauwelijks deel uit van de werkzaamheden. De deelnemers voelen zich thuis in hun team (88%) en hebben voldoende begeleiding op het werk (77%). De feedback van cliënten (86%) en van andere ervaringswerkers (69%) is positief. Er wordt extra training gewenst voor: kennis over aandoeningen (57%) en rehabilitatiemethoden (66%). Op tevredenheid over het team geeft 63% een cijfer 8 of hoger, 55% geeft een 6 of 7 op tevredenheid over de eigen rol. Ervaringswerkers willen in de toekomst een formele invulling (landelijk) van de functie en mee kunnen draaien op alle niveaus van de organisatie. Conclusies: Door ervaringswerkers zélf te vragen naar het uitvoeren van de functie worden grenzen verlegd en verkend! De bevindingen geven een bruikbaar overzicht voor toekomstig beleid en het innoveren van de functie. contactpersoon/presentator Lentis Lentis Research mw. J.C. Cambier Hereweg 80 9725 AG Groningen tel: 06-10638768 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W6 Stigma ter discussie! Hoofdauteur/presentator: Esther Sportel Mede-auteurs: Marieke Pijnenborg, Johan Arends Onderzoeksinstelling: GGZ Drenthe, Langdurige zorg/Psychosecircuit Doel: Stigma in Assen in kaart brengen door middel van gestructureerde discussiegroepen. Door een toenemend aantal cliënten dat woonachtig is in reguliere woonwijken, lijkt de kans op een toename van (ervaren) stigmatisering voor de hand liggend. En daarmee de roep om het aanpakken van stigma. Echter, om stigma aan te pakken moet het aansluiten bij de lokale problemen. Als eerste stap in het veranderen van stigma is dan ook het in kaart brengen van de huidige lokale stigmatisering van groot belang. Methode: Door middel van gestructureerde discussiegroepen voor cliënten van GGZ Drenthe (n=20) en wijkbewoners (n=20) wordt stigma in twee wijken in Assen in kaart gebracht. Elke groep zal naast de deelnemers twee gespreksleiders hebben, te weten de onderzoeker en een ervaringsdeskundige. De kernonderwerpen die aan de orde komen zijn 1. ervaringen met stigma in de wijk en 2. ideeën uit de wijk ter verbetering van het leefklimaat en vermindering stigmatisering. Daarnaast worden deelonderwerpen besproken. De deelnemende wijken zijn geselecteerd op basis van 1. aantal in de wijk wonende cliënten van GGZ Drenthe, 2. demografische gegevens en 3. leeftevredenheid wijkbewoners. Cliënten worden per post benaderd voor deelname, de overige wijkbewoners worden benaderd middels sociale media, website, huis-aan-huisblad, wijkkrant en flyers. De uitkomsten van de discussiegroepen zullen gebruikt worden als uitgangspunt voor interventies om stigma te verminderen. Resultaten: De resultaten van de discussiegroepen zullen op de poster gepresenteerd worden. Hierbij zal zowel aandacht zijn voor de uitkomsten van de cliëntengroepen als de uitkomsten van de groepen met overige wijkbewoners. Gebaseerd op eerder onderzoek verwachten we gerapporteerde problemen of moeilijkheden op onder meer het gebied van isolatie en toegang tot het sociale verkeer. Conclusies: Op de poster worden de conclusies gepresenteerd. Hierbij zullen ook aanbevelingen worden gedaan met betrekking tot interventies op wijkniveau. contactpersoon/presentator GGZ Drenthe Langdurige zorg, de Vlint mw. B.E. Sportel Dennenweg 9 9404 LA Assen tel: 06-54226956 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W7 Religiositeit in jongeren met auditieve vocale hallucinaties Hoofdauteur/presentator: Laura Alida Steenhuis Mede-auteurs: Laura A. Steenhuis, Agna A. Bartels-Velthuis, Jack A. Jenner, André Aleman, Richard Bruggeman, Maaike H. Nauta & Gerdina H.M. Pijnenborg. Onderzoeksinstelling: Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Doel: Auditieve vocale hallucinaties (AVH) komen vrij veel voor in de algemene bevolking, echter ze verdwijnen meestal over tijd. In combinatie met specifieke stressoren houden AVH’s aan en worden de ervaringen ernstiger over tijd. Het beloop van AVH hang af van meerdere factoren, zijn ze beschermend of schadend. In het huidige onderzoek, kijken we naar de relaties tussen religiositeit, AVH en wanen, in een steekproef van jongeren in de algemene bevolking. Methode: 337 jongeren tussen de 12 en 13 jaar oud, uit een eerdere steekproef van 7- en 8-jaar-oude kinderen van de algemene bevolking (met en zonder AVH), zijn vijf jaar later heronderzocht, voor de aanwezigheid en ervaring van AVH, wanen en religiositeit. Het beloop van AVH (nooit, onlangs ontwikkeld, onlangs verdwenen of aangehouden) werd onderzocht met betrekking tot religiositeit. Resultaten: Er werd een significante associatie tussen AVH en religiositeit (X 2(2) = 8.55, p<0.05) aangetoond. Matig religieuze jongeren hadden 2.6 keer meer kans om AVH te ervaren dan non-religieuze jongeren. Er waren echter geen verschillen tussen sterk religieus en matig- of niet religieuze jongeren. Matig religieuze jongeren hadden tevens 7.8 keer meer kans om recentelijk voor het eerst AVH te hebben ervaren, dan sterk religieuze jongeren. Er waren geen verschillen tussen sterk- of matig religieuze jongeren, en niet religieuze jongeren. Matig en sterk religieuze jongeren in het algemeen hebben niet meer positieve of minder ernstige stemmen ervaren dan non religieuze jongeren. Matig of sterk religieuze jongeren rapporteerden niet meer wanen in vergelijking tot non religieuze kinderen. Conclusies: De resultaten van dit onderzoek duidden erop dat er verschillen zijn tussen de mate van religiositeit en het beloop van stemmen horen in jongeren in de algemene bevolking. Dit is een indicatie dat er een nonlineair verband bestaat tussen religiositeit en stemmen horen in jongeren. contactpersoon/presentator Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen mw. L.A. Steenhuis Grote Kruisstraat 2/1 9712 TS Groningen tel: 050-3636825 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W8 Mening van cliënten met een psychotische kwetsbaarheid over internetbehandeling in de GGZ Hoofdauteur/presentator: Annet Wilpstra Mede-auteurs: Stynke Castelein Onderzoeksinstelling: Lentis Research, Lentis Doel: Inventariseren mening van cliënten over E-health in FACT-populatie. Methode: Een zelfontwikkelde vragenlijst met 15 stellingen (5-puntsschaal) over E-health wordt afgenomen bij 50 cliënten gediagnosticeerd met schizofrenie of een aanverwante psychotische stoornis in de FACT-populatie van Lentis Groningen. Tevens wordt het computerbezit en internetgebruik geïnventariseerd in relatie tot informatievergaring over de aandoening. Enkele voorbeeldstellingen zijn: - Ik voel er wel voor dat ik via internet contact kan hebben met de hulpverlener. - Het voordeel van behandeling via internet is dat ik niet meer hoef te reizen. - Mijn privéleven en behandeling gaan teveel door elkaar heen lopen door internetbehandeling. Inclusie is at random, doordat vijf casemanagers elk in totaal 10 lijsten afnemen bij de eerste 5 cliënten in twee dagen tijd gedurende een afgesproken periode. Resultaten: Op dit moment bevindt dit onderzoek zich in de dataverzamelingsfase. Ten tijde van het Phrenoscongres kunnen de resultaten worden gepresenteerd. Conclusies: Naar aanleiding van het analyseren van de data zullen conclusies worden geschreven. Deze conclusies zullen worden genoemd op de poster. Contactpersoon/presentator Lentis Lentis Research mw. A.G. Wilpstra Hereweg 78A 9725 AG Groningen tel: 050-5223223 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W9 Veranderingen in medicatie na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis Hoofdauteur: H. Abdullah-Koolmees Mede-auteurs: H. Gardarsdottir, D. Yazir, L.J. Stoker, J. Vuyk*, A.C.G. Egberts, E.R. Heerdink Onderzoeksinstelling: Universiteit Utrecht, Altrecht GGZ Doel: Het doel van deze studie was om veranderingen in psychiatrische en somatische medicatie in kaart te brengen bij patiënten die ontslagen werden uit een psychiatrisch ziekenhuis. Methode: In deze retrospectieve follow-up studie uitgevoerd in patiënten die tussen 2006-2009 ontslagen werden uit een van de vier geïncludeerde psychiatrische ziekenhuizen en met een minimale opnameduur van 7 dagen. Medicatie gebruikt tijdens de laatste twee dagen van de hospitalisatie werd vergeleken met medicatie in de drie maanden na ontslag. Veranderingen in psychiatrische en somatische medicatie zijn bepaald en als volgt geclassificeerd; continueren, switchen, discontinueren en starten. Relatieve risico’s (RR) met bijbehorende 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% BI) voor discontinuïteit van medicatie, gestratificeerd door patiëntkarakteristieken, was bepaald met Cox regressie analyse. Resultaten: Van de 1324 patiënten, continueerde 27.5% alle medicatie. 