Over het boek Voor Schopenhauer was Lichtenberg, getuige de talloze citaten in zijn hele werk, een filosofische autoriteit in de lijn van Theophrastus, Montaigne en La Rochefoucauld. Nietzsche roemde hem om zijn puntige stijl. Freud voerde hem op als getuige in Psychopathologie des Alltaglebens en Der Witz, begrijpelijk, want Lichtenberg wist van de macht van het onbewuste en anticipeerde diens droomtheorie. Wittgenstein roemde hem en schonk zijn vriend Bertrand Russell in 1913 een bloemlezing uit zijn werk. En Elias Canetti, misschien zijn meest congeniale bewonderaar, schreef in Die Provinz des Menschen dat het zijn en ons geluk is dat Lichtenberg ‘niets kon afronden, dat hij niets tot een eind brengt [...] zo heeft hij het rijkste boek van de wereldliteratuur geschreven’. Maar Lichtenberg had voor het nageslacht nóg een verrassing in petto, zij het onbedoeld: zijn brieven. Weliswaar gold hij bij leven onder vrienden en bekenden als een begenadigd epistolair talent, maar omdat hij zijn brieven niet wenste te publiceren en geadresseerden zelfs verzocht ze na lezing te vernietigen, mag het als een klein wonder worden beschouwd dat er in de loop der tijd nog genoeg exemplaren opdoken om er vier vuistdikke boekdelen mee te vullen. Uit die vier delen biedt Gekleurde schaduwen een kleine, maar zeer afgewogen selectie in vertaling, voor het eerst in het Nederlands. De brieven, vertaald door Marion Offermans, zijn gericht aan de meest uiteenlopende mensen, beroemdheden als Kant en Goethe evengoed als knechten en dienstmeisjes. Bijgevolg zijn ze ook inhoudelijk zeer divers. Bij zijn keuze heeft Cyrille Offermans een zekere representativiteit nagestreefd. Over de auteur De Duitse fysicus, sterrenkundige en denker Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) is een kind van de Verlichting. Hij was professor aan de universiteit van Göttingen en dankt zijn literaire roem in de eerste plaats aan zijn zogenaamde Sudelbücher (Kladboeken), een grote verzameling briljant geformuleerde invallen, observaties en overpeinzingen over zaken zo onbeduidend dat ze door de meesterdenkers uit zijn tijd met gemak over het hoofd werden gezien.
GEORG CHRISTOPH LICHTENBERG
GEKLEURDE SCHADUWEN BRIEVEN 1770 -1799 samengesteld en ingeleid door cyrille offermans vertaald door marion offermans
Leesfragment
uitgeverij de arbeiderspers amsterdam · antwerpen
De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren.
Copyright © 1990 C. H. Beck’sche Verlagsbuchhandlung (Oscar Beck), München Copyright Nederlandse vertaling © 2005 Marion & Cyrille Offermans/bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Briefwechsel 1765-1799 Uitgave: Verlag C. H. Beck, München Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Omslagillustratie: Horst Janssen isbn paperback 978 90 295 6281 2 / nur 320 isbn e-book 978 90 295 9308 3 / nur 320 www.arbeiderspers.nl
VOORAF
Hegel noemde hem in een verdwaalde voetnoot ‘bellettrist’, ten onrechte, maar hij zal hebben bedoeld: ‘geen filosoof’, en dat kan kloppen, aangezien daar omstreeks 1800 alleen systeemfilosofen onder werden verstaan. En systeemfilosoof was Georg Christoph Lichtenberg (17421799), die de Duitse systeemwoede bespotte en het woord ‘systeemdespotie’ muntte, wel in de laatste plaats. Maar een denker was hij zeker, een ‘zelfdenker’ zelfs, iemand die niets geloofde voor hij het zelf had waargenomen, bovendien iemand die zich met fantasie en zin voor avontuur bij voorkeur inliet met het niet-meetbare, het onaanzienlijke en het onbewuste. Van beroep en uit hartstocht was Lichtenberg fysicus en sterrenkundige. Als professor aan de universiteit van Göttingen was hij een van de eersten die tijdens zijn colleges experimenten uitvoerde. Dat maakte hem geliefd bij studenten uit heel Duitsland. Maar terwijl de roem van die geestige, experimenterende, populariserende professor spoedig na zijn dood verbleekte, werd die andere Lichtenberg, de sceptische mensenkenner en de lichtvoetige aforist, toen pas ontdekt. Die Lichtenberg zou de held worden van alle niet-academische Duitse vrijdenkers van de negentiende en de twintigste eeuw. Van 1765 tot kort voor zijn dood bleek hij het ene ‘kladboek’ na het andere te hebben gevuld met briljant geformuleerde observaties en ideeën, over zaken zo onbeduidend dat ze door de meesterdenkers uit zijn tijd met gemak over het hoofd werden gezien. Het niet-passende, het contingente, het rafelige – dat was het onafzienbare domein waarin hij zijn dagelijkse ontdekkingsreizen ondernam. Aan het publiceren van die notities heeft hij waarschijnlijk [7]
