Over het boek Humoristische, spannende roman tegen het decor van Verona Overtuigd van zijn eigen goedheid en genialiteit, dat is Morris Duckworth, een respectabel edelman in Verona. Hij leidt een merkwaardig dubbelleven: naast een bevlogen kunstverzamelaar en innemende vader is hij een brute seriemoordenaar. Hij laat zich daarbij inspireren door zijn verborgen collectie schilderijen met bekende historische moorden. Zijn privécollectie maakt hij toegankelijk voor publiek in het museum van Verona. Maar dan stuit Morris op problemen: zijn minnares is geïnteresseerd in zijn chauffeur, zijn zoon leidt een losbandig leven en zijn dochter houdt een duister geheim verborgen. Als vervolgens de directeur van het museum en daarna de kardinaal vermoord worden, leiden de sporen naar Morris. De kunst van het moorden is een pageturner met een humoristische hoofdpersoon, die ijzersterk is neergezet. Morris worstelt met een herkenbaar dilemma in het leven: het verlangen alles wat je wilt daadwerkelijk te bezitten, én het gevoel te willen hebben een goed mens te zijn. De pers over Tim Parks Parks is een van de beste nog levende schrijvers van Groot-Brittannië. – The Guardian Over de auteur De Britse schrijver Tim Parks (1954) woont al ruim dertig jaar in Italië. Hij schreef meerdere romans en wereldwijde bestsellers over het land. Hoofdpersoon Morris Duckworth is een bekende uit Parks’ vroegere werk. Onlangs verscheen bij De Arbeiderspers Italië op het spoor en de omnibus van Italiaanse buren en Italiaanse opvoeding: Italiaanse manieren.
Van Tim Parks verschenen eerder bij De Arbeiderspers: fictie De dienares Dromen over zeeën en rivieren Buiten bereik Rechter Savage Bestemming Europa De geest van Massimina Nieuwe kleren voor Massimina non-fictie Leer ons stil te zitten Het Medicigeld Een seizoen met Hellas Verona Italiaanse opvoeding Italiaanse buren Italië op het spoor Italiaanse manieren
Tim Parks De kunst van het moorden Vertaald door C.M.L. Kisling
Leesfragment
Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam · Antwerpen
Copyright © Tim Parks 2014 Copyright Nederlandse vertaling © 2014 C.M.L. Kisling / bv Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Painting Death Uitgave: Harvill Secker, Londen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagontwerp: Jan van Zomeren Omslagfoto’s: © Buena Vista Images / collectie: Photodisc, Getty Images (boven) en © David et Myrtille / Arcangel Images (onder) isbn paperback 978 90 295 8935 2 /nur 302 isbn e-book 978 90 295 9425 7 /nur 302 www.arbeiderspers.nl
Voor de Veronezen, die het dertig jaar met deze Engelsman hebben moeten stellen.
Deel i
1
Morris zou te laat arriveren op de ceremonie. Dat hoorde zo voor een man van zijn statuur. Het was per slot van rekening ter ere van hem. Maar hij moest ook weer niet zó laat komen dat het op gebrek aan respect kon lijken, want gebrek aan respect tegenover mensen die jou willen eren, doet afbreuk aan de erkenning. Hij keek in de spiegel terwijl hij met vaste hand een Tonbridge-stropdas tegen de nog steeds stevige huid van zijn ferme nek schoof. Hij zou er netjes uitzien, maar niet kruiperig; niet te formeel en niet te gewoontjes. Zoiets luisterde nauw, en dat het hem zo gemakkelijk afging was een van de vruchten der volwassenheid. Gemakkelijk: dat was het juiste woord. Hij zou laten zien dat hij op z’n gemak was met de wereld, met zichzelf, zijn gehavende gezicht, zijn dunner wordende haar; dat hij op z’n gemak was met zijn rijkdom, zijn vrouw, zijn prachtige gezin, zijn schitterende palazzo en nu eindelijk ook met de hem in extremis toegekende onderscheiding. Eind goed, al goed. Je bent een gelukkig mens, Morris Duckworth, zei hij hardop tegen zichzelf met een vergenoegd glimlachje. Nee, een triomfantelijk glimlachje; er was niets wat hem nog dwarszat, geen splintertje rancune meer over. Dank je, Mimi, zei hij geluidloos tegen de spiegel, in bewondering voor de helderheid van zijn blauwe Britse ogen. Duizendmaal dank! ‘Cinque minuti,’ klonk een zangerige stem van beneden. Het leek het dode meisje zelf wel! ‘Con calma!’ riep Morris vrolijk. Per slot van rekening woonden ze op nog geen steenworp afstand van het centrum van de burgerlijke macht. Als hij iets betreurde, was het dat dit slechts Verona was, la misera provincia; Piazza Bra, en niet Piazza di Spagna. Maar hoe vuil was Rome. Hoe chaotisch. En hoe grijs en grauw en grof was Milaan. Dit keurige stadje is je bestemming, Morris. Wees er blij mee. 9
Bij het verlaten van de badkamer, schoof een Ferragamo-manchet even omhoog en onthulde een Rolex die aangaf dat het inderdaad tijd was. Le massime autorità zaten te wachten. De hoogste autoriteiten! Voor Morris! ‘Papà!’ klonk de stem weer. Zijn dochters prachtige hese stem die aan Mimi deed denken. Ze was ongeduldig. Toch kon Morris de verleiding niet weerstaan de Kunstkamer in te lopen en even alleen te zijn met zijn recentste aankoop. De zware oude lijst rustte op een stoel. Morris had nog niet besloten waar hij zou komen te hangen. Hij liet een vinger over de lijst glijden. Wat een soberheid! Het verguldsel was donker geworden, ongetwijfeld van de walm van kaarsen. Het was een genoegen om je zo’n somber, oud interieur in te beelden dat als het ware nog verdonkerd werd door de flakkerende kaarsen erin. Maar op het schilderij zelf liepen de twee vrouwen op een lichte weg. Het was het Heilige Land, duizenden jaren geleden: twee vormeloze figuren in wijde gewaden, op de rug gezien. De vrouw rechts droeg een brede mand op haar linkerheup. De mand was deels bedekt, maar de witte doek was een beetje verschoven zonder dat de kuierende dames dat wisten, en onthulde aan het oog van de kijker geen brood of wasgoed of vers geplukte druiventrossen, maar het verbijsterde en grimassende gelaat van een bebaarde man: generaal Holofernes! Zijn Assyrische afgehakte hoofd. ‘Papà, in vredesnaam!’ Nu klonk er een zwaardere stem: ‘Morries! Je moet de burgemeester niet laten wachten.’ Morris vroeg zich fronsend af waarom hij zich zo aangetrokken voelde tot dit schilderij. Twee vrouwen die een afgehakt hoofd droegen. Maar het was zo’n vredig tafereel en ze liepen zo ontspannen dat het net zo goed de dagelijkse boodschappen hadden kunnen zijn. ‘Pa!’ In haar ongeduld ging Massimina over op het Engels. Morris draaide zich abrupt om op zijn leren hakken en schreed naar de brede trap. Terwijl hij fluks de stenen treden afdaalde en zijn fris gewassen hand over het gepolijste marmer van de leuning liet glijden, vertoonden zijn twee vrouwen zich in vol ornaat: Antonella als impo10
