I Het rapport wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces
Blijkens de beleidsrapporten van de laatste jaren baart het moreel van de burgerij de overheid ernstige zorgen. Het beeld dat uit de criminaliteitscijfers naar voren komt is er een van niet te tolereren normverval, gepaard gaande met ware minachting voor het strafrecht als handhavingsmechanisme. Naarstig wordt dan ook gezocht naar wegen om deze geloofscrisis te overwinnen. Een op papier complementair - beleid dat berust op de pijler van bestuurlijke preventie en op die van het strafrecht (als middel tegen de zogenaamde zware criminaliteit) moet het schip der staat naar rustiger wateren loodsen. Vooralsnog resulteert het gevoerde beleid echter in een repressief getinte criminele politiek, waarin schijnbaar neutrale termen als 'consistentie' en 'rechtshandhaving' een toenemende expansie van het strafrechtelijk systeem dekken. Dit alles gelegitimeerd vanuit het geloof dat het strafrecht als maatschappelijk stuurmiddel in ere hersteld moet worden. In dit artikel bespreekt Renée Kooide betekenis van het rapport Wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces voor de positie van het slachtoffer van sexueel geweld.
Artikelen
RenéeKool Renée Kool is universitair docente strafrecht en criminologie aan de Juridisch Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Over schijn en werkelijkheid In het licht van het streven naar herwinning van legitimiteit moet ook het instellen van de commissie Terwee-van Hilten worden gezien.' Deze commissie kreeg de opdracht een studie te verrichten naar de positie van het slachtoffer in het strafproces en te komen met voorstellen tot verbetering daarvan. In dit artikel zullen de voorstellen als gedaan in het eindrapport worden besproken. De invalshoek daarbij is de betekenis van het rapport voor vrouwen, meer specifiek voor het slachtoffer van sexueel geweld.2 Voorafgaand aan deze bespreking wil ik echter kort ingaan op de vraag of de vrouwenbeweging zich op strategisch niveau moet binden aan het strafrecht.3 Een persoonlijke visie ter kleuring van het geheel. Vrouwen, sexueel geweld en strafrecht: een keuze in/voor gebondenheid?
De vraag of de keuze voor het strafrecht als bondgenoot in de strijd tegen het sexueel geweld een juiste is, is er een waarover tot nog toe geen overeenstemming bestaat binnen de vrouwenbeweging. Verwonderlijk is dat niet: het vertalen van emoties, vernedering en machteloosheid naar een abstract niveau (doel-middel-relatie) lijkt welhaast een onmogelijke zaak. Toch is het zoeken naar antwoorden in deze van levensbelang voor de vrouwenbeweging: de kwetsbaarheid van vrouwen (zowel feitelijk als strategisch) geeft het strafrechtelijk apparaat tot nog toe voldoende excuus voor expansie. In naam van slachtoffers van delicten maakt de minister van Justitie goede sier in moeilijke tijden. De maatregelen die in naam van het slachtoffer worden getroffen zijn echter niet werkelijk ingegeven vanuit betrokkenheid bij de belangen van slachtoffers, de drijfveer is eerder gelegen in de gewenste handhaving van de vigerende maatschappelijke orde. Dit gegeven is terug te vinden in de wijze waarop bedoelde voorzieningen steeds weer worden ingebed in de bestaande regelgeving; van een werkelijke bezinning is geen sprake. Vooralsnog is dat een voorspelbare zaak: in de bestaande maatschappelijke verhoudingen zullen veranderingen alleen worden geaccepteerd voor zover ze het bestaande patroon van normen en waarden (lees: het krachtenveld) niet wezenlijk aantasten.4 Dat deze orde niet in het belang is van vrouwen mag langzamerhand bekend worden verondersteld: ook Marie is (hopelijk) wijzer geworden. Waarom menen vrouwen dan toch zich steeds weer te moeten binden aan een systeem dat bij uitstek bedoeld is de huidige status quo te handhaven? Het antwoord is niet eenduidig. Enerzijds speelt het - door de overheid ondersteunde - gelijkheidsdenken een rol. Het streven hierin is gericht op het verwerven van gelijke rechten voor vrouwen, hetgeen dan synoniem is voor rechtvaardiger machtsverhoudingen. Een meer principiële verandering van normen en waarden wordt evenwel niet nagestreefd. Anderzijds zijn er ook de dagelijkse ervaringen, welke worden gesterkt door het aangeleerde geloof in de eigen machteloosheid als vrouw. Een beroep op het strafrecht is dan al snel gerechtvaardigd met het oog op gewenste bescherming van het slachtoffer. Een andere factor van belang is het geïnternaliseerde verbod op eigenrichting : een ieder van ons heeft immers geleerd dat individuele vergelding een verwerpelijke zaak is, het monopolie daarop is toebedacht aan de staat.