gekleurde schaduwen nooit gedacht. Toch moet hij eraan hebben gewerkt met de scrupuleusheid van iemand die ervan overtuigd is dat een legertje bewonderde voorgangers (Fielding en Swift, Shakespeare en Voltaire) over zijn schouders meelas. Elke inval werd gewikt, gewogen, binnenstebuiten gekeerd en afgestoft voor hij met beknopte elegantie aan het papier werd toevertrouwd. Ook vandaag de dag hebben die ‘kladboeken’ niets van hun eerste frisheid en overrompelende opgewektheid verloren. Voor Schopenhauer was Lichtenberg, getuige de talloze citaten in zijn hele werk, een filosofische autoriteit in de lijn van Theophrastus, Montaigne en La Rochefoucauld. Nietzsche roemde hem om zijn puntige stijl. Freud voerde hem als getuige op in Psychopathologie des Alltagslebens en Der Witz, begrijpelijk, want Lichtenberg wist van de macht van het onbewuste en anticipeerde op diens droomtheorie. Wittgenstein roemde hem en schonk zijn vriend Bertrand Russell in 1913 een bloemlezing uit zijn werk. En Elias Canetti, misschien zijn meest congeniale bewonderaar, schreef in Die Provinz des Menschen (1982): ‘Dat hij [Lichtenberg] niets kan afronden, dat hij niets tot een eind brengt, is zijn en ons geluk: zo heeft hij het rijkste boek van de wereldliteratuur geschreven.’ Maar Lichtenberg had voor het nageslacht nóg een kolossale verrassing in petto, zij het onbedoeld: zijn brieven. Weliswaar gold hij bij leven onder vrienden en bekenden als een begenadigd epistolair talent, maar omdat hij, in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, zijn brieven niet wenste te publiceren, ja vooral tegen het eind van zijn leven de geadresseerden zelfs verzocht ze na lezing te vernietigen (zie daarover meer in de inleiding), mag het als een klein wonder worden beschouwd dat er in de loop der tijden nog genoeg exemplaren opdoken om er vier vuistdikke boekdelen mee te vullen. Daaruit biedt Gekleurde schaduwen een kleine selectie in vertaling, voor het eerst in het Nederlands. Die brieven zijn gericht aan de meest uiteenlopende mensen, be[8]
vooraf roemdheden als Kant en Goethe evengoed als knechten en dienstmeisjes. Bijgevolg zijn ze ook inhoudelijk zeer divers. Bij mijn keuze heb ik een zekere representativiteit nagestreefd; alleen het genus van de zuiver wetenschappelijke brief ontbreekt. Omdat Lichtenbergs brieven niet zijn geschreven met het oog op de eeuwigheid bevatten ze onvermijdelijk, juist vanwege hun alledaagsheid, de nodige duistere passages, zeker voor de niet-beoogde meelezers die wij zijn. Voorzover mogelijk geven de noten, per brief, enige opheldering. Meer algemene informatie over Lichtenberg als brievenschrijver bevat de inleiding. Voor wie weinig of niets van Lichtenberg weet is het wellicht raadzaam achter in dit boek te beginnen, bij de levensloop in jaartallen. Een verantwoording van de vertaling en verdere leessuggesties staan in ‘Tot slot’.
[9]
Aan Christian Gottlob Heyne1
Londen, 17 april 1770 Weledelgeboren heer Hooggeëerde heer hofraad Vandaag is het acht dagen geleden dat ik eindelijk, na een zeer vermoeiende reis2 van vijftien dagen, gezonder dan ik had gedacht, hier in deze reusachtige stad ben aangekomen. Het is ongelooflijk wat al die nieuwe dingen die ik niet altijd onmiddellijk in mijn hoofd wist onder te brengen, voor een uitwerking op me hebben gehad. Telkens als ik iets nieuws zag was ik het vorige alweer helemaal vergeten, en ik leef werkelijk nog steeds in zo’n verwarring dat ik, hoewel ik anders vellen papier met stadsnieuwtjes zou kunnen vullen, in grote verlegenheid raak om van Londen en van de chaos van dingen die ik zou kunnen zeggen, zoveel helder voor ogen te krijgen als voor een korte brief nodig is. Ik heb de zee gezien, ettelijke oorlogsschepen met 74 kanonnen, de koning van Engeland in heel zijn heerlijkheid met de kroon op zijn hoofd in het parlementsgebouw, Westminster Abbey met de beroemde graven, de St. Paul’s, de Lord Mayor3 in een grote optocht en in het gedrang van vele duizenden mensen die allemaal hoezee, God bless him, Wilkes4 and liberty schreeuwden – en dat allemaal in één week. U zult van mij willen geloven dat dit alles in één keer voor een zo teruggetrokken ziel als de mijne net zoiets moet zijn als een week van promotiesmulpartijen en bruiloftsfeesten zonder rust en zonder slaap voor mijn lichaam zouden zijn. Bovendien woon ik hier in een huis waar ik geen tijd en rust heb om me te concentreren, en net als aan een hof de gewoonte is, moet ik me tweemaal daags omkleden, gebruik ik om half [31]