sante matrone in een bruine creatie; Massimina elegant in gebroken wit, beide vrouwen naar de beste Trevisan-traditie voorzien van een genereuze boezem. Morris glimlachte eerst naar het ene gezicht, daarna naar het andere, kuste vluchtig de gepoederde wangen en zag zichzelf weerspiegeld in vier heldere hazelnootkleurige ogen. Alleen zijn zoon had het grijsblauw van de Duckworths geërfd. ‘Waar is Mauro?’ vroeg Morris, terugwijkend van zijn vrouw. De gouden kruisjes die ze droeg ergerden hem nog steeds, maar hij had geleerd zijn kritiek voor zich te houden. Zich er niet mee te bemoeien. Antonella was al op weg naar de deur waar de oude Maddalena klaarstond met de mink van haar mevrouw. Antonella stak haar armen in de ruime mouwen. ‘De kardinaal zal er zijn,’ zei ze, ‘en Don Lorenzo. We zijn te laat.’ ‘Maar waar is Mauro? We kunnen niet vertrekken zonder Mauro.’ Morris begreep niet waarom zijn vrouw de zaak zo licht opvatte. Of waarom de aftandse meid geen wit gesteven schortje droeg over haar zwarte jurk, zoals haar was opgedragen. Dit was een gelegenheid voor familiale trots. ‘Ik denk niet dat Mousie is thuisgekomen vannacht,’ zei Massimina. ‘Je denkt van niet?’ Morris bleef op de drempel staan. ‘Thuis van waar? Heb je hem niet gebeld?’ Hij hield niet van de gedachte dat een zoon van hem Mousie genoemd kon worden. ‘Hij zal wel daar naartoe komen,’ zei Antonella zelfgenoegzaam. Ze stond nu op de binnenplaats waar waterstralen over de stenen billen kletterden van een jonge Mercurius die kennelijk klaarstond om weg te vliegen uit een brede schaal van travertijn. Tegen het okerkleurige pleisterwerk van de muren om hem heen klommen wijnranken omhoog tussen ramen met groene luiken, en net onder het dak bevond zich een zonnewijzer die gebruik maakte van het heldere winterweer om aan te geven – voor iemand die dit soort meldingen nog kon lezen – dat Morris nu echt behoorlijk laat was voor de ceremonie waarbij hij het ereburgerschap en de Sleutels van de stad Verona zou krijgen. ‘Hij is naar de wedstrijd geweest.’ 11
‘Wat?’ ‘Uit tegen Brescia. Ik heb gebeld, maar zijn mobieltje staat uit.’ ‘Hij weet hoe laat de ceremonie plaatsvindt, caro.’ Antonella kwam snel teruggelopen en pakte de arm van haar echtgenoot. ‘We hebben het er gisteren nog over gehad.’ Had Morris de tijd gehad erop te letten, dan zou hij geconstateerd hebben dat haar manier van doen een charmante mengeling was van bezorgdheid en toegeeflijkheid. Ze behandelde haar echtgenoot als een moeilijk kind, waardoor ze de aandacht van hun recalcitrante zoon wist af te wentelen. ‘Hij is er vast al als wij aankomen. Maar we moeten de burgemeester niet laten wachten. Per slot van rekening draait het allemaal om jou vandaag, Morries.’ Dat was zo’n aangename gedachte dat Morris zich liet meevoeren door de grote gewelfde poort de elegante drukte in van de Via Oberdan. Maar hij had niet om twee vrije dagen voor zijn zoon gebedeld op een van Engelands duurste scholen, plus een British Airways-vlucht betaald, opdat de vlegel de benen zou nemen op het moment van zijn vaders glorie. Om een of andere reden kwam het woord ‘kroning’ bij hem op: Morris zou tot koning van Verona worden gekroond. Hij fronste om de gedachte te verjagen; je moest je hoofd koel houden. ‘O, en wie heeft er eigenlijk gewonnen?’ vroeg Antonella. Morris’ vrouw zag er imposant uit; het was de eerste keer van het seizoen dat de mink werd uitgelaten. Massimina pakte haar vaders andere arm. ‘Brescia, helaas,’ zuchtte ze. ‘Eigen doelpunt in blessuretijd.’ Aangenaam tussen hen in lopend, hoewel het hem verontrustte dat zijn dochter zo lang was, verbaasde Morris zich erover dat zijn vrouwen op de hoogte waren van dergelijke onbelangrijke zaken. Want wat was blessuretijd eigenlijk? Dat had hij nooit begrepen. Zijn vader had nooit gezelschap willen hebben als hij naar Loftus Road ging, en zijn zoon had voor geen goud van de wereld gezien willen worden in het gezelschap van een man met een groen-witte ijsmuts op. ‘Maar als hij niet is thuisgekomen,’ mopperde hij, ‘waar heeft hij dan geslapen? En waarom weet ik nergens van?’ Er was geen tijd voor een antwoord, want toen ze vanuit de Via 12
Oberdan de wijde open ruimte betraden van een van Italiës grootste pleinen, merkten ze dat Piazza Bra op dat moment alles behalve wijd en open was. Laat nu uitgerekend deze ochtend zijn uitgekozen voor het opstellen van de kraampjes voor de mercatino di Santa Lucia. Verdomme. Vanaf de statige Romeinse arena, langs de brede Liston, voorbij de bronzen Victor Emanuel te paard, en helemaal tot aan de zwak verlichte Oostenrijkse klok boven de boog van Porta Nuova, was de hele campo bezaaid met zigeuners, extra-comunitari en andere specimen uit Veneto’s visvijver, die kraampjes in elkaar knutselden voor de verkoop van veel te dure torroni, suikerspinnen en ander vulgair mierzoet vergif. Het was het Beloofde Land voor een tandarts, wat Morris vluchtig aan een ander gebied deed denken waarop zijn zoon een dure investering bleek. Door alle dieselwolken afkomstig uit vrachtwagens waar de vreselijkste prullaria en snuisterijen werden uitgeladen, en de installatie van een complete draaimolen, leek Palazzo Barbieri, de deftige zetel van de Veronese comune aan de overkant van het plein, plotseling onmogelijk ver van hen verwijderd. Morris raakte haast in paniek. Wat als ze het hele gebeuren afgelastten? Wat als ze zijn late aankomst opvatten als een bewuste belediging? Hij kon de schuld niet afschuiven op het verkeer, daar hij op nauwelijks driehonderd meter afstand woonde en ook nog eens binnen een voetgangerszone. Morris begon zich te haasten, trok zijn vrouwen eerst met zich mee maar bevrijdde zich toen uit hun greep om tussen een muur van panettoni en hun loerende verkoper in te duiken, een gedrongen duister type dat overal ter wereld meteen geassocieerd zou worden met de zwarte markt. Het was een schande! Hij zou er iets over zeggen tegen de burgemeester. ‘Papà!’ protesteerde zijn dochter. ‘Waarom heb je toch altijd zo’n haast?’ Nu pas besefte Morris dat het meisje torenhoge hakken had aangetrokken om die vlakte van kinderkopjes over te steken. De oorspronkelijke Massimina, die maar half zo lang was geweest, had wel beter geweten. En hij maar denken dat zijn eerste liefde zo dom was! Antonella lachte. ‘Hierheen, Signor Zorgeloos,’ zei ze en trok haar echtgenoot mee naar links, weg van de drukte en het smalle straatje in dat achter de arena langs liep. Hier was meteen meer 13
ruimte en hoewel deze omleiding hun route zo’n honderd meter langer maakte, begreep Morris meteen dat er zich geen problemen zouden voordoen. Godzijdank dat hij met zo’n praktische ziel was getrouwd! Oneindig verstandiger dan die dierbare dode zussen van haar. Toch bleef hij er de pas in houden, langs bedelaars en kastanjeverkopers, voor het geval er nog iets anders tussen hem en zijn verlate huldiging zou komen. Zijn zelfgenoegzaamheid van tien minuten geleden was ver te zoeken en Morris wist uit bittere ervaring dat elke poging om dat gevoel terug te krijgen zinloos was. Er waren weken van zorgeloosheid voor nodig geweest en een aantal grote kunstaankopen om zo’n positief humeur te bereiken; of anders een middagje stoeien met Samira. Toen hij aan de ene kant een café passeerde dat reclame maakte voor warme chocolademelk met slagroom en aan de andere kant het kaartjeskantoortje voor de arena, dat de grootste expositie van kerststallen beloofde ter wereld – van de Filippijnen tot de Faeröer eilanden! – kwamen er twee gedachten in Morris op die hij niet kon onderdrukken, maar die hij moeilijk met elkaar in verband kon brengen: ten eerste de herinnering aan hoe hij zich dertig jaar geleden roemloos door deze zelfde straten had gerept, een stumperig taaldocentje dat zich met gebogen hoofd van de ene privéles naar de andere spoedde, en voortdurend rondgekoeioneerd werd door mensen die rijker en dommer waren dan hijzelf (onder wie ook die lieve Massimina, dat moest gezegd worden); en ten tweede de bedenking dat het onwaarschijnlijk was dat zijn zoon zijn schooluniform van Tonbridge had aangetrokken naar een winterse voetbalwedstrijd; zodat áls de jongen al op tijd zou zijn voor de plechtigheid van die ochtend na een nachtje stappen met schorem in mistige buitenwijken, hij zeker niet de rood met zwart gestreepte stropdas zou dragen die zo fraai bij zijn vaders das kleurde. Pas nu, nog steeds doorstappend in de schaduw van het Romeinse amfitheater met een hijgende Antonella die hem probeerde bij te benen in haar bontjas, realiseerde Morris zich hoezeer hij had uitgekeken naar dat beetje saamhorigheid tussen vader en zoon; het was zo’n onopvallend maar betekenisvol detail dat een modebewust Veronees publiek vermoedelijk met een beetje jaloezie zou opmerken: de Italianen mochten dan stijl te over hebben, de sobere degelijkheid van een grote Britse 14
