Over het (neo)liberale denken Globalisering is goed. Als we de vrije markt zijn werk laten doen, komt het vanzelf goed met de mensen en de mensenrechten. (Frits Bolkestein) Liberaal, als een aal. (Multatuli) Zeer in vogelvlucht zijn hier wat basisfeiten over de ontwikkeling van de economische theorie en over de grondleggers van het economisch liberalisme bij elkaar gezet. Deze tekst diende als bijlage voor de cursus 'Solidaire economie' van Voor de Verandering (zie: http://www.globalternatives.nl) Geschreven nog voor de kredietcrisis van 2008. Deze zagen wij, kapitalisme-kritici, anti-doorgroeiers c.s., aankomen, wij, die altijd al spraken van de ontstane, Westerse ballon-economie die een keer zou barsten. Het is vooraf handig om te bedenken dat historische ontwikkelingen en culturele ‘klimaten’ vaak bepalend zijn voor de economische theorievorming. Denk aan de Verlichting, de handelsoorlogen tussen Spanje, Engeland en Holland, de vrijheidsstrijd van de Verenigde Staten en Frankrijk, de handelsblokkade van Napoleon, de industriële revolutie, de liberale strijd tegen de koningsmacht, de afschaffing van de slavernij, de 1ste Wereldoorlog, de emancipatie van de arbeidersklasse e.d. Terzijde: In mijn boek begin ik eigenlijk met Aristoteles (die het ontstaan van kapitalisten meemaakte en zich keerde tegen ‘met geld geld maken’, dus ook tegen rente) en vermeld ik ook de franse filosofen Pascal en Montaigne. Zij hebben namelijk gemeen te pleiten voor het streven, niet naar een beter leven (naar alsmaar-meer) maar naar het goede leven. Tegenwoordig komt dat weer een beetje in zwang, bijvoorbeeld bij de ‘cultural creatives’. Daar gaan we dan. Ongeveer te beginnen bij Smith. Lange tijd was de economie mercantilistisch. Een markteconomie, beschermd en geholpen door de staat (van protegerende invoerrechten en graanwetten tot blokkades en oorlogen) en met handel als voornaamste activiteit. Een land moest zien meer te exporteren dan te importeren. Edelmetalen (geld) en later wissels (het eerste papiergeld!) waren de belangrijke ruilmiddelen en werden ook machtsmiddelen. Dit ook omdat grond en arbeid eveneens marktgoederen werden (The Great Transformation, beschreven door Karl Polany). Een Schotse leraar, Adam Smith (1723-1790), publiceert een boek Moral Sentiments, waarin hij benadrukt dat een markt ingebed dient te zijn in een gemeenschap, met waarden en normen als kenmerken. Later in zijn leven1 schrijft hij The Wealth of Nations. Dit werd het basisboek van de klassieke economische leer: Smith beschrijft enthousiast het aloude marktmechanisme. Bijvoorbeeld: is er vraag naar iets? Dan komen er meer aanbieders van dat iets en gaat de prijs vanzelf omlaag. Het economische verkeer wordt als door een onzichtbare hand geregeld. Mensen in vrijheid volgen hun natuurlijke neigingen. Ondernemers moeten alleen hun eigen belang in de gaten houden, dan komt het vanzelf wel goed met het algemene belang, met de maatschappij. Hier de grondslag van het liberale laisser-faire en dus van zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis. Maar Smith vindt wel dat de markt ingebed moet zijn in regels en normen. Dus geen totale vrijheid zoals er later van wordt gemaakt. Sinds de 18e eeuw werd erover gefilosofeerd of de mens in wezen goed is (Rousseau) of slecht (Hobbes: De mens is de mens een wolf.) De Britse schrijver T.S. Eliot zou later (met enige ironie?) concluderen over de liberale markt: ”Een systeem zo volmaakt dat niemand meer goed hoeft te zijn.” Aan de hand van de beschrijving van de productie van spelden, onderstreept Smith voorts het belang van specialisatie oftewel arbeidsdeling om productie en de hele economie efficiënt te maken. Hij ontwikkelt ook de arbeidswaardeleer: het is vooral de arbeid die waarde creëert. Met zijn idee van een vrije markt keert Smith zich ook tegen afspraken tussen ondernemers en tegen monopolies zoals de Engelse VOC, de East India Company. De anti-monopolistische politiek zit altijd wel in de (neo)liberale benadering; vanwege de vrijheid van de markt en de mooie mechanismen die daarin werken. 1
Hij verdient dan als douane-baas veel meer dan toen hij tutor was en Moral Sentiments schreef.