gekleurde schaduwen vijf het middagmaal en vaak om half twaalf het avondmaal, meestal in grote gezelschappen. Als je uitgaat, is de afleiding op straat nog groter, het ontzettende lawaai overal en de hoeveelheid nieuwe dingen waar je ook kijkt, de drukte van rijtuigen en mensen is er de oorzaak van dat je doorgaans laat of zelfs helemaal niet aankomt waar je heen wilt. Mij is het onlangs zo vergaan dat ik uitging met het vaste voornemen naar de correspondent5 van de heer Dieterich6 op de Strand te gaan, maar ik bleef, voordat ik daar kon aankomen, hangen bij zilverwinkels, winkels met indiaanse spullen, instrumenten en dergelijke, zodat ik nauwelijks tijd had nog tijdig thuis te komen om me om te kleden, en het huis van de heer Elmsley werd bij deze eerste expeditie niet bereikt. De plaatsen die ik bekeken heb, heb ik in het rijtuig van lord Boston7 en in zijn gezelschap bezocht, anders zou ik misschien nu nog ergens in een herberg liggen tussen hier en St. Paul’s. Omdat ik vermoedelijk met de jonge Adams,8 en eerder dan ik dacht, weer naar Göttingen zal terugkomen, wacht ik met alle beschrijvingen van wat ik heb gezien tot dan. Ik zou graag hier willen blijven, maar dat zou dan absoluut in andere omstandigheden moeten zijn dan nu. Men heeft mij hier onthaald en men treedt mij tegemoet met een achting die ik op geen enkele manier had kunnen verwachten, maar ik moet daarvoor wel aan een levenswijze wennen die mij in de toekomst nooit meer van pas zal komen, en waarvoor het wat mij betreft toch al te laat is en waar ik bovendien een verschrikkelijke hekel aan heb. Als ik daarin ook maar een begin van plezier zou vinden, was ik totaal verloren. Des te aangenamer zou het voor mij zijn als ik meer op mezelf en eenvoudiger zou kunnen leven; al moest ik dit geluk kopen met werkzaamheden waaraan ik me thuis niet zou onderwerpen. Ik heb al enkele zeer voorname vrienden hier, onder wie ik ook lord Marchmont9 kan rekenen, die onlangs in het openbaar met mij sprak in het parlementsgebouw en die mij de dag daarop helemaal alleen een bezoek bracht op mijn kamer, maar ik waag het niet zo’n voorstel te doen omdat ik [32]
brieven 1770 -1799 daarmee de oude, eerlijke lord Boston beslist diep zou beledigen. Ik heb me met lord Marchmont over allerlei onderwerpen onderhouden. Hij wordt hier als een van de grootste staatslieden en een van de knapste koppen van Engeland beschouwd, hij is bovendien een groot liefhebber van wiskunde en fysica en heeft buitengewoon veel waardering voor Göttingen en de Duitsers. Met de Koninklijke Sociëteit hier ter plaatse10 is hij helemaal niet tevreden, hij zegt dat er doorgaans voordrachten over de onbelangrijkste zaken plaatsvinden en hij wilde niet eens dat ik er binnen zou gaan. Toen ik hem naar de oorzaak van dat verval vroeg, antwoordde hij met een schouderophalen. Göttingen staat hier over het algemeen goed aangeschreven, overal wordt mij gevraagd naar de voorzieningen, en iedereen verbaast zich erover dat er geen Engelse of Franse beschrijving van bestaat. Ik zou denken dat men met een beetje moeite aan deze wens tegemoet zou kunnen komen. Het zou immers geen volledige vertaling van de beschrijving van Pütter11 hoeven te zijn, want ik betwijfel of die veel succes zou hebben bij de vrouwen, die zich daar toch bij voorkeur mee bezighouden. Wanneer Göttingen er iets aan gelegen is dat het door Engelsen wordt bezocht, is dit absoluut noodzakelijk, want anders worden er altijd alleen maar jonge officieren heen gestuurd, voornamelijk vanwege de Duitse taal, die zij toch, tegelijk met Duitsland, vanwege hun dienst en levenswijze, die haaks staan op alle vormen van studie, weer vergeten, terwijl, wanneer die universiteit door anderen zou worden bezocht, de ontvangst van de hele Duitse literatuur in Engeland erdoor bevorderd zou kunnen worden. Er zullen toch nog wel wat meer lord Marchmonts zijn, en toch verstaat die niet eens Duits maar kent alleen de Latijnse Duitsers, en de overigen uit de beschrijvingen van zijn zoon. Ik ken hier enkele voorname vrouwen die bij de thee een beschrijving van Göttingen net zo gretig zouden lezen als de public advertiser. Er komt hier sinds enige tijd een blad uit, The Whispe[33]
gekleurde schaduwen rer,12 dat weer vol staat met krenkende artikelen tegen de regering en de koning, men trekt zich daar overigens weinig van aan, en zoals men mij een en ander heeft uitgelegd, is het allemaal niet zo gevaarlijk als het van een afstand lijkt. Morgen wordt Wilkes vrijgelaten, iedereen is vol verwachting wat er zal gebeuren, sommigen denken dat de hele stad feestelijk verlicht zou moeten worden, de meesten verwachten een grotere stilte dan bij andere gelegenheden. Nu weet ik wat Engels gepeupel is. Op de tweede feestdag kwamen we bij Ludgate Hill juist midden in een menigte terecht die zich over vele straten uitstrekte, zij wilden de Lord Mayor, de grote vriend van Wilkes die met groot vertoon naar de kerk reed, ontvangen. Wij zaten in het rijtuig van lord Boston, voor een rijtuig met