NEMESIS
I
Over schijn en werkelijkheid
Door op het strafrecht te vertrouwen, conformeren vrouwen zich echter aan de illusie dat er binnen de bestaande machtsverhoudingen sprake zou kunnen zijn van een sexe-neutraal 'sociaal contract'. Onderschikking van het individueel belang wordt hierin gelegitimeerd vanuit de noodzaak tot behoud van het gemeenschappelijke. Degene die in opstand komt tegen deze orde bezorgt zichzelf een kwaad geweten en daarmee het systeem een 'legitieme' reden tot bestraffing van deze rebellie. Met name het strafrecht is meester in het verhullen van de ware aard door gebruik van neutralisatietechnieken. Middels het gebruik van rituelen, uitgeoefend door de afstandelijke 'dienaren' der wet, krijgt het verbod tot eigenrichting een welhaast sacrale betekenis. Het verband tussen 'recht' spreken en rechtvaardigheid schijnt logisch onaantastbaar. Toch zullen de zo verkregen schijnbare protectie en zekerheid op korte termijn mijns inziens op den duur voor vrouwen het wisselgeld vormen voor het verlies van keuzevrijheid en medezeggenschap op de invulling van het eigen leven. In dit model worden vrouwen namelijk in de rol van slachtoffer gedwongen, de bijwagen van het strafproces. Evenals mannen vertonen vrouwen een zekere ambivalentie in hun houding tegenover deze rolverdeling. Enerzijds hebben ze het gevoel de greep op het gebeuren kwijt te raken, anderzijds betekent dat ook dat ze als slachtoffer verder geen verantwoordelijkheid dragen voor het verder verloop van de zaak. Het 'onpartijdige' strafrechtelijke apparaat zorgt er immers voor dat de dader zijn 'verdiende straf krijgt. In eerste instantie zal dit veelal overeenstemmen met de eerste behoefte van het slachtoffer van sexueel geweld. Niemand van ons vraagt om een dergelijke schending van haar integriteit. Wanneer deze dan toch plaats vindt, wil de vrouw liefst met rust worden gelaten, tijd krijgen om de ervaring te verwerken. Afhankelijk van de individuele factoren van deze zaak (betreft het een onbekende dan wel bekende dader) kan de vrouw behoefte voelen een beroep te doen op Justitie. De redenen daarvoor zijn variabel en kunnen onder meer gelegen zijn in behoefte aan vergelding, herwinnen van het zelfrespect en/of de gedachte aan voorkoming van recidive. In het proces van verwerking zal het slachtoffer van sexueel geweld echter gaandeweg merken dat niet zij centraal staat in de afhandeling van het conflict, maar het geschonden gemeenschappelijk belang.5 De onvrede die hiervan het gevolg is heeft de laatste jaren in toenemende mate geleid tot een zich afkeren van het strafrechtsysteem en het zoeken naar andere wegen door slachtoffers.6 Dat dit vooralsnog een keerbare tendens betreft en geen principiële afwijzing van het strafrecht is Justitie zich maar al te goed bewust. Om haar imago op te vijzelen schijnt niets teveel: slachtoffer-enquêtes, slachtofferrichtlijnen, herziening van wetgeving en het ondersteunen van hulpverleningsinitiatieven, alles behalve een werkelijk recht op medezeggenschap of verandering van normen.7 Het slachtoffer, kwetsbaar gehouden in de illusie van de eigen onmacht, weet veelal niets beters te doen dan terug te keren naar het vertrouwde patroon. Waar het het individuele slachtoffer betreft is dit een begrijpelijke zaak, waar het de vrouwenbeweging betreft zou-
1989 nrl
ReneéKool
den we beter moeten weten dan ons te laten misleiden door dit vertoon van dienstbaarheid. Vrouwen moeten niet zoveel geloof hechten aan de gepropageerde onmacht van het individu. Justitie is voor haar voortbestaan mede afhankelijk van vrouwen: als slachtoffers beheersen zij een deel van de door Justitie benodigde informatie. Wanneer vrouwen afzien van het inschakelen van het strafrechtelijk systeem komt er zand in de machine, met als gevolg dat een (nog groter) deel van de conflicten onbeheersbaar wordt. In de huidige gang van zaken heeft Justitie er 'levensbelang' bij het slachtoffer te bevestigen in de gevoelde machteloosheid. De toenemende sabotage van het strafrecht door vrouwen in de vorm van het gebruik maken van het civiele recht wordt door Justitie dan ook met argwaan bekeken.8 Door de maatschappelijke posities waarin vrouwen zich al te lang bevinden laten zij zich steeds weer in de rol van het slachtoffer, de afhankelijke, drukken.9 Het nastreven van speciale rechten voor vrouwen zoals bij voorbeeld de erkenning als slachtoffer binnen het bestaande strafrechtbestel - levert dan ook geen wezenlijke veranderingen van het krachtenveld op: sexueel geweld is immers inherent aan de bestaande sociale