onderwijsinstelling ontbrak hun ten enenmale. Maar nu bedacht hij dat de ondankbare jongen misschien wel helemaal niet zou komen opdagen op de plechtigheid. Zou ik hem van Tonbridge moeten halen, vroeg Morris zich af, en mezelf dertigduizend per jaar besparen? De jongen zijn brood laten verdienen met het geven van Engelse les, zoals ik ooit moest doen? Daar! Het besef dat de twee ogenschijnlijk verschillende gedachten toch duidelijk en zinvol gelinkt waren – zijn verwende zoon moest eens stevig toegesproken worden – maakte dat Morris zich plotseling weer lekker voelde: wat er deze ochtend ook mocht gebeuren, of welke ochtend ook, hij had altijd zijn verstand nog. Was hijzelf, Morris Duckworth, er uiteindelijk ook niet in geslaagd om naar Cambridge te gaan vanaf Shepherd’s Bush Scholengemeenschap, de eerste en hoogstwaarschijnlijk laatste leerling die dat ooit zou doen? Laat moederskindje Mauro Duckworth maar hetzelfde doen! ‘Ik vroeg of je een speech hebt voorbereid,’ zei Antonella. ‘Morries! Eih, pronto? Luister je wel?’ Ze waren aangekomen bij de grote trap. De zuilengevel rees boven hen uit. ‘Natuurlijk,’ zei Morris, en besefte op hetzelfde moment dat hij het ding thuis had laten liggen: drie velletjes A4 op de vensterbank naast de wc. Hij had zich laten afleiden door Judith en Holofernes. Zijn vrouw stak haar handen uit om de revers van zijn jasje recht te trekken. Heel rustig zei ze: ‘Pas alsjeblieft op dat je niets doms zegt.’ Morris was verbluft. ‘Zoals toen in de Rotary.’ De Engelsman voelde een gevaarlijke hitte door zijn lendenen stromen. ‘Het zal prima verlopen,’ zei hij kortaf. ‘Ik probeer alleen maar te helpen,’ zei ze, en veegde iets van zijn schouder. Maar hij wist dat ze lachte. ‘Ik was dronken toen,’ ging hij door. ‘Dat weet ik,’ glimlachte ze. ‘De punch was te sterk. Ze hadden opgepakt moeten worden voor vergiftiging.’ ‘We zijn laat, Morries,’ zei ze kalm. ‘Kom op.’ Goed. Maar waar was zijn dochter nu weer? Zoon of geen zoon, 15
ze konden toch in elk geval gedrieën de treden van het gemeentehuis betreden. Morris draaide zich om maar zag haar niet. De bespottelijke Veronese trenino kwam juist voorbij, een knalrode namaak stoomlocomotief met een open rijtuig erachter en oorverdovende kerstliedjes op panfluit voor de domme toeristen aan boord. ‘Blaast op uw schalmeien.’ Hoe iemand zo’n verschrikkelijke kwelling voor oog en oor had kunnen introduceren te midden van de eeuwenoude soberheid van de oudste piazza van de stad was Morris een raadsel. Niemand zong ooit ‘Blaast op uw schalmeien’ in Italië. Of ‘Hij doet al wat Hem behaagt’. Inderdaad. Juist toen Morris een herinnering van zich afschudde aan zijn kerstliedjes zingende moeder (hijzelf had ooit eens solo ‘In de stad van koning David’ gezongen in St Barnabas, Acton) zette de trein zich met rinkelende bel in beweging en kwam Massimina erachter vandaan, indrukwekkend wiegend terwijl ze overstak, en aandachtig bekeken, merkte Morris, door drie motorduivels die voor de wijnbar op de hoek stonden te roken. Het meisje was véél aantrekkelijker, opvallender en levenslustiger dan goed voor haar was. En er kon wel een centimeter of acht van die hakken af. Toch vertrouwde hij erop dat zijn dochter nog maagd was, zo niet dan had hij het zeker geweten. Morris stak zijn hand uit als om zijn kind naar zich toe te trekken. Het zou een fraai plaatje opleveren indien ze de gangen van de macht zij aan zij konden betreden. Maar nu zat daar ineens een stokoude zigeunerin op de stoep die haar hand naar hem opstak – Grazie, grazie, zei ze vleiend – in de veronderstelling dat de uitgestoken hand van die rijke heer een aalmoes bevatte. Geërgerd stond Morris op het punt het oude wijf weg te jagen, toen hij zijn vrouw scherp haar adem naar binnen hoorde zuigen. Ze bevonden zich pal in het zicht van een twaalftal hoogwaardigheidsbekleders en nieuwsfotografen die in het portaal boven aan de trap stonden te wachten. Morris stak een hand in zijn zak en nam de halve euro eruit die je voor dergelijke gelegenheden altijd klaar moet hebben, omdat je je nooit in je portemonnee moest laten kijken. De volgende vijftien minuten konden nauwelijks bevredigender zijn. Voor de deur werden ze ontvangen door de trouwe Don Lorenzo, die al vele jaren geestelijk leidsman was van het gezin, en die hen begeleidde naar de eerste ontvangstzaal waar ze kennismaakten 16
met kardinaal Rusconi, in prachtig stijf rood gehuld. Morris kuste een mollige hand en moest toegeven dat Kerstmis nog steeds iets magisch had, ondanks de commerciële uitbuiting ervan, terwijl Antonella het over het belang had van sponsoring van kerststallen in de armere buitenwijken, waar kamelen en herders voor de broodnodige feeststemming konden zorgen. Met een glas bubbels in de hand leek niemand gemerkt te hebben hoe laat ze waren gearriveerd en Morris kon niet goed uitmaken of dat prima was of juist ergerlijk. Hij had net zo goed op tijd kunnen komen, hetgeen natuurlijker zou zijn overgekomen, en in welk geval hij zich superieur had kunnen voelen tegenover de laatkomers. Een journalist van de radio wilde dat hij nog eens uitlegde welke omstandigheden tot dit eerbetoon hadden geleid, maar onder de goedkeurende, zij het wat hooghartige blik van de prelaat, en met een knikje naar een mede Rotary-lid aan de andere kant van de kamer, antwoordde Morris de vleier op ingetogen wijze dat het ongepast was zijn eigen lof te zingen: de burgemeester, zei hij, zou het in zijn toespraak ongetwijfeld over de motivazione hebben. Vanuit een ooghoek zag zijn oplettende blik dat Massimina met Beppe Bagutta stond te babbelen, de zoon van de organisator van de jaarbeurs van Verona en van nog heel wat andere zaken; het was best leuk dat ze behoorlijke resultaten behaalde op de kunstacademie, maar er zou wel wat meer nodig zijn wilde het meisje haar Duckworth-stempel op de wereld zetten. Dichter in zijn buurt ving hij de aangename klanken op van over en weer uitgesproken felicitaties tussen de ascetische Don Lorenzo die de corpulente kardinaal vertelde hoezeer hij diens artikel Een eucharistie voor onze tijd had gewaardeerd – hij en Antonella hadden het samen bestudeerd, zei hij – en de kardinaal verwaardigde zich om Morris te vragen hoe hij dacht dat Italië uit de huidige financiële crisis zou kunnen komen; misschien een subtiele manier om naar een of andere donatie te hengelen. Waarom zou zo’n machtige man anders de moeite hebben genomen om naar een plechtigheid zonder enige religieuze betekenis te komen? Oude kennissen en zakenpartners, galeriehouders en ondernemers wuifden naar hem, maar Morris besloot dat hij het best gezien kon worden naast het klerikale rood, dat veel weghad, bedacht hij nu, van het kerstmannenpak dat zijn vader had aangetrokken om op kerstavond halve 17