9.7% van de patiënten switchte een medicatie, 69.8% discontinueerde en 47.4% startte met een nieuwe medicatie na ontslag. Er werd meer somatische medicatie gediscontinueerd dan psychiatrische medicatie (68.0% vs. 49.4%). Ook zijn er meer somatische medicatie gestart dan psychiatrische medicatie (37.4% vs. 21.3%). Patiënten die vóór ontslag medicatie als zo nodig gebruikten hadden het hoogste relatieve risico voor discontinuïteit van een medicatie na ontslag (RR=1.85, 95% CI=1.55-2.20). Conclusies: Ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis ging gepaard met veranderingen in de medicatie bij meer dan 70% van de patiënten. Meer onderzoek is nodig om te bepalen of deze veranderingen in de medicatie intentioneel of niet intentioneel zijn en hoe deze veranderingen de gezondheid van de patiënten beïnvloedt. contactpersoon Universiteit Utrecht mw. H. Abdullah-Koolmees Postbus 80082 3508 TB Utrecht tel: 030-2537324 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W10 Discontinuïteit van somatische medicatie tijdens de eerste week van psychiatrische ziekenhuisopname Hoofdauteur: H. Abdullah – Koolmees Mede-auteurs: H. Gardarsdottir, L.J. Stoker, J. Vuyk*, A.C.G. Egberts, E.R. Heerdink Onderzoeksinstelling: Universiteit Utrecht, Altrecht GGZ Doel: Discontinuïteit van somatische medicatie tijdens de eerste week van psychiatrische ziekenhuisopname bepalen. Methode: We hebben een retrospectieve cross-over follow-up studie uitgevoerd in patiënten die werden opgenomen bij de GGZ instelling Altrecht tussen 2007-2009, hadden minimaal één prescriptie voor orale antidiabetica,insulines,lipideverlagende medicatie,cumarines,plaatjesaggregatieremmers cardiovasculaire of maagdarm-medicatie in de drie maanden voor opname. Data van Altrecht werd gekoppeld aan medicatiegegevens van Achmea Health Database. Er was sprake van discontinuïteit van de somatische medicatie als deze was afgeleverd tijdens de drie maanden voorafgaand aan de ziekenhuisopname maar niet voorgeschreven tijdens de eerste week van de ziekenhuisopname (indexdatum). De discontinuïteit op de indexdatum werd vergeleken met de discontinuïteit op drie controlemomenten op 3, 6, en 9 maanden ervoor. Resultaten: 471 patiënten gebruikten tenminste één somatisch geneesmiddel. Gemiddelde leeftijd was 57,6 jaar (standaard deviatie: 16,7) en waarvan 59,0% vrouwen. Bij 38,9% van de patiënten werd het somatische middel gediscontinueerd op indexdatum en bij 21,6 – 24,3% op de controlemomenten. Relatief risico voor discontinuïteit was 1,9 (1,6–2,3) bij opname en het hoogst voor gebruikers van maagdarm medicatie (2,3, 1,83,0). Conclusies: Discontinuïteit van de somatische medicatie was in de eerste week van psychiatrische ziekenhuisopname hoger dan in het jaar ervoor. Continuïteit van de somatische zorg is belangrijk in acute psychiatrische situaties. Meer onderzoek is nodig naar gebruikspatronen voor, tijdens en na psychiatrische ziekenhuisopname en of deze patronen intentioneel of niet intentioneel zijn. contactpersoon Universiteit Utrecht Mw. H. Abdullah – Koolmees Postbus 80082 3508 TB Utrecht tel: 030-2537324 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W11 Cannabisgebruik in psychose: het effect op metabole gezondheid Hoofdauteur / presentator: Jojanneke Bruins Mede-auteurs: Jojanneke Bruins*, Marieke Pijnenborg, Agna Bartels, Ellen Visser, Frederike Jörg, Richard Bruggeman Onderzoeksinstelling: Universitair Medisch Centrum Groningen Universitair Centrum Psychiatrie Rob Giel Onderzoekcentrum Doel: Studies in de algemene bevolking laten zien dat cannabis gebruik een gunstig effect heeft op metabole stoornissen. Zowel vanwege het vergrote cardiometabole risico van mensen met psychotische aandoeningen, als de hoge prevalentie van cannabisgebruik, onderzoeken wij of dergelijke effecten ook zichtbaar zijn in deze patiënten. Methode: In totaal zijn 3176 patiënten met chronische psychotische aandoeningen van vier verschillende geestelijke gezondheidsinstellingen in Noord-Nederland geïncludeerd in de studie. De gemiddelde leeftijd was 47 jaar, de gemiddelde ziekteduur was 19.4 jaren en 62% was man. Met een multivariate regressie analyse hebben we het effect van cannabisgebruik op metabole risicofactoren onderzocht; BMI, middelomtrek, bloeddruk, cholesterol, HDL cholesterol, LDL cholesterol, triglyceriden, glucose en HbA1c. Leeftijd, geslacht, roken, alcohol gebruik en type antipsychotica werden meegenomen als confounders. Vervolgens hebben we de verandering in metabole risico factoren na 1 jaar follow-up gemeten voor cannabisgebruikers, niet-gebruikers, stoppers en starters. Als laatste hebben we met een lineaire regressie analyse gekeken naar de effecten van cannabisgebruik op de scores van de PANSS-Remissie. Resultaten: Er was een significante negatieve associatie tussen cannabisgebruik en BMI (p=0.003), middelomtrek (p<0.001), diastolische bloeddruk (p=0.015) en HbA1c (p=0.004). Na een jaar hadden de patiënten die gestopt waren met cannabis een grotere toename van BMI (p=0.002) en middelomtrek (p=0.011) dan de andere patiënten. Ze hadden ook een grotere toename in diastolische bloeddruk dan de niet-gebruikers (p=0.036) en de starters (p=0.004). Psychotische symptomen waren ernstiger in cannabisgebruikers vergeleken met niet-gebruikers (p=0.016). Na een jaar waren de psychotische symptomen van de stoppers sterker verminderd dan de psychotische symptomen van cannabisgebruikers (p=0.002) en niet-gebruikers (p=0.004). Conclusies: Mensen met psychotische aandoeningen die cannabis gebruiken hebben een lagere BMI, diastolische bloeddruk, HbA1c en een smallere middelomtrek dan de niet-gebruikers. Stoppen met cannabis vergroot het metabole risico. Cannabisgebruik lijkt een beschermende factor te zijn voor metabole verstoringen. Stoppen met cannabis is vaak een belangrijk doel tijdens behandelingen, omdat het de psychotische symptomen vermindert. Behandelaren dienen zich echter bewust te zijn van het vergrote metabole risico dat stoppen met cannabis met zich meebrengt voor patiënten. Extra aandacht moet uitgaan naar het monitoren en behandelen van metabole risico factoren in de patiënten die stoppen met cannabisgebruik, om cardiovasculaire aandoeningen en vroegtijdig cardiovasculair overlijden te voorkomen. contactpersoon/presentator UMCG, UCP, RGOc mw. J. Bruins Hanzeplein 1, Huispostcode CC72 9700 RB Groningen tel: 050-3612034 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W12 Obsessief compulsieve symptomen bij patiënten met een psychose Hoofdauteur/presentator: Frederike Schirmbeck Mede-auteurs: Lindy-Lou Boyette, Carin Meijer, Lieuwe de Haan for GROUP (Genetic Risk and Outcome of Psychosis Study) Onderzoeksinstelling: Academisch Medisch Centrum Amsterdam Doel: Bijna een op de vier patiënten met een psychotische stoornis heeft daarnaast ook dwangsymptomen, ‘obsessief compulsieve symptomen’ (OCS) genoemd. Dit zijn vervelende, steeds terugkerende gedachten die moeilijk los te laten zijn en die vaak gepaard gaan met dwanghandelingen. De oorzaken van OCS bij patiënten met een psychose zijn nog onbekend. Het doel van deze studie is tweeledig: 1) Inzicht krijgen in het bestaan en in het tijdsbeloop van dwangklachten bij mensen die een psychose hebben doorgemaakt. 