Over het boek De jonge Braziliaanse Maria verlangt koortsachtig naar het grote avontuur en de grote liefde. Onder valse voorwendselen wordt ze naar Genève gelokt, waar ze in de prostitutie belandt. Ze doet haar werk echter zonder schaamte, omdat ze haar geest leert zich niet te beklagen over wat haar lichaam doet en omdat ze zichzelf niet toestaat verliefd te worden. Niettemin blijft seks voor haar, net als de liefde, iets raadselachtigs. Dat verandert wanneer ze een jonge schilder ontmoet die haar in verwarring brengt, want ook al is hij net zo verloren als zij, hij weet de taal van het hart te spreken. De pers over Elf minuten * Een typisch Coelhoboek dat niet oordeelt, maar je op een intelligente manier aan het denken zet. – Libelle * Dit is zijn meest erotische boek. En trouwens ook zijn meest romantische. – Jornal do Brasil Over de auteur Paulo Coelho is in 1947 in Rio de Janeiro geboren en is een van de meest gelezen schrijvers ter wereld. Al zijn romans, zoals De alchemist, Aan de oever van de Piedra, Elf minuten en De Zahir, zijn wereldsellers geworden en in 73 talen vertaald.
Leverbare boeken van Paulo Coelho bij De Arbeiderspers: De pelgrimstocht naar Santiago De alchemist Aan de oever van de Piedra huilde ik De Vijfde Berg Veronika besluit te sterven De duivel en het meisje De strijders van het licht Elf minuten Leven – de mooiste citaten De Zahir Als een rivier De heks van Portobello De hoogste gave Brida De winnaar staat alleen Liefde – de mooiste citaten De beschermengel Aleph Manuscript uit Accra Over Paulo Coelho: Juan Arias, Paulo Coelho. De bekentenissen van een pelgrim Fernando Morais, Paulo Coelho. Het leven van een strijder
Paulo Coelho Elf minuten Vertaald door Piet Janssen
Leesfragment
Uitgeverij De Arbeiderspers Utrecht · Amsterdam · Antwerpen
Eerste Eerste druk druk oktober oktober 2003 2003 Negenentwintigste druk druk maart maart 2012 2012 Negenentwintigste Copyright © 2003 Copyright © 2003 Paulo Paulo Coelho Coelho Copyright Nederlandse vertaling 2003 Piet Janssen / Copyright Nederlandse vertaling © © 2003 Piet Janssen / bv bv Uitgeverij Uitgeverij De De Arbeiderspers, Arbeiderspers, Amsterdam Amsterdam Deze uitgave werd gepubliceerd Deze uitgave werd gepubliceerd met met toestemming toestemming van van Sant Sant Jordi Jordi Asociados, Barcelona, Spanje; alle rechten voorbehouden Asociados, Barcelona, Spanje; alle rechten voorbehouden Oorspronkelijke Oorspronkelijke titel: titel: Onze Onze minutos minutos Uitgave: Editora Rocco Ltda., Uitgave: Editora Rocco Ltda., Rio Rio de de Janeiro Janeiro Niets uituit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar Niets deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of opwelke welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming bv Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen van van bv Uitgeverij DeDe Arbeiderspers, van bv Uitgeverij Uitgeverij De Arbeiderspers,Franz FranzLisztplantsoen Lisztplantsoen 200, 200, jg of book may reproduced any form, 35333533 jg Utrecht. No No partpart of this book may 3533 jg Utrecht. Utrecht. No part of this this book maybebe bereproduced reproducedinin inany anyform, form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written by print, photoprint, microfilm or any other means, without written perby print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen mission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. 200, 3533 3533 jg jg Utrecht. Utrecht.
