TIME2
Over he t i m p l e m e n t e r e n v a n v r oe g , m e er en bet e r E n g e l s i n h e t b a s i s on d e r w i j s
Afstudeerverslag Opleiding “Duurzaam en verbindend leiderschap” Mariëtte Landzaat
TIME2
Over he t i m p l e m e n t e r e n v a n v r oe g , m e er en bet e r E n g e l s i n h e t b a s i s on d e r w i j s
Afstudeerverslag Opleiding “Duurzaam en verbindend leiderschap” Mariëtte Landzaat van Almondepad 11 4818 RG Breda maart 2009 Begeleid door: Jacqueline Visser
Voorwoord Om te komen tot een keuze voor dit meesterwerkstuk heb ik me in eerste instantie laten leiden door de vraag wat op de Boemerang de hoogste prioriteit heeft. Waar zijn we de laatste maanden op school voornamelijk mee bezig geweest? Op de OBO academie werd meerdere malen gesproken over strategische keuzes, het investeren in mensen, de kwaliteit van het onderwijs, over duurzame ontwikkeling en dus over de vraag: waar worden de leerlingen uiteindelijk beter van? De keuze van de Boemerang om te komen tot meer, vroeger en beter Engels paste wat mij betreft precies bij bovengenoemde thema’s. Ik wilde dan ook niets liever dan hiermee zo snel mogelijk starten en er een groot succes van maken. Eigenlijk stond hiermee de conclusie voor mij al vast: het moet en zal en gaat lukken! Dat werd dus tevens mijn valkuil: alles wat in mijn straatje paste werd erbij gehaald en gewaardeerd. Een pas op de plaats maken was hierbij wel terecht en kritisch kijken was en blijft overigens nog steeds noodzakelijk. Dit was dan ook de eerste boodschap die ik meekreeg van mijn begeleidster, Jacqueline Visser, die ik hierbij hartelijk wil bedanken voor haar steun en goede adviezen. Daarnaast wil ik ook mijn duopartner en mededirecteur van de Boemerang, Ineke Roffel, bedanken voor alle keren dat zij voor mij de honneurs heeft waargenomen en voor alle tijd die ze daaraan heeft besteed, zodat ik voldoende tijd kreeg om aan dit stuk te werken. Ook wil ik mijn oud-collega en relatiemanager van Bazalt, Jan van Iwaarden, bedanken voor zijn tips, adviezen en ondersteuning. Verder hoop ik dat de leerkrachten van de Boemerang er niet teveel last van hebben gehad dat ik op school wel eens “niet met mijn hoofd erbij” rondliep. Tenslotte wil ik Peter Graafmans, algemeen directeur van de stichting OBO West-Brabant en tevens mijn opdrachtgever hierbij niet vergeten. Zonder zijn motivatie en ‘zachte dwang’ was ik waarschijnlijk nooit aan deze opleiding begonnen en dus ook niet aan het schrijven van dit meesterstuk. Ik hoop dan ook dat meerder OBO-scholen kunnen profiteren van deze scriptie, wanneer zij gekozen hebben voor vroegtijdig vreemde talenonderwijs of dit in de toekomst nog zullen gaan doen. Ik denk hierbij aan de Springplank in Fijnaart en eventueel de Rietgoor in Roosendaal: maak gebruik van elkaars expertise!
Mariëtte Landzaat, maart 2009
OBO Academie:
TIME2
ML
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
1
Inleiding Opzet
2
1.Wat is vvtoE? 1.1. VvtoE en Engels in het basisonderwijs 1.2. VvtoE op de Boemerang
4 4 6 8 10
2. Voorwaarden voor een succesvolle implementatie Samenvattend 3. De betekenis van de implementatie van vvtoE voor leerkrachten, schoolleider en organisatie 3.1. De leerkrachten 3.2. De schoolleider 3.3. De schoolorganisatie
11 11 12 14
4. Ervaringen op andere scholen 4.1. Keuze voor vvto 4.2. Vormgeving van vvto op de school 4.3. Invoering van vvto op de school 4.4. Effecten van de invoering van vvto 4.5. Samenvattend
15 15 15 16 17 18 19 19 19
5. Conclusies en aanbevelingen 5.1. Conclusies 5.1.1. Wat is vvtoE? Hoe wordt dit vormgegeven op de Boemerang? 5.1.2. Welke voorwaarden zijn nodig voor succesvolle implementatie? 5.1.3. Wat betekent de invoering van vvtoE voor de leerkrachten, de schoolleider en de organisatie? 5.2. Aanbevelingen 5.2.1. De leerkrachten 5.2.2. De schoolleider 5.2.3. De organisatie
19 20 21 21 22 23
Nawoord
25 26 27
Literatuurlijst Bijlage 1
OBO Academie:
TIME2
ML
Inleiding Zevenbergen heeft een vijftal basisscholen, waarvan drie katholieke en één pc school. De Boemerang is de enige openbare basisschool. Deze vijf scholen staan op niet al te grote afstand van elkaar. Drie bijzondere scholen zijn momenteel bezig met nieuwbouwplannen, waarmee Zevenbergen gaat beschikken over de eerste brede scholen. Deze scholen zijn door de gemeente Moerdijk allemaal aangemerkt als pilot Brede School binnen de projectgroep lokaal educatieve agenda. Omdat de vierde bijzondere school te maken kreeg met leegstand is ook deze toegevoegd aan het lijstje van pilotscholen binnen Zevenbergen voor fysiek brede schoolontwikkeling. Daardoor blijft De Boemerang over als enige niet brede school in Zevenbergen. Het spreekt voor zich dat de hierboven genoemde scholen een aanzienlijke concurrentie vormen voor de Boemerang. Natuurlijk kan de school samenwerkingsrelaties aangaan met andere instellingen, contacten leggen en uitbouwen met peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, activiteiten organiseren i.h.k.v. de verlengde schooldag op vlak van muziek, creativiteit, lezen/bibliotheek, etc. Hierin zal zij dan echter weinig onderscheidend zijn van de overige scholen die bovendien het voordeel hebben van een fysieke ruimte. Gelet op de landelijke tendens die een lichte terugloop laat zien van leerlingen in het basisonderwijs en gelet op de positie van de Boemerang in Zevenbergen, zal de Boemerang zich nog duidelijker moeten onderscheiden om de continuïteit van de school te waarborgen en minimaal het huidige leerlingenaantal te behouden.Bovenstaande geeft aan dat de school zich beter zal moeten profileren en positioneren ten opzichte van de andere basisscholen. De Boemerang is één van de 15 scholen van de stichting OBO (Openbaar Basisonderwijs) West-Brabant. Ook vanuit deze stichting kreeg de school het verzoek om een duidelijk profiel vast te stellen en de hoogst mogelijke kwaliteit na te streven. Dit werd dan ook de kernopdracht voor de schoolplanperiode 2007-2010. De pilotscholen Brede School vormen natuurlijk een enorme bedreiging, terwijl de Boemerang zeker ook een aantal sterke kanten heeft, m.n. de uitdagende leeromgeving, de laagdrempeligheid en het open karakter van de school, de aandacht voor zelfstandig werken, voor expressie en cultuur en voor ICT. In de discussie over de profilering binnen het team en de MR (Medezeggenschapsraad), die werd gevoerd in 2008, was het van belang dat nagegaan werd op welke onderdelen de school iets aan haar onderwijs kon toevoegen dat een meerwaarde had voor het kind. Dus niet een discussie of de school ook moest invoeren wat een andere school ook ingevoerd had om de concurrentie te kunnen aangaan. Bij het kiezen van veranderingen/verbeteringen zullen alle direct betrokkenen overtuigd moeten zijn dat datgene wat als verbetering gekozen wordt, overeenkomt met de ideeën van het team en de MR over wat een kind meegegeven wordt door de school voor de toekomst. Fullan en St.Germain (Passie en kracht in schoolontwikkeling, 2009) beschrijven het belang van deze diepere en morele betekenisgeving van een verandering. Dat morele doel is gericht op de toekomstige maatschappij waar het kind in gaat functioneren, maar ook op wat de leerkracht vindt wat een gewenste situatie voor dat kind zou moeten zijn. Aan de ene kant werd samen bepaald wat de krachtige punten van de school zijn om hieraan vast te houden en aan de andere kant “keken we om ons heen” en letten erop welke verbeteringen bij de school zouden passen en waar de maatschappij om vraagt. De vraag naar het morele doel van de verandering is een proces geweest waar het team en de MR van de Boemerang min of meer bewust mee bezig zijn geweest. Na meerdere teambijeenkomsten is uiteindelijk gekozen voor het vroegtijdig vreemde talenonderwijs Engels (vvtoE): het vergroot de kansen voor iedereen. Kennis van vreemde talen is voor een goed burgerschap onontbeerlijk. Op deze manier kan het onderwijs zoals Fullan zegt (2007) “een positieve invloed uitoefenen” op het leven van de leerlingen. Voor het schoolteam is dit een belangrijk moreel doel. VvtoE kreeg het meeste draagvlak vanuit het team en ook vanuit de MR werd positief geadviseerd. Eind schooljaar 2007-2008 werd besloten om te kiezen voor een verantwoorde invoering van vvtoE. Bij de overweging speelden de volgende factoren een rol: •
Een echt goede beheersing van het Engels vergroot de wereld en daarmee de kansen van ieder kind letterlijk en figuurlijk. De voortschrijdende globalisering onderschrijft het grote belang van beter onderwijs Engels. Kinderen komen via internet, de computer en de televisie veel vaker in aanraking met andere talen dan vroeger het geval was. De digitale revolutie doet zich in toenemende mate gelden: wereldwijd is Engels dé digitale taal. De wereld wordt kleiner door de vele mogelijkheden van wereldwijde communicatie.
OBO Academie:
TIME2
ML
•
•
•
•
“Jong geleerd is oud gedaan” luidt het bekende spreekwoord en dat geldt zeker voor het leren van een vreemde taal. Het vermogen van kinderen om spontaan een vreemde taal te leren is het grootst bij jonge kinderen. Spelenderwijs ontwikkelen jonge kinderen een woordenschat, leren ze communiceren en ontwikkelen ze een juiste uitspraak. Of het nu gaat om woordjes, het gebruik van onderliggende taalregels of uitspraak: jonge kinderen maken zich letterlijk spelenderwijs de talen eigen die ze om zich heen horen (Goorhuis-Brouwer, 2005). Daarom heeft de Boemerang gekozen voor invoering van het Engels vanaf de groepen 1/2. Edelenbos (2003, p.20) zegt hierover: “Aan het begin van de basisschool zijn leerlingen onbevangen in de omgang met een andere taal die nog niet de “status” van een vreemde taal heeft. Het is een taal zoals de moedertaal, alleen met andere geluiden, andere woorden en een andere woordvolgorde. Ze gaan daar heel natuurlijk mee om, op dezelfde manier als met hun moedertaal. Jonge kinderen beleven plezier aan praten, ze zijn bereid tot imitatie en durven fouten te maken”. Deze creatieve onbekommerdheid gaat echter meestal in de loop van de schoolcarrière verloren. Het lijkt dus gunstig om vroeg te beginnen. Het bieden van een goede voorbereiding of aansluiting op een vervolgopleiding is ook een reden om te kiezen voor vvtoE. Het voorgezet onderwijs in de regio anticipeert al geruime tijd op deze ontwikkeling door steeds meer al vanaf de brugklas tweetalig onderwijs aan te bieden. Zo startte het Stedelijk Gymnasium in Breda met “Cambridge” brugklassen, waar leerlingen meer uren Engels aangeboden krijgen en op een hoger niveau om in het derde jaar een Cambridge certificaat te kunnen halen. Door het grote aantal aanmeldingen worden leerlingen eerst getoetst op hun vaardigheden Engels om de school de mogelijkheid te geven tot selectie. Ook het Jan Tinbergen College in Roosendaal heeft sinds enkele jaren tweetalige brugklassen De Boemerang speelt hierop met vvtoE in met als uiteindelijk doel om leerlingen te laten doorstromen die een (heel) stuk beter zijn in Engels dan brugklassers die het gewone programma op de basisschool hebben gehad. Dit vergroot immers hun kansen! Van belang is hierbij wel het opbouwen en ontwikkelen van een doorgaande lijn in samenwerking met het voorgezet onderwijs. Begrip voor andere talen en culturen: het op jonge leeftijd leren van een vreemde taal verhoogt het bewustzijn van kinderen voor culturele diversiteit. Vvto zorgt voor meer begrip voor kinderen die een andere taal als eerste taal hebben. Kinderen leren andere mensen en landen beter kennen, doordat ze de taal verstaan en spreken. Het bereidt kinderen voor op een meer internationale samenleving (Europees Platform 2005). De Boemerang wil zich onderwijsinhoudelijk profileren door middel van vvtoE ten opzichte van de overige basisscholen in Zevenbergen om de continuïteit van de school te waarborgen. Er moet een duidelijk herkenbaar beeld ontstaan dat positief afwijkt van de andere basisscholen met als minimale doelstelling het huidige aantal leerlingen te behouden en mogelijk een toename te realiseren van 5 %.
Vanuit de keuze die de school heeft gemaakt kwam vanzelfsprekend de volgende vraag naar boven: En hoe nu verder? Verandering van onderwijs is nooit simpel, maar altijd complex. Er is een veelheid aan factoren die van invloed is op het welslagen of mislukken van de implementatie. Vandaar uit is de volgende onderzoeksvraag voor de Boemerang ontstaan: Hoe kan vvtoE (vroegtijdig vreemde talen onderwijs Engels) succesvol en verantwoord worden geïmplementeerd op de Boemerang? Om hierop een antwoord te kunnen geven worden de onderliggende deelvragen onderzocht: 1. Wat wordt verstaan onder vroegtijdig vreemde talen onderwijs? Hoe wordt dit vormgegeven op de Boemerang? 2. Welke (rand)voorwaarden zijn nodig voor een succesvolle implementatie? 3. Wat betekent de invoering van vvtoE voor de leerkrachten, de schoolleider en de organisatie? 4. Wat kunnen we leren van ervaringen van andere scholen die met de invoering van vvtoE bezig zijn? (Welke factoren bepalen de kans op succes of falen?)