een wapen was het het veiligst rustig te blijven en te doen alsof we met dezelfde bedoelingen als de menigte hierheen waren gekomen. Dat beviel de menigte wel, die blij was als het ware een hofkoets aan haar kant te zien, ik had het raam laten zakken en keek met een zeer nieuwsgierig gezicht naar buiten, iedereen die langsliep bekeek het wapen op de koets en keek me vriendelijk aan, sommigen schreeuwden, terwijl ze naar het prachtige livrei en het rijtuig wezen, there is Wilkes for you, damn me! Wilkes and liberty, hoezee, en liepen door zonder ons ook maar in het minst lastig te vallen. Wat voor gezichten ik daar heb gezien, valt met geen mogelijkheid te beschrijven, halfnaakte mannen en vrouwen, kinderen, schoorsteenvegers, ketellappers, Moren en geleerden, visvrouwen en vrouwspersonen in de mooiste galakleren, allemaal hadden ze plezier en allemaal waren ze in hun eigen roes, en ze schreeuwden en lachten zonder iemand te krenken. Ik denk dat een troep baldadige studenten veel gevaarlijker is dan tienduizend van zulke mensen, tegen hen kan vaak geen enkele list bescherming bieden, terwijl een Engels kostuum en een beetje veinzerij hier iedereen een veilig gevoel geeft. Ik zal zo snel mogelijk meer schrijven, en wacht op uw orders. Ik zal, als de brief me nog bereikt, alles met de grootste nauwkeurig[34]
brieven 1770 -1799 heid uitvoeren. Zowel de heer Irby als de heer Swanton13 beveelt zich bij u aan, en inmiddels verblijf ik uw dienstwillige dienaar G. C. Lichtenberg [1. Christian Gottlob Heyne (1729-1812), klassiek filoloog en oriëntalist, als hoogleraar en in diverse andere functies werkzaam aan de universiteit van Göttingen. 2. Vanaf zijn vertrek in Göttingen op 25 maart 1770 tot de dag van zijn aankomst in Londen op 10 april heeft Lichtenberg een reisdagboek bijgehouden. Daarin staan een aantal opmerkelijke, ten dele van een sterk vooroordeel getuigende aantekeningen over de Nederlandse steden die hij aandeed. Hij vindt de Hollanders te zindelijk en onbetrouwbaar. ‘Een vreemdeling die door Holland reist zonder minstens zesmaal te zijn bedrogen, moet allang zelf een bedrieger zijn geweest.’ Maar van Deventer, van Utrecht en vooral van Den Haag is hij zeer onder de indruk, ‘misschien een van de mooiste steden ter wereld, druk maar toch niet om gek van te worden, zoals in Londen’. Toch blijft zijn oordeel over ‘de Hollanders’ ook veel later zeer negatief. Ze ‘waren me, afgezien van enkele geleerden, onverdraaglijk. Ze kunnen zich absoluut niet meten met de Engelsen. Wie vanuit Engeland naar Holland komt, denkt vanuit een gezelschap welgemanierde officieren tussen de tamboers en de provoosten te zijn terechtgekomen.’ (C. O.) 3. De jaarlijks gekozen burgemeester van Londen, destijds William Beckford. 4. John Wilkes (1727-1797), parlementariër en populair publicist, verklaard tegenstander van J. St. Bute, wiens politiek hij in vlugschriften en kranten bestreed; werd in 1764 uit het parlement gezet, emigreerde naar Frankrijk, kwam in ’68 terug naar Engeland, werd tot 22 maanden gevangenisstraf veroordeeld en werd in ’70 onder enorme belangstelling van de inwoners van Londen weer vrijgelaten. 5. Peter Elmsley, boekhandelaar. 6. Johann Christian Dieterich (17221800), oorspronkelijk zijdehandelaar, erfde in 1762 de boekhandel van zijn schoonvader Mevius in Gotha, die hij in 1774 verkocht, waarna hij in 1766 naar Göttingen verhuisde. Daar begon hij een nieuwe, zeer succesrijke boekhandel en in 1770 een drukkerij die sterke connecties had met de universiteit. Lichtenberg, met wie hij goed bevriend was, woonde een flink deel van zijn leven in een van de huizen van Dieterich in Göttingen, op de hoek van de Gotmarstrasse en de Prinzenstrasse. 7. Heet eigenlijk William Irby (1707-1775), werkzaam als hofbeambte en vanaf 1735 als parlementslid; was vertrouweling en raadgever van koning George iii. 8. Charles Adams reisde inderdaad met Lichtenberg terug naar Göttingen, waar hij vanaf juni 1770 wiskunde studeerde. 9. Heet eigenlijk Hugh Hume-Campbell (1708-1794), derde graaf
[35]
gekleurde schaduwen van Marchmont; Schots staatsman, amateur-fysicus, lid van de Royal Society London. 10. Royal Society for Improving of Natural Knowledge. 11. Staatsrechtsgeleerde uit Göttingen, publiceerde Versuch einer akademischen Gelehrten-Geschichte von der Universität zu Göttingen 1765-1837. 12. Politiek-satirisch tijdschrift, verscheen bij de Londense uitgever William Moore, Fleet Street. 13. William Irby, zoon van lord Boston, en Thomas Swanton waren eind jaren zestig, als pupil en leerling van Lichtenberg, enige jaren ingeschreven aan de universiteit van Göttingen; ze begeleidden Lichtenberg gedurende zijn eerste reis naar Engeland.]