Omslagontwerp: Omslagontwerp: Nico Nico Richter Richter Omslagtypografie: Omslagtypografie: Studio Studio Jan Jan de de Boer Boer Omslagfoto: Jim Franco, Hibiscus Omslagfoto: Jim Franco, Hibiscus on on pillow pillow isbn 90 7506 55 // 5nur 302 isbn paperback 90 7506 / nur isbn 978 978978 90 295 295295 7506 nur 302302 isbn e-book 978 90 295 9419 6 / nur 302 www.arbeiderspers.nl www.arbeiderspers.nl www.arbeiderspers.nl
Opdracht
Op 29 mei 2002, enkele uren voor ik een punt achter dit boek zette, ging ik naar de grot in Lourdes om er een paar vijfliterflessen te vullen met het wonderbare water van de bron. Op het terrein van de kathedraal sprak een heer van om en nabij de zeventig me aan, hij zei: ‘Meneer, wist u dat u werkelijk sprekend op Paulo Coelho lijkt?’ Ik antwoordde dat ik er niet alleen op leek maar het nog was ook. De man omarmde me, stelde me voor aan zijn echtgenote en zijn kleindochter. Hij vertelde hoe belangrijk mijn boeken in zijn leven waren. ‘Ze laten me dromen,’ zei hij. Dat laatste hoor ik vaker en het geeft me steeds weer een tevreden gevoel. Maar op dat moment schrok ik – want ik wist dat dit boek, Elf minuten, kan kwetsen en shockeren omdat het een thema behandelt dat nogal gevoelig ligt. Ik liep naar de bron, vulde de flessen, keerde terug, vroeg waar hij woonde (in het noorden van Frankrijk, vlak bij de Belgische grens) en noteerde zijn naam. Maurice Gravelines, dit boek is opgedragen aan u.Tegenover u, uw vrouw, uw kleinkind en tegenover mezelf ben ik iets verplicht, namelijk: te spreken over dingen die me bezighouden, en daarbij niet de mensen naar de mond te praten. Sommige boeken laten ons dromen, andere schotelen ons de werkelijkheid voor, maar geen van alle kan het stellen zonder datgene wat voor een schrijver het allerbelangrijkste is: de eerlijkheid waarmee hij schrijft.
7
Want ik ben de eerste en de laatste Ik ben de vereerde en de geminachte Ik ben de hoer en de heilige Ik ben de echtgenote en de maagd Ik ben de moeder en de dochter Ik ben de armen van mijn moeder Ik ben de onvruchtbare, en talrijk zijn mijn kinderen Ik ben de goed getrouwde en de vrijgezellin Ik ben degene die baart en degene die nooit heeft voortgebracht Ik ben de troost der barensweeën Ik ben de echtgenote en de echtgenoot En het was mijn man die mij heeft geschapen Ik ben de moeder van mijn vader Ik ben de zuster van mijn man En hij is mijn verworpen zoon Heb altijd eerbied voor me Want ik ben de schandelijke en de wonderschone Hymne aan Isis (derde of vierde eeuw na Christus), gevonden in Nag Hammadi
In diezelfde stad woonde een zondige vrouw. Toen zij vernam dat Hij aanlag in het huis van de farizeeër, ging ze erheen met een albasten fles balsem. Huilend ging ze achter Hem staan, bij zijn voeten. Met haar tranen maakte ze zijn voeten nat en met haar haren van haar hoofd droogde ze die. Ze kuste zijn voeten en zalfde die met balsem. Toen de farizeeër die Hem had uitgenodigd dit zag, zei hij bij zichzelf: ‘Als Hij een profeet was, zou Hij weten dat het een zondares is.’ Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Simon, Ik heb u iets te zeggen.’ Hij zei: ‘Zeg het, Meester.’ ‘Een geldschieter had twee schuldenaars. De een was hem vijfhonderd dinariën schuldig, de ander vijftig. Ze konden het geen van beiden terugbetalen, en daarom schonk hij het hun. Wie van hen zal nu het meest van hem houden?’ ‘Ik veronderstel,’ zei Simon, ‘degene aan wie hij het meeste geschonken heeft.’ ‘Dat is juist,’ zei Jezus. Daarop keerde Hij zich om naar de vrouw en zei tegen Simon: ‘Ziet u deze vrouw? Ik kwam uw huis binnen. Water voor mijn voeten hebt u Me niet gegeven, maar zij heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus hebt u Me niet gegeven, maar zij heeft sinds Ik hier binnenkwam onophoudelijk mijn voeten gekust. Mijn hoofd hebt u niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg Ik u dat haar vele zonden vergeven zijn, getuige haar grote liefde. Maar wie weinig vergeven wordt, heeft weinig liefde.’ Lucas 7:37-47