Opzet In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd wat er nu eigenlijk verstaan wordt onder vvtoE en wat het verschil is met Eibo (Engels in het basisonderwijs). Daarna volgt een beschrijving op welke manier de Boemerang vvtoE wil gaan vormgeven. Vanuit de literatuur is onderzocht welke (rand)voorwaarden nodig zijn voor een succesvolle implementatie. Dit wordt weergegeven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt vanuit deze theorie de vertaalslag gemaakt naar de praktijk: wat betekent invoering van vvtoE dan voor de leerkrachten, de schoolleider en de organisatie. De ervaringen van andere scholen zijn verwerkt in hoofdstuk 4 en samengevat onder succes- en faalfactoren. In het laatste hoofdstuk staat een weergave van de conclusies en aanbevelingen. In het laatste hoofdstuk staat een weergave van de conclusies en aanbevelingen.
OBO Academie:
TIME2
ML
1. Wat is vvtoE? 1.1. VvtoE en Engels in het basisonderwijs Sinds 1986 is Engels een verplicht vak in groep 7 en 8 van het basisonderwijs onder de afkorting Eibo (Engels in het basisonderwijs). In 2006 zijn de volgende kerndoelen voor Engels geformuleerd, waaraan de basisscholen in Nederland in ieder geval moeten voldoen: 13. De leerlingen leren informatie te verwerven uit eenvoudige gesproken en geschreven Engelse teksten. 14. De leerlingen leren in het Engels informatie te vragen of te geven over eenvoudige onderwerpen en zij ontwikkelen een attitude waarbij zij zich durven uit te drukken in die taal. 15. De leerlingen leren de schrijfwijze van enkele eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen. 16. De leerlingen leren om woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden op te zoeken m.b.v. het woordenboek. (Uit het Kerndoelenboekje, ministerie van OCW, 2006) Deze kerndoelen zijn weinig specifiek. Het zijn streefdoelen: ze geven een inspanningsverplichting voor de school aan. Het zijn geen minimale eindtermen waaraan alle leerlingen moeten voldoen. Eibo wordt niet getoetst via een verplichte eindtoets. Ook de inspectie controleert niet of Engels als verplicht vak wordt gegeven en of de kerndoelen worden gehaald. Er volgen geen sancties als een school structureel geen Engels geeft (Bodde-Alderlieste, 2007). Veel scholen geven om die reden geen prioriteit aan het vak. Wel bood de minister met de nieuwe kerndoelen scholen de mogelijkheid om al vanaf groep 5 Engels te geven, in navolging van Europese afspraken. Wat bedoelen we nu precies met vroegtijdig vreemdetalenonderwijs? Deelder, werkzaam als medewerker internationalisering bij het Europees Platform, dat is belast met de coördinatie van vvto in Nederland, en Maljers, hoofd van de Haagse vestiging van het Europees Platform geven hiervoor de volgende definitie: “Met vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) wordt in feite bedoeld dat basisscholen iets anders of meer doen dan het verplichte Eibo. Het kan gaan om extra uren Engels of over Engels waar de leerkrachten eerder mee beginnen, bijvoorbeeld al in groep 1 of groep 5. Naast Engels kunnen scholen er ook voor kiezen om vvto Duits of Frans aan te bieden. Hoe dit vvto vormt krijgt verschilt per school. Het aantal uren vvto dat per week aangeboden wordt, is ook schoolgebonden. De beslissing van het aantal minuten hangt af van verschillende factoren: wat is haalbaar voor de school, wat wil de school de leerlingen bieden en wat zijn de doelen van het programma” (Early English: a good start p.22-23, 2007). Het begrip vvto wordt nogal eens verward met tweetalig onderwijs (tto). Tto houdt in dat twee verschillende talen als instructietaal worden gebruikt, waarbij beide talen in principe evenveel gebruikt worden. Dat wil zeggen dat het Nederlands voor 50% van de schooltijd voertaal is en de andere taal voor de overige 50%. Tweetalig onderwijs heeft in Nederland een vaste plek verworven in met name het voortgezet onderwijs (Deelder & Maljers, 2007). Vvto Engels is volop in ontwikkeling. Dit houdt in dat er verschillend wordt gedacht over aspecten van dit programma en over de manier waarop vvtoE kan worden ingevoerd. VvtoE is dus niet precies gedefinieerd. Daarnaast is ook Eibo in ontwikkeling. Soms zijn de verschillen tussen Eibo en vvtoE niet altijd even duidelijk. Als de minister in het kader van het nieuwe Eibo scholen uitnodigt om eerder dan in groep 7 activiteiten in het Engels aan te bieden, en waar mogelijk in samenhang met andere vakken, dan gaat dat veel lijken op wat nu onder vvtoE wordt verstaan. Engels kan nl. als vak worden aangeboden, maar ook via (gedeeltelijke) onderdompeling of CLIL (Content and Language Integrated Learning). Onderdompeling wil zeggen dat leerlingen ondergedompeld worden in de vreemde taal. De vreemde taal wordt als middel gebruikt om andere vakken te leren. CLIL wil zeggen dat de vreemde taal wordt aangeleerd via (vak)inhoud, waarbij kennis van de doeltaal en ook de culturele informatie van belang worden geacht (Deelder & Maljers, 2007). CLIL is bedoeld om leerlingen Engels te laten gebruiken in andere onderdelen van het reguliere schoolprogramma, zodat naast de inhoud (content) ook gewerkt wordt aan verankering en uitbreiding van de Engelse taalvaardigheid.
OBO Academie:
TIME2
ML
Er is de laatste 5 jaar wel een duidelijke toename te zien in de belangstelling van scholen om eerder met Engels te beginnen dan in groep 7. Dit is een autonome ontwikkeling in het onderwijsveld: zonder dat het van ‘bovenaf’ wordt opgelegd breidt het vvto zich steeds verder spontaan uit, geïnitieerd vanuit scholen of ouders. Een argument dat steeds vaker wordt gehoord is dat scholen de kwaliteit van Eibo willen verbeteren door eerder te beginnen. De aanname hierbij is dat meer tijd tot een groter resultaat leidt. Of dat ook werkelijk zo is, is niet terug te vinden in de beschikbare onderzoeksliteratuur. Kinderen die de laatste jaren vanaf groep 1 gestart zijn met vvtoE hebben simpelweg de gehele basisschool nog niet doorlopen, dus de resultaten laten nog even op zich wachten. Bovendien is het effect van vvtoE ook heel moeilijk te meten omdat ook andere factoren hierbij een rol spelen, zoals het opleidingsniveau en de taalvaardigheid van de ouders, de kwaliteit van onderwijs, schoolkenmerken, klassensamenstelling, etc. Wel is er onderzoek gedaan naar vvtoE. Goorhuis-Brouwer en De Bot onderzochten of vvto effectief is voor de ontwikkeling van beide talen (moedertaal en vreemde taal), of vvto een negatief effect heeft op het Nederlands, en of vvto geschikt is voor alle kinderen. Zij hebben dit gedaan met de Reynell test, een gangbaar instrument om taalbegrip van kinderen tussen 1,2 en 6,3 jaar oud te meten. De eerste resultaten zijn inmiddels bekend en kunnen als volgt worden samengevat: “Het krijgen van vvto gaat niet ten koste van de Nederlandse taalontwikkeling. Taalzwakke kinderen wijken niet af in hun ontwikkeling van leerlingen met een hogere score. Leerlingen met een niet-Nederlandse taalachtergrond wijken niet significant af van de rest van de groep. Zij maken over het algemeen een versnelde ontwikkeling door die ervoor zorgt dat ze bij het tweede meetmoment nauwelijks meer afwijken van de rest van de groep” (Goorhuis-Brouwer & De Bot, 2005). Hierbij moet worden opgemerkt dat de aantallen geteste leerlingen niet groot waren, slechts 88 leerlingen deden mee. Bovendien had het onderzoek alleen betrekking op leerlingen uit de eerste twee groepen van het basisonderwijs. De effecten op latere leeftijd zijn nog niet bekend. In een vervolgonderzoek zal een groter aantal scholen betrokken worden om de validiteit van de gegevens en de generaliseerbaarheid van de uitkomsten te vergroten. De bevindingen zijn wel in overeenstemming met gegevens uit buitenlands onderzoek naar verschillende vormen van vvto zoals dat in landen als Duitsland, Luxemburg en Canada is uitgevoerd (Herder & De Bot, 2005). Een ander internationaal onderzoeksproject, dat nog steeds loopt, is ’Early Language Learning in Europe’ (ELLiE). De onderzoeksvragen richten zich o.a. op de manier waarop een vreemde taal al vroeg in het basisonderwijs kan worden onderwezen en hoe gemotiveerd leerlingen zijn om een andere taal te leren. Behalve zes scholen in Nederland, nemen ook enkele scholen uit Spanje, Engeland, Italië, Zweden, Polen en Kroatië deel aan het onderzoek. In totaal zijn er ongeveer 1200 leerlingen bij betrokken. In Nederland wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van het Expertisecentrum Nederlands van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het internationale project volgt het vroeg vreemdetalenonderwijs in de projectscholen gedurende drie achtereenvolgende jaren. Door de combinatie van beschrijvingen uit de diverse landen wordt inzicht gekregen in de factoren die van belang zijn voor het verloop van het onderwijs en de motivatie van de leerlingen. Daarmee ontstaat er meer zicht op het proces van vroege vreemdetaalverwerving. De eerste onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in december 2008 en geven tussentijdse resultaten over 2007-2008 (Evener, 2008). De belangrijkste hiervan zijn: • • • •
Kinderen kunnen een goede inschatting geven van hun taalvaardigheid en hun vooruitgang in de vreemde taal; Schooldirecties, leerkrachten en ouders van de projectscholen ondersteunen de vroege introductie van vreemdetalenonderwijs positief en zien de vroege start als een belangrijke factor in de leeropbrengsten bij de kinderen; Een positieve omgeving, toegang tot een breed scala aan materialen en media, en actieve betrokkenheid in taalactiviteiten dragen gunstig bij aan de vooruitgang en de motivatie van de kinderen; Qua onderwijsaanpak benadrukken de lesactiviteiten sterk de mondelinge taalontwikkeling.
OBO Academie:
TIME2
ML
1.2. VvtoE op de Boemerang De Boemerang laat zich bij de implementatie begeleiden door Early Bird, een expertisecentrum dat scholen ondersteunt bij de invoering van vvtoE. Dit centrum heeft binnen de gemeente Rotterdam ruime ervaring met ‘begeleiding op maat’ bij het invoeren van ‘meer, beter en vroeger Engels’ op scholen van de Stichting BOOR (Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam). Inmiddels beperkt de ondersteuning door Early Bird zich niet langer tot de scholen van de gemeente Rotterdam maar is het nu voor elke basisschool mogelijk om zich te laten ondersteunen bij de implementatie van vvtoE. Early Bird werkt nauw samen met de Hogeschool Rotterdam en ROC Zadkine op het gebied van opleiding en begeleiding. VvtoE wordt gezien als een integraal onderdeel van het schoolprogramma en wel in een tweetal opzichten. Ten eerste kan door intensivering een positief effect verwacht worden op de taalontwikkeling in algemene zin. Ten tweede is het beter in het programma vvtoE aan te sluiten op onderwerpen die al op het schoolprogramma staan. Zo wordt taal met inhoud geïntegreerd. Content and Language Integrated Learning (CLIL), zoals hierboven beschreven, is een zeer productieve werkvorm gebleken. In overleg met Early Bird en het team is gekozen voor een geleidelijke invoering van vvtoE en is er een meerjarentraject ontwikkeld. Het is de bedoeling om dit schooljaar te starten in de groepen 1/2 vanaf januari 2009. Tegelijkertijd starten ook de groepen 7 en 8 volgens de richtlijnen van Early Bird. Omdat Engels in deze twee groepen toch al deel uitmaakt van het lesrooster komt het er dan niet als extra vak bij. Groepen 1/2 : In deze groepen richt de Boemerang zich vooral op luister- en spreekvaardigheden. Lees- en schrijfvaardigheden worden vanaf de bovenbouw geleidelijk belangrijker. De onderwerpkeuze wordt in belangrijke mate bepaald door het huidige schoolprogramma, de thema’s die op dat moment aan de orde zijn, aangevuld met onderwerpen uit de methode Fun English, een 100% Engelstalige methode die speciaal geschreven is voor basisonderwijs in niet-Engelstalige landen. De verwachting voor de groepen 1/2 is dat het meeste effect wordt bereikt met 3 u. per week. Omdat de groepen maar 4 dagen per week op school zijn is dat wel erg veel. Een mogelijkheid is 2 x 45 min.: bv. eerst in de kring en daarna in de ‘English corner’, een speciaal daarvoor ingerichte hoek met Engelse boekjes, materialen, puzzels, werkbladen, etc. Een andere mogelijkheid is 4 x ½ u. aan het begin van de ochtend of de middag. Hierin is geen keuze vooraf gemaakt en mogen leerkrachten experimenteren, als het maar vaste momenten zijn waarop met behulp van poppen Engels gesproken wordt. Eind april 2009 worden hierover nadere afspraken gemaakt. Ook een spelles kan in het Engels gegeven worden en natuurlijk muziek. Na de kerstvakantie wordt meteen gestart met het thema “Engels” en worden de poppen Chocolate en Banana uit de methode geïntroduceerd in de groep. Groepen 7 en 8: Leerlingen in deze groepen gaan vanaf januari 2009 werken met de methode Backpack, minimaal één uur per week. Deze methode integreert Engels als formeel vak met CLIL. Backpack heeft voldoende materiaal voor uitbouw naar de overige lessen. In groep 8 kan na de Cito Eindtoets één uur extra worden ingezet om leerlingen op een hoger plan te trekken (bv. 2 x 1u.) Ook is het wenselijk om een les in het Engels te geven, bv. gym of muziek. Het dragen van een bolhoed geeft aan wanneer de leerkracht alleen maar Engels spreekt én verstaat. Van bovengenoemde methoden zijn voor elke leergang ook de steunmaterialen aanwezig. Dat zijn flitskaarten, dvd’s, posters, een aantal werkboeken, etc. Omdat een goede taalklankomgeving een belangrijk element is van vvtoE gaat de school bekijken hoe gewerkt kan worden aan de invoering van digitale werkvormen voor vvtoE. Het gebruik van ICT is van groot belang omdat de school voorlopig niet kan beschikken over een native speaker, een leerkracht of onderwijsassistent die Engels als moedertaal heeft. ICT is in de bovenbouw ook belangrijk voor het omgaan met internationaliseringsprogramma’s, die de school de mogelijkheid bieden om internationale contacten met buitenlandse scholen aan te gaan. Door email, chatten en skype kunnen kinderen communiceren met elkaar. Alle leerkrachten worden ondersteund door een coach vanuit Early Bird. Zij geeft een aantal voorbeeldlessen, bezoekt alle klassen en bespreekt en evalueert met de betreffende leerkrachten het hele proces.