flesjes Teachers uit te delen aan zijn naaste collega’s. Was Samira er misschien? Dat was een opwindende gedachte. Hij had haar niet uitgenodigd, maar je kon nooit weten. Het meisje was duidelijk verliefd. Of zelfs de inspecteurs Marangoni en Fendsteig, van vroeger? Ook dat zou vreemd opwindend zijn. Maar de bemoeizuchtige politiemensen waren vast al jaren met pensioen, bedacht Morris. Dat was maar beter ook met al dat dna-gegoochel van tegenwoordig. Hij glimlachte naar de kardinaal die terug glimlachte alsof ze al jarenlang bevriend waren, en Morris was zich juist de hersens aan het pijnigen wat voor gunst hij de prelaat kon vragen vóór de prelaat hem een of ander verzoek zou doen, toen er trompetgeschal klonk, en vier met vederbos uitgedoste Bersaglieri vier vlaggen hesen die een ereboog vormden bij de deur aan zijn rechterkant: er was de Europese cirkel met ruziënde sterren, de Italiaanse bureaucratische driekleur, het rommeltje van de oude Union Jack en ten slotte, wit op rood, de ladder van Cangrande della Scala, de hertog van Verona. Morris boog zijn hoofd toen hij onder deze trotse symbolen door, de grote Sala degli Arazzi betrad en de wereld van eervolle traditie waarnaar hij altijd, op zijn nogal eigenaardige Duckworthse wijze, had gestreefd. Het was dus een beetje ergerlijk, nu hij het binnenste heiligdom had bereikt, te constateren dat de burgemeester niet eens een stropdas droeg. ‘Ik ben bang dat we moeten opschieten,’ zei de jongere man, die zich tussen de elegante stoelen door spoedde om Morris een hand te geven die hij meteen weer terugtrok. Hij droeg een wit hemd met open kraag, een zwarte blazer en een spijkerbroek, zodat je je nauwelijks kon voorstellen waarom hij zich in zo’n plechtig decor bevond, ware het niet dat hij een rood-groene burgemeesterssjerp over zijn borst droeg. Er werd een delegatie Arabische zakenlieden verwacht om elf uur, verklaarde hij. Je kon de Arabieren niet laten wachten. ‘Onze nieuwe bazen, helaas!’ Morris had de Lega Nord altijd veracht en verweet zichzelf dat hij iets meer had verwacht van Verona’s lokale held, de eerste separatistische burgemeester van zijn heerlijke Italiaanse stad. ‘We moesten op mijn zoon wachten,’ zei hij koeltjes. ‘Ik vrees dat zijn vlucht vertraging heeft opgelopen.’ Ze gingen achter een glimmende tafel zitten terwijl een menig18
te van een man of zeventig plaatsnam op de stoelen onder Paolo Farinati’s gigantische olieverfschilderij Overwinning van de Veronezen op Barbarossa dat de halve muur aan de linkerkant bedekte, een enorme wirwar van lijven, bloed, wapens en fraaie blazoenen en glimmende harnassen te midden van hinnikende paarden en zijden banieren. O, had hij maar een palazzo dat groot genoeg was om zo’n weelde te kunnen huisvesten, dacht Morris. Een hele oorlog in je woonkamer! Maar met ongepaste haast sprong de burgemeester al overeind en plukte een van de microfoons uit de houder. ‘Buon giorno a tutti!’ begon hij, nog voor iedereen goed en wel zat. ‘Zoals u weet zijn we hier om een man te eren die al vele jaren in ons midden is, ja, die in deze stad arriveerde in het seizoen dat ons geliefd Hellas Verona de Scudetto heeft gewonnen. U hebt ons geluk gebracht, Miester Dackvert!’ De burgemeester keek glimlachend neer op zijn gast. ‘We zijn u erg dankbaar.’ Dit beschamende inkoppertje, dat meteen voor applaus zorgde – zelfs Antonella en Massimina klapten enthousiast – was eigenlijk niet waar, omdat Morris in 1983 in Verona was aangekomen en niet in ’85. Maar hij wist dat de Lega Nordisten onveranderlijk Hellas-fans waren, overdreven ruw en hard, de zogenaamde stoute jongens van de stad. Hopelijk had Mauro niets met de Lega te maken. Zelfs de communisten wisten zich beter te kleden. ‘Helaas geen succes dat we in de nabije toekomst herhaald zullen zien,’ voegde de burgemeester er met een sombere grimas aan toe, ‘als we tenminste moeten afgaan op de slechte prestatie van gisteravond.’ Het publiek zuchtte. ‘Hoewel de ongeregeldheden na Brescia’s late doelpunt, als ik dat tussen haakjes even mag zeggen, en ik weet het want ik was erbij, zeker niet zijn uitgelokt door Hellas-fans.’ ‘Verissimo!’ riep een stem achterin. Wat had dit in hemelsnaam met de huldiging van Cittadino Duckworth te maken, vroeg Morris zich af. ‘Eigenlijk,’ lachte de jonge burgemeester, ‘boden de tribunes een tijdlang een aanblik als dit oude schilderij hier.’ Hij gebaarde naar de geheven zwaarden, steigerende paarden en vertrappelde lijken op Farinati’s Overwinning. ‘Hoewel ikzelf uiteraard ongewapend was.’ 19
Er werd weer gelachen. Dit was hemeltergend. Maar Morris had in de loop der jaren geleerd om ogenschijnlijk kalm te blijven, koeltjes, vooral als alle ogen op hem gericht waren. Stijf rechtop zittend, hoewel inwendig stomend van woede, troostte hij zich met de gedachte dat hij zeer waarschijnlijk de enige was in deze zaal die ooit de moed had gehad om in razernij een wapen te heffen en een man te doden, of vrouw (in datzelfde weekend dat Verona kampioen was geworden als hij het wel had), en dat hij derhalve de enige aanwezige was die de hitte, de gruwel en woeste extase op Farinati’s schitterende schilderij echt kon begrijpen. Wat had een vulgair voetbalrelletje te betekenen in vergelijking met een echte moord? Zijn kennis ging dieper dan die van hen, zei Morris tegen zichzelf, heel wat centimeters staal dieper, hoewel hij nooit een mes had gebruikt, besefte hij. Toen hij zijn hand uitstak om een glas water in te schenken, merkte Morris dat zijn vrouw op de voorste rij zijn blik probeerde te vangen en heel licht haar hoofd schudde. Deed hij iets verkeerd? Hij had zijn mond nog niet eens opengedaan. En wie was die man rechts van haar die hem zo bekend voorkwam? ‘Afgezien van die geweldige prestatie,’ de burgemeester zweeg even – hij had een vooruitstekende kin, dicht bij elkaar staande glim oogjes en een fletse huid – ‘want Verona, en ik zal het nooit moe worden het te herhalen, is het laatste provinciale team ooit dat kampioen van italië is geworden’ – weer wachtte hij tot het gehoorzame applaus was weggestorven – ‘dus afgezien van dat helaas niet te herhalen exploit’ – hij sprak het woord uit à la française en wendde zich met een zelfgenoegzaam glimlachje naar zijn gast – ‘waren Miester Dackverts eerste jaren in Verona niet geheel fortuinlijk, daar hij ongelukkigerwijze zijdelings betrokken raakte bij de moordzuchtige tragedies die twee oude hoogstaande families van de stad troffen, de Trevisans van Quinzano, en de Posenato’s van San Felice.’ Weer was er applaus, maar nu wat gematigder, omdat veel aanwezigen zich de gewelddadige dood herinnerden van drie prominente inwoners van de stad, uiteraard onbewust van het feit dat uitgerekend dit de gelegenheden waren waarbij Morris de dodelijke vaardigheden had moeten opdoen die zo verheerlijkt werden op Farinati’s schitterende doek naast hen. Nippend aan zijn glas water begon de Engelsman zich af te vragen of hij er wel wijs aan 20
