Over het boek Wat gebeurt er met je als je in de huid van een ander kruipt? Als op een dag Melanie op gruwelijke wijze wordt vermoord, ont‑ dekt haar zus Saskia dat Melanie een dubbelleven leidde. Ze bewoog zich op allerlei duistere chat‑ en datingsites, waar ze fantasieën uit‑ wisselde met onbekende mannen. Om de moordenaar te vinden en hem naar zich toe te lokken, neemt Saskia de virtuele identiteit van haar dode zus aan. Gaandeweg beseft ze dat ze meer op haar zus lijkt dan ze ooit had kunnen vermoeden. De pers over De nachtmoeder: ‘Een fijne, louterende roman.’ – Daniëlle Serdijn in de Volkskrant ‘Waar hebben ze Carel Donck al die tijd verborgen gehouden? De zestiger debuteert zo sterk met zijn korte maar diepgravende roman De nachtmoeder dat je wenste dat hij eerder uit de kast was geko‑ men.’ – Dagblad De Limburger Over de auteur Carel Donck is de schrijver van bekroonde tv-series als De zomer van ’45, Zwarte sneeuw en De 9 dagen van de gier. Daarnaast schreef hij succesvolle filmscenario’s, hoorspelen en talloze andere tv-produc‑ ties en ‑series. Eerder verschenen van hem De nachtmoeder en Winterliefde bij De Arbeiderspers.
Carel Donck Melanie
Leesfragment
Copyright © 2013 Carel Donck Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar ge‑ maakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. Omslagontwerp: Jan van Zomeren Kaart p. 5: © Sanne Dijkstra isbn
paperback 978 90 295 8838 6/nur 301 e-book 978 90 295 9219 2/nur 301
isbn
www.arbeiderspers.nl www.careldonck.nl
1
Net als destijds bij de aanval op de Twin Towers, ze was toen zeventien, zou Saskia Martens zich altijd blijven herinneren wat ze deed toen ze hoorde dat haar zus Melanie was vermoord. Het was een vrijdag in juni, kwart over drie ’s middags, en ze maakte een scotch wrap bij een man, die bij het hardlopen door zijn enkel was gegaan. Eerst een kous om zijn gezwollen voet, daarna een laag watten, en daaromheen het zachte, natte verband. Ze wikkelde het snel om de enkel, probeerde het zo uit te kienen dat het uiteinde precies daar terechtkwam waar zij het wilde hebben. Maar terwijl ze bezig was, merkte ze een ongewone beweging achter zich. De deur van haar behandelkamer ging open, ging aarzelend weer half dicht. Ze voelde een vreemde luchtstroom, alsof er nog meer deuren openstonden. Hoorde zachte mannenstemmen, daardoorheen die van Ellen, de receptioniste, op een vragende toon. Saskia probeerde het te negeren, werkte door. Maar ook toen al wist ze dat het om haar ging, en om haar zus. Dat ze haar moesten hebben, en dat er iets ergs was gebeurd. Het gemompel achter de deur ging door. Saskia, met het laatste stuk van het verband tussen haar vingers, keek omhoog naar de man op de massagetafel, glimlachte geruststellend naar hem, alsof ze wilde zeggen: ‘Bijna klaar.’ Op hetzelfde moment ging de deur achter haar open en kwam Stefan, de manueel therapeut, binnen. ‘Er zijn twee mannen voor je. Ga maar, ik neem dit wel over.’ Saskia knikte, zonder iets te zeggen of te vragen. Ze kwam 7
overeind, waarbij ze heel even een duizeling voelde, alsof het bloed uit haar hoofd was weggetrokken. Ze ging naar de wastafel naast de deur, waste haar handen, langzaam en zorgvuldig, terwijl ze dacht: ik weet nog niets, het is nog niet gebeurd, alles is nog blanco, alles ligt nog open. Maar ook dat moment kon ze niet eeuwig rekken. Ze zette de kraan uit, droogde haar handen af, nam de handdoek mee. Als steun, als iets wat haar een identiteit moest geven. Zo, met de handdoek om haar nek, kwam ze de gang op, waar de twee mannen haar opwachtten: een jongere, met een leren jasje aan en een ongeschoren gezicht, en een oudere met diepe groeven rondom zijn ontevreden mond. Ze lieten hun identiteitsbewijs zien, en daarna ging alles snel, als in een roes, een droom. ‘Bent u Saskia Martens?’ Ze knikte. ‘Kunt u zich identificeren?’ O ja, natuurlijk. Als het echt erg was, dan hoorde dit erbij. Ze ging terug naar de behandelkamer, pakte haar tas, gaf haar rijbewijs, dat de jongere vluchtig bekeek. ‘Er is iets gebeurd met uw zuster. Eh... komt u maar even mee naar de auto,’ zei de oudere man. Saskia stopte haastig haar rijbewijs terug in haar tas en liep achter de mannen aan naar buiten, nagekeken door Ellen en een paar mensen in de wachtkamer. Buiten botste ze bijna tegen een fietskoerier, die haar vloekend iets nariep. Ze volgde de mannen naar de auto, die een eind verder stond geparkeerd. Stapte achterin. De oudere kwam naast haar zitten, de ander voorin, achter het stuur. Terwijl hij zich omdraaide en begon te praten, rook ze de weeë, kruidige geur van sigaretten. ‘Uw zus is gevonden in het Amsterdamse Bos, samen met haar zoontje.’ Zo brengen ze dus dat soort nieuws, dacht Saskia. Om meteen daarna te verstijven van schrik. Wat? Tim ook dood? Dat kan niet, dat mag niet. De oudere man schudde zijn hoofd, alsof hij haar onuitge8
sproken gedachten kon raden. ‘Nee, de jongen is ongedeerd. Maar uw zus is vermoord.’ Saskia klemde haar rechterhand om de handdoek, trok die langzaam van haar hals naar beneden. Ze zuchtte diep, en terwijl ze de handdoek met beide handen tegen zich aan drukte, speelde een zich steeds herhalende gedachte door haar hoofd, als een mantra: dat was het dus, dat was wat ik al wist, wat ik altijd al heb geweten, dat het ooit zo zou eindigen. Ze keek naar de mannen, die haar kennelijk de tijd gaven om tot zichzelf te komen. (Zouden ze hiervoor zijn opgeleid? dacht ze. En waar schatten ze mij nu in, op de schaal tussen hysterisch en koel?) Ze haalde nog eens diep adem, probeerde haar stem onder controle te houden. ‘Waar is hij nu?’ ‘Bij zijn grootmoeder, in Amstelveen.’ ‘Hebt u mijn vader gebeld? Die woont in Arnhem.’ ‘Die konden we niet meteen bereiken. Maar uw moeder heeft gezegd dat zij dat zou doen.’ Stilte. Saskia keek naar het voorbijrazende verkeer. Een vrouw achter een rollator, die haar rechts op de stoep tegemoetkwam. Mevrouw Polak, met een versleten heup, haar volgende patiënt. Keurig op tijd. ‘Wat is er precies gebeurd? Is ze beroofd? Verkracht?’ ‘Dat weten we nog niet. Dat wordt onderzocht.’ ‘Er zijn geen getuigen. Ja, behalve dan haar zoontje. Maar die is twee.’ Opnieuw stilte. Achter haar was mevrouw Polak intussen naar binnen gegaan. Die zou wel door een ander worden geholpen. Of anders... Saskia zag hoe de mannen elkaar aankeken. ‘Wilt u nog terug naar binnen?’ Ze schudde nee. De oudste van de twee keek haar aan. ‘Eh... iemand moet haar identificeren. Iemand van de familie.’ Zou u dat willen doen? wilde hij er nog achteraan zeggen, maar hij zweeg toen hij zag dat ze knikte. De man voorin had hier kennelijk op gewacht. Hij draaide zich om en startte de auto. 9
‘We wilden het niet aan uw moeder vragen.’ Saskia zuchtte, terwijl de auto met een snelle beweging in de verkeersstroom invoegde. God, wat ben ik weer flink en behulpzaam, dacht ze. * We deden een keer een spelletje. We waren na het werk naar de kroeg gegaan, en daar de hele avond gebleven. We hadden flink gedronken, zelfs Saskia, die meestal nogal matig is. Pieter zei dat je door bepaalde vragen te stellen, een wildvreemde persoon heel goed kon leren kennen. Volgens mij had hij toen al een oogje op Saskia, en was dat hele spelletje voor haar bedoeld. Zij vond het best, ze zei: ‘Vraag maar.’ Hij begon voorzichtig: ‘Van welke kleur hou je het meest? Blauw,’ zei ze. ‘Als je een dier was, wat voor dier zou je dan zijn?’ ‘Een hond,’ zei ze. En meteen daarachteraan: ‘Een blindengeleidehond.’ Een paar van ons schoten in de lach, maar dat drong gelukkig niet tot haar door. Pieter ging verder: ‘Wat vind je mooi aan jezelf?’ Ze dacht even na en zei toen: ‘M’n benen.’ Ze deed haar rok omhoog, wilde ze meteen laten zien, die benen. Ik zei dat ik haar lange haar ook heel mooi vond, een beetje om de aandacht af te leiden. Toen vroeg Pieter: ‘Waar ben je ’t meest bang voor?’ Zij bevroor opeens, alsof alles om haar heen wegviel, alle bewegingen, alle geluiden. Ik zag hoe haar gezicht verstrakte, alsof ze elk moment kon gaan huilen. Toen sloeg ze haar armen om Pieters hals, hij zat naast haar, en fluisterde hem iets in het oor. Nooit geweten wat dat was. Maar Pieter knikte. Hij streelde met zijn linkerhand haar rug, gaf haar een kus op haar wang. Zij is die avond met hem meegegaan – dat was het begin van hun verhouding.