OBO Academie:
TIME2
ML
Het meerjarenperspectief: Er is een beleidsplan aanwezig dat op vaste momenten geëvalueerd en bijgesteld kan worden. Zo wil de Boemerang in 4 jaar een aantal stappen zetten om uiteindelijk te komen tot een inbedding van vvtoE in het onderwijs. In grote lijnen zien de plannen er voor de komende jaren als volgt uit: november 2008: jan. 2009: jan-juni 2009: 5 maart 2009: september 2009: 2009-2010: jan.2010: 2010-2011: 2011-2012: 2012:
coach geeft een aantal voorbeeldlessen in de groepen 1/2, 7 en 8. start van de implementatie met een Engelse projectweek voor alle groepen start teamscholing in taalvaardigheid Engels en didactiek studiemiddag: workshops digitale didactiek en storytelling start met implementatie in de groepen 3 en 6 informatie-avond voor ouders start Engelse vakleerkracht één dag per week (optie) vervolg teamscholing in Engelse taalvaardigheid en didactiek start lio-er met minor Engels (optie) implementatie groepen 4 en 5 de leerlijn evalueren: het niveau wordt anders, wat kan/moet aangepast worden. de Boemerang een officiële Early Bird school.
Het uiteindelijk doel is om na ongeveer 4 jaar een officiële Early Bird school te worden. Ter verkrijging van het kwaliteitslabel Early Bird en om als zodanig te worden gecertificeerd, dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Er is daartoe een meetinstrument, de zgn. Kijkwijzer Early Bird, ontwikkeld die gebaseerd is op onderstaande punten: • • • • • • •
In elke groep wordt Engels gegeven, min. 60 min. per week. Als Engels is ingevoerd, is er sprake van een ononderbroken leerlijn. Engels is ook de doel- en voertaal voor CLIL. CLIL is bedoeld om leerlingen Engels te laten gebruiken in andere onderdelen van het reguliere schoolprogramma. CLIL wordt in de bovenbouw ingevoerd náást het vak Engels. De wekelijkse onderwijstijd voor deze groepen neemt dan toe tot tenminste 120 min. per week. Het programma Engels maakt integraal deel uit van het taalbeleid en van het schoolprogramma en is als zodanig ook in de schoolgids en overige schoolinformatie te vinden. Leerkrachten beheersen het Engels op voldoende niveau en beschikken over didactische vaardigheden om de lessen en activiteiten op adequate manier te verzorgen. De school organiseert internationale activiteiten waarbij Engels de voertaal is.
Voor de periode tot medio 2012 heeft de Boemerang de volgende beleidsvoornemens: • • • • • • • • •
Scholing voor alle leerkrachten om vvtoE op de juiste wijze te kunnen invoeren. Een taalvaardigheid Engels op voldoende niveau voor het hele team. Een uitgewerkt leerplan vvtoE voor alle groepen van de school. Een goede voorlichting aan ouders en de buurt. Zorg dragen voor een PR campagne via website, nieuwsbrieven , krant etc. bij de start van de lessen vvtoE, maar ook in de vervolgperiode. Een passend systeem voor monitoring en verslaggeving van de vorderingen van vvtoE. Voldoen aan de eisen van de Kijkwijzer van Early Bird om erkend te worden als een officiële Early Bird school. Afspraken maken met de scholen van het voortgezet onderwijs om de doorgaande lijn te garanderen. Reserveren van voldoende structurele financiële middelen om invoering mogelijk te maken.
OBO Academie:
TIME2
ML
2. Voorwaarden voor een succesvolle implementatie Het implementeren van een verandering is een hele uitdaging. Het lijkt wel of er een wereld van theorie is en een wereld van praktijk, die moeilijk met elkaar te verbinden zijn. Doorgaans kan er zonder al te veel moeite worden aangegeven wat er moet veranderen en welke resultaten we daarbij willen bereiken. Minder aandacht wordt besteed aan hoe we het veranderingsproces willen inrichten: op welke wijze we eenieder in de praktijk betrokken en medeverantwoordelijk kunnen maken, en hoe we om moeten gaan met obstakels en belemmeringen die we tijdens dit proces tegen kunnen komen. Daardoor worden goede initiatieven soms vroegtijdig afgebroken of proberen we een half geïmplementeerde innovatie te consolideren, wat uiteindelijk meer leidt tot demotivatie dan inspiratie. Volgens Fullan en St.Germain (2009) kunnen we gebruik maken van de kennis van verandermanagement en succesfactoren en hiermee een duurzame organisatieontwikkeling creëren binnen ons onderwijssysteem. Bij een goede schoolontwikkeling gaat het vooral om het vormgeven van een verbetercultuur (sociale verbondenheid en betrokkenheid bij continue persoonlijke groei en schoolontwikkeling) voor de hele school, het verbeteren van het onderwijs in de klas en het creëren van duurzame passie en betrokkenheid van de professionals. Scholen ontwikkelen zich het beste wanneer de mensen daarbinnen bereid zijn om zich af te vragen hoe zij het leren van de leerlingen tot z’n recht laten komen in alle aspecten van de dagelijkse gang van zaken op school (Fullan & St.Germain, 2009). ‘Kennis van veranderen’ wordt in dit verband gezien als het begrijpen van, en inzicht hebben in veranderingsprocessen, en de krachten en succesfactoren die van invloed zijn op verandering in de praktijk. Natuurlijk is dit geen garantie tot succes, maar het ontbreken ervan zorgt zeker voor mislukking. Bij deze veranderkennis zijn volgens Fullan en St.Germain (2009) zes principes van belang (zie figuur 1):
Figuur 1:verandergereedschap (Fullan & St.Germain, 2009)
OBO Academie:
TIME2
ML
1. Het morele doelbewustzijn: Het verlangen naar verbetering van de samenleving d.m.v. het verbeteren van het onderwijs en daarmee het leren van alle burgers. In het onderwijs betekent dit dat we m.b.t. de leerprestaties van de kinderen de lat hoger leggen en de verschillen die er tussen prestaties van kinderen zijn kleiner maken. Dit verbetert immers de economische situatie en het welzijn van de burgers. Het morele doelbewustzijn richt zich ook op hoe mensen met elkaar omgaan: aardig voor elkaar, maar met uitgesproken verwachtingen het beter te doen om uiteindelijk bij te dragen aan de verbetering van de maatschappelijke omgeving. Morele doelen en duurzaam succes van organisaties zijn van elkaar afhankelijk. 2. Het opbouwen van meer capaciteit: Dit omvat in ieder geval: • de collectieve ontwikkeling van nieuwe kennis, vaardigheden en competenties • nieuwe middelen (in de vorm van tijd, ideeën en materialen) • een nieuwe gezamenlijke identiteit en de motivatie om samen verder te werken aan een grotere verandering. Leren van elkaar en er langzaam steeds meer vanaf weten. Nieuwe capaciteiten kunnen ook ingebracht worden op lokaal, bovenschools, regionaal en landelijk niveau in de vorm van training, advies, begeleiding, etc. Dit vraagt dus een nieuwe manier van samenwerken die verder gaat dan samenwerking binnen de eigen organisatie. 3. Inzicht in het veranderingsproces: Veranderingsprocessen zijn lastig en kunnen in veel situaties tot een gevoel van onmacht en frustratie leiden. Het werkt het beste om met 5 inzichten in het veranderingsproces rekening te houden: • Strategisch handelen (versus strategie bepalen): het werken met veranderingsplannen moet een proces zijn van goed bijhouden wat er gebeurt, ervan leren en vervolgens verfijnen of bijstellen van de doelen en acties. Dit belang van strategisch handelen vinden we ook terug bij Mintzberg (2004). Hij stelt daarin dat strategie een interactief proces is. Strategen moeten betrokken zijn bij wat er gebeurt, zij moeten observeren en luisteren, reageren en het plan verfijnen. • Pressure & support: onder druk zetten én ondersteunen. Het uitoefenen van druk op de daadwerkelijke uitvoering van de veranderafspraken en het aanbieden en organiseren van hulp en ondersteuning bij het realiseren van de veranderingen in de praktijk. Hierbij kan gedacht worden aan het ontwikkelen van nieuwe competenties, toegang tot nieuwe ideeën, meer tijd voor leren en samenwerken. Hoe meer die druk en ondersteuning op elkaar aansluiten, hoe effectiever het veranderingsproces wordt. Evenwichtige druk en ondersteuning zijn noodzakelijk voor het met passie en kracht werken aan schoolontwikkeling. Het is van belang dat de betrokkenen accepteren dat dit gebeurt en het zelfs noodzakelijk gaan vinden. Hiermee wordt interne verantwoordelijkheid ontwikkeld. • Het derde inzicht in het veranderingsproces is weten dat alle succesvolle scholen in het proces een ‘implementatiedip’ ervaren. Dat is een terugval in prestatie en vertrouwen, wanneer men geconfronteerd wordt met een innovatie waarvoor nieuwe vaardigheden en inzichten vereist zijn. Door ons bewust te zijn van dat probleem kunnen we strategieën gebruiken om de dip te beperken in tijd. Dit vraagt effectieve leiders die zich kunnen inleven in het implementatieproces, die weten dat verandering een proces is en geen gebeurtenis. Zij hebben aandacht voor hun mensen, richten zich op het ontwikkelen van emotionele banden en bouwen aan relaties. De nadruk ligt op begrip en inzicht in plaats van op actiestappen. Niet datgene wat op papier staat telt, maar wat leeft in de harten en gedachten van de medewerkers van de organisatie. • Angst voor verandering: vanaf de start moeten beseffen dat de verliezen aan het begin van het proces specifiek en tastbaar zijn (het is duidelijk wat we achter ons laten), terwijl de winst nog theoretisch en ver weg is. Bovendien heeft niet iedereen er vertrouwen in dat de winst ook daadwerkelijk zal worden behaald. Black en Gregersen (2002, p.70) zeggen hierover: ”Hoe duidelijker de nieuwe visie is, hoe gemakkelijker mensen kunnen onderscheiden op welke specifieke onderdelen ze niet competent zijn en zullen falen. Velen zijn liever competent in een verouderde werkwijze dan incompetent in de nieuwe, juiste aanpak”. Duidelijke en inspirerende visies zijn niet voldoende: mensen hebben nieuwe ervaringen en reflectief leren nodig om vaardig te worden en zich prettig te voelen bij de nieuwe aanpak. • Vasthoudend zijn én veerkrachtig: dat wordt vereist van de schoolleider om onvermijdelijke uitdagingen het hoofd te bieden en om door te gaan ondanks tegenslagen. Daarnaast vraagt het de flexibiliteit om door aanpassing en het oplossen van problemen nieuwe ideeën in te passen in het eerder vastgestelde plan.
OBO Academie:
TIME2
ML
4. Ontwikkeling van een samen-leren-cultuur: Deze cultuur omvat een hele reeks strategieën die zó zijn ontworpen dat mensen van elkaar kunnen leren (de kennisdimensie) en zich collectief kunnen inzetten voor de verbetering (de emotionele dimensie). Strategieën om van elkaar te leren zijn onder meer: • de ontwikkeling van professionele leergemeenschappen • het leren van andere scholen, bovenschools, regionaal of anders. Een cultuur die verschillen accepteert en continu kennis opbouwt en toetst aan meetbare resultaten en waarin iedereen beseft dat ook uit balans zijn een leermoment kan zijn. Leren van collega’s die verder zijn met de implementatie van nieuwe ideeën. Het uitwisselen van kennis, inzicht, ervaring en het ontstaan van een gezamenlijke identiteit zijn sterke krachten voor positieve verandering. Pfeffer en Sutton (2000 p.27) bevestigen deze conclusie. Zij stellen dat we meer van het proces van het verwerven van nieuwe kennis moeten ‘inbedden’ in de feitelijke uitvoering van de taak en minder in formele trainingsprogramma’s die vaak niet doeltreffend zijn. 5. Ontwikkeling van een evaluatiecultuur: Daadwerkelijk uitzoeken in welke mate ingevoerde veranderingen effect hebben, hoe ze verlopen, wat mensen ervan vinden, enz. Het gaat vooral om het begrijpen wat we met elkaar hebben geleerd. Meten om te leren omvat: het verzamelen van gegevens over het leren van de leerling, het analyseren van deze gegevens en het op basis daarvan ontwikkelen van actieplannen om verbeteringen aan te brengen. De prestaties worden duidelijk aangegeven en besproken met ouders en externe groepen. De digitale techniek maakt het mogelijk om deze gegevens constant in te zien en te analyseren. 6. Gericht zijn op medeverantwoordelijkheid van de verandering: Kennis van verandering bestaat uit het weten wat voor soort leiderschap het beste is om leiding te geven aan verandering die echt resultaat heeft. Deze kennis leert ons zoeken naar degenen die echt iets voor elkaar kunnen krijgen: mensen die het vermogen hebben om voortdurend leiderschap in anderen te ontwikkelen. Mintzberg (2004 p.16) stelt hetzelfde: “Succesvol management gaat niet over het eigen succes, maar over het aanmoedigen van succes bij anderen” en (p.38) “Hoewel managers besluiten moeten nemen, is het van veel groter belang wat ze doen om de besluitvormingscapaciteiten van anderen te verbeteren”. De ultieme bijdrage van leiderschap is derhalve het ontwikkelen van nieuwe leiders die de organisatie verder kunnen helpen nadat de leider zelf weg is. Het bewijs van goed leiderschap is geleverd wanneer mensen vanuit motivatie en betrokkenheid energiek aan de slag gaan om dingen te verbeteren. Dan gaat het niet alleen om individuele betrokkenheid, maar bovenal om het mobiliseren van de groep. Effectieve leiders geven mensen onder alle omstandigheden het gevoel dat zelfs de moeilijkste problemen op een productieve wijze aangepakt kunnen worden. Ze zijn altijd hoopvol, stralen een gevoel van optimisme uit en geven het streven naar hogere doelen nooit op. Deze persoonlijke karaktereigenschappen omschrijft Fullan (2007) als: energie, enthousiasme en hoop. Alles draait om de noodzaak om mensen binnen de school enthousiast te maken en hen het vertrouwen te geven dat de organisatie werkelijk iets kan betekenen in het leven van anderen. Het is belangrijk om mensen te laten voelen dat zij deel uitmaken van een succesverhaal. Dit geeft een gevoel van trots en voldoening.