had gedaan op deze uitnodiging in te gaan, en toen hij een blik op Antonella wierp, zag hij dat ze met gebogen hoofd zat, misschien om een traan te plengen over haar dode zussen, of over haar eerste echtgenoot, hoe onterecht ook, en dat de man rechts van haar verwonderlijk vertrouwelijk op haar schouder klopte. Plotseling was Morris alert. Dat kon Stan Albertini toch niet zijn? Stan was al tientallen jaren geleden vertrokken uit Verona. ‘En er was ook, zoals vrienden van de familie zich zullen herinneren, een ongelukkig voorval met een Duitse herder die het blozende uiterlijk van onze Engelse gast, eh, enigszins verbouwd heeft, zoals men dat zegt, waardoor hij sindsdien meer op zijn verstand dan op zijn schoonheid moest vertrouwen!’ Wat een onvergeeflijk knullige en ongevoelige opmerkingen! Maar omdat Morris’ oude littekens op zijn wangen en slapen op datzelfde moment begonnen te jeuken en te trekken, was de Engelse gast (gast, na dertig jaar!) dankbaar voor elk ogenschijnlijk gênant moment waarachter hij zich kon verbergen. Als er één persoon was die genoeg informatie had om hem de das om te doen, mocht het ooit in zijn domme hoofd opkomen een en ander met elkaar te verbinden, was het Stan. ‘Maar de Engelsen zijn een veerkrachtig ras,’ ging de burgemeester door, ‘zoals wij Italianen tot onze schade hebben ondervonden.’ Hij sprak zonder papier, bewoog de microfoon op en neer, en wendde zijn lijf van de ene naar de andere kant met de schwung van een stand-upcomedian. Het publiek hield duidelijk van hem, want ze bleven maar giebelen. ‘Om kort te gaan, er zijn talloze redenen voor ons besluit om Miester Dackvert vandaag te huldigen.’ Weer keek hij welwillend neer op zijn gast alsof de vijfenvijftigjarige meervoudig moordenaar zojuist in een stalletje en onder een schitterende ster was geboren. ‘Na zijn huwelijk met de schone Antonella Trevisan, een duidelijk bewijs van zijn goede smaak’ – de smakeloze opmerking veroorzaakte een storm van toejuichingen; als er één kwaliteit was die Antonella niet had, dacht Morris, en ook nooit gepretendeerd had te hebben, was het wel schoonheid; tenzij je voorbeeldige godvruchtigheid als schoonheid beschouwde – ‘heeft Miester Dackvert eigenhandig het oude, traditionele wijnbedrijf van de familie omgevormd tot een van de belangrijkste 21
economische pijlers van onze stad, een bedrijf dat werk biedt aan vele Veronezen en nog grotere aantallen Afrikaanse en Slavische immigranten, die, dat moet gezegd worden, een gevaar voor onze samenleving hadden kunnen worden zónder die kostbare kans op betaalde arbeid.’ De burgemeester pauzeerde even en was zich kennelijk in het geheel niet bewust van de beledigende inhoud van zijn woorden. Nu was er geen applaus. ‘Met grote doortastendheid heeft hij op oude wijngaarden een zeer fraaie luxe woonwijk laten verrijzen op de heuvels boven Parona – Villaggio Casa Mia – en onze jeugd aldus een kans geboden om hun eerste huis te kopen. En samen met zijn prachtige Veronese vrouw is hij al vele jaren een gulle sponsor van de universiteit, de kunsten, en de Kerk, en staat hij steeds klaar om bij te springen als een waardevol project in moeilijk financieel vaarwater komt te zitten.’ Weer pauzeerde de burgemeester even, weer was er geen reactie van het publiek. Maar de man leek nu te genieten van de stilte, alsof dat precies zijn bedoeling was. Wat hij niet had gezegd, merkte Morris, was dat Fratelli Trevisan srl ook regelmatig schenkingen deed aan alle politieke partijen die meer dan vijf procent van de stemmen haalden bij de lokale verkiezingen, plus aan een hele reeks lagere en hogere douane‑ en belastingambtenaren. Morris realiseerde zich nu pas dat hij, onder het huidige bewind, beter de voetbalclub Hellas Verona had kunnen sponsoren. ‘Maar de directe aanleiding voor ons besluit om Miester Dackvert aldus te eren’ – ineens klonk de stem van de burgemeester bedachtzaam en plechtig, alsof al het voorgaande over kampioenschappen, mysterieuze moordzaken en Morris’ verbijsterende ondernemingsdrift slechts luchtig gebabbel was geweest om het publiek in de stemming te brengen, ‘is de manier waarop hij uit eigen beweging bijzonder genereus gereageerd heeft op de laaghartige media-aanval die tegen onze stad in het algemeen en op dit gemeentebestuur in het bijzonder was gericht.’ Er werd gemompeld en met stoelen geschoven. Niets, begreep Morris, werd serieuzer genomen in Verona dan de nationale en internationale reputatie van de stad. Veel belangrijker dan welke concrete realiteit ook, was hoe er over je gedacht werd. 22
‘Zoals u weet probeert men onze mooie stad al sinds de Tweede Wereldoorlog en de Republiek van Salò af te schilderen als een achterlijk en autoritair broeinest. Zonder enige grond wordt er een vuil politiek spelletje gespeeld met onze stad waarbij onze jaloerse rivalen – en ik hoef u niet te vertellen wie dat zijn – ons proberen af te houden van de weinige fondsen voor stedelijke ontwikkeling die beschikbaar zijn in deze moeilijke tijden.’ Nu ving het instemmende gemompel weer aan. ‘Die propagandaoorlog was vroeger al erg, maar is nog erger geworden sinds de Lega Nord het bestuur van de stad heeft overgenomen en orde heeft geschapen in de chaos en de vriendjespolitiek die veel te lang heeft geduurd. Het is duidelijk dat zelfs onze veronderstelde politieke bondgenoten in Rome, om nog te zwijgen van de hopeloze groep ex-communisten die dezelfde overheidsposities nog niet zo heel lang geleden bezet hielden en misbruikten, een lastercampagne in gang hebben gezet die zich nu van de nationale pers tot de internationale pers heeft uitgebreid, en zijn hoogtepunt heeft bereikt in het schandalige artikel dat nog geen maand geleden in een Engelse krant is verschenen. Ik zal niet herhalen welke grove beschuldigingen erin geuit werden. Ze zullen niet over mijn lippen komen.’ Nu was er zo’n denderend applaus dat de burgemeester, die beschamend vaak een blik op zijn horloge wierp, zijn armen moest opsteken om de menigte te kalmeren en snel verder te gaan. ‘Wat ik daarentegen wél wil doen, als enige en voldoende motivering voor de toekenning van het ereburgerschap aan Morries Dackvert’ – en nu hief de burgemeester kort een rol perkament van het tafelblad en een open, donkerblauwe doos waar een grote zilveren sleutel in lag – ‘is de brief voorlezen die onze excellente vriend heeft geschreven als antwoord op die beschuldigingen in diezelfde krant. En ik zal voorlezen, amici miei,’ hij stak zijn stevige kin in de lucht en grinnikte, ‘in het Engels, ja, om onze jaloerse buren eraan te herinneren – hun namen zullen niet genoemd worden – welk niveau het onderwijs in deze trotse provincie heeft bereikt.’ Morris was verbijsterd. De man ging zijn brief aan The Telegraph voorlezen. In het Engels! En hij kon niet eens de naam Duckworth behoorlijk uitspreken! Morris wilde de microfoon uit zijn hand ruk23