1
De industriële revolutie voltrok zich – rond 1800 in Engeland - en productie werd belangrijker dan handel. De kooplieden van weleer waren producenten geworden. De ambachtelijke ateliers werden grote fabrieken, en machines namen veel werk over. Zodanig zelfs dat arbeiders machines kapot gingen maken: de Luddieten-beweging. Waar de macht nog in handen was van feodale en klerikale heren en machten, ging deze over op de bourgeoisie, gevormd door producenten, geldbezitters, groothandelaars en hen ondersteunende, hoge notabelen en kerkbonzen. Utopisten als de Fransman Charles Fourier hekelden het winstbejag en de trucs van commercanten (expres failliet gaan e.d.). Hij en bijv. Saint Simon en Owen stonden productieve gemeenschappen voor, gebaseerd op de nauwe samenwerking van de deelnemers. (In ons land begin 20ste eeuw geprobeerd door Frederik van Eeden met ‘Walden’.) Smith’s leer werd verder ontwikkeld door David Ricardo (1772-1823), de briljante zoon (van een Hollandse beursman?) uit een joods-Portugese familie, door zijn huwelijk met een Quaker vervreemd van zijn familie. Hij vulde de klassieke leer aan met een theorie over lonen. Daarbij keerde hij zich tegen de hier en daar bestaande armenondersteuning en loonaanvulling door de overheid. Hij werkte ook de theorie van het vergelijkende kostenvoordeel uit die al aan specialisatie/arbeidsdeling ten grondslag lag. Hij nam als voorbeeld de lakenproductie in Engeland en de wijnproductie in Portugal. Het zou, op basis van kostenvergelijking, onvoordelig zijn voor Engeland wijn te gaan maken en Portugal laken. Zo werd Ricardo de vader van de internationale vrijhandel. Later ging men ook met het principe van de vergelijkende kosten het vrije kapitaalsverkeer verdedigen. Maar in Ricardo’s tijd was er nog nauwelijks sprake van de moderne kapitaalsmobiliteit. Om deze met Ricardo te rechtvaardigen: ‘too illogical for words’, zoals de hedendaagse Amerikaanse econoom Herman Daly het zegt. Over de huidige vrijhandel zou Ricardo zich in zijn graf omdraaien. Zowel bij Ricardo als al eerder bij Smith moet kapitaal ‘thuis’ blijven, juist ook in het belang van de bezitter. Had Smith vooral de totale welvaart van een land voor ogen, John Stuart Mill (1806-1873) vulde hem aan door in te gaan op de verdeling van de welvaart. Dat kon niet overgelaten worden aan een onzichtbare regulator; dat moest gedaan worden door menselijk ingrijpen. Hij stond daarom wat dit betreft overheidsbemoeienis voor. We zouden hem nu misschien enigszins socialistisch noemen. Interessant voor onze tijd is dat hij er ook op wees dat economieën, net als natuurlijke systemen, eerst groeien maar daarna, om de natuur niet langer geweld aan te doen, beter kunnen overgaan op een ‘stationary state’ om zich verder kwalitatief uit te bouwen. Hij wijst ook op de achterstelling van vrouwen. De arbeidswaardeleer komt bij Karl Marx (1818-1883) centraal te staan en vormt, naast het ethische aspect, munitie voor de strijd van Arbeid tegen Kapitaal. Het kapitaal, immers, eigent zich de hele tijd het waardesurplus, gecreëerd door arbeid, toe en accumuleert daardoor tot een enorme macht. Daartegenover dient een arbeidersmacht op te staan om de kapitaalsmacht uit te schakelen (klassenstrijd). Maar de gang naar het