10
2
Door jarenlang te trainen – ze deed aan hardlopen en fitness – en daarbij vaak tot het uiterste te gaan, had Saskia geleerd om pijn als het ware ‘weg te zetten’, uit te stellen. Bijvoorbeeld door aan iets anders te denken. Of door aan niks te denken. Nu, op weg naar het politiebureau, lukte haar dat niet. Hoe ze ook probeerde aan onschuldige dingen te denken, zoals bijvoorbeeld de voet van meneer Bos, die bij het joggen op een stoeprand was gestapt, en wiens scotch wrap intussen zou zijn opgedroogd – steeds drongen zich andere gedachten aan haar op. Wat deed Melanie daar met Tim in het Amsterdamse Bos? Ze woonde toch in Noord? Waren ze op weg naar haar moeder? En hoe zou het nu met Tim zijn? Zouden ze hem gaan verhoren? Hadden ze daar methoden voor? Zou die jongen ooit kunnen vergeten wat hij had gezien? Zo, steeds nieuwe, storende gedachten van zich af duwend, stapte ze uit de auto en ging ze achter de beide mannen aan een trap op, een draaideur door, langs een receptie. Ze liep door een lange gang, een trapje af, een deur door, een nieuwe gang in. Onbewust registreerde ze details: een oplichtend computerscherm achter een openstaande deur. Een koffieautomaat, waaruit nog een restje koffie op het rooster drupte. Een brandblusapparaat, hangend aan een loszittende haak. Een man achter zijn bureau, die even opkeek. Een deur ging open, ze kwam binnen in een witbetegelde ruimte. Op een snijtafel, onder een laken, lag het lichaam van een naakte vrouw. Saskia zag haar welgevormde figuur, de beide borsten als puntjes onder het laken, en wist meteen dat zíj het 11
was: Melanie, haar vermoorde zus. Ze keek naar de man die bij de tafel stond, een slagerstype, met een plastic schort voor en rubberen handschoenen aan. Ze dacht nog, onwillekeurig: waarom zo’n cliché? Konden ze voor háár nou niks beters bedenken? Maar intussen had de oudste van de rechercheurs, na een blik op haar of ze er klaar voor was, het laken weggeschoven. Saskia keek, en besefte op hetzelfde moment dat ze dat beeld voor altijd zou blijven zien, zou onthouden. Ze zag een verstild gezicht, de ogen gesloten. De blonde haren, nog een beetje vochtig (van het schoonwassen?), rondom haar regelmatige gezicht. De mond gesloten, in een neutrale stand, bijna een glimlach. Ver weg, in een andere wereld. Maar ook daar, in die andere wereld, mooi. Onbereikbaar mooi. Ze moest zeggen, of in ieder geval een teken geven, dat ze haar zus herkende. Ze kwam niet verder dan een korte knik, dat scheen voldoende te zijn. Later zou ze bedenken dat het laken angstvallig tot net onder de kin werd vastgehouden, dat de hals bedekt werd gelaten, en dat dat niet zonder reden was. Maar nu zag ze alleen dat het laken weer werd teruggeschoven, en voelde ze voor de tweede keer die dag hoe het bloed uit haar hoofd wegtrok, terwijl ze zich omdraaide en terugliep naar de deur. ‘Zullen we u naar huis brengen?’ Saskia schudde nee, terwijl ze voor de mannen uit door de gang liep. ‘Wilt u misschien even iets drinken, om bij te komen?’ Opnieuw schudde ze nee, terwijl ze zich afvroeg: waarom eigenlijk niet? Ze deed nog een paar passen, bleef toen staan. ‘Mijn auto staat nog bij mijn werk.’ ‘Wilt u daarheen?’ Saskia dacht na. Ze wilde niet terug naar haar werk. Maar wat dan wél? Opeens wist ze het: ze wilde Tim zien. ‘Breng me maar naar m’n moeder.’ Saskia’s moeder leefde al meer dan zeven jaar gescheiden van haar man, die haar had verlaten voor een jongere vriendin. Vanaf 12
de scheiding, ze was toen vierenveertig, had ze de rol van slachtoffer aangenomen, wat haar bijzonder goed afging. Ze kreeg aandacht van vriendinnen die haar beklaagden, van vrienden die haar troostten, en kennelijk kregen die er ook iets voor terug, want het was bij haar altijd een komen en gaan van oude en nieuwe kennissen. Zo ook nu. Zodra Saskia uit de auto was gestapt die haar voor de deur had afgezet, zag ze al door het raam dat de kamer vol zat met mensen. Ze ging naar binnen – ze had een sleutel – en zonder haar jas uit te trekken kwam ze de woonkamer in. Daar zat haar moeder, omringd door een vijftal bezoekers, waarvan ze er twee herkende als buren. Een geopende fles wijn stond op tafel, en Saskia zag dat haar moeder weer was gaan roken. Het gezelschap viel stil toen moeder en dochter elkaar aankeken. Saskia bleef staan, wachtte tot haar moeder naar haar toe kwam om haar te omhelzen. Ze rook de dranklucht, voelde de heftige schokken van haar moeders lichaam, de natte tranen op haar wangen. Ze luisterde naar de woordenstroom: dat ze ’t nog niet kon geloven, dat ze ook liever nog geen details wilde weten. Dat ze niet wist wat ze nu moest doen, moest zij bijvoorbeeld de begrafenis gaan regelen? Dat ze pappa had gebeld, dat die onderweg was, en dat die wel zou weten wat er moest gebeuren. Saskia zei weinig. Ze zweeg over de identificatie, zei dat ze zelf ook nog geen details wist, dat kwam allemaal later wel. En toen vroeg ze waar hij was, Tim. Haar moeder maakte een gebaar met haar hoofd. Saskia keek, en zag hem zitten, achter in de kamer, bij de tuindeuren. Bij een klein tafeltje, op zijn knieën, voorovergebogen, met zijn rug naar haar toe. Ze hoorde haar moeders zachte stem: ‘Ik laat hem maar een beetje met rust. Hij wil niks. Heeft nog niets gezegd.’ Saskia maakte zich van haar moeder los en ging langzaam naar de achterkamer. Dichterbij komend zag ze hoe hij met een viltstift zat te krassen op een kladblok, hoe zijn kleine handje driftig heen en weer ging. Ze keek over zijn schouder naar de lijnen, de krullen, de onsamenhangende figuren. 13
Ze schrok toen hij opkeek, alsof ze zich betrapt voelde. Maar dat niet alleen, er was meer waarvan ze schrok. Het was zijn blik. Een blik als een litteken: hard, gesloten, vol woede. De blik van een gezicht dat opeens ouder is geworden. De blik van iemand die iets heeft gezien dat hij niet had mogen zien. Saskia voelde de neiging naar hem toe te gaan, bij hem neer te hurken, hem in haar armen te nemen. Maar ze deed het niet. Alsof iets dat sterker was dan die neiging haar tegenhield. Haar huis was niet meer hetzelfde, zoals niks van wat haar omringde ooit nog hetzelfde zou zijn. Saskia had zich laten verleiden tot één glas wijn bij haar moeder. Zwijgend had ze het opgewonden geklets aangehoord, waarbij ze af en toe met een schuin oog keek naar Tim, die schijnbaar onverstoorbaar zat te krassen. Ze had gewacht tot haar vader kwam, zich erover verbaasd hoe oud en vermoeid die er opeens uitzag. Alsof dit iets was dat hij niet meer aankon, een gebeurtenis die het begin van het einde van zijn leven inluidde. Ze was er bijna ongemerkt vandoor gegaan, met de bus terug naar haar werk, naar haar auto. Daar was ze lange tijd blijven zitten, roerloos achter het stuur, niet in staat om weg te rijden, starend naar de bewegende wereld om haar heen – een vreemde wereld, waar ze niet meer bij hoorde. Ten slotte was ze weer uitgestapt en naar huis gelopen. Ook nu, net als in de gang op weg naar het mortuarium, had ze van alles geregistreerd: lachende mensen op een terras in de avondzon, een op een boom geprikte computerfoto van een zoekgeraakte kat, een kindertekening op de stoep. En nu was ze thuis, op haar etage in de Rivierenbuurt. Ze was stilletjes de trap op gegaan, neergeploft op de bank, zonder licht te maken. Buiten hing een blauwachtige schemering met daardoorheen het rood van de ondergaande zon. Buiten was het leven, hierbinnen was de dood. Ze luisterde naar de geluiden: het monotone gebrom van de televisie bij de buren, de sirene van een ambulance in de verte. 14
Morgen had ze een afspraak op het bureau, dan kreeg ze te horen wat er precies met Melanie was gebeurd. Wilde ze dat weten? Had Melanie eigenlijk een vriendje, op dit moment? Die rechercheurs hadden daar niks over gezegd, hadden er ook niet naar gevraagd. Stom dat ze dat niet wist. Maar aan de andere kant: zoveel contact hadden ze niet, en Melanie had om de haverklap een ander. Ze wist zelfs niet wie de vader was van Tim. Saskia zag het gezicht van haar zus weer voor zich, toen ze daarover destijds een knallende ruzie hadden gemaakt. Een hooghartige, minachtende blik, alsof ze wilde zeggen: ‘Maak jij je maar druk, mij kan het geen reet schelen.’ En dat beeld ging over in dat van Melanies gezicht, die middag op de snijtafel: die superieure, serene blik, als van een voltooid leven. Ik ben klaar, ik heb mijn bestemming bereikt. Jij moet nog een heel eind. Saskia probeerde nu niet meer de pijn te negeren, ze liet alle gedachten toe die op haar afkwamen. Ze zou willen huilen, maar op de een of andere manier lukte haar dat niet, en dat bracht haar in verwarring. Zou ze iemand bellen? Ellen bijvoorbeeld, met wie ze goed bevriend was? Of Pieter, haar ex van jaren geleden? Als hij hoorde wat er was gebeurd, zou hij vast wel komen. Maar misschien ook had hij allang een ander. Misschien was hij niet thuis, met vakantie... Ze schrok van het geluid van haar telefoon. Griste haar mobiel uit haar tas. Op het kleine oplichtende scherm stond Melmob. Dat was haar zus. Iemand belde met de telefoon van haar zus! Een moment lang, terwijl het oproepsignaal de halfduistere kamer vulde, was ze verlamd van schrik. Razendsnel overwoog ze de mogelijkheden, maar ze besefte dat die er niet waren, behalve al of niet opnemen. Ten slotte, met trillende vinger, maakte ze verbinding. Ze wachtte – aan de andere kant bleef het stil. ‘Hallo... Wie is daar?’ Opnieuw stilte. Iets dat leek op geritsel van bladeren, heel in de verte. Zacht ruisen van wind. Was dat iemands ademhaling? Of die van haarzelf? 15