Samenvattend Bij het implementeren van een verandering speelt de betrokkenheid van leerkrachten een grote rol. De mate waarin zij zich eigenaar voelen van de verandering bepaalt in hoge mate hun motivatie. Kennis van de verandering kan worden gebruikt om passie en kracht te stimuleren en vorm te geven. Daarbij gaat het om de volgende principes: • • • • • •
Het morele doelbewustzijn: In het besluitvormingproces is dit aan de orde geweest en tijdens de implementatie zal dit steeds weer gecommuniceerd moeten worden. Het opbouwen van capaciteit van de leerkrachten, wat plaats kan vinden door middel van nascholing, intervisie en bezoeken aan andere scholen. Hierop wordt nader ingegaan in het volgende hoofdstuk. Inzicht in het veranderingsproces. De schoolleider speelt hierbij een belangrijke rol. Wat dit betekent voor de schoolleider staat in het volgend hoofdstuk. Ontwikkeling van een samen-leren-cultuur: het creëren van een optimale verbetercultuur. Dit kan door middel van professionele leergemeenschappen waarin leerkrachten kennis, inzicht en ervaring uitwisselen: leren van en met elkaar. Ontwikkeling van een evaluatiecultuur: het verzamelen van gegevens over het leren van de leerling, deze analyseren en op basis daarvan verbeteringen aanbrengen . Medeverantwoordelijkheid voor de verandering: schoolleiders die het vermogen hebben om voortdurend leiderschap in anderen te ontwikkelen geven leiding aan een verandering die echt resultaat heeft.
OBO Academie:
TIME2
10
ML
3. De betekenis van de implementatie van vvtoE voor leerkrachten, schoolleider en organisatie In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de vertaalslag van de theorie naar de praktijk: het verandergereedschap van Fullan gebruiken om met passie en kracht te werken aan de implementatie van vvtoE.
3.1. De leerkrachten Het implementeren van vvtoE betekent in de eerste plaats voor de leerkrachten, die bij de primaire processen betrokken zijn, dat zij hun morele doel duidelijk voor ogen moeten hebben en dat ook vasthouden, zodat zij vanuit motivatie en betrokkenheid energiek aan de slag gaan. Waar doen ze het eigenlijk voor? Ze doen het met de uiteindelijke overtuiging dat de leerlingen er beter van worden: dat is de meerwaarde van vvtoE voor de kinderen. Het resultaat zal stap voor stap ontstaan. Het is de taak van de schoolleider om die passie en betrokkenheid warm te houden en zoals Fullan het zegt “het vuur brandende te houden” (2007) door onder andere regelmatige gesprekken om zo mogelijk de implementatiedip te voorkomen. Daarnaast gaat het om opbouwen van meer capaciteit (Fullan 2009): de ontwikkeling van nieuwe kennis, vaardigheden en competenties. Hierbij gaat het voor vvtoE om de volgende competenties (Uit de Kijkwijzer van Early Bird): Achtergrondkennis: • De leerkrachten hebben kennis van taalverwervingsprocessen bij kinderen in de verschillende fases van hun basisschoolloopbaan. Zij kunnen aansluiten bij de belevingswereld van het kind en gebruiken Engels in een voor kinderen bekende schoolse situatie met voor kinderen bekende onderwerpen. • De leerkrachten kennen het verschil tussen lessen Engels en lessen in het Engels. • De leerkrachten kunnen hun activiteiten plaatsen in het taalprogramma van de school. Eigen taalvaardigheid: • De leerkrachten hebben door middel van een cursus gewerkt aan hun eigen taalvaardigheid Engels. • De leerkrachten hebben zich daarbij toegelegd op het gebruik van Engels in de eigen schoolsituatie. • De leerkrachten zijn in staat om de gehele (taal)les Engels te spreken. Pedagogisch en didactisch handelen: • De leerkracht zorgt voor een uitnodigend en veilig werkklimaat voor de Engelstalige activiteiten op school. • De leerkracht stimuleert de kinderen om zich in het Engels uit te drukken. • De leerkracht houdt rekening met de aanleg van kinderen om spelenderwijs een vreemde taal te leren. De kinderen krijgen in de groepen 1/2 geen Engelse les, maar werken, spelen en zingen in het Engels. Er wordt alleen maar aandacht besteed aan luister- en spreekvaardigheid. Pas in de hogere leerjaren wordt Engels een echt ‘schoolvak’ en wordt er ook gewerkt aan lees- en schrijfvaardigheid • De leerkracht bovenbouw is in staat om (delen van) een vak of een project in het Engels te onderwijzen. • De leerkracht zet digitale middelen structureel in: hij draagt zorg voor een goede taalklankomgeving voor de ‘uptake’ van het correcte Engels. Dit is een belangrijk element van vvtoE: door blootstelling aan de taal verwerven met name jonge kinderen snel een goede uitspraak. Deze taalklankomgeving kan worden gerealiseerd door herhaling van beeld- en geluidsmateriaal. Wanneer de school niet kan beschikken over een ‘native speaker’, kan zij kiezen voor een methodiek waarbij leerlingen in de onder- en middenbouw op digitale wijze kennismaken met een ‘native taalklankomgeving’. In de onderbouw gaat het om het bieden van extra mogelijkheden voor de uptake van de taal. In de klas kunnen kinderen luisteren naar en praten met native English speakers. Op die manier ontstaat de mogelijkheid tot individuele herhaling en inoefening. • De leerkracht kan met digitale bronnen omgaan om materiaal te selecteren. • Er is gerichte aandacht voor de aanbieding van de basiswoordenschat. De leerkracht richt zich op de 2000 hoogfrequente woorden, die gericht aangeboden moeten worden en waarbij herhaling in andere contexten zorgen voor beklijven.
OBO Academie:
TIME2
11
ML
Om te kunnen voldoen aan bovenstaande competenties is van belang dat leerkrachten nascholing krijgen aangeboden waarin zij hun taalvaardigheid vergroten en hun didactische vaardigheden om de lessen en activiteiten op adequate manier te verzorgen (Peters & Philipsen, 2000). De organisatie kan ook kiezen voor de inzet van een native speaker, die in alle groepen de Engelse lessen verzorgt, al dan niet in combinatie met de eigen leerkracht. Op dit moment zijn er echter te weinig native speakers beschikbaar om aan de vraag vanuit de scholen te voldoen. Daarom wordt een native speaker vanuit expertisecentra vaak ingezet om voorbeeldlessen te geven aan leerkrachten en op te treden als coach: klassen bezoeken, het delen van ervaringen, de lessen evalueren en bijstellen. Leerkrachten moeten gefaciliteerd worden in tijd om bij elkaar de lessen te bezoeken en de implementatie te bespreken. Op die manier ontstaat de mogelijkheid om feedback te geven en te krijgen, om te reflecteren, om te leren van elkaar en met elkaar en om het onderlinge samenwerken te bevorderen. Leerkrachten worden enthousiaster wanneer ze resultaat van hun werk zien. Uiteindelijk draait het allemaal om de prestaties en de ontwikkeling van de leerling en zoals Fullan (2007) zegt: de lat hoger leggen, het onderwijs verbeteren en daarmee de kansen voor iedereen vergroten. Om het leren van andere scholen te bevorderen kunnen er afspraken gemaakt worden voor klassenconsultaties op scholen, waar het vvtoE succesvol is geïmplementeerd. Bij het hele proces kan de school zich laten ondersteunen door specialisten vanuit een expertisecentrum, zoals bv. Early Bird. Er kan een leerteam “Engels” gevormd worden, bestaande uit een leerkracht van onder-, midden en bovenbouw en de schoolleider of uit leerkrachten die affiniteit tonen voor het Engels. Dit team wordt dan mede verantwoordelijk voor het hele proces en kan ervoor zorgen dat goed wordt bijgehouden wat er op de werkvloer gebeurt en wat ervan geleerd kan worden. Dit team zorgt ook voor uitwisseling van kennis, inzicht en ervaringen en voor evaluaties om vervolgens de doelen en acties eventueel te verfijnen of bij te stellen. Het betrekt de collega’s bij de uitvoering van verbeteracties. Op die manier wordt vorm gegeven aan een samen-leren-cultuur. Daarnaast organiseert het Europees Platform voor leerkrachten regelmatig informatiedagen met praktische workshops bv. hoe je Engels aanbiedt aan jonge kinderen. Er worden lesideeën, activiteiten, liedjes e.d. aangereikt. Ook kunnen leerkrachten met subsidie van het Europees Platform nascholingsactiviteiten volgen in Engeland om hun taal en praktische vaardigheden op een hoger peil te brengen. Het vergroten van de capaciteit betekent ook de beschikbaarheid van nieuwe Engelstalige lesmaterialen en/of methoden en het op een goede en verantwoorde manier inzetten ervan door de leerkracht. Een grote verscheidenheid aan materialen zorgt voor een uitdagende leeromgeving die de leerlingen stimuleert. Tweetaligheid verloopt het beste wanneer beide talen voor het kind duidelijk onderscheiden zijn door personen of situaties. Er moeten dus bij voorkeur twee leerkrachten ingeschakeld worden: één die Nederlands spreekt met de kinderen en één voor het Engels. Wanneer de school niet beschikt over een leerkracht Engels, noch over een native speaker, dan is het belangrijk dat er op vaste momenten en plaatsen met bv. hulp van poppen of een bolhoed Engels wordt gesproken.
3.2. De schoolleider Zoals uit het vorige hoofdstuk al blijkt speelt de schoolleider een bepalende rol bij de implementatie. Zijn effectiviteit zal verhogen wanneer hij onophoudelijk blijft werken aan de zes belangrijke principes van verandering. Dat wil op de eerste plaats zeggen dat hij energiek, enthousiast en hoopvol morele doelen nastreeft. Echte leiders wekken het vertrouwen dat zij moreel toegewijd zijn aan de organisatie en zijn een toonbeeld van karakter (Fullan 2007). Zij moeten het voorbeeld geven en datgene doen wat zij van anderen verwachten en eisen. De schoolleider zal dit morele doelbewustzijn tijdens de implementatie van vvtoE regelmatig terug moeten laten komen: waarom kozen we voor vvtoE, waar doen we het allemaal voor? Uiteindelijk omdat het beter is voor de leerling! Voor het opbouwen van meer capaciteit kan de schoolleider voor nascholing, coaching en het bestellen van materialen, een beroep doen op verschillende expertisecentra, zoals Early Bird en het Europees Platform. Hij moet daarbij wel de juiste leeromgeving en leersituaties scheppen waarin het team kan leren. Daarbij hoort ook het faciliteren van leerkrachten in tijd om ze de mogelijkheid te bieden van en met elkaar te leren en het regelen van bezoeken aan andere scholen om leerkrachten in contact te brengen met goede praktijkvoorbeelden.