socialisme en de afschaffing van de staat moet wel eerst dòòr het kapitalisme heen. Het hoofdwerk van Marx heet Das Kapital en zijn ideeën worden nog altijd behandeld in de economieboeken. Een rustige sociaal-democraat als prof. Heertje erkent dat we nog altijd Marx nodig hebben om de huidige tijd van kapitaalsmacht, schaalvergroting en mondialisering te verstaan. Het bekende communistische manifest van Marx en Engels, waarin – inderdaad! - onze tijd wordt beschreven alsof de schrijvers over onze moderne schouders de wereld van nu inkijken, vond bij publicatie (1845) nauwelijks gehoor. Er was in West-Europa wat anders aan de hand. Onder invloed van de Amerikaanse en Franse vrijheidsstrijd was er een democratische wind in Europa gaan waaien. Liberalen ijverden zich overal om de koningsmacht in te perken en stelden parlementen in, in ons land met Thorbecke. Daarna kwam de bekommernis met mensenrechten op (slavernij, kinderarbeid) en begon de emancipatie van de arbeidersklasse. Werd in de klassieke leer de kapitaalinvestering nog als een belangrijke stimulator gezien (Ricardo, Mill), de rol van het geld, centraal in het mercantilisme als Zichtbare Hand, raakte geleidelijk ondergesneeuwd. Geld werd slechts gezien als neutraal, een facilitator, als smeerolie van de economische machine. Het kwam de bourgeoisie, in een tijd van opkomende democratiseringswind (19e eeuw), wel goed uit dat hun machtsmiddel – het geld - aldus wat gecamoufleerd werd. Vandaar dat de aangepaste klassieke of
2
neoklassieke leer de officiële leer werd, met een standbeeld voor (een hier en daar wat uitgeklede) Adam Smith. (Zoals bekend wordt het belang van de heersende klasse meestal de heersende mening.) In de hedendaagse terminologie gaat de camouflage door, namelijk door, naast van het financiële kapitaal te spreken van fysiek kapitaal en menselijk kapitaal, terwijl toch de eerste de dominerende van de drie is, waarmee je immers de beide andere kunt kopen of huren. De Zwitserse econoom Hans Chr. Binswanger: “De rol van het geld werd als het ware met een katapult uit de theorie weggeschoten, terwijl de praktijk mercantilistisch bleef.” (Geld und Natur, 1991) Het geld van de bourgeoisie moest meer worden, dus ‘werken’, dus produceren en de producten zien te verkopen. Er ontstond een produceer ’geweld’, vooral eerst van kapitaalgoederen: machines, mijnbouw, schepen, spoorwegen. De oude vraageconomie was een aanbodeconomie geworden, aangedreven door het geld, later ook door de emancipatie & democratisering (richting onze verzorgings- en consumptiemaatschappij). De Franse econoom Jean B. Say kon uitleggen dat een eventueel goederenoverschot t.z.t. toch wel door de markt geabsorbeerd zou worden. So no problem …. Het liberale gedachtegoed kreeg een belangrijke katalysator in de persoon van Alfred Marshall (1824-1924) wiens Principles of Economics in 1890 verscheen en HET economieboek werd. Marshall meende dat het kapitalisme de gewone man en vrouw zou verheffen, en vele mensen zullen later bevestigen dat dat ook klopt. Vanwege de vrije markt was ook hij tegen monopolie-vorming. (Heden ook nog de taak van onze Mededingingsautoriteit en in de EU met een speciale commissaris.) Marshall had het over een ‘economy of scale’. Vertaling? Optimale