ken en het ding zelf voorlezen, als er dan toch gelezen moest worden, hoewel hij zich nu begon af te vragen of die tierende blaaskaak die de oude stad in mootjes had gehakt – het beledigende artikel waarop Morris had gereageerd – misschien toch niet helemaal ongelijk had. Want het begon hem te dagen dat heel deze ceremonie niet was georganiseerd om Morris Duckworth te belonen omdat hij zo’n fijne burger was, maar louter als publiciteitsstunt voor de Lega Nord. De separatisten hadden een Britse intellectueel aan hun kant! ‘Unlaik,’ de burgemeester wuifde met een krantenknipsel, ‘yor men diesjes correspondente whoe poeblieshete verona, caapital of kietsch...’ Het was allemaal een paar maanden geleden begonnen bij Samira thuis. Zij en Morris hadden uitgebreid de liefde bedreven op het matras onder het okerkleurige wandtapijt, en toen zij een heerlijke kruidenthee aan het zetten was – er stond nog steeds wat wierook te walmen in de hoek – was haar broer uit zijn kamer gekomen met de mededeling dat hij zijn Masters economie wilde halen in Londen. Tarik was een beleefde jongeman en toonde geen spoor van de afkeuring die je zou kunnen verwachten van een jaloerse broer, opgevoed in een achtergebleven moslimgemeenschap, hoewel dat natuurlijk ook kon zijn omdat Morris de niet onaanzienlijke huur betaalde voor broer en zus. Maar wat had je aan cynisme? Er was niets bunga-bunga-achtigs in de relatie tussen Morris en Samira, het was echte affectie, en nu hij haar aan een stageplek voor zes maanden had geholpen bij het lokale departement voor Cultureel Erfgoed, zou ze haar tweekamerappartement in San Zeno dubbel en dwars waard zijn. Ze had in elk geval toegang tot de bestanden van alle schilderijen die de kerken in de provincie in hun bezit hadden. Altijd bereid om te helpen en een vriend voor een dure misstap te behoeden, had Morris zijn MacAir uit zijn Armani-aktetas gehaald en was aan de glazen tafel gaan zitten met de twee jonge Libiërs aan weerskanten naast zich. Ze hadden een paar universiteitssites bezocht, curriculums en vereisten vergeleken, en besproken of het verstandiger was om nu in te schrijven, nog vóór Tarik klaar was in 24
Verona, of te wachten tot hij zijn Italiaanse diploma op zak had, met het risico dat hij dan een jaar moest wachten. ‘Ik zou wel een baantje voor je kunnen vinden,’ had Morris glimlachend gezegd, ‘om de tijd door te komen. Een slimme knul kan ik altijd gebruiken.’ Het leek belangrijk om Tarik te doen inzien dat Morris’ affectie voor Samira ook haar naasten ten goede kwam. Tarik fronste, en vroeg de weldoener van zijn zus nog eens – zijn Italiaans was uitstekend maar zijn Engels nog wat onzeker – naar de geheimzinnige werking van ucas, en terwijl Morris heen en weer zat te klikken, in zijn nopjes met de bureaucratische behendigheid die hij tegenwoordig had, werd hij zich intens bewust van de drie paar benen naast elkaar onder het glazen tafelblad: die van Samira aan zijn linkerkant, heerlijk jong en kwetsbaar in een zwarte ochtendjas, terwijl ze afwezig haar honingkleurige dijen opende en sloot; zijn eigen benen, sterk en rustig in sober grijs flanel, en rechts van hem, in gehavende spijkerbroek, met nonchalant gekruiste blote bruine enkels, die van de sympathieke jonge Arabier. ‘Ik hou van hen beiden,’ zei Morris plotseling in zichzelf. ‘Ik hou van de zus én de broer!’ en hij voelde een golf van energie en opwinding in zich opwellen zoals hij de laatste twintig jaar of meer niet meer had gevoeld. Toen wilde hij Tarik laten zien waar het economische nieuws zich bevond in de Engelse krant, en dus sloeg hij de Telegraph open, en daar stond het. verona: hoofdstad van de kitsch, door Boris Anderton-Dodds. Wie was dat in vredesnaam? Het was zo raar om een Engelse krant open te slaan en een artikel tegen te komen over het Italiaanse stadje waar ze woonden, dat ze het alle drie meteen lazen. Nicolas Sarkozy was van plan zijn zwangere Carla mee op reis te nemen naar de stad van Romeo en Julia. Typerend voor de afgrijselijke smaak van de Franse president. De laatste jaren had het ooit zo elegante stadje in de Veneto niets beters weten te bedenken om zijn economische problemen op te lossen – die het zichzelf op de nek had gehaald – dan het domme Disneyland van Italië te worden met een overdaad aan romantisch gekwijl en geslijm. Toeristen werden van vliegveld en station opgehaald door irritante gidsen die hen doorsluisden naar Love Tours langs Romeo’s huis en Julia’s balkon, waar cohorten Koreaanse zakenmensen zichzelf hadden gekiekt met een hand rond de blote borst van een bronzen nimf, 25
alvorens naar een karaokeavond te worden gedreven om er O sole mio te leren zingen en Santa Lucia, bepaald geen Veronese liedjes. Het renaissance palazzo waar Julia’s tombe zich bevond – hoewel uiteraard niemand wist of het echt Julia’s tombe was geweest, net zoals niemand wist of het echt Julia’s balkon was geweest – was een chique plek geworden waar je kon trouwen, en die uit alle vijf de continenten sentimentele sukkels aanlokte van wie het geld uit de zakken geklopt werd met veel te dure ceremonies en slechte kwaliteit nepsieraden. Het was al vulgariteit wat de klok sloeg; waar je ook keek was de stad volgepropt met gore clichés, de hotels maakten reclame met ‘consummatie’-suites (en lakens!) voor stelletjes op huwelijksreis, en voor een speciaal prijsje bood zelfs de burgemeester zijn diensten aan als ambtenaar van de burgerlijke stand om de geldkoe tot de laatste druppel uit te melken. Dit was dezelfde xeno fobe Lega Nord-burgemeester die een racistische politiek voerde tegen kebabtentjes, die moslims geen plek gaf om een moskee te bouwen, en fascistische regels invoerde die mensen verbood om op een bank in het park te slapen of een broodje te eten op de treden van openbare monumenten, en dat in een stad waar de Kerk liefdadig pretendeerde te zijn maar in werkelijkheid honderden appartementen leeg liet staan (zonder onroerendgoedbelasting te betalen) in plaats van ze te verhuren aan arme Afrikanen. Elk jaar, vlak voor Valentijnsdag, werden geliefden van overal ter wereld verzocht een brief te schrijven naar Julia, alias de gemeenteraad, met een prijs voor hem of haar die het mooiste eerbetoon aan de liefde bracht. En wie beoordeelde dat? vroeg Boris Anderton-Dodds. Wat wisten de gemeenteambtenaren van liefde? Als ze enig respect hadden voor de mythe van romantische liefde zouden ze de stad haar oude waardigheid teruggeven en bedenken dat hebzucht het verst van romantiek verwijderd lag, en liefdadigheid er het meest verwant mee was. Een hedendaagse Romeo en Julia zou niet over de Montagues en de Capulets gaan, laat staan over de Sarkozy’s en de Bruni’s; het zou gaan over de gedwarsboomde liefde tussen de zoon van een Lega Nord-ambtenaar en de gesluierde dochter van een gedwarsboomde kebabverkoper. Wat een devoot gedram! Het ontstelde Morris dat een respectabele Engels krant, een krant die, dat zou hij nooit vergeten, der26