11
Er was eens een prostituee die Maria heette. Moment. Met ‘er was eens’ begin je een verhaal voor kinderen, terwijl ‘prostituee’ een woord is uit de wereld der volwassenen. Hoe kan ik een boek schrijven met een dergelijke, ogenschijnlijke tegenspraak meteen in de eerste regel? Maar ach, omdat we ons hele leven met de ene voet in een sprookje staan en met de andere in een afgrond, zullen we deze beginregel maar handhaven. Er was eens een prostituee die Maria heette. Zoals alle prostituees was ze als maagd en onschuldig geboren, en had ze haar hele jeugd ervan gedroomd de man van haar leven te vinden (een rijke, knappe en intelligente), te trouwen (in het wit), twee kinderen te krijgen (die als ze groot waren beroemd zouden worden), en een mooi huis te hebben (met uitzicht op zee). Haar vader werkte als marktkoopman, haar moeder was naaister. Het Braziliaanse plattelandsstadje waar ze woonde had maar één bioscoop, één discotheek, één bank en daarom keek Maria vol verlangen uit naar de dag waarop onverwachts de prins op het witte paard zou verschijnen, haar hart in vervoering zou brengen en haar mee zou nemen om samen de wereld te veroveren. Zolang de prins niet kwam, kon ze alleen maar van hem dromen. Ze werd voor het eerst verliefd toen ze elf was. Het gebeurde op de weg van haar huis naar de lagere school. Op de eerste schooldag zag ze dat ze niet alleen hoefde te lopen: een jongen die in haar buurt woonde en op dezelfde tijd naar school moest, liep met haar mee. Ze zeiden nooit iets tegen elkaar, geen woord, maar Maria merkte op een gege13
ven ogenblik dat ze iedere dag weer uitzag naar die momenten op de stoffige weg, die momenten van dorst, van vermoeidheid, de zon loodrecht boven haar, terwijl de jongen stevig doorstapte, en zij zich inspande om hem bij te houden. Dit ging verscheidene maanden zo door. Maria, die een hekel aan leren had en voor wie televisie de enige afleiding was, hoopte iedere dag maar weer dat de dag snel voorbij zou gaan. Ze verheugde zich op het lopen naar school en anders dan de andere meisjes van haar leeftijd vond ze de weekends vreselijk saai. Omdat voor een kind de uren altijd langer lijken dan voor een volwassene, leed ze er erg onder. Ze vond de dag te lang want hij schonk haar maar tien minuten met de liefde van haar leven, en wel duizenden uren om aan hem te denken en te fantaseren hoe fijn het zou zijn als ze zouden kunnen praten. Toen gebeurde het. Op een ochtend sprak de jongen haar aan en vroeg of hij een potlood mocht lenen. Maria gaf geen antwoord, ze reageerde een beetje geïrriteerd, omdat de toenadering zo onverwachts was, en liep snel door. Ze was versteend van angst geweest toen ze hem naar haar toe zag komen, bang als ze was dat hij wist hoeveel ze van hem hield, hoezeer ze naar hem verlangde, hoe ze ervan droomde zijn hand vast te pakken, samen de poort van de school voorbij te lopen en door te lopen naar de grote stad die, zo werd gezegd, aan het einde van de weg lag, en waar heel veel bioscopen waren, en soapsterren en artiesten en auto’s en eindeloos veel andere leuke dingen. De rest van de schooldag kon ze zich niet meer concentreren. Ze vond het vreselijk dat ze zich zo absurd had gedragen, maar tegelijkertijd was ze opgelucht, omdat ze wist dat de jongen haar ook opgemerkt had. Het potlood was niet meer dan een trucje om een gesprek aan te knopen, want toen hij op haar toekwam had ze een pen in zijn zak 14