economie? Groei-door economie? Was hij een navolger van Léon Walras die vooral in evenwichten dacht: vraag-aanbod, geldmassa-goederenhoeveelheid? Marshall stond vast groei voor, maar zag geen groeidwang. De leer was: groei wordt gegenereerd door meer mensen, meer wensen, nieuwe markten, technologische ontwikkeling. Het geld erachter? Dooie hoek! Neutrale facilitator. NB. Het evenwichten-model van Walras: weer een voorbeeld van de afwijking van de theorie ten opzichte van de praktijk van door-groei. (Ik ben nog zwak in Walras. Nog te checken. Sorry. WH) De Oostenrijker Joseph Schumpeter (1883-1950) bewonderde Marx. Hij kreeg economische cycli in de gaten, lange en kortere. Innovaties stonden bij hem centraal. En expansie. Een neergang zag hij dan als ‘creatieve destructie’, waarna weer nieuwe opleving kwam. Een ernstige deuk liep de liberale theorie op door de beurskrach van 1929. Deze begon in New York en had gevolgen op vele delen van de wereld in de vorm van een ernstige recessie die miljoenen werkloos maakte en in de armoede dreef. Daardoor kwam er ruimte voor andere ideeën over economie, aangevoerd door de Britse econoom (en halve filosoof, net als Smith trouwens) John Maynard Keynes (1883-1946). Ook hij schreef een baanbrekend boek: General Theory of Employment, Interest and Money (1936). Keynes bepleit juist een actieve rol van de overheid bij het reguleren van de nationale en internationale economie en is daarmee een van de vaders van de verzorgingsstaat, omarmd vooral door sociaal-democraten en socialisten. In een tijd van recessie, adviseerde Keynes, moet de overheid publieke aanbestedingen doen om de economie met zulke geldinjecties weer leven in te blazen. Zo ontstond bij ons bijvoorbeeld het Amsterdamse Bos, het resultaat van een van de werklozenprojecten in de crisistijd. Later ging men deze Keynesiaanse politiek weer verlaten omdat daarbij het gevaar van inflatie altijd op de loer lag. Keynes werd ook later (meteen na W.O. II) de architect van de Bretton Woods instituties zoals de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds. Maar zij werden niet geëquipeerd zoals hij wilde vanwege obstructie vanuit de USA. Meebelever van de ernstige crisistijd die in 1929 begon en een decennium aanhield, stond Keynes, aanvankelijk zeer geporteerd voor vrijhandel, een behoorlijke mate van zelfvoorziening voor. Ook kon hij behoorlijk uithalen tegen speculanten, hekelde hij het aandelensysteem en zette hij vraagtekens bij rente als dat alleen maar zorgde dat een rijke nog rijker werd. (Hij bepleitte de ‘euthanasie van de rentenier’.) Hij
3
wilde a.h.w. het kapitalisme bevrijden van … kapitalisten! (Ik beroep me nog al eens op Keynes, span hem voor mijn kar; zeker in kringen waar Marx nog werkt als een rode lap op een stier.)1 Waren de anarchisten en communisten ervan overtuigd dat het kapitaal getemd diende te worden en de arbeid bevrijd van het geldjuk, de sociaal-democraten sloten een pakt met het kapitalisme en vestigden, met de wind van Keynes’ ideeën in de rug, de verzorgingsstaat. Kiesrecht voor allen, de 8-uren werkdag, erkenning van vakbonden – geen misselijke verworvenheden. De koopkracht onder brede lagen van de bevolking nam toe. Dat kwam goed uit, want de alsmaar draaiende