tig jaar of meer geleden minstens drie sollicitatiebrieven negatief had beantwoord van een zekere Morris Arthur Duckworth, dat zo’n krant zo’n verkeerde voorstelling van zaken kon geven. ‘Maar Verona is een fantastische stad!’ riep hij uit; de gedachte dat zijn anti-Europese vader deze nonsens met leedvermaak om hém zou kunnen lezen, vond Morris uitermate ergerlijk. Toen merkte hij dat zijn jonge vrienden zaten te glimlachen. ‘Wat valt er te lachen?’ vroeg hij. ‘Het is waar dat de stad racistisch is,’ zei Samira. ‘Reken maar,’ stemde Tarik in. ‘Wat heeft dat er nu mee te maken? Alleen omdat een stad racistisch is kun je nog niet beweren dat het de hoofdstad van de kitsch is. Verona is waarschijnlijk een van de mooiste steden ter wereld. De Engelsen hebben niets wat erbij in de schaduw kan staan.’ ‘Dat weet ik niet,’ zei Tarik. ‘Ik denk dat alleen de beschuldiging van racisme belangrijk is. Wie kan het schelen of het kitsch is of niet?’ ‘Mij kan het schelen!’ brieste Morris. ‘Racisme is overal. Denk je dat Milaan niet racistisch is? En Rome? Denk je dat Londen niet racistisch is? Waarom anders al die relletjes? Het is altijd herrie met die zwarten in Londen. Daar hebben ze goede redenen voor. Een stad racistisch noemen is hetzelfde als een schop een schop noemen, of zeggen dat het gras groen is. Maar het smakeloos noemen terwijl het een van de mooiste plekken ter wereld is, is pure jaloezie. Dat is vandalisme! Stel je eens voor hoeveel mensen hun baan zouden verliezen als de Britten niet meer naar Verona zouden komen vanwege een misdadig artikel als dit. Denk eens aan de musea die gesloten zouden moeten worden. De restaurants en hotels die werk verschaffen aan mensen zonder papieren of verblijfsvergunning. Albaniërs en Pakistani en Marokkanen.’ ‘Kom op, Mo, lieverd,’ Samira lachte en legde haar hoofd op zijn schouder. ‘Je moet het niet zo serieus opvatten.’ Naar beneden kijkend zag Morris haar knipogen naar haar broer. ‘Hoe worden jullie gediscrimineerd?’ vroeg hij. ‘Vertel me dat eens. Hebben jullie problemen om een kebab te kopen? Nee. Ik zou het zelf eten als ik geen vegetariër was. Moeten jullie op een bank slapen?’ 27
‘Er is geen moskee,’ zei Samira. ‘In jezusnaam, je bevindt je in een christelijk land.’ ‘Het is moeilijk om een permesso di soggiorno te krijgen,’ zei Tarik. ‘En een huisbaas te vinden die aan moslims wil verhuren.’ ‘Maar ik heb jullie permessi geregeld! En voor een appartement gezorgd!’ Morris moest bedenken dat bepaalde jonge immigranten uit het verleden aanzienlijk dankbaarder waren geweest toen hij ze had geholpen. ‘Maar als die immigratiewetten niet bestonden, dan hoefden we niet...’ Tarik zweeg en stopte zijn gezicht in zijn handen. ‘Ik ga hier een weerwoord op geven,’ kondigde Morris gewichtig aan. ‘Je komt niet zomaar weg met moord!’ Hij opende Word en begon te typen. Hij was razend op de jongelui, maar was er zich ook deels van bewust dat hij schreef om indruk op hen te maken, om te laten zien dat Morris Duckworth het soort man was dat door de bomen het bos kon zien, en daarbij zijn naam nog gedrukt zou krijgen ook. Ze waren per slot van rekening jong; net als Mauro hadden ze nog het nodige te leren. ‘Geachte heren,’ typte hij. ‘In tegenstelling tot uw lasterlijke correspondent, die “Verona, hoofdstad van de kitsch” heeft gepubliceerd, moet ik...’ ‘Wat betekent lasterlijk?’ vroeg Samira. ‘Iemand die voortdurend leugens vertelt. Mendace.’ ‘Ah.’ Tarik zei een paar woorden in het Arabisch en ze begonnen allebei te lachen. ‘Waar zitten jullie nu weer om te giebelen?’ Morris was verstoord. Hij mocht hen graag. Allebei. Hij hield van hun fraaie jonge trekken, zwarte ogen, slang-gladde huid. Maar niet als ze van plan waren om samen te spannen en hem te behandelen als een oude zeur. ‘Doe niet zo lichtgeraakt, Mo.’ ‘Maar wat zeiden jullie dan?’ ‘Tarik zei dat je eens naar Tripoli moest komen als je wil zien wat mooi is.’ Morris geloofde geen moment dat hij dat had gezegd; hoe kon Tripoli ooit een Italiaanse stad voorbijstreven in schoonheid, en 28
waarom zou die opmerking zoveel plezier hebben veroorzaakt? Maar hij liet het erbij. Of beter gezegd, hij liet de woede uit zijn vingertoppen vloeien: In tegenstelling tot de lasterlijke correspondent die ‘Verona hoofdstad van de kitsch’ heeft gepubliceerd, woon ik wel degelijk in deze stad en dat al bijna dertig jaar; welnu, ik kan uw lezers verzekeren dat Verona nog steeds een van de mooiste en elegantste steden ter wereld is, een krachtige, toekomstgerichte gemeenschap waar de geluiden van Romeo en Julia een aangenaam romantisch gemurmel op de achtergrond vormen, niet meer dan dat, met een paar vervallen en prachtige grafmonumenten, apocrief of niet, trekpleisters voor dezelfde toeristen die massaal de Londense kerkers komen bezoeken of de plaats waar Anna Boleyn is geëxecuteerd; eerlijk gezegd lijkt me dat de liefde, hoe clichématig ook, te prefereren is boven de bloederige en vulgaire Angelsaksische glamour. Junkfood, dronken vechtersbazen, rassenrellen, hooligans, braaksel op straathoeken en stinkende openbare toiletten, ziedaar de Engelse charmes die de verstandige reiziger bespaard blijven op de beschaduwde piazza’s en te midden van de gepleisterde soberheid van deze edelsteen uit de renaissance. Geen wonder dat romantiek hier geloofwaardig lijkt. Uw artikel, het journalistieke equivalent, als ik zo vrij mag zijn, van een huurmoord (omdat meneer Anderton-Dodds duidelijk niet meer dan een wazige foto van zijn slachtoffer had gezien alvorens de trekker over te halen), plaatst uw krant op hetzelfde niveau als de gevoelloze bruten die de levens van twee geliefden ooit in een tragedie hebben doen eindigen. U moet u schamen! U moet u schamen omdat u de banen op het spel zet van allen wier noeste arbeid in Verona’s toeristische sector werk verschaft aan duizenden, onder wie vele vluchtelingen uit de Derde Wereld, mensen die hun geluk nauwelijks op kunnen omdat ze in dit Italiaanse paradijs zijn beland. Petje af voor president Sarkozy en zijn prachtige Italiaanse Signora, die de perfecte plek hebben uitgekozen om hun liefde te bekrachtigen vóór de lange moeilijke tijd van het ouderschap aanvangt. Morris Arthur Duckworth De Duckworth Foundation Via Oberdan Verona 29
Zomaar! Dat was er zomaar uitgekomen: de Duckworth Foundation! Zonder erbij na te denken, zonder voorafgaande waarschuwing. Dit was wat het betekende, dacht Morris, om creatief te zijn. Plotseling, uit het niets, werd een idee geboren. Hij had echt schrijver moeten worden, kunstenaar. Hij kopieerde de passage uit Word en plakte hem in het reactievenstertje onder het beledigende artikel. Toch was hij nog niet tevreden, omdat het zo’n goed geschreven brief was, en dus mailde hij hem ook naar de hoofdredacteuren. Die vervloekte lui. Laten ze maar eens zien wie de betere polemist was, meneer Anderton-Dodds (Boris!) of Morris Arthur Duckworth. Het was jaren geleden dat hij met zijn tweede naam had getekend; hij was altijd bang dat de mensen het overduidelijke acroniem zouden zien. Maar deze keer voelde het goed aan. Als The Telegraph een man in Verona nodig had, was mad in elk geval beter dan bad. ‘Morries!’ zuchtte Samira. Meegesleept door zijn eloquente verontwaardiging, had Morris niets gemerkt van het groeiende ongeloof van de twee jonge mensen naast zich. ‘Ik wist niet dat je zo romantisch kon zijn!’ De Engelsman draaide zich om en kuste zijn meisje op haar donkere lippen. ‘Wat is de Duckworth Foundation?’ vroeg Tarik behoedzaam, en met vernieuwd respect, hoopte Morris. Voor de vuist weg, begon hij aan een veelbelovende uitleg. Vier dagen later kreeg hij een telefoontje van het stadhuis. De gemeenteraad wilde zijn erkentelijkheid tonen. ‘... ze long end ard paarenthoed,’ besloot de burgemeester met een zwierig gebaar. ‘Morries Artoer Dackvert! Ze Dackvert Faundeesjoen!’ Er viel een moment van verbijsterde stilte onder het publiek, dat alleen begreep dat er iets goed gevonden moest worden. Niemand leek zeker te weten of het voorlezen was afgelopen of niet, tot de kalende man naast Antonella met een zwaar Californisch accent uitriep ‘Helemaal te gek man!’ en enthousiast begon te klappen. Het was wel degelijk Stan. Het koude zweet brak Morris uit. Christus! Waarom? Terwijl de Italianen beleefd maar niet-begrijpend applaudisseerden, en zijn vrouw en zijn dochter hem leken te bekijken 30