‘Alsjeblieft, zeg dan wat!’ Er klonk wanhoop in haar stem. De stilte hield nog een paar seconden aan, toen werd de verbinding verbroken, en juist dat maakte Saskia woedend. Alsof ze niet goed had gereageerd, alsof ze iets verkeerds had gezegd, en daarvoor nu werd gestraft met het verbreken van de verbinding. Zenuwachtig heen en weer lopend bedacht ze wat ze nu moest doen. De politie bellen? Zou die kunnen achterhalen waarvandaan er werd gebeld? Maar dat kon overal zijn. Misschien stond die man wel voor de deur. Misschien keek hij wel vanaf de overkant naar binnen. Hij had Melanie vermoord, nu was zij de volgende. Saskia was onwillekeurig van het raam weggegaan, teruggelopen de kamer in, toen opnieuw de telefoon ging. Van schrik liet ze het ding vallen, alsof het onder stroom stond. Op de vloer zoemde het door, dwingend en angstaanjagend, trillend en kruipend, als een lichtgevend insect. Ze hurkte erbij neer, keek op het scherm. Geen naam of nummerherkenning deze keer. Probeerde hij het nu op een ander toestel? Wat wilde hij in godsnaam? Moest ze dit negeren? Wat moest ze doen? Zoals zo vaak won ook nu de sterke Saskia het van de zwakke, angstige. Ze raapte het mobieltje van de vloer, voorzichtig, alsof het elk moment kon ontploffen. Maakte verbinding, hoorde haar eigen bijna overslaande stem. ‘Ja...?’ ‘Hallo...’ In de korte stilte die volgde haalde ze diep adem. ‘Zeg dan verdomme wie u bent!’ Opnieuw stilte, toen een wat aarzelende stem. ‘Ja, sorry, eh... met Bos hier. Willem Bos, weet u wel? Ik heb uw nummer van Ellen...’ Natuurlijk. De man van de enkel, de scotch wrap. ‘U was zo plotseling weg. Ik wilde even horen hoe het ging.’ Hoe het ging? Wat moest ze zeggen? Er kwamen geen woorden. ‘Nou ja, ik wil u ook verder niet storen. Sterkte in ieder geval.’ ‘Dank u.’ 16
De verbinding werd verbroken. Saskia ging weer op de bank zitten, en opeens was het alsof er iets losschoot. Zoals je door een bepaalde massage soms een spiergroep kon losmaken en activeren, zo kwamen er bij Saskia, schoksgewijs en onstuitbaar, heftige snikken naar boven. Ze pakte de handdoek, de troostende handdoek die ze al die tijd om haar nek en in haar handen had gehouden, en stortte daarin al haar tranen van die dag. * ’s Avonds ben ik teruggegaan. Ik wilde dicht bij je zijn, dicht bij de plek waar wij die middag... Maar er was bewaking, dat zag ik al van heel ver. Dus ik moest op een afstand blijven. Ik zag twee mannen. Eentje zat op het bankje te roken, ons bankje. De ander liep wat heen en weer. Op een gegeven moment bleef hij ergens staan, knoopte z’n broek los, en ging pissen. Ik vervloekte die man en dacht aan jou. Aan ons.
17
3
‘Hier is ze gevonden. Hier, opzij van het pad. Net achter die struiken.’ Saskia zag een foto, de bovenste van een stapeltje, rechts van haar op het bureau. Maar ze stond zichzelf nog niet toe er bewust naar te kijken. Concentreerde zich in plaats daarvan op de plattegrond, waar de oudste van de beide rechercheurs een bepaalde plek aanwees. Ze kende die plek. Hij lag niet op een van haar hardlooproutes, maar ze was er wel vaak langsgekomen. Het pad liep daar enigszins omhoog, links was een bruggetje, rechts een bankje, onder een groep bomen. Ideale plek voor een intieme ontmoeting. Of uitkijkpost voor iemand op zoek naar een slachtoffer. ‘Hier is ze voor het laatst gezien, bij het bezoekerscentrum. Daar hebben we beelden van, die zullen we u laten zien.’ ‘Hoe laat was dat?’ ‘Rond twee uur.’ ‘En hoe laat is ze gevonden?’ ‘Ongeveer kwart voor drie. Een man met een hond zag eerst die kleine jongen, daarna zag hij haar.’ Saskia keek naar de stapel foto’s. Aanvankelijk had ze ze weggeschoven, maar ze bleven op tafel liggen, zichtbaar vanuit haar ooghoek. De mannen hadden gevraagd of ze ze wel wilde zien; ze konden ’t haar ook vertellen, in bedekte termen. Maar Saskia had gezegd dat ze alles wilde zien. Nu, terwijl de mannen zwijgend toekeken, haalde ze de stapel naar zich toe, bekeek de foto’s een voor een. 19
De eerste was genomen van veraf, zodat je een beeld kreeg van het landschap, de omgeving. Een zacht glooiende helling, die in een sierlijke bocht omhoogliep tot wat onder hardlopers ‘de heuvel’ werd genoemd. Het laatste stuk werd steeds steiler, en Saskia had zich daar vaak de longen uit haar lijf gelopen. Maar eenmaal boven werd je beloond met een prachtig uitzicht. Het leek op de landingsbaan voor een buitenaards ruimteschip, had ze wel eens gedacht. In de schemering daalde daar een vreemd gevormde schotel, van onderen blauw verlicht. Het hoge gras trilde van de warme luchtstroom. Een luik ging open... Ze dwong haar aandacht terug naar de foto. Op de voorgrond de helling, links het groepje bomen, en op een paar meter afstand daarvan een vormeloze vlek. Iets als een slordig weggeworpen