verhoudingen. Om op langere termijn te komen tot een menswaardiger bestaan (zowel voor vrouwen als mannen) is het nodig normen en waarden fundamenteel te herzien, hetgeen alleen een reële kans van slagen heeft als dit streven zoveel mogelijk wordt losgekoppeld van de bestaande orde.10 Dit betekent dat het strafrecht niet deugdelijk is als middel ter bestrijding van sexueel geweld. Dat, om pragmatische redenen, een kritisch 'dagelijks gebruik' vooralsnog onvermijdelijk is doet daaraan geen afbreuk. Het is voor de vrouwenbeweging zaak niet in de valkuil van haar eigen honger naar macht te vallen en dezelfde fouten te maken die zij nu bestrijdt. Het rapport wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces
De voorstellen van de commissie-Terwee zijn onder te verdelen in een viertal deelonderwerpen: 1. De verbetering van de bestaande voegingsprocedure (artt. 332-337 Sv); 2. Het invoeren van een nieuwe bijkomende straf: de schadevergoedingsstraf; 3. Het invoeren van een nieuwe bijzondere voorwaarde : het storten van een schadevergoeding in een fonds voor slachtofferhulp; 4. Wijzigingen betreffende de Voorlopige Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven. Hieronder wordt de inhoud van de voorstellen kort weergegeven en (incidenteel) becommentarieerd. Vervolgens wordt een meer principiëwewle kritiek geformuleerd aan de hand van een bespreking van de uitgangspunten van de commissie, waarna een vergelijking volgt van de (verbeterde) voegingsregeling en de (nieuwe) schadevergoedingsstraf. Het geheel wordt afgesloten met een korte conclusie. De voegingsprocedure
In de bestaande regeling (artt. 332-337 Sv) kan iemand die rechtstreeks benadeeld is zich partij stellen in het straf geding middels het indienen van een civie-
I
Overschijn en werkelijkheid
Ie vordering. Deze wordt ingediend ter zitting en is gelimiteerd: ƒ 1500 voor rechtbankprocedures, ƒ 600 voor kantongerechtprocedures. De achterliggende gedachte is een verdubbeling van procedures betreffende eenzelfde feitencomplex te voorkomen, alsmede de primair belanghebbende een mogelijkheid tot verhaal te bieden. In het Voorontwerp van wet wordt voorgesteld de limieten te laten vervallen en de benadeelde het recht te geven een in principe onbeperkte vordering in te dienen. De ontvankelijkheid van de vordering wordt nu gebonden aan een kwalitatief criterium: zij moet eenvoudig van aard zijn. Het is de bedoeling dat dit criterium analoog aan de bepaling van 369 Sv (politierechter-procedure) wordt ingevuld. Het komt er min of meer op neer dat de vordering ondergeschikt moet blijven aan de strafzaak; het bewijs ten aanzien van de omvang van de schade en de veroorzaker daarvan moet gemakkelijk zijn te leveren. In hoeverre de hoogte van de vordering infiltreert in het 'eenvoud'-criterium is vooralsnog onduidelijk. De omvang van de vordering zou echter geen reden mogen zijn voor een niet-ontvankelijkheidsverklaring.11 Volgt een dergelijke verklaring, dan staat de weg naar de civiele rechter alsnog open. Om risico's te spreiden is het de benadeelde eveneens toegestaan de schadevordering te splitsen en slechts een deel daarvan in te brengen in het strafproces. Voor het andere deel is de civiele rechter (art. 1401 BW) bevoegd. Het verdient overigens - ter slechting van processuele drempels - aanbeveling om de bepaling dat de benadeelde in geval van niet-ontvankelijkheid moet worden veroordeeld in de proceskosten te laten vervallen. Daarnaast wordt het moment van interventie vervroegd : de benadeelde kan zich reeds tijdens het opsporingsonderzoek tot de Officier van Justitie wenden met een schadeclaim. Er worden echter geen dwingende gevolgen voor de vervolgingsbeslissing aan verbonden.12 Evenmin wordt het mogelijk gemaakt om in ad informandum gevoegde zaken tot schadeverhaal te komen. Een andere wijziging betreft het inzagerecht. De rechtbank krijgt de bevoegdheid inzage te weigeren aan de benadeelde op gronden ontleend aan de privacy van de dader. Nu de benadeelde geen volledig overzicht meer kan krijgen van alle relevante informatie, betekent dit afbreuk aan de procesbewaking.13 Overigens is ten aanzien van de privacy van het slachtoffer niet eenzelfde zorg in acht genomen: de ingediende vordering moet de personalia van de benadeelde bevatten. Het zou voldoende moeten zijn wanneer de benadeelde partij zich middels een advocaat stelt en diens kantooradres opgeeft als domicilie. Een laatste opmerking betreft het feit dat nabestaanden niet worden gezien als rechtstreeks belanghebbenden. Voeging is voor hen derhalve niet mogelijk.