2) Factoren die mogelijk van invloed zijn op het bestaan en beloop van dwangsymptomen onderzoeken Inzicht in deze processen kan helpen bij het ontwikkelen en verbeteren van behandeling voor patiënten met OCS. Methode: Het bestaan en het beloop van dwangsymptomen zijn bij meer dan 600 patiënten die een psychose hebben gehad en 600 broers en zussen van de GROUP (Genetic Risk and Outcome of Psychosis) studie onderzocht. Verder werden mogelijke invloedsfactoren zoals het omgaan met stress, persoonlijkheidskenmerken, en algemene gedachtepatronen onderzocht. Resultaten: Wij vonden dat dwangsymptomen betrekkelijk vaak voorkomen bij mensen met een psychose. Patiënten en siblings met dwangsymptomen geven aan ook meer (subklinische) psychotische en depressieve symptomen te hebben wat tot een lager niveau van functioneren leidt. Het ervaren van negatieve gebeurtenissen en stress lijkt met het voorkomen van dwangsymptomen geassocieerd te zijn. Het persoonlijkheidsprofiel van mensen met dwangsymptomen is gekenmerkt door een hogere vatbaarheid voor negatieve emoties, en door een geringere mate van extraversie, vergleken met mensen zonder dwangsymptomen. Patiënten met dwangsymptomen tonen geringer vertrouwen in het eigen geheugen en grotere behoefte om gedachten te controleren. Conclusies: Deze resultaten laten zien dat een betrekkelijk grote groep van mensen met een psychose ook dwangsymptomen ervaart. OCS gaan samen met meer depressieve symptomen en een lager niveau van functioneren. Daarom is het ontwikkelen en verbeteren van behandeling voor deze groep belangrijk. Hierbij blijkt dat het van belang is om coping strategieën in het omgaan met stress te verbeteren en de negatieve overtuigingen te veranderen. contactpersoon/presentator Academisch Medisch Centrum Amsterdam mw. F. Schirmbeck Meibergdreef 5 1105 AZ Amsterdam tel: 020-8913671 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W13 Victimisatie van chronisch psychiatrische Patiënten Hoofauteur/presentator: Liselotte D. de Mooij Mede-auteurs: Martijn Kikkert, Nick M. Lommerse, Jaap Peen, Sabine C. Meijwaard, Jan Theunissen, Pim W. R. A. Duurkoop, Anneke E. Goudriaan, Henricus L. Van, Aartjan T. F. Beekman, Jack J. M. Dekker. Onderzoeksinstelling: Arkin, GGz inGeest Achtergrond: Psychiatrische patiënten lopen een groter risico om slachtoffer te worden van een misdrijf dan de algemene bevolking. Het meemaken van stressvolle levensgebeurtenissen kunnen nadelig van invloed zijn op het risico op een psychose, een terugval, het ontwikkelen van een posttraumatische stress stoornis of op het behandelresultaat (Teplin et al., 2005*). Opzet: Deze studie is onderdeel van een longitudinale studie naar het welzijn van langdurig zorg afhankelijke patiënten (LZA-studie), uitgevoerd door Arkin en GGZ inGeest (Amsterdam). In 2011 werd bij 216 patiënten met een ernstig psychiatrische aandoening (EPA) de integrale veiligheidsmonitor (IVM) afgenomen. Aan de patiënten werd gevraagd hoe vaak zij het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van verschillende geweldsmisdrijven en vermogensdelicten. De resultaten werden vergeleken met de IVM uitkomst van 10.865 Amsterdammers (uitgevoerd door CBS). Verder werd gekeken of victimisatie voorspeld kon worden aan de hand van de mate van psychopathologie (gemeten met de BPRS) en middelengebruik (gemeten met de MATE). Resultaten I: EPA patiënten rapporteerden 2,7 keer vaker een geweldsdelict dan de algemene bevolking. Patiënten die in kliniek verbleven, rapporteerden meer delicten in totaal en vermogensdelicten dan RIBW patiënten. Tevens rapporteerden patiënten in de kliniek meer vermogensdelicten dan ambulante patiënten. Seksuele delicten kwamen ook 4 keer vaker voor onder EPA patiënten dan onder de algemene bevolking. Hetzelfde is het geval voor mishandeling (4,6x), diefstal uit huis (2,3x), zakkenrollerij en bedreiging (beiden 2,1x). Resultaten II: Daders van seksuele delicten bij EPA patiënten waren meestal huisgenoten (42%) of collega’s en (vorige) vrienden en bekenden (allen 8%). Daders van bedreigingen waren meestal huisgenoten (37%), buren (27%) en andere bekenden (13%). De meeste aanvallen werden veroorzaakt door huisgenoten (21%), buren (16%) en ex-partners (11%). Resultaten III: Patiënten in de kliniek, met een dubbele diagnose en ernstige disorganisatie bleken een verhoogd risico te hebben op vermogensdelicten. Jongere patiënten met ernstigere psychopathologie bleken een groter risico te lopen op geweldsdelicten. Conclusie: EPA patiënten zijn vaker slachtoffer van geweldsdelicten, diefstal en zakkenrollerij dan de algemene bevolking. In de klinieken vinden de meeste delicten plaats. Daders van delicten bij EPA zijn meestal bekenden. Professionals zouden alerter moeten zijn op dit verhoogde risico van victimisatie. Interventie programma’s zijn enerzijds nodig om victimisatie te voorkomen en anderzijds nodig om te dealen met de gevolgen ervan. *Teplin LA, McClelland GM,Abram KM, Weiner DA. Crime victimization in adults with severe mental illness: comparison with the National Crime Victimization Survey. Arch Gen Psychiatry2005;62:911-921 contactpersoon/presentator mw. drs. L.D. de Mooij tel: 020-5905750 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W14 Resultaten van de tweede meting van de Amsterdamse LZA-studie: verandering in symptomen, kwaliteit van leven, zorgbehoeften en maatschappelijke participatie bij een cohort patiënten met EPA tussen 2006 en 2011 Hoofdauteur / presentator: Theunissen, J.R. Mede-auteurs: J. Theunissen*, M. Kikkert, P. Duurkoop, N. Lommerse, L. de Mooij, J. Dekker Onderzoeksinstelling: GGZinGeest, Arkin, VU Doel: Het in kaart brengen van eventuele veranderingen in aard en ernst symptomen, functioneren, kwaliteit van leven, zorgbehoeften en maatschappelijke participatie bij een steekproef van Amsterdamse EPA-patiënten over een periode van 10 jaar. Methode: Cohortstudie op een veelheid van variabelen met metingen om de vijf jaar. Resultaten van de tweede meting: Geen veranderingen in ernst van het ziektebeeld; veel somatische aandoeningen, afnemende kwaliteit van leven maar nog steeds tamelijk tevreden; tevreden over de ontvangen GGZ-hulp; meer maatschappelijke participatie; veel wisselingen in woonsituatie bij een subgroep van patiënten. Conclusies: Deze groep patiënten blijft een kwetsbare groep. De behoeften aan zorg en de mate waarin daarin wordt tegemoet wordt gekomen wisselt per zorgdomein. Ze blijven gemiddeld genomen tevreden over hun kwaliteit van leven en de zorg die ze ontvangen. Veel verhuizingen. Een deel van de onderzochte groep gaat met de komende transitie andere zorg ontvangen. Relevant is dezelfde meetinstrumenten af te nemen bij een volgende meting over vijf jaar. Contactpersoon/presentator GGZ inGeest Dienst Onderzoek J.R. Theunissen A.J. Ernststraat 1187 1081 HL Amsterdam tel: 020-6774669 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W15 Cliënten Kwintes op de Participatieladder Hoofdauteur / presentator: Theo Arp* Mede-auteurs: Guus van Maurik, Aukjen Niewijk Onderzoeksinstelling: Kwintes (is geen onderzoeksinstelling, maar heeft het onderzoek wel uitgevoerd) Doel: Inzicht krijgen in de mate van (maatschappelijke) participatie van cliënten van Kwintes, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat via de Participatieladder wenst of uitvraagt. Aanvullend wordt inzicht gezocht in de ondersteuning die cliënten nodig hebben om te bewegen op de Participatieladder. Methode: Het uitzetten van een schriftelijke vragenlijst binnen Kwintes, gebaseerd op de Participatieladder van de VNG, aangevuld met vragen over de behoefte van cliënten aan ondersteuning, met name op het