met de onverdeelde belangstelling van iemand die een felgekleurd schimmelplekje op een bidethanddoek heeft gevonden, sprong de verse ereburger van Verona overeind en snaaide de microfoon uit de nietsvermoedende handen van de burgemeester, of dat nu de bedoeling was of niet. ‘Grazie, grazie!’ Hij voelde zich een beetje onzeker op zijn benen voor zoveel mensen. De Tonbridge-das leek steeds strakker te trekken rond zijn nek. Onzeker of hij zou gaan zitten of niet, tikte de burgemeester botweg op zijn horloge. Morris trok er zich niets van aan. Pluk de dag. Ieder vist op zijn getij. Hij aarzelde, keek over de goed gekapte hoofden van de nog steeds applaudisserende stadselite heen naar de piazza daarachter, waar hij nog juist een glimp kon opvangen van het balkon waar Garibaldi honderdvijftig jaar geleden had uitgeroepen ‘Roma o morte!’ Op zijn wangen en boven zijn oog waren de littekens die hem van zijn jeugdige schoonheid hadden beroofd inmiddels flink aan het gloeien. Misschien was het een aanvuring. Zijn gezicht bonsde. Morris moest zich wederom in het strijdgewoel storten. ‘Signore e signori.’ Het applaus stopte abrupt en er viel een gefascineerde stilte over de menigte; de meesten kenden Morris als een respectabel en plichtsgetrouw zakenman, bijna Italiaanser dan de Italianen zelf in zijn inzicht in wat gezegd moest worden of niet, in wat betaald moest worden, hetzij boven of onder tafel, of wat op elegante doch overtuigende wijze ontdoken. Een man die in twintig jaar tijd een bescheiden familiebedrijf van wijnmakers had weten om te vormen tot een groot concern, en die een voorname figuur was geworden in het lokale consortium van industriëlen, en uiteraard van de Rotaryclub. Maar nu was er merkwaardig genoeg een vleugje angst te zien op het kalme gezicht van die man, was er iets wilds en misschien zelfs gevaarlijks zichtbaar geworden onder de donkere littekens en de lichte, glinsterende ogen, terwijl zijn houding, vreemd verkrampt en wankel, het soort opgejaagde, dierlijke angst verraadde dat bij sommige van de aanwezigen de herinnering zou kunnen bovenbrengen dat deze man ooit had terechtgestaan voor moord. Maar Morris was uiteraard vrijgesproken en het moment ging 31
voorbij. Hij rechtte zijn rug en schouders en haalde diep adem. Zijn gezicht ontspande in een brede glimlach. Verman je. Spreek je beste Italiaans. Stan was gewoon een oude vriend die de spoken van zijn jeugd kwam bezoeken. Niet de man die hem in de gevangenis kon doen belanden. ‘Signori, grazie. Ik had, dat moet ik u opbiechten, een lange en uitgebreide speech voorbereid, een lofzang op Verona, de stad die me, grofweg gezegd, alles heeft geschonken wat ik bezit. Maar daar zal ik het niet over hebben. U hebt mijn briefje al gehoord, zo treffend voorgelezen door onze excellente burgemeester. Mijn gevoelens zullen dus duidelijk genoeg zijn, zelfs voor de weinigen onder u die me niet kennen als zakenman of als lid van de vele organisaties waarbij we allemaal betrokken zijn. Ik begrijp dat de tijd dringt en dat de burgemeester een delegatie Arabische zakenlui moet ontvangen; het laatste wat ik zou willen is de kans op mogelijke nieuwe investeringen voor onze stad in gevaar brengen.’ Er werd goedkeurend gemompeld. Toen hij Antonella’s opgeluchte glimlach zag, genoot Morris van het besef dat wanneer het er echt om ging, hij het altijd prima kon verwoorden. En in perfect Italiaans. ‘Ik wil u dus alleen bedanken dat u gekomen bent. Het is me in het bijzonder een groot genoegen een gezicht terug te zien dat ik in meer dan twintig jaar niet gezien heb. Welkom terug in Verona, Stan Albertini!’ Morris’ grootmoedigheid kende duidelijk geen grenzen. Stan stond natuurlijk op en boog voor het gelach en applaus. Het was door zijn kaalheid en de afwezigheid van zijn vertrouwde sikje, besefte Morris nu, dat hij hem pas zo laat had herkend. ‘Maar als ik mag, zal ik deze gelegenheid aangrijpen om nog een ding uit te leggen. Aan het eind van mijn brief las de burgemeester de ondertekening voor, Morris Duckworth, de Duckworth Foundation.’ De burgemeester, die was gaan zitten, er gerust op dat zijn gast het kort zou houden, greep nu de armleuningen van zijn stoel en kwam weer half overeind. Morris ging vrolijk door: ‘Het was door die laffe aanval te lezen in de Engelse pers, gekoppeld aan het diepe besef wat Verona allemaal voor me betekent, dat ik besloot iets te32
rug te moeten doen. Dat “iets” is veel meer dan een brief, namelijk de Duckworth Foundation. Het kapitaal zal deels gevormd worden door de aanzienlijke kunstverzameling die ik door de jaren heen heb kunnen opbouwen, een tachtigtal doeken, die ik na mijn dood dankbaar zal nalaten aan de musea van de stad.’ Terwijl de menigte in applaus losbarstte, ging er aan de rechterkant een deur open en een oude beambte haastte zich naar binnen, schuifelde langs de muur en achter de glimmende tafel langs om iets in het oor van de burgemeester te fluisteren. ‘Om dat te vieren,’ vervolgde Morris, vastbesloten elk punt binnen te halen in de korte tijd die hij tot zijn beschikking had, ‘heb ik voorgesteld om een grote expositie van al deze schilderijen te houden, tezamen met andere oude meesters van overal ter wereld; één grote zomertentoonstelling in Castelvecchio, met als thema, en het doet me plezier dat hier te kunnen aankondigen...’ Hier stopte Morris even, want hij vroeg zich af of hij echt de moed had om het idee te verwoorden dat pas op dit moment in zijn hoofd was opgekomen. Hij aarzelde. Dit was echt krankzinnig. Wat een idee! Het publiek wachtte. De burgemeester zat te draaien. Doen? Niet doen? De waarheid was dat hoeveel Morris ook plande en uitstippelde, het toch altijd dit soort geïmproviseerde, geniale momenten waren die hem ooit echt ergens hadden gebracht, of hem hadden verzoend met het ongelukkige lot de zoon van zijn vader te zijn – God bemint hen die zichzelf beminnen, dacht hij en verhief zijn stem – ‘een expositie die zal heten: “De kunst van het moorden, van Caravaggio tot Damien Hirst”. Een vernieuwende tentoonstelling, signori e signore, die de stad Verona op de postmoderne kaart zal zetten en onze criticasters voor de komende jaren het zwijgen zal opleggen. Dank u allen, dank u.’ Toen hij ging zitten – en hij had maar twee minuten gesproken verdorie – glimlachte Morris vriendelijk naar de geschrokken ogen van zijn vrouw op de eerste rij. De burgemeester stond op. ‘Ik vrees dat we het hierbij moeten laten, dames en heren. Onze Arabische delegatie is gearriveerd. Er zijn belangrijke handelszaken en investeringen te bespreken. Rest me alleen nog te zeggen – daar ik zojuist een belangrijk nieuwtje te horen heb gekregen – dat een 33
lid van de familie Dackvert niet bij ons kon zijn vandaag. Nu begrijp ik waarom. Ik heb zojuist gehoord dat de jonge Mauro Dackvert, zoon van Morries en een grote fan van Hellas Verona, onder de gearresteerden was, een schandalige en ongegronde arrestatie na de wedstrijd van gisteravond in Brescia. Ik zou deze gelegenheid te baat willen nemen om de familie Dackvert van al onze sympathie te verzekeren en onze steun toe te zeggen om hun moedige zoon zo snel mogelijk vrij te krijgen uit zijn onterechte opsluiting. Want ook dit is onderdeel van dezelfde onverbiddelijke campagne tegen onze gelukkige gemeenschap.’ De jonge burgemeester draaide zich om en omhelsde de woedende Engelsman die wankelend overeind kwam.
34