RenéeKool
1. De benadeelde moet zich middels het indienen van een vordering gesteld hebben als partij in het straf geding; 2. Er moet sprake zijn van civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de schade (art. 1401 BW). Indien een slachtoffer zich gesteld heeft, is het aan de strafrechter overgelaten in welke vorm hij de schadevergoeding wil toewijzen. De te maken keuze is afhankelijk gesteld van de mate van strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten aanzien van de schade kan worden gemaakt; de schadevergoedingsstraf is als bijkomende straf immers gebonden aan het schuldbeginsel. Overigens stelt de commissie dat het in een dergelijk geval voorkeur verdient in het requisitoir te kiezen voor een schadevergoedingsstraf. De hoogte van de schadevergoedingsstraf is gebonden aan het maximum van de op het delict staande geldboete en aan het algemene minimum (ƒ 5,-). De tenuitvoerlegging is opgedragen aan het Openbaar Ministerie. In geval de veroordeelde weigerachtig is te betalen staat hem vervangende hechtenis te wachten, hetgeen echter de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor het toegewezen schadebedrag niet doet vervallen. Het invoeren van de storting van een bedrag in een fonds als bijzondere voorwaarde
De commissie acht het wenselijk dat artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht wordt uitgebreid met de voorwaarde van storting van een som gelds in een fonds voor slachtofferhulp. Niet ingezien kan worden waarom in een geval van een voorwaardelijke veroordeling, waarin immers voldaan is aan de schuldvraag, niet kan worden overgegaan tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde. Wijzigingen betreffende de Voorlopige Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven
Met de invoering van de voorstellen van de commissie Terwee zal de naam van deze wet veranderen in de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit fonds dateert al van 1976. Wettelijk gezien is het slechts mogelijk voor zwaar lichamelijk letsel schadevergoeding toe te kennen. In de praktijk wordt echter ook schadevergoeding gegeven voor zwaar geestelijk letsel. Voorgesteld wordt daarom de wettelijke bepaling in die zin uit te breiden. In het voorstel is ook een bepaling opgenomen over het vaststellen van de schade; daarin kan het gedrag van het slachtoffer een rol spelen in de vorm van medeschuld. Het feit dat er in de vaststelling van de schade wordt gekeken naar hoe de feitelijke gang van zaken is verlopen mag dan welhaast niet te voorkomen zijn, het rechtvaardigt niet het wettelijk vastleggen daarvan op deze wijze. Het rapport van de commissie-Terwee nader bekeken
De schadevergoedingsstraf Voorgesteld wordt art. 9 van het Wetboek van Strafrecht uit te breiden met een nieuwe bijkomende straf: de schadevergoedingsstraf. Voor het kunnen opleggen van een schadevergoedingsstraf moet aan een tweetal voorwaarden worden voldaan:
In het algemeen kan worden gesteld dat de commissie haar opdracht beperkt heeft opgevat. Van een wezenlijke mentaliteitsverandering ten gunste van het belang van het slachtoffer is geen sprake, de voorstellen worden keurig ingebed in de bestaande regelgeving.
NEMESIS
I
Over schijn en werkelijkheid
Vanuit een systeemgeoriënteerde visie wordt in naam van het slachtoffer een uitbouw voorgesteld van het bestaande strafrechtsysteem.14 Het is volgens de commissie noodzakelijk om een 'objectieve' rechtsorde te garanderen waarin een gewaarborgde conflictoplossing kan plaatsvinden. Overmatige wraakgevoelens van het slachtoffer enerzijds en de onmacht om tot afdwingbare conflictoplossingen te komen anderzijds nopen de overheid tot het in eigen beheer houden van conflictafdoeningen. Een tweetal kanttekeningen daarbij. In de eerste plaats bestaat een dergelijke 'objectieve' rechtsorde niet. Criminaliteit is geen ontologische werkelijkheid, maar een resultaat van benoeming van gedragingen.15 Waarden en normen worden, buiten de beginselen waarover de gemeenschap het in principe eens is, ingevuld onder invloed van machtsverhoudingen en daaraan verbonden posities. De invloed van vrouwen op deze invulling van normen is zoals bekend slechts gering. Bovendien bestaat er ook geen 'objectief opsporings- en vervolgingsorgaan. De overheid voert wel degelijk een criminele politiek waarin zij prioriteiten stelt tengevolge waarvan bepaalde gebeurtenissen eerder gecriminaliseerd worden dan andere. Vrouwen zijn voor de toegang tot de strafrechtelijke voorzieningen dan ook afhankelijk van de 'ogen' van de dienaren der wet, hetgeen voor slachtoffers van sexueel geweld weinig reden tot vreugde schept. Zo is bij voorbeeld uit onderzoek bekend dat sexueel geweld dat zich afspeelt binnen de relationele sfeer minder snel als strafbaar feit benoemd wordt dan wanneer dezelfde handelingen worden gepleegd door een onbekende.16 Een tweede kanttekening betreft de overmatige wraakgevoelens van het slachtoffer en de onmacht om te komen tot een zinvolle conflictoplossing. Ten eerste is het de vraag, wanneer wraakgevoelens 'overmatig' zijn, of ze wel bestaan en zo ja, waardoor ze worden veroorzaakt. Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers niet zozeer uit zijn op volledig herstel van schade (voor sexueel geweld is dat trouwens een onmogelijke zaak), als wel op de zekerheid dat zij serieus worden genomen en worden erkend als belanghebbende.17 Het gegeven dat het slachtoffer niets kan 'doen' is evenzeer debet aan bestaande frustraties als het conflict zelf. Het feit dat het bestaande systeem geen mogelijkheid biedt tot communicatie tussen slachtoffer en dader versterkt deze gevoelens.18 Ten tweede zijn het niet de vrouwen die onmachtig zijn te komen tot zinvolle conflictoplossingen, maar het strafrecht zelf. Sexueel geweld kan slechts werkelijk worden bestreden vanuit het respect voor de vrouw als volwaardig mens. Dit betekent dat het slachtoffer het recht moet hebben om, indien gewenst, in werkelijke zin betrokken te zijn bij de beslechting van het conflict. Zoals de vrouw het recht heeft op haar eigen lijf, heeft ze ook het recht mee te beslissen over de afhandeling van de schending daarvan. De ontzegging van een dergelijk recht met het argument dat alleen de overheid beschikt over de middelen om conflictoplossingen af te dwingen snijdt geen hout. De overheid confïsceert deze middelen ten behoeve van de door haar gewenste afhandelingswijzen en laat niet na het slachtoffer in de vermeende onmacht te bevestigen.