kledingstuk, iets wat daar duidelijk niet hoorde. Wat had ze aan, die dag? Dat was van veraf nog niet te zien. Met elke volgende foto kwam Saskia dichterbij, alsof ze met voorzichtige omtrekkende bewegingen haar dode zus naderde. Ze herkende de lichtblauwe zomerjurk, die had ze haar wel eens zien dragen. Nu was die jurk gescheurd, omhooggeschoven tot boven haar naakte middel. Ze lag op haar linkerzij, met opgetrokken knieën, als in een foetushouding. Bloed tussen haar benen, waar iets stomps te zien was. Blote voeten, een van haar schoenen naast haar lichaam, alsof die daar achteloos was neergeworpen. Haar hoofd iets achterover. Bloed rondom haar doorgesneden hals. Haar mond halfopen. Haar handen gevouwen voor haar borst, als in gebed. ‘Wat is dat?’ Saskia wees met trillende vinger naar iets op de foto. ‘Dat is een clownsneus. Zo’n dopje. Kan je kopen in een feestwinkel.’ Saskia had allang gezien wat het was. Maar ze wilde het horen, om te kunnen geloven wat ze zag. De moordenaar had Melanie een rode clownsneus opgezet, als een cynisch commentaar op wat hij had gedaan. 20
‘We kunnen dat nog niet duiden. Het kan van alles betekenen.’ Saskia knikte afwezig. Ze keek naar de rode stip op het gezicht van haar zus. Melanies dode ogen daarboven, met een blik van ontzetting, onbegrip. Haar blonde haar als in een krans om haar hoofd. Het was alsof die neus al het andere belachelijk maakte, relativeerde. ‘Haar slipje hebben we niet gevonden, evenmin als haar vest en haar rechterschoen. Die heeft de moordenaar waarschijnlijk meegenomen. Er zijn een paar vage voetafdrukken, maar die kunnen ook van een ander zijn geweest.’ Saskia pakte de laatste foto voorzichtig bij de rand. Wees op het ding tussen Melanies benen. ‘Wat is dat?’ ‘Een schroevendraaier.’ Ze legde de foto weer neer. Slikte, sloot een moment haar ogen. Moest een paar keer diep ademhalen voor ze verder kon praten. ‘Is er sperma gevonden?’ ‘Nee.’ ‘Zijn er vingerafdrukken?’ De oudere rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ook geen dna. Niks.’ ‘Wat betekent dat?’ De man antwoordde niet meteen, alsof hij zijn gedachten probeerde te ordenen. ‘Dat er geen sperma is gevonden, dat kan van alles betekenen. Bijvoorbeeld dat het de dader niet in de eerste plaats ging om seks, maar meer om verminking van het slachtoffer. Misschien heeft ze hem afgewezen, en daarmee zijn woede gewekt. Of hij heeft simpelweg geen tijd gehad voor seks. In dat geval heeft hij haar slipje meegenomen om zich daar later mee te bevredigen. Hij heeft ook een pluk van haar haar afgesneden. Dat valt in dezelfde categorie.’ Hij onderbrak zichzelf, keek haar aan. ‘Sorry, wilt u dit eigenlijk allemaal wel horen?’ Toen Saskia knikte, ging 21
hij verder: ‘Geen vingerafdrukken, dat kan betekenen dat ze elkaar zelfs niet hebben aangeraakt.’ ‘Ook niet op die schroevendraaier, of op dat dopje?’ ‘Op dat dopje zitten alleen haar vingerafdrukken. Dus het lijkt alsof ze dat ding zelf op haar neus heeft gezet. Of ze heeft het eraf willen halen. Daar zijn we nog niet uit.’ De man keek Saskia aan, als om te peilen of ze het allemaal nog kon en wilde volgen. ‘En dan dat dna. Normaal, bij een worsteling, als het slachtoffer zich verzet, dan blijft er iets van het genetisch materiaal van de dader onder haar nagels achter. Dat dat hier niet zo is, kan betekenen dat ze zich niet heeft verzet, of geen tijd heeft gehad zich te verzetten.’ Saskia dacht erover na. ‘Denkt u dat ze elkaar kenden?’ ‘Er zijn twee mogelijkheden. Of de dader heeft haar op die plek opgewacht, en haar overvallen. In dat geval is ze een toevallig slachtoffer – op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Of, en die mogelijkheid sluiten we niet uit, ze hadden daar ergens een afspraak.’ ‘Afspraak?’ De man knikte. ‘We hebben beelden van haar...’ Hij aarzelde, zocht naar het juiste woord. ‘... van, zeg maar, haar reis van haar huis in Noord naar het Amsterdamse Bos, op die bewuste dag. Die willen we u graag laten zien...’ Zijn mobiele telefoon ging. Hij maakte een verontschuldigend gebaar en liep al pratend de gang op. De jonge rechercheur rekte zich uit. ‘Wilt u nog koffie?’ ‘Nee, dank u.’ ‘Vindt u ’t goed als ik rook?’ Ze knikte. De man stond op, deed een raam open, haalde met zichtbare opluchting zijn sigaretten tevoorschijn. Hij stak er een op, terwijl hij in de kamer heen en weer begon te lopen. Saskia zag de dunne sliert rook langzaam op zich afkomen, ademde iets ervan in. Ze rookte allang niet meer, maar soms, 22