zien zitten. Ze keek uit naar de volgende keer, en die nacht – en de daaropvolgende nachten – lag ze te fantaseren over wat ze de volgende keer tegen hem zou zeggen, welke woorden de beste waren om een liefde te beginnen die nooit zou eindigen. Maar er kwam geen volgende keer, ook al liepen ze iedere dag samen naar school. Soms liep Maria een paar meter voor hem uit, een potlood in haar rechterhand. Andere keren bleef ze achter hem lopen, om hem met haar ogen te koesteren. Maar hij sprak haar nooit meer aan, en voor haar zat er niets anders op dan in stilte lief te hebben en te lijden tot het schooljaar ten einde was. Tijdens de eindeloze vakantie die volgde, werd ze op een ochtend wakker met haar benen nat van bloed, ze dacht dat ze dood zou gaan. Ze besloot een brief voor de jongen achter te laten, waarin ze vertelde dat hij de grote liefde van haar leven was geweest. Ze was van plan de wildernis in te trekken om zich door een wild beest te laten verslinden, door een van de wilde dieren die de streek rond het stadje onveilig maakten: de weerwolf en de ezel zonder kop. Op die manier zouden haar ouders niet te lijden hebben onder haar dood, want al worden ze nog door zoveel rampen getroffen, arme mensen houden altijd hoop. Ze zouden denken dat ze gekidnapt was door een rijke familie die geen kinderen had, en dat ze misschien ooit op een dag terug zou keren, beroemd en met veel geld. En bovendien zou haar (eeuwige) liefde haar nooit vergeten, en iedere ochtend weer spijt hebben dat hij haar niet nog een keer had aangesproken. Aan de brief kwam ze niet toe omdat haar moeder de slaapkamer binnenkwam, de rode lakens zag, glimlachte en zei: ‘Nu ben je een vrouw geworden, schatje.’ Ze wilde weten welk verband er bestond tussen het feit dat ze nu een vrouw was geworden en het bloed, maar haar moeder wist dat niet goed uit te leggen. Ze beweerde alleen 15
dat het normaal was, en vertelde dat ze voortaan een soort poppenkussentje tussen haar benen moest dragen, vier of vijf dagen per maand. Maria vroeg of de mannen een soort koker droegen om te voorkomen dat er bloed langs hun broekspijpen stroomde, en kreeg te horen dat zoiets alleen vrouwen overkwam. Maria deed haar beklag bij God, maar ten slotte wende ze aan de menstruatie. Intussen kon ze er maar niet aan wennen dat de jongen er niet was. Ze bleef zich almaar verwijten maken dat ze zo stom was geweest hard weg te hollen voor iets waar ze toch vreselijk naar verlangde. Een dag voor het schooljaar weer begon, ging ze naar de enige kerk die er in haar stadje stond en zwoer bij het beeld van de Heilige Antonius dat ze zelf het initiatief zou nemen om met de jongen te praten. De volgende dag maakte ze zich zo mooi mogelijk, deed een jurk aan die haar moeder voor bijzondere gelegenheden had genaaid, en vertrok, God dankend dat de vakantie eindelijk was afgelopen. Maar de jongen kwam niet opdagen. En zo ging er een verschrikkelijke week voorbij, totdat ze van een paar klasgenootjes hoorde dat hij naar een andere stad was verhuisd. ‘Hij is heel ver weg,’ zei iemand. Toen begreep Maria dat er dingen zijn die je voor eens en voor altijd verliest. Ze begreep ook dat er zoiets als ‘ver weg’ bestaat, dat de wereld groot is – terwijl haar stadje klein was – en dat de leukste mensen uiteindelijk altijd weggaan. Ze zou ook graag vertrekken, maar ze was nog heel jong. En terwijl ze over de stoffige straten naar huis liep, besloot ze om de jongen ooit te volgen. Op negen achtereenvolgende vrijdagen ging ze te communie – dit was een bepaald ritueel van haar geloof – , en ze bad de Maagd Maria dat deze haar op een dag daar weg zou halen. Ook voelde ze een tijdlang pijn. Ze deed pogingen om 16
een spoor van de jongen te vinden. Tevergeefs, niemand wist waarheen zijn ouders verhuisd waren. Toen begon Maria de wereld te groot te vinden en de liefde iets heel gevaarlijks, en de Maagd Maria een heilige die in een verre hemel woonde en geen boodschap had aan wat kinderen haar vroegen.