1989 nrl
Reneé Kool
Bovenstaand gegeven komt weer eens duidelijk naar voren als de commissie-Terwee het heeft over de 'vredemakende' functie van het strafrecht. Gesteld wordt dat maatregelen, getroffen in het belang van het slachtoffer, niet in strijd hoeven te komen met de algemene strafdoelen (generale en speciale preventie). Integendeel, de commissie is van mening dat bedoelde maatregelen zelfs doelbevorderend kunnen werken. Immers, het herstel van de credietwaardigheid van het strafrecht in de ogen van het slachtoffer zal uiteindelijk leiden tot normherstel: het is zaak de afgedwaalde ooien terug te brengen naar de maatschappelijke kudde. Dit maakt al bij voorbaat duidelijk dat vrouwen als slachtoffer weinig wezenlijke verbeteringen hoeven te verwachten van de voorstellen van de commissieTerwee: het blijft rommelen in de marge. Ook de Emancipatieraad komt in haar Advies over het Voorontwerp van wet tot een gelijk gestemde conclusie.19 Vanuit de gedachte dat het huidige strafrecht voor slachtoffers geen afdoende oplossing kan bieden, meent de Emancipatieraad dat de voorstellen slechts van beperkte betekenis zijn voor het slachtoffer van sexueel geweld. Gesteld wordt dat de voorstellen te mager zijn om van werkelijke mogelijkheden tot participatie van het slachtoffer binnen het strafproces te kunnen spreken. In dit kader pleit de Emancipatieraad dan ook voor het invoeren van een totaal-pakket aan maatregelen (waarbij met name de voorfase van het strafproces herzien zou moeten worden) en voor een zekere 'civilisering' van het strafproces. In aansluiting op dit laatste bepleit zij schadevergoeding ook in andere vormen dan geld mogelijk te maken, waarbij onder meer gedacht wordt aan een straatverbod. Het feit dat de voorstellen geen principiële herziening van de positie van het slachtoffer in het strafproces inhouden was wellicht te verwachten. Een commissie ingesteld door de minister van Justitie zal daar in haar opdracht geen ruimte voor toegemeten krijgen; structurele verschuivingen in het machtenveld ten gunste van vrouwen worden immers niet 'echt' wenselijk gevonden. Voeging of schadevergoedingsstraf: over de waterscheiding tussen civielrecht en strafrecht
De rode draad die door de voorstellen heen loopt, is die van het onderscheid tussen onrechtmatige daad en strafbaar feit. Daaraan worden argumenten ontleend om de voeging te laten voortbestaan naast de nieuw in te voeren schadevergoedingsstraf. De voeging betreft dan het inbouwen van een civiele vordering in het strafproces, waarbij de gevoegde partij ook strafprocessuele rechten heeft.20 De aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad berust op een schending van het individuele belang; de verwijtbaarheid bestaat slechts in relatie tot een bepaald individu. De complicatie in het geheel ontstaat als mèt deze schending ook het algemeen belang geschonden wordt. Dit laatste rechtvaardigt in deze optiek een strafrechtelijke reactie. Zo gesteld lijkt het op het eerste gezicht inderdaad alsof er sprake zou zijn van principiële verschillen tussen de onrechtmatige daad (art. 1401 BW) en het strafbaar feit (art. 1 Sr). Bij nader inzien blijkt dit ech-
I
Over schijn en werkelijkheid
ter een benoemingskwestie. Immers de vorm waarin op een concreet gebeuren wordt gereageerd is niet in alle gevallen gelijk, maar afhankelijk van een aantal variabelen, zoals: de ernst van het feit, de aard van de overschreden norm, de context van het gebeuren, de aan- of afwezigheid van een slachtoffer en diens behoeften en verwachtingen. Binnen deze variabelen is sprake van een zekere hiërarchie: sommige leggen meer gewicht in de schaal dan anderen. Naar gelang de mate waarin het algemeen belang geacht wordt te zijn geschaad zal de reactie al of niet strafrechtelijk van aard zijn. Sexueel geweld staat in deze niet echt hoog op de ranglijst, alhoewel er wel een zekere 'opwaardering' waarneembaar is.21 Ook de commissie-Terwee ontkomt niet aan deze waarderingskwestie. Ondanks het krampachtig vasthouden aan voornoemd onderscheid beïnvloeden strafrecht en civielrecht elkaar over en weer in het Voorontwerp van wet. Ten eerste wordt het opleggen van schadevergoedingsstraf afhankelijk