fabrieken moeten ook alsmaar hun spullen kwijt. Men kan ook zeggen (speculatie van mij…) dat de emancipatie historisch kon worden toegestaan cq. worden ontwikkeld cq. zich kon ontwikkelen toen de economie dringend behoefte kreeg aan meer koopkracht onder de bevolking. Hetgeen eenvoudig kon worden verwerkelijkt door de geldcirculatie uit te breiden over grotere delen van de bevolking. (Is er weer een Onzichtbare Hand bezig? Een Grand Design in de economie?)2 Men ging – we zitten nu ongeveer na W.O. II - onderscheiden de anglo-amerikaanse versie van het kapitalisme (wat rauw: makkelijk ontslag (hire and fire), lage uitkeringen if at all, e.d.) en de Rijnlandse versie (oa. met ontslagbescherming, een fraai sociaal vangnet e.d.) zoals vooral verwerkelijkt in Duitsland, Nederland en Scandinavië. Maar bij een beetje zwaar economisch weer stonden de Rijnlandse verworvenheden meteen op de tocht. Het Kapitaal bleef de Arbeid overheersen. En de factor Arbeid, daar was de fut wat uit geraakt. De eigen krant en omroep waren verdwenen, de vakbond werd minder populair, de eigen voormannen bleken goed op de kapitalistische winkel te kunnen passen. Was de sociaal-democratie aan haar eigen succes bezweken? Daar lijkt het wel op. De kapitalistische economie met haar liberale leer kon wijzen op het verdwijnen van veenhutten en kelderwoningen, van kinderarbeid en andere uitbuiting. Op de toegenomen welvaart, op beter onderwijs enz. Op superieure technologie en produktiekracht die bijv. in de oorlog hun diensten bewezen hadden; dit zeker ook ten dienste van Europa. Dit en de Koude Oorlog daarna plus nog een falend Sovjet-systeem en ook nog de stroom van indrukwekkende Amerikaanse consumptiegoederen – het is bij elkaar zeker van invloed (geweest) op het denken over economie en enige bewondering voor de V.S. en het vrije ondernemen en handelen. Echter, als je naar de huidige sociale toestand in de V.S. kijkt, moet je toch concluderen dat het in de brede verhoogde welvaartsniveau bij ons toch vooral te danken is aan het door sociaal- en christendemocraten en links-liberalen gecorrigeerde kapitalisme: het Rijnlandse model. Een oorzaak van de economische expansie moet nog belicht worden: de bancaire geldcreatie. Op basis van voorgenomen productie kan de ondernemer geld lenen van de bank.3 De bank opent gewoon een rekening of verhoogt de kredietruimte van de ondernemer. Het is geld gemaakt uit het niets (fiat money), maar het veroorzaakt geen inflatie want er staan toekomstige marktgoederen tegenover. Ook voor consumptieve uitgaven kan men lenen, of er zijn ruime afbetalingsmogelijkheden. (Richard Douthwaite (Short Circuit): Geldschepping, ooit het prerogatief van de koning of de staat, is nu het recht van private banken.) Door de geldschepping werd en wordt de economische activiteit enorm opgestuwd. Met de rente op deze leningen worden de banken alsmaar rijker. Die rente vereist trouwens ook extra productie. Binswanger: Dat bankkrediet komt in de maatschappij (huur of aankoop van gebouwen, machines, grondstoffen en mensen) en zal t.z.t. voor de nodige koopkracht zorgen die de geproduceerde goederen, als ze op de markt komen, zal afnemen. Geld gaat aan de vraag vooraf. De meestertruc (List der Vernunft) van het kapitalisme.