terrein van dagbesteding, opleiding en vrijwilligerswerk. Een greep uit de resultaten: In totaal zijn er 2008 vragenlijsten geretourneerd. Verdeeld over de 6 treden van de Participatieladder bevindt 9% zich op trede 1 (geïsoleerd levend), 29% op trede 2 (sociale contacten buitenshuis), 21% op trede 3 (deelname aan georganiseerde activiteiten), 23% op trede 4 (vrijwilligerswerk), 9% op trede 5 (betaald werk met ondersteuning) en 8% op trede 6 (betaald werk). Van de cliënten beschikt 45% over een (onderwijs) startkwalificatie. En 12% heeft een betaalde baan. Gevraagd naar wat nodig is om te stijgen op de Participatieladder, wordt geantwoord: scholing, werk en ondersteuning daarbij. Zowel voor het vinden als het behouden ervan. Conclusies: Een derde van de cliënten verwacht te stijgen op de Participatieladder, een mooie groep die ruimte ziet voor beweging. Cliënten zien groeimogelijkheden ondanks ontbreken startkwalificatie, mogelijke onzekerheid over aanstaande veranderingen vanwege komst Participatiewet, transitie WMO en herkeuring UWV. Daarbij verwacht de helft van de cliënten gelijk te blijven op de Participatieladder. Ook dat is een mooie groep, die weer andere ondersteuning vraagt. Wat overall nodig is: aandacht voor herstelondersteuning, tegengaan stigmatisering, ruimte voor banen voor mensen met een beperking en aandacht (in ieder geval binnen Kwintes) voor (arbeids)participatie, waaronder scholing en inschakelen IPS. De transities prikkelen positief de beweging richting eigen kracht, maar vragen ook om ruimte voor kwetsbaarheid. contactpersoon/presentator Kwintes Th. Arp Laan van Vollenhove 3213 3706 AR Zeist tel: 06-20028174 / 030-6956173 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W16 Onderzoek naar stigma-ervaring van cliënten met een psychose Hoofdauteur/presentator: Jasper Pos Mede-auteurs: Kim Helmus Onderzoeksinstelling: De Brouwerij Amsterdam Doel: Iedereen heeft wel een familielid, vriend of kennis die te kampen heeft gehad met psychische klachten. Toch blijkt er nog een taboesfeer rond dit onderwerp te bestaan (Stuart, Arboleda-Flórez & Sartorius, 2012). Het stigma dat heerst over mensen met geestelijke gezondheidsproblemen is een groot probleem. Het gaat namelijk herstel van cliënten tegen en verhoogd de kans op sociaal isolement (Verhaeghe, 2008). Molemann Tielens past een behandelwijze toe waarbij er vanuit wordt gegaan dat cliënten met psychotische klachten makkelijker herstellen in een omgeving waarbij de focus ligt op autonomie, leuke activiteiten en gelijkwaardig(er) contact met hulpverleners en andere leden. Een hypothese is dat er minder stigma wordt ervaren bij de Brouwerij dan in de reguliere zorg. Hier is alleen geen onderzoek naar gedaan. In de afgelopen maanden is er binnen Molemann Tielens onderzoek gedaan en is getracht antwoord te geven op de vragen: Wat is er in de literatuur bekend over ervaren stigma binnen de ggz?, Welke factoren binnen De Brouwerij beïnvloeden de mate van ervaren stigma van cliënten?, Hoeveel stigma ervaren cliënten binnen de Brouwerij en daarbuiten? In de conclusie wordt beschreven hoe De Brouwerij de verkregen informatie kan toepassen om het stigma nog verder naar beneden te brengen. Methode: Er is gebruik gemaakt van drie onderzoeksmethodes. Ten eerste werd er een literatuuronderzoek gedaan. Het kwalitatieve onderzoek heeft in de vorm van semi gestructureerde interviews onder 16 respondenten plaatsgevonden. Een voorbeeld van een vraag die in het interview gesteld werd is: Wat zorgt er binnen De Brouwerij voor dat je meer stigma ervaart? Kwantitatief onderzoek werd verricht doormiddel van het afnemen van een vragenlijst onder 51 respondenten. Deze gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijst is afkomstig uit het onderzoek van Verhaeghe (2008). Resultaten: Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat stigma een negatief effect heeft op herstel van cliënten (Verhaeghe, 2008). Ook blijkt dat stigma tot stand komt door schema’s die mensen van elkaar vormen en een groot deel van het ervaren stigma in de hulpverlening wordt ervaren (Stuart, Arboleda-Flórez & Sartorius, 2012; Aronson, Wilson & Akert, 2007). In Nederland is weinig tot geen onderzoek gepubliceerd over stigma binnen de GGZ. Factoren die ervoor zorgen dat cliënten zich minder gestigmatiseerd voelen binnen de Brouwerij zijn erg divers. Factoren die door de meeste cliënten werden genoemd zijn: de uitstraling van het pand (N=11), de houding van de medewerkers (N=10), de activiteiten (N=12) en de behandeldeling (N=8). Dit wordt ook door de medewerkers bevestigd. De factor die stigma ervaring verhoogd is het contact met de behandelaar (N=6). Respondenten uit het onderzoek zien als verbeterpunten het focussen op stigma dat wordt ervaren buiten de Brouwerij. Aspecten die De Brouwerij moet behouden zijn de activiteiten en de houding van de medewerkers. Tot slot werd er een vergelijking gemaakt tussen de mate van 'ervaren stigma' binnen de Brouwerij en cliënten uit het onderzoek van Vehaeghe. Bij De Brouwerij wordt gemiddeld minder sociale verwerping (dit is een van de variabele waarmee stigma wordt gemeten) ervaren in vergelijking met cliënten uit de GGZ van vergeleken onderzoek (P= 0,01). Conclusies: Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat stigma gevormd wordt door mentale schema’s die mensen maken (Aronson, Wilson, & Akert, 2007). Verder blijkt dat stigma herstel van cliënten tegengaat en de kans op isolement vergroot (Stuart, Arboleda-Flórez & Sartorius, 2012). Op dit moment is er nog weinig onderzoek bekend over stigma ervaring onder cliënten in Nederland. Er kan worden geconcludeerd dat de uitstraling van De Brouwerij, de houding van de medewerkers, activiteiten en de behandeling invloed hebben op het verlagen van stigma. Contact met de behandelaar wordt nog wel als stigmatiserend ervaren. Verder moet er worden nagedacht op welke manier De Brouwerij publieke stigma kan veranderen. Tot slot kan worden geconcludeerd dat bij De Brouwerij gemiddeld minder stigma wordt ervaren in vergelijking met cliënten uit het onderzoek van Verheaghe (2008). Literatuurlijst: Aronson, E., Wilson, T. D., & Akert R. M. (2007) Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Sociale Psychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux Stuart, H., Arboleda-Flórez, J., & Sartorius, N. (2012) Paradigms Lost. New York: Oxford University Verhaeghe, M. (2008) Stigma, een wereld van verschil?: een sociologische studie naar stigma-ervaringen in de geestelijke gezondheidszorg (Proefschrift, Universiteit Gent, 2008) Contactpersoon/presentator De Brouwerij J. Pos Hoogte Kadijk 61SH 1018 BE Amsterdam tel: 0631573597 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