Aan Johann Christian Dieterich
Londen, 19 april 1770 Mijn beste vriend, Voor uw borgstelling ben ik u buitengewoon verplicht, als een vriend in nood, zoals ik er nog erg weinig heb gehad. Ik hoop spoedig weer terug te zijn, omdat de omstandigheden niet zo zijn als ik dacht, ofschoon ik een zo goed leven leid dat een opperhoutvester uit Darmstadt1 het gelukzalig zou noemen, en ik wens elke dikke, fatsoenlijke man die op reis gaat vanwege het eten en het drinken mijn plaats toe. Kortom, ik leef (tegen mijn wil, dat is het ergste) echt als een vorst, en ik ben ervan overtuigd dat mijn smaak, als ik een hele zomer zo zou leven, misschien zou veranderen en nooit meer in overeenstemming zou kunnen komen met mijn portemonnee. De Engelsman eet simpel, zegt men, en dat is waar, je ziet hier weinig gemengde gerechten, maar de eenvoudige dingen zijn er bij hen in zo’n grote hoeveelheid dat het dwaasheid zou zijn ze te mengen. Met hun wijnen zijn ze onuitputtelijk. Eerst gebruiken ze het middagmaal, meteen daarna wordt er gedronken, twee heel verschillende dingen, bij het drinken zijn geen vrouwen meer aanwezig, dit om allerlei redenen, ten eerste om te verhinderen dat ze de mannen staatsgeheimen ontfutselen, en ten tweede om te verhinderen dat hún geheimen ontfutseld worden; bij de thee komen ze weer bij elkaar, zij het niet voor lang, iedere partij bewaart haar geheimen gedurende die korte periode zo goed mo[36]
brieven 1770 -1799 gelijk. ’s Avonds, of zoals de Duitsers zeggen: ’s nachts, is het al niet veel beter, met eten en drinken bedoel ik, want met de geheimen gaat het zeer beslist slechter. O, dat is vreselijk, dan valt er aan theedrinken niet meer te denken. In Londen is alles te koop wat je in andere landen helemaal niet kunt krijgen voor geld, en wat je helemaal voor niks krijgt, alles door elkaar op elk uur van de dag in alle straten op allerlei manieren toebereid, gekleed, gebonden, ingelijst, verpakt, ongebonden, geschminkt, ingemaakt, rauw, geparfumeerd, in zijde of wol, met of zonder suiker, kortom, wat de mens hier niet kan krijgen als hij geld heeft, dat hoeft hij, bij mijn overgrootvader zaliger, in deze hele tastbare wereld niet te zoeken, echt niet. Ik schrijf overigens niet graag over vrouwen en ik doe het ook bijna nooit, of de vrouw over wie of van de man aan wie ik schrijf zou iets buitengewoons moeten zijn. Nu bevind ik me in een situatie waarin beide van toepassing zijn, en daarom wil ik me eens echt inspannen om over de vrouw te schrijven. Zodra men een voet aan wal zet in Engeland (al veronderstel ik dat men nog wel iets meer heeft dan voeten), dan springt zowel de student als de filosoof en de boekhandelaar de buitengewone schoonheid van de vrouwen onmiddellijk in het oog, en het aantal schoonheden wordt groter en groter naarmate men dichter bij Londen komt. Voor wie zich wat dat betreft niet helemaal zeker voelt, weet ik maar één remedie: hij gaat meteen met de eerstvolgende pakketboot terug naar Holland, daar is hij veilig. Ik heb in mijn leven heel wat mooie vrouwen gezien, maar sinds ik in Engeland ben heb ik er meer gezien dan in mijn hele overige leven bij elkaar, en dat terwijl ik pas tien dagen in Engeland ben. Haar buitengewoon smaakvolle kleding, die een fruitverkoopster uit Göttingen enig aanzien zou kunnen geven, flatteert haar nog meer. De dienstbode die dagelijks mijn haardvuur aansteekt en mijn bed verwarmt (met de beddenpan2 vanzelfsprekend, beste vriend) komt nu eens met een zwarte, dan weer met een witte zijden hoed en met een soort sleepjapon de kamer binnen[37]
gekleurde schaduwen flaneren, ze draagt haar beddenpan met net zo veel gratie als menige Duitse dame haar parasol, knielt in deze kledij voor het bed met een nonchalance dat je zou denken dat ze nog veertig van zulke sleepjaponnen had en spreekt daarbij een Engels zoals het in uw beste Engelse boeken nauwelijks voorkomt, beste vriend. Als uw hart tegen een stootje kan, kom dan hierheen, ik garandeer u dat u het Engels zult snappen voordat uw bed veertig keer is verwarmd. Van deze schepselen wemelt het in alle straten, het mooist zijn de hoedenmaaksters, milliners, zoals de Engelsen hen noemen, en zo’n hoedenmaakster was het die lord Baltimore 120.000 taler heeft gekost,3 en nog een ander soort vrouwen van wie ik niets anders weet te zeggen dan dat ik geen voorbeeld weet dat zij de mensen 120.000 taler zouden hebben gekost. In één woord, het poenitere4 dat door Demosthenes ooit zo verschrikkelijk hoog werd aangeslagen dat hij het niet kon kopen, wordt hier lager aangeslagen dan in de hele wereld. Als u deze zeer geleerde passage niet begrijpt, laat haar u dan uitleggen. Het was me hier onmogelijk modest en plan5 tegelijk te zijn. Van voorname vrouwen heb ik er meer dan tweehonderd in één enkele zaal gezien, in the House of Lords, stelt u zich eens voor, tweehonderd, die lord Baltimore ieder voor zich minstens 150.000 taler waard zou zijn geweest, dat wordt tweehonderd maal 150.000, dat is al 30 miljoen taler, alleen voor de vrouwen zoals God ze heeft geschapen, zonder ook maar de geringste hoeveelheid diamanten en kant en parels en dergelijke in rekening te brengen. Dat is een kapitaal! Nu ben ik toch ook echt moe van het schrijven over de Engelse vrouwen, en ik denk trouwens dat het, als je hier niet zo lang kunt blijven als ik, beter is te kijken dan te schrijven. Intussen verbied ik de plaatsing van dit artikel over de Engelse vrouw in de Kalender van Gotha,6 niet ter wille van mij, maar ter wille van de Duitse vrouw. De dames van Lima kun je bij hen prijzen zolang je wilt, maar de Engelse vrouw is hun iets te dichtbij. Je weet uit de geschiedenis dat de Nedersaksen al eens in groten getale naar Engeland [38]
brieven 1770 -1799 zijn gemarcheerd, waarvoor zeer diepzinnige, politieke redenen worden aangevoerd, maar die zijn helemaal niet nodig, die goede Saksen liepen gewoon van hun vrouwen weg. Geen woord dus van mijn beschrijving in de Kalender. Uw intekenformulieren7 heb ik veelvuldig uitgedeeld, ik zal wel zien wat er gebeurt. De rekening van de heer Backhausen bedraagt, punctueel genoteerd, geloof ik, honderdzestig en nog een paar taler, geen tachtig. Vergeef mij de vele grappen die ik in deze brief bij elkaar heb geschreven. Als ik de eer zal hebben u weer te zien, zult u nog genoeg horen, want zoals gezegd, het is moeilijk modest en plan, maar net zo moeilijk volledig en beknopt te zijn. Over een paar uur ga ik naar de Tower. Eergisternacht waren veel straten vanwege de vrijlating van Wilkes verlicht, maar zonder bijster veel tumult, Wilkes is het platteland opgegaan, hij neemt als vaststaand aan dat hij lid is van het parlement en zal op zo kort mogelijke termijn zijn zetel willen innemen, maar als hij dat doet zal dat grote onrust veroorzaken, want men heeft zich er al op voorbereid hem dan onmiddellijk naar Newgate, dat wil zeggen naar de gewone gevangenis te brengen. Wilt u de groeten overbrengen aan mijn waarde vriendin, van mij en de beide heren.8 De heer von Swanton betrekt tot donderdag de wacht. Laat deze brief niet aan iedereen zien. Uw dienstwillige vriend en dienaar G. C. Lichtenberg Zojuist, op het moment dat ik mijn brief dichtmaak, stuurt de koning zijn kamerdienaar naar me toe en laat mij weten dat hij zijn astronoom speciale opdracht heeft gegeven mij alles precies te laten zien en dat ik me aanstaande zondag naar Richmond9 moet begeven. [1 Toespeling op Ludwig viii van Hessen-Darmstadt, een hartstochtelijke jager. 2. Van Dale geeft: ‘toestel in de vorm van een platte gesloten pan aan een steel, vroeger gebruikt om bedden te verwarmen’. (C. O.)