OBO Academie:
TIME2
12
ML
Om aan de bovenstaande voorwaarden te kunnen voldoen zal de schoolleider voldoende financiële middelen moeten reserveren. De school moet over een duidelijk investeringsplan beschikken en over een meerjarenplanning om de middelen voor de komende jaren te garanderen. Nascholing, het inhuren van deskundigen, de aanschaf van methoden en materialen en het faciliteren van leerkrachten zijn kosten die de schoolleider in de begroting moet opnemen. Hij kan daarbij gebruik maken van subsidies vanuit het Europees Platform. Het samenstellen (of uit zichzelf laten ontstaan) en werken met leerteams kan de schoolleider helpen om een samen-leren-cultuur te ontwikkelen. Samen uitzoeken wat werkt, samen verantwoordelijkheid nemen en samen succes ervaren, zoals dat staat beschreven onder het hoofdstuk van de leerkracht. Inzicht in het veranderingsproces is bij de implementatie voor de schoolleider heel belangrijk. Het vereist een aantal vaardigheden en competenties om iedereen te betrekken bij het welslagen van de geplande verandering: aandacht voor mensen, bouwen aan relaties, het discussieproces leiden, vragen stellen, oplettend luisteren, constructieve feedback geven en evalueren. Ook het weet hebben van de implementatiedip kan de schoolleider helpen bij de invoering. Het herkennen en accepteren van weerstand en het daarna ombuigen in positieve kracht vraagt krachtig leiderschap, evenals het omgaan met gevoelens van angst en onzekerheid van leerkrachten. Door dit op voorhand in te calculeren en bespreekbaar te maken en te begrijpen kan hij hierop anticiperen. Strategisch handelen, een balans tussen pressure & support, vasthoudend zijn en veerkrachtig, zijn allemaal inzichten die de schoolleider dagelijks nodig kan hebben. Ze zijn al in het vorige hoofdstuk besproken en benadrukken allemaal het gegeven dat verandering een proces is en geen gebeurtenis. Een evaluatiecultuur in de school is van belang voor de schoolleider en het team om daadwerkelijk uit te zoeken in welke mate ingevoerde veranderingen effect hebben, hoe ze verlopen, wat mensen ervan vinden, enz. Deze gegevens kunnen hem helpen het proces bij te stellen. Om de resultaten van vvtoE te meten is een passend systeem voor monitoring en verslaggeving nodig van de vorderingen. In de eerste jaren van implementatie is terughoudendheid met de rapportage op zijn plaats. In de meeste groepen staat moeilijk meetbare luister- en spreekvaardigheid centraal. De school kan kiezen voor de methodegebonden toetsen. Een andere mogelijkheid is om aan te sluiten bij Anglia. Dit is een netwerk van inmiddels ruim 260 scholen die in Nederland internationaal samenwerken om het Engels te stimuleren. Anglia heeft een mooi stelsel van toetsen, m.n. voor de bovenbouw, die al langer worden gebruikt en hun waarde hebben bewezen. Op de website van Anglia www.Anglia.nl staat een uitgebreid overzicht van de diverse niveaus. Ook Cito heeft sinds 2006 een toets Engels uitgebracht voor afname aan het einde van groep 7 en sinds kort ook een toets voor halverwege groep 8. Deze toetsen verschijnen onder de naam ME2! en zijn onderdeel van het leerling- en onderwijsvolgsysteem van het Cito (Van Zuijlen, 2007). Een nieuwe ontwikkeling op het terrein van eindtermen is die van het Digitaal Taalportfolio (Fasoglio, Meijer en Trimbos, 2007). Daarin kunnen leerlingen hun vorderingen op het gebied van Engels bijhouden. Dit Digital Language Portfolio (sinds 2006 is er een Engelstalige versie voor basisscholen), de Angliatoetsen en de Citotoetsen zijn naar niveau afgeleid van het Europees Referentiekader (ERK). Het ERK is ontwikkeld door de Raad van Europa en moet de standaard worden voor onderwijs in vreemde talen in alle lidstaten van de Raad. Wanneer de leerlingen dan naar het voortgezet onderwijs gaan kunnen zij laten zien welk niveau van het Europees Referentiekader zij al op de basisschool hebben bereikt en ze kunnen op het voortgezet onderwijs hun taalportfolio verder invullen. Tijdens de evaluaties zal de keuze voor een passend systeem voortdurend een onderwerp van gesprek zijn. Ook zal de schoolleider in overleg moeten gaan met het voortgezet onderwijs voor de opbouw en de ontwikkeling van een doorgaande lijn. Waar het voor de school vooral om moet gaan, is dat de toetsresultaten gebruikt worden om het onderwijs met behulp van gericht aanbod, geschikte materialen en effectief lerarengedrag af te stemmen op de individuele leerling. Doel daarbij is om de prestaties van de individuele leerlingen te verbeteren.
OBO Academie:
TIME2
13
ML
3.3. De schoolorganisatie Een besluit om over te gaan tot de implementatie van vvtoE kan natuurlijk alleen verantwoord zijn als de school haar ‘normale’ onderwijs evident op orde heeft en daarnaast constateert dat de ambitie en competenties binnen de school aanwezig zijn om met succes een vvto-traject in te gaan. Dit alles blijkt ook uit de reactie van minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008) op het advies van de Onderwijsraad (juni 2008) om vroeger met een vreemde taal te beginnen en het voorstel om Engels in het basisonderwijs via een wetswijziging tot mogelijke deelvoertaal te maken voor ten hoogste 15% van de onderwijstijd. De minister reageerde in november 2008 als volgt: “Ik wil het onderwijsveld niet belasten door nieuwe prioriteiten te stellen. Hoewel (vroeg)vreemdetalenonderwijs mijn welwillende aandacht heeft blijft de verbetering van de Nederlandse taal en rekenen dé prioriteit die ik aan het onderwijsveld wil stellen.” Daarnaast gaf de minister aan nader onderzoek te zullen laten uitvoeren naar de effecten van vvto (voor de leerlingen maar ook voor het onderwijs in Nederland). Wat werkt en wat niet? Onder welke voorwaarden? De uitkomsten voor dit onderzoek zullen aanknopingspunten moeten bieden voor verder beleid. Bovengenoemd besluit om vvtoE in te voeren heeft ook implicaties m.b.t.: • het lesprogramma: de onderwijsmethoden, de didactiek, toetsing en beoordeling • de organisatie: andere roosters, indelen van tijd • het personeel: inzet native speakers, deskundigheidsbevordering, draagvlak, vormen van leerteams, faciliteren van medewerkers, etc. • de financiën: voor aanschaf methoden en aanvullende materialen, ICT programma’s, nascholing, coaching en het aanvragen van subsidies. Al deze aspecten moeten worden meegenomen in het beleidsplan van de school. De beleidsvoornemens moeten zo helder mogelijk beschreven worden met duidelijke beleidsdoelstellingen en met duidelijkheid over wat op termijn bereikt moet zijn. De activiteiten en lessen in het Engels maken deel uit van dit beleid en zijn als zodanig ook in de schoolgids, het schoolplan en overige schoolinformatie te vinden. Op die manier zijn en blijven alle betrokkenen op de hoogte. Binnen dit beleid staat aangegeven hoeveel tijd per week aan Engels wordt besteed. Uitgegaan moet worden van minimaal 60 min. per week. In de groepen 3 en 4 zou dat iets minder kunnen zijn i.v.m. het aanvankelijk lezen en schrijven. De onderwijstijd moet wel duidelijk zijn aangegeven op de diverse roosters (Peters & Philipsen, 2000). Daarnaast is het van het grootste belang dat reeds in een vroeg stadium wordt gecommuniceerd naar de ouders over de keuze van de school en de mogelijke consequenties van die keuze voor de leerling. Dit geldt ook voor de toekomstige generatie ouders. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de instemmingsbevoegdheid van de gehele Medezeggenschapsraad bij vaststelling of wijziging van het schoolplan (Peters & Philipsen, 2000). Nog belangrijker is om ouders en team voortdurend op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Tijdens teambijeenkomsten en vergaderingen van de MR is het vvto een regelmatig terugkerend agendapunt. Vieringen met optredens, structurele aandacht tijdens ouderavonden, nieuwsbrieven, aandacht in de rapportage en lesbezoeken kunnen allemaal bijdragen aan verdere betrokkenheid en steun voor het project.
OBO Academie:
TIME2
14
ML
4. Ervaringen op andere scholen Om de ervaringen van andere scholen te delen zijn er twee scholen bezocht waarbij vvto al enige tijd is ingevoerd. Op de ene school, die is gestart met vvto begin 2007, gaat het om de Engelse taal, waarbij gebruik wordt gemaakt van een Engelse vakleerkracht in alle groepen. Bij de andere school is de Franse taal ingevoerd in 2004 als ontmoetingstaal, d.w.z. dat Frans niet als extra vak wordt onderwezen, maar dat het op speelse wijze wordt ingebed in het reguliere vakkenpakket van de school. Bij tekenen, handvaardigheid, muziek en wereldoriëntatie wordt bv. Frans gebruikt. Dit zonder hulp van een native speaker. Aan de schoolleiders van beide scholen zijn een aantal vragen voorgelegd, die in bijlage 1 zijn opgenomen. Hieronder volgt een samenvatting van deze ervaringen.
4.1. Keuze voor vvto De keuze voor de implementatie lag voor beide scholen anders. Voor de ene school was profilering het belangrijkste argument. De school staat in een nieuwbouwwijk met veel hoog opgeleide ouders, die vragen dat de school zich aansluit bij nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij. Engels speelt een belangrijke rol in hoger onderwijs en het bedrijfsleven. Engels past in deze tijd, het zou eigenlijk een basisvak moeten zijn op iedere school. Er is gestart vanaf de groepen 1/2, omdat hoe jonger de kinderen zijn, hoe gemakkelijker zij zich de taal eigen maken. De profilering was al bepaald vóór de start van de school begin 2007. Het betreft hier een groeischool en nieuw personeel weet dus vooraf dat er Engels gegeven wordt. Het creëren van draagvlak was hier niet aan de orde. Voor de andere school was de profilering geen argument. De keuze is 4 jaar geleden meer ontstaan vanuit de vraag van het Europees Platform, dat 10 scholen zocht die Frans in het curriculum wilden opnemen en 10 scholen voor Duits. Bovendien kreeg de school daarvoor subsidie: 3 jaar lang € 10.000,-. Het leek de school wel aardig om wat te experimenteren en Frans leek toen het meest gunstig gezien de taalvaardigheden Frans van het team. De school dacht dat het mogelijk moest zijn om kinderen vroegtijdig met een vreemde taal in aanraking te brengen, dus werd er gestart in groep 1/2. De keuze had draagvlak van het hele team, maar later bleek dat niet iedereen zich ook had gerealiseerd wat het uiteindelijk inhield. De MR zag geen problemen; het werd meer gebracht als pilot, dus werd er alleen advies gevraagd en geen instemming. Frans zou dan later worden opgenomen in het curriculum.
4.2. Vormgeving van vvto op de school De manier waarop vvto is vormgegeven is voor beide scholen anders, al beginnen beide scholen al vanaf de groepen 1/2 . De ene school is gestart in alle groepen tegelijk. Er is meteen gebruik gemaakt van de methode Fun English in de onderbouw en BackPack vanaf groep 5, aangepast aan het niveau van de leerlingen. Via Early Bird is gezocht naar een vakleerkracht Engels, in ieder geval iemand met een onderwijsbevoegdheid. In alle groepen, met uitzondering van groep 3-4, wordt iedere dag Engels gegeven, door de vakleerkracht 3 x per week een ½ uur en door de eigen leerkracht 2 x per week een ½ u. De leerkracht is altijd (verplicht) aanwezig bij de vakleerkracht en herhaalt vaak wat door de Engelse leerkracht is aangeboden. In de groepen 3-4 komt de vakleerkracht 2 x per week. Hier worden minder uren aan Engels besteed, omdat de leerlingen starten met leren lezen en schrijven en daar extra tijd voor nodig hebben. De vakleerkracht spreekt alleen maar Engels met de leerlingen (met lichaamstaal). Leerlingen weten niet beter dan dat zij geen Nederlands spreekt, dus ook op de gang of in de teamkamer wordt Engels gesproken. Deze lijn wordt heel consequent doorgetrokken: ze rapporteert ook in de nieuwsbrief in het Engels en spreekt ouders aan in het Engels. Bij eventuele problemen hiermee in de groep kan de eigen leerkracht inspringen. Soms komen Engelstalige ouders spelletjes doen of Engelse boekjes voorlezen. Er is een Engelse hoek ingericht in de school, er is een kast met spelletjes en boeken. De school bezit de Cambridgeserie: leesboekjes met cd’s erbij voor alle leeftijden.
OBO Academie:
TIME2
15
ML
De vakleerkracht ondersteunt de leerkrachten en trekt eigenlijk de kar van vvtoE. Het eerste jaar heeft het bestuur bijgesprongen om de vakleerkracht te bekostigen. Door de stevige groei van de school (mede dankzij het Engels) is dit niet meer nodig. De school is dan ook heel tevreden over de huidige gang van zaken en vooral over het enthousiasme en de motivatie van de leerkrachten. Ze groeien mee en zien steeds meer mogelijkheden, ook ontdekken ze steeds meer materialen. Er wordt nu meer geprobeerd om te combineren, bv. het geven van een knutselles, gym of muziek in het Engels. Daardoor is minder sprake van het volgen van een methode en wordt Engels als voertaal gegeven (meer CLIL). Bij de kleuters wordt meer geprobeerd om aan te sluiten bij de thema’s. Op de andere school wordt Frans niet gegeven als leergang, maar meer als ontmoetingstaal. Daar wordt dus de nadruk gelegd op de mondelinge taalvaardigheid en wordt geen grammatica gegeven, ook niet in de bovenbouw. Frans is als vak ook niet opgenomen in het curriculum. Het wordt door de hele school heen ingepast bij projecten, zoals ruimtevaart en kinderboekenweek. De school maakt veel gebruik van digitale prentenboeken. Doordat Frans niet op het rooster staat, verwatert het gemakkelijk, terwijl het toch regelmatig de aandacht moet krijgen. Daarom is inmiddels toch een eigen leergang gemaakt door de school, die de leerkrachten handvatten moet geven. Een soort minimumprogramma, waarbij gebruik is gemaakt van een aantal thema’s, bv. in groep 1/2 de kleuren, in 3 het lichaam, in 5 de familie, in 8 beroepen, etc. Zodoende weet de school dat de leerlingen een aantal begrippen hebben gehad in 8 jaar tijd. Er zijn om die reden ook diverse materialen aangeschaft en ontwikkeld, bv. circuitkisten, lotto’s en zelfcorrigerende materialen. Dit wordt grotendeels gedaan door een leerkracht die affiniteit heeft met het vak Frans. Een ander probleem is dat het niet voor alle leerkrachten even gemakkelijk is om Frans te spreken. Enkele leerkrachten switchen daarom van groep: wanneer een leerkracht het echt niet kan is deze niet verplicht het toch te geven. Er is blijkbaar meer structuur nodig: het moet regelmatig terugkomen, zowel in de groep als op de agenda. Meer tevreden is de schoolleider over de uitwisseling met een Franse school. Kinderen van groep 5 gaan dan één dag per jaar naar die school (die lessen in het Nederlands geeft). Kinderen van de Franse school komen ook één dag op bezoek bij hen. Daarnaast blijven er contacten via mail en weblog. Beide schoolleiders zijn niet zo te spreken over de belangstelling vanuit het voortgezet onderwijs en ook niet over de aansluiting. Met alle leerlingen wordt weer helemaal opnieuw begonnen, ook wat Engels betreft. De inspectie geeft het geen aandacht en de kwaliteit is ook niet overal even goed. Toch beginnen ook scholen in beide regio’s met tweetalige brugklassen, maar dan wel in het Engels. Op dit moment is het niveau van de schoolverlaters voor wat betreft Engels en Frans niet hoger dan van andere scholen, omdat ze nog maar een beperkt aantal jaren bezig zijn, maar dat wordt wel verwacht in de toekomst. Scholen voor voortgezet onderwijs zullen zich moeten voorbereiden op een hoger niveau van de kinderen van groep 8.