zoals nu, vond ze de geur niet onaangenaam. Opnieuw, om iets te doen te hebben, bekeek ze een voor een de foto’s – nu van achteren naar voren, tot de eerste weer bovenop lag. Opnieuw zag ze de glooiende helling, met ergens halverwege de blauwe vlek, waarvan ze nu wist dat het haar zus Melanie was, halfnaakt, liggend in een soort foetushouding, omhoogstarend... En opeens wist Saskia wat Melanie zag, wat het laatste was geweest dat haar zus had gezien: het ruimteschip, langzaam dalend tot een zachte landing, vlak bij haar. Ze moest de zwoele luchtstroom nog in haar haar hebben gevoeld. Het licht van het opengaande luik moest over haar gezicht zijn gegleden. De schaduw van de man die naar buiten kwam. Zich over haar heen boog, haar voorzichtig optilde en met zich meenam naar binnen. De warmte binnen, terwijl het luik zich langzaam weer sloot. En dan ten slotte het bevrijdende gevoel van het opstijgen, duizelingwekkend snel, tot ver boven de aarde... ‘Gaat het?’ Ze knikte haastig, knipperend met haar ogen. Probeerde te glimlachen. Schoof de foto’s weg. Ze ergerde zich aan het feit dat juist hij, die jongere, schijnbaar onverschillige politieman, haar zwakte had gezien. Om zich een houding te geven begon ze te praten. ‘Hoe zit dat nou met dat telefoontje, gisteravond?’ ‘Dat hebben we nagetrokken – dat was dicht bij de plaats waar uw zus is vermoord.’ Saskia schrok. De opluchting over het feit dat de beller niet voor haar deur had gestaan werd overschaduwd door het besef van juist die locatie. Ze hoorde opnieuw het zachte ruisen, de angstaanjagende stilte. Voelde weer iets van de paniek die haar toen had overvallen. De man leek haar gedachten te raden. ‘U kon niks doen. Ook al had u ons toen meteen gebeld, dan hadden we toch weinig kunnen bereiken. Want zodra dat ding uitstaat, is hij niet meer te vinden.’ ‘Dat hij daar ’s avonds op die plek was, betekent dat iets?’ 23
‘Voor sommige mensen is zo’n plek heel belangrijk. Dat helpt ze om alles nog eens opnieuw te beleven.’ ‘Zou je die plek dan niet moeten observeren?’ ‘Die plek werd bewaakt, maar niemand heeft iets gezien. We gaan daar een camera neerzetten.’ Dat is dan wel net te laat, dacht Saskia. ‘Mocht die man weer bellen, dan moet u het tijdstip noteren.’ ‘Waarom belt ie míj eigenlijk? Ben ik interessant voor hem?’ ‘Ik denk dat alles wat met het slachtoffer te maken heeft interessant voor hem is. Haar schoen, haar vest, haar slipje, haar mobiel. Misschien heeft ie gebladerd in haar telefoonboek, op zoek naar vrouwennamen. Hoe staat u daarin? Weet u dat?’ Saskia schudde haar hoofd. ‘Het is helemaal niet gezegd dat hij weet dat u haar zus bent.’ Saskia knikte. De wetenschap dat de man niet speciaal op háár uit was, stelde haar enigszins gerust. Waarschijnlijk stond ze in Melanies mobiel als Sasmob of zoiets. Zonder adres. Maar misschien stonden er ook wel foto’s op. ‘Is hij eigenlijk op zoek naar een nieuw slachtoffer?’ De jonge rechercheur doofde zijn sigaret, aarzelde. Hij trok rimpels in zijn voorhoofd, schoof gedachteloos de asbak van zich af. Maar juist toen hij iets wilde gaan zeggen, ging de deur open en kwam de oudere rechercheur weer binnen. Hij liep meteen door naar een van de computers, maakte een uitnodigend gebaar, schoof een paar stoelen aan, en opende een bestand. Vijf camera’s hadden de laatste reis van Melanie Martens in beeld gebracht. Vluchtig, slordig, vanuit hun ooghoeken. Alsof ze eigenlijk met iets anders bezig waren, alsof de verschijning van Melanie en haar zoontje een onbelangrijke bijkomstigheid was, iets wat zich afspeelde op de achtergrond, in de periferie. Maar voor Saskia was het een schok om haar zus opeens weer levend, bewegend te zien. Ze was nog niet begraven, ze lag nog ergens boven de grond in een gekoelde ruimte, dichtgenaaid na 24
te zijn opengesneden. En hier loopt ze, met haar zoontje, onbewust van het feit dat ze nog maar een paar uur te leven heeft. Door een technische ingreep zijn zij en Tim losgemaakt uit die periferie, gevangen in een oplichtende cirkel, die schokkerig met hen meebeweegt. En rechtsboven in beeld loopt de tijd met ze mee. Zo komen ze de hal binnen van het Centraal Station, waar ze van de noordelijke naar de zuidelijke ingang lopen. Melanie met een vest over haar zomerjurk, tas over haar rechterschouder, de kleine Tim aan haar linkerhand. Het is 12.35 uur en behoorlijk druk. Een tiental toeristen, zware rolkoffers achter zich aan slepend, komt juist van een van de perrons naar beneden. Ze blijven staan, om zich heen kijkend, zoekend welke kant ze op moeten. Tim kijkt, blijft onwillekeurig staan. Melanie trekt hem mee, wil om de groep heen lopen. Een van hen ziet haar en heeft zo te zien de neiging haar iets te vragen. Maar hij doet het niet, laat zijn opgeheven hand weer zakken, waarschijnlijk omdat op dat moment iemand iets roept, een vrouw die wenkt en wijst: daarheen. Melanie is dan al doorgelopen en verdwijnt aan de onderkant uit beeld. ‘Waarom denkt u dat ze haar kind heeft meegenomen?’ Saskia, starend naar het beeld dat intussen was stilgezet, schrok op. Ze keek naar de jongere rechercheur, aarzelde. ‘Ik weet het niet. Hoe kan ik nou...’ ‘Stel, ze heeft een afspraak met iemand die ze nog niet kent. Kan het zijn: als bescherming? Dat ze wil laten zien: ik heb een kind, ik ben niet zomaar beschikbaar?’ Saskia haalde haar schouders op. De rechercheur leek opeens feller, ongeduldiger. ‘Die jurk, had ze die wel vaker aan? Hoe kleedde ze zich in ’t algemeen?’ ‘Weet ik niet.’ ‘En hoe was ze met mannen?’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Had ze veel verschillende contacten? Was ze daar makkelijk in?’ 25