1
Bij mij te verkrijgen: het A-4tje Keys by Keynes. Men kan hier ook denken aan de uitspraak van de autoproducent Ford: “Ik betaal mijn arbeiders zodanig dat zij mijn auto’s kunnen kopen.” 3 Leerde ik nog dat de bank ongeveer 12 tot 20% van het ingelegde geld als reserve moet aanhouden, nu is dat gereduceerd tot …. 1% ! (Vandaar dat na de kredietcrisis van 2008 overheden wilden dat de banken weer hogere reserves gingen aanhouden.) 2
4
“Kapitalen trekken de wereld over op zoek naar de hoogste opbrengst”, constateerde VVD-voorman Bolkestein (1984) terwijl linkse partijen nog aan het nationale neuzelen waren. De concurrentie en de schaalvergroting namen alsmaar toe. Ook de multinationale ondernemingen (MNO’s) concurreren zwaar met elkaar. Om grondstoffen en markten, om andere bedrijven op te kopen e.d. Ook is er grote wedijver op technologische gebied. De MNO’s hebben veel geld nodig voor hun instandhouding en expansie. En om te zorgen dat hun aandeelhouders en andere geldschieters niet weglopen. (NB. In een groei-economie geldt voor elke onderneming, groot of klein: meegroeien of verdwijnen.) In dit licht, in zo’n harde wereld, is het duidelijk dat het Anglo-Amerikaanse model het beter doet dan het Rijnlandse. Daarom dat het Rijnlandse het altijd te verduren krijgt bij economische tegenwind. Die wordt dan gewoon te duur! En kweekt softies, werkschuwen. Vandaar dat er bij ons, na de periode Den Uyl/Club van Rome (= enig opkomend groen bewustzijn), er ‘no-nonsense’ werd geroepen en gepraktizeerd (Lubbers, Kok c.s.). Vandaar dat opkwam de Chicago School met Milton Friedman (1912-2006) als voorname woordvoerder, ja propagandist. Geheel in de neoklassieke leer tegen elk overheidsingrijpen in de economie. Tegen bemoeienis met de arbeidsmarkt, tegen vakbondsmacht, minimumloon, werkloosheidsuitkeringen, controle op huren, e.d. De Chicago Boys huldigden de kwantitatieve geldtheorie (verworpen door Keynes): variaties in de geldhoeveelheid worden opgevangen door identieke variatie in de prijzen. Geld is dus neutraal. Vandaar dat de mensen van de Chicago School monetaristen worden genoemd. Friedman kreeg de Nobelprijs. Inflatie lag in de moderne economie, met haar economies-of-scale, altijd op de loer; vandaar alleen een beetje controle op het geld via hantering van de centrale rentevoet. Denk aan de persaandacht die mensen als Greenspan, chef van de US Federal Bank, en Duisenberg van de Europese Centrale Bank kregen: “Wat gaat u met de rente doen, meneer de president?” Had Friedman vooral invloed op de US-regering, op Thatcher c.s. en het hele liberale veld had vooral invloed Friedrich von Hayek (Oostenrijk, 1899-1992). Een neoliberale steunpilaar van indrukwekkende afmetingen, vergelijkbaar met wat Keynes betekende voor de sociaal-democraten en links-liberalen. Want Hayek zette een filosofische bodem onder het liberale gedachtegoed. Anti Keynes dus, tegen elk interventionisme vanuit de overheid, dus tegen de verzorgingsstaat. Voor flexibilisering van de arbeidsmarkt, verzwakking van de vakbonden, deregulering en privatisering. Hayek, begrijp ik, had weinig vertrouwen in bewuste menselijke besluitvorming en dus in ‘s mensen plannenmakerij. Vandaar zijn heilig vertrouwen in de marktwerking, onbewust ontstaan over zovele jaren. Een spontane orde, zoals taal, moraal en het recht. Hayek richtte in 1947 de invloedrijke liberale Club van Mont-Pelerin op (waarin niet alleen economen). Later werd Friedman er nog voorzitter van. Hayek werd ook Nobel beprijsd. Het echec van de Sovjet-economie heeft vast een rol gespeeld1 en zeker