4.3. Invoering van vvto op de school Invoering en de organisatie: Dit betekent voor de ene organisatie: formatie vrijmaken voor een vakleerkracht Engels (eerst 3 ochtenden, nu 3 dagen), inroosteren van uren voor de vakleerkracht, financiën voor nascholing, boeken en andere materialen. Subsidie aanvragen bij het Europees Platform (kan 3 jaar lang voor scholing en materiaal, max. € 2500,-). De andere school kreeg ook subsidie vanuit het Europees Platform, die ook gebruikt werd voor aanschaf van materialen en het aanstellen van een coördinator Frans. Omdat inmiddels de subsidie is weggevallen wordt de betreffende leerkracht hier niet meer voor vrijgeroosterd. Invoering en het team: Voor beide scholen stond nascholing op het programma om de eigen taalvaardigheid te vergroten. Op de school waar Frans wordt gegeven, ontdekte het team dat ze deskundigheid in huis moest halen. Er is een nascholing ingekocht voor zowel de didactiek als de taalvaardigheid. Tijdens de nascholing bleek dat er al een grote basis vereist was, dus differentiëren was noodzakelijk. Toch heeft de nascholing niet bij alle leerkrachten de schroom weggenomen om Frans te spreken en is de ‘drive’ nog niet helemaal bij iedereen aanwezig. Op de andere school heeft nascholing gezorgd voor een grotere deskundigheid van de leerkrachten. Er worden nog steeds regelmatig workshops Engels aangeboden aan het team.
OBO Academie:
TIME2
16
ML
Invoering en de schoolleider: Beide schoolleiders gaven hetzelfde antwoord: initiatief nemen en daarnaast coachen, de koers uitzetten, regelmatig evalueren, zorgen voor de organisatie, subsidie, roosters, financiën en materialen. Omdat leerkrachten bij indiensttreding weten dat er Engels gegeven wordt, is het creëren van draagvlak op de betreffende school wel wat gemakkelijker. Het enthousiasme zelf uitstralen werd ook nog genoemd. Een belangrijke factor voor een succesvolle implementatie wordt door beide schoolleiders als eerste genoemd: motivatie en de medewerking van het team. De ene schoolleider noemt ook de vakleerkracht Engels, die de collega’s ondersteunt, een groot deel van de lessen uitvoert en een voorbeeld is voor de leerkrachten, een grote succesfactor! De andere school heeft zeker geen voorkeur voor een native speaker: daardoor zouden de leerkrachten geen Frans meer durven te spreken en afhaken. Het wordt dan te snel een vak van één persoon. Die school vindt het wel belangrijk om faciliteiten aan te kunnen bieden voor m.n. de coördinator Frans. Dit kan helaas niet meer door het wegvallen van de subsidie. Ook de aanschaf van goede materialen wordt door deze school als belangrijk ervaren, evenals de inzet van ICT. De school maakt veel gebruik van digitale prentenboeken: door herhaling en de bijbehorende plaatjes zijn deze van enorm veel waarde voor het aanleren van een taal. Zij hebben de prentenboeken gekocht, op foto gezet en ingesproken en ze worden afgespeeld op het digibord. Er wordt op deze school weinig aandacht gegeven aan de PR. Wel is in de schoolgids informatie over Frans te vinden. Op de andere school wordt Engels juist zichtbaar gemaakt door labellen (kaartjes in het Engels in het klaslokaal), het inrichten van een Engelse hoek e.d. Daarnaast wordt het warm gehouden middels de nieuwsbrief en de site en ook bij diverse andere gelegenheden, zoals bv. met kerst, een koortje zingt dan Engelse liedjes, een boekenmarkt met Nederlandse én Engelse boeken, Engels binnen het schoolkamp, etc. Daarmee komt ‘van- mond- tot- mond reclame’ op gang onder ouders en dat is de beste vorm van reclame.
4.4. Effecten van de invoering van vvto De school waar Engels is ingevoerd, gebruikt de toetsen uit de methode (Backpack en Fun English). Ook de mondelinge taalvaardigheid wordt door de vakleerkracht getoetst m.b.v. Fun English. De implementatie van vvtoE heeft hier zeker geleid tot een toename van het aantal leerlingen. Met name hoger opgeleide ouders zien het belang van vroegtijdig Engels. De school profileert zich echter wel het meest door het aanbieden van ontwikkelingsgericht onderwijs. Een ander effect van invoering is het plezier dat kinderen en leerkrachten beleven aan Engels: ‘It’s fun!’ Dit komt vooral omdat het niveau van de leerlingen snel omhoog gaat. Goede en snelle resultaten bevorderen ook de motivatie van de leerkrachten. Op de andere school wordt Frans verder niet getoetst, dat is ook niet de bedoeling. Misschien wel later wanneer de leergang door de hele school is ingevoerd. Dat loopt nu pas t/m groep 4. Frans heeft niet bijgedragen aan een stijging van het aantal leerlingen. Het heeft de school zelfs aanvankelijk leerlingen gekost. In eerste instantie vroegen ouders zich af: waarom Frans? De school vond dat kinderen toch al met Engels als ontmoetingstaal in aanmerking komen, vandaar hun keuze voor Frans. Het plezier dat kinderen beleven aan Frans is hier verder niet genoemd door de schoolleider.
OBO Academie:
TIME2
17
ML
4.5. Samenvattend Ervaringen op deze scholen geven het volgende overzicht van succesfactoren: • • • • • •
draagvlak, motivatie en betrokkenheid van het team de rol van de schoolleider: enthousiasme uitstralen, initiatief nemen, regelmatig evalueren, organiseren, bijstellen, etc. goede materialen en de inzet van ICT de aanwezigheid van iemand die “de kar trekt”: een native speaker, een Engelse vakleerkracht of een coördinator, die vrijgeroosterd kan worden plezier beleven aan Engels, mede dankzij de snelle resultaten, zowel voor leerlingen als voor leerkrachten het “warm houden” middels besprekingen, maar vooral ook met vieringen, nieuwsberichten, uitwisselingsprojecten en internationaliseringsprogramma’s, etc.
Als faalfactoren zijn genoemd: • • • • • • •
onvoldoende taalvaardigheid van de leerkrachten bezint eer ge begint: geen weloverwogen draagvlak teveel vrijblijvendheid, meer structuur blijkt noodzakelijk en plaatsing op het rooster binnen het schoolprogramma onvoldoende structurele financiën (na wegvallen van subsidie) aansluiting op het voorgezet onderwijs nog niet voldoende geregeld bij inzet van een native speaker kan het te snel een vak worden van één persoon weinig aandacht van de inspectie voor het vak Engels
OBO Academie:
TIME2
18
ML
5. Conclusies en aanbevelingen 5.1. Conclusies In de inleiding werd de hoofdvraag gesteld: Hoe kan vvtoE succesvol en verantwoord worden geïmplementeerd op de Boemerang. Om een antwoord te krijgen op deze vraag is in dit meesterstuk onderzoek gedaan in de literatuur en is op een tweetal basisscholen gekeken naar voorbeelden van “good practice”.
5.1.1. Wat is vvtoE? De term vvtoE betekent extra uren Engels vanaf de eerste groepen op de basisschool, waarbij het spelenderwijs leren voorop staat. De nadruk wordt hierbij gelegd op spreken en luisteren, pas in de hogere groepen leren kinderen ook Engels lezen en schrijven.
Hoe wordt dit vormgegeven op de Boemerang? Op de Boemerang is vanaf januari 2009 gestart met vvtoE in de groepen 1/2 en in de groepen 7 en 8. De implementatie zal geleidelijk plaats vinden: ieder schooljaar komen daar 2 groepen bij, in 2009/2010 de groepen 3 en 6, in 2010/2011 de laatste groepen 4 en 5. Het uiteindelijke doel is om na ongeveer 4 jaar te voldoen aan de voorwaarden om een officiële Early Bird school te worden. Voor de periode tot medio 2012 zijn een aantal beleidsvoornemens geformuleerd (zie hoofdstuk 1.2).
5.1.2. Welke voorwaarden zijn nodig voor succesvolle implementatie? Uit de literatuur komt naar voren dat aan de volgende basisvoorwaarden moet worden voldaan: • • •
• • • •
•
Duidelijk geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen met daarbij steeds weer de morele doelen voor ogen: regelmatig zal gecommuniceerd moeten worden over de vraag “waarom doen we dit?” De schoolleider moet ervoor waken dat het morele doel regelmatig ter sprake komt. Betrokkenheid en draagvlak van de leerkrachten, en ook motivatie bij ouders en leerlingen. Het opbouwen van capaciteit: dit vindt onder andere plaats door middel van nascholing, intervisie en bezoeken aan andere scholen. Fullan (2007) wijst erop dat nascholing vooral gezien moet worden in het licht van opdoen van inspiratie. Het opbouwen van capaciteit gebeurt vooral op de werkvloer, waarbij coaching in de klas en intervisie zullen worden ingezet. Voldoende materialen en methoden, die kunnen zorgen voor een uitdagend leerklimaat. De inzet van ICT speelt hierbij een belangrijke rol. Een krachtige schoolleider, die inzicht heeft in veranderingsprocessen om op het juiste moment de meest effectieve actie te kunnen ondernemen en die de implementatie ziet als een groeiproces en zorg draagt voor een voortdurende bijstelling en verfijning. Ontwikkeling van een samen-leren-cultuur. Ontwikkeling van een evaluatiecultuur. Regelmatige evaluatie van het programma in een plenaire bijeenkomst. Hierbij wordt de voortgang besproken, evenals gesignaleerde knelpunten en de vorderingen van de leerlingen. Voor de leerkrachten is het van belang dat zij het resultaat van hun inspanning herkennen. Ook beleidswijzigingen kunnen tijdens deze vergaderingen aan de orde komen. Gericht zijn op medeverantwoordelijkheid van de verandering.
Vanuit de ervaringen van andere scholen (zie hoofdstuk 4) kan het volgende worden toegevoegd: • • • • • • • •
Voldoende structurele financiële voorzieningen en mogelijkheden binnen de schoolorganisatie. Een duidelijk beleidsplan voor een periode van enkele jaren, waarbij voor Engels extra tijd wordt ingeroosterd en waarbij Engels wordt geïntegreerd binnen het reguliere lessenpakket (CLIL). De aanwezigheid van iemand die “de kar trekt”: een native speaker, een Engelse vakleerkracht of een coördinator, die vrijgeroosterd kan worden. Plezier beleven aan Engels, mede dankzij de snelle resultaten, zowel voor leerlingen als voor leerkrachten. Het “warm houden” middels besprekingen, maar vooral ook met vieringen, nieuwsberichten, uitwisselingsprojecten en internationaliseringsprogramma’s, etc. Overleg en communicatie met de ouders: dit kan middels informatiebijeenkomsten, extra ouderavonden, enquêtes, vergaderingen van MR, etc. Meer aandacht vanuit de inspectie voor het vak Engels. Aansluiting bij een landelijk netwerk of expertisebureau. Dit kan zijn het Europees Platform, Anglia of een organisatie als Early Bird.
OBO Academie:
TIME2
19
ML
5.1.3. Wat betekent de invoering van vvtoE voor de leerkrachten, de schoolleider en de organisatie? Voor de leerkrachten betekent dit dat zij hun morele doel duidelijk voor ogen moeten hebben, zodat zij gemotiveerd en betrokken aan de slag gaan. Dit betekent ook de ontwikkeling van nieuwe kennis, vaardigheden en competenties. Zij moeten nascholing krijgen, waarin zij hun taalvaardigheid Engels en hun didactische vaardigheden kunnen vergroten. Zij kunnen daarbij ondersteund worden door een coach en ze kunnen worden gefaciliteerd in tijd om bij elkaar de lessen te bezoeken en te bespreken. De schoolleider zorgt ervoor dat zoveel mogelijk wordt voldaan aan de hierboven gestelde voorwaarden, zoals het creëren van draagvlak, financiële middelen, materialen etc. Hij draagt zorg voor een passend systeem van monitoring en verslaggeving van de resultaten en zoekt contacten met het voortgezet onderwijs om de doorgaande lijn te bewaken. De organisatie zorgt voor een helder en duidelijk beleidsplan, waarin alle doelstellingen zijn beschreven en ook binnen welke termijn deze bereikt moeten zijn. Ook wordt hierop aangegeven hoeveel tijd besteed moet worden aan Engels per week. In schoolgids, schoolplan en overige schoolinformatie zijn deze plannen te vinden en ouders dienen regelmatig op de hoogte gehouden te worden van de ontwikkelingen. Wanneer we kijken naar bovenstaande voorwaarden en naar de antwoorden op de verschillende deelvragen dan kan worden geconcludeerd dat de Boemerang voldoet aan voldoende voorwaarden om te komen tot een succesvolle en verantwoorde implementatie van vvtoE. Natuurlijk zijn een aantal factoren nog niet optimaal en hebben we nog een lange weg te gaan, maar uiteindelijk is het een proces waarin de school moet groeien.
OBO Academie:
TIME2
20
ML
5.2. Aanbevelingen 5.2.1. De leerkrachten Wanneer we een relatie leggen naar de Boemerang dan zien we dat een aantal zaken al zijn gerealiseerd. Voor een succesvolle invoering zijn betrokken en gemotiveerde leerkrachten nodig, met draagvlak voor de implementatie, en leerkrachten die zich medeverantwoordelijk voelen. Op de Boemerang zijn meerdere teambijeenkomsten geweest om te komen tot het besluit om vvtoE in te voeren. Dit besluit had op dat moment meer dan voldoende draagvlak. Of dit werkelijk zo is zal in de toekomst blijken: is iedereen zich wel voldoende bewust van de consequenties van deze keuze? Ook zullen niet alle leerkrachten vanaf het begin even goed betrokken zijn, maar dit kan groeien tijdens het proces. Dit alles blijft natuurlijk een aandachtspunt. Voor de ontwikkeling van voldoende vaardigheden en competenties heeft de school bij Early Bird nascholing ingekocht voor het hele team om de taalvaardigheid en de didactische vaardigheden te verhogen. Met behulp van digitale toetsen wordt de taalvaardigheid van de leerkrachten gemeten. Daarnaast gaan een aantal leerkrachten hiervoor in de herfstvakantie van 2009 naar Canterbury met subsidie vanuit het Europees Platform. Er is een studiemiddag gepland in maart 2009, waarbij de nadruk wordt gelegd op de digitale didactiek en op storytelling. Om de invoering nog succesvoller te kunnen laten verlopen staan hieronder aanbevelingen, die betrekking hebben op het team: •
Leerkrachten moeten de twee talen gescheiden van elkaar aanbieden De één persoon- één taal strategie en wanneer dat niet mogelijk is de één situatie- één taal strategie. Dit laatste kan door op vaste tijden Engels in te plannen of door bepaalde symbolen te gebruiken als poppen of bolhoed.