[39]
gekleurde schaduwen 3.Toespeling op Frederick Calvert, lord Baltimore, een beruchte levensgenieter, in 1768 aangeklaagd wegens vrijheidsberoving en verkrachting maar dankzij omgekochte getuigen vrijgesproken. 4. Berouw, spijt. 5. Bescheiden en eenvoudig. 6. Gothaer Hofkalender, de voorganger van de Göttinger Taschen Calender (gtc), die sinds 1776 elk voorjaar bij Dieterich verscheen ter gelegenheid van de Messe in Göttingen. Lichtenberg heeft deze almanak 22 jaargangen lang geredigeerd en ook grotendeels zelf volgeschreven. 7. Waarschijnlijk voor Dieterichs Deutsche Schriften der Societät der Wissenschaften, waarvan het enige deel in 1771 verscheen. 8. Irby en Swanton. 9. Bedoelt het observatorium te Richmond.]
Aan Johann Christian Dieterich [Hannover,] zondag 29 december 1771 Mijn beste Dieterich Ja, mijn beste man, en al zou de heer von Behr je eigen vader zijn geweest, dan nog zou ik je moeten zeggen: hij is dood, de brave man. Ik heb het in de nacht dat ik vertrok1 al om drie uur in Einbeck vernomen. Goede God, wat ben ik geschrokken, je kunt me geloven of niet, een kwartier lang heb ik geaarzeld tussen verdergaan en teruggaan, en bijna was ik teruggegaan. Hij is gestorven aan een ontsteking in de borst waar een koortsachtige galaanval bij kwam, de ontsteking in de borst was in elk geval het gevolg van een al bijna genezen verkoudheid, die hij onlangs heeft opgelopen tijdens het voor ons zo aangename bezoek.2 Hij zal vermoedelijk in alle stilte worden bijgezet, als ik van huis kan wegkomen, wil ik het lijk helemaal ongezien en onuitgenodigd volgen, uitsluitend voor mijn eigen welbevinden. Iedereen is op dit moment, nu de hevigste schok voorbij is, alweer vol van de stelligste verwachting dat ook wat de zorg voor het armenvolk betreft, het verlies weer zal worden gecompenseerd door de heer grootvoogd von Lenthe,3 want dat de universiteit in hem niet alles terug zal vinden wat zij op de 26ste november4 van het vorige en op [40]
brieven 1770 -1799 26 december van dit jaar heeft verloren, daaraan heeft nog niemand getwijfeld, hier tenminste niet, zelfs niet degenen die met veel begrip voor de heersende gevoelens zich net zo angstvallig zorgen maken over het welzijn van Göttingen als wanneer ze nieuwe drukkerijen in Göttingen zouden hebben of commentaren zouden willen uitgeven.5 Ik kan dus uit volle overtuiging zeggen: wees getroost, beste broeder, je leeft in een land waarvan de koning niet meer trommels laat maken dan hij precies nodig heeft, waarvan het wild geen boeren opvreet, en die tot op heden meer mensen gelukkig heeft gemaakt dan L... von D...6 sinds een jaar ongelukkig (erg veel gezegd), kortom onder een wijze koning, en wanneer men eenmaal een wijze koning heeft, denk ik altijd, dan zijn er vast ook wel wijze dienaren te vinden. Morgen zal ik zowel bij de heer grootvoogd als bij de heer von Bremer mijn opwachting maken, en niet vergeten mijn vriend waar mogelijk ter sprake te brengen. Je zult niet geloven hoe ik hier in huis onthaald ben, ik woon in een kamer met vloerkleden en heb zo’n groot en zacht bed dat je er bijna niet zonder slechte gedachten op neer kunt ploffen, en vandaag liep ik een keer langs de keuken en wilde heel onschuldig een blik op het haardvuur werpen toen mijn ogen plotseling een paar andere ogen troffen op een manier dat ik het nu nog voel, echt, ik zou liever mijn elleboog zes keer op de gevoeligste plaats tegen de kachel hebben gestoten dan zoiets. Maar zowaar als ik leef, hier wil ik absoluut niets anders bekijken dan sterren, alleen schiet me juist te binnen dat de duivel andermans ogen er vaak door een satanische verblinding zo kan laten uitzien dat je zou zweren dat het sterren zijn. De heer geheimsecretaris Schernhagen7 en zijn vrouw zijn een voortreffelijk paar. Hij is een van de meest liefdevolle en vriendelijke mensen die ik ken, en hij bezit in mechanische en astronomische aangelegenheden inzichten waarvan ik versteld sta. Zet alle zorgen waartoe dit sterfgeval je aanleiding zou [41]