17
Er gingen drie jaren voorbij, ze leerde aardrijkskunde en wiskunde, begon de soapseries te volgen, las haar eerste seksblaadjes, en hield een dagboek bij waarin ze schreef over haar saaie leven en hoezeer ze verlangde de dingen die ze op school leerde, met eigen ogen te zien: de oceaan, de sneeuw, mannen met tulband, elegante, met juwelen behangen vrouwen. Maar omdat je nu eenmaal niet van onmogelijke verlangens kunt leven – en zeker niet als je moeder een druk bestaan heeft als naaister en je vader nooit thuis is – zag ze al snel in dat ze meer aandacht moest hebben voor wat er om haar heen gebeurde. Ze deed haar best op school om er zo snel mogelijk mee klaar te zijn, tegelijkertijd zocht ze iemand om haar avontuurlijke dromen mee te delen. Vlak na haar vijftiende verjaardag werd ze verliefd op een jongen die ze tijdens een van de processies in de Goede Week had ontmoet. De fout uit haar kinderjaren beging ze niet weer: ze praatten, werden vrienden en gingen samen naar de bioscoop en naar de feesten. Bovendien merkte ze dat, zoals het ook was geweest toen ze elf was, de liefde meer verbonden is met de afwezigheid van het liefdesobject dan met de aanwezigheid ervan. Ze miste de jongen voortdurend, bracht uren door met fantaseren over wat ze de volgende keer zou zeggen, mijmerde over iedere seconde die ze samen waren geweest, en piekerde over wat ze goed of fout had gedaan. Ze zag zichzelf graag als een meisje met ervaring, dat zich al eens een grote liefde had laten ontglippen en de pijn kende die zoiets veroorzaakt. Ze was vastbesloten om voor die man, voor het huwelijk dat volgen zou, al haar krachten in 18
het strijdperk te gooien. Dit was de man met wie ze trouwen wilde, kinderen krijgen en een huis aan zee. Ze sprak er met haar moeder over, die haar bezwoer: ‘Dat is nog te vroeg, meisje.’ ‘Maar jij bent met pa getrouwd toen je zestien was.’ Haar moeder wilde niet zeggen dat het een ongelukje was geweest, dat ze getrouwd waren omdat ze zwanger was, en kwam daarom met het argument dat het toen andere tijden waren, einde discussie. De volgende dag ging ze met hem wandelen op een plek even buiten de stad. Ze praatten wat, Maria vroeg of hij zou willen reizen, maar in plaats van te antwoorden, nam hij haar in zijn armen en gaf haar een kus. De eerste kus van haar leven! Wat had ze hiervan gedroomd! En om hen heen was het zo bijzonder: vliegende reigers, de zonsondergang, de woeste schoonheid van het nogal dorre landschap, flarden muziek uit de verte. Even deed Maria net alsof ze zijn avances afwees, maar meteen daarop sloeg ze haar armen om hem heen en imiteerde wat ze zo vaak in de bioscoop had gezien, in de bladen en op tv: ze wreef haar lippen over de zijne, ging met haar hoofd heen en weer, een beetje ritmisch, een beetje wild. Ze voelde dat de jongen af en toe zijn tong tegen haar tanden duwde, en vond dat heel lekker. Maar plotseling hield hij op met kussen. ‘Wil je niet?’ vroeg hij. Wat moest ze antwoorden? Dat ze wél wilde? Natuurlijk wilde ze! Maar een vrouw hoort dat niet zo te laten blijken, en zeker niet tegenover haar toekomstige echtgenoot, of anders zal hij zijn hele verdere leven denken dat ze alles zomaar accepteert. Ze zei maar liever niets. Hij nam haar opnieuw in zijn armen, deed het opnieuw, dit keer minder enthousiast. Hij stopte weer, had een rode kleur. Maria realiseerde zich dat er iets helemaal fout was, 19