gesteld van de civielrechtelijke aansprakelijkheid. Deze voorwaarde wordt zelfs 'karakteristiek' genoemd voor de schadevergoedingsstraf. Daarnaast geldt als voorwaarde dat het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gesteld in de strafprocedure; de schadevergoedingsstraf is niet ambtshalve op te leggen. Blijkbaar mag het slachtoffer pas profiteren van strafrechtelijke voorzieningen als daarvoor voldaan is aan civielrechtelijke eisen. Dit komt neer op het opwerpen van drempels voor het slachtoffer: daar waar Justitie welhaast vanzelfsprekend normherstel claimt, wordt het slachtoffer onder curatele gesteld. Ten tweede speelt de autonome keuze van de rechter hoe hij de schadevergoeding zal toewijzen een verwarrende rol. Het is voor het slachtoffer onduidelijk in welke vorm en omvang zij de schadevergoeding al dan niet toegewezen krijgt. Daarbij moet worden bedacht dat de rechter, in geval hij een schadevergoedingsstraf oplegt, zich gebonden ziet aan de mate van strafrechtelijke verwijtbaarheid. Daartoe heeft hij zich een oordeel te vormen over het concrete gebeuren, waarin begrepen het gedrag van het slachtoffer. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de dader is in deze zin omgekeerd evenredig met de inbreng van het slachtoffer in het geheel. Dit brengt het gevaar voor secundaire victimisatie van het slachtoffer met zich mee, nu deze zich immers min of meer voor haar gedrag heeft te verantwoorden.22 De directe lijn tussen het opleggen van een schadevergoedingsstraf en de beurs van het slachtoffer zal er voor zorgen dat de koppeling tussen het gedrag van de dader en dat van het slachtoffer sterker aanwezig zal zijn dan bij andere straffen. Een derde bezwaar vormt het feit dat de schadevergoedingsstraf als bijkomende straf gebonden is aan het draagkrachtbeginsel (art. 24 Sr). De mate waarin het algemeen belang is geschonden (lees: wordt gekozen voor de schadevergoedingsstraf) bepaalt zodoende direct welke omvang de schadeclaim naar het individu toe heeft. Een toewijzing van het restant in de vorm van een civiele voeging schijnt dan onvermijdelijk. Een vierde nadeel bestaat uit het gevaar voor infiltratie van de voorwaarden van de civiele vordering - met name het kwalitatief criterium - in de schadevergoedingsstraf. Verwacht kan worden dat deze in de prak-
10
RenéeKool
tijk slechts opgelegd zal worden voor 'eenvoudige' schade (zijnde materiële restschade). Voor vrouwen die slachtoffer zijn geworden van sexueel geweld valt er dan weinig te halen: immateriële schade zal al gauw niet aan dit criterium voldoen. Mutatis mutandis doen vrouwen er ook beter aan geen hooggespannen verwachtingen te koesteren van toewijzing van de civiele vordering. Langzamerhand vervaagt het onderscheid civielrecht/strafrecht, zeker als men daarbij nog bedenkt dat de rechter bij het opleggen van andere straffen rekening moet houden met de hoogte van het toegewezen schadebedrag. Sexueel geweld is blijkbaar 'af te kopen'.23 De restvraag is of er voordelen zitten aan de invoering van de schadevergoedingsstraf. Daarvoor is het noodzakelijk te bezien hoe 'gebruikstersvriendelijk' deze is en welke de praktische betekenis ervan is. Positieve beantwoording van deze vraag zou tegenwicht kunnen bieden aan de principiële bezwaren die geformuleerd zijn. Daartoe moet eerst worden bezien hoe de gang van zaken als door de commissie voorgesteld globaal verloopt. De gang van het slachtoffer van sexueel geweld door het strafrechtelijk systeem
Nadat een vrouw slachtoffer is geworden, meldt ze zich, indien gewenst, bij de politie met een aangifte. Als alles gaat zoals het hoort, maakt deze haar erop attent dat zij een mogelijkheid heeft tot schadeverhaal en op de hoogte kan worden gehouden van het verloop van de zaak. Het Openbaar Ministerie wordt geacht de schadeclaim bij haar beslissing over het al dan niet vervolgen te betrekken; zij neemt dan in haar requisitoir een vordering tot het opleggen van de schadevergoedingsstraf dan wel het toewijzen van de civiele vordering op. Zoals eerder gezegd behoort schadeverhaal in ad informandum gevoegde zaken juridisch gezien niet tot de mogelijkheden. De bewijslast terzake van de schade