•
Het is van belang dat leerkrachten zich vooral richten op de 2000 hoogfrequente woorden, die gericht aangeboden moeten worden. De hoogfrequente woorden vormen de noodzakelijke basis om een taal efficiënt en succesvol te gebruiken.
•
Het werken met internationaliseringsprogramma’s verdient aanbeveling. Dit kan voor leerlingen bijzonder motiverend werken. Contacten met kinderen in het buitenland zorgen voor levensechte communicatie en dat zorgt voor een daadwerkelijke bijdrage aan een hoger taalvaardigheidsniveau. De ontmoeting met de taal en cultuur van het land waar de andere school staat krijgt in de internationale samenwerking een plaats. Zo’n contact vergt al een redelijk goede beheersing van het Engels. Door email, chatten en skype kunnen kinderen communiceren met elkaar en ervaren zij hoe belangrijk het is om een vreemde taal te beheersen. Ook het schrijven van kaarten, brieven en verhalen, het maken van video-opnamen kunnen deel uitmaken van de informatie-uitwisseling.
•
Een goede manier voor de school om de samenwerking tussen scholen binnen Europa te bevorderen is eTwinning. Dit internetplatform biedt een kosteloze virtuele projectruimte waarbinnen de school op een veilige manier kan samenwerken met een schoolpartner binnen 29 Europese landen en waarbinnen de leerlingen met elkaar kunnen communiceren en documenten kunnen uploaden. Binnen dit platform kunnen leerlingen en leerkrachten zoeken naar één of meerdere partners, die geïnteres-seerd zijn in hetzelfde thema. Stimulerend is daarbij het gebruik van de vertaalcomputer. Die geeft niet alleen de betekenis van de woorden weer, maar geeft ook aan hoe het woord in de zin kan worden gebruikt. Het is dan ook de bedoeling van de Boemerang om in de komende jaren te gaan werken met dergelijke programma’s in de bovenbouw.
•
Het wordt natuurlijk allemaal nog interessanter wanneer de leerlingen de kans krijgen ook daadwerkelijk een bezoek te brengen aan de school in het buitenland! Ervaringen op de school waar Frans wordt gegeven leert ons dat dergelijke uitwisselingprojecten bijzonder stimulerend en motive-rend werken. Voor subsidie en organisatie van dergelijke uitwisselingen kan de school contact opnemen met het Europees Platform en met Anglia.
•
Verder speelt de inzet van ICT een grote rol wanneer het gaat om bovenstaande contacten. Ook het gebruik van digitale oefen- en instructieprogramma’s zijn aan te bevelen binnen vvtoE. Zij kunnen zorgen voor een juiste taalklankomgeving, heel belangrijk voor een goede uitspraak. Interactieve programma’s in de vorm van games of adventures, waar geen duidelijke instructiemomenten in zitten, maar waarbij de kinderen al spelend en onderzoekend Engels leren, worden door de leerlingen het meest gewaardeerd. Helaas is er in Nederland nog niet veel van dergelijk digitaal lesmateriaal ontwikkeld voor het aanleren van de Engelse taal. De educatieve kracht van games is groot, maar het integreren van game-elementen in de lesmethode wordt nog maar weinig gedaan.
OBO Academie:
TIME2
21
ML
5.2.2. De schoolleider Uit zowel de literatuur als de interviews blijkt de grote rol van de schoolleider. Aan een aantal voorwaarden, zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, is inmiddels al voldaan. De Boemerang heeft verschillende methoden en materialen aangeschaft, die kunnen zorgen voor een uitdagend leerklimaat. Het spreekt voor zich dat uitbreiding hiervan de komende jaren noodzakelijk is. Daarnaast is gezorgd voor voldoende structurele financiële voorzieningen: in de begroting van 2009 heeft de Boemerang gelden gereserveerd voor nascholing en aanschaf van materialen. Ook in de meerjarenplanning is rekening gehouden met dit soort investeringen. Daarnaast is de school bezig met het aanvragen van subsidies bij het Europees Platform. De volgende aanbevelingen hebben betrekking op de schoolleider: •
Zorgen voor voldoende inzicht in het hele implementatieproces om op tijd de juiste actie te kunnen ondernemen, rekening houden met de implementatiedip en de angst voor verandering en kleine successen vieren.
•
Het ontwikkelen van een een samen-leren-cultuur: dit zal worden vormgegeven door middel van uitgebreide intervisiemomenten tussen de leerkrachten die daadwerkelijk met de activiteiten in het kader van VvtoE bezig zijn. Een coach vanuit Early Bird zal de school daarbij ondersteunen. De bedoeling is om te komen tot het formeren van een leerteam. Samenwerken met andere scholen die gestart zijn met vvtoE is sterk aan te bevelen voor het uitwisselen van ervaringen, het opzetten van een curriculum en het aanleggen van een materialen bank Met scholen, die zijn aangesloten bij Early Bird en met een OBO school in Fijnaart zal dat dan ook zeker gaan gebeuren!
•
Het programma regelmatig evalueren, zodat vorderingen en knelpunten worden besproken en kunnen worden bijgesteld en zorgen voor een goed passend systeem van monitoring en verslaggeving van de resultaten van de leerlingen. Daarbij communiceren over de vraag “waarom doen we dit?”. Het morele doel moet steeds ter sprake komen.
•
De schoolleider moet voortdurend de kwaliteit van de school bewaken en erop toezien dat de basisvaardigheden als taal, rekenen en lezen op orde zijn en blijven. Dit is zeker voor de Boemerang van groot belang, omdat de school toch al de aandacht heeft van de inspectie, omdat de scores van de Eindcito de laatste 2 jaar beneden het gemiddelde lagen. Het invoeren van vvtoE mag natuurlijk nooit ten koste gaan van deze basisvaardigheden.
•
Er is structureel overleg nodig vanuit het basisonderwijs over de aansluiting met het voortgezet onderwijs en vice versa. Kinderen die vele jaren vvto genoten, hebben waarschijnlijk een veel hoger niveau bereikt dan kinderen van een ‘gewone’ basisschool. Wanneer er geen school voor voortgezet onderwijs met een tto-stroom aanwezig is moeten deze kinderen in de brugklas weer opnieuw beginnen. Vaak wordt op de kennis en vaardigheden van leerlingen in de brugklas niet voortgebouwd. De kerndoelen zijn heel globaal en daarom is niet precies duidelijk welk niveau de leerlingen moeten bereiken. Leraren van het voortgezet onderwijs hebben vaak geen idee hoeveel bagage elke leerling heeft wanneer hij in de brugklas komt, dus beginnen zij maar weer helemaal van voren af aan. Dit werkt sterk demotiverend en het is jammer van de tijd die al op de basisschool aan Engels is besteed. Het is dus zaak duidelijke afspraken te maken over de opvang van deze categorie leerlingen, over vakinhouden, voortgang in leerstof, afstemming van de didactiek en toetsing van de beginsituatie van de leerling. Voor de Boemerang betekent dit overleg met het Markland College, de school waar de meeste leerlingen naar toe gaan. Dit college biedt nu al elk jaar alle leerlingen de gelegenheid om deel te nemen aan de Engelse Anglia-examens. Een mogelijke oplossing is het gebruik van het digitale portfolio voor het basisonderwijs. Wanneer leerlingen naar de brugklas gaan kunnen ze hun leraar Engels laten zien welk niveau van het Europees Referentiekader ze al op de basisschool hebben bereikt en het taalportfolio verder invullen.
OBO Academie:
TIME2
22
ML
5.2.3. De organisatie Ook op dit niveau zijn een aantal zaken al opgepakt. Er is inmiddels een helder en duidelijk beleidsplan ontwikkeld en besproken in team en MR. In de schoolgids van komend schooljaar zal deze informatie worden opgenomen. Het is de bedoeling om over ongeveer 4 jaar aan de eisen van de Kijkwijzer van Early Bird te voldoen. Er is aansluiting gezocht met een expertisebureau en met een landelijk netwerk. De Boemerang heeft gekozen voor Early Bird en heeft inmiddels contacten met Elly Deelder van het Europees Platform. Er is en wordt regelmatig gecommuniceerd met ouders: overleg met de MR heeft plaatsgevonden, ouders zijn steeds geïnformeerd middels de nieuwsbrief en de website. Tijdens de themaweek zijn de ouders uitgenodigd op de ‘High Tea’, die druk werd bezocht. Het regionale dagblad ‘De Stem’, als ook de ‘Moerdijkse Bode’, hebben tot twee keer toe een artikel gewijd aan vvtoE op de Boemerang. Ook op de site van Early Bird staat regelmatig nieuws over de Boemerang. In september 2009 is de eerste informatieavond voor alle ouders gepland. Het is de bedoeling om dan ook ouders te vragen vanuit de peuterspeelzalen. Omdat de school zich wil profileren met vvtoE is een goede PR belangrijk. Tenslotte de laatste aanbevelingen voor de organisatie om de implementatie nog verder te verbeteren: •
De inzet van een ‘native speaker’ is sterk aan te bevelen. De grootste waarde van een native speaker ligt in zijn uitspraak en woordenschat, maar ook kennis van de cultuur en van het land van de taal is een bijkomend voordeel. Hierdoor kan de native speaker vvto meer inhoud geven. Bovendien worden de leerlingen gedwongen om tijdens de vvto lessen Engels te gebruiken als de native speaker (nog) geen Nederlands verstaat. Op die manier ontstaat een natuurlijke situatie om Engels als voertaal te gebruiken. Daarnaast kan de native speaker andere leerkrachten ondersteunen op het gebied van taal en cultuur. Zoals eerder al genoemd zijn er echter te weinig native speakers om aan de toe-nemende vraag te voldoen. Dit komt mede omdat de rechtspositie van de native speakers nog niet goed geregeld is. Bevoegd voor het reguliere basisonderwijs zijn slechts die leerkrachten die in het bezit zijn van een PABO- of Kweekschooldiploma. Native speakers met een identieke opleiding in hun moederland achter de rug voldoen niet aan de bevoegdheidseis. Zij beheersen het Nederlands immers onvoldoende of zelfs helemaal niet. Om die reden worden zij dan vaak benoemd als onderwijsassis-tent met een dienovereenkomstig salaris. Er moet naar gestreefd worden om voor deze leerkrachten dezelfde rechtspositie te creëren als voor hun Nederlandse collega’s. Gezien het tekort aan native speakers en de groei van vvtoE is de noodzaak om dit met enige spoed te doen duidelijk.
•
Een andere oplossing is de inzet van een coördinator, dit kan een leerkracht zijn met affiniteit voor het vak Engels, of de inzet van een vakleerkracht Engels. Het grote voordeel is hierbij dat er een extra kracht in de school aanwezig is die ‘de kar trekt’ en ‘het vuur brandend houdt’ en kan zorgen voor ondersteuning en coaching van leerkrachten. Inmiddels heeft de Boemerang binnen de stich- ting OBO een leerkracht gevonden met affiniteit voor het vak Engels. Hij heeft al jaren ervaring met dit vak in de bovenbouw en volgt momenteel de opleiding tot leraar 2e graads Engels. Het bestuur wil de leerkracht graag binnen de stichting houden door hem op een andere manier in te zetten, waardoor zijn ervaring met Engels behouden blijft. De eerste gesprekken zijn inmiddels gevoerd en heel waarschijnlijk kan hij met ingang van het nieuwe schooljaar als vakleerkracht Engels op de Boemerang en een paar basisscholen van OBO worden ingezet om vvtoE mede vorm te geven. Ervaring van een andere school leert ons dat we ervoor moeten waken dat Engels daardoor niet een vak wordt van één persoon. De leerkracht is verplicht aanwezig tijdens de Engelse les van de vakleerkracht om het goede voorbeeld te volgen en het samen leren te bevorderen.
•
Naast de kwaliteit is de kwantiteit van groot belang. Engels moet wekelijks op het rooster staan, minimaal 60 min. per week. In de groepen 3 en 4 kan het iets minder i.v.m. het aanvankelijk lezen en schrijven. Voer in de bovenbouw CLIL in náást het vak Engels, waardoor hier de wekelijkse onderwijstijd toeneemt tot tenminste 120 min. per week. De meest wenselijke situatie hierbij is dat het kind evenveel in beide talen wordt aangesproken. Dit kan alleen wanneer ook andere vakken in het Engels worden aangeboden en daar zou de school zo veel mogelijk naar toe moeten werken.
•
Benadruk het plezier van het leren van een andere taal en dan met name in het spreken ervan. Daarom moet de nadruk in eerste instantie liggen op de communicatie in de vorm van luisteren en spreken en niet in lees- en schrijfvaardigheid. Positieve stimulering is het hoofdkenmerk van de onderwijsbenadering: het kind wordt uitgenodigd om te communiceren en krijgt een positieve response op alles wat hem of haar lukt. Eventuele fouten worden niet benadrukt, maar de leerkracht geeft wel de goede zinswending als voorbeeld. Ervaring van andere scholen leert ons dat leerlingen vaak razend enthousiast zijn over dit ‘nieuwe’ vak en er veel plezier aan beleven: It’s fun! De snelle resultaten leveren succeservaringen op voor leerlingen en leerkrachten en bevorderen de motivatie. Hoewel de Boemerang nog maar aan het prille begin staat is dit plezier in de onderbouw al duidelijk merkbaar.
OBO Academie:
TIME2
23
ML
•
Door mutaties in het team kan de ontwikkeling van vvtoE gefrustreerd worden. Bij de sollicitatieprocedures is het van belang dat een goede beheersing van de Engelse taal in het profiel wordt opgenomen. Bovendien moeten nieuwe leerkrachten de kans krijgen om zo snel mogelijk vertrouwd te raken met de werkwijzen van vvtoE door middel van het lezen van de beleidsstukken en vakliteratuur, het bestuderen van de lesmethoden, extra begeleiding door native speaker, coördinator of vakleerkracht, het bijwonen van lessen van collega’s, etc.