ook de na-oorlogse stemming van: samen-plannen-maken (bij ons het ontstaan van de PvdA als doorbraakpartij, in Engeland de winst van Labour.) Naar aanleiding hiervan: er zijn mensen die het kapitalisme en de concurrentie verdedigen met het argument dat dat stelsel het beste past bij de menselijke natuur. Natuurlijk heeft men dan weer de Westerse, verïndividualiseerde mens op het oog. Ik zeg wel eens: de kapitalistische economie heeft de mens zo omgeschapen/gekneed2 dat men vervolgens kan zeggen: Zie, de mens heeft zich een economie naar zijn natuur geschapen. Mijn kritiek op Hayek is dat hij, zoals zovelen (vooral academici; en maar les geven, publiceren en lezingen houden, verdorie!), dat hij geen oog heeft voor de geldmacht en de pervertering van de markt daardoor. Zijn markt is zoals je nog vindt in kleine Zuid-Europese plaatsen en in het Afrikaanse en Aziatische binnenland. Ingebed in gemeenschappen. Nog ver van de cash-economy. (Voor een ingezonden brief tegen hem, zie de bijlage.) 1
Wie vroeger, voor de Wende, wel eens gereisd heeft in een Oost-Europees land was blij als hij/zij terug in het Westen weer normaal in een winkel of restaurant bediend werd. 2 Oa. Herman Daly: Dit systeem doet een sterk beroep op onze egospieren; zodanig dat onze sociale spieren, die we ook hebben, verslapt zijn geraakt. (For the Common Good, 1989, samen met John Cobb)
5
Nog even over multinationals (MNO’s): mijn visie wijkt dus wat af van die van een David Korten of een Noreena Hertz die hen afschilderen als machtige organisaties met relatief veel vrijheid om te handelen. Deze kijk verhult m.i. de aandrijverij vanuit het geld erachter dat die vrijheid beperkt. Ook de MNO’s zitten in het door kapitalen aangedreven keurslijf van moeten-groeien, van groeidwang. De context, waarbinnen ook zij moeten opereren, moet m.i. veranderen (vandaar dat mijn boek heet: The Economic Revolution - 1991) en dit wordt verhuld door hen die de MNO’s zoveel macht toekennen of de schuld van alles geven. De economische verwevenheid is ook enorm geworden. Een Deens dorp heeft een eigen windgenerator, maar zou die niet zelf kunnen maken. De onderdelen komen van heinde en ver. Nederland is een grootinvesteerder in de V.S. Dus een deel van de surplus-waarde van de arbeid van de Amerikaanse werkers komt in ons land terecht. Enz. Enz. The World is Flat. (Boek van Thomas Friedman.) Bekende regeringsleiders die de neoliberale visie en praktijk omhelsden (tamelijk begrijpelijk in mijn visie. Er was ook een peperdure wapenwedloop…) waren Reagan (V.S.) en Thatcher (U.K.).1 Reaganomics werd zelfs een term, en ook het Thatcherisme. Je rijk rekenen met te korte meetlatten, beperk de vakbondsmacht, milieu-wat-is-dat? en een te sociale politiek kweekt watjes. Doe mee aan de wereldhandel! Maar wel op onze termen. Onze kapitalen komen jullie ontginnen; pardon: beschaven. IMF, Wereldbank en WHO – ze werden allemaal in deze richting opgetuigd. Tevreden ontwikkelingslanden (vooral de elites daar?), maar ook vele huilende! Gebakken peren all over the world. We zien nu bij ons weer enig gejojo: eerst verzorgingsstaatpolitiek, dan rechts kabinet strenger, minder Rijnlands. Daarna weer een verschuiving naar links met meteen de waarschuwing vanuit de VVD: die gaan teveel uitgeven. De Waterlandstichting met Paul de Beer, Dick Pels c.s. schreef onlangs een sociaal-kapitalistisch manifest waarin gepleit wordt voor stevige herinstallatie van het Rijnlandse model. M.i. naïef, want geen oog voor de groeidwang en geen werkelijke temming van het Grote Geld, laat staan een bevrijding