rust op de schouders van het Openbaar Ministerie. In de praktijk blijkt het voor het slachtoffer namelijk vaak moeilijk om binnen een strafprocedure het bewijs ten aanzien van de schade rond te krijgen. Op het eerste gezicht lijkt deze bewijslastherverdeling dus een voordeel. Bij nader inzien kan dat wel eens tegen vallen, wanneer men bedenkt dat het Openbaar Ministerie voor het vergaren van het bewijs afhankelijk is van politionele activiteiten als bedoeld in de richtlijnen Slachtofferhulp. Of de bewijslastvergaring met betrekking tot de schadeclaim net zoveel aandacht krijgt van politie en Justitie als van het slachtoffer zelf, valt nog te bezien.24 In geval het bewijs slaagt en de schade wordt toegewezen, ligt de executie van de schadevergoedingsstraf in handen van het Openbaar Ministerie. Als dwangmiddelen staan haar verhoging van het bedrag en uiteindelijk over de vervangende hechtenis ter beschikking. Een voordeel voor het slachtoffer, maar slechts tot op zekere hoogte. Ten eerste vloeit de verhoging van het bedrag niet in de beurs van het slachtoffer, maar in de staatskas. Ten tweede moet het slachtoffer in geval van vervangende hechtenis zelf alsnog zorgen voor een executoriale titel. Met de vervangende hechtenis vervalt namelijk niet de civiel-
NEMESIS
I
Over schijn en werkelijkheid
rechtelijke aansprakelijkheid. Het slachtoffer is dus terug bij af. Een groter bezwaar dan het bovenstaande - uiteindelijk staat immers ook Justitie met 'lege handen' - is het ontbreken van een rangorde tussen de verschillende 'financiële' straffen die mogelijk zijn. Wanneer naast een schadevergoedingsstraf, c.q. een civiele vordering ook een geldboete is opgelegd, is er niets geregeld over een mogelijk preferent karakter van de schadeclaim. Bij dit alles moet niet worden vergeten dat het slachtoffer van sexueel geweld voor de toewijzing van schade afhankelijk is van de prioriteitenstelling bij politie en Justitie. Deze beslissen immers of er een procesverbaal wordt opgemaakt en ingestuurd, en zo ja, of dat tot vervolging leidt. Een wankele positie voor het slachtoffer, zeker in een apparaat dat doordrenkt is van masculien denken. Conclusie: geen doodgeboren mus, maar een koekoeksjong 25
Afsluitend kan worden gesteld dat het rapport weinig wezenlijks bijdraagt aan de verbetering van de positie van slachtoffers van sexueel geweld in het strafproces. In feite is het niet eens die dode mus waarvoor zou worden gewaakt, het is eerder een koekoeksjong. Door de krampachtige manier waarop is vastgehouden aan een scheiding tussen civielrecht en strafrecht is een stuk ondoorzichtige regelgeving ontstaan, hetgeen niet bijdraagt tot het zo wenselijk geachte normherstel en zelfs haaks staat op elders geformuleerde beleidsuitgangspunten.26 Van een werkelijk respect voor het slachtoffer, tot uiting komend in een meer cliëntgericht denken, is dan ook geen sprake: het slachtoffer wordt wederom onder curatele gesteld van het strafrechtelijk systeem. Alles in naam der vooruitgang, maar niet in naam van het slachtoffer. Van mijn bezwaren tegen het strafrecht als middel tegen sexueel geweld hoef ik wellicht niet eens meer te reppen, ware het niet dat daar de wortel van het kwaad ligt. Immers, zolang maatregelen zogenaamd in het belang van slachtoffers worden genomen vanuit het oogpunt van conservering van de bestaande maatschappelijke orde, is er weinig reden tot hoop voor vrouwen. Het strafrecht als bondgenoot lokt, maar schijn bedriegt.
Noten 1. De commissie werd ingesteld op 20 augustus 1985, het eindrapport verscheen in maart 1988. De instelling van een dergelijke commissie vloeide overigens ook voort uit internationale verplichtingen uit hoofde van het Europees Verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven (Raad van Europa, Straatsburg, 24 november 1983. Tractatenbladjrg. 84, nr. 2). Dit Verdrag is op 1 februari 1988 voor Nederland in werkinggetreden(Trb. 1987,nr. 187). Genoemde verplichtingen zijn tevens terug te voeren op een tweetal aanbevelingen van de Raad van Europa in deze, namelijk Recommendation (77)27: On the compensationofvictimsofcrimeen(S5)l 1: Thepositionofthevictimin theframework ofcriminal law and procedure.