W17 Mentaliseren-Bevorderende Therapie (MBT-P)voor Sociaal Functioneren bij Non-affectieve Psychotische Stoornissen (NAPS). Een gerandomiseerd onderzoek bij ambulante patiënten Hoofdauteur/presentator: Jonas Weijers* Mede-auteurs: Coriene ten Kate; prof. dr. Liesbeth Eurelings-Bontekoe; prof. dr. Inez Germeys; prof. dr. Jean-Paul Selten Onderzoeksinstelling: Rivierduinen GGZ Leiden / Maastricht University Doel: Een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep naar de effecten van MBT-P op de volgende uitkomstmaten: - Onderzoeken of MBT-P het sociaal functioneren verbetert. - Onderzoeken of MBT-P de sociale cognitie verbetert. Sociale cognitie is het vermogen om informatie over sociale situaties en omgangsvormen te verwerken en toe te passen. We verwachten dat een deel van het veronderstelde effect van MBT-P op sociaal functioneren dan ook verklaard kan worden door een verbetering in de sociale cognitie. - Onderzoeken of MBT-P de sociale stress reactiviteit vermindert. Een groot deel van het sociaal disfunctioneren van NAPS patiënten komt voort uit hun grote gevoeligheid voor sociale stress. Daarom zou het veronderstelde effect van MBT-P gedeeltelijk verklaard kunnen worden door een afname aan sociale stress reactiviteit. - Andere uitkomstvariabelen: Kwaliteit van leven, positieve en negatieve symptomen, ziektebesef. Covariaten: Jeugdtrauma, persoonlijkheidsorganisatie, somatisatie van psychopathologie, therapietrouw. Methode: Randomized Controlled Trial Resultaten: Het onderzoek is gestart op 30 september 2014 en zal twee jaar duren. Er zijn derhalve nog geen onderzoeksresultaten. De posterpresentatie zal gaan over de opzet van het onderzoek, welke variabelen gemeten worden en wat de theoretische werking van MBT voor psychotische stoornissen is. Conclusies: Na een psychose functioneren patiënten met NAPS op sociaal en maatschappelijk vlak veelal slechter dan voorheen. Patiënten met NAPS kunnen zich minder goed voorstellen wat zijzelf en anderen denken en voelen. Voor patiënten met NAPS is het daarom moeilijk om te begrijpen hoe zij zich in sociale situaties dienen te gedragen, wat erg stressvol kan zijn. Bovendien is aangetoond dat patiënten met NAPS emotioneel sterker reageren in zulke stressvolle sociale situaties, waardoor de kans om opnieuw een psychose te krijgen toeneemt. Mentaliseren-bevorderende Therapie voor Psychose (MBT-P) is er op gericht patiënten te laten stilstaan bij wat zij zelf voelen en denken en wat anderen mogelijk voelen en denken. Uit eerder onderzoek bij patiënten met borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) blijkt dat MBT het sociaal functioneren aanzienlijk kan verbeteren. Gezien de overkomsten in symptomatologie en etiologie tussen BPS en NAPS, zou MBT-P een goede aanvulling kunnen zijn op de ambulante zorg van patiënten met NAPS. contactpersoon/presentator Rivierduinen/Maastricht University J.G Weijers Sandifortdreef 19 2333 ZZ Leiden tel: 06-15519323 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z1 NetWerk | Behoud je netwerk in tijden van psychische instabiliteit! Hoofdauteur/presentator: Mandy de Goederen Mede-auteurs: David van den Berg, Eefke Barneveld Onderzoeksinstelling: Parnassia Groep Doel: Bijna alle mensen die zich aanmelden bij de GGZ tonen een recente achteruitgang van het sociale functioneren. Eenzaamheid is een groot probleem en het hebben van een stevig sociaal netwerk heeft grote invloed op het herstel, het welzijn en de ervaren kwaliteit van leven. De GGZ heeft weinig te bieden op dit gebied en het is erg moeilijk een netwerk op te bouwen als er helemaal geen contacten meer zijn. Het doel van Parnassia Groep was om ontwerpers, zorggebruikers en professionals samen een innovatief zorgproduct te laten ontwikkelen dat mensen na, of tijdens het herstel van, een periode van psychische instabiliteit zou helpen actief aan de slag te gaan met hun sociale netwerk om zo sociaal ingebed te blijven. Resultaten: Wij hebben een ervaarbaar prototype ontwikkeld en getoetst met 10 zorggebruikers met een recente eerste psychose. Deze zorggebruikers waren tussen de 16 en 35 jaar en hadden minstens 3 sociale contacten in het bestaande netwerk (de app richt zich primair op het behouden en versterken van het netwerk dat er is en slechts secundair op het ontwikkelen van nieuwe contacten). Zij gebruikten het prototype van de app een maand. Voor en na het gebruik hebben wij het sociaal functioneren gemeten. Na het gebruik hebben wij kwalitatief en kwantitatief effect- en gebruikersonderzoek gedaan. De resultaten van het ervaarbare prototype waren veelbelovend. Enkele van de belangrijkste resultaten waren: 1) Het prototype werd veel gebruikt en participanten waren erg tevreden over de app. 2) De tevredenheid met het sociale leven steeg van 48 naar 70 (schaal 0-100%; d=1.24; P=.024) en de meeste participanten schreven dit toe aan het prototype. 3) De tevredenheid over de frequentie van sociale contacten steeg van 5,0 naar 7,2 (schaal 0-10) en de frequentie van contact ging gemiddeld met 11 contactmomenten per maand omhoog. 4) De tevredenheid over de eigen rol in contacten steeg van 5,2 naar 7,6 (0-10) omdat men zelf meer initiatief durfde te nemen. 5) In vergelijking met de voormeting namen gevoelens van eenzaamheid sterk af (d=1.25; P=.008), er was een trend naar het ervaren van meer sociale steun (d=.49; ns) en het gevoel van geluk over die maand steeg van 5,9 naar 7,2 (d=1.16; P=.028). Conclusies: NetWerk is een veel belovende zorginnovatie. Het gebruikersonderzoek heeft veel informatie opgeleverd waarmee we de ontwerpslag naar de definitieve app kunnen maken. Zo zal de uiteindelijke app bijvoorbeeld niets in zich hebben dat verwijst naar psychopathologie, terwijl de app wel bij uitstek te gebruiken zal zijn door mensen die herstellen van een periode van psychische instabiliteit. Dit neemt risico op stigmatisering weg. Daarnaast zal de nadruk duidelijk worden gelegd op de onderliggende visie, namelijk dat je voor een gezond netwerk moet werken en dat dit niet vanzelf ontstaat of behouden blijft. De huidige resultaten laten zien dat de definitieve NetWerk app een nuttige tool zal worden die grote effecten zal kunnen sorteren op het herstel, welzijn en kwaliteit van leven van onze zorggebruikers. Contactpersoon/presentator Parnassia Groep mw. M.F.E. de Goederen Zoutkeetsingel 40 2512 HN Den haag Tel: 088-3576765 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z2 “Uw zoon Ismael doet vreemd?” Hoofdauteur/presentator: Tom Rusting Mede-auteurs: Tiny van Hees Onderzoeksinstelling: Pharos/Indigo/Ypsilon Doel: Verkorten van de lange Duur van de Onbehandelde Psychose bij Marokkaanse jongeren in Utrecht. Methode: 1) Op zoek gaan naar Marokkaanse families in Utrecht waar mogelijk een zoon of dochter rondloopt met een onbehandelde psychose. Presentaties in moskeeën, contact met scholen, buurtteams, zelforganisaties, etc. Huis aan huis flyers. 2) Familie-ervaringsdeskundige, samen met SPV en tolk, probeert – aan de hand van beeldverhaal – met ouders in gesprek te komen. Vanuit eigen familie-ervaring vertellen hoe belangrijk het is om medische hulp te zoeken. “Uw zoon Ismaël doet vreemd? Mijn Lodewijk deed ook zo vreemd”. 3) Adviseren en ondersteunen bij het tot stand brengen van een eerste behandelcontact. 4) Daarna (als er inderdaad sprake blijkt te zijn van een ernstige psychiatrische aandoening) de contacten voortzetten in het kader van de coaching voor families van cliënten van Altrecht. Die interventie loopt al enige jaren. Verwachte resultaten: Na de projectperiode zijn: ca. 25 voorlichtingsbijeenkomsten gehouden ca. 30 signalen opgepakt ca. 20 families bezocht activiteiten en werkwijze beschreven in handreiking die landelijk overdraagbaar is naar andere GGZ-instellingen. Looptijd project: 1 april 2014 – 1 april 2015 Financiering: Fonds Psychische Gezondheid en Fonds NutsOhra contactpersoon/presentator Ypsilon Utrecht T. Rusting Heuvellaan 6 3612 BA Tienhoven Tel: 06-53492975 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z3 Maatschappelijke participatie en het managen van risico’s op victimisatie bij mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen; het Victoria-project Hoofdauteur/presentator: Yolanda Nijssen Mede-auteurs: Lies Korevaar, Diana Roeg, Roland van de Sande, Jaap van Weeghel en Inge Bongers Onderzoeksinstelling: Universiteit van Tilburg, Stichting Rehabilitatie ’92, Dijk en Duin, GGz Eindhoven Doel: Het project is er op gericht om voor FACT-teams in de GGZ (twee) gespreksmodules te ontwikkelen die erop gericht zijn om cliënten met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA) te ondersteunen bij het nemen van verantwoorde risico’s in hun herstelproces, specifiek bij maatschappelijke participatie, met als doel om geweld, stigma en andere vormen van victimisatie terug te dringen Methode: In samenwerking met medewerkers van FACT-teams, ervaringsdeskundigen en andere experts op het gebied van herstel en rehabilitatie