maar was bang om ernaar te vragen. Ze pakte zijn hand en ze liepen terug naar de stad, praatten over andere dingen, alsof er niets gebeurd was. ’s Avonds schreef ze in haar dagboek, en omdat ze dacht dat alles wat ze schreef ooit gelezen zou worden, koos ze een aantal moeilijke woorden uit. Ze schreef: Wanneer we iemand ontmoeten en verliefd worden, hebben we het gevoel dat het hele universum ermee instemt; vandaag heb ik dat zien gebeuren toen de zon onderging. Maar als er iets fout gaat, blijft er niets over! Noch reigers, noch muziek in de verte, noch de smaak van zijn lippen. Hoe is het mogelijk dat de schoonheid die er een paar minuten eerder was, zo snel verdwijnt? Het leven gaat te snel; in luttele seconden doet het ons van de hemel in de hel belanden. De volgende dag praatte ze met haar vriendinnen. Iedereen had haar zien weggaan om met haar ‘verkering’ te gaan wandelen – per slot van rekening is het niet genoeg om een grote liefde te hebben, je moet ook zorgen dat iedereen beseft dat je populair bent. Ze waren verschrikkelijk benieuwd, wilden maar wat graag horen wat er gebeurd was. En Maria, vol van zichzelf, zei dat hij met zijn tong tegen haar tanden had geduwd. Dat had ze het fijnste gevonden. Een van de meisjes lachte. ‘Deed je je mond dan niet open?’ Plotseling werd haar alles duidelijk – zijn vraag, zijn teleurstelling. ‘Waarom?’ ‘Om zijn tong binnen te laten.’ ‘Wat is het verschil dan?’ ‘Dat is niet uit te leggen. Zo kus je nu eenmaal.’
20
Verborgen lachjes, schijnheilige blikken van medelijden, de triomfantelijke wraak van meisjes die nog nooit hadden meegemaakt dat een jongen verliefd op ze was. Maria deed of het haar niet kon schelen, lachte zelf mee, maar inwendig huilde ze. Stilletjes vervloekte ze de bioscoop waar ze had geleerd haar ogen te sluiten, haar hand in de nek van de ander te leggen, haar hoofd een beetje naar links te bewegen, een beetje naar rechts. Maar de films hadden haar niet laten zien waar het allemaal om draaide. Ze bedacht een perfecte verklaring (ik wilde me niet meteen geven, omdat ik nog niet overtuigd was, maar nu weet ik dat jij de man van mijn leven bent) en wachtte op de gelegenheid die komen zou. Maar ze zag de jongen pas drie dagen later, op een feest in de discotheek, hand in hand met een van haar vriendinnen – het meisje dat haar over de kus had uitgehoord. Zij deed weer of het haar niet kon schelen, hield het tot het einde van de avond vol om met haar vriendinnen over artiesten en andere jongens uit het stadje te kletsen, en deed alsof ze de meelijdende blik waarmee een van de meisjes haar af en toe aankeek, niet zag. Maar toen ze thuis kwam, liet ze zich gaan en stortte haar wereld in. Ze huilde de hele nacht, had acht maanden lang verdriet en kwam tot de slotsom dat de liefde niet voor haar was gemaakt, en zij niet voor de liefde. Vervolgens bedacht ze dat ze maar het klooster in moest gaan om de rest van haar leven te wijden aan een soort liefde die niet verwondt en op het hart geen pijnlijke littekens achterlaat – de liefde voor Jezus. Op school werd gesproken over missionarissen die naar Afrika gingen, en zij besloot dat dit de uitweg was uit haar zo dorre leven. Ze wilde tot een orde van religieuzen toetreden, deed een cursus eerste hulp (omdat er volgens haar leraren in Afrika veel mensen stierven), was een uiterst toegewijde leerlinge in de godsdienstlessen en zag zichzelf al als een moderne heilige, die mensenlevens redde en de oerwouden kende waar leeuwen en tijgers huisden. 21
Nog voor Maria vijftien werd, had ze ontdekt dat je kust met je mond open en dat de liefde vooral een bron van lijden is. Maar er was meer, ze had nog iets ontdekt: zelfbevrediging. Dat was min of meer bij toeval gebeurd. Ze zat te wachten op haar moeder die nog niet thuis was, en speelde met haar vagina. Toen ze klein was, had ze dat vaak gedaan en ze had het een heel prettig gevoel gevonden – tot haar vader het op een dag zag en haar een pak slaag gaf zonder te zeggen waarom. Die klappen vergat ze nooit en ze begreep dat ze zichzelf niet mocht betasten waar anderen bij waren; omdat ze dit niet buiten kon doen en omdat ze thuis geen eigen kamer had, vergat ze dat prettige gevoel. Tot dan die middag, bijna zes maanden na de kus. Ma kwam maar niet, en ze had niets te doen, haar vader was zojuist met een vriend vertrokken, en