1989nrl
Reneé Kool
2. Het gebruik van de term 'slachtoffer' in deze betekent niet dat ik dit als synoniem voor het woord 'vrouw' gebruik. Ik kom daar later nog op terug. 3. Onder de term 'vrouwenbeweging' versta ik hier: een revolutionaire beweging die primair verandering van de maatschappelijke werkelijkheid beoogt welke voor mannen en vrouwen repressief wordt geacht. Vergelijk Dorien Pessers, Feminisme en gelijkheid, in: Nemesis 1984 nr.5. 4. Bell Hooks, Macht in een ander licht, in: Nemesis 1986 nr.6. 5: Jet Isarin, Justitie bondgenoot of tegenstander, in: Nemesis 1985 nr.6JS)yce Hes/Karin van Ringen, Blijf uit mijn buurt, Amsterdam, VUGA 1986. 7. Zo heeft de minister van Justitie onlangs aangekondigd om opportuniteitsredenen af te zien van integrale invoering van het wetsontwerp Herziening zedelijkheidswetgeving. De bestaande regelgeving zal nog slechts marginaal worden aangepast. 8. Hierbij moet bedacht worden dat een deel van de bezwaren die in te brengen zijn tegen het strafrecht mutatis mutandis voor het huidige civiele recht gelden. 9. Heikelien Verrijn Stuart, Vrouwen en strafrecht, in: Tort et a Travers, redactie R. van Swaaningen, e.a., Amsterdam, VU-uitgeverij 1988. 10. Marjet Gunning, Liever gemarmerd, in: Recht en Kritiek 1985, Themanummer De dubbelzinnigheid van het recht, Nijmegen Ars Aequi 1985. Riki Holtmaat, Naar een onderrecht, Nemesis, 1988 nr. 2. 11. Zie ook Emancipatieraad, Advies over het rapport van de commissie wettelijk voorzieningen slachtoffers in het strafproces, Den Haag november 1988, pag. 5. 12. Hooguit speelt het beleid uitgezet in de richtlijnen Slachtofferhulp (Stcrt. 87) een rol. Hierin wordt gesteld dat de aanwezigheid van een benadeelde een van de redenen kan zijn om over te gaan tot vervolging. 13. Zie noot 11 pag. 4. 14. De term systeemoriëntatie is ontleend aan L. Hulsman en staat tegenover cliëntoriëntatie. Zie L. Hulsman, Slachtoffers vandelicten, in: Delikt & Delinkwent 1984-10. 15. E. Rood-Pijpers, Mensen over misdaad en straf, Arnhem, Gouda Quint 1988. 16. O. Zoomer/C. Steinmetz, Vrouwelijke slachtoffers van misdrijven; hoe reageert hetjustitiële systeem daarop, Tijdschrift voor Criminologie 1979 nr. 5. 17. J. Shapland, Ervaringen van slachtoffers met politie en justitie in Europa, in: Justitiële Verkenningen 1982, nr.6. 18. Ik heb hier met het woord 'communicatie' niet een soort therapeutische 'ronde-tafel-conferentie' op het oog. Wel ben ik van mening dat slachtoffers van sexueel geweld desgewenst de mogelijkheid zouden moeten krijgen de dader persoonlijk duidelijk te maken wat hen is aangedaan. 19. Emancipatieraad, Advies over het rapport van de commissie v/ettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces, Den Haag, november 1988. 20. M.S.Groenhuysen, Schadevergoeding voor slachtoffers van delicten in het strafgeding, Nijmegen, Ars Aequi 1985. 21. De vraag is of je van 'opwaardering' kunt spreken. In ieder geval is het zo dat de strafmaat voor sexueel geweld in de gerechtelijke uitspraken is verzwaard. 22. P. de Beer, Schadevergoedingsstraf, in: Delikt en Delinkwent 1988, nr.3. 23. Hiermee is niet gezegd dat ik schadevergoeding als sanctie naar aanleiding van sexueel geweld niet zinvol acht. Ik maak alleen bezwaar tegen de quasi-serieuze wijze waarop dit in het voorstel van wet heeft vorm gekregen. Schadevergoeding dient als (nevenschikkende) hoofdzaak te worden gezien en niet als bijzaak. 24. Uit onderzoek is gebleken dat deze richtlijnen in de praktijk vooralsnog niet naar behoren in acht worden genomen. C.Hogenhuis/E. de Koning-de Jong, Slachtoffers en politioneel beleid, Vakgroep Strafrecht & Criminologie, Erasmus Universiteit 1987. T. Wesselius, Slachtofferhulp - hulp aan slachtoffers ?, Delikt en Delinkwent 1986 nr.6. 25. Gerefereerd wordt aan de woorden van de voorzitster van de commissie, mevrouw Terwee-van Hilten, uitgesproken in haar installatiereden: 'Wij moeten er dan ook voor waken het slachtoffer structureel blij te maken met een dode mus'. 26. Vergelijk het laatste beleidsrapport van de WRR, Rechtshandhaving, SDU 's-Gravenhage 1988.
11