zijn in het afgelopen jaar twee gespreksmodules ontwikkeld die momenteel uitgetest worden in de praktijk. Daarbij wordt niet alleen naar de inhoud van de modules gekeken, maar ook naar hoe, wanneer en door wie de modules toegepast kunnen worden. Vervolgens zullen de modules in een RCT bij FACT-teams van Dijk en Duin en GGz Eindhoven getoetst worden op effectiviteit, in termen van participatie en ervaren victimisatie. Resultaten: Uitgangspunt van de gespreksmodules is dat het nemen van risico’s hoort bij herstel en rehabilitatie. De ene gespreksmodule is gericht op het bespreken van victimisatie-ervaringen of andere vormen van tegenslag die cliënten ervaren hebben bij maatschappelijke participatie (op het gebied van wonen, werken, dagbesteding en sociale contacten). De andere module is gericht op het nabespreken van een crisis, waarbij specifiek aandacht is voor de sociale context waarin de crisis zich heeft afgespeeld en triggers in de omgeving die de cliënt uit balans hebben gebracht. Beide modules hebben als doel om de cliënt enerzijds erkenning te geven voor deze ervaringen en de intensiteit ervan, anderzijds inzicht te geven in risicovolle situaties. De ervaringen en inzichten kunnen gebruikt worden om na te gaan hoe de cliënt met risicovolle situaties (anders) om kan gaan met gebruikmaking van de eigen sterke kanten en hulpbronnen. Conclusies: De Victoria-modules zijn een co-creatie van medewerkers van FACT-teams, ervaringsdeskundigen en andere experts op het gebied van herstel en rehabilitatie. Indien cliënten en hulpverlener op deze manier victimisatie-ervaringen, crisisperiodes of andere vormen van tegenslag met elkaar bespreken wordt een omschakeling gemaakt van probleemgericht naar ontwikkelingsgericht werken, waarbij de hulpverlener vooral ruimte maakt voor het eigen verhaal en de ervaringskennis van de cliënt en daarnaast de cliënt ondersteunt bij het (her)ontdekken van de eigen wensen en mogelijkheden. contactpersoon/presentator Dijk en Duin mw. Y.A.M. Nijssen Oude Parklaan 125 1901 ZZ Castricum tel: 088-3580794 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z4 Recovery College als nieuwe werkelijkheid Hoofdauteur/presentator: *Ton Verspoor Mede-auteurs: Hilko Timmer Onderzoeksinstelling: Lister Doel: Informeren over innovaties binnen Lister: van traditionele zorgorganisatie naar een herstel ondersteunende organisatie en de belangrijke volgende stap om een Recovery College op te zetten. Achtergrond: Lister pioniert al 10 jaar lang met herstel ondersteunende zorg en ervaringsdeskundigheid. Bureau Herstel is opgericht, bestaande uit ervaringsdeskundige professionals. Hierdoor zijn verschillende stappen gezet binnen Lister om de gehele organisatie op een herstel ondersteunende zorg te gaan bieden. Vervolgens zijn de 5 B’s in het leven geroepen. De 5 B’s staan voor betrouwbaar, bekwaam, bewust, betrokken, betekenisgevend. Deze zijn ontwikkeld in de Werkplaats Herstelondersteuning van Phrenos/ Trimbos -instituut(HEE). Het afgelopen jaar is de film ‘Samen werken aan herstel’ ontwikkeld, waarin uitgelegd wordt hoe Lister en haar cliënten ‘herstel’ ervaren. Hierna zijn discussie-avonden georganiseerd, zodat cliënten en medewerkers in gesprek konden gaan over het begrip ‘herstel’, ‘empowerment’, ‘hoop’ en meer. Lister wil graag leren van haar cliënten en zich steeds verder ontwikkelen als herstel ondersteunende organisatie. Nu zijn wij klaar voor een volgende stap: een Recovery College. Een centrum voor persoonlijke ontwikkeling en scholing, waarbij zelfhulp en peersupport centraal staan. Het Recovery College is een initiatief van Lister Bureau Herstel. Zo wordt het Recovery College gerund door een team van ervaringsdeskundigen. Het Recovery College is een resultaat van het 10 jaar pionieren, maar komt ook in een tijd waarin een kanteling in de zorg plaats vindt. Met de komst van de Wmo wordt veel meer een beroep gedaan op de zelfredzaamheid en eigen regie van mensen met psychiatrische en/ of verslavingsproblematiek. Het Recovery College biedt in plaats van een therapeutisch model een educatieve benadering, waarbij mensen zelf vorm geven aan hun eigen herstelproces. Inhoud van presentatie: Aan de hand van 3 posters en de presentatie van de film ‘Samen werken aan herstel’ zal de presentator de innovatieve activiteiten binnen Lister toelichten. Poster 1 schetst de ontwikkeling van Lister. Lister startte met Bureau Herstel en de ontwikkeling van ervaringsdeskundigheid. Vervolgens introduceerde Lister de 5 B’s en zette zwaar in op herstel ondersteunend werken. Zij zijn een van de initiatiefnemers van de werkplaats herstel ondersteuning. Dit jaar werd een film ontwikkeld, dat de dialoog aanwakkerde tussen cliënten en medewerkers van Lister. En nu neemt Lister als organisatie een belangrijke stap naar een nieuwe werkelijkheid: het opzetten van het eerste Recovery College van Nederland. Een Recovery College waar volwaardige peersupport plaatsvindt. Poster 2 legt het unieke concept van het Recovery College uit. Het Recovery College ondersteunt mensen bij het zelf vormgeven van hun eigen persoonlijke ontwikkeling en hun plek in de samenleving. Peersupport en zelfhulp staan hierbij centraal. In de presentatie komen de peerethics, visie, doelgroep, inhoud van het zelfhulpprogramma, social living voor studenten, respijtzorgvoorziening, en de ontwikkeling van ervaringsdeskundigheid aan bod. Poster 3 laat zien wat de positie is van het Recovery College te midden van de samenleving. Ondersteunende middelen bij de presentatie zijn: boeken, flyer Recovery College, films voor verkoop en eventueel gadgets. De film willen we vertonen op het symposium zonder geluid, met ondertiteling, alszijnde een levende poster. Deze film vult aan wat herstel ondersteunende zorg betekent in onze organisatie. Resultaten: Inspireren van mensen om zelf mee te bouwen aan een nieuwe werkelijkheid binnen de ggz. Conclusies: Om te komen tot een herstel ondersteunende (nieuwe) werkelijkheid moet men ruimte maken voor zelfhulp en daarin innoveren. Contactpersoon/presentator Lister T. Verspoor Furkaplateau 15 3524 ZH Utrecht Tel: 030-2361070 / 030-2361088 e-m:
[email protected] Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z5 Herstel; een abc’tje Hoofdauteur: L. Zaat, bestuurder Stichting Anton Constandse Mede-auteurs: M. Scheper*, communicatiemedewerker a.i., I. Plug, beleidsmedewerker Onderzoeksinstelling: Stichting Anton Constandse Doel: Eigen regie? Cliënt zijn herstelproces? Als je A zegt, moet je ook B zeggen. En soms ook C. In beeld brengen van een totaalproces om de Stichting Anton Constandse niet alleen in naam, maar ook in daden herstelondersteunend te laten functioneren . Een uniek in elkaar gevlochten ontwikkelproces van herstel & professionalisering. Methode: Uitwerken van 3 stappen die weergeven hoe deze totale omslag te werk gaat. Daar wordt ingezoomd op de verandering vanuit 3 kanten; de cliënt, de individuele medewerker en de organisatie. Een ABC’tje. A) het geven van ruimte aan cliënten om regie te nemen door middel van herstelondersteunende zorg. B) het professionaliseren van de medewerker tot beroepsbeoefenaar door middel van een post-hbo opleiding toegespitst op dit proces en het verzelfstandigen van medewerkers in werkeenheden door het verstrekken van mandaat voor het voeren van een beroepspraktijk en delegatie van verantwoordelijkheden ten aanzien van herstelondersteunende zorgverlening. C) het omvormen van het secundaire proces tot een Beheerorganisatie die het voeren van eigen regie maximaal faciliteert, en een Bestuursorganisatie die de kaders bewaakt en de koers van de organisatie uitzet. Resultaten: een totale organisatieverandering geënt op de herstelvisie! Conclusies/discussie: Als je als organisatie écht herstelondersteunend wilt werken, móet je investeren in professionalisering en in maximaliseren