bij gebrek aan een interessant programma op tv, begon ze haar lichaam te onderzoeken – in de hoop een paar ontsierende haartjes te vinden die ze onmiddellijk met een pincet zou uittrekken. Tot haar verbazing zag ze een klein bobbeltje boven aan haar vagina. Ze begon ermee te spelen en kon niet meer ophouden; het werd steeds lekkerder, intenser, en haar hele lichaam – vooral het deel dat ze aanraakte – begon hard te worden. Langzaam gleed ze een soort paradijs binnen, het gevoel werd almaar heftiger, ze merkte dat ze niet meer goed zag of hoorde, alles leek geel geworden te zijn, tot ze van genot kreunde en ze haar eerste orgasme had. Ze kwam klaar! Een orgasme! Het was of ze naar de hemel was opgestegen en nu aan een parachute langzaam naar de aarde terug zweefde. Haar lichaam baadde in het zweet, maar ze voelde zich voldaan en een en al energie. Dus dat was nu seks! Wat mooi! En niet zoals in de pornoblaadjes, waarin ze het hadden over genieten, maar keken of ze pijn hadden. En mannen had je er niet voor nodig, mannen die wel van een vrouwenlichaam hielden maar die in de rest niet geïnteresseerd waren. Ze kon 22
alles in haar eentje doen! Ze deed het nog eens, en nu stelde ze zich voor dat een beroemd acteur haar bobbeltje aanraakte, en weer ging ze naar het paradijs en daalde af aan een parachute, en nu voelde ze zich nog energieker. Toen ze de derde keer wilde beginnen, kwam haar moeder thuis. Maria praatte met haar vriendinnen over haar nieuwe ontdekking, dit keer keek ze wel uit te vertellen dat ze pas een paar uur geleden haar eerste ervaring had gehad. Iedereen – twee meisjes uitgezonderd – wist waarover het ging, maar niemand had erover durven praten. Maria glorieerde, ze voelde zich een revolutionaire, de leider van de groep, en verzon een merkwaardig spelletje, ‘het spel van intieme dingen’, waarbij ze ieder vroeg te vertellen wat haar favoriete manier van masturberen was. Ze leerde verschillende andere technieken, zoals hartje zomer (omdat zweten volgens een van hen hielp) onder een deken kruipen en met een ganzenveer het plekje kietelen (ze wist niet hoe het plekje heette), het door een jongen laten doen (dat leek Maria niet nodig), het waterstraaltje van de bidet gebruiken (bij haar thuis hadden ze er geen, maar zo gauw ze op bezoek kwam bij een van haar rijkere vriendinnen, zou ze het proberen). Hoe dan ook, toen ze de masturbatie had ontdekt, en toen ze enkele van de technieken die haar door haar vriendinnen waren toegefluisterd, had uitgeprobeerd, zag ze voorgoed af van het religieuze leven. Want wat haar zoveel plezier gaf, seks, was – zo werd er in de kerk verteld – de grootste van alle zonden. Van dezelfde vriendinnen kreeg ze ook fabeltjes te horen als: van masturberen krijg je puistjes, kun je doof worden of zwanger raken. Ze nam alle risico’s op de koop toe en ging door met ten minste een keer per week zichzelf te bevredigen, meestal op woensdag, als haar vader wegging om te kaarten met zijn vrienden. Tegelijkertijd werd ze steeds onzekerder in de omgang met mannen, en ze kreeg steeds meer zin om uit het stadje te vertrekken. Ze werd een derde keer verliefd, een vierde 23
keer, ze kon al kussen, ze betastte haar vriendje en liet zich door hem betasten wanneer ze met hem alleen was – maar telkens ging er iets mis, en telkens kwam er een eind aan de relatie, precies op het moment waarop zij er eindelijk van overtuigd was dat dit de ware was, de man voor de rest van haar leven. Na verloop van tijd kwam ze tot de conclusie dat mannen alleen maar pijn betekenden, teleurstelling, lijden, en het gevoel dat de dagen maar voortzeurden. Op een goede middag, toen ze in het park een moeder met haar zoontje van twee zag spelen, bedacht ze dat ze wel een echtgenoot wilde, kinderen en een huis met uitzicht op zee, maar verliefd worden wilde ze nooit meer – omdat verliefdheid alles verpestte.