gekleurde schaduwen kunnen geven maar uit je hoofd, ze zijn in meer dan een opzicht vruchteloos, als ik dit niet uit de grond van mijn hart zou zeggen, en mijn verstandige huisbaas, die dit alles door en door begrijpt, mij er niet van overtuigd had dat alles wel weer in orde komt, dan had ik toch niet op de toon kunnen schrijven waarop ik dat aan het begin van deze bladzijde heb gedaan en nu om een speciale reden ook aan het einde nog doen moet. Dat het de hemel niet meer moeite kost de plannen van de mensen te verijdelen dan het mij bijvoorbeeld kost een waskaarsje uit te blazen, heb ik op mijn reis ondervonden. Ik en de heer kerkenraadslid Wundt8 (als hij het eventueel uit bescheidenheid zou ontkennen, zal ik hem aanstaande zaterdagavond een bekentenis afdwingen) hadden ons voorgenomen ons in Einbeck op een manier te vermaken (binnen de grenzen van de onschuld in de ruimste zin van het woord) die een professor op elke leeftijd geoorloofd acht en een kerkenraadslid zolang hij jong is. Maar vergelijk nu eens ons plan met wat daarvan terechtgekomen is; het noodlot heeft het zo doorkruist dat er haast geen lijntje van is blijven staan. De heer kerkenraadslid wordt afvallig en gaat niet mee, een streep door de rekening, dat ten eerste; ik kom om ongeveer drie uur in Einbeck en hoor meteen dat we geen halfuur de tijd hebben ons hier op te houden, nog een streep door de rekening. Binnen hoor ik, de heer von Behr is dood, heel zeker, want ik kom uit Hannover, zei de man, dat betekent dat de hele inktpot over het plan gaat, ik werd stil, sprak en keek niet, ik heb weliswaar speeltjes9 gezien maar weet niet of ze mooi waren of niet, en zo plofte ik na een harde strijd, waarbij ik niettemin koffie dronk, in de koets en reed met het hoofd vol pijnlijke gedachtespinsels naar Brüggen.10 Wat er verder met me is gebeurd vertel ik mondeling. Welnu, groet en troost vooral uw vrouw namens mij, en verder de heer kerkenraad en de heer Boie (en de heer Neyron niet te vergeten, ondanks het feit dat hij niet met mij is meegereisd, want de wraak daarvoor houd ik nog in petto), [42]
brieven 1770 -1799 komende zaterdag ben ik bij je en drink ik als God het wil een glas punch op je canapé. Vandaag aan tafel werd gezegd dat men twee muzenkalenders met geschilderde omslagen11 aan de prinsen in Engeland wilde sturen. Men spreekt hier in Hannover toch al zo over je dat ik altijd graag achteraf zeg: ik ken hem heel goed, het is mijn vriend. Maar nu ga ik afbreken, het is al erg genoeg veel aan mensen te schrijven die men binnenkort alweer spreekt, ophouden dus – G. C. Lichtenberg presentement à Hannover12 [1. In de nacht van 26 op 27 december 1771, vertrek ter voorbereiding van de meting. 2. Van 26 tot 28 november. 3. Albrecht von Lenthe volgde in 1772 von Behr op als kamerpresident en curator van de universiteit van Göttingen. 4. Het overlijden van G. A. von Münchhausen, sinds 1737 curator van de universiteit van Göttingen. 5. Bedoeld is Dieterich, die in 1770 een verdrag had gesloten waarin werd vastgelegd dat zijn uitgeverij de sociëteitscommentaren zou uitgeven. 6. Landgraaf van Darmstadt, Ludwig ix van Hessen. 7. Johann Schernhagen, aanvankelijk advocaat in Celle, vanaf 1765 in diverse administratieve functies verbonden aan de universiteit van Göttingen, goede vriend van Lichtenberg, als amateur-astronoom in bezit van sterke kijkers. 8. Professor in de filosofie en de kerkgeschiedenis te Heidelberg, vriend van Lichtenberg. 9. Waarschijnlijk bedoelt hij meisjes. 10. Een poststation. 11. Göttinger Musenalmanach van 1772, uitgegeven door Dieterich, gebonden in met de hand beschilderde zijde. 12 Waar hij tot 4 januari 1772 bleef.]
Aan Johann Christian Dieterich
Einbeck, 2 maart [1772] Mijn beste Geheel gezond ben ik hier met de speciale postkoets aangekomen, zo gezond dat ik de neiging heb vannacht iets daarvan kwijt te raken door eens gezond te gaan drinken –. Morgen om half zes gaan we verder. Het hele land is hier overstroomd en drinkt zich vol. Geen wonder dat zijn bewoners drinken. We hebben hier een Marie niet hele[43]
gekleurde schaduwen maal zo mooi als een andere, maar toch altijd nog een Marie.1 Adieu, je krijgt gauw een lange brief. Adieu. G. C. Lichtenberg Groet uw vrouw duizendmaal van me. [1. Achternaam onbekend. Vermoedelijk gaat het om de vrouw bij wie Lichtenberg zijn eerste seksuele ervaringen heeft opgedaan.]