van regelruimte bij medewerkers. Herstel, professionalisering en een verschuiving van verantwoordelijkheden zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. contactpersoon/presentator Stichting Anton Constandse M. Scheper De Werf 15-III 2544 EH Den Haag tel: 070-3210214 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z6 Het Bruisnest Hoofdauteur / presentator: Yvonne Visser* Mede-auteurs: Marjolein de Bruin Instelling: Kwintes (ggz en maatschappelijke opvang) Doel: Participatie, waarbij cliënten weer meetellen en meedoen in de maatschappij, zich weer waardevol voelen en ervaren om weer wat te kunnen betekenen voor anderen. Methode: Ruimte maken voor cliëntinitiatieven. Een cliënt heeft het initiatief genomen een plek in Gouda te creëren voor o.a. cliënten, waar het bruist van de energie! De organisatie ondersteunt deze empowerment, o.a. door een pand ter beschikking te stellen en vertrouwen te geven. Resultaten: Na de opening in juni 2014 zijn reeds 40 cliënten actief in ongeveer 10 ‘projecten’, zoals PC hulp, receptiewerk, klussenteam, vrijwilligerswerk en er vindt scholing plaats (zie verder www.hetbruisnest.nl). Dit leidt naar lol, ideeën, betere communicatievaardigheden en persoonlijke groei van cliënten. Ook heeft een dergelijk initiatief invloed op de begeleiding (o.a. over snelheid en manier van werken). En hopelijk leidt dit uiteindelijk ook naar een andere beeldvorming van de maatschappij op cliënten in de ggz en meer sociale cohesie. Conclusies: Geef cliënten de ruimte! contactpersoon/presentator Kwintes Yvonne Visser Blekerssingel 78 2806 AD Gouda tel: 06-27071939 / 0182-522435 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z7 Levensboeken in de geestelijke gezondheidszorg: het verhaal van de patiënt centraal. Presentator: Heidi de Kam Onderzoeksinstelling: GGz Centraal Doel: Patiënten van het behandelprogramma ouderenpsychiatrie & somatiek hebben forse psychiatrische problemen, vaak gecombineerd met ernstige somatische gezondheidsklachten. Het gaat om een kwetsbare groep patiënten die vaak al jarenlang op het terrein van Zon & Schild verblijft. Doel van het project levensverhalen is om samen met de patiënt en zijn familie zijn levensverhaal te maken. Het hebben van een levensboek is voor verpleegkundigen, dagbestedingsmedewerkers en invalkrachten een goede ingang om met patiënten in contact te komen. De patiënt wordt “gezien”, er vinden meer zinvolle interacties plaats, de patiënt voelt zich eerder “gekend” en daardoor meer op zijn of haar gemak. Bijzonder is dat ervaringsdeskundigen ingezet worden bij het samenstellen van het levensboek. Methode: Met behulp van een digitaal format, vragenlijst gaan ervaringsdeskundigen samen met de EVV (eerst verantwoordelijke verpleegkundige) in gesprek met de patiënt, met de familie om het levensverhaal vast te leggen in een levensboek. EVV-en gaan met hun patiënt op stap naar iemands geboorteplaats, andere belangrijke plaats uit zijn of haar leven. Resultaten: Betrokken patiënten die een levensboek kregen deden dit met veel plezier, waren dankbaar voor het werk dat er in gestoken was en trots op het resultaat. Familieleden waren enthousiast om mee te werken. In totaal zijn 38 levensboeken gemaakt en zijn 25 patiënten met hun EVV op stap gegaan. Het maken van een levensboek is vast onderdeel van de halfjaarlijkse multidisciplinaire behandelplanbespreking. Dan wordt met de behandelaar, EVV en patiënt besproken of degene een levensboek zal krijgen. Via de vrijwilligersvacaturebank Ravelijn in Amersfoort worden vrijwilligers geworven voor het maken van levensboeken met patiënten van GGz Centraal. Een folder en handleiding zijn opgesteld die onder de aandacht worden gebracht. Conclusies: Het maken van levensboeken is waardevol onderdeel van de behandeling bij mensen met EPA. Het geeft deze mensen de kans om hun eigen verhaal te vertellen, zonder dat een probleem of oplossing centraal staat. Inzet van ervaringsdeskundige is van toegevoegde waarde, zij stellen andere vragen dan verpleegkundigen, hebben met patiënten meer gelijkwaardig contact, er is sprake van herkenning. Het maken van een levensboek vraagt tijd en aandacht. Betrokken patiënten zijn trots op hun verhaal, op het levensboek en worden door de verpleegkundigen, behandelaar op een andere manier gezien. Het maken van levensboeken geeft familieleden de kans om op een andere manier “actief” betrokken te zijn. contactpersoon/presentator GGz Centraal mw. drs. H de Kam Utrechtseweg 266 3818 EW Amersfoort tel: 06-30013419 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z8 Implementatie van Cognitieve Adaptatie Training (CAT) door verpleegkundigen op een afdeling voor langdurige rehabilitatie; de stand van zaken. Presentator: Jeroen E. Redmeijer Mede-auteurs: Annemarie P.M. Stiekema , Lisette van der Meer, Piotr J. Quee, Marian Dethmers, Edwin R. van den Heuvel, Jeroen E. Redmeyer, Kees Rietberg, Marte Swart, Jaap van Weeghel, André Aleman, Dawn I. Velligan, Richard Bruggeman Onderzoeksinstelling: Lentis Volwassenenpsychiatrie, afdeling Langdurige Rehabilitatie Doel: Stoornissen zoals schizofrenie, bipolaire stoornissen en ernstige depressies hebben vaak een chronisch beloop met onvolledig herstel en blijvende cognitieve problemen. Op dit moment is er in de Nederlandse zorg voor mensen met dergelijke aandoeningen geen interventie voorhanden die de koppeling maakt tussen cognitieve problemen en dagelijks functioneren. Om patiënten te ondersteunen is een interventie nodig die verpleegkundigen concrete handvatten biedt in de begeleiding van patiënten en die leidt tot meer activiteiten, minder sociale isolatie en een zo groot mogelijke maatschappelijke participatie. Wat is Cognitieve Adaptatie Training? Cognitieve Adaptatie Training is een methodiek die problemen door cognitieve stoornissen van psychiatrisch patiënten ondervangt met behulp van compenserende strategieën en hulpmiddelen. Doel is de zelfstandigheid van patiënten te vergroten en ze minder afhankelijk van zorg te maken. Er wordt een op het individu toegesneden behandelprogramma voor de dagelijkse praktijk gemaakt. De eerste stap hierin is te bekijken waar de cognitieve beperkingen liggen, door middel van cognitieve tests en een verpleegkundige observatielijst. Vervolgens wordt een interview afgenomen in de eigen woonomgeving van de patiënt, waarbij er een zo goed mogelijk beeld gekregen wordt van zijn leefomgeving en dagelijks functioneren. De patiënt wordt gevraagd wat zijn persoonlijke doelen zijn, waar hij naar toe wil werken of wat hij nog wil bereiken. Als hij dit niet goed kan aangeven, is het belangrijk toch zo goed mogelijk een doel te formuleren waar de patiënt achter kan staan. Op basis van deze informatie wordt een plan (CAT-plan) samengesteld, wordt bekeken welke omgevingshulpmiddelen ingezet kunnen worden en leert de patiënt technieken hoe hij beter om kan gaan met zijn cognitieve beperkingen. Om de effecten van de interventie goed te kunnen meten wordt de interventie in het kader van een onderzoek aangeboden. Implementatie van de interventie CAT is snel en praktisch toepasbaar en wordt ingezet als verpleegkundige interventie. Vanuit de verpleegkundige discipline is veel vraag naar handvatten die gebruikt kunnen worden in de dagelijkse zorg en die ondersteunend kunnen zijn in de begeleiding van deze patiënten. CAT komt tegemoet aan deze vraag en biedt verpleegkundigen concrete handvatten om met patiënten te werken aan zelfstandigheid. Tijdens de posterpresentatie zullen bezoekers de gelegenheid hebben meer te weten te komen over de interventie en inzage krijgen in het cursusmateriaal. Daarnaast zullen de successen en knelpunten in de implementatie nader worden toegelicht. Contactpersoon/presentator Lentis J.E. Redmeijer E35 Lagerhout 9471 GP Zuidlaren tel: 06-52754922 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z9 Zorgprogrammering bij HVO-Querido Hoofdauteur / presentator: Hester Stokkel Mede-auteurs: Patricia Gravemaker, Marc Onnen, Maryn Schut, Hester Stokkel*, Sanna Vrijlandt Onderzoeksinstelling: HVO-Querido Doel: Werken met zorgprogramma’s ziet HVO-Querido als een belangrijke verbetering in de zorg. Met zorgprogramma's willen wij: - Doelmatig, vraaggericht en effectief werken - Ketenzorg- en samenwerking verbeteren - Transparant werken - inzicht in aanbod en doorlooptijden - inzicht in instroom, doorstroom, uitstroom - zicht op wachtlijsten - zicht op kostprijzen en mogelijkheden tot kostenreductie - Kwaliteit van de dienstverlening verbeteren - Transparante werkprocessen - Evidence en practice based werken - Nieuwe inzichten in de zorg invoeren - Interne samenwerking tussen teams versterken Methode: Bij het ontwikkelen van de zorgprogramma’s hebben vier vragen centraal gestaan: 1) Wie zijn onze cliënten? 