Saskia keek geërgerd naar de jonge rechercheur. De ander begreep haar blik. ‘Sorry, dit is moeilijk voor u. Maar we moeten dit doen. U kent haar het beste, en daarom...’ ‘Ik ken haar helemaal niet zo goed. We hadden nauwelijks contact.’ ‘O nee? Waarom niet? Hadden jullie ruzie?’ We zijn heel verschillend, wilde Saskia zeggen. We begrijpen elkaar niet, hebben elkaar nooit begrepen. Maar om de een of andere reden had ze geen zin om dat aan de rechercheurs te vertellen. Dus trotseerde ze hun blikken en zweeg. Totdat de oudere, met een zucht, de stilte verbrak. ‘Laten we verdergaan.’ Hij klikte op Play – de schokkerige beelden kwamen weer in beweging. De tijdsaanduiding rechtsboven in beeld geeft 12.49 uur aan, en Melanie en Tim zitten in tramlijn 2, in het voorste gedeelte, aan de rechterkant. Tim rijdt vooruit en kijkt naar buiten. Melanie zit tegenover hem en leest een papiertje, dat ze waarschijnlijk bij het binnenkomen heeft afgescheurd, iets over de zomerdienstregeling. Na lezing laat ze het achteloos vallen. Saskia keek op toen het beeld opnieuw werd stilgezet. De jongste van de twee keek haar vragend aan. ‘Ja...?’ ‘Wat?’ ‘Ik zag u reageren. U glimlachte heel even.’ ‘O ja?’ ‘Toen ze dat papiertje op de grond gooide. Herkende u iets?’ ‘Ze is soms nogal slordig, als u dat bedoelt.’ Saskia zag hoe de oudere rechercheur een aantekening maakte. ‘Is dat belangrijk?’ ‘Alles is belangrijk.’ De tram rijdt verder. In het gangpad wordt het steeds drukker, Melanie neemt Tim op schoot, en uiteindelijk zijn ze nauwelijks nog te zien. Totdat ze om 13.07 uur bij de halte Stedelijk Mu26
seum opstaat en, met de kleine op haar arm, zich met moeite naar buiten wringt. De derde camera ziet ze van binnenuit voor de etalage van een kledingzaak aan de Van Baerlestraat. Ze komen aanlopen van links, Melanie kijkt, blijft staan. Kennelijk is er iets dat haar aandacht trekt. Tim trekt aan haar arm, hij wil verder. Maar ze schudt haar hoofd, zegt iets, en houdt hem tegen. Ten slotte kijkt ze op haar horloge, gaat aan de rechterkant het beeld weer uit. ‘Denkt u dat ze bewust voor die winkel is gestopt?’ ‘Hoezo?’ ‘Nou, is ze bijvoorbeeld uit de tram gestapt om die etalage te bekijken? Omdat dat een zaak is waar ze wel vaker heen gaat.’ Saskia haalde haar schouders op. De oudere rechercheur klikte met zijn pen. ‘Misschien had ze tijd over, wilde ze niet te vroeg op haar afspraak komen. Gesteld dat ze een afspraak had.’ De beelden werden weer gestart: Melanie en Tim zitten om 13.38 uur in bus 172, richting Amstelveenseweg. Ook hier zitten ze, vanuit de camera gezien, rechts vooraan, naast elkaar. Melanie is duidelijk onrustiger. Een paar keer kijkt ze op haar horloge, en ter hoogte van het Haarlemmermeerstation haalt ze haar mobieltje tevoorschijn. Ze kijkt erop, zet hem zo te zien uit, stopt hem weer weg. Alsof ze van minuut tot minuut met ze meereisde, voelde Saskia de groeiende angst voor het onheil dat haar zus en haar neefje tegemoet gingen. Zoals bij tv-programma’s als Seconds from Disaster de slachtoffers zich niet bewust zijn van wat hun te wachten staat, terwijl de alwetende kijker het wel wil uitschreeuwen – zo moest Saskia machteloos toekijken hoe Melanie en Tim om 13.51 uur uitstapten bij de halte Amsterdamse Bos. Vervolgens kwamen ze nog één keer in beeld bij het bezoekerscentrum, waar ze in de verte, vaag, schokkerig voorbijliepen. Melanie liet Tim een ogenblik los, ging naar een grote vuilnisbak, en gooide daar iets in. ‘Daar hebben we gezocht. Niks gevonden.’ Saskia knikte, zonder van het beeldscherm op te kijken. Ze 27
zag moeder en zoon verder lopen, gevangen in de oplichtende cirkel. Als een halo, een stralenkrans, zoals je die ziet op oude iconen rondom het hoofd van heiligen. Zo, even marginaal en onopvallend als ze waren verschenen, verdwenen ze aan de rechterkant uit beeld. Drie minuten voor twee, dacht Saskia. Stel dat ze om twee uur een afspraak had. Dan was ze keurig op tijd. Het leek ook de oudere rechercheur op te vallen. ‘Is dat iets voor haar – op tijd komen?’ Saskia keek op van het nu stilstaande beeld, schudde langzaam nee. Een afspraak met haar moordenaar, waarvoor ze keurig op tijd was? Dat, vond Saskia, was niks voor haar zus.
28