Aan Christiane en Johann Christian Dieterich [Hannover, 5 maart 1772] Beste mensen, vrouw en man, Onder tastbare bescherming van de hemel, die mij met zonneschijn en leeuwerikgezang vanaf Ayrers tuin1 tot aan de Calenberger poort2 heeft vergezeld, ben ik eergisteren in goede gezondheid hier aangekomen. Ik logeer aan het einde van de Marktstraat, op het punt waar ze hem de brede straat gaan noemen, dicht bij de Aegidienkerk. Mijn gastheer heet Metmershaussen en is glazenier, een filister3 van het allerergste soort, zijn vrouw, die ik voortaan altijd mevrouw von Metmershaussen zal noemen, lijkt me een goede vrouw, ze kleedt zich voornaam en loopt niet veel gewoner, maar lijkt aan te voelen dat een professor uit Göttingen bijna net zo veel voorstelt als een glazenier uit Hannover, daarom, denk ik, zullen wij heel vreedzaam samenleven. Mijn dienstbode is voor iemand uit Hannover tamelijk mooi, maar heeft ook het nadeel dat ze er van achteren beter uitziet dan van voren, het eerste komt door de beeldige kleding, het laatste door haar gezicht, daarom bekijk ik haar ook gewoonlijk pas als ze naar buiten gaat. Mijn kamertje is heel aardig, alleen mijn bed bevalt me niet, het is zo smal dat mijn linkerbeen afgelopen nacht erbuiten moest slapen, maar over acht dagen verhuis ik naar een verdieping lager, waar ik bovendien een mooiere kamer zal krijgen. Overigens leef ik hier weer helemaal als een student, maar dan een student die niets te vrezen heeft [4 4]
brieven 1770 -1799 van een Traugott4 of een pedel, in een dichtbevolkte stad wier deugden en ondeugden ik door mijn aandeel zelfs niet met iets als een mosterdzaadje5 lichter of gewichtiger kan maken. Gisteren hebben de heer von Selchow, Hänger en ik de middag‑ en avondmaaltijd gebruikt bij de heer Schernhagen, daartussendoor hebben we, voor we naar de stad gingen, in de verrukkelijk gelegen tuin gewandeld, waar ik zal gaan observeren. Hänger was helemaal buiten zichzelf en vroeg me wel tien keer of de lucht hier niet heel anders was dan in Göttingen, en dan ademde hij telkens diep in. Hij is hier een heel ander mens, hij loopt chapeau bas,6 draagt een ring aan zijn vinger die meer waard is dan tienmaal de prijs van zijn hele Göttingse pak, snuift uit een prachtige snuifdoos, bekijkt zichzelf in de spiegel en krijgt veel bijval. De heer kamerpresident von Lenthe heeft mij vandaag voor het middageten uitgenodigd, ofschoon ik nog nooit bij hem op bezoek ben geweest, hij wordt naar alle waarschijnlijkheid onze curator, hier wordt daar helemaal niet meer aan getwijfeld. Wie heeft er nu mijn plaatsje op de canapé ingenomen? Is de kamer goed gepoetst? En denken jullie ook nog eens aan mij? Gisteravond kwamen er ook appels op tafel, telkens als ik er een schilde dacht ik aan mijn plekje. Mijn lieve God, geef me hier ook zo’n canapé en zo’n gezelschap. Ik schrijf gauw weer, ik moet me nu aankleden, het ga jullie goed, jullie beste mensen, en breng vooral mijn groeten over aan mijn waarde heer von Tönnies, heer von Richter, jonker Boie en vriend Neyron en ook de heer dr.Vogel, en wees ervan verzekerd dat ik, zelfs als ouderdom en zwakte mijn duivel allang in de boeien zullen hebben geslagen, nog altijd zal zijn jullie oprechte vriend Lichtenberg ps Voor mijn middagmaal alleen al betaal ik maandelijks tien taler, een mooi postscriptum. [45]
gekleurde schaduwen Een beter postscriptum Op dit moment kom ik van de tafel van de heer kamerpresident, waaraan ik (godlof en dank voor spijs en drank) van één tot ongeveer vijf uur gezeten heb, hij heeft heel veel en heel welwillend met me gesproken over allerlei dingen die zich beter laten vertellen dan schrijven. Maar we vergissen ons allemaal als we zouden denken dat hij de koning niet kent, hij is heel vertrouwelijk met hem omgegaan en de koning heeft hem een portret van hemzelf, de koningin en de bisschop van Osnabrück geschonken. De koning is verbazingwekkend goed getroffen, mocht je hierheen komen, dan moet je proberen het te zien te krijgen. Ik heb aan tafel de schrijver van ‘De huisvader’7 heel goed leren kennen. Vandaag heb ik ook een tochtje om een groot deel van de vestingwallen gemaakt. De prins8 heeft mij vandaag laten weten dat hij me nog iets van de koning moest overbrengen, dus moet ik daar morgen ook heen. [1. Aan de noordelijke stadrand van Göttingen. 2. Destijds de zuidelijke ingangsweg van Hannover. 3. Studentikoos scheldwoord voor de stadsbewoner. 4. Traugott Zachariä, plaatsvervangend rector magnificus. 5. Verwijzing naar de bijbel: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide. Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot de grootste onder de planten. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’ (Mattheus 13:31-32). De vertaalde bijbelcitaten zijn hier altijd ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling (2004). (C. O.) 6. Hoed af; de toenmalige dandy had bij speciale gelegenheden een hoed bij zich die hij uitsluitend onder de arm droeg. 7. Otto von Münchhausen; zijn Huisvader verscheen in 5 delen tussen 1764 en 1773. 8. Frederik van Engeland, destijds bisschop van Osnabrück.]
[46]