24
Zo verstreken de tienerjaren van Maria. Ze werd steeds mooier, vanwege haar mysterieuze en droevige uitstraling, aan aanbidders had ze geen gebrek. Ze ging uit met de een, ze ging uit met de ander, droomde en leed – ook al had ze zichzelf beloofd om nooit meer verliefd te worden. Bij een van die keren verloor ze haar maagdelijkheid, op de achterbank van een auto; zij en haar vriend betastten elkaar vuriger dan gewoonlijk, de jongen werd steeds hartstochtelijker, en zij – het beu om de laatste maagd van haar vriendinnenclubje te zijn – stond toe dat hij in haar kwam. In tegenstelling tot het masturberen dat haar naar de hemel deed opstijgen, veroorzaakte dit alleen maar pijn en bovendien een bloedvlek in haar rok die er nauwelijks uitging. Ze had ook niet de magische ervaring zoals bij de eerste kus – de vliegende reigers, de zonsondergang, de muziek... nee, ze wilde er niet meer aan denken. Met dezelfde jongen ging ze nog een aantal keren naar bed, ze dwong hem daartoe door te zeggen dat haar vader in staat was hem te vermoorden als hij erachter kwam dat zijn dochter verkracht was. Ze veranderde hem in een soort leermiddel, probeerde op alle mogelijke manieren uit te vinden wat er fijn was aan seks met een ander. Ze begreep het niet. Masturbatie was veel minder werk en was veel fijner. Maar alle bladen, programma’s op tv, boeken, vriendinnen, alles, echt alles en iedereen beweerde dat een man belangrijk was. Maria begon te denken dat ze vermoedelijk een of ander beschamend seksueel probleem had, concentreerde zich nog meer op school en vergat een tijdlang dat wondermooie en verschrikkelijke iets dat Liefde heet. 25
Uit het dagboek van Maria, toen ze zeventien was: Mijn doel is de liefde te begrijpen. Ik weet dat ik opgewekt, levendig, enthousiast was toen ik iemand had van wie ik hield. En nu, bij alles wat ik nu heb, hoe leuk het ook mag schijnen, enthousiast ben ik niet. De liefde is een verschrikkelijk iets: ik heb mijn vriendinnen zien lijden en ik wil niet dat dat mij overkomt. Vroeger lachten ze om mij en vonden ze me onnozel. Nu vragen ze me hoe het toch kan dat ik mannen zo goed onder de duim heb. Ik glimlach dan, en zeg niets, omdat ik weet dat het middel erger is dan de kwaal: ik word gewoon niet verliefd. Met de dag wordt het me duidelijker hoe zwak de mannen zijn, hoe wisselvallig, hoe onzeker, hoe merkwaardig... een paar vaders van vriendinnen hebben me zelfs voorstellen gedaan, ik heb geweigerd. Vroeger zou ik geshockeerd zijn geweest, nu denk ik dat het bij de mannelijke natuur hoort. Mijn doel is de liefde te begrijpen. Het doet me pijn dat ik mannen mijn hart heb gegeven. Maar ik zie dat degenen die me in mijn ziel troffen, me lichamelijk niets deden, en degenen die me lichamelijk iets deden, me niet in mijn ziel raakten.
26