2) Welke (zorg-) vragen stellen zij? 3) Welk aanbod is hiervoor nodig? 4) Hoe organiseren we dat? Resultaten: HVO-Querido heeft acht zorgprogramma's die een totaal zorgaanbod bieden aan een groep mensen met een specifieke kwetsbaarheid. Onze acht zorgprogramma’s zijn: 1) Jongeren psychiatrische kwetsbaarheid 2) Jongeren psychosociale kwetsbaarheid 3) Gezinnen psychosociale kwetsbaarheid 4) Volwassenen psychiatrische kwetsbaarheid 5) Volwassenen psychiatrische kwetsbaarheid en verslaving 6) Volwassenen psychosociale kwetsbaarheid met/zonder verslaving 7) Volwassenen medische zorgvraag en meervoudige kwetsbaarheid 8) Prostitutie en Slachtoffers mensenhandel Het zorgaanbod voor ieder zorgprogramma bestaat uit een aantal zorgpaden. Deze geven aan welke zorg we bieden binnen dit programma. Op basis van de hulpvraag en kwetsbaarheid van de cliënt wordt bekeken welk zorgprogramma en zorgpad het beste bij hem of haar past. Daarbij maken we gebruik van de beslisboom naar zorgprogramma's en beslisbomen naar zorgpaden. De instroomfunctionaris gebruikt deze beslisbomen om samen met de zorgcoördinator de cliënt in te delen in een van onze acht zorgprogramma's die aansluit bij de zorgvraag van de cliënt. De zorgprogramma's zijn gekozen als leidend inrichtingsprincipe voor onze organisatie. Dit betekent dat diverse teams en locaties binnen een zorgprogramma op eenduidige wijze dezelfde zorg en ondersteuning bieden. In principe biedt één team één zorgprogramma aan. In een volledig beschreven zorgpad zijn de volgende elementen opgenomen: woonaanbod, begeleidingsdoel en duur. Nadat een cliënt een zorgpad heeft doorlopen, gaat hij naar een volgend zorgpad of stroomt uit. Een belangrijk doel is dat een cliënt uiteindelijk (weer) zelfstandig kan wonen.
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Conclusies: Een leuke uitdaging om met de zorgprogramma’s van HVO-Querido te blijven aansluiten bij de dynamische omgeving van landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen. contactpersoon/presentator HVO-Querido Mw. H. Stokkel Eerste Ringdijkstraat 5 1097 BC Amsterdam tel: 06-30716804 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z10 TReatment-E-AssisT (TREAT): Een beslissingsondersteunende applicatie voor behandelaren van patiënten met een psychotische stoornis Hoofdauteur / presentator: Magda Tasma* Mede-auteurs: Marte Swart, Stynke Castelein, Rikus Knegtering Onderzoeksinstelling: Lentis Research, Groningen Doel: Het ontwikkelen van een computer applicatie (TREAT) die behandelaren ondersteunt bij het uitstippelen van een behandeltraject voor patiënten met een psychotische stoornis. TREAT koppelt automatisch de uitkomsten van een jaarlijks onderzoek dat het functioneren van patiënten meet (ROM-Phamous) aan een behandeladvies op basis van de Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie (2012). Het doel is het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Resultaten: De verwachting is dat TREAT zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van zorg, een vergroting van empowerment en kennis van behandelaren en op de lange termijn leidt tot een verbetering van de kwaliteit van leven van de patiënten. Conclusie: TREAT is een innovatieve ondersteunende applicatie die de zorg kan structureren én verbeteren. Uiteindelijk zal dit zowel behandelaren als patiënten ten goede moeten komen. contactpersoon/presentator Lentis mw. M. Tasma Hereweg 80 9700 AB Groningen tel: 06-41905621 e-m:
[email protected]
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014
Z11 Screening van somatiek en leefstijl bij mensen met een Ernstig Psychiatrische Aandoening; een tijdsbesparend digitaal invulformulier Hoofdauteur/presentator: Rene van der Snoek Mede-auteur: dr. Margreet Oorschot Onderzoeksinstelling: Yulius, voor geestelijke gezondheid Inleiding: De levensverwachting van mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) is 15-25 jaar lager dan die van de algemene bevolking. Dit wordt vooral veroorzaakt door cardiovasculaire aandoeningen, die voortkomen uit een ongezonde leefstijl in combinatie met langdurig gebruik van psychofarmaca. De moeizame en gebrekkige manier waarop mensen met EPA hun gezondheidsproblemen ervaren, signaleren of presenteren draagt eraan bij dat hulpverleners de klachten en aandoeningen vaak niet of pas laat ontdekken. Dat resulteert veelal in een inadequate behandeling ervan. Een jaarlijkse systematische somatische screening in de GGZ is dus noodzakelijk. Doelstelling: Het doel van een gestandaardiseerde screening naar somatiek en leefstijl is de eventuele cardiovasculaire problematiek vroegtijdig signaleren en behandelen. Deze screening is toegespitst op EPA, is gebruiksvriendelijk voor hulpverleners en maakt de verslaglegging eenvoudiger en sneller. Daarnaast wordt automatisch een database aangelegd waarmee op groepsniveau analyses gedaan kunnen worden. Methode: De inhoud van de screening voldoet aan de geldende richtlijnen, best practices en is in lijn met de in ontwikkeling zijnde richtlijn voor somatische screening en leefstijl in de GGZ. De screening behelst onder andere de somatische (familie)anamnese, contacten met andere disciplines, leefstijl (voedingspatroon, lichaamsbeweging en middelengebruik), beperkt lichamelijk onderzoek en medicatiegebruik. Vanuit een zelf geprogrammeerd invulformulier wordt met het aanklikken van (gepersonaliseerde) antwoorden automatisch een rapportage geschreven en de gegevens getransporteerd naar een Excel bestand. Deze gegevens worden vervolgens geëxporteerd naar SPSS voor statistische analyses op groepsniveau. Resultaten: De screening is afgenomen bij 392 cliënten met EPA die in zorg zijn bij Yulius GGZ. Van hen is 68% man en heeft 70% een psychotische stoornis. De gemiddelde leeftijd is 46 jaar en ziekteduur van 17 jaar (n=271). De overgrote meerderheid van hen gebruikt antipsychotica (87%). EPS werd in 42% geobserveerd. 70% Van de cliënten eet ongezond (volgens de richtlijnen van het voedingscentrum) en 54% beweegt te weinig. Daarnaast rookt 64%, drinkt 38% alcohol, gebruikt 27% (hard)drugs en geeft 3,3% aan illegaal verkregen UR-medicatie te gebruiken. Het gemiddelde BMI is 31,6 voor vrouwen en 27,8 voor mannen, bij een buikomtrek van respectievelijk 105 (vrouwen) en 103 (mannen). De bloeddruk is verhoogd bij 8,9% en de kwaliteit van de pols bij 13% onvoldoende. Conclusies: Met het invulformulier is de screening naar somatiek en leefstijl gestandaardiseerd en wordt, per screening, 20 minuten administratietijd bespaard. De data worden op detailniveau verkregen en kunnen gebruikt worden voor verder onderzoek. Opvallende resultaten van de eerste analyses op groepsniveau zijn de hoge BMI. contactpersoon/presentator Yulius Volwassenenzorg fACT René van der Snoek verpleegkundig specialist GGZ Kasperspad 79 3311 ZE Dordrecht tel: 088-4053030 / 06-51900106
Posters Phrenos Psychosecongres 'Grenzen verleggen' 13 november 2014