Er is een interessante ontwikkeling gaande met Engels op de basisschool, van binnenuit, in gang gezet door scholen, leraren en ouders. Dit kan worden gezien als het begin van een nieuwe toekomst voor Engels op de basisschool. VvtoE kan de impuls bieden die dit vak in de bovenbouw nodig heeft. De huidige vorm van Engels in het basisonderwijs voldoet matig. Het vak heeft een impuls nodig, een verbetering van het imago, in nauwe samenspraak met het voortgezet onderwijs. De kerndoelen zijn weinig specifiek en geven weinig houvast. Eibo wordt niet getoetst en veel scholen geven geen prioriteit aan het vak. Toezicht van de inspectie op het vak Engels zou de kwaliteit ten goede kunnen komen. Het kan scholen stimuleren om toe te werken naar een concreet eindniveau. De kwaliteit zou ook kunnen verbeteren wanneer de Pabo meer aandacht zou schenken aan het vak Engels, om zo het niveau van de taalvaardigheid van de startende leerkracht te verhogen. Sinds 1986 is Engels wel een verplicht vak op de Pabo, maar het is tot heden een ondergeschoven kindje geweest. Er zijn dringend verbeteringen nodig in het aanbod van Engels op de Pabo. Eigenlijk zouden studenten een (verplicht) programma vakdidactiek Engels moeten volgen dat hen goed voorbereidt op Engels in de basisschool. Daarnaast moeten zij een instaptoets maken, waarvoor ze uiteindelijk een voldoende moeten halen. De Pabo’s bieden hiertoe dan remediërende programma’s basistaalvaardigheid aan. Op een aantal Pabo’s wordt inmiddels gebruik gemaakt van een instaptoets. De Pabo Hogeschool Rotterdam en Early Bird werken samen aan een bijzondere cursus vvtoE, de minor ‘vroeg Engels en internationalisering’, om studenten beter voor te bereiden op een loopbaan op scholen met vvtoE. Op dit moment kan de Hogeschool niet voldoen aan de vraag vanuit de praktijk om stagiaires, lio-ers en afgestudeerde leerkrachten met de minor Engels. Nederland vaart er wel bij als jonge mensen beter worden in Engels. Meertaligheid maakt communicatie overal mogelijk en leidt tot begrip en inzicht in andere volken en culturen. Ook ouders stellen het zeer op prijs wanneer de school zich inspant om ook op dit terrein hun kinderen beter voor te bereiden op de eisen van de moderne samenleving.
OBO Academie:
TIME2
24
ML
Nawoord Met steeds meer enthousiasme heb ik gewerkt aan dit meesterstuk en ik denk dat dit vooral komt omdat praktijk en theorie zo dicht bij elkaar liggen. Dit past precies bij mijn Belbinrol van WE: werker, bedrijfsman en doener. Plannen omzetten in concrete werkzaamheden en bij het organiseren flair koppelen aan werklust en realisme. Al tijdens het schrijven van dit stuk werd op de Boemerang gestart met de eerste voorzichtige stapjes van de implementatie. Er werden in november 2008 voorbeeldlessen gegeven door de coach, waarvoor de regionale krant was uitgenodigd, die een uitgebreid artikel publiceerde over Engels in onze groepen 1/2. Deze groepen begonnen al na de kerstvakantie met Engels en eind januari werd het startsein gegeven voor vvtoE met een Engelse week door de hele school. De week werd geopend met het hijsen van de Engelse vlag, terwijl het Engelse volkslied klonk. Weer werd er aan de weg getimmerd met een grote foto en een artikel in de krant. Het was ook wonderbaarlijk om te merken hoe snel kinderen zich de Engelse taal eigen maken en hoe veel Engelse woorden ze al kennen. Ook kwamen er vele positieve reacties van ouders die waren uitgenodigd voor de High Tea, als afsluiting van de Engelse week. Er werden die middag Engelse toneelstukjes gespeeld, Engelse liedjes gezongen, powerpointpresentaties gegeven over de cultuur van Engeland en één groep had zelfs een Engelse weeksluiting georganiseerd voor alle ouders van de klas. Dit alles werkte bijzonder motiverend voor de leerkrachten, maar ook voor mij. Het is dan gemakkelijker om ‘het vuur brandend’ te houden, al zal ik ervoor moeten blijven waken dat dit enthousiasme blijft. Het geregeld vieren van successen is hierbij van belang. Het is ook de bedoeling om het onderwerp regelmatig op de agenda te blijven zetten. Ik ben zeker niet van plan om dit succes door mijn vingers te laten glippen, al moet ik er wel voor waken dat het niet mijn “paradepaardje” wordt en alleen vvtoE de aandacht krijgt. Door alle onderzoeken, interviews en contacten met Early Bird en ook met het Europees Platform raak je langzamerhand steeds beter op de hoogte en dat geeft je als schoolleider het vertrouwen dat je nodig hebt om je doelen na te streven. Je weet wat je wilt, je durft stappen te ondernemen, het geeft je lef tot handelen, wetend wat jouw handelen voor impact heeft. Wanneer ik alle leerkrachten van de onderbouw zo enthousiast krijg, dat ze in de herfstvakantie een week meegaan naar Canterbury om hun taalvaardigheid en didactische vaardigheden te vergroten, dan constateer ik een grote betrokkenheid en ben ik trots op mijn school en mijn leerkrachten. Ik zal dan ook proberen om de motivatie van deze leerkrachten te gebruiken om anderen, die nog niet zo met vvtoE bezig zijn, te stimuleren en ze te betrekken bij het hele proces. Het doet me denken aan de Barnevelder Matrix, waarbij ik gebruik maar van de Braniekip! Het zijn uiteindelijk toch de leerkrachten, die het moeten doen en zoals een oud Chinees gezegde zegt: “Je kunt als schoolleider de deur open zetten, maar leerkrachten moeten zelf binnen gaan!” Er moet een professionele dialoog ontstaan, ook tussen leerkrachten. Het voortdurend op gang houden hiervan is mijn belangrijkste taak. Ik moet op de hoogte blijven van de dialogen die gevoerd worden, ook als ik er niet bij ben. Op die manier krijg ik zicht op de ideeën en opvattingen van de mensen. Ik laat me regelmatig op de werkvloer zien, spreek waardering uit voor de goede dingen die ik zie en ondersteun mensen waar dat nodig is. Dit doet me denken aan een schoolleider in Zweden die sprak over “managing bij walking”. Hij maakte hier elke dag tijd voor vrij. Hier ligt echter tevens mijn valkuil: ongeduld. De opbouw van het programma is langs de weg der geleidelijkheid: wil in het begin niet te veel en maak kleine stapjes! Mijn tempo is niet het tempo van iedereen en ik vind het heel moeilijk om daar altijd rekening mee te houden. Hier ligt dus nog duidelijk een ontwikkelpunt. Een schoolleider moet zorgen voor innerlijke rust en bereid zijn om de rust te nemen! Ook in Zweden is Engels een verplicht vak en zijn er veel scholen, waar leerlingen al op jongere leeftijd beginnen met onderwijs in het Engels. Op een school die wij daar bezochten werd spelenderwijs Engels gegeven in de preclass. Hierin zitten kinderen in de leeftijd van 5 en 6 jaar. De manier waarop dat gebeurde leek veel op de manier waarop onze leerkrachten nu bezig zijn in de onderbouw. De Boemerang is inmiddels binnen OBO ook aangewezen als pilotschool om te komen tot één educatieve organisatie van 2 tot 12-jarigen. In die zin kan de school nog veel leren van de Zweedse voorbeelden. Zo is het mogelijk om te werken aan de uitbouw van Engelstalige activiteiten binnen deze organisatie. Kinderen leren Engels voor een groot deel van de tijd in informele situaties buiten de school(uren) en daarmee voor een aanzienlijk deel via en met (digitale) media. Dit informele leren kan ook gestimuleerd worden door bijvoorbeeld Engelse lessen of projecten te organiseren binnen deze educatieve organisatie. Ook Anglia organiseert aparte activiteiten voor naschoolse opvang. Er kan gebruik gemaakt worden van een ruim aanbod van Engelstalige workshops op een groot aantal terreinen: van perscussie, dans en drama tot Photoshop. Zo kan ook Engels buiten de les een natuurlijke plek verwerven. Hiervoor is al een grote belangstelling vanuit scholen. Binnen de educatieve organisatie is het van belang om deze mogelijkheden nader te onderzoeken.
OBO Academie:
TIME2
25
ML
Literatuurlijst Black, S. & Gregersen H. (2002). Leading Strategic Change. New Jersey: FT Pre Bodde-Alderlieste, M. (2007). Twintig jaar Engels in primair onderwijs en op de Pabo, In: K. Philipsen, E. Deelder, & M. Bodde-Alderlieste (Red.), Early English: a good start, (pp. 32-46), Den Haag: Europees Platform.
Deelder E. & Maljers, A. (2005) Vroeg vreemdetalenonderwijs in het primair onderwijs in Nederland. Retrieved op 28 november 2008 van http://www.minocw.nl/documenten/brief2k-2005-doc-29329b.pdf
Deelder, E. & Maljers, A. (2007).Vroeg vreemdetalenonderwijs in Nederland en Europa, In: K. Philipsen, E. Deelder, & M. Bodde-Alderlieste (Red.), Early English: a good start, (pp. 18-30), Den Haag: Europees Platform.
Edelenbos , P. (2003). Vreemde talen op de basisschool. Den Haag: Europees Platform voor het Nederlands Onderwijs. Evener, J. (2008) van ELLiE Onderzoeksteam. Eerste Interim Rapport over tussentijdse resultaten 2007-2008. Retrieved op 15 januari 2009 van http://www.ellieresearch.eu/docs/ELLiE_1st_Interim_Report_Dec_08.pdf Fasoglio, D.,Meijer, D., Trimbos, B., (2007). I can do it! Het Europees referentiekader en het digital taalportfolio voor basisonderwijs, In: K. Philipsen, E. Deelder, & M. Bodde-Alderlieste (Red.), Early English: a good start, (pp. 128-139), Den Haag: Europees Platform. Fullan, M. (2007). Leiderschap in een cultuur van verandering. Den Haag: Reed Business bv. Fullan, M. & St. Germain C. (2009). Passie en kracht in schoolontwikkeling. Middelburg: Bazalt. Goorhuis-Brouwer, S.& de Bot, K. (2005) Heeft vroeg vreemdetalenonderwijs een negatief effect op de Nederlandse taalontwikkeling van kinderen? Levende Talen Tijdschrift, 6, 3-7. Greven J. & Letschert J. (2006). Het Kerndoelenboekje. Den Haag: Ministerie van OCW Herder, A. & de Bot, K. (2005). Vroeg vreemdetalenonderwijs in internationaal perspectief. Een Literatuurstudie. Den Haag/Groningen: Europees Platform voor het Nederlands Onderwijs. Mintzberg, H. (2004). Managers not MBAs’. San Francisco: Berret- Koehlers Publishers. Onderwijsraad, (2008) Advies voor meer vreemdetalenonderwijs (2008). Retrieved op 14 november 2008 van http://www.europeesplatform.nl/sf.mcgi?92&cat=56 Peters, A. & Philipsen, K. (2000). Handboek Early Bird. Rotterdam: Stichting BOOR. Pfeffer, J. & Sutton, R.I. (2000). The Knowing Doing Gap. Boston: Harvard Business School Press. Plasterk, H. A. (2008) Beleidsreactie Onderwijsraadadvies “Vreemde talen in het onderwijs”. Retrieved op 15 januari 2009 van http://www.minocw.nl/documenten/46553.pdf Zuijlen, N. van (2007). Me2!-toetsen voor Engels in het basisonderwijs, In: K. Philipsen, E. Deelder, & M. Bodde-Alderlieste (Red.), Early English: a good start, (pp. 118-123), Den Haag: Europees Platform.
OBO Academie:
TIME2
26
ML
Bijlage 1 Vragenlijst t.b.v. benchmark : I Keuze voor vvtoE 1. Wanneer besloot de school deel te nemen aan vvtoE? 2. Waarom is er gestart met meer, vroeger en beter Engels? 3. In hoeverre had deze keuze draagvlak van het hele team en van de MR? II Vormgeving van vvtoE op de school 1. 2. 3. 4.
Op welke manier is vvtoE vormgegeven op de school? Zijn jullie tevreden over de huidige gang van zaken rond vvtoE? Waarover zijn jullie juist heel tevreden en waarover juist minder? Hoe gaan jullie om met verschillen tussen kinderen? (Denk hierbij ook aan kinderen met kenmerken van hoogbegaafdheid) 5. Hoe is de aansluiting geregeld op het voortgezet onderwijs. Is er sprake van een doorlopende leerlijn? III Invoering van vvtoE op de school 1. Hoeveel tijd heeft het de school gekost voordat vvtoE is ingevoerd? 2. Wat betekent invoering voor de schoolorganisatie? 3. Welke rol speelt de schoolleiding in deze? 4. Wat betekende implementatie van vvtoE voor het team? 5. Hoe succesvol is volgens jullie de invoering verlopen? 6. Welke factoren zijn cruciaal geweest om de huidige situatie te bereiken? 7. Hebben jullie een implementatiedip gehad en hoe zijn jullie daarmee omgegaan? 8. Zijn er nog tips t.a.v. een goede PR? 9. Hoe wordt gezorgd voor een goede borging van datgene, wat tot nu toe is bereikt? 10. Hoe communiceren jullie de nieuwe werkwijze naar ouders? IV Effecten van de invoering van vvtoE 1. Hoe zijn de resultaten van de leerlingen tot nu toe? 2. Hoe worden de resultaten gemeten, m.n. in de bovenbouw. 3. Heeft vvtoE bijgedragen aan stijging van het aantal leerlingen? Heeft het eventueel een verschuiving van populatie teweeggebracht? 4. Hoe reageren ouders over het algemeen op deze invoering?
OBO Academie:
TIME2
27
ML