van de arbeid. (Mijn beknopte kritiek op het manifest bij mij op te vragen. Zo beknopt, vonden de Waterlanders, dat ze hem niet op hun website plaatsten… Smoes?) De kredietcrisis van 2007 liet iets zien van de enorme hoeveelheden geld die over de wereld heen en weer trekken en die zich geheel losgezongen hebben van de reële economie van productie en consumptie. In de financiële sfeer gaat vele malen meer geld om dan in de reële. Afsluitend: een heersende theorie of gedachtegoed is dat van de heersers. En dat niet alleen: het klopt met de harde werkelijkheid, hun harde werkelijkheid. Maar de werkelijke macht erachter wordt verdoezeld of niet gezien of normaal gevonden. Bijv. die groeidwang – komt niet voor in de boeken. Maar is mooi wel de daagse praktijk en ervaring van elke ondernemer! Er is dus een boel onthullends te doen. En moed gevend. Het komt neer – mijn stokpaardje - op een bevrijding van de ondernemer, de werknemer en de hele bedrijvigheid, de hele economie! Maar nu zitten we in een ander verhaal. Willem Hoogendijk
Februari 2007
Naschrift auteur: Bovenstaande is een wat haastig concept nog, met hulp van Kees Hudig, Geoffrey Whitehead’s Economics made simple, en Gilles Dostaler in een dossier van Le Monde Diplomatique.
1
Reagan: “De overheid is niet de oplossing maar het probleem.”
6
Bijlage
Klassiek-liberalisme Een voorvader van mij – hij was beheerder van een postkantoor - begon in de 19e eeuw een machinefabriek. Enkele familieleden en vrienden fourneerden het geld. Elke ochtend om 6 uur ging de eigenaar samen met zijn arbeiders op klompen de 'piep' in, zoals ze in Twente een fabriek - naar haar schoorsteenpijp - noemden. Zijn vrouw liep geregeld door de hallen, informeerde bij de werkers naar hun gezondheid en die van hun vrouw, naar de schoolprestaties van hun kinderen en gaf, waar mogelijk, raad. Het echtpaar en hun nazaten zetten goede woonwijken op voor hun mensen, met scholen en een gezondheidsdienst. Het werd een goed sociaal familiebedrijf. De socialist Ger Harmsen (was hoogleraar in Groningen) gaf er een ruim-voldoende aan. Een eeuw of zo later echter kwam het bedrijf, zoals dat vaak gaat in een kapitalistische groei-economie, aan de bank en moest het naar de beurs. Managers kwamen erin en de laatste Stork werd met een comfortabele handdruk de tennisbaan opgestuurd. Vele voorzieningen, die het bedrijf eerst zelf droeg, werden afgeschoven naar de staat, de overheid (die daarom zo'n grote overhead is geworden, wel moest worden…). De kapitaalverschaffers keken en kijken steeds meer naar het rendement op de korte termijn en oh wee als er ergens anders iets meer te maken is met hun geld… Dit verhaal is bedoeld als reactie op het wat rooskleurige en naïeve verhaal van Edwin van de Haar over het klassieke liberalisme, naar aanleiding van een boek over de econoom F. Hayek (Letter&Geest, Trouw 12 juni 2004). Tegenwoordig, met de ecologische crisis, die het draagvlak van elke economie aantast, het doorgeslagen individualisme en de algemene sociale desintegratie, moeten Hayek c.s., die het destijds goed bedoelden, heden echt kritischer beschouwd worden. De gemeenschap zou nu dringend veel meer sturing moeten geven aan de economie. Uiteraard zonder te vervallen in een, meestal ten onrechte communistisch genoemd, staatssocialisme. Willem Hoogendijk
19 juni 2004
Recente artikelen: - Kapitalisme, moraal en contouren… - Regionalisering als medicijn - Over mondialisering - Naar een economische verandering - Towards Global Convergence - Zinnig werk - Weg met